Erasmus Universiteit Rotterdam * Erasmus School of Law * Sectie Arbeidsrecht
Waar gaat het eigenlijk om? De rol van het Instituut Asbestslachtoffers bij de verwezenlijking van de functies van het aansprakelijkheidsrecht Een theoretische en empirische verkenning
N.J. van Osch, studentnummer 334494 Scriptiebegeleider: Prof. mr. A.R. Houweling Tweede beoordelaar: Commissie Arbeidsrecht
juni 2012
Waar gaat het eigenlijk om? De rol van het Instituut Asbestslachtoffers bij de verwezenlijking van de functies van het aansprakelijkheidsrecht Een theoretische en empirische verkenning N.J. van Osch juni 2012
2
Inhoudsopgave 1. 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 2. 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.3 3. 3.1 3.2. 3.3 3.4 3.4.1 3.4.2 3.5 3.5.1 3.5.2 3.5.3 3.6 4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.4.1 4.4.2 4.5
Inleiding Aanleiding Functies van het aansprakelijkheidsrecht Hoofdvraag/probleemstelling Onderzoeksmethode Belang van het onderzoek
Juridisch kader – de functies van het aansprakelijkheidsrecht Inleiding De functies van het aansprakelijkheidsrecht De schadevergoedingsfunctie De preventiefunctie De herstelfunctie Conclusie
5 5 7 7 7 8
9 9 9 11 11 13 15
16 16 16
19 21 21 24 25 25 26 27 27
Juridisch kader – asbestproblematiek Inleiding Asbest en asbestgerelateerde ziekten Aansprakelijkheidsregime werkgever: de zorgplichtschending ex artikel 7:658 BW Juridische knelpunten Verjaring Stelplicht en bewijslast De functies van het aansprakelijkheidsrecht in relatie tot asbestclaims De schadevergoedingsfunctie De preventiefunctie De herstelfunctie Conclusie
Het IAS – een alternatief Inleiding Convenant Instituut Asbestslachtoffers Werkwijze IAS/bemiddelingsprocedure Knelpunten bemiddeling Verjaring Stelplicht en bewijslast De functies van het aansprakelijkheidsrecht in relatie tot de doelstellingen en werkwijze van het IAS 4.5.1 De schadevergoedingsfunctie 4.5.2 De preventiefunctie 4.5.3 De herstelfunctie 4.6 Conclusie
29 29 29 31 32 32 32 33 33 33 34 34
3
5. 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.6.1 5.6.2 5.6.3 5.6.4 5.6.5 5.6.6 5.6.7
Empirisch onderzoek: slachtoffers en hun naasten aan het woord Inleiding De onderzoeksvraag De onderzoeksmethode De interpretatie van het verkregen materiaal De doelgroep en de topiclijst Resultaten Op welke wijze is men geattendeerd op het IAS? Werd de relatie met de verrichte werkzaamheden snel gelegd? Wat waren de motieven om toch een aanvraag bij het IAS in te dienen? Wat verwachtte men bij aanvang van de bemiddelingsprocedure? De beleving gedurende de bemiddeling Houding ten opzichte van werkgever met betrekking tot de asbestblootstelling Houding ten opzichte van de overheid Zijn de verwachtingen die men aan het begin van de procedure had ingelost of veranderd? Verbeterpunten Houding ten opzichte van een eventuele civiele procedure Iets willen meegeven Evaluatie
5.6.8 5.6.9 5.6.10 5.7 6. Samenvatting en eindconclusie 6.1 Samenvatting 6.2 Eindconclusie: antwoord op hoofdvraag/probleemstelling Literatuurlijst en bronnen Bijlagen Bijlage I: topiclijst Bijlage II: interviewresultaten
36 36 36 36 38 38 40 40 40
41 42 44 44
45 46 47 48 48
52 52 53
56
61 61 64
4
1.
Inleiding
1.1 Aanleiding Jaarlijks overlijden in Nederland tussen de vier‐ en vijfhonderd mensen aan de ziekte maligne mesothelioom (long‐ of buikvlieskanker). Een aanzienlijk deel van deze mensen heeft de fatale ziekte opgelopen doordat zij tijdens een dienstverband in de werkomgeving aan asbest zijn blootgesteld. Voor deze specifieke categorie asbestslachtoffers werd in de jaren negentig een oplossing gezocht voor de juridische problemen die zij ondervonden in schadeclaimprocedures tegen hun voormalig werkgevers. Gezien de lange incubatietijd van de ziekte, gemiddeld dertig tot veertig jaar, ziet een groot deel van deze slachtoffers zich geconfronteerd met het probleem dat hun vordering al is verjaard op het moment dat hun ziekte zich openbaart. Deze mensen worden dus in feite in de kern van hun recht op toegang tot de rechter getroffen. Zij hebben op geen enkel moment toegang tot de rechter gehad: ten tijde van de schadeveroorzakende gebeurtenis niet omdat zij niet op de hoogte konden zijn van een vorderingsrecht, en na de openbaring van hun ziekte niet omdat het vorderingsrecht toen al was verjaard. Daarnaast doen zich, gezien de verstreken tijd, grote problemen voor met betrekking tot de stelplicht en bewijslast. Een oplossing voor deze problematiek werd wenselijk geacht en gevonden in de vorm van het Convenant Instituut Asbestslachtoffers. In 1998 ondertekenden vertegenwoordigers van werknemers, werkgevers, verzekeraars en de overheid dit Convenant, dat voorzag in de oprichting van het Instituut Asbestslachtoffers (IAS).1 In 2000 was de oprichting van het IAS een feit.2 Een van de belangrijkste doelen van het IAS is op snelle, zorgvuldige en laagdrempelige wijze aanvragen van asbestslachtoffers behandelen. Door te bemiddelen tussen het slachtoffer en zijn voormalig werkgever wordt getracht snel tot een genormeerde schadevergoeding voor materiële en immateriële schade te komen. Snel handelen is noodzakelijk vanwege het progressieve karakter van de ziekte mesothelioom. Slachtoffers hebben nadat zij de diagnose te horen hebben gekregen gemiddeld nog negen maanden te leven. Het IAS streeft ernaar slachtoffers nog bij leven genoegdoening te verschaffen. Dat werpt de vraag op wat genoegdoening is; het begrip kan namelijk op verschillende manieren worden uitgelegd. Ten eerste een meer symbolische: het tegemoet komen aan de behoefte van het slachtoffer aan erkenning van het feit dat hem onrechtmatig nadeel is toegebracht. Ten tweede kan genoegdoening een meer vergeldend karakter hebben; genoegdoening is dan gekoppeld aan de laedens, van wie een opoffering wordt verlangd.3 Het IAS beoogt het slachtoffer in dit verband in ieder geval een financiële schadevergoeding te bieden, alsook maatschappelijke erkenning van zijn leed. In welke mate beide varianten van het begrip genoegdoening een rol spelen komt in de volgende hoofdstukken aan de orde. Onder meer omdat de bemiddeling door het IAS niet in alle gevallen slaagt (vanwege bijvoorbeeld verjaring van de vordering, insolventie of onvindbaarheid van de voormalig werkgever) heeft de overheid voorzien in een vangnet, de Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers.4 Sinds 2007 is bovendien een regeling in het leven geroepen voor 1
Voor Convenant zie: http://www.asbestslachtoffers.nl/PrimoSite/show.do?ctx=145975,263901. Zie ook Peeters 2007, p. 3 – 7. 3 Klaming en Bethlehem 2007, p. 120. 4 Regeling van 17 december 2002, Stcrt. 2002, nr. 246, p. 28. 2
5
mesothelioomslachtoffers die op enige andere wijze dan via een loondienstverhouding aan asbest zijn blootgesteld en tengevolge daarvan ziek zijn geworden: de Regeling tegemoetkoming niet‐loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom.5 Beide regelingen worden uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank. Het IAS regelt het voortraject en adviseert de SVB over de toekenning van de uitkeringen. De reikwijdte van het IAS is vooralsnog beperkt tot mesohelioomslachtoffers vanwege het monocausale karakter van de ziekte. Er is immers geen discussie over de oorzaak van de ziekte, de oorzaak is altijd asbestblootstelling. Anders ligt dat bij asbestgerelateerde longkanker. Er is dan sprake van een mogelijke multicausaliteit. In het geval iemand ook gerookt heeft kan dit leiden tot ingewikkelde en dus tijdrovende discussies, die een snelle bemiddelingsprocedure in de weg kunnen staan.6 Ook zonder deze causaliteitsproblematiek doen zich problemen van juridische aard in de bemiddeling voor, zoals hiervoor is beschreven. In artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat immers een ‘absolute’ verjaringstermijn opgenomen. De Hoge Raad heeft in het beroemde Van Hese/De Schelde‐arrest geoordeeld dat in uitzonderlijke gevallen de redelijkheid en billijkheid derogeren aan deze objectieve verjaringstermijn van dertig jaar.7 Om te kunnen beoordelen of er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden heeft de Hoge Raad in dit arrest zeven gezichtspunten geformuleerd die in onderlinge samenhang dienen te worden beschouwd. De uitkomst van deze weging valt niet zelden in het nadeel van het slachtoffer uit. Daarnaast moeten asbestslachtoffers voldoen aan hun stelplicht (en zo nodig hun bewijslast), op grond van artikel 7:658 BW. In dit artikel wordt de zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid van zijn werknemers geregeld. Aan schending van de zorgplicht door de werkgever wordt bovendien in lid 2 een bijzonder aansprakelijkheidsregime verbonden: het is de werkgever die aan moet tonen dat hij zijn zorgplicht is nagekomen, mits de werknemer voldoende heeft gesteld, aannemelijk gemaakt en bij tegenspraak bewezen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Dit laatste stelt slachtoffers vaak voor grote problemen. Vanwege de medische prognose en de juridische problematiek wordt in de literatuur wel gesproken van een dubbele lijdensweg van asbestslachtoffers. Het gestandaardiseerde compensatiesysteem van het IAS sluit andere wegen om de schade te verhalen niet uit. Het IAS biedt slachtoffers een alternatief voor de gang naar de civiele rechter. Als een bemiddeling niet slaagt staat de weg naar de rechter alsnog open. In een civiele procedure worden slachtoffers overigens met dezelfde juridische problemen geconfronteerd. De methode IAS is, zoals hierboven beschreven, gericht op snelheid, zorgvuldigheid en laagdrempeligheid en wil daarmee dienstig zijn aan de behoeften van de getroffenen. Maar wat zijn deze behoeften eigenlijk? Wat verwachten de slachtoffers van de procedure die ze in gang hebben gezet? Verwachten zij financiële compensatie voor hun materiële en immateriële schade? Is er een objectieve maatstaf om leed te ‘meten’? Verwachten zij erkenning van hun leed en excuses van de veroorzaker? Hopen zij het juridische pad voor een ander te effenen? En hoe verhoudt zich dit tot de functies van het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht? In de volgende hoofdstukken wordt op deze vragen ingegaan. 5
Regeling van 29 november 2007, Stcrt. 2007, 232, p. 18. Zie bijvoorbeeld de discussie over proportionele aansprakelijkheid in HR 31 maart 2006, RvdW 2006, 328 (Karamus/Nefalit). 7 HR 28 april 2000, NJ 2000, 430. 6
6
1.2 Functies van het aansprakelijkheidsrecht Door middel van het aansprakelijkheidsrecht kan men zijn rechten of aanspraken geldend maken of beschermen. Hierbij wordt over het algemeen in eerste instantie gedacht aan het vorderen van schadevergoeding. Maar het aansprakelijkheidsrecht heeft meer functies, zoals de meer instrumentele preventiefunctie: de dreiging van aansprakelijkheid zorgt ervoor dat normen worden nageleefd (de zorgplicht van artikel 7:658 BW). En er is de herstelfunctie: het aansprakelijkheidsrecht dient ertoe de getroffene zoveel mogelijk in zijn oude positie te brengen, als had de schadeveroorzakende gebeurtenis niet plaatsgevonden. Het claimen van schadevergoeding heeft bovendien ook een meer emotionele kant: slachtoffers (of hun nabestaanden) voelen dat hen onrecht is aangedaan en willen het recht zien zegevieren. Deze mengeling van functies komt ook tot uiting bij de in de inleiding aangehaalde invulling van het begrip genoegdoening. Zo kunnen veel aspecten een rol spelen bij een ingezette procedure. Deze aspecten vormen een ingewikkeld samenstel van ratio en emotie, en het valt zeker niet uit te sluiten dat achter een vordering tot schadevergoeding veel meer schuil gaat dan een behoefte aan financiële compensatie, al doet die zich in eerste instantie wel zo voor. Het is interessant te onderzoeken in hoeverre de IAS‐procedure voorziet in de verwachtingen die asbestslachtoffers ervan hebben, en daarmee ‐ in een groter verband ‐ van het aansprakelijkheidsrecht. Daarvoor dienen niet alleen de functies van het aansprakelijkheidsrecht te worden geduid, maar zal ook moeten worden onderzocht wat de slachtoffers en hun naasten nu werkelijk beogen als zij de bemiddelingsprocedure ingaan. Vervolgens kan bezien worden in hoeverre aan deze verwachtingen wordt voldaan. Dat brengt mij op de vraag die centraal staat in deze scriptie.
1.3 Hoofdvraag/probleemstelling Het voorgaande leidt tot de volgende probleemstelling: ‘In hoeverre worden de functies van het aansprakelijkheidsrecht gerealiseerd bij asbestclaims waarbij het Instituut Asbestslachtoffers een rol heeft gespeeld, vanuit theoretisch en empirisch perspectief?’ 1.4 Onderzoeksmethode In hoofdstuk 2 worden de functies van het aansprakelijkheidsrecht beschreven. In hoofdstuk 3 wordt kort beschreven wat asbest is en wordt de historische en juridische context van de ontwikkelingen rondom asbest in Nederland geschetst. Daarbij wordt stilgestaan bij de belangrijkste juridische knelpunten, die hiervoor al kort zijn aangestipt. Vervolgens worden de eerder beschreven functies van het aansprakelijkheidsrecht bezien in relatie tot asbestclaims in het algemeen. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de werkwijze van het IAS en op het Convenant dat eraan ten grondslag ligt. Daarna wordt opnieuw de relatie met de eerder beschreven functies van het aansprakelijkheidsrecht gelegd. In hoofdstuk 5 komen slachtoffers en nabestaanden aan het woord, via interviews. Door middel van een empirisch onderzoek wordt onderzocht wat drijfveren van slachtoffers dan wel hun nabestaanden zijn om hun schade te claimen bij de voormalig werkgever, en hoe zij in verband daarmee de bemiddeling door het IAS hebben ervaren. In hoofdstuk 6 ten slotte zal ik in mijn eindconclusie proberen een antwoord te formuleren op de probleemstelling.
7
1.5 Belang van het onderzoek Het onderzoek dient een groot maatschappelijk belang. Naast alles wat al vanuit diverse disciplines geschreven is over de problematiek van asbestslachtoffers zal een onderzoek naar de beleving van deze slachtoffers en hun nabestaanden ervoor zorgen dat niet te veel wordt geabstraheerd van de vraag die deze mensen feitelijk hebben, zoals wanneer de discussie gaat over de hoogte van het smartengeld. Uit de conclusies van het empirisch onderzoek kunnen we lessen trekken over de functies van aansprakelijkheid in het algemeen en die van aansprakelijkheid bij asbestclaims en de rol van het IAS in het bijzonder. Voor zover mij bekend is nog niet op grote schaal onderzoek verricht naar de beleving van de slachtoffers en hun nabestaanden bij deze problematiek. Zo kan dit onderzoek mogelijk een kleine bijdrage leveren in het voldoen aan een maatschappelijke gevoelde zorgplicht.
8
2.
Juridisch kader – de functies van het aansprakelijkheidsrecht
2.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt uiteengezet wat de functies van het aansprakelijkheidsrecht zijn, en hoe deze functies zich verhouden tot de belangen van slachtoffers en hun nabestaanden. Meer in het bijzonder zal aandacht worden geschonken aan de schadevergoedings‐, preventie‐ en herstelfunctie van het aansprakelijkheidsrecht. De vaststelling van deze functies is van belang voor de beantwoording van de probleemstelling. In paragraaf 2.3 wordt getracht tot een conclusie te komen. 2.2 De functies van het aansprakelijkheidsrecht In Nederland is, anders dan in de ons omringende landen, de vergoeding van arbeidsgerelateerde schade, schade als gevolg van arbeidsongevallen en beroepsziekten, op dit moment nog aan het aansprakelijkheidsrecht overgelaten (art. 7:658 BW).8 Als alternatieve systemen al in beeld komen is dat vooral omdat het traditionele systeem onvolkomenheden heeft. Vanuit de schadevergoedingsfunctie bezien werkt het aansprakelijkheidsrecht soms namelijk niet omdat het teveel obstakels voor vergoeding opwerpt of omdat de veroorzakers niet solvent, onvindbaar of niet aan te wijzen zijn. Met name bij beroepsziekten dreigen de aansprakelijkheidsverzekeraars zich soms terug te trekken, omdat zij vrezen de druk nu of in de nabije toekomst niet meer aan te kunnen.9 Aansprakelijkheid is een vermogensrechtelijk, meer specifiek verbintenisrechtelijk, begrip binnen het civiele recht. Het meer algemene doel van het aansprakelijkheidsrecht is rechtshandhaving: het reageren op een inbreuk op een privaatrechtelijk recht. Het aansprakelijkheidsrecht is zo een systeem waarbinnen men zijn rechten of aanspraken geldend maakt dan wel beschermt.10 Daarnaast kunnen de volgende drie hoofdfuncties worden onderscheiden: - vergoeding van schade: het geldend maken van rechten of aanspraken oftewel compensatie. De verplichting tot schadevergoeding komt voort uit aansprakelijkheid. In beginsel vindt schadevergoeding plaats in geld; - preventie, gedragsbeïnvloeding en handhaving: aansprakelijkheidsregels als prikkel om zorgvuldig te handelen met als oogmerk aansprakelijkheid en dus schade voorkomen; - herstel: het belang van de ‘afnemers’ van het aansprakelijkheidsrecht is gelegen in rechtsherstel: een terugkeer in oude toestand. Behalve de drie hierboven beschreven functies van het aansprakelijkheidsrecht is er eigenlijk nog een functie: die van genoegdoening. Klaming en Bethlehem beschrijven genoegdoening als zelfstandige functie van het aansprakelijkheidsrecht, maar geven daarbij aan dat deze
8
Hartlief 2009, p. 4. vrij naar Hartlief 2009, p. 4. 10 Hartlief 2009, p. 7. 9
9
functie omstreden is.11 Zoals in de inleiding is beschreven heeft genoegdoening zowel een symbolische als een vergeldende dimensie. Genoegdoening zou ook onder de in par. 2.2.3 beschreven herstelfunctie van het aansprakelijkheidsrecht kunnen vallen: prioriteit geven aan de behoeften van slachtoffers en hun naasten kan bijdragen aan hun herstel. Misschien is genoegdoening als zelfstandige functie omstreden, omdat zij in de behoeftensfeer ligt en daarom moeilijk te duiden is. Het zal duidelijk zijn dat in de praktijk de functies van het aansprakelijkheidsrecht nogal eens door elkaar lopen of met elkaar vervlochten zijn. In de drie hoofdfuncties is een hiërarchie te onderscheiden. In het grotere geheel van het aansprakelijkheidrecht is het schadevergoedingsrecht in zekere zin dienstbaar. Dienstbaar, omdat de verplichting tot schadevergoeding voortkomt uit het aansprakelijkheidsrecht; het aansprakelijkheidsrecht behelst immers meer dan alleen vergoeding van schade. Het ligt dan ook in de rede dat het algemene doel van het aansprakelijkheidsrecht – handhaving van rechten – doorwerkt in de uitwerking van het schadevergoedingsrecht. De schadevergoedingsrechtelijke uitwerking van het meer algemene doel van het aansprakelijkheidsrecht houdt in dat de benadeelde zoveel mogelijk dient te worden gebracht in de situatie waarin hij bij nakoming van de jegens hem geldende verplichtingen zou hebben verkeerd.12 In deze hiërarchie gaat herstel dus vóór compensatie. Hartlief constateert: “(…) dat het slachtoffers en hun nabestaanden eerst en vooral om vergoeding van schade gaat. Het systeem wil echter ook wat: ook dat beoogt natuurlijk bij te dragen aan vergoeding van schade, maar ook (…) bij te dragen aan verbetering, aan een veiliger situatie. Het aansprakelijkheidsrecht is dan een ‘prikkelend’ mechanisme, dat bijvoorbeeld een werkgever kan aanzetten tot het treffen van nadere veiligheidsmaatregelen. (…) Bij nadere beschouwing gaat het eisers vaak ook om meer dan alleen vergoeding en genoegdoening, gaat het hen er ook om te voorkomen dat het nog eens gebeurt, dat hetzelfde lot ook anderen treft. Er is, grof gezegd, sprake van een verschuiving van concentratie op de vergoedingsvraag en daarmee op de vergoedingsfunctie van het aansprakelijkheidsrecht naar andere functies en doelstellingen van het aansprakelijkheidsrecht (…). Uiteraard springt gedragsbeïnvloeding in het oog, maar evenzeer de belangstelling voor (…) de emotionele kant van het claimen.13”
Dat het getroffenen ‘bij nadere beschouwing’ vaak om meer dan alleen vergoeding en genoegdoening gaat lijkt een belangrijke aanwijzing voor nader onderzoek. Zou het immers niet zo kunnen zijn dat als met de werkelijke behoeften van mensen rekening gehouden wordt, hun focus op schadevergoeding in geld kan afnemen? Van Zeeland, Kamminga en Barendrecht betogen hierover het volgende: “Een preciezere analyse van de aan de orde zijnde belangen kan duidelijker maken of de remedies van het aansprakelijkheidsrecht wel een oplossing kunnen bieden. Een oplossing kan in het juridische gelijk gelegen zijn, maar het halen daarvan is vaak een onzekere en langdurige onderneming. Ook andere opties kunnen mogelijk uitkomst bieden. Het gaat er vooral om dat er een oplossing wordt gevonden die aansluit bij de ondervonden verstoring. Vroegtijdig herkennen én erkennen waar het beide partijen in het conflict écht om gaat werkt preventief en deëscalerend en voorkomt onnodige juridisering van het conflict. (…) In plaats van geld automatisch meteen als uitgangspunt te nemen, lijkt het verstandiger om bij financiële claims eerst te onderzoeken waar het geld voor staat. Welke 11
Klaming en Bethlehem 2007, p. 120. Lindenbergh 2008, p. 16. 13 Hartlief 2009, p. 2 – 3. 12
10
onderliggende waarden worden door de financiële claim verwoord? En zijn er geen uitkomsten te bedenken waardoor rechtstreeks tegemoet gekomen kan worden aan de onderliggende behoeften? Vaak vormt geld bij het verwezenlijken van menselijke belangen op z’n best een onvolkomen alternatief en op z’n slechtst een armzalig zwaktebod. Een scherpere focus op de werkelijke belangen kan – met geld als hulpmiddel en rekeneenheid, maar niet als doel! – tot andere en betere oplossingen leiden.” 14
Op deze interessante gedachte wordt later teruggekomen. In de nu volgende subparagrafen wordt voor een beter begrip eerst nader ingegaan op de verschillende functies van het aansprakelijkheidsrecht. 2.2.1 De schadevergoedingsfunctie Vergoeding van schade is het geldend maken van rechten of aanspraken, compensatie voor geleden schade. In beginsel vindt schadevergoeding plaats in geld. Schadevergoeding kan echter ook in een andere vorm gevorderd worden, zoals blijkt uit art. 6:103 BW. De meeste mensen, juristen niet uitgezonderd, zien het aansprakelijkheidsrecht in de eerste plaats als vergoedingssysteem. Dat is ook niet zo vreemd als men bedenkt dat als een vordering slaagt, men er recht op heeft door de veroorzaker van de schade in dezelfde positie te worden gebracht als waarin men zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden: herstel in de oude positie. Dat betekent dat de getroffene in beginsel recht heeft op volledige vergoeding van zijn vermogensschade. Als dat nodig is voor herstel in de oude positie kan hij ook nog in aanmerking komen voor smartengeld. Dit vergoedingsniveau maakt het aansprakelijkheidsrecht voor getroffenen tot een aantrekkelijk vergoedingssysteem. Omdat andere vergoedingssystemen, zoals op het gebied van personenschade met name dat van de schadeverzekering en de sociale zekerheid, juist niet uitgaan van volledige vergoeding heeft het aansprakelijkheidsrecht hier weinig concurrentie.15 De verplichting tot schadevergoeding komt echter voort het uit het aansprakelijkheidsrecht. Het aansprakelijkheidsrecht behelst daarom meer dan alleen vergoeding van schade. 2.2.2 De preventiefunctie Het aansprakelijkheidsrecht wordt, zoals in paragraaf 2.2.1 is vermeld, vooral als vergoedingssysteem gezien. Het is echter evident de bedoeling van de wetgever dat de rechten en regels van het aansprakelijkheidsrecht ook in acht worden genomen. Het laatste decennium bestaat daarvoor meer aandacht. Vooral onder invloed van de rechtseconomie wordt nagedacht over de preventieve functie van het aansprakelijkheidsrecht.16 De rechtseconomie past economisch ‐ wetenschappelijke methoden toe op juridische fenomenen. De gedachte is dat aansprakelijkheidsregels een aanmoediging zijn om zorgvuldig te handelen. Door dat te doen voorkomt men aansprakelijkheid en uiteindelijk ook schade. Vanuit dit perspectief bezien zou men kunnen constateren dat preventie belangrijker is dan compensatie.
14
Van Maanen (red.) 2003, resp. p. 53 en 57. Hartlief 2009, p. 29 en 55. 16 Hartlief 2009, p. 7. 15
11
Hartlief vraagt zich af of steeds evenveel nuttig effect van het aansprakelijkheidsrecht mag worden verwacht op het punt van preventie, vooral in vergelijking met andere prikkelmechanismen. De tendens is volgens Hartlief echter dat tegenwoordig duidelijk op meer instrumentele wijze naar het aansprakelijkheidsrecht wordt gekeken: behalve een vergoedingsmechanisme is het niet alleen een gedragsbeïnvloedings‐, maar ook een handhavingsmechanisme. Als zodanig is het door beleidsmakers ook duidelijk ontdekt. Daarbij gaat het om zaken als angst voor (…) morele verontwaardiging, vrees voor reputatieschade, veiligheidsregulering, angst voor straf‐ en bestuursrechtelijke handhaving of eventuele positieve prikkels zoals beloning van zorg, subsidieverlening en reputatieversterking. Hartlief is van mening dat de meerwaarde van deze functie van het aansprakelijkheidsrecht niet moet worden overschat en sluit zich aan bij de opvatting van onder meer Lindenbergh:17 het aansprakelijkheidsrecht moet (kunnen) reageren op de inbreuk op een privaatrechtelijk recht.18 Faure zet kritisch, onder verwijzing naar de rechtsliteratuur, uiteen dat het aansprakelijkheidsrecht erop gericht dient te zijn een minimalisering van de totale som van ongevalskosten te bewerkstellingen. Daarbij maakt hij een onderscheid tussen primaire, secundaire en tertiaire ongevalskosten. Met de primaire ongevalskosten wordt de omvang van de verwachte schade bedoeld, alsook de kosten die worden gemaakt om het ongeval te vermijden; de kosten van preventie. De secundaire kosten hebben betrekking op de kosten van risicospreiding. In dit verband is er een relatie met verzekering als risicospreidingsmechanisme. Het streven deze kosten te minimaliseren verklaart de wens de financiële gevolgen zo veel mogelijk te laten dragen door degene die het risico heeft veroorzaakt. Met tertiaire kosten worden voornamelijk de kosten van de toepassing van het aansprakelijkheidsrecht bedoeld (kosten gemaakt door private partijen maar ook de kosten van het rechtssysteem an sich). Hieruit volgt dat de idee is dat het aansprakelijkheidsrecht partijen in het maatschappelijk verkeer aanzet tot zorgvuldig gedrag, hetgeen de kern is van de preventiegedachte. Minimalisering van primaire ongevalskosten is dus mogelijk door partijen in een potentiële ongevalssituatie via de dreiging met het aansprakelijkheidsrecht een prikkel te geven tot preventie. Daarnaast dient vanuit de secundaire ongevalskosten ook de aandacht uit te gaan naar de schadespreiding en dient de minimalisering van zowel primaire als secundaire ongevalskosten tegen zo laag mogelijke (tertiaire) kosten plaats te vinden.19 Hoewel het aansprakelijkheidsrecht dus zeker een preventieve rol speelt, is voor het aansprakelijkheidsrecht volgens Hartlief niet meer weggelegd dan een aanvullende rol op dit gebied. Gedragsbeïnvloeding is ook in het beste geval niet meer dan een afgeleid effect van toewijzing van vorderingen van eisers in concrete procedures. Het sanctiearsenaal van het aansprakelijkheidsrecht staat zo niet alleen in dienst van de concrete eiser, maar in wezen, via hem, ook in dat van het systeem (overheid, wetgever, politiek). Steeds echter dient te worden bedacht, zoals hiervoor al is aangegeven, dat eventuele positieve effecten van (toewijzing van) claims in het aansprakelijkheidsrecht in de sfeer van de gedragsbeïnvloeding een bijproduct zijn van procedures waarin het primair gaat om het wegnemen van gevolgen van aantasting en dergelijke. Het gaat om afgeleide gevolgen, neveneffecten dus. Hartlief stelt dat je zou ook kunnen zeggen dat het aansprakelijkheidsrecht dit ‘erbij doet’. 17
Lindenbergh 2008, p. 5. Hartlief 2009, p. 9 – 10. 19 Van Maanen (red.) 2003, p. 88 – 89. 18
12
2.2.3 De herstelfunctie Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk is gesteld, is het belang van de getroffenen gelegen in rechtsherstel. Dit houdt in een terugkeer in de oude toestand, een correctieve rechtvaardigheid. Schadevergoeding speelt hierin een rol. Het doel van schadevergoeding is de benadeelde zo veel mogelijk in de positie plaatsen waarin hij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzaker zijn rechtsplichten zou zijn nagekomen. Het schadevergoedingsrecht levert op deze wijze een belangrijke bijdrage aan de rechtshandhaving waarop het aansprakelijkheidsrecht is gericht, aldus Lindenbergh.20 Schadevergoeding kan in zijn visie vaak niet meer zijn dan een benadering van herstel. Als het de taak is van het schadevergoedingsrecht om nadelige wijzigingen in de positie van de gelaedeerde die het gevolg zijn van de normschending door de laedens zo veel mogelijk goed te maken, gaat het dus om het ‘goedmaken’ van de schade. Dit goedmaken kan in de eerste plaats door min of meer concreet feitelijk herstel. Het zal daarbij dan altijd om een benadering gaan van de oude positie, volledig herstel is niet mogelijk; de normschending zal immers altijd op een of andere manier sporen nalaten. Voor zover dat herstel kosten met zich meebrengt komen die voor vergoeding in aanmerking. In Nederland staat schadevergoeding in geld voorop, al kan schadevergoeding ook in een andere vorm gevorderd worden (art. 6:103 BW). Herstel, dus herstel bij benadering in meer of mindere mate, is niet altijd mogelijk, zoals bijvoorbeeld in de situatie dat iemand is overleden. In zo’n situatie moet met de vergoeding de resterende schade worden gecompenseerd. De nadelige wijzigingen in de positie van de getroffene zijn echter niet altijd tot het vermogen terug te leiden, dan ontstaat het probleem dat niet duidelijk is hoe de schade gewaardeerd moet worden. Lindenbergh zegt hierover: “De beperkingen die de aard van het nadeel stelt aan de mogelijkheden tot concreet herstel brengen mee dat bij ‘goedmaken’ ‘goed’ hier veelal zal moeten worden verstaan als ‘beter’, althans als ‘beter dan niets’.”21
Herstel is dus niet altijd concreet herstel, maar het zoveel als mogelijk goedmaken van schade.22 In 2007 doen Akkermans en Van Wees verslag van een verkennend onderzoek dat in opdracht van het ministerie van Justitie is uitgevoerd naar de behoeften, verwachtingen en ervaringen van slachtoffers en hun naasten met betrekking tot het civiele aansprakelijkheidsrecht. Dit onderzoek richt zich op de vraag wat slachtoffers en hun naasten willen bereiken met het aansprakelijkheidsproces en welke afwegingen zij in dat kader maken.23 Bij het onderzoek zijn beide auteurs ook betrokken. De auteurs constateren in hun bespreking dat in de praktijk van het letselschadeproces opvallend weinig aandacht aan de emotionele kanten van de zaak wordt besteed. De kernvraag van het onderzoek is of de inrichting van het aansprakelijkheids‐ en schadevergoedingsrecht wel voldoende recht doet aan de behoeften van slachtoffers en hun naasten. De letselschadeprocedure lijkt, zo stellen zij, nagenoeg uitsluitend gericht te zijn op financiële compensatie, terwijl er meer aspecten zijn dan alleen het financiële. De auteurs constateren een opvallende discrepantie tussen enerzijds deze vrijwel exclusieve focus op financiële compensatie en anderzijds het grote 20
Lindenbergh 2008, p. 8 – 11. Lindenbergh 2008, p. 11. 22 22 Lindenbergh 2008, p. 8 -11. 23 Huver, Van Wees e.a. 2007 en Akkermans en Van Wees 2007, p. 103 – 118. 21
13
belang dat slachtoffers en hun naasten blijkens het onderzoek hechten aan meer immaterieel te noemen behoeften, zoals de waarheid boven tafel krijgen, het willen voorkomen dat een ander hetzelfde overkomt, het vaststellen van verantwoordelijkheid van veroorzakers van schade (in het bijzonder in situaties waarin die door veroorzakers wordt ontkend), erkenning, medeleven en excuses ontvangen, en ten slotte een fatsoenlijke bejegening door alle bij het proces betrokken partijen. Een opmerkelijke conclusie die uit het onderzoek getrokken kan worden is volgens de auteurs dat het slachtoffers niet zozeer zou gaan om het resultaat, de schadevergoeding en de hoogte daarvan, maar vooral om de wijze waarop dat resultaat wordt bereikt. Het afwikkelingsproces wordt daarmee centraal gesteld. Dit is een behoefte aan procedurele rechtvaardigheid. Procedurele rechtvaardigheid is strikt genomen geen functie van het aansprakelijkheidsrecht, maar is een element dat ondergebracht kan worden bij de herstelfunctie. De theorie van de procedurele rechtvaardigheid vindt haar oorsprong in onderzoek dat heeft aangetoond dat mensen in hun rechtvaardigheidsoordeel sterker beïnvloed worden door procesmatige aspecten dan door de uitkomst van de procedure (procedurele rechtvaardigheid versus distributieve rechtvaardigheid). Mensen blijken procedures belangrijk te vinden ongeacht de uitkomst ervan; zij blijken de uitkomst als eerlijk te beschouwen als de eraan voorafgaande procedure in hun ogen rechtvaardig was. Dat werpt de vraag op wanneer mensen een procedure als rechtvaardig bestempelen. Een van de meest consistente bevindingen die uit onderzoek daarnaar naar voren kwamen is dat mensen een procedure als eerlijk beschouwen als deze de mogelijkheid biedt tot participatie. Ook interactieve en informatieve rechtvaardigheid spelen een grote rol: mensen willen met respect en waardigheid worden behandeld door de persoon die het proces implementeert, en beschouwen procedures als eerlijk waarin hun status als waardevol lid van de maatschappij erkend wordt, en zij wensen adequaat te worden geïnformeerd over de (voortgang van) de procedure en de uitkomst ervan. Studies hebben aangetoond dat procedures waarin mensen met respect en waardigheid worden behandelden waarin de ratio van procedures en beslissingen wordt uitgelegd resulteren in gunstiger rechtvaardigheidsoordelen. Wanneer mensen zich rechtvaardig behandeld voelen leidt dit tot een verhoogde tevredenheid met en acceptatie van de uitkomst. De bevinding dat mensen een grote waarde aan procedurele rechtvaardigheid hechten en dit aspect zelfs belangrijker vinden dan distributieve rechtvaardigheid is opvallend. Naast het toekennen van schadevergoeding zou ook procedurele rechtvaardigheid een kennelijk belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het verwezenlijken van de functies van het aansprakelijkheidsrecht.24 Als het afwikkelingsproces onvoldoende of niet bijdraagt aan het voldoen aan de behoeften van slachtoffers, ervaren slachtoffers de niet‐vervulling van hun immateriële behoeften namelijk niet alleen als belastend, maar ook als herstelbelemmerend. Dit terwijl met betrekking tot letselschade het schadevergoedingsrecht in principe inhoudt dat herstel vóór compensatie gaat. Dat dit zo is kan volgens de auteurs worden afgeleid uit het gegeven dat de schadevergoedingsrechtelijke uitwerking van het meer algemene doel van het aansprakelijkheidsrecht inhoudt, zoals al eerder is uiteengezet, dat de benadeelde zoveel mogelijk dient te worden gebracht in de situatie waarin hij bij nakoming van de jegens hem geldende verplichtingen zou hebben verkeerd. Uit het artikel wordt duidelijk dat de noodzaak om zich meer rekenschap te geven van de emotionele kant van het letselschadeproces, en het herstel van het slachtoffer en zijn naasten de prioriteit te geven die 24
Klaming en Bethlehem 2007, p. 121.
14
eraan toekomt, geen vrijblijvende kwestie is. Dat herstel vóór schadevergoeding gaat brengt namelijk mee dat het voor alle betrokken partijen juridisch geboden is om zich op zodanige wijze rekenschap te geven van de emotionele kant van het letselschadeproces, dat het herstel van het slachtoffer en zijn naasten de prioriteit krijgt die het toekomt. 2.3 Conclusie Het aansprakelijkheidsrecht heeft verschillende functies, die in een hiërarchische verhouding tot elkaar staan. Vanuit verschillende perspectieven wordt verschillend gedacht over deze hiërarchische verhouding. De schadevergoedingsfunctie staat van oudsher in de ogen van velen, onder wie veel vermogensrechtelijk georiënteerde civilisten, op de voorgrond, maar het is maar de vraag of dat terecht is. Als gekeken wordt naar waar de afnemers van het aansprakelijkheidsrecht, de slachtoffers, belang aan hechten, valt op dat de verschillende perspectieven hierin terugkomen: de waarheid boven tafel krijgen, het willen voorkomen dat een ander hetzelfde overkomt, het vaststellen van verantwoordelijkheid van veroorzakers van schade (in het bijzonder in situaties waarin die door veroorzakers wordt ontkend), erkenning, medeleven en excuses ontvangen, en ten slotte een fatsoenlijke bejegening door alle bij het proces betrokken partijen. En, wat is het belang van de slachtoffers?25 De vraag is of het terecht is het begrip belang in de betekenis van materieel voordeel op te vatten in relatie tot de slachtoffers.26 Met name als we de herstelfunctie van het aansprakelijkheidsrecht nauwkeurig beschouwen lijkt het erop dat het getroffenen in veel gevallen niet in de eerste plaats om schadevergoeding in geld gaat. Of het gaat ze in eerste instantie wel om een financiële tegemoetkoming, maar bij nadere beschouwing blijken er toch andere drijfveren te zijn. De gedachte van Van Zeeland c.s. dat het erom zou moeten gaan een oplossing te vinden die aansluit bij de ondervonden verstoring lijkt de kern van de zaak te raken. 27 Als tijdig onderkend wordt waar het getroffenen nou eigenlijk echt om gaat, kan dit een de‐ escalerende werking hebben, waardoor ruimte ontstaat voor andere oplossingen. In het volgende hoofdstuk zullen de verschillende functies van het aansprakelijkheidsrecht worden toegepast op ‘asbestschade’. Tevens zal het juridische systeem van verhaal van schade bij asbestclaims worden geanalyseerd.
25
Het begrip ‘belang’ wordt in het aansprakelijkheidsrecht nogal eens gezien als synoniem voor ‘materieel voordeel’. Een verklaring hiervoor is te vinden in de etymologische achtergrond van het woord: belang (…) gaat terug op mnl. belanc o. “voordeel, gewin”. Zie: N. van Wijk (1936 [1912], Franck’s Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, via www.etymologiebank.nl, geraadpleegd op 15 april 2012. 26 ‘Kijken we naar het dagelijks taalgebruik, dan blijkt al gauw dat belang meer omvat dan het materialistische. (…) Dat belang meer kan zijn dan een containerbegrip blijkt uit de sociale psychologie. Daarin worden belangen (interests) omschreven als gevoelens van mensen over wat voor hen zelf fundamenteel wenselijk is.’ Van Maanen (red.) 2003, p. 39. Van Zeeland c.s. citeren hier deels Rubin e.a. 1994, p. 11. 27 Zie § 2.2.
15
3.
Juridisch kader – asbest en de juridische problematiek bij het claimen van schadevergoeding
3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt uiteengezet met welke juridische problemen asbestslachtoffers worden geconfronteerd bij het claimen van schadevergoeding bij hun voormalig werkgevers. Voor een goed begrip wordt in paragraaf 3.2 kort ingegaan op wat asbest is, welke ziekten blootstelling aan asbest tot gevolg kan hebben en wordt het gebruik van asbest in een historische context geplaatst. Vanaf paragraaf 3.3 wordt het juridisch kader geschetst. Vervolgens worden in paragraaf 3.5 de eerder beschreven functies van het aansprakelijkheidsrecht bezien in relatie tot asbestclaims in het algemeen. In paragraaf 3.6 volgt een samenvattende conclusie. 3.2. Asbest en asbestgerelateerde ziekten Het woord asbest komt van het Griekse woord ‘asbestos’,dat ‘onvergankelijk’ of ‘onverwoestbaar’ betekent. Het is een verzamelnaam voor een aantal in de natuur voorkomende mineralen, die zijn opgebouwd uit fijne vezels. In het algemeen is asbest goed bestand tegen zuren, logen en hoge temperaturen. Daarnaast is asbest zeer slijtvast, brandwerend, isolerend en bijzonder goedkoop in vergelijking met synthetische vezels. Asbest is, chemisch gezien, onder te verdelen in twee groepen, te weten een serpentijn‐ en een amfiboolgroep. De meest gebruikte soorten zijn wit asbest (chrysotiel), behorende tot de serpentijngroep, en blauw (crocidoliet) en bruin (amosiet) asbest, beide behorende tot de amfiboolgroep. In Nederland is voornamelijk wit asbest gebruikt, dat vaak verontreinigd was met amfibole soorten. Serpentijnen hebben gekrulde vezels. De vezels van amfibolen hebben de vorm van staafjes en zijn gevaarlijker.28 Uit verschillende wetenschappelijke onderzoeken komt naar voren dat er verschillen zijn in de mate waarin asbestsoorten kankerverwekkend zijn.29 Het blauwe asbest wordt als meest gevaarlijk gezien, het witte asbest als het minst gevaarlijk.30 Voor de situatie in Nederland is dit onderscheid echter niet zo relevant, aangezien achteraf geen onderscheid in vezelsamenstelling kan worden gemaakt en er veelal sprake was van een gemengde samenstelling. Alle soorten asbest zijn schadelijk; elke blootstelling, hoe gering ook, houdt een zeker risico op kanker in.31 Dit constateert ook de Gezondheidsraad in zijn rapport ‘1998/10 Protocollen asbestziekten: maligne mesothelioom’. Asbest heeft een vezelige structuur. Het bijzonder daaraan is dat de bundels van vezels gemakkelijk in de lengte kunnen splijten tot steeds dunnere, naaldvormige vezels, terwijl de lengte gelijk blijft. De onzichtbare en reukloze, microscopisch kleine asbestvezels kunnen bij
28
Aarendonk 2005, p. 56. Aarendonk 2005, p. 57. 30 HR 4 juni 2004, JAR 2004, 287 (Broug/Gemex). 31 Jaarverslag IAS 2007 p. 17. 29
16
inademing tot diep in de longen doordringen en verschillende ernstige aandoeningen veroorzaken. De volgende asbestgerelateerde ziekten zijn te onderkennen:32 Asbestose behoort tot de groep van stoflongziektes en komt voor in 1% van de gevallen van asbestziekten. De ziekte verstijft het longweefsel, waardoor steeds moeilijker zuurstof opgenomen wordt. Asbestose kent een incubatietijd van tussen de tien en veertig jaar na blootsteling aan asbest en is onbehandelbaar als de ziekte in een laat stadium wordt ontdekt. Bij vroegtijdige ontdekking is de kans op genezing groot. Bij asbestose is een verband aanwezig tussen het ontstaan van de ziekte en de dosis ingeademde asbest. De kans op het ontstaan van longtumoren wordt verhoogd bij mensen die aan asbest zijn blootgesteld. Deze aandoening aan de longen kan tussen de vier en veertig jaar na asbestblootstelling ontstaan. De kans op het krijgen van asbestlongkanker blijkt fors te worden vergroot door roken. Behandeling van deze ziekte is mogelijk als de tumoren niet te ver zijn uitgezaaid. Asbestlongkanker komt voor in 49% van de gevallen van asbestziekten. Mesothelioom, ook wel long‐ of buikvlieskanker genoemd, is een kwaadaardige aandoening van vliezen rondom de longen, buik en hart en incidenteel rondom de zaadbal. De tijd tussen de asbestblootstelling en het ontstaan van mesothelioom varieert van drie tot zestig jaar, maar kent een gemiddelde van tussen de dertig en veertig jaar. De blootstellingsduur hoeft soms maar zeer kort te zijn geweest om de ziekte te laten ontstaan. Mesothelioom is een monocausale (beroeps)ziekte. Dit houdt in dat de enige oorzaak van het ontstaan van mesothelioom asbestblootstelling is. Er is dus geen verband met roken of andere oorzaken van longkanker. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) registreren jaarlijks het totaal aantal mensen met mesothelioom (long‐ en buikvlieskanker) in Nederland (zie tabel hierna). Tussen 1999 en 2004 ligt het aantal rond de 400 per jaar. Sinds 2005 is sprake van een stijging tot bijna vijfhonderd per jaar. Naar verwachting zal dit aantal voorlopig niet afnemen. De groep mesothelioompatiënten bestaat grotendeels uit mannen. Ongeveer driekwart is boven de 65. Het aandeel jongeren daalt. Dit komt doordat het asbestgebruik in Nederland in de vorige eeuw vanaf eind jaren zeventig sterk afnam. Onderzoekers van de Erasmus Universiteit Rotterdam voorspelden begin deze eeuw het totaal aantal sterfgevallen als gevolg van maligne mesothelioom over de periode 2000‐2028 op 12.000 mannen en 800 vrouwen. Het aantal zou oplopen van 65 in 1969, 265 in 1998 tot 490 in 2017. De cijfers van de NKR laten echter zien dat de piek van 490 nu al is bereikt, eerder dan door het Erasmus onderzoek voorspeld.33 Jaar 1990 1995 1997 1998 1999 32 33
CBS Totaal 273 323 377 325 402
NKR Totaal 270 336 350 346 415
CBS Man 86% 86% 87% 89% 87%
NKR Man 87% 87% 87% 92% 87%
CBS %<65 jaar 41% 37% 35% 39% 30%
NKR %<65 jaar 48% 41% 41% 38% 33%
Aarendonk 2005, p. 56. Jaarverslag IAS 2011, p 15.
17
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2012
389 401 394 393 398 382 463 470 421 471 481
402 402 365 411 447 501 491 460 497 481 529
87% 86% 86% 88% 87% 90% 86% 86% 87% 87% 89%
87% 84% 85% 87% 88% 88% 85% 86% 86% 88% 88%
33% 30% 33% 25% 30% 24% 25% 24% 23% 20% 21%
38% 36% 33% 33% 35% 26% 28% 26% 30% 27% 23%
Asbest werd al in de klassieke oudheid door de Grieken en de Romeinen gebruikt. Grootschalige productie van asbest kwam omstreeks 1870 tijdens de industriële revolutie op gang toen het gebruik van brandwerend isolatiemateriaal toenam. Omstreeks 1900 werden de gunstige eigenschappen van asbestcement ontdekt, een product dat in Nederland als Eternit bekend werd. Vanaf 1930 nam in Nederland het gebruik van asbest enorm toe. Dit duurde tot eind jaren zeventig, toen het verbod op blauwe asbest van kracht werd. Daarnaast zorgde het begin van de economische recessie in de bouw voor een daling in het gebruik. Met name in de zestiger en zeventiger jaren werd asbest in Nederland op grote schaal toegepast. Vanwege zijn bijzondere eigenschappen is asbest gebruikt in veel producten. Geschat wordt dat er zo’n 3.500 producten zijn waarin asbest is verwerkt. Ze werden toegepast op plaatsen waar de eigenschappen van asbest optimaal konden worden benut. Een groot deel van de geïmporteerde asbest werd verwerkt in cementproducten, zoals golfplaten en waterleidingbuizen. Daarnaast werd asbest toegepast in rem‐ en frictiemateriaal, als isolatiemateriaal, als hittebestendig textiel, in brandwerende platen, in onderlagen van vloerbedekkingen (zeil) en in pakkingen en filters van de chemische industrie. Al in de jaren dertig van de vorige eeuw werd duidelijk dat asbest een negatieve invloed op de gezondheid kan hebben, maar het duurde tot in de jaren zeventig voordat maatregelen genomen werden om de productie terug te brengen. De Britse arbeidsinspectie erkende in 1929 (na een grootscheeps onderzoek) asbestose als beroepsziekte. Na de Tweede Wereldoorlog werd een relatie met longkanker en in de jaren zestig een verband met mesothelioom (long‐ of buikvlieskanker) vastgesteld. Vanaf 1970 groeide ook in Nederland de bezorgdheid over de invloed van asbest op de gezondheid en werden in toenemende mate beschermende maatregelen in de asbestverwerkende bedrijven ingevoerd. In 1978 volgde de publicatie van het Asbestbesluit en werd het gebruik van blauw asbest verboden.34 In 1993 werden de opslag en de verwerking van alle soorten asbest in ons land bij wet verboden. Per 1 januari 2005 geldt in de gehele Europese Unie een verbod op het verbruik, gebruik en de handel in asbest. Uit onderstaande opsomming van belangrijke medische publicaties met betrekking tot asbest blijkt dat, lang voor de overheid maatregelen nam om het gebruik van asbest te beperken, bekend was dat asbeststof gevaar voor de gezondheid oplevert.35 34 35
Aarendonk 2005, p. 56. Ruers & Schouten 2005, p. 28.
18
•
•
•
•
1930: relatie asbeststof – asbestose vastgesteld (Merewether, E. en C. Proce, 1930, Report on the effects of Asbestos Dust on the lungs and Dust Suppression in the 29 Asbestos Industry. Her Majesty’s Stationary Office, London) 1955: relatie asbeststof – longkanker vastgesteld (Doll, R., 1955, Mortality from lung cancer in asbestos workers. British Journal of Industrial Medicine 12, p. 81‐87) 1960: relatie asbeststof – mesothelioom (long‐ en buikvlieskanker) vastgesteld (Wagner, J.C., C.A. Sleggs en Paul Marchand, 1960, Diffuse Pleural Mesothelioma and Asbestos Exposure in the North Western Cape Province, British Journal of Industrial Medicine 17, p. 17 e.v.) 1969: vastgesteld dat een geringe hoeveelheid asbeststof al mesothelioom kan veroorzaken, ook bij mensen die niet in de industrie werken (Stumphius J., 1969, Asbest in een bedrijfsbevolking, Van Gorcum Assen, proefschrift. Voorkomen van mesothelioom bij werknemers van de scheepswerf De Schelde in Vlissingen)
Het is aannemelijk dat producenten van asbest deze belangrijke publicaties over hun product kenden. Uit het vorenstaande blijkt dat de gevaren van asbest al voor 1950 bekend waren. Volgens het Belgische weekblad Knack waarschuwde de Europese Commissie in 1962 en 1966 voor de kankerrisico’s van asbest. In 1962 waarschuwde de Europese Commissie voor asbestose en longkanker. In een aanbeveling uit 1966 werd ook gewaarschuwd voor longvlieskanker. In de medische notities staan de risicofactoren opgesomd, waaronder de fabricage en de verwerking van asbestcementproducten. De Belgische asbestverwerker Eternit wordt als voorbeeld vermeld. De aanbeveling en de medische notities werden in 1966 gepubliceerd, met het verzoek aan de overheidsadministraties deze te verspreiden onder organisaties van werkgevers en werknemers. Deze kennis werd ook in de opleiding geneeskunde behandeld.36 Na de publicatie in 1969 van het proefschrift van Stumphius, bedrijfsarts bij scheepswerf De Schelde, waarin hij waarschuwt voor de schadelijke gevolgen van blootstelling aan asbest, duurde het echter nog bijna 25 jaar voordat asbest in Nederland werd verboden. 3.3 Aansprakelijkheidsregime werkgever: de zorgplichtschending ex artikel 7:658 BW Artikel 7:658 lid 2 BW creëert onder bepaalde voorwaarden een aansprakelijkheid ten aanzien van arbeidsongevallen en beroepsziekten, de zogenaamde werkgeversaansprakelijkheid. Dit artikel is opgenomen in de titel over de arbeidsovereenkomst. Op grond van dit artikel kunnen asbestslachtoffers hun (ex)werkgever aansprakelijk stellen voor hun geleden en nog te lijden schade. Deze bepaling en de daarop gebaseerde jurisprudentie vormen een voorbeeld van een vergaande bescherming van (ex)werknemers die worden geconfronteerd met arbeidsgerelateerde letselschade.37 Dit blijkt onder meer uit het feit dat de rechter zeer strenge eisen stelt aan de door de werkgever te betrachten zorgvuldigheid, rekening houdt met het feit dat werknemers tijdens hun werkzaamheden niet altijd de vereiste zorg in acht nemen, uitsluitend in uitzonderlijke
36 37
De Standaard, 25 oktober 2006. Bier 1998, p. 193.
19
gevallen aanvaardt dat er sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer en bijzonder regels ontwikkelt met betrekking tot stelplicht en bewijslast.38 Op de werkgever rust dus een vergaande zorgplicht voor werkplek en werkmateriaal. De mogelijkheid van disculpatie, zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 7:658 BW, betekent dat er strikt genomen geen sprake is van een risicoaansprakelijkheid. Niettemin gaat de zorgplicht van de werkgever tamelijk ver. De zorgplicht beperkt zich niet tot de bekende gevaren; de werkgever heeft ook een onderzoeksplicht. De omvang van de zorgplicht strekt zich niet alleen uit tot de aan het werk verbonden gevaren die hij kent, maar ook tot de gevaren die hij behoort te kennen. Op de werkgever rust een onderzoeksplicht ter zake de (potentiële) gevaren die de opgedragen werkzaamheden met zich kunnen brengen. Die onderzoeksplicht kan zich uitstrekken tot in het buitenland aanwezige kennis en informatie. De omstandigheid dat de betreffende gevaarlijke stof gebruikelijk en maatschappelijk aanvaard is, staat aan aansprakelijkheid niet altijd in de weg. In het arrest Cijsouw/De Schelde gaat het bovendien om schade als gevolg van gevaren die de werkgever zelf niet behoorde te kennen. Een verregaande zorg van de werkgever mag ook worden verlangd vanwege de zeggenschap over de werkplek en instructiebevoegdheid. Deze elementen vormen de essentiële criteria voor een arbeidsrelatie.39 Daarnaast komt in de rechtspraak met betrekking tot artikel 7:658 BW als een cruciale factor naar voren de gehoudenheid van de werkgever bescherming te bieden tegen de neiging van werknemers om in een werksituatie niet steeds de vereiste zorgvuldigheid ter voorkoming van ongevallen in acht te nemen.40 De vraag rijst in hoeverre deze aanpak vruchten afwerpt. In het hierboven aangehaalde arrest Cijsouw/De Schelde werd geoordeeld dat de werkgever in 1949 al de zorgplicht had om toe te zien op naleving van de veiligheidsvoorschriften. Dit ongeacht of vergelijkbare bedrijven deze voorschriften ook op deze wijze toepasten. Bijzonder is ook dat het hier gaat om ongeschreven voorschriften. In het arrest Janssen/Nefabas werd geoordeeld dat een werkgever in 1948 zijn werknemers zo goed mogelijk op de hoogte moest stellen van de schadelijke gevolgen van het werken met asbest.41 Het is twijfelachtig of deze zorgplichten in de jaren veertig ook daadwerkelijk bekend waren bij elke werkgever. De kans is daarom groot dat de rechter nu strengere normen toepast dan destijds gebruikelijk waren. Daarboven, stel dat deze strengere normen daadwerkelijk golden, is daarmee nog niet gezegd dat deze normen ook bij elke werkgever bekend waren. Destijds was er namelijk nog geen rechtspraak die in deze richting wees. Van Boom vraagt zich af of in de rechtspraak daadwerkelijk de normen van toen worden toegepast. 42 Hij verwijst hierbij ook naar de tabaksproblematiek: ‘Is het reëel om in de 21e eeuw te oordelen dat tabaksproducenten reeds in de jaren vijftig volgens hun normen verplicht waren om te waarschuwen tegen de gezondheidsgevaren van roken? Ik ben er niet zeker van.’
38
Spier e.a. 2006, p. 228. HR 25 juni 1993, NJ 1993, 686 (Cijsouw/De Schelde I). 40 HR 22 maart 1991, NJ 1991, 420 (Roeffen/Thijssen), zie ook Loonstra en Zondag, 2010, H. 11.2.1 t/m. 11.2.1.6. 41 HR 6 april 1990, NJ 1990, 573 (Jansen/Nefabas). 42 Van Boom 2000, p. 46. 39
20
Uit het oogpunt van de schadeveroorzaker moet gekeken worden naar de normen die gelden ten tijde van de schadeveroorzakende gebeurtenis: state of the art en industry (mate van bekendheid/bewustzijn in wetenschap en economische sector). Gezien van de kant van de benadeelden is het echter anders. Zij zijn geneigd de normen toe te passen die gelden vanaf het moment dat zij slachtoffer werden. Want waarom zou een slachtoffer van wie de schadeveroorzakende gebeurtenis langer geleden plaatsvond, minder bescherming krijgen dan andere slachtoffers? Met andere woorden: dient toetsing plaats te vinden naar de normen van toen (ex tunc), of naar de normen van nu (ex nunc)? Over dit onderwerp wordt door rechtsgeleerden verschillend gedacht. In het arrest Cijsouw/De Schelde II oordeelde de Hoge Raad dat de vraag of de werkgever in strijd met (oud BW) art. 1638x had gehandeld moet worden beoordeeld naar de in de betrokken periode geldende normen die, in het geval wettelijke normen ontbreken of onvoldoende zijn uitgewerkt, mede worden bepaald door de toen geldende maatschappelijke opvattingen.43 Uiteraard behoort het tot de zorgplicht van de werkgever dat hij de vigerende wet‐ en regelgeving inzake asbest naleeft. De essentie van de Nederlandse regelgeving over asbest is het verbod op het bewerken, verwerken of in voorraad houden van asbest of asbesthoudende producten. Op arbeidssituaties is het Arbeidsomstandighedenbesluit van toepassing. Het valt buiten de aandachtssfeer van deze scriptie om uitgebreid op de huidige regelgeving in te gaan. Een overzicht van de belangrijkste wet‐ en regelgeving over asbest in Nederland is te vinden via het Kenniscentrum InfoMil van het ministerie van Infrastructuur en Milieu.44 3.4 Juridische knelpunten Ondanks het voor werknemers gunstige aansprakelijkheidsregime van artikel 7:685 BW, worden slachtoffers van asbestschade doorgaans geconfronteerd met een aantal juridische knelpunten. De belangrijkste zijn verjaring (par. 3.4.1) en stelplicht en bewijslast (par. 3.4.2). 3.4.1 Verjaring De verjaring van rechtsvorderingen tot schadevergoeding is geregeld in artikel 3:310 BW. De vijfjaarstermijn wordt over het algemeen met ‘relatieve’ of ‘subjectieve’ termijn aangeduid en de twintigjaarstermijn met ‘absolute of ‘objectieve’ termijn. De vijfjaarstermijn vangt aan op de dag volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als de aansprakelijke persoon bekend is geworden. Het aanvangsmoment van de vijfjaarstermijn hangt dus af van de wetenschap van de benadeelde; om die reden wordt het ook wel de ‘subjectieve verjaringstermijn’ genoemd. Verjaring is onherroepelijk na het verstrijken van vijf jaren nadat de termijn eenmaal is gaan lopen. Het lijkt makkelijker dan het is te bepalen wat het aanvangsmoment is. Het is tenslotte nog maar de vraag wat onder ‘wetenschap van de benadeelde’ dient te worden verstaan. Zou de vijfjaarstermijn de enige verjaringstermijn zijn, dan zou de mogelijkheid bestaan dat een vordering nooit verjaart (ingeval de
43
HR 2 oktober 1998, NJ 1999, 683 (Cijsouw/De Schelde II). A-G Spier stelde in zijn conclusie bij dit arrest dat er geen goede reden is waarom werknemers de prijs zouden moeten betalen van een algemeen geldende fout. Zie ook (instemmend) Loonstra en Zondag 2010, p. 335 – 336. 44 http://www.infomil.nl/onderwerpen/hinder-gezondheid/asbest-0/wet-regelgeving/vindplaats, geraadpleegd op 19 april 2012.
21
benadeelde nooit de vereiste wetenschap krijgt). Dit werd onwenselijk geacht zodat ook een absolute termijn werd opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. De twintigjaarstermijn vangt aan op het moment waarop de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt plaatsvindt. Dit aanvangsmoment is dus niet afhankelijk van de wetenschap van de benadeelde; om die reden wordt deze termijn ook wel de ‘objectieve’ of ‘absolute verjaringstermijn’ genoemd. Voor schade die is veroorzaakt door verontreiniging van lucht, water of bodem – kortom van gevaarlijke stoffen – is de termijn dertig jaar. Asbest valt ook onder deze gevaarlijke stoffen. Deze tweede ‘lange verjaringstermijn’ is door de wetgever ingevoerd omdat een vordering met uitsluitend de vijfjaarstermijn in principe niet hoeft te verjaren zolang de wetenschap bij het slachtoffer er niet is; het kan ten slotte zo zijn dat de benadeelde nooit de kennis krijgt die deze termijn doet aanvangen. Hierbij dient overigens te worden opgemerkt dat in gevallen waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis plaatsvond na 1 februari 2004 de absolute verjaringstermijn niet geldt. Dit in verband met een heroverweging van de problematiek van de verborgen schade, waarbij de rechtsvordering reeds is verjaard op het moment dat de schade zich openbaart. Dit doet zich met name voorbij asbestgerelateerde ziekten. Het asbestslachtoffer heeft dan niet de kans gekregen een hem in beginsel toekomend recht geldend te maken. Vanuit het oogpunt van individuele gerechtigheid is dit moeilijk te accepteren. In de juridische literatuur heeft deze wetgeving dan ook veel kritiek ondervonden.45 Een hernieuwde afweging leidde tot een wetsvoorstel: voor personenschade komt de absolute verjaringstermijn te vervallen, er resteert een relatieve termijn die gaat lopen vanaf het moment van bekendheid met de schade en de daarvoor aansprakelijke partij.46 De wet tot ‘Wijziging van de regeling van de bevrijdende verjaring in het BW voor gevallen van verborgen schade door letsel of overlijden’ onttrekt zo dus gevallen van personenschade aan de absolute termijn. 47 Zij houdt in de toevoeging van lid 5 aan artikel 3:310 BW. Wat betreft zijn onderwerp is de Wet verjaring personenschade van groot belang. Toch komt deze wet in de komende twee decennia in de verjaringspraktijk nauwelijks enige betekenis toe, als gevolg van haar uitgestelde inwerkingtreding. De datum van inwerkingtreding van de wet is formeel 1 februari 2004. De overgangsregeling luidt: ‘Artikel 3:310 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing indien de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt voor inwerkingtreding van die bepaling heeft plaatsgevonden’. Alleen schade die is veroorzaakt door een gebeurtenis die na de inwerkingtreding van de Wet verjaring personenschade heeft plaatsgevonden wordt dus onttrokken aan de absolute verjaringstermijn. Daar de werking van de absolute termijn pas twintig of dertig jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenis aan de orde is, vindt de materiële inwerkingtreding feitelijk pas plaats op 1 februari 2024 (absolute termijn van art. 3:310 lid 1) en op 1 februari 2034 (lid 2).48. Probleem is dus dat de regeling van dit nieuwe lid alleen geldt voor schadeveroorzakende gebeurtenissen die na 31 januari 2004 hebben plaatsgevonden. Nu de schadeveroorzakende blootstelling doorgaans meer dan dertig jaar geleden heeft plaatsgevonden blijft de dertigjarige verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 2,
45
Zie Hartkamp 1994, p. 572 en 580, in zijn conclusie als A-G bij HR 3 november 1995, NJ 1998, 380 (Eindhovens Diaconessenhuis), en Hondius 1997, p. 161 e.v. 46 TK der SG Vergaderjaar 1999 – 2000, MvT Wijziging van de regeling van de bevrijdende verjaring in het Burgerlijk Wetboek voor gevallen van verborgen schade door letsel of overlijden. 47 Wet van 27 november 2003, nr. 26 824, Stb. 2003, 495. 48 Smeehuijzen 2006, p. 15.
22
en daarmee ook het arrest inzake Van Hese/De Schelde relevant. 49 De Hoge Raad overwoog in dit arrest het volgende: ‘De dertigjaarstermijn heeft een objectief en in beginsel absoluut karakter, dat wil zeggen dat, hoezeer dit ook moeilijk is te aanvaarden uit een oogpunt van individuele gerechtigheid ten opzichte van degene die schade heeft geleden, het beginsel van rechtszekerheid dat deze absolute termijn beoogt te dienen en de (billijkheid jegens de wederpartij) meebrengen dat hieraan strikt de hand moet worden gehouden.’
Het uitgangspunt is dus dat vanwege het beginsel van de rechtszekerheid strikt de hand moet worden gehouden aan de absolute verjaringstermijn, ook al zal dat voor het slachtoffer soms moeilijk te aanvaarden zijn. De Hoge Raad oordeelde echter ook dat de redelijkheid de absolute verjaringstermijn van dertig jaar in uitzonderingsgevallen kan doorbreken. Relevante gezichtspunten daarbij zijn, aldus de Hoge Raad: a of het gaat om vergoeding van vermogenschade dan wel van nadeel dat niet een vermogensschade bestaat, en – mede in verband daarmede – of de gevorderde schadevergoeding ten goede komt aan het slachtoffer zelf, diens nabestaanden dan wel een derde; b In hoeverre voor het slachtoffer respectievelijk zijn nabestaanden ter zake van de schade een aanspraak op een uitkering uit anderen hoofden bestaat; c de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten; d In hoeverre de aangesprokene reeds voor het verstrijken van de verjaringstermijn rekening heeft gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn; e of de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren; f of de aansprakelijkheid (nog) door verzekering is gedekt; g of na het aan het licht komen van de schade binnen redelijke termijn een aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en de vordering tot schadevergoeding is ingesteld. In de praktijk lopen veel rechters alle zeven gezichtspunten langs (enkele uitzonderingen daargelaten. Zij maken daarbij een optelsom van de gezichtspunten die in het voordeel van het slachtoffer uitvallen. Zijn dat er vier of meer, dan wordt het beroep op verjaring in strijd met de redelijkheid en billijkheid geacht. Wat zijn argumenten voor de absolute verjaringstermijn? Rechtszekerheid is er een, maar is zeker niet het belangrijkste argument voor de absolute termijn. Er zijn gronden van meer direct belang. Ten eerste doet zich het probleem voor dat bewijsmateriaal met het voorschrijden van de tijd verloren gaat. Er zijn maar weinig gevallen bekend waar men na twintig of dertig jaar na een gebeurtenis nog na kan gaan of die gebeurtenis inderdaad een plicht tot het vergoeden van schade in het leven heeft geroepen. In de tweede plaats dient de verjaringstermijn tot bescherming van debiteuren tegen vorderingen waarvan de debiteur, ten gevolgen van het tijdsverloop, geen rekening meer had gehouden.50 Een debiteur zal altijd rekening houden met uitstaande verplichtingen. Hij kan echter niet anticiperen op 49
50
HR 28 april 2000, NJ 2004, 430 (Van Hese/De Schelde).
Smeehuijzen 2006, p. 55.
23
vorderingen waarvan hij niet weet dat zij bestaan. Een oude vordering waardoor de debiteur overvallen wordt, kan zijn vermogenspositie ernstig aantasten. Daarnaast zou de debiteur gedwongen zijn altijd bewijsmateriaal te bewaren, hetgeen niet wenselijk is. Door de vordering aan tijdsgrenzen te onderwerpen, biedt de verjaring bescherming aan de individuele debiteur. Ten derde gaat men ervan uit dat de tijd alle wonden heelt. Het schadevergoedingsrecht heeft als doel schade te vergoeden die de benadeelde heeft opgelopen. Als er schade ontstaat wordt de financiële positie van de benadeelde beïnvloed. De mate waarin de benadeelde dit nadeel ondervindt, zal in de loop der tijd afnemen. Als een schuldeiser na meer dan dertig jaar te hebben stilgezeten – buiten zijn schuld – alsnog een betaling ontvangt, is dit naar het algemeen rechtsgevoel niet anders dan een onverwachte meevaller.51 Inmiddels is echter gebleken dat de wetgever deze laatste grond van onvoldoende gewicht acht, hetgeen blijkt uit het eerder genoemde feit dat in gevallen waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis plaatsvond na 1 februari 2004 de absolute verjaringstermijn niet geldt. 3.4.2 Stelplicht en bewijslast Het is aan het slachtoffer te bewijzen dat hij bij de uitoefening van zijn werkzaamheden voor zijn werkgever is blootgesteld aan asbest en dat deze blootstelling de ziekte mesothelioom heeft veroorzaakt. De lange termijn die sinds de blootstelling zal zijn verstreken vormt hierbij in veel gevallen een struikelblok. Artikel 7:658 BW behelst een bijzondere regel voor wat betreft de bewijslastverdeling. De werknemer spreekt zijn werkgever aan voor de schade die is ontstaan tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden. Daarbij is het voldoende dat de werknemer stelt dat hij aan asbest is blootgesteld tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat hij als gevolg daarvan schade heeft geleden. Uit het arrest Weststrate/De Schelde kan daarbij worden opgemaakt dat naast het bewijs van het vóórkomen van asbest binnen het bedrijf ook moet komen vast te staan dat de desbetreffende werknemer daadwerkelijk is blootgesteld geweest aan asbest. 52 De werkgever is dan in principe reeds aansprakelijk tenzij hij bewijst dat hij de op hem rustende zorgplicht is nagekomen. Hier zien we dus een omkering van de bewijslast: het bewijsrisico ligt bij de werkgever. De werknemer behoeft dus niet de nalatigheid van de werkgever te bewijzen. Daarbij dient steeds bedacht te worden dat de wetgever aan de werkgever, uit het oogpunt van rechtsbescherming van de werknemer, een zware motiveringsplicht ten aanzien van de zorgplicht heeft gegeven. De werkgever dient dan ook gemotiveerd de stelling van de werknemer te betwisten dat hij in zijn zorgplicht is tekort geschoten. Het arrest Weststrate/De Schelde blijkt in de praktijk op verschillende manieren te worden uitgelegd. De Hoge Raad heeft in dit arrest echter uitsluitend bepaald dat ‘kan zijn blootgesteld’ niet voldoende is, maar dat de werknemer deze blootstelling aannemelijk moet maken. De Hoge Raad heeft in dit arrest met name niet bepaald dat het slachtoffer moet bewijzen dat het ziektebeeld door de blootstelling aan asbest is veroorzaakt. Van belang hierbij is dus onderscheid te maken tussen de termen ‘blootgesteld’ en ‘veroorzaakt’. Het aannemelijk maken van blootstelling is niet hetzelfde als het bewijzen dat de ziekte door blootstelling aan asbest is veroorzaakt. In het kader van de conditio sine qua non is voldoende dat het ziektebeeld door de blootstelling ‘kan zijn 51 52
Smeehuijzen 2006, p. 56. HR 26 januari 2001, NJ 2001, 597 (Weststrate/De Schelde).
24
veroorzaakt’.53 In het arrest Unilever/Dikmans benadrukt de Hoge Raad dat causaal verband moet worden aangenomen als vast komt te staan dat er sprake is geweest van blootstelling aan gevaarlijke stoffen en er sprake is van een schending van de zorgplicht.54 In het arrest Havermans/Luckx stelt de Hoge Raad dat de werknemer voordat aan dit rechterlijk vermoeden wordt toegekomen zal moeten stellen en zo nodig bewijzen dat hij gedurende zijn werkzaamheden is blootgesteld aan schadelijke stoffen. Daarnaast dient hij aannemelijk te maken dat hij lijdt aan een ziekte die door die stoffen kan zijn veroorzaakt. Als de werkgever het door de werknemer gestelde betwist, zal hij deze betwisting moeten motiveren met feiten en omstandigheden die meer in zijn sfeer liggen dan in die van de werknemer.55 Met name dit laatste is van groot belang, omdat de werknemer zonder informatie van werkgeverszijde vaak moeilijk of niet zal kunnen aantonen in welke mate hij in een bepaalde periode aan schadelijke stoffen is blootgesteld. 3.5 De functies van het aansprakelijkheidsrecht in relatie tot asbestclaims Verjaring van asbestclaims is een groot juridisch en maatschappelijk probleem. De criteria die de Hoge Raad in 2000 heeft ontwikkeld om rechters in staat te stellen in uitzonderlijke gevallen de absolute verjaringstermijn te doorbreken, biedt in de praktijk voor lang niet alle slachtoffers een oplossing. Voor slachtoffers levert deze oplossing in de praktijk vaak geen positief resultaat op; de verjaring blijft in stand. Zeker als een slachtoffer al enige tijd is overleden en relevante feiten van het dienstverband, waaronder blootstellingsgegevens, niet meer zijn te achterhalen (de hiervoor beschreven problematiek van stelplicht en bewijslast) is er maar weinig kans dat de verjaring opzij gezet wordt.56 Welke functies van het aansprakelijkheidsrecht spelen in het bijzonder een rol in relatie tot asbestclaims? Hiertoe worden de in hoofdstuk 2 besproken functies van het aansprakelijkheidsrecht nog eens bezien, nu in het licht van asbestclaims. 3.5.1 De schadevergoedingsfunctie Het ligt voor de hand te denken dat een asbestslachtoffer als hij een vordering tegen zijn voormalig werkgever instelt financiële compensatie verwacht voor zijn materiële en immateriële schade. Zoals in hoofdstuk 2 is beschreven is het belang van slachtoffers gelegen in rechtsherstel. Dit houdt zoals beschreven in beginsel een terugkeer in de oude toestand in, een correctieve rechtvaardigheid. Schadevergoeding speelt hierin een rol. De schadevergoeding dient het asbestslachtoffer zo veel mogelijk in de positie te plaatsen waarin hij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzaker zijn rechtsplichten zou zijn nagekomen. Bij een asbestslachtoffer, veelal ten dode opgeschreven, kan schadevergoeding zelfs bij benadering geen herstel realiseren. Wel kunnen de kosten die de schade met zich brengt vergoed worden.57 Met de vergoeding moet dus de resterende schade worden gecompenseerd. De nadelige wijzigingen in de positie van de getroffene zijn echter niet altijd tot het vermogen terug te leiden. Dan ontstaat het probleem dat niet duidelijk is hoe de schade gewaardeerd moet worden. Daarom komt niet alleen materiële schade voor 53
Charlier 2006, p. 9. HR 17 november 2000, NJ 2001, 596 (Unilever/Dikmans), r.o. 5.4. 55 HR 23 juni 2006, NJ 2006, 354 (Havermans/Luyckx). 56 Jaarverslag IAS 2007, p. 22. 57 Zoals de kosten van medische zorg, hulp in huis, inkomensschade en uitvaartkosten. 54
25
vergoeding in aanmerking, maar ook, met name, immateriële schade. Dat brengt altijd het probleem met zich dat leed niet in geld is uit te drukken. Met andere woorden: hoe hoog moet zo’n bedrag zijn? Is er een objectieve maatstaf om leed te ‘meten’? Als hulpmiddel voor het berekenen van smartengeld bestaan er smartengeldgidsen, die rechterlijke uitspraken bevatten omtrent vergoedingen voor smartengeld. Deze bedragen kunnen dienen als leidraad bij het bepalen van de hoogte van het smartengeld in een specifiek geval. 3.5.2 De preventiefunctie Aansprakelijkheidsregels kunnen een aanmoediging zijn om zorgvuldig te handelen. Door dat te doen voorkomt men immers aansprakelijkheid en uiteindelijk dus schade. Als zodanig is het door beleidsmakers ook duidelijk ontdekt. De idee is dat het aansprakelijkheidsrecht partijen in het maatschappelijk verkeer aanzet tot zorgvuldig gedrag, hetgeen de kern is van de preventiegedachte. Door de maatschappelijke en politieke zorg voor slachtoffers is asbest nagenoeg verdwenen als bouwmateriaal, en is er aandacht voor de gevaren van asbest. In die zin speelt de preventieve werking van het aansprakelijkheidsrecht (bewustwording maatschappij) een rol bij asbestclaims. Het uitbannen van asbest is op gang gekomen door de toegenomen aandacht voor de schadelijke kanten ervan. Hoewel het aansprakelijkheidsrecht dus zeker een preventieve rol speelt, is voor het aansprakelijkheidsrecht volgens Hartlief niet meer weggelegd dan een aanvullende rol op dit gebied. Gedragsbeïnvloeding is ook in het beste geval niet meer dan een afgeleid effect van toewijzing van vorderingen van eisers in concrete procedures. Het sanctiearsenaal van het aansprakelijkheidsrecht staat zo niet alleen in dienst van de concrete eiser, maar in wezen, via hem, ook in dat van het systeem (overheid, wetgever, politiek). Steeds echter dient te worden bedacht, zoals hiervoor al is aangegeven, dat eventuele positieve effecten van (toewijzing van) claims in het aansprakelijkheidsrecht in de sfeer van de gedragsbeïnvloeding een bijproduct zijn van procedures waarin het primair gaat om het wegnemen van gevolgen van aantasting en dergelijke. Het gaat om afgeleide gevolgen, neveneffecten dus. Hartlief stelt dat je zou ook kunnen zeggen dat het aansprakelijkheidsrecht dit ‘erbij doet’.58 Speelt deze functie van het aansprakelijkheidsrecht ook voor het individuele asbestslachtoffer een rol? Op het eerste gezicht zou men zeggen van niet. Een getroffene heeft een probleem en maakt daar wel of niet een zaak van. Op het eerste gezicht lijkt het doel van procederen vaak gelegen te zijn in het ontvangen van een schadevergoeding in geld. Maar ook voor het individuele slachtoffer kunnen andere motieven een rol spelen bij het entameren van een procedure. Mogelijk wil hij voorkomen dat een ander hetzelfde overkomt. Misschien wil hij dat zijn verhaal wordt vastgelegd, zodat ervan geleerd kan worden. Het kan zijn bedoeling zijn overheid, politiek en beleidsmakers wakker te schudden. Het kan zijn dat het asbestslachtoffer het juridische pad voor een ander hoopt te effenen. In die zin kan de preventieve functie van het aansprakelijkheidsrecht wel degelijk een rol spelen voor asbestslachtoffers.
58
Hartlief 2009, p. 55 – 56.
26
3.5.3 De herstelfunctie Zoals in hoofdstuk 2 besproken gaat het bij de herstelfunctie om een correctieve rechtvaardigheid. In par. 2.2 wordt aangegeven dat de noodzaak om zich meer rekenschap te geven van de emotionele kant van het letselschadeproces, en het herstel van het slachtoffer en zijn naasten de prioriteit te geven die eraan toekomt, geen vrijblijvende kwestie is. Dit volgt uit het gegeven dat de verplichting tot schadevergoeding voortkomt uit het aansprakelijkheidsrecht; en de schadevergoedingsrechtelijke uitwerking van het meer algemene doel van het aansprakelijkheidsrecht inhoudt dat de benadeelde zoveel mogelijk dient te worden gebracht in de situatie waarin hij bij nakoming van de jegens hem geldende verplichtingen zou hebben verkeerd. Zoals eerder werd geconstateerd gaat herstel dus vóór compensatie. Over herstel in relatie tot asbestslachtoffers die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom dient het volgende te worden opgemerkt. Iemand die lijdt aan maligne mesothelioom zal niet herstellen van zijn ziekte, hij is ten dode opgeschreven. Feitelijk herstel is voor een asbestslachtoffer derhalve niet mogelijk, zelfs niet bij benadering. Herstel moet in dit verband worden geïnterpreteerd als helend, genezend in het geschonden rechtvaardigheidsgevoel, en voor de naasten bovendien als helend in het verwerkingsproces dat volgt op het ziekbed en verlies van een geliefd persoon. Herstel dus in een meer sociale en psychologische context. Er kan alleen een (financiële) compensatie geboden worden, en daarnaast erkenning van zijn leed. Herstel is in dit verband dus geen concreet herstel, maar het zoveel als mogelijk goedmaken van de schade. Zoals in par. 3.4.1 en 3.4.2 besproken worden asbestslachtoffers in een procedure veelal met verjaringsproblematiek en problemen met stelplicht en bewijslast geconfronteerd. De criteria die de Hoge Raad in 2000 heeft ontwikkeld om rechters in staat te stellen in uitzonderlijke gevallen de absolute verjaringstermijn te doorbreken, bieden in de praktijk voor lang niet elk slachtoffer een oplossing. De slachtoffers bij wie de verjaring in stand blijft, ontvangen geen financiële compensatie van hun voormalig werkgever, en voor deze mensen zal dit in veel gevallen betekenen dat zij zich als slachtoffer niet erkend voelen, hetgeen een schending van hun rechtsgevoel impliceert. Zo wordt dus een slachtoffer dat de pech heeft dat de verjaring van zijn vordering in stand blijft in financiële niet zin gecompenseerd, noch wordt aan de herstelfunctie van het aansprakelijkheidsrecht (voldoende) invulling gegeven. 3.6 Conclusie Hoewel al lang voor de overheid maatregelen nam om het gebruik van asbest te beperken bekend was dat blootstelling aan asbest gevaar voor de gezondheid oplevert, leidde de bezorgdheid over de schadelijke gevolgen in Nederland niet eerder dan in 1993 tot een verbod op opslag en verwerking van alle soorten asbest. Op grond van artikel 7:658 BW rust op de werkgever een zorgplicht voor de veiligheid van zijn personeel. Asbestslachtoffers kunnen hun (voormalig) werkgever aanspreken voor de schade die zij lijden ten gevolge van hun (beroeps)ziekte. De werkgever is aansprakelijk als hij toerekenbaar tekortschiet in de op hem rustende zorg voor de veiligheid van zijn werknemers. De op de werkgever rustende zorgplicht is erg ruim, waardoor art. 7:658 BW enigszins lijkt op een risicoaansprakelijkheid. Dit wordt mede ingegeven door de bijzondere regels met betrekking tot de stelplicht en de bewijslast. Stelplicht en bewijslast stellen asbestslachtoffers echter regelmatig voor een groot struikelblok bij het verhalen van hun schade, vanwege de tijd die verstreken is tussen de asbestblootstelling en de openbaring van de ziekte. Die lange tijdsduur tussen blootstelling
27
en openbaring van de ziekte zorgt er bovendien voor dat de vordering van slachtoffers veelal reeds is verjaard voor de ziekte zich heeft geopenbaard. Hoewel het aansprakelijkheidsregime van art. 7:658 BW op zichzelf gunstig is voor werknemers, worden zij dus toch vaak met juridische problemen geconfronteerd. Invulling geven aan de schadevergoedingsfunctie van het aansprakelijkheidsrecht is complex in relatie tot asbestslachtoffers, omdat zij veelal op korte termijn zullen overlijden. Hoe dient zulke schade gewaardeerd te worden? Geen enkele bedrag kan dergelijk leed compenseren. Daarbij komt dat een aanzienlijk deel van de asbestslachtoffers zich dus geconfronteerd ziet met onoverkomelijke juridische problemen bij het verhalen van hun schade. Deze slachtoffers ontvangen geen financiële compensatie in de vorm van een schadevergoeding. In die zaken waar een claim wordt toegewezen is een (gering) positief neveneffect dat dit kan leiden tot gedragsbeïnvloeding van werkgevers, een prikkel om zorgvuldig te handelen ten opzichte van het personeel. Voor het individuele slachtoffer kan deze factor echter wel degelijk een rol spelen bij zijn beslissing al dan niet een claim in te stellen. De juridische knelpunten zoals beschreven in dit hoofdstuk kunnen er de oorzaak van zijn dat slachtoffers, behalve dat zij geen financiële compensatie ontvangen, zich niet erkend voelen. Aan de herstelfunctie van het aansprakelijkheidsrecht wordt bij deze (aanzienlijke) groep mensen geen of onvoldoende invulling gegeven. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de alternatieve procedure die het Instituut Asbestslachtoffers biedt aan asbestslachtoffers met de ziekte maligne mesothelioom. Daarnaast wordt de relatie gelegd tussen deze alternatieve methode en de functies van het aansprakelijkheidsrecht.
28
4.
Het Instituut Asbestslachtoffers – een alternatief
4.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt uiteengezet op welke wijze het Instituut Asbestslachtoffers een alternatieve procedure biedt aan mesothelioomslachtoffers. In paragraaf 4.2 en 4.3 wordt de ontstaansgeschiedenis van het IAS en de uitvoeringspraktijk geschetst. In paragraaf 4.4 komen de knelpunten waartegen men aanloopt in de bemiddelingsprocedure aan de orde. In paragraaf 4.5 wordt de relatie tussen de functies van het aansprakelijkheidsrecht en de werkwijze en doelstellingen van het IAS gelegd. Paragraaf 4.6 sluit af met een conclusie. 4.2 Convenant Instituut Asbestslachtoffers Op 23 november 1998 kwam het Convenant Instituut Asbestslachtoffers tot stand.59 Doelstelling van het Convenant was ‐ en is ‐ het bekorten van de juridische lijdensweg van asbestslachtoffers en het bieden van maatschappelijke erkenning.60 De bij het Convenant betrokken partijen verklaarden zich bereid om hiertoe gezamenlijk het Instituut Asbestslachtoffers op te richten. Het IAS is primair opgericht om mensen met de zeer belastende, progressieve en fatale ziekte maligne mesothelioom snel en zorgvuldig te helpen hun juridische aanspraken te realiseren. De eisen waaraan het IAS moet voldoen komen samengevat neer op snelheid, zorgvuldigheid en laagdrempeligheid. Deze eisen zijn terug te voeren op verschillende publicaties uit de jaren negentig, waarin werd gewezen op de ernst van de gezondheidssituatie als gevolg van de asbestblootstelling tientallen jaren daarvoor en de langdurige, niet op de specifieke omstandigheden toegesneden, juridische procedures. De afspraken die hieromtrent werden geformuleerd op basis van het advies van Prof. Job de Ruiter werden vastgelegd in het Convenant.61 Om de aanvragen zo snel af te kunnen handelen zijn verschillende ‘versnellingsmogelijkheden’ in het Convenant opgenomen, zoals consensus over de hoogte van het smartengeld, waarover in de juridische procedures veel en tijdrovende discussie bestond. Daarnaast is consensus bereikt over de bij het medisch ‐ en asbesthistorisch onderzoek te hanteren protocollen. In de loop der tijd is de procedure binnen het kader van de in het Convenant gemaakte afspraken verder versneld. Hierdoor zijn de doorlooptijden voor de afhandeling van de dossiers substantieel korter geworden dan de afhandeling van vergelijkbare dossiers in een juridische procedure. Cruciaal in dit verband is de komst van een voorschotregeling waardoor bijna 90% van de mesothelioomslachtoffers een tegemoetkoming kon ontvangen. De snelheid dient gepaard te gaan met zorgvuldigheid: is er inderdaad sprake van de diagnose maligne mesothelioom, en waar en onder welke omstandigheden heeft in het verleden asbestblootstelling plaatsgevonden? Om deze vragen zo goed mogelijk te beantwoorden worden experts ingeschakeld op medisch, 59
Het convenant werd ondertekend door het Comité Asbestslachtoffers, de Federatie Nederlandse Vakbeweging, het Christelijk Nationaal Vakverbond, de Vakcentrale voor Middelbaar en Hoger Personeel, de vereniging VNO-NCW, MKB Nederland, LTO Nederland, het Verbond Sector Werkgevers Overheid, het Verbond van Verzekeraars, en meeondertekend door het Ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid en het Ministerie van Justitie. 60 Het gaat hierbij om slachtoffers van de door blootstelling aan asbest veroorzaakte ziekte mesothelioom. 61 De Ruiter 1997.
29
arbeidshygiënisch en juridisch gebied. De eis van laagdrempeligheid voor asbestslachtoffers komt tot uiting in het feit dat de dossierbehandeling geen kosten voor het slachtoffer met zich brengt. Daarnaast is de gehanteerde procedure zo min mogelijk belastend voor het slachtoffer. Het IAS is vanaf 2000 operationeel. De taken van het IAS zijn het geven van voorlichting, bemiddelen in individuele gevallen teneinde een schikking tussen het slachtoffer of diens nabestaanden en de (voormalig) werkgever te bewerkstelligen, alsmede het adviseren van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) met betrekking tot de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS) en (vanaf 1 december 2007) de Tegemoetkoming niet‐loondienstgebonden slachtoffers van mesothelioom (TNS). De Regeling TAS werd gelijktijdig met het operationeel worden van het IAS van kracht. Deze regeling biedt mesothelioomslachtoffers een tegemoetkoming voor immateriële schade van € 18.626,‐ (2012).62 Om ervoor te kunnen zorgen dat slachtoffers nog bij leven enige financiële genoegdoening en maatschappelijke erkenning van hun leed ontvangen is met ingang van 1 januari 2003 besloten deze Regeling TAS uit te keren als voorschotregeling. Het voorschot wordt door de SVB uitgekeerd aan het slachtoffer als deze aannemelijk maakt dat de ziekte mesothelioom is veroorzaakt door beroepsmatige blootstelling aan asbest.63 Het slachtoffer verplicht zich met de aanvraag van het voorschot om mee te werken aan bemiddeling met dan wel verhaal op zijn voormalig werkgever. Mocht bemiddeling of verhaal niet mogelijk blijken dan krijgt de uitkering op grond van de Regeling TAS een definitief karakter. Als wel een schadevergoeding wordt verkregen vindt verrekening plaats. Met ingang van 1 juli 2003 is de Regeling TAS ook van toepassing op huisgenoten die slachtoffer zijn geworden van mesothelioom, doordat zij duurzaam met de werknemer samenwoonden ten tijde van de asbestblootstelling64. Daarnaast werd per 1 december 2007 de Regeling TNS65 van kracht. Deze regeling TNS is bedoeld voor mensen bij wie de ziekte mesothelioom is vastgesteld en die op enige andere manier dan tijdens een loondienstverhouding aan asbest zijn blootgesteld. Deze slachtoffers kunnen namelijk niet in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de Regeling TAS. De tegemoetkoming bedraagt € 18.626,‐. (2012). Het doel van deze regeling is ook voor deze groep asbestslachtoffers de juridische lijdensweg te bekorten en ook hen (zo mogelijk bij leven) enige financiële genoegdoening en maatschappelijke erkenning van hun leed te geven. Doel van de bemiddeling is de betaling door de werkgever van een in het convenant genormeerde (en jaarlijks te indexeren) immateriële schadevergoeding ad € 53.576,– (2012) een schadevergoeding van (thans) € 2.980,‐ voor materiële schade van het slachtoffer zelf en € 2.980,‐ voor overlijdensschade. Laatstgenoemde bedragen zijn forfaitair en kunnen – als het slachtoffer het meerdere aannemelijk maakt – aanzienlijk hoger uitvallen. Bij de vaststelling van het in het convenant vastgelegde bedrag voor immateriële schade (op het moment van het tot stand komen van het convenant fl. 90.000, ‐) is aansluiting gezocht bij het niveau van de in ons land destijds aan asbestslachtoffers voor immateriële schade toegekende bedragen.66 Daar de in
62
Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers, Stcrt. 2000, 16, p. 9. Een advies van het IAS wordt door de SVB binnen enkele werkdagen vertaald in een uitbetaling aan het slachtoffer. De SVB controleert ieder dossier nauwgezet op een aantal kwaliteitseisen. 64 Regeling van 1 juli 2003, Stcrt. 2003, 132, p.8. 65 Stcrt. 29 november 2007, nr. 232, p. 18. De tekst van zowel de TAS- als de TNS-regeling is te raadplegen via www.asbestslachtoffers.nl. 66 Vergelijk als voorbeeld de in de Verkeersrecht Smartengeldbundel 1997 opgenomen uitspraken achter de nummers 377, 386, 388 en 389. 63
30
Nederland toegewezen smartengeldbedragen al jaren niet of nauwelijks meer in omvang groeien en zelfs de indexatie niet bijhouden,67 kan het genormeerde bedrag van (thans) € 53.576,– als passend worden beschouwd.68 4.3 Werkwijze IAS/bemiddelingsprocedure De procedure begint met een uitgebreide intake waarbij het slachtoffer wordt geassisteerd bij het invullen van de benodigde aanvraagformulieren en machtigingen. Op verzoek van het slachtoffer kan een huisbezoek plaatsvinden. Tijdens de intakeprocedure wordt het arbeidsverleden zo nauwkeurig mogelijk in kaart gebracht. Aan de hand van het protocol ‘diagnostiek maligne mesothelioom’ stelt het Nederlands Mesotheliomen Panel (NMP) of de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose (NVALT) vast of er inderdaad sprake is van de ziekte mesothelioom. Tegelijkertijd wordt, gebruikmakend van de archieven van de Kamer van Koophandel, onderzocht of de werkgever(s) of hun rechtsopvolger(s) waar de asbestblootstelling heeft plaatsgevonden nog bestaan. Dit kan een ingewikkeld en tijdrovend onderzoek zijn. Zodra er duidelijkheid is over een of meer aansprakelijk te houden werkgevers wordt het slachtoffer begeleid bij het aansprakelijk stellen van deze werkgever(s). Het IAS kan dit niet namens het slachtoffer doen, omdat het niet optreedt als belangenbehartiger. De betreffende bedrijven worden benaderd met een verzoek mee te werken aan bemiddeling en een bijdrage te leveren aan het onderzoek. Eventuele getuigen worden benaderd met het verzoek een verklaring af te leggen. Zo nodig wordt het oordeel van een expert gevraagd over de door het slachtoffer geschetste blootstelling. 69 Zodra het onderzoek is afgerond stelt het IAS een bemiddelingsrapport op en wijst de meest gerede partij aan om de schade te vergoeden. Het (voorlopig) oordeel van het IAS wordt opgenomen in een conclusie. Deze conclusie wordt voorgelegd aan de werkgever met het verzoek binnen een bepaalde periode te reageren. Conformeert een aansprakelijke werkgever zich aan het oordeel van het IAS, dan wordt de schade afgewikkeld conform de bepalingen van het Convenant. Daarbij wordt ook onderzocht of er bovennormatieve schade is. Verweer van de werkgever dan wel diens verzekeraar kan leiden tot nader onderzoek en eventueel tot het herzien van de conclusie. Handhaaft een werkgever (dan wel diens verzekeraar) zijn afwijzend standpunt terwijl het IAS van mening is dat hij aansprakelijk is, dan wordt het dossier overgedragen aan de SVB. De SVB beslist vervolgens onafhankelijk of hij een procedure start om de schade op de aansprakelijke werkgever te verhalen. Het slachtoffer wordt geïnformeerd over de mogelijkheid van een civiele procedure. Bemiddeling vindt plaats aan de hand van strikte afspraken over doorlooptijden (sinds april 2007 is de doorlooptijd van een dossier zes maanden). Voor slachtoffers is de dienstverlening van het IAS kosteloos. Het IAS weet in zo’n 60% van de zaken waarin sprake is van een slachtoffer met de aandoening mesothelioom en één (of meer) bekende werkgever(s) succesvol te bemiddelen. In die gevallen worden (in ieder geval) de volledige convenantbedragen uitgekeerd. Belangrijk is de waardering die slachtoffers hebben voor de dienstverlening van het IAS. De cliënttevredenheid wordt in elk afgerond dossier gemeten (dus ook in die waarin geen maligne mesothelioom werd vastgesteld of waarin geen werkgever meer getraceerd kon 67
68 69
Zie Lindenbergh 2008, p. 75 en p. 76. Van Dijk en Van Osch 2008, p. 378 – 380. Het gaat hierbij om experts van TNO/Erasmus Universiteit Rotterdam/TU Delft.
31
worden). Deze onderzoeken hebben uitgewezen dat de dienstverlening van het IAS consequent zeer hoog gewaardeerd wordt. Dat is interessant, omdat zoals hiervoor aangegeven niet in alle gevallen een financieel resultaat kan worden bereikt. Als de waardering voor de bemiddeling dan toch steeds zeer hoog is, kan de voorzichtige conclusie getrokken worden dat het de bemiddelden kennelijk niet alleen om een financieel resultaat gaat, waarmee mogelijk een link naar de herstelfunctie gelegd kan worden. Deze voorzichtige aanname vraagt nader onderzoek; in hoofdstuk 5 zal hier meer uitgebreid op worden ingegaan. 4.4 Knelpunten bemiddeling Zoals hiervoor aangegeven slaagt de bemiddeling niet in alle gevallen. Meest voorkomende knelpunten zijn: • verjaring (waarbij de vraag naar de verwijtbaarheid van de aangesproken werkgever relevant is); • problemen met het bewijs van het dienstverband en de blootstelling (stelplicht en bewijslast). 4.4.1 Verjaring Hiervoor zij verwezen naar de problematiek zoals beschreven in (sub)paragraaf 3.4.1. In de uitvoeringpraktijk van het IAS is met name gezichtspunt c, de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten, van belang. Helaas is er geen consensus over het tijdstip waarop een werkgever wist of behoorde te weten omtrent de schadelijkheid van asbest en de te nemen maatregelen. Met betrekking tot gezichtspunt g dient te worden opgemerkt dat het Verbond van Verzekeraars zijn leden inmiddels heeft geadviseerd om de bemiddelingtijd die het IAS nodig heeft in principe buiten beschouwing te laten bij de beoordeling van dit gezichtspunt. 70 In de discussie met (met name) verzekeraars zorgen interpretatieverschillen met betrekking tot de strekking van het arrest Van Hese/De Schelde met regelmaat voor onoverbrugbare problemen in de bemiddeling. 4.4.2 Stelplicht en bewijslast Hiervoor zij verwezen naar de problematiek zoals beschreven in (sub)paragraaf 3.4.2. Ondanks dat door de medewerkers van het IAS een uitgebreid onderzoek naar het arbeidsverleden wordt verricht moet in een aantal zaken geconstateerd worden dat de bemiddeling geen kans van slagen heeft. Voor het slachtoffer resteert dan de TAS‐uitkering waarbij het een slachtoffer uiteraard vrij staat om zelf nadere acties te ondernemen, op welke mogelijkheid het IAS het slachtoffer ook uitdrukkelijk wijst. De problematiek van enerzijds de verwijtbaarheid, een punt dat zowel een rol speelt in het kader van de beoordeling van de verjaringsvraag als in het kader van de beoordeling van de op de werkgever rustende zorgplicht, en anderzijds de problematiek van de stelplicht en bewijslast maakten onderdeel uit van een opdracht die namens het IAS is verstrekt aan de commissie Hijma.71 70 71
Circulaire AAA-L 2008/03 5 september 2008. De commissie bestaat uit professoren mr. J. Hijma, H.J. Snijders en T. Hartlief.
32
Deze commissie werd ingesteld om met voor alle betrokken partijen acceptabele aanbevelingen te komen, dit teneinde een aanzet te geven om tot een oplossing van de hiervoor vermelde knelpunten te geraken. Het rapport van de Commissie Hijma is uitgekomen in februari 2009 en is te vinden via de website van het IAS.72 4.5 De functies van het aansprakelijkheidsrecht in relatie tot de werkwijze van het IAS In hoofdstuk 2 werden de functies van het aansprakelijkheidsrecht beschreven. In hoofdstuk 3 werden deze functies besproken in relatie tot asbestslachtoffers. Nu wordt bezien hoe deze functies zich verhouden tot de doelstellingen en werkwijze van het IAS. 4.5.1 De schadevergoedingsfunctie Het IAS biedt asbestslachtoffers bij wie de ziekte maligne mesothelioom is geconstateerd een procedure waarbij financiële compensatie in de vorm van normbedragen kan worden gerealiseerd. Deze normbedragen bestaan uit smartengeld en twee kleinere (forfaitaire) bedragen voor materiële schade. De normbedragen worden jaarlijks geïndexeerd.73 Aantoonbare materiële schade die de normbedragen overstijgt en niet door verzekering wordt gedekt kan op grond van het Convenant ook nog bij de aansprakelijke partij worden geclaimd (zogenaamd bovennormatieve schade). De in paragraaf 4.2 beschreven tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers is in het leven geroepen omdat het onderzoek naar de aansprakelijkheid van een of meer voormalig werkgever(s) soms veel tijd in beslag neemt. Zo ontvangen slachtoffers nog bij leven in ieder geval een financiële tegemoetkoming, die daarnaast beoogt slachtoffers enige genoegdoening in de vorm van maatschappelijke erkenning van hun leed te bieden. 4.5.2 De preventiefunctie Zoals in hoofdstuk 3 beschreven is door de maatschappelijke en politieke zorg voor slachtoffers asbest nagenoeg verdwenen als bouwmateriaal, en is er aandacht voor de gevaren van asbest. In die zin is er sprake van een preventieve werking, door een bewustwordingsproces in de maatschappij. Het uitbannen van asbest is op gang gekomen door de toegenomen aandacht voor de schadelijke kanten ervan. Die aandacht is er onder meer door de inspanningen van het IAS. De manier waarop deze functie een rol kan spelen voor het individuele asbestslachtoffer is beschreven in hoofdstuk 2. In het kader van preventie dient overigens blijvend aandacht te worden besteed aan een veilige en verantwoorde verwijdering van het nog alom aanwezige asbest. De Arbeidsinspectie ziet hierop toe, maar ook het IAS kan in het kader van zijn voorlichtende taak hierin een rol vervullen.
72
http://www.asbestslachtoffers.nl/docs/Advies%20rapport%20Cie%20Hijma%20februari%202009.pdf Zie http://www.asbestslachtoffers.nl/PrimoSite/show.do?ctx=145975,263647&anav=263618, geraadpleegd op 19 april 2012.
73
33
4.5.3 De herstelfunctie. In hoofdstuk 3 is beschreven dat het bij asbestslachtoffers niet gaat om herstel in feitelijke zin, maar om herstel van geschonden rechtsgevoel. Het IAS draagt daaraan bij door de in het Convenant verankerde procedures op snelle, zorgvuldige en laagdrempelige wijze af te handelen. Deze procedures worden vervat in vier hoofdtaken: advies, bemiddeling, voorlichting en onderzoek.74 Snelheid is geboden vanwege de medische situatie van de slachtoffers. Om de procedure te versnellen en tijdrovende discussies te voorkomen zijn afspraken vastgelegd in het Convenant, zoals de hoogte van het smartengeld en de wijze waarop medisch en arbeidshistorisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.75 Snelheid is geboden, maar het IAS dient ook zorgvuldig te werken. Slachtoffers, werkgevers en verzekeraars moeten ervan op aan kunnen dat het onderzoek zorgvuldig wordt uitgevoerd. In laagdrempeligheid wordt grotendeels voorzien door de procedure voor het slachtoffer kosteloos te laten zijn. Daarnaast is de procedure zo goed mogelijk afgestemd op de behoeften van de slachtoffers: zo min mogelijk papierwerk en naar keuze een huisbezoek of telefonisch intakegesprek. Door middel van de eerder genoemde belevingsonderzoeken aan het eind van elke bemiddelingsprocedure wordt de tevredenheid van de slachtoffers en hun familieleden gepeild, zodat steeds in het oog gehouden wordt of de dienstverlening inderdaad aansluit bij hun behoeften. Waar nodig wordt de procedure aangepast. Slachtoffers ontlasten dus van moeilijke en tijdrovende juridische procedures en ze de maatschappelijke erkenning geven die ze verdienen. Deze erkenning vertaalt zich in zowel een financiële tegemoetkoming (in ieder geval in de vorm van een tegemoetkoming van overheidswege) als in aandacht voor de persoonlijke sfeer. Hoewel de juridische problemen die zich voordoen met betrekking tot asbestclaims zich ook voordoen in de bemiddelingsprocedure, biedt de werkwijze van het IAS in de sfeer van de herstelfunctie enig tegenwicht voor de schending van het rechtsgevoel als er geen (financieel) resultaat wordt bereikt. 4.6 Conclusie Het IAS lijkt ‐ gelet op de complexe materie waarmee het instituut wordt geconfronteerd ‐ zijn maatschappelijke rol goed te vervullen. Zowel de behaalde resultaten als de waardering van de dienstverlening door de slachtoffers zelf zijn positief te noemen. Hiermee is er voor asbestslachtoffers met de ziekte maligne mesothelioom een laagdrempelig alternatief voor een langdurige civiele procedure. Dit neemt niet weg dat de uitvoeringspraktijk met knelpunten kampt die aandacht behoeven. De vaak niet of buitengewoon moeilijk te reconstrueren arbeidssituatie van gemiddeld veertig jaar geleden en de niet altijd eenduidige jurisprudentie (met name wat betreft verjaring) liggen hieraan ten grondslag. In relatie tot de schadevergoedingsfunctie betekent dit dat ongeveer 60% van de slachtoffers minimaal de volledige normbedragen ontvangt. Nagenoeg alle slachtoffers komen in aanmerking voor een tegemoetkoming van overheidswege, die al vroeg in de bemiddelingsprocedure aan het slachtoffer wordt toegekend, mits is voldaan aan de voorwaarden zoals beschreven in par. 4.2. Daarmee wordt in ieder geval enige financiële compensatie nog bij leven van het slachtoffer gerealiseerd. 74 Jaarverslag IAS 2011, p. 43. 75 Verslag lustrumcongres Instituut Asbestslachtoffers 2010, p. 1.
34
De inspanningen van het IAS dragen bij aan het bewustwordingsproces van zowel de slachtoffers als de Convenantpartijen, waarmee tot op zekere hoogte invulling wordt gegeven aan de preventiefunctie van het aansprakelijkheidsrecht. De laagdrempelige en zorgvuldige werkwijze van het IAS sluiten aan bij hetgeen met de herstelfunctie van het aansprakelijkheidsrecht wordt beoogd, namelijk een correctieve rechtvaardigheid. Concreet herstel is niet mogelijk, schadevergoeding speelt zeker een rol, maar als aan slachtoffers en hun naasten door middel van de bemiddelingsprocedure een vorm van procedurele rechtvaardigheid wordt geboden, wordt in relevante mate tegemoet gekomen aan hun behoefte aan erkenning.
35
5
Empirisch onderzoek: slachtoffers en hun naasten aan het woord
5.1 Inleiding In de voorgaande hoofdstukken is uitvoerig stilgestaan bij het theoretisch juridisch kader waarbinnen de asbestproblematiek zich manifesteert in relatie tot de functies van ons aansprakelijkheidsrecht, alsmede de rol die het IAS in dit juridisch speelveld vervult. In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van het empirisch onderzoek. Achtereenvolgens zullen de onderzoeksvraag en opzet van het empirisch onderzoek worden beschreven (par. 5.2 en par. 5.3). De gekozen onderzoeksmethode heeft een aantal uitgebreide gespreksverslagen opgeleverd die vanaf paragraaf 5.5 worden toegelicht en geëvalueerd. Het hoofdstuk sluit af met een conclusie. 5.2 De onderzoeksvraag Voor de beantwoording van de probleemstelling is het niet alleen noodzakelijk het juridisch‐ theoretisch kader inzichtelijk te maken, maar dient daarnaast feitelijk getoetst te worden aan het rechtssubject: het asbestslachtoffer en zijn naasten. Het gaat immers om wat zij (kunnen en mogen) verwachten van de bemiddeling door het IAS, en in bredere zin van het aansprakelijkheidsrecht. Deze toetsing heeft plaatsgevonden door middel van empirisch onderzoek. De uitkomsten van dit onderzoek leveren materiaal op dat vergeleken kan worden met de conclusies uit het juridisch‐theoretisch kader. 5.3 De onderzoeksmethode Gekozen is voor een methode van kwalitatief onderzoek, in de vorm van open interviews.76 Hoewel er nadelen verbonden zijn aan deze onderzoeksmethode – de methode is niet onomstreden vanwege de subjectieve connotatie – wegen de voordelen op tegen de nadelen. Bij kwalitatief onderzoek gaat het niet om de hoeveelheid data, maar om de diepgang ervan. Uit een beperkt aantal (in dit geval) interviews worden conclusies getrokken. De onderzoeker dient zich ervan bewust te zijn dat deze conclusies, vanwege het beperkte aantal respondenten, niet kunnen worden gegeneraliseerd. Daarnaast is kwalitatief onderzoek in de vorm van open interviews een zeer moeilijke techniek. Het contact tussen interviewer en respondent is van cruciaal belang en determinerend voor de (kwaliteit van de) onderzoeksresultaten. Kwalitatieve interviews zijn erg tijdrovend (vooral het uitwerken en analyseren van de interviews) en duur (verplaatsing interviewer). Er worden hoge eisen gesteld aan de persoon van de onderzoeker, die over voldoende communicatieve en verbale competenties en feeling moet beschikken: het interview beginnen, het juiste taalgebruik hanteren, vragen stellen, luisteren, samenvatten en controleren of alles goed begrepen is, gedragssignalen afgeven en gegevens vastleggen. Kwalitatief onderzoek in de vorm van open/actieve interviews is echter aangewezen als verdiepend materiaal verzameld moet worden en heeft als voordeel dat zich onverwachte leermomenten kunnen voordoen. Deze 76
Voor het kwalitatieve onderzoek en deze paragraaf is gebruik gemaakt van hoofdstuk 6 uit Decorte en Zaitch 2009 en Holstein en Gubrium 1995.
36
onderzoekstechniek leent zich bij uitstek voor onderhavige materie. Dat wordt duidelijk als we de methode vergelijken met kwantitatief onderzoek. Kwantitatief onderzoek is erop gericht gegevens te verkrijgen over percentages en verhoudingen binnen een bepaalde doelgroep. Omdat gewerkt wordt met een gestandaardiseerde vragenlijst, bijvoorbeeld in de vorm van een enquête, kan in veel minder tijd dan bij kwalitatief onderzoek een veel grotere groep worden bevraagd. Door de voorgestructureerde manier van vragen stellen worden eenduidiger antwoorden verkregen. De resultaten zijn daardoor eenvoudiger te verwerken dan die van kwalitatief onderzoek. Nadeel van kwantitatief onderzoek is dat de respondent niet vrijelijk kan vertellen, omdat de antwoorden voorgeprogrammeerd zijn. Er kan dus ook niet worden doorgevraagd. Daar het onderhavige onderzoek is gericht op de beleving van de respondenten zal duidelijk zijn dat doorvragen noodzakelijk is om bruikbare onderzoekresultaten te verkrijgen. Een kwalitatief onderzoek peilt naar motivaties, probeert de context van keuzes in kaart te brengen en wijst op het situationele aspect van gebeurtenissen. In kwalitatieve interviews worden antwoorden niet in door de onderzoeker voorgeconstrueerde categorieën geperst, maar wordt er geluisterd naar de woorden van de geïnterviewde zelf, probeert men zo dicht mogelijk bij de categorieën van de respondent te blijven en ze te begrijpen. Holstein en Gubrium spreken van ‘the active interview’. De vraag is aan welke standaarden een kwalitatief interview moet voldoen. Het antwoord op deze vraag moet gezien worden in de context van een bredere wetenschapsopvatting. Vuistregels over kwalitatief interviewen moeten binnen deze perspectieven worden geplaatst. De onderzoekssubjecten, de sociale werkelijkheid en mensen, zijn complex, veranderlijk en responsief. Onderzoeker en onderzoekssubject zijn daarom verbonden met elkaar in het onderzoeksproces en beïnvloeden elkaar. Hiervan moet de onderzoeker zich steeds bewust zijn.77 Er zijn verschillende varianten van de interviews. Het halfgestructureerde, semigestructureerde of halfopen interview maakt gebruik van een topiclijst ofwel interviewschema met een logisch opgebouwde lijst met vragen of thema’s die aan bod moeten komen tijdens het gesprek. Alleen de onderwerpen worden vooraf bepaald door de onderzoeker. Tijdens het gesprek leiden de antwoorden tot nieuwe vragen. Elk interview is uniek. De topiclijst kan daarom ook niet meer dan een richtlijn zijn. De interviewer is vrij om af te wijken van de structuur van de topiclijst; de volgorde van behandeling van de topics wordt grotendeels bepaald door het verloop van het gesprek. De vragenlijst kan in de loop van het onderzoek bijgesteld worden omdat het niet nodig is dat alle interviews volledig gelijk zijn. Door middel van open, uitdiepende vragen wordt de respondent aangemoedigd een uitgebreid antwoord te geven. De interviewer dient tijdens het gesprek peilen naar de bruikbaarheid van het antwoord voor het onderzoek (de probleemstelling). Een belangrijke doelstelling van het kwalitatieve onderzoek is zo weinig mogelijk te sturen. Om die reden moet zo veel mogelijk vermeden worden suggestieve vragen te stellen.78 De interviewer is gericht op dataverzameling. In eerste instantie wordt verkend; bepaalde inzichten en premissen worden afgezet tegen wat de respondenten vertellen. Het gaat daarbij nadrukkelijk om het perspectief van de respondenten. Hun ervaringen voeden wetenschappelijke of praktijkgerichte pretenties. Deze onderzoekmethode levert gedetailleerde informatie op: verhalen, anekdotes en citaten, is levendig, heeft veel aspecten 77
‘Interviews are conversations where meanings are not only conveyed, but cooperatively built up, received, interpreted, and recorded by the interviewer’. Holstein en Gubrium 1995. 78 Decorte en Zaitch 2009, p. 198 t/m 210.
37
en diepgang, en kan emotioneel zijn. Het afnemen van interviews is het boeiendste en meest afwisselende onderdeel van het gehele onderzoek. Dicht bij het onderzoekssubject komen is immers de beste manier om onderzoeksvragen te behandelen en uit te diepen.79 5.4 De interpretatie van het verkregen materiaal Waarheid verkregen door middel van het bevragen van mensen is geen statische vorm van kennis: mensen zijn veranderlijk in hun opinies en hun antwoorden kunnen afhankelijk zijn van de manier waarop de vragen worden gesteld en van kwaliteiten of de persoon van de interviewer. Antwoorden van respondenten mogen en kunnen niet altijd beschouwd worden als wetenschappelijke statements of waarheden. De onderzoeker moet dan ook de vraag durven of kunnen stellen waarom bepaalde respondenten een bepaald antwoord geven. Wat zijn hun drijfveren om de waarheid op deze of gene manier voor te stellen? Net zoals in het dagelijks leven doen respondenten immers aan impression management. 80 Het is de taak van de onderzoeker om in het verhaal van de respondenten zelf een aantal trends of lijnen te onderscheiden, categorieën te construeren en de informatie van de interviews op een hoger (abstractie)niveau te tillen. Het analyseren van data verkregen uit open interviews vereist, meer dan de conventionele interviewanalyse, aandacht en sensitiviteit voor zowel proces als inhoud. Het analyseren gebeurt door elementen uit de gespreksverslagen te groeperen en samen te vatten, en het resultaat daarvan te vervatten in een samenhangend kader. De analyse beoogt echter niet zozeer samen te vatten en ordenen, maar eerder de betekenis ervan te duiden.81 5.5 De doelgroep en de topiclijst De groep respondenten is als volgt samengesteld. Er zijn acht interviews afgenomen, drie daarvan met een asbestslachtoffer. Bij deze drie interviews was ook de partner aanwezig. Deze partners namen actief deel aan het interview, zodat in feite een dubbelinterview werd afgenomen (de mening van slachtoffer en partner liep soms ook uiteen). Drie interviews zijn afgenomen met achtergebleven partners. Nog eens twee interviews zijn afgenomen met nabestaanden, maar dan volwassen kinderen. Bij een van die interviews was bovendien de achtergebleven partner aanwezig. Voor alle interviews geldt dat een bemiddelingsprocedure is doorlopen, die in ieder geval voor wat betreft het normatieve deel is afgerond. Het betrof zowel zaken die in de bemiddeling vlot zijn verlopen als zaken die moeizaam verliepen. In twee zaken is door de werkgever een coulancehalve betaling gedaan, een daarvan nadat de betrokken aansprakelijkheidsverzekeraar had geweigerd de schade af te wikkelen. In drie zaken is de aanvraag voor bemiddeling na het overlijden van het asbestslachtoffer bij het IAS binnengekomen, zodat alleen nog voor de normbedragen voor materiële schade en eventuele bovennormatieve schade bemiddeld kom worden; er bestond in die zaken geen aanspraak op smartengeld. Bij de bevraagde slachtoffers diende er rekening mee gehouden te worden 79
Decorte en Zaitch 2009, p. 226. ‘In dealing with subjective material, the interviewer is, of course, not trying to discover the true attitudes or sentiment of the informant. He should recognize that ambivalence is a fairly common condition of man – that men can do hold conflicting sentiments at any given time. Furthermore, men hold varying sentiments according to the situations in which they find themselves.’ Whyte, 1980: 117, in Silverman, 2001:112, geciteerd door Decorte en Zaitch 2009, p. 225. 81 Holstein en Gubrium 1995, p. 79 – 80. 80
38
dat een interview van ongeveer anderhalf uur een belasting kan vormen, in zowel mentale als fysieke zin. De topiclijst is ingedeeld naar thema.82 Het eerste thema gaat over feitelijkheden: de diagnose die men te horen kreeg, en of meteen de relatie werd gelegd met de werkzaamheden uit het verleden. Ook wordt gevraagd naar de stappen die men overwogen heeft te nemen en hoe men op de gedachte kwam het IAS in te schakelen. Het tweede thema gaat meer in op de behoeften en verwachtingen die mensen hadden met betrekking tot de door hen ingezette procedure bij het IAS. Met welke verwachting begon men aan de bemiddelingsprocedure? Wat was de drijfveer om de procedure in gang te zetten? Veranderde dat in de loop van de procedure? Waaraan had men behoefte? In dit thema worden de behoefte aan erkenning en de noodzaak van het zekerstellen van financiële bestaanszekerheid getaxeerd. Het derde thema gaat over de ervaringen met de procedure. In hoeverre werd voorzien in behoeften en verwachtingen? Werd de procedure als belastend ervaren? Waardoor werd dat veroorzaakt? Hoe is opstelling van de betrokken werkgever/verzekeraar ervaren? Wat vond men van de ontvangen schadevergoeding? Het vierde thema heeft betrekking op mogelijke verbeterpunten. Wat had de procedure gemakkelijker gemaakt? Miste er iets? Hiermee wordt de houding ten aanzien van procedurele en (financiële) normering gepeild. De vragen van de topiclijst zijn niet steeds volgens deze indeling gesteld, en ook niet per se allemaal. De thema’s liepen regelmatig enigszins door elkaar. De lijst is een hulpmiddel; het gesprek zou een geforceerd karakter krijgen als de vragen van een lijst worden opgelezen in een bepaalde volgorde. De respondenten zijn per brief of mail benaderd, afhankelijk van de manier waarop tijdens de bemiddeling contact heeft plaatsgevonden. Voor een schriftelijke benadering is gekozen omdat mensen zich door een telefonisch verzoek overvallen kunnen voelen, en ze het misschien moeilijk vinden om dan nee te zeggen. Na een positieve reactie werd een afspraak gemaakt, waarbij nogmaals kort toegelicht werd wat de bedoeling was, hoe lang het interview ongeveer zou duren, op welke manier de gegevens zouden worden verwerkt en de privacy zou worden gewaarborgd. Tijdens de interviews werd de respondent door middel van uitdiepende vragen aangemoedigd een uitgebreid antwoord te geven. Bij een onderwerp waarbij het risico op sociaalwenselijke antwoorden groter is, is de vraag zo mogelijk meerdere keren en op verschillende manieren gesteld, zodat de antwoorden later op consistentie bezien konden worden. Het interview is steeds aangevangen met een paar niet al te doelgerichte vragen. Vervolgens is gevraagd naar het moment waarop de diagnose maligne mesothelioom is gesteld. Dat is een vraag die emoties oproept, en de meeste mensen vertellen hier uitgebreid en gedetailleerd over, wat begrijpelijk is omdat het een heel ingrijpende periode is. Hier (te) snel aan voorbij gaan zou niet getuigen van empathie en respect waardoor mensen ook ‐ terecht ‐ minder snel hun vertrouwen zullen schenken. Hiervoor ruimte en tijd creëren in het gesprek zorgt voor een basis voor de vervolgvragen. Vervolgens werden de vragen meer specifiek en gericht op het doel van het onderzoek. Het interview is steeds afgerond op het moment dat een zekere verzadiging leek op te treden of tekenen van vermoeidheid bij de geïnterviewde optraden. Die grens werd steeds wel bereikt na ongeveer anderhalf uur. Bij het afronden is steeds gevraagd of er nog zaken niet aan bod waren gekomen die de respondent zelf graag aan de orde had willen stellen. De interviews zijn gehouden op een door de respondent gekozen locatie. In nagenoeg alle gevallen was dat bij de respondent 82
Zie bijlage I.
39
thuis, in één geval bij de respondent op kantoor. Soms werd de respondent door emotie overmand. In dat geval werd de opnameapparatuur uitgeschakeld of werd aangeboden dat te doen. Dan werd een pauze aangeboden of zelfs het stopzetten van het interview. In alle gevallen herstelde de respondent zich snel en wilde zelf graag verder met het interview. Bij deze interviews was de aanwezigheid van een derde niet hinderlijk of onwenselijk omdat die derden ook tot de doelgroep behoren. Aanwezigheid van de partner was bovendien soms noodzakelijk in verband met fysieke gesteldheid van het slachtoffer. 5.6 Resultaten
Hieronder is een weergave van de onderzoeksresultaten opgenomen. Een uitgebreide samenvatting van de interviews met citaten is opgenomen in bijlage II. Hieronder zijn enkel de hoofdbevindingen weergegeven. 5.6.1 Op welke wijze is men geattendeerd op het IAS? Alle acht bemiddelde deelnemers zijn door de longarts op het bestaan van het IAS gewezen. Voor een aantal respondenten was dat prima, maar niet iedereen voelde er meteen voor zich tot het IAS te wenden. Sommigen waren te veel bezig met het ziekteproces en werden zelfs oprecht boos over de suggestie. Eén respondent gaf aan dat zij en haar man, aanbeland in zijn laatste levensfase, met hun gedachten heel ergens anders waren dan bij geld. Een ander gaf aan dat dat ‘rotgeld’ hem op dat moment niets kon schelen. Geld wordt onder zulke omstandigheden totaal onbelangrijk gevonden.
‘Wij hadden zoiets van ja, nou, dat hoeft allemaal niet…en hij [de arts] zegt: dat ga je wel doen. (..)… toen dacht ik eigenlijk: man, ga je over geld zeuren.. ik zeg moet je luisteren.. of ik nou een tientje krijg of een miljoen of tien miljoen.. ik kan er niks mee! Met al het geld van de wereld kan ik die plek niet weghalen’83 Asbestslachtoffer, man
Het kan dus als onprettig worden ervaren dat in deze fase wordt aangedrongen op het aangaan van een (bemiddelingsprocedure), mensen willen dan er niet mee lastig worden gevallen.
5.6.2 Werd de relatie met de verrichte werkzaamheden snel gelegd? Over het algemeen was het de (long)arts die het verband legde tussen de ziekte en de werkzaamheden met asbest in het verleden. Slachtoffers zelf wilden het soms liever niet horen, in eerste instantie werd de asbestblootstelling dan gebagatelliseerd of ontkend. Want als iemand zelf die relatie legt, en zich realiseert in welke mate hij heeft blootgestaan, komt de ziekte wel heel dichtbij. ‘Ja, die [de longarts] zei zoiets. En dan wordt alles ontkend, dat is ook een beetje de generatie… hij zei ach, valt mee.. weet je, en dat heeft denk ik ook te maken met dat je er gewoon niet aan
83
Interview 4, p. 8.
40
wil. Want op het moment dat je hardop zegt: ik heb met asbest gewerkt, dan heb je asbestkanker dus. En ga je dus dood.‘84 Nabestaande, zoon
Een enkeling had zelf de relatie al gelegd. Het kwam ook voor dat het slachtoffer zelf er niets van wilde weten, maar dat de partner had geïnformeerd en het verband inmiddels had gelegd. Dat was voor de partner extra moeilijk, omdat er niet over gesproken kon worden. Verbijstering was er bij (volwassen) kinderen over het feit dat de moeder ziek werd van asbest terwijl de vader er tijdens zijn werk aan was blootgesteld. Een respondent merkte hierover op het als bijzonder wrang te ervaren dat zijn vader, die altijd zeer voorzichtig was geweest met asbest, er toch door werd ‘gepakt’, maar dan omdat zijn vrouw er ziek van werd. Ook de partner van een vrouw die op vergelijkbare manier was blootgesteld en ziek geworden was hierdoor zeer aangeslagen. 5.6.3 Wat waren de motieven om (toch) een aanvraag bij het IAS in te dienen? Wat verwachtte men bij aanvang van de bemiddelingsprocedure? Als respondenten besloten een aanvraag in te dienen speelden meerdere motieven een rol. Een enkele respondent gaf aan eigenlijk ook best een advocaat te hebben willen inschakelen, maar hij werd daarvan weerhouden door de kosten die dat met zich meebrengt. De keuze voor de (voor slachtoffers en nabestaanden) kostenloze procedure van het IAS is dan snel gemaakt. Voor een aantal respondenten leek het vooral een principekwestie te zijn. De respondenten die aangaven in eerste instantie niets voor welke procedure dan ook te voelen, kwamen daar vaak later van terug. Als de hamerslag van de diagnose enigszins was verwerkt, of als de periode van ziekbed en overlijden van partner of ouder enige tijd achter de rug was, kwam er ruimte om na te denken, en ontstond alsnog de behoefte iets te ondernemen. Die behoefte leek dan vooral te zijn ingegeven door de wens het gebeuren niet zomaar, onopgemerkt, voorbij te laten gaan. ‘Je hoofd staat er gewoon niet naar. En toen heb ik nog mijn zoon gebeld.. wat doen we daarmee? En toen zei hij eerst ach mama, laat het maar. Laat het maar, we hebben nou zoveel verdriet al.. en … maar toen was hij net overleden en toen heb ik tegen mijn zoon gezegd: luister even W., het gaat niet om het geld. Maar ik heb dagelijks meegemaakt hoe papa gewerkt heeft, hoe hij een hart voor de zaak had.. dat ie alles gegeven heeft en dan weet ik wel je krijgt daar een salaris voor, maar we hebben van [werkgever] nooit een vriendelijk woord of een gebaar teruggehad. (…) Nou toen heeft mijn zoon zich toch, via mij, aangemeld. En eh.. ik gaf er zelf helemaal geen hoop aan. (…) Maar ik vind het nog steeds jammer dat mijn man zich zelf niet aangemeld heeft (…) ik vond het een soort ja.. menselijke gerechtigheid eigenlijk.’85 Nabestaande (partner), vrouw
Een van de respondenten sprak van een meer symbolische actie. Voor een andere respondent speelde het een rol dat de betrokken werkgever geen enkele betrokkenheid had getoond bij het ziekbed en overlijden van haar echtgenoot, zij gaf aan dat het haar ging om gerechtigheid, weer een ander gaf aan iets dat ‘voor geen meter klopt’ te willen rechtzetten. Het instellen van een procedure werd ook wel gezien als een vorm van protest naar de maatschappij. 84 85
Interview 5, p. 3. Interview 6, p. 4.
41
Een andere drijfveer was zorg voor de partner die zal achterblijven. Een respondent realiseerde zich dat zijn echtgenote er na zijn overlijden enorm in inkomen op achteruit zou gaan, zeker tot aan het moment van haar pensionering. Daar maakte hij zich grote zorgen over. Sommige respondenten gaven aan eigenlijk niets van de procedure te verwachten, maar meldden zich toch aan op aandringen van een familielid. Die lage verwachting was bijvoorbeeld gekoppeld aan het gegeven dat zij geen enkel vertrouwen hadden in de medewerkingsbereidheid van de betrokken werkgever na de ervaringen die zij tijdens hun dienstverband hadden opgedaan. Een respondent gaf aan dat zijn vader het allemaal niet zo nodig vond, zijn moeder zei later dat ze dacht dat hij het voor haar had gedaan, niet voor zichzelf in ieder geval. Eén respondent gaf aan juist wel een verwachting te hebben bij het indienen van de aanvraag bij het IAS. Deze verwachting werd gekoppeld aan het besef dat alleen het werk van zijn vader de oorzaak kon zijn van de ziekte van zijn moeder. Omdat dit verband zo duidelijk was, twijfelde hij er eigenlijk niet aan dat de procedure zou slagen. Een (duidelijke) drijfveer was de behoefte aan erkenning. Een respondent gaf aan dat hij zelf wat gedrevener was dan zijn vader (het asbestslachtoffer) in de bemiddelingsprocedure, maar gaf aan dat dat voor hem meer in het erkennen zat dan dat het om het geld ging. Ook de behoefte te voorkomen dat anderen hetzelfde lot treft kwam zeer duidelijk als drijfveer naar voren. Een van de respondenten gaf aan dat het niet om het geld ging, maar om erkenning: van ‘dat er iets is’. Hij gaf aan dat zijn ‘missie’ geslaagd zou zijn als die ertoe zou leiden dat de betrokken werkgever betere voorzorgsmaatregelen zou treffen voor de werknemers. Hij berustte erin dat dat hemzelf niet meer zou baten. Ook wilde hij een bewustwordingsproces op gang helpen bij mensen van de gevaren waaraan ze worden blootgesteld. Een andere respondent was van plan de publiciteit te zoeken en het Convenant IAS in de Tweede Kamer ter discussie te stellen als partijen zich niet aan de afspraken zouden houden. Hij merkte daarbij op dat als dat hem en zijn broer als nabestaanden niet zou baten, het dan misschien ten goede zou komen aan de mensen na hen.
5.6.4 De beleving gedurende de bemiddeling De vraag naar de houding van de werkgever tijdens de bemiddeling maakte veel los. Een respondent merkte op dat de ziekte en het overlijden van haar man ertoe had geleid dat de betrokken werkgever zich iets ‘socialer’ opstelde, werknemers werden beter in de gaten gehouden, alsof men zich ineens realiseerde dat het werkelijk mis kan gaan als mensen niet goed worden beschermd. Een andere respondent was zeer lovend over de betrokken werkgever, die verantwoordelijkheid nam toen de aansprakelijkheidsverzekeraar niet thuis gaf. Dat gebaar maakte veel indruk op de respondent, die zeer geraakt was door de opstelling van de betrokken aansprakelijkheidsverzekeraar. Er waren ook minder positieve gevoelens. Een respondent gaf aan dat hij zijn werkgever door de jaren heen had zien veranderen van een sociaal bedrijf in een onpersoonlijke organisatie. Hij was daarom ook niet verbaasd toen de bemiddeling niet soepel verliep. Meerdere respondenten gaven aan zeer boos en geraakt te zijn als de werkgever hun lezing van het gebeuren ontkende of weersprak. Diverse respondenten zeiden dat ze zich voor leugenaar gezet voelden, en dat als zeer kwetsend te hebben ervaren. Zij gaven aan zelf naar eer en geweten een verklaring te hebben afgelegd en hun uiterste best te hebben gedaan om die verklaring te onderbouwen. De ontkennende reactie van de werkgever (soms bij monde van de aansprakelijkheidsverzekeraar) werd als een ijskoude douche ervaren. Voor deze respondenten was de houding van hun werkgever uitermate
42
teleurstellend en bovendien beledigend. Meerdere respondenten waren des te verontwaardigder omdat zij (of hun partner) zich altijd voor meer dan 100% had(den) ingezet voor de werkgever. Voor mensen die altijd trots waren op hun werk, en soms ook op hun werkgever, was deze ervaring een bitter pil. Een respondent merkte op dat het gebeuren als zodanig, hoe ernstig ook, de werkgever op zich niet kwalijk genomen werd, maar dat gold wel voor de manier waarop de werkgever zich opstelde in de bemiddelingsprocedure. Geveinsde interesse van werkgeverszijde, die er uiteindelijk op gericht bleek erachter te komen of er al dan niet een procedure gestart zou worden, wekte grote woede op. ‘Hij zegt: mag ik je na de vakantie terugbellen? Of zal ik een kop koffie komen drinken? En ik zeg ja, je bent altijd welkom. Zegt ie op het eind: o ja, doe je het district een proces aan de broek of niet? (..) En ik zeg: vuile hufter! En toen heb ik gelijk de hoorn erop gegooid. Ik was zo.. zo … kwaad!’86 Asbestslachtoffer, man
Zou een werkgever zijn oprechte betrokkenheid tonen, erkennen dat het zo is gebeurd als het slachtoffer vertelt, spijt betuigen en er lering uit trekken ten bate van de andere werknemers, dan zou voor een aantal werknemers de angel uit het conflict zijn. Een respondent begreep niet waarom de betrokken werkgever (een internationaal opererend bedrijf) zich zo druk maakte om een (voor het bedrijf) zo gering bedrag. Teleurstelling over (het uitblijven van) berichtgeving van werkgeverszijde was er ook. Het wordt door deelnemers pijnlijk gevonden als de werkgever niets van zich laat horen, of zich er met een standaardzinnetje vanaf maakt. Deze teleurstelling leidde in een aantal gevallen tot een verharding van het eigen standpunt, waar er daarvoor nog bereidheid leek te bestaan met een andere oplossing genoegen te nemen. Een respondent zei letterlijk: ‘dan had ik nooit over geld zitten zeiken.’ Een andere respondent vond het pijnlijk dat de schadevergoeding ineens was bijgeschreven op haar rekening, zonder een enkel woord van betrokkenheid van de werkgever. Er lijkt soms al eerder veel mis te zijn gegaan in de relatie tussen werkgever en werknemer. Het maakt mensen woedend als ze niet serieus genomen worden, als er onzorgvuldig of te gemakkelijk met ze wordt omgegaan. De vraag naar de beleving van de opstelling van betrokken aansprakelijkheidsverzekeraar of expertisebureau maakte eveneens veel los. De manier waarop gecommuniceerd wordt lijkt soms belangrijker dan de uitkomst. Dit lijkt een behoefte aan procedurele rechtvaardigheid te zijn. Ook nu hakte het er diep in als de eigen verklaring in twijfel getrokken werd. Een respondent merkte op dat de communicatie van verzekeraarszijde hem zeer diep had geraakt. Meerdere respondenten gaven aan dat zij best hadden kunnen accepteren dat er redenen waren waarom verzekeraar niet uit zou keren, maar de manier waarop verzekeraar communiceerde vonden zij niet aangaan. Ook wat wordt gezien als laksheid, het afdoen van een kwestie met een mail of brief van twee zinnen, wordt niet gewaardeerd. Dit roept boosheid op. Verzekeraars worden duidelijk gewantrouwd. Meerdere respondenten spraken het vermoeden uit dat de zaak opzettelijk getraineerd werd om zo kosten uit te sparen.
86
Interview 4, p. 10.
43
‘Doen die verzekeraars dat niet met het oog op.. misschien vinden ze ze [getuigen] niet en dan hoeven wij niet uit te keren? (…) ik heb een idee dat ze er toch een beetje op rekenen dat dat kan gebeuren en dat dat weer geld uitspaart.’87 Nabestaande (partner), vrouw
Wat ook pijnlijk wordt gevonden is als men het gevoel krijgt dat de andere partij het allemaal niet zo dramatisch vindt vanwege de hoge leeftijd van het slachtoffer. Hierover merkte een respondent op dat zij ook wel wist dat aan een mensenleven een einde komt, maar dat het haar ging om het vreselijke lijden van haar echtgenoot aan het einde van zijn leven. Gevraagd naar wat men vindt van de werkwijze van het IAS werd door de respondenten aangegeven dat de wijze van communiceren wordt gewaardeerd. Daarmee wordt bedoeld dat het over het algemeen snel gaat, op een manier die prettig gevonden wordt (desgewenst per brief, mail of telefonisch) en dat het contact als prettig en betrokken wordt ervaren. Meerdere respondenten gaven aan dat het betoonde inlevingsvermogen erg op prijs werd gesteld. Wat ook prettig gevonden werd is dat de belasting zo gering mogelijk wordt gehouden. Mensen hebben het gevoel dat hun zaak in goede handen is, wat rust geeft. Serieus genomen worden en op persoonlijke wijze tegemoet getreden worden wordt prettig gevonden. Twee respondenten gaven aan zich ‘geen nummer’ te hebben gevoeld. Eén respondent was zeer te spreken over de procedure, en zei letterlijk die positiviteit te baseren op het proces en niet op de uitkomst. 5.6.5 Houding ten opzichte van werkgever met betrekking tot de asbestblootstelling Opmerkelijk genoeg reageerden de respondenten allen tamelijk laconiek op de vraag of zij boos op hun werkgever waren over de blootstelling op zich, zelfs als zij zich realiseerden dat de werkgever op een bepaald moment geweten moet hebben dat het werken met asbest schadelijk voor de gezondheid was. Over de werkgever werd bijvoorbeeld gezegd dat die nu eenmaal ook niet beter wist, of het werd met een schouderophalen afgedaan: nee, dat was nu eenmaal zo. Het werd ook niet per se als een fout gezien. Mensen lijken te kunnen accepteren dat dit hen is overkomen. Dat betekent overigens niet dat ze vinden dat de werkgever geen verantwoordelijkheid hoeft te nemen.
‘… en hij had verder geen wrok of zo, naar de [werkgever] toe. (…) Nee, niks. Het was hem overkomen.’88 Nabestaande, zoon
Wel zijn mensen boos als de werkgever uit hun situatie geen lering heeft getrokken of als die de waarheid naar hun mening verdraait, zie par. 5.6.4. 5.6.6 Houding ten opzichte van de overheid De overheid wordt nogal wat kwalijk genomen. Veel respondenten realiseren zich dat de overheid al langer op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat werken met asbest schadelijk voor de gezondheid was. Dat dit zo lang ontkend is vinden deze respondenten 87 88
Interview 6, p. 6. Interview 5, p. 4.
44
heel kwalijk. Het gevoel bestaat dat de overheid onzorgvuldig en slordig met burgers is omgegaan. Die moeten dat geweten hebben. Die hebben toch contact met de medische zorg. Dus die moeten dat geweten hebben, die hebben gewoon de mensen voor de zwijnen gegooid.89 Nabestaande (partner), man
De overheid wordt er door respondenten van verdacht economische belangen zwaarder te hebben laten wegen dan de gezondheid van mensen: ‘het gaat toch alleen maar om geld’. 5.6.7 Zijn de verwachtingen die men aan het begin van de procedure had ingelost, of veranderd? Geld lijkt inderdaad overwegend geen drijfveer te zijn geweest. Een aantal respondenten ging het uiteindelijk om openbaarheid en het gevoel dat iemand iets voor ze deed. Men leek over het algemeen uit te zijn op erkenning van het feit dat hen onrecht is aangedaan. Van de werkgever leek soms vooral een soort verklaring voor recht te worden verlangd: het simpelweg toegeven: ja, zo is het gebeurd. Respondenten gaven aan het zeer belangrijk te vinden dat zij en hun zaak serieus werden genomen, dat er aandacht aan geschonken werd. Een aantal respondenten sprak nadrukkelijk uit die erkenning bij het IAS gevonden te hebben. ‘Dat je erkend werd. (..) en dat ook het probleem erkend werd. Dat je het hele zaakje daar neerlegt, en dat het helemaal erkend wordt. Is. Door jullie bedrijf. En dat doet je dan toch wel goed, als aan de andere kant iemand je voor leugenaar uit staat te maken. En dan nog meer dat jullie je daar zo voor hebben ingespannen. (…) Of er wat uitgekomen was of niet. Ik had nergens op gerekend. En eigenlijk, als ik nou heel eerlijk ben, zat ik daar zo mee? Nee. Nee. Daar zat ik niet zo geweldig mee. (…) van jullie bureau heb ik een hele positieve indruk.. ook als het niks was geworden. Maar kijk.. iemand kan z’n eigen inspannen voor iets, maar niet alles lukt. Maar om die inspanning die jullie gedaan hebben, dat was geweldig.’90 Nabestaande (partner), man
De vraag naar wat de schadevergoeding (heeft) betekend maakte veel los. Een soort gerechtigheid, nu na een leven lang werken nu deze ziekte zich voordoet. Respondenten gaven aan het terecht te vinden dat zij een schadevergoeding ontvingen, maar veel zegt het geld ze verder niet, en het maakt zeker niet goed wat er gebeurd is. Het geld levert wel een soort satisfactie op, de schadevergoeding voelt dan als een soort vergelding. Eén respondent had het over ‘ervoor laten bloeden’, een ander wilde ‘nog wel zo’n bedrag afpakken’. Maar de behoefte aan een vaststelling van wat er gebeurd is, een vorm van erkenning, lijkt groter dan de behoefte aan vergelding. Geld lost voorts praktische problemen op: in het klein voor de dagelijkse zorgen, in het groot om bijvoorbeeld te voorkomen dat iemand ook nog haar huis uit moet nadat ze haar man heeft verloren. Men vindt het over het algemeen niet meer dan billijk dat er een vergoeding staat tegenover de kosten die de ziekte met zich brengt. Maar één ding is duidelijk: leed valt niet in geld uit te drukken. 89 90
Interview 3, p. 8. Interview 3, p. 11.
45
‘Dat smartengeld, ach weet je, daar heb ik mijn vader niet voor terug (…) ja, zo van: fantastisch, wat gaan we ermee doen, gaan we er een auto van kopen, of een vakantie van nemen. Nee, daar zit het voor mij niet in. Maar ik denk, je hebt al zo veel ellende, je gaat iemand verliezen door de asbest, en dan zou je ook nog eens ellende kunnen krijgen doordat je financieel in de problemen komt, daardoor. (…) . dat je er budgetneutraal uitkomt. Even simpel gezegd.’91 Nabestaande, zoon
Een andere respondent (die alleen de normbedragen voor materiële schade had ontvangen) vond het ontvangen geld niet in verhouding staan tot het gebeuren: daar moet je het dan mee doen, en dan ga je dood. Twee respondenten gaven aan het geld eigenlijk niet te willen hebben. Eén respondent had het geld aan haar kinderen gegeven, de ander was er nog niet aan geweest. Zij zei: ‘je mag het zo van me hebben’. Een van de respondenten vertelde dat het geld haar onafhankelijkheid gaf: ze moest na het overlijden van haar man vaak anderen vragen iets voor haar te doen in huis of tuin en ze had nu de middelen om daarvoor te betalen. Wel had ze de eerste tijd na het ontvangen van de schadevergoeding last van schuldgevoelens ten opzichte van andere weduwen, die geen schadevergoeding hadden ontvangen. Het geld was daarom voor haar wel beladen. Een andere respondent gaf ook aan dat het geld haar man en haar in zekere zin een soort onafhankelijkheid had gegeven: zij gebruiken het geld om praktische zaken te regelen zodat hun bewegingsvrijheid maximaal is ondanks de beperkingen die de ziekte met zich brengt. Maar ook in de zaak waar over de hoogte van de bovennormatieve schade lang gediscussieerd is gaf de respondent aan dat het ook een keer klaar moet zijn: het is goed er een punt achter te zetten en het dossier te sluiten. Over het van overheidswege ontvangen voorschot merkte een respondent op dat het wel voelde als ‘een soort erkenning’ door de overheid. Voor één respondent betekende de (coulancehalve) ontvangen schadevergoeding ter hoogte van de normbedragen voor materiële schade zeer duidelijk een herstel van zijn geschonden rechtsgevoel: ‘ ik vond dit zó een nette oplossing.. de verzekering die weigerde, en zij zijn daar toch in gesprongen, nou dat vond ik een herenoplossing. (…) Ik heb het heel, heel erg gewaardeerd. (…) ik dacht van.. er zijn toch ook nog nette mensen.’92 Nabestaande (partner), man
Een andere respondent, die in plaats van de volledige normbedragen uiteindelijk genoegen nam met een coulancehalve verstrekte vergoeding, gaf aan dat zijn woede er juist door toenam. Dit werd vooral veroorzaakt door het feit dat de betaling vergezeld ging van een brief waarin stond dat hij altijd zo’n gewaardeerde medewerker was geweest en dat werkgever daarom, ondanks het gegeven dat die zichzelf niet aansprakelijk achtte, toch bereid was een vergoeding te betalen. 5.6.8 Verbeterpunten Gevraagd naar verbeterpunten in de bemiddelingsprocedure waren de respondenten vrij eenduidig. Over het algemeen wordt het jammer gevonden dat het IAS geen druk kan uitoefenen, niets kan afdwingen. Of de respondenten zich al dan niet realiseerden dat de rol 91 92
Interview 5, p. 7. Interview 3, p. 10.
46
van het IAS die van bemiddelaar is deed daar niet veel aan af: ook de respondenten die zeiden daarvan van het begin af aan op de hoogte te zijn geweest, vonden het toch een tekortkoming dat het IAS geen verdere actie kan ondernemen als er geen overeenstemming wordt bereikt in de bemiddeling. ‘… het is bemiddelen. Natuurlijk staan jullie wel iets naar het slachtoffer toe. Nou heb jij rechten gestudeerd, of daar ben je bijna mee klaar, maar dat heeft niet iedereen bij het IAS. En die werkgever neemt meestal een advocaat in de arm De werknemer doet dat niet, want dat kost geld. Dat is in wezen scheef. Maar ik vind het wel goed als het IAS of BSA juridische kennis heeft, want dan kom je beter uit.’93 Asbestslachtoffer, man
Het was niet iedereen duidelijk wat de rol van het IAS is. Soms werd het mensen in de loop van de procedure duidelijk. Anderen gaven aan dat zij zich van het begin af aan bewust waren van de rol van het IAS, maar vonden het toch jammer dat het IAS niet kan procederen. Eén respondent adviseerde de rol van het IAS als bemiddelaar aan het begin van de procedure duidelijker naar voren te brengen, hij gaf daarbij aan dat het managen van verwachting zeer belangrijk is. Een andere respondent deed de suggestie een aparte afdeling in te richten die de zaak kan overnemen als de bemiddeling niet slaagt. Degenen die het wel van het begin af aan duidelijk was hadden, naast de schriftelijke toelichting bij de aanvraagformulieren, ook mondeling uitleg ontvangen van de IAS‐medewerker die het huisbezoek voor de intake van het arbeidsverleden had afgelegd. 5.6.9 Houding ten opzichte van een eventuele civiele procedure De vraag of mensen op enig moment zouden zijn gaan procederen leverde verschillende antwoorden op. Opvallend was dat bij echtparen (daar waar er sprake was van een dubbelinterview) partners hierover nogal eens van mening verschilden. Sommigen gaven aan hun energie liever voor iets anders te gebruiken, of hun partner er niet mee op te willen zadelen. ‘Ik kan dat haar niet aandoen… stel bij wijze van spreken over een half jaar is het over en uit, en dat er dan nog acht of tien jaar lang iemand hier aan de bel trekt en hoe zat dit, hoe zat dat, en je moet daar een bezwaar indienen, en je moet dat en dat.’94 Asbestslachtoffer, man
De respondenten die aangaven dat ze mogelijk wel zouden zijn gaan procederen gaven aan dat daaraan principiële motieven ten grondslag lagen, of juist zeer praktische: de wens er ‘budgetneutraal’ uit te komen. Een andere drijfveer was het (juridische) pad voor een ander te effenen.
93 94
Interview 1, p. 10. Interview 4, p. 16.
47
5.6.10 Iets willen meegeven Sommige respondenten hadden een boodschap. Waar die op neerkwam was dat het in feite draait om menselijkheid, betrokkenheid, en het in acht nemen van elementaire fatsoensnormen. De twee onderstaande citaten spreken voor zich.
‘Waar het om gaat is eigenlijk.. het zijn maar een paar aardige woorden. Iemand die er even bij stilstaat, en zegt: gecondoleerd mevrouw, hoe gaat het met u? En dan kun je weer gewoon ter zake zijn. En als we dat nou met z’n allen doen, ook in dit soort zaken, dat zou heel goed zijn. Dus je ziet hoe het begrip geld steeds meer op de achtergrond gaat, tijdens ons gesprek, dat het gaat om de menselijkheid. Dan kom je al een heel eind.’95 Nabestaande (partner), vrouw
‘… ik heb u in het begin verteld van die dokter A. die wij hadden in het A. [ziekenhuis], na die onderzoeken zei die dokter: ik bel u terug, vanmiddag tussen twee en drie. Mijn man zat daar, in de hoek. Te wachten op het telefoontje. Het werd drie uur, het werd vier uur, het was half vijf: mevrouw belde niet terug. Het werd weekend, dus toen kon ze niet meer bellen. En dat heeft zo’n impact op hem gehad, dat een dokter belooft te bellen en dat niet doet. Zo even zo’n telefoontje… je kunt ook zeggen: ik ben nu even druk maar ik zal u in de loop van de avond bellen. Maar dan heb je aan hem gedacht. Omdat je het beloofd hebt. Hij zat echt te wachten… dat ding gaat zo rinkelen.. en dan komt dat niet. Het zou heel goed zijn, als je jonge mensen hebt, of als ze stage komen lopen, dat je dat zo doorgeeft. Dat het zich verbreidt, dat je zo moet omgaan met mensen.’96 Nabestaande (partner), vrouw
5.7. Evaluatie De resultaten van de interviews vallen goed in te passen in het juridisch‐theoretisch kader zoals dat beschreven is in de eerdere hoofdstukken. Hoewel slechts een zeer beperkt aantal interviews is afgenomen, en de uitkomsten dan ook niet kunnen worden gegeneraliseerd, zijn er wel degelijk gemene delers in te ontdekken. Alle respondenten werden door de (long)arts op het bestaan van het IAS gewezen. Hoewel dit een logische en adequate stap in het proces is, werd door meerdere respondenten aangegeven dat zij het onprettig hadden gevonden dat er over geld werd gepraat op een moment dat een zo ernstige diagnose werd meegedeeld. De reflex was nu in eerste instantie soms juist geen aanvraag in te dienen. Mensen kwamen daar overigens in tweede instantie op terug, maar soms was dat na het overlijden van het asbestslachtoffer zodat geen aanspraak op smartengeld kon worden gemaakt. De relatie met de werkzaamheden werd over het algemeen zeer snel gelegd, door de mensen zelf of anders door de arts, die gericht vragen stelde. Ook in de huisgenotenbesmettingen werd de relatie door de longarts gelegd. De redenen voor mensen om (alsnog) een aanvraag bij het IAS in te dienen variëren. Het gegeven dat bemiddeling door het IAS kosteloos is werkt zeker drempelverlagend, men was zich er terdege van bewust dat bijstand door een advocaat (aanzienlijke) kosten met zich meebrengt. Die afweging speelde een rol bij de keuze voor de IAS‐procedure. Voor anderen was het meer een symbolische actie, waarbij het geld een bijzaak was. Het werd ook gezien 95 96
Interview 6, p. 9/10. Interview 6, p. 10.
48
als een protestactie naar de maatschappij. Iets wraakzuchtigs zat er soms in: ‘ervoor bloeden’. Men vond dat er verantwoordelijkheid genomen moest worden door de werkgever in kwestie. Het gebeuren mocht niet onopgemerkt voorbij gaan. De woorden ‘menselijke gerechtigheid’ werden in dit verband gebezigd. Vaak werd het uiteindelijk een principekwestie. In een geval waar het zeer duidelijk om de schadevergoeding (geld) leek te gaan, bleek daar uiteindelijk de zorg voor de partner achter te zitten. Het kwam ook voor dat het slachtoffer zelf niet geïnteresseerd was, maar uiteindelijk op aandringen van familie toch een aanvraag indiende. Ook de behoefte aan erkenning werd als drijfveer aangevoerd. In welke zin erkenning dan werd bedoeld was nog moeilijk te duiden, maar het ging in ieder geval om iets anders dan geld. Een aantal respondenten gaf aan eigenlijk niets te verwachten bij aanvang van de procedure, ze gaven het weinig kans van slagen. Eén respondent had nadrukkelijk kennis genomen van het Convenant Instituut Asbestslachtoffers en verwachtte op grond van het besef dat alleen het werk de oorzaak van de ziekte kon zijn juist wel een financieel resultaat. De in eerste instantie afwijzende opstelling van de betrokken aansprakelijkheidsverzekeraar werd ongepast gevonden. Meerdere keren, en in een enkel geval zeer nadrukkelijk, werd als drijfveer genoemd het willen voorkomen dat een ander hetzelfde lot treft. De opstelling van werkgever en verzekeraar gedurende de bemiddeling maakte veel los. De werkgever die na een afwijzende reactie van de verzekeraar toch coulancehalve een schadevergoeding betaalde werd zeer gewaardeerd. Dat ging overigens niet zo zeer om het ontvangen geld, maar meer om het herstel van het geschonden rechtsgevoel na een voor de nabestaande zeer ingrijpende discussie met de verzekeraar. Ook werd een kleine verandering in de opstelling van de werkgever richting het overige personeel opgemerkt. Het uitblijven van enige reactie in de vorm van een paar vriendelijke woorden en oprechte interesse werd als hard en kil ervaren. Een standaardbriefje van werkgeverszijde voorziet duidelijk niet in die behoefte. Hier valt voor werkgevers lering uit te trekken, het is simpelweg de behoefte aan een beetje menselijkheid. Mensen willen op een behoorlijke wijze tegemoet getreden worden en elementaire fatsoensnormen maken daarvan onderdeel uit. Veel woede wekte ook geveinsde interesse op, als vervolgens bleek dat het er alleen om ging te achterhalen of een procedure te verwachten was. Waar mensen echt heel boos over zijn is als hun woorden in twijfel worden getrokken of worden weersproken door een werkgever dan wel verzekeraar die in hun ogen evident onwaarheden verkondigt. Mensen hebben het gevoel dat zij hun hele hebben en houden op tafel hebben gelegd, er alles aan gedaan hebben, en zijn zeer onaangenaam verrast als de werkgever dan vervolgens een geheel andere lezing van het verhaal geeft, of hun verklaring in twijfel trekt. In een aantal gevallen leek er een cumulatie van voorvallen tussen werkgever en werknemer te hebben plaatsgevonden, waarbij de openbaring van de ziekte mesothelioom de druppel was die de emmer deed overlopen. De opstelling van de werkgever in het verleden maakte dermate veel uit, dat een werknemer zei dat hij, was dat anders geweest, geen claim had ingediend. Verzekeraars kampen over het algemeen met een slecht tot zeer slecht imago. Hun motieven worden gewantrouwd, de respondenten hebben het gevoel dat hun zaak getraineerd wordt of dat de verzekeraar erop uit is niet of zo min mogelijk uit te keren. De manier van communiceren is hier waarschijnlijk voor een groot deel debet aan. Meerdere respondenten gaven aan dat een afhouden van aansprakelijkheid best aanvaard zou zijn, mits het fatsoenlijk gemotiveerd zou zijn geweest. Ook hier is het zaak elke zaak met aandacht te behandelen en mensen op fatsoenlijke wijze tegemoet te treden. Geveinsd (of in
49
het geheel geen) medeleven wordt niet op prijs gesteld. Hier valt voor verzekeraars zeker lering uit te trekken. Opvallend was dat geen van de respondenten aangaf boos te zijn op de werkgever over de asbestblootstelling op zich, zelfs als duidelijk werd dat die werkgever op een bepaald moment geweten moet hebben dat asbest schadelijk voor de gezondheid werd. De boosheid op de werkgever was er meer als die geen lering uit het gebeurde leek te trekken, of zoals hierboven aangegeven over de opstelling in de bemiddelingsprocedure. En ondanks het ontbreken van boosheid over de blootstelling vond men wel dat de werkgever zijn verantwoordelijkheid dient te nemen. De overheid wordt verweten economische belangen zwaarder te hebben laten wegen dan de gezondheid van mensen. In ieder geval denkt men dan de overheid al heel lang wist dat asbest schadelijk was, en dat daarover welbewust gezwegen is. De respondenten zijn op het vlak van communicatie over het algemeen zeer tevreden over het IAS. De snelle en persoonlijke (empathische) behandeling van het dossier wordt op prijs gesteld. Persoonlijk betekent niet dat het niet zakelijk is, maar mensen vinden het bijvoorbeeld prettig als ze herkend worden als ze bellen, dat er rekening wordt gehouden met hun voorkeuren qua communicatie, dat afspraken zoals een toezegging om terug te bellen worden nagekomen. Meerdere respondenten gaven aan zich geen ‘nummer’ te hebben gevoeld bij het IAS. Ook het gegeven dat de bemiddeling qua tijdsduur te overzien is en dat de belasting voor mensen zo laag mogelijk wordt gehouden wordt gewaardeerd. Voor degenen die aangaven aan het begin van de procedure geen (hoge) verwachtingen te hebben gehad, lijkt het geld inderdaad geen drijfveer te zijn geweest. Veeleer ging het om erkenning, openbaarheid, iemand die aandacht aan de zaak schenkt. Erkenning ook in die zin. Soms leek het mensen bijna om een soort verklaring voor recht te gaan. Er hoefde nog niet eens schuld erkend te worden, zo lang maar bevestigd werd dat het zo gebeurd was. De emoties die de discussie met werkgever en/of verzekeraar opriepen bij respondenten grepen soms diep in. Zo diep dat het de vraag oproept of dat niet te zwaar is voor mensen. Toch gaven zij aan zich gesterkt te voelen door de uitkomst en/of de wijze waarop de zaak door het IAS was behandeld. Meerdere respondenten gaven aan dat het prettig is als ‘iemand iets voor je doet’, als iemand zich inspant voor hun zaak. Over de genormeerde schadevergoeding waren de meningen verdeeld en moeilijk te duiden. Meerdere respondenten gaven aan dat het geld ze niets interesseerde, ze hadden het weggegeven of nog niet gebruikt. Wel zagen ze het als ‘gerechtigheid’ dat ze het ontvangen hadden. Ook werd aangegeven dat de vergoeding wel enigszins substantieel moest zijn, omdat het erkennen van schuld gekoppeld aan een te laag bedrag niet zou kloppen. De normbedragen voor materiële schade worden laag gevonden (een ‘peulenschilletje’) en niet in verhouding staan tot het leed, waar het dan ook feitelijk niet voor bedoeld is. Meerdere keren werd aangegeven dat leed niet in geld is uit te drukken, en dat dan geen enkel bedrag in verhouding zou staan. Een aantal respondenten gaf aan dat in ieder geval de kosten die de ziekte met zich bracht vergoed moesten worden (er ‘budgetneutraal’ uitkomen). In het geval waar aangegeven werd dat de ontvangen schadevergoeding eigenlijk niet voldoende was, bleek het meer de wens te zijn de werkgever nog meer te zien ‘bloeden’ dan dat het om het geld op zich ging. Maar een schadevergoeding, welk bedrag het ook is, maakt niet goed wat er gebeurd is. Los van het geld is er de behoefte aan vaststelling van het gebeuren, hetgeen een vorm van erkenning is. Het geld kan praktische problemen oplossen en onafhankelijkheid geven. Dat wordt prettig gevonden. Smartengeld roept tegenstrijdige gevoelens op. Enerzijds: leed kan niet in geld uitgedrukt worden, dus geen enkel bedrag is
50
goed. Anderen vonden het een ‘smak geld’, en in een enkel geval bracht het ontvangen bedrag zelfs een schuldgevoel met zich ten opzichte van anderen die een partner verloren hebben maar geen financiële compensatie ontvingen. Een respondent die een coulanceregeling ontving (een bedrag lager dan de normbedragen) zag zijn woede jegens zijn werkgever daardoor juist toenemen: hij had het gevoel dat het allemaal weggewuifd werd, en voelde zich gefrustreerd in zijn bedoeling zijn collega’s te behoeden voor eenzelfde lot. Als hij daaraan een bijdrage had kunnen leveren was hij tevreden geweest. Er werd verschillend geantwoord op de vraag of mensen zouden zijn gaan procederen als de bemiddeling niet geslaagd zou zijn of waar die niet conform Convenant was afgewikkeld. Opvallend was dat echtparen hierover onderling verschillend dachten: wilde het slachtoffer wel dan wilde zijn partner pertinent niet, en waar een slachtoffer aangaf dat het voor hem niet zo hoefde zei zijn partner zeer stellig dat zij wel zou zij gaan procederen. De motieven varieerden: uit principe, om in ieder geval de materiële schade vergoed te krijgen, uit verbittering, om het pad voor een ander te effenen. Een aantal mensen gaf aan zeker niet te zijn gaan procederen: zij wilden hun energie liever voor iets anders gebruiken of hun partner niet met een slepende procedure opzadelen. De belangrijkste verbeterpunten lijken voor het IAS te zijn: meer bekendheid genereren, en vooral veel duidelijker zijn over de bemiddelende rol. Die was lang niet alle respondenten duidelijk, en zelfs degenen die aangaven dat die rol ze wel van het begin af aan duidelijk was, bleken toch moeite te hebben met het feit dat het IAS niet namens hen kon optreden. Dat dit zo is hoort alle bij de bemiddeling betrokken partijen duidelijk te zijn. De huidige wijze van informatievoorziening voorziet hierin kennelijk onvoldoende. De boodschap die een paar respondenten met nadruk mee leken te willen geven had betrekking op omgangsvormen: menselijkheid, fatsoen, naast mensen staan in plaats van ‘erboven’. Is dat misschien waar het uiteindelijk voornamelijk om gaat?
51
6.
Samenvatting en eindconclusie
6.1 Samenvatting In het theoretische deel van deze scriptie werd een zeer voorzichtige relatie gelegd tussen de aanname dat het de bemiddelden kennelijk niet alleen om een financieel resultaat gaat en de herstelfunctie van het aansprakelijkheidsrecht. Prioriteit geven aan de behoeften van slachtoffers en hun naasten zou dan bijdragen aan hun herstel, herstel zo goed als mogelijk. Uit het empirische onderzoek komt het beeld naar voren dat financiële compensatie zeker belangrijk wordt gevonden, maar zeker zo belangrijk, zo niet belangrijker, lijkt men het tegemoet komen aan behoeften van meer immateriële aard te vinden. Financiële compensatie en meer immateriële behoeften lijken bovendien met elkaar vervlochten te zijn: het geld vertegenwoordigt ‘iets’. Het begrip ‘erkenning’ komt steeds terug, in verschillende betekenissen: het vaststellen van wat gebeurd is, oprechte aandacht en betrokkenheid ervaren, excuses en meeleven van de veroorzaker ontvangen. Een belangrijke immateriële behoefte is de wens te voorkomen dat een ander hetzelfde overkomt. Achter een vraag om financiële compensatie blijken soms diverse andere motieven (van meer immateriële aard) te schuilen. Met betrekking tot de schadevergoedingsfunctie kan op basis van het empirisch onderzoek gesteld worden dat het slachtoffers en hun naasten bij het aangaan van een bemiddelingsprocedure over het algemeen niet primair om financiële compensatie gaat. Deze conclusie wijkt iets af van de resultaten uit vergelijkbaar onderzoek onder een andere doelgroep. Uit het onderzoek van Huver, Van Wees en anderen kwam naar voren dat het slachtoffers vaak in eerste instantie wel degelijk om financiële compensatie gaat.97 Dit verschil is te verklaren door het gegeven dat het bij de voor deze scriptie bevraagde doelgroep in alle gevallen gaat om een ernstige medische lijdensweg die leidt tot het overlijden van het slachtoffer. In dergelijke omstandigheden gaan mensen anders tegen het leven aankijken en worden materiële zaken vaak (tijdelijk) minder belangrijk. Dit betekent niet dat de schadevergoeding onbelangrijk gevonden wordt: die vervult meerdere functies, zoals gerechtigheid (de werkgever moet zijn verantwoordelijkheid nemen), vergelding (de werkgever moet bloeden) maar ook kan het geld onafhankelijkheid bieden en rust brengen (financiële bestaanszekerheid achterblijvende partner creëren). Uit het onderzoek blijkt echter ook dat het ontvangen geld niet goedmaakt wat er gebeurd is. Leed is niet in geld uit te drukken, en daarom kan geld alleen nooit voldoende genoegdoening bieden. De schadevergoedingsfunctie van het aansprakelijkheidsrecht is daarmee belangrijk, maar kan niet op zichzelf staan. Hoewel de preventiefunctie van het aansprakelijkheidsrecht wel wordt gezien als bijproduct van het aansprakelijkheidsrecht, en als geconstrueerd model voor beleidsmakers en rechtseconomen steeds meer ingang vindt, speelt deze functie van het aansprakelijkheidsrecht voor individuele slachtoffers wel degelijk een rol. Op individueel niveau vertaalt zich dat in de drijfveer van een slachtoffer actie te ondernemen omdat hij wil voorkomen dat een ander hetzelfde lot treft, in die zin dat hij een prikkel zou willen geven aan de werkgever om zorgvuldig te handelen jegens zijn personeel. In een iets andere vorm komt uit het empirisch onderzoek naar voren dat het een drijfveer kan zijn om een civiele 97
Huver, Van Wees e.a. 2007, p. 79.
52
procedure te starten. Het gaat er dan meer om het juridische pad voor een ander te effenen. Beide drijfveren kwamen nadrukkelijk naar voren uit het empirisch onderzoek. Erin slagen de omstandigheden voor anderen te verbeteren kan genoegdoening verschaffen, meer dan het ontvangen van een financiële compensatie dat zou doen. Dat heeft ermee te maken dat iemand dan voelt dat zijn lijdensweg nog ergens goed voor is geweest en dus betekenis heeft gehad, niet zinloos is geweest. Dat is een krachtige drijfveer die niet over het hoofd mag worden gezien, en wellicht meer aandacht behoeft op het individuele niveau. In het kader van de herstelfunctie komt uit het empirisch onderzoek zeer sterk de behoefte aan procedurele rechtvaardigheid naar voren. Procedurele onrechtvaardigheid wordt indringend gevoeld en staat herstel ‐ zoals dat begrip in deze scriptie is ingevuld – van slachtoffers en hun naasten zeer in de weg. Woede over onregelmatigheden op dit vlak kan bovendien claimgedrag in de hand werken: mensen zijn vaak heel redelijk, maar als zij zich onredelijk behandeld of onheus bejegend voelen verhardt ook hun eigen standpunt en sturen zij eerder aan op een juridisch conflict. Interactieve en informatieve rechtaardigheid zijn van groot belang voor herstel. Slachtoffers blijken zich over het algemeen bij een minder gunstige uitslag te kunnen neerleggen, als de procedure die daaraan vooraf is gegaan zorgvuldig en evenwichtig is geweest. Een maximale inspanning van werkgevers en verzekeraars in de vorm van gedegen onderzoek en correcte communicatie maakt daarvan onderdeel uit. Aandacht schenken aan procedurele rechtvaardigheid kan zo een belangrijke bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de functies van het aansprakelijkheidsrecht, met name de herstelfunctie. Het in beginsel slachtoffervriendelijke regime van art. 7:658 BW zou beter uit de verf komen als de betrokken professionele partijen zich meer rekenschap zouden geven van de bewijslastverdeling. Te vaak wordt de bewijslast eenzijdig bij het slachtoffer neergelegd, en verschuilt de werkgever/verzekeraar zich achter ‘gebrek aan wetenschap’ of het ontbreken van getuigenverklaringen. De werkgever/verzekeraar die meewerkt aan de bemiddelingsprocedure heeft zich bovendien gecommitteerd aan het Convenant IAS en zal zich derhalve dienen in te spannen ook zelf gedegen onderzoek te doen en het slachtoffer tegemoet te komen in de moeilijke zoektocht naar de vaak moeilijk te reconstrueren arbeidssituatie van gemiddeld veertig jaar geleden. Zo heeft ook de wetgever het bedoeld. Ten aanzien van de verjaringsproblematiek heeft te gelden dat de niet altijd eenduidige jurisprudentie op dit vlak ervoor zorgt dat de gewenste versnelling in de bemiddelingsprocedure nog te vaak wordt gefrustreerd. Aanvullende wetgeving en normering van aansprakelijkheid zijn mogelijke oplossingen voor deze problematiek. 6.2 Eindconclusie: antwoord op hoofdvraag/probleemstelling Uit met name het empirisch onderzoek is duidelijk naar voren gekomen dat de motieven van slachtoffers en hun naasten om een bemiddelingsprocedure in te gaan verre van alleen financiële zijn. Voor het herstel van het slachtoffer en zijn naasten in de ruime zin van het woord is bovendien niet alleen (of zelfs zozeer) de uitkomst van het bemiddelingsproces als wel de weg ernaar toe van belang. Nu de herstelfunctie in de hiërarchie van de functies van het aansprakelijkheidsrecht voorop lijkt te staan kan de conclusie luiden dat de ‘methode IAS’ zeer geschikt is om tegemoet te komen aan de immateriële behoeften van slachtoffers en hun naasten en daarmee aan met name deze functie van het aansprakelijkheidsrecht. De laagdrempeligheid vanwege kosten, te leveren inspanningen en de korte doorlooptijd spelen daarin een belangrijke rol. Deze aspecten zijn duidelijk van meerwaarde vergeleken met
53
kosten en duur van een civiele procedure. Dat betekent overigens niet dat er in de bemiddelingsprocedure geen knelpunten zijn of dat er geen verbeteringen dienen te worden doorgevoerd. Zo moet (blijvend) aandacht geschonken worden aan juridische problemen rondom verjaring en stelplicht en bewijslast, alsook aan het verduidelijken van de positie die het IAS inneemt tussen werknemer en werkgever. Met name dit aspect behoeft verbetering. Ten eerste is het van belang dat het slachtoffers van het begin af aan duidelijk is wat het IAS wel en niet kan betekenen. Daarnaast dienen werkgevers, verzekeraars en andere betrokken partijen zich van de rol van het IAS bewust te zijn. Mogelijk is er een direct verband tussen deze onduidelijkheid en het slechte imago dat verzekeraars hebben. Dit slechte imago lijkt immers voornamelijk te wijten aan de wijze van communiceren. Verzekeraars zijn in letselschadezaken gewend contact te hebben met belangenbehartigers, die het standpunt van de verzekeraar vertalen voor hun cliënt. Verzekeraars anticiperen hierop en beperken zich tot het kortweg doorgeven van het standpunt. De rol van de bemiddelaar is een wezenlijk andere. Hoewel ook de bemiddelaar tekst en uitleg geeft (aan beide partijen, indien noodzakelijk), is hij in beginsel gehouden alle correspondentie aan beide partijen te overleggen. Het simpelweg meedelen van een standpunt, of dit nu tot een positief of negatief resultaat leidt, kan onverschillig en hard overkomen, terwijl dat niet zo bedoeld hoeft te zijn. Op dit gebied valt voor alle partijen nog winst te behalen. Een andere aanbeveling is de wijze waarop het bestaan van het IAS bij slachtoffers onder de aandacht wordt gebracht. Het al te zeer benadrukken van de schadevergoedingsfunctie wordt over het algemeen onprettig gevonden als dit samenvalt met het moment waarop de diagnose wordt meegedeeld. Hoewel dit moment het juiste is, kan de boodschap wellicht op een wijze worden gebracht waarbij de nadruk minder op het financiële aspect ligt. De hoofdvraag/probleemstelling van deze scriptie luidt: “In hoeverre worden de functies van het aansprakelijkheidsrecht gerealiseerd bij asbestclaims waarbij het Instituut Asbestslachtoffers een rol heeft gespeeld, vanuit theoretisch en empirisch perspectief?” Alles overwegend leidt de probleemstelling tot het antwoord dat de bemiddelingsprocedure van het IAS met name voor wat betreft de herstelfunctie van het aansprakelijkheidsrecht goed voorziet in de behoefte van asbestslachtoffers en hun naasten. Dit is voornamelijk terug te voeren op hun behoefte aan procedurele rechtvaardigheid, waarin met de werkwijze van het IAS, blijkens het empirisch onderzoek, over het algemeen zeer goed wordt voorzien. Ook de laagdrempeligheid van het IAS draagt daaraan bij. De schadevergoedingsfunctie speelt een iets minder pregnante rol, maar zeker geen onbelangrijke. Dat het gaat om een genormeerde schadevergoeding lijkt geen rol van grote betekenis te spelen; over het algemeen wordt aan de hoogte van het bedrag niet bijzonder veel waarde toegekend. Wel moet het, om van betekenis te kunnen zijn, gaan om een substantieel bedrag. Het feit dat de schadevergoeding genormeerd is draagt overigens bij aan de zo belangrijke snelheid in de procedure. Problematisch is dat moeilijk op te lossen juridische knelpunten regelmatig in de weg staan aan financiële compensatie, hetgeen de realisatie van deze functie van het aansprakelijkheidsrecht frustreert. Aanvullende wetgeving en normering van aansprakelijkheid zouden het bemiddelingsresultaat op een hoger niveau kunnen brengen. De preventiefunctie ten slotte zou voor asbestslachtoffers meer abstract zijn, maar speelt wel degelijk een rol. Het IAS als instituut kan hierin zeker een betekenisvolle rol spelen voor
54
slachtoffers uit hoofde van zijn verwijs‐ en voorlichtingsfunctie voor niet alleen asbestslachtoffers, maar ook werkgevers, verzekeraars en intermediaire organisaties.
55
Literatuurlijst en bronnen
Bedrijfsgegevens IAS Nieuwsbrief januari 2007 Jaarverslagen IAS 2007, 2010, 2011. Rapport van de gezondheidsraad ‘1998/10 Protocollen asbestzaken: maligne mesothelioom’ (1998) Verslag Lustrumcongres Instituut Asbestslachtoffers 26 januari 2010.
Internet Asbestkaart 1945 – 1994 (www.asbestkaart.nl), toegang op 15 juni 2012. Convenant IAS http://www.asbestslachtoffers.nl/PrimoSite/show.do?ctx=145975,263901, toegang op 15 juni 2012. Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, (www.etymologiebank.nl), toegang op 15 april 2012. Infomil (http://www.infomil.nl/onderwerpen/hinder‐gezondheid/asbest‐0/wet‐ regelgeving/vindplaats), toegang op 19 april 2012. Rapport Commissie Hijma (http://www.asbestslachtoffers.nl/docs/Advies%20rapport%20Cie%20Hijma%20februari%20 2009.pdf), toegang op 15 juni 2012.
Jurisprudentie HR 6 april 1990, NJ 1990, 573 (Jansen/Nefabas). HR 22 maart 1991, NJ 1991, 420 (Roeffen/Thijssen). HR 25 juni 1993, NJ 1993, 686 (Cijsouw/De Schelde I). HR 3 november 1995, NJ 1998/380 (Eindhovens Diaconessenhuis). HR 20 september 1996, NJ 1997, 198 (Pollemans/Hoondert). HR 2 oktober 1998, NJ 1999, 683 (Cijsouw/De Schelde II). HR 28 april 2000, NJ 2000, 430 (Van Hese/De Schelde).
56
HR 28 april 2000, NJ 2000, 431 (Rouwhof/Eternit). HR 17 november 2000, NJ 2001, 596 (Unilever/Dikmans). HR 4 juni 2004, JAR 2004, 287 (Broug/Gemex). HR 17 februari 2006, NJ 2007, 285 (Van Buuren/Heesbeen). HR 31 maart 2006, RvdW 2006, 328 (Karamus/Nefalit).
Literatuur Aarendonk 2005 S. Aarendonk, Ouderen over de drempel; een onderzoek naar de bereikbaarheid van oudere asbestslachtoffers met mesothelioom, 2005. Akkermans en Van Wees 2007 A.J. Akkermans en K.A.P.C. van Wees, Het letselschadeproces in therapeutisch perspectief. Hoe door verwaarlozing van zijn emotionele dimensie het afwikkelingsproces van letselschade tekortschiet in het nastreven van de eigen doeleinden, TVP 2007, nummer 4, p. 103 – 118. Bier 1998 L. Bier, Aansprakelijkheid voor arbeidsongevallen en beroepsziekten (dissertatie Utrecht), Deventer, Kluwer 1998. Boom 2000 W.H. van Boom, Verjaring van asbestclaims doorbroken. Aansprakelijkheid en Verzekering 2000, p. 45 – 58. Brunner 2001 C.J.H. Brunner, Verjaringsrecht in de knoop. Rechtsgeleerd magazijn Themis 2001, p. 242 – 250. Burdorf 1997 A. Burdorf, Toenemende incidentie van mesothelioom in de toekomst door beroepsmatige blootstelling aan asbest in het verleden. Nederlands Tijdschrift voor de geneeskunde 1997. Busch 2006 S.R. Busch, S.R., notitie inzake verjaring. Charlier 2006 L.E.M. Charlier, Het bewijs in beroepszaken, Letsel & Schade 2006 nr 3, p. 5 – 20. Decorte en Zaitch 2009 T. Decorte en D. Zaitch (red.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, Leuven/Den Haag: Acco 2009.
57
De Ruiter 1997 J. de Ruiter, Asbestslachtoffers, advies in opdracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, maart 1997. Doll 1955. R. Doll, Mortality from lung cancer in asbestos workers. British Journal of Industrial Medicine 12, 1955. Duijvensz 1999 J.H. Duijvensz, Verjaring van asbestclaims. Nederlands tijdschrift voor burgerlijk recht 1999, p. 291 – 296. Hartkamp 1994 A.S. Hartkamp, Asser‐Hartkamp I, 10e druk 1994, p. 572 en 580. Hartlief 2009 T. Hartlief, Anno 2010. Beschouwingen over aansprakelijkheid en verzekering, Amsterdam: Uitgeverij deLex, 2009. Hartlief, Hijma & Snijders 2009 T. Hartlief, J. Hijma & H.J. Snijders, Advies over doorbreking van de verjaringstermijn en stelplicht en bewijslast voor aansprakelijkheid voor het Instituut Asbestslachtoffers, Leiden/Maastricht: 2009. Holstein en Gubrium 1995 J.A. Holstein en J.F. Gubrium, The active interview. Qualitative research methods series 37, University of Florida: Sage Publications, Inc. Hondius 1997 E.H. Hondius, Een doornroosje onder de vorderingen/van asbest, diaconessen en verjaring, in: Van Dunné‐bundel 1997, p. 161 e.v. Huver, Van Wees e.a. 2007 R.M.E. Huver, K.A.P.C. van Wees, A.J. Akkermans & N.A. Elbers, Slachtoffers en aansprakelijkheid. Een onderzoek naar behoeften, verwachtingen en ervaringen van slachtoffers en hun naasten met betrekking tot het civiele aansprakelijkheidsrecht. Deel I Terreinverkenning, Interfacultair samenwerkingsverband Gezondheid en Recht, Vrije Universiteit Amsterdam, 2007. Klaming en Bethlehem 2007 L.Klaming en B. Bethlehem, Procedurele rechtvaardigheid. Kunnen inzichten uit onderzoek naar procedurele rechtvaardigheid bijdragen aan de verwezenlijking van de functies van het aansprakelijkheidsrecht? TVP 2007, nummer 4, p. 119 – 124. Lindenbergh 2008 S.D. Lindenbergh, Schadevergoeding: algemeen, deel I, Mon. BW B34, derde druk, Kluwer, Deventer 2008.
58
Lindenbergh 2008 S.D. Lindenbergh, Smartengeld. Tien jaar later, (voortbouwing op diss.) Rotterdam: 2008. Lindenbergh 2009 S.D. Lindenbergh, Vier kinderen en hun lotgevallen in het aansprakelijkheidsrecht (gepubliceerd in NJB 2009, 2075, p. 2670 – 2682), Rotterdam 2009. Lindenbergh e.a. 2010 S.D. Lindenbergh e.a. (red.), Een nieuwe aanpak!, Den Haag: Sdu Uitgevers 2010. Loonstra en Zondag 2010 C.J. Loonstra en W.A. Zondag, Arbeidsrechtelijke themata, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2010. Merewether en Proce 1930 E. Merewether en C. Proce, Report on the effects of Asbestos Dust on the lungs and Dust Suppression in the 29 Asbestos Industry. Her Majesty’s Stationary Office, London, 1930. Noord 2001 T.JJ.C. van Noord, Wanneer is het gebeurd? Tijdschrift voor milieu en aansprakelijkheid 2001, p. 61 – 66. Peeters 2007 M.G.P. Peeters, Compensatie en erkenning voor werknemers met asbestziekten tussen 1978 en 2005. Een rechtssociologisch onderzoek (proefschrift), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2007. Rubin e.a. 1994 Rubin, J.Z., Pruitt, D.G. en Kim, S.H., Social conflict, Escalation, Stalemate and Settlement, 2nd edition, McGraw‐Hill Inc., 1994. Ruers en Schouten 2005 B. Ruers en N. Schouten, Het asbestdrama, Eternit en de gevolgen van honderd jaar asbestcement. Wetenschappelijk Bureau SP, 2005. Schaik 2000 Schaik, A.C. van, (2000), Verjaring en redelijkheid en billijkheid. Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2000, p. 590 – 596 Smeehuijzen 2006 J.L. Smeehuijzen, Verjaring van het recht op vergoeding van personenschade, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2006. Smeehuijzen 2008 J.L. Smeehuijzen, De bevrijdende verjaring, Deventer: Kluwer 2008. Spier e.a. 2006 J. Spier, T. Hartlief, G.E. van Manen en R.D. Vriesendorp, Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding. Deventer: Kluwer, 2006.
59
Stumphius 1969 J. Stumphius, Asbest in een bedrijfsbevolking. Voorkomen van mesothelioom bij werknemers van de scheepswerf De Schelde in Vlissingen, Van Gorcum Assen, proefschrift 1969. Tjittes 2002 R.P.J.L. Tjittes, Bevrijdende verjaring: van rechtszekerheid naar billijkheid. Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2002. Van Dijk en Van Osch 2008 T.J.J. van Dijk en N.J. van Osch, Convenant Instituut Asbestslachtoffers: tien jaar later. Verkeersrecht, 2008 – 12, p. 378 – 380. Van Maanen (red.) 2003 G.E. van Maanen (red.), De rol van het aansprakelijkheidsrecht bij de verwerking van persoonlijk leed, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2003.
Diversen
De Standaard, 25 oktober 2006.
Circulaire AAA‐L 2008/03 5 september 2008 (Verbond van Verzekeraars). TK der SG Vergaderjaar 1999 – 2000, MvT Wijziging van de regeling van de bevrijdende verjaring in het Burgerlijk Wetboek voor gevallen van verborgen schade door letsel of overlijden.
60
Bijlage I: topiclijst Feitelijkheden Wanneer is bij u de ziekte maligne mesothelioom geconstateerd? Legde u meteen de relatie met de werkzaamheden die u vroeger hebt verricht? Door wie bent u op de mogelijkheid van een aanvraag bij het IAS gewezen? Met wie hebt u te maken gehad toen u nadacht over de mogelijkheid van een schadeclaim? Wat heeft u doen besluiten voor de IAS‐procedure te kiezen? En waarom hebt u niet voor een civiele procedure gekozen? Hebt u van de Sociale Verzekeringsbank een tegemoetkoming op grond van de TAS‐regeling ontvangen? Hebt u een persoonlijk bericht ontvangen van de werkgever naar aanleiding van de aansprakelijkstelling? Heeft uw voormalig werkgever u bijvoorbeeld laten weten met u mee te leven? Heeft een van de aangesproken voormalig werkgevers een schadevergoeding uitgekeerd? Bestond die schadevergoeding uit de normbedragen? Of is er een minnelijke regeling getroffen? Heeft uw voormalig werkgever expliciet erkend dat er (vroeger) een fout is gemaakt? Is er in de bemiddelingsprocedure een aansprakelijkheidsverzekeraar van werkgeverszijde betrokken geweest? (M.N. bij nabestaanden): Is er een onderzoek naar bovennormatieve schade uitgevoerd? Is er bovennormatieve schade vergoed door de voormalig werkgever? Had u een bepaald gevoel bij het claimen van bovennormatieve schade? Behoeften/verwachtingen Met welke verwachting hebt u zich bij het IAS aangemeld? Was de rol van het IAS u vanaf de aanvang van de bemiddeling duidelijk? (Als voorschot ontvangen) Was het voor u belangrijk van overheidswege een tegemoetkoming te ontvangen? Wat betekende de tegemoetkoming van overheidswege voor u? Heeft de tegemoetkoming een bijdrage geleverd aan uw verwerking /acceptatie?
61
Hebt u behoefte aan steun van lotgenoten? Hebt u contact gezocht met lotgenoten? Heeft het voor u een rol gespeeld dat u het pad voor medeslachtoffers wilt effenen? Is het van belang voor u dat voor de buitenwereld duidelijk is dat uw voormalig werkgever aansprakelijk is voor hetgeen u is overkomen? Wat betekende het voor u om een schadevergoeding te ontvangen? Wat verwachtte u te bereiken? Was het voor u voldoende om een schadevergoeding te ontvangen? Veranderden uw behoeften en verwachtingen in de loop van de procedure? Ervaring procedure Werd u voldoende geïnformeerd bij aanvang van de procedure over wat u mocht verwachten? Hebt u aandacht/betrokkenheid ervaren van de IAS‐medewerkers? Stelde u dat op prijs/zou u dat op prijs gesteld hebben? Heeft de bejegening door de medewerkers van het IAS bijgedragen aan uw verwerking/acceptatie? Hoe hebt u de houding van uw voormalig werkgever ervaren gedurende de bemiddeling? Heeft uw voormalig werkgever zich naar uw gevoel voldoende de gevolgen voor u van de asbestblootstelling destijds gerealiseerd? Hoe hebt u de houding van de verzekeraar van de werkgever ervaren gedurende de bemiddeling? Heeft dit een bijdrage geleverd aan uw verwerking /acceptatie? Als dit wel/anders gebeurde, zou dit dan een bijdrage leveren aan uw verwerking/acceptatie? Wat betekende deze schadevergoeding voor u? Heeft de schadevergoeding een bijdrage geleverd aan uw verwerking/acceptatie? Hebt u steun gehad van andere hulpverleners dan de medewerkers van het IAS? Hebt u van deze hulpverlener(s) voldoende steun en begrip ontvangen? Hoe hebt u de houding van de dossierbehandelaar van het IAS ervaren gedurende de bemiddeling? Heeft dit aspect u geholpen bij uw eigen verwerking/acceptatie? Verbeterpunten/suggesties Wat had naar uw mening beter gekund? Is alles aan bod gekomen wat u zelf wilde bespreken?
62
Is er nog iets dat u zou willen toevoegen?
63
Bijlage II: interviewresultaten Op welke wijze is men geattendeerd op het IAS? Alle acht bemiddelde deelnemers zijn door de longarts op het bestaan van het IAS gewezen. Niet iedereen voelde er meteen voor zich tot het IAS te wenden, men was te veel bezig met het ziekteproces, sommigen werden oprecht boos dat de suggestie werd gedaan. Het feit dat er over geld wordt gepraat als mensen in zulke omstandigheden verkeren kan als zeer onprettig worden ervaren.
‘Dus dat [het afnemen van biopten] was helemaal niet voor de genezing van mijn man, dat wordt gewoon door drie pathologen in Leiden onderzocht, onafhankelijk, en toen heb ik geroepen, waar mijn man en de dokter bijzaten: [spreekt nadrukkelijk] het gaat hier niet om geld! Het gaat om genezing van mijn man. Nou, en toen was het stil. (…) Maar was het al een heel eind weg, het was zo’n tien dagen voor zijn sterven. En dan ben je met je gedachten heel ergens anders dan bij geld.’98 Nabestaande (partner), vrouw ‘Ze hebben het me wel gezegd, ik zeg tegen ze alsjeblieft zeg, praat nou niet over geld, want wat kan mij dat rotgeld schelen.. zo heb ik het gezegd.’ [De arts heeft er dus wel op gewezen, maar toen wilde hij niet. Later las hij er iets over in het krantje van CNV en toen heeft hij er alsnog werk van gemaakt.] ‘Ja, nou, ik had daar helemaal geen verwachting van. Ik dacht ten eerste ben ik te laat, dat stond ook in dat krantje, dat wat u hebt gedaan, dat die mogelijkheden er nog waren, maar ik dacht ik ben natuurlijk veel en veel te laat. Maar ja, het heeft me daarvóór niet geboeid. Op dat moment.’99 Nabestaande (partner), man ‘Wij hadden zoiets van ja, nou, dat hoeft allemaal niet…en hij [de arts] zegt: dat ga je wel doen. (..)… toen dacht ik eigenlijk: man, ga je over geld zeuren.. ik zeg moet je luisteren.. of ik nou een tientje krijg of een miljoen of tien miljoen.. ik kan er niks mee! Met al het geld van de wereld kan ik die plek niet weghalen.’100 Asbestslachtoffer, man ‘Dus wij waren zo in dat proces van die begeleiding, dat wij hier niet mee bezig waren. (…) .. vooral omdat het eigenlijk niet meer hielp voor mijn ouders. Je kan dan als nabestaande.. ja hoe moet je dat noemen.. schadevergoeding of genoegdoening, ik weet niet hoe je dat ook noemt… maar.. daar hebben mijn ouders niks meer aan. Dus voor ons was het niet zo belangrijk.’101 Nabestaande, zoon ‘Hij zei: maar hoe werkt dat dan, wat heeft het voor zin, en eh.. ze kunnen me toch niet beter maken. En ik geloof dat hij dat geld ook helemaal niet belangrijk vond. Op dat moment. Dat komt pas later. Tijdens het ziekteproces en het sterven denk je helemaal niet aan geld. Het is
98
Interview 6, p. 3 en 4. Interview 3, pagina 3 en 5. 100 Interview 4, p. 8. 101 Interview 8, p. 3. 99
64
zo onbelangrijk geworden. En ik denk dat hij dat ook had. Dat ik dit doorgezet heb is na het overlijden gekomen.’102 Nabestaande (partner), vrouw
Werd de relatie met de verrichte werkzaamheden snel gelegd? ‘Ja. Ja, ik dacht dat zouden wel eens de remvoeringen kunnen zijn geweest, dacht ik.’103 Asbestslachtoffer, man ‘Nou de arts vroeg ‘wat voor werk heb je gedaan?’ En toen zei jij stoffeerder, en toen dachten ze ook al gelijk aan asbest.’104 Partner (vrouw) van asbestslachtoffer
Soms was er in eerste instantie ontkenning. ‘Ja, die [de longarts] zei zoiets. En dan wordt alles ontkend, dat is ook een beetje de generatie… hij zei ach, valt mee.. weet je, en dat heeft denk ik ook te maken met dat je er gewoon niet aan wil. Want op het moment dat je hardop zegt: ik heb met asbest gewerkt, dan heb je asbestkanker dus. En ga je dus dood.’105 Nabestaande, zoon
Of verbijstering. ‘.. het was bizar, ja jij maakt dat misschien vaker mee.. maar ik vond het uiterst bizar dat mijn moeder dat oploopt, terwijl mijn vader, zeer voorzichtig zijnd altijd, in een omgeving gewerkt heeft waar asbest voorkwam. Dat is zo bizar! En hij was altijd heel voorzichtig hè. Want ik kan me nog goed de verhalen herinneren over collega’s van hem, die de een na de ander overleden aan asbestkanker, en eh.. dat was echt absurd, dan moest er een dakplaat of zo weg, en dan hadden ze de grootste schik om hoog boven in de fabriekshal die asbest naar beneden te laten storten en stuiven. En mijn vader die zei dan ja.. kom op.. die ging. Ja, dus hij was altijd wel voorzichtig en dan toch pakt het hem dan, maar dan niet hem zelf maar zijn vrouw.’106 Nabestaande, zoon ‘Nou kijk, waar ik met dat asbest te maken had, dat was bij dat ziekenhuis in B. Daar was, daar is de hele operatieafdeling met van die asbestplaatjes, dat plenum, u kent dat misschien wel, dat is een luchtdicht plafond boven de operatieafdeling, en dat was helemaal afgewerkt met van die centimeterdikke asbestplaatjes. Dat werd gezaagd, en dat stoof, alsof je in een korenmolen stond. En ik liep erdoor, ik was uitvoerder, ik werkte er niet eens mee. Ik liep er gewoon door. Nou ja, hij [de longarts] zegt: ‘Als ze je kleren wast, en ze krijgt wat vezels binnen, en ze is er kwetsbaar voor…’107 Nabestaande (partner), man
Of er bestond al een vermoeden. 102
Interview 6, p. 8. Interview 1, p. 8. 104 Interview 2, p. 2. 105 Interview 5, p. 3. 106 Interview 8, p. 2. 107 Interview 3, p. 2. 103
65
‘Maar zelf had ik het al van een bevriende huisarts gehoord, via mijn broer, dat heb ik mijn man nooit verteld. En die hoorde dat, dat hij zo met die longen tobde, en met asbest gewerkt had, en die zei: G., we gaan allemaal dood, zei mijn broer, maar dit loopt slecht af. Want dat longvlies verhardt door die asbestvezels die er al jaren en jaren inzitten. En op het laatst kun je geen adem meer halen.’108 Nabestaande (partner), vrouw Wat waren de motieven om (toch) een aanvraag bij het IAS in te dienen? Wat verwachtte men bij aanvang van de bemiddelingsprocedure?
Financiële overwegingen speelden soms een rol. De kosten die samenhangen met het inhuren van een advocaat lijken wel een drempel op te werpen. ‘We wisten meteen dat we de IAS‐procedure in wilden. (..).. zo’n groot bedrijf zet er zo zes juristen op. Maar dat kunnen de meeste gewone werknemers niet betalen.’109 Asbestslachtoffer (man) en partner ‘Kijk, en dat was ook al een punt van neem ik een advocaat. Maar je weet wat een advocaat kost.’110 Asbestslachtoffer, man
Voor sommigen leek het meer een principekwestie te zijn, of na verloop van tijd werd het dat. Ze wilden in ieder geval dat het niet zomaar, ongemerkt, voorbij zou gaan. ‘Wij kwamen er heel nieuw in hè, want het was plots, het is heel snel gegaan, pas in het allerlaatste stadium werd alles duidelijk, van hee.. het is asbestkanker. En dan kom je erachter er is een instantie die ondersteunt bij schadevergoeding, of wat dan ook. Dus gelukkig, dan hoef je niet heel die weg in. Want anders hadden we het misschien niet gedaan, want dit was meer symbolisch. (…) We zeiden tegen elkaar: wat doen we? En eh, even kijken.. dat was eigenlijk wat ik net zei, van ja, het is het symbool, het gaat niet om het bedrag (..) En dan met het feit van wat bekend is hè, dat die grote bedrijven het eigenlijk al wisten, maar doorgingen, ik vind dan moet je ook je verantwoordelijkheid nemen zodra er een claim komt.’111 Nabestaande, zoon ‘Je hoofd staat er gewoon niet naar. En toen heb ik nog mijn zoon gebeld.. wat doen we daarmee? En toen zei hij eerst ach mama, laat het maar. Laat het maar, we hebben nou zoveel verdriet al.. en … maar toen was hij net overleden en toen heb ik tegen mijn zoon gezegd: luister even W., het gaat niet om het geld. Maar ik heb dagelijks meegemaakt hoe papa gewerkt heeft, hoe hij een hart voor de zaak had.. dat ie alles gegeven heeft en dan weet ik wel je krijgt daar een salaris voor, maar we hebben van [werkgever] nooit een vriendelijk woord of een gebaar teruggehad. (…) Nou toen heeft mijn zoon zich toch, via mij, aangemeld. En eh.. ik gaf er zelf helemaal geen hoop aan. (…) Maar ik vind het nog steeds jammer dat mijn man zich zelf niet aangemeld heeft (…) ik vond het een soort ja.. menselijke gerechtigheid eigenlijk.’112 Nabestaande (partner), vrouw 108
Interview 6, p. 3. Interview 1, p. 10. 110 Interview 1, p. 5. 111 Interview 8, p 1. 112 Interview 6, p. 4. 109
66
‘Eigenlijk was het een beetje een protest naar de maatschappij die ons met die rotzooi heeft laten werken, en zonder ons in kennis te stellen, want die wisten het natuurlijk al heel lang, en als ik je nu kan laten bloeden zal je bloeden ook.’113 Nabestaande (partner), man ‘Op een gegeven ogenblik wordt het een principekwestie. Hoe langer je erover nadenkt…(…) Ik moet er iets mee doen! Dit klopt gewoon voor geen meter.’114 Nabestaande (partner), vrouw
Zorg voor de partner was een drijfveer. ‘… op een gegeven moment, toen ik die schadeclaim ging eisen, en dat mijn vooruitzicht was dat ik nog een jaar, of twee jaar te leven had, dacht ik bij mijn eigen: ho maar wacht even, ik ben nu 61, en zij moet nog zeven jaar, en dan zit ze op een gegeven moment met vijf, zeshonderd euro in de maand.’115 Asbestslachtoffer, man Sommigen verwachtten er eigenlijk niets van, maar meldden zich aan op aandringen van bijvoorbeeld een familielid. ‘Wij hadden zelf zoiets van eh… wat maakt het uit allemaal.(..) …. ik heb er veertig jaar gewerkt, zo veel dingen meegemaakt, dat ik er zeer weinig vertrouwen in had dat er ooit een cent vandaan zou komen.(…) Ik zei tegen [schoondochter], je kan het proberen, maar dat wordt toch niks hoor. Dat zei ik wel ja.’116 Asbestslachtoffer, man ‘Voor de rest maakte het hem niet zo heel veel uit. Hij zei: kijk maar. (…)…In het begin toen vond ie het een beetje onzin. Kregen we de discussie: ik heb liever dat ik beter word. Ja, dat weet ik wel, maar dat word je niet. Je wordt niet meer beter, je gaat gewoon dood, klaar. Nou en dan.. dan komt de werkgeversverantwoordelijkheid.. want die heeft jou aan die rotzooi blootgesteld… en noem het allemaal maar op, en het is er niet voor niks.. nou bla bla bla en uiteindelijk zei hij: ga dan maar kijken. (…) Maar anders had ik het evengoed gedaan hoor. Makkelijk zat.(..) Ik geloof niet dat hij zich daar erg druk om heeft gemaakt.’117 Nabestaande, zoon ‘In eerste instantie zei [haar man]: ja, daar krijg je toch niks uit. Hij zegt: die zeggen toch dat er niks is. (..)’118 Partner (vrouw) van asbestslachtoffer Behoefte aan erkenning als drijfveer: ‘Ja, voor mij wel meer. [zag zelf belang van bemiddeling meer dan zijn vader] Maar dat zit meer in het erkennen van dan dat het puur om het geld gaat. het gaat om de erkenning, denk ik. Ik denk dat het daar meer zit.’119 113
Interview 3, p. 4. Interview 7, p. 8. 115 Interview 1, p. 4. 116 Interview 2, p. 5. 117 Interview 5, p. 4. 118 Interview 4, p. 11. 119 Interview 5, p. 6. 114
67
Nabestaande, zoon
Eén respondent gaf aan juist wel een verwachting te hebben bij het indienen van de aanvraag bij het IAS. Deze verwachting werd gekoppeld aan het besef dat alleen het werk de oorzaak kon zijn. ‘Met dat wij door hadden dat er een Convenant lag hadden mijn broer en ik wel het idee van het zal wel lopen zo. (..) Dus wij hadden wel de verwachting dat het wat zou opleveren. Voor ons was het duidelijk (…) dus wij hadden wel het idee van dat gaat goed komen, maar niet van het moet per se, want anders. Dus eh… ja we hadden wel een verwachting. (..) Vooral ook omdat we zeker wisten: onze moeder heeft gewoon nooit met asbest gewerkt of er zelf iets mee gedaan. Dus ja, er moet een verband zijn mét. Dus dan denk je van ja… het is toch een logische zaak. En dan is de verwachting dat het gaat lukken misschien groter dan wanneer je geen idee hebt hoe het gekomen is.’120 Nabestaande, zoon
De behoefte te voorkomen dat anderen hetzelfde lot treft kwam zeer duidelijk als drijfveer naar voren. ‘En weet je, het gaat niet om het geld of zo. Maar het gaat gewoon om.. [denkt even na] .. dat ze erkennen.. (..) dat er iets is. En hij zegt ook iedere keer.. hij zegt: voor mij maakt het niet meer uit. Maar al die jonge collega’s..(..) hij zegt als ik maar voor elkaar zou kunnen krijgen dat er voldoende bescherming in iedere politieauto ligt… dan is de missie geslaagd. hij zegt voor mij.. ik heb het. Het wordt er niet meer anders van.’121 Partner (vrouw) van asbestslachtoffer ‘Dus voor ons was het puur van okee hè, en als dit ook bij een werkgever ligt, de schuld, grotendeels of helemaal, dan is het fair dat daar een gebaar komt, en als er dan een instantie is die van overheidswege daar neer is gezet, of samen met de overheid, dat weet ik niet precies, dan mag je toch hopen dat als er een Convenant is, dat alles volgens het Convenant gaat. Maar als dan zo’n verzekeraar komt met de mededeling van: ja maar dat doen we niet.. voor zo’n klein bedragje eigenlijk hè.. dan denk ik ja, wacht even, dit is niet de bedoeling van de reden waarom het is ingesteld. Daarom denk ik dat ik toen die mail ook schreef, dat moet gewoon op de goede manier gaan. Is het niet voor ons, dan is het wel voor de mensen na ons.’122 Nabestaande, zoon ‘De verwachting was nul komma nul. Maar ik had er wel de gedachte bij van.. moet je luisteren.. ehm.. als je helemaal niets doet dan is van vandaag of morgen het hele proces dood. En ik ging daarvan uit, ik zei mijn zoon is bij de politie, en een neef die erbij zit, allemaal nog jonge jongens.. (..).. ook de collega’s die ik dus hier had, en waarvan ik dus ook zei van moet je luisteren, er komen straks zo veel nieuwe jongens, van die jonge honden….(..) Denk eens heel goed na voor de toekomst! Er wordt overal geïnvesteerd, zo godsgruwelijk veel geld over de balk gegooid aan goedbedoelde rotzooi waar je eigenlijk heel weinig mee kunt.. ja? Maar.. fatsoenlijke beschermende kleding .. (..) Dat was eigenlijk een hele sterke drijfveer. (..) Dat was voor ons heel belangrijk. En ook dat mensen zich er überhaupt van bewust worden hoe gevaarlijk het is, welke risico’s ze lopen.’123 Asbestslachtoffer, man 120
Interview 8, p. 9. Interview 4, p. 7. 122 Interview 8, p. 1. 123 Interview 4, p. 11. 121
68
De beleving gedurende de bemiddeling De vraag naar de rol/houding van de werkgever maakt veel los. In positieve zin:
‘…ze hebben nu wel regelmatig een moment van hoe is het met iedereen? Dat sociale, dat is wel veel verbeterd. Dat was eigenlijk niet zo, eerder. (..)’124 Nabestaande (partner), vrouw
Minder positief: ‘[Werkgever] was in het verleden altijd een heel sociaal bedrijf. En of je nou wat misdaan had, je had bijvoorbeeld laten we zeggen gestolen, dan werd je altijd de hand boven het hoofd gehouden. Maar dat was de laatste jaren… toen was dat niet meer zo.’125 Asbestslachtoffer, man
Er waren zeer boze, gekwetste gevoelens. Dat speelde vooral een rol als de werkgever de lezing van het slachtoffer/de nabestaanden ontkende of weersprak.
‘Wat ons het meest geïrriteerd heeft is dat je voor leugenaar uitgemaakt wordt. (..) Dat is iets wat het meeste zeer doet. (..) het kan altijd gebeuren.. en wij zijn wat dat betreft heel reëel, maar die afwikkeling van het politiegebeuren… het is belachelijk..! (..) Schandalig. (..) gewoon de behandeling, zoals je gewoon behandeld wordt. (..) Hoe het is opgepakt, dat heeft ons heel veel zeer gedaan. Dat je…ik bedoel, je bent altijd volop in dienst geweest, hij was altijd degene die als er iets moest gebeuren dat oppakte, als er om vijf voor vijf een melding kwam van een zwaar ongeval, nou.. dan belde hij op van nou, zet het eten maar weer in de magnetron, want ik ga eerst … en dat wisten ze ook, en dan krijg je dit…nou, dat viel ons zo rauw op ons dak..(..) Puur dat liegen eromheen.’126 Partner (vrouw) van asbestslachtoffer ‘En dan krijg je dus allerlei korpsblaadjes om de zoveel tijd en dan staat daar met hele grote woorden in van eh.. ‘korps ** blinkt uit in integriteit!’. Nououou!!!!! Dan plof ik gewoon.’127 Asbestslachtoffer, man ‘Ik kan het toch niet van de melkboer krijgen? Ik kan het alleen van dat werk krijgen.’128 Asbestslachtoffer, man ‘En toen dacht ik… hufters… daar kan ik dus niet tegen hè. Als je een kerel bent dan stap je in de auto, dan rij je hier naartoe, en dan zeg je joh, het is heel triest, we hebben er echt nooit bij stilgestaan dat dat zou kunnen gebeuren, maar het is gebeurd, maar we gaan direct zorgen dat er aandacht aan besteed wordt voor de jongens die nog op straat zijn.’129 Asbestslachtoffer, man
124
Interview 7, p. 9. Interview 1, p 3. 126 Interview 4, p. 3. 127 Interview 4, p. 13. 128 Interview 2, p. 8. 129 Interview 4, p. 10. 125
69
‘Ja, weet je waar ik altijd het meeste moeite mee heb? Zo’n groot bedrijf, en dat ze zich dan zo druk maken om een voor hun zo klein bedrag. Dat is dus wat ik niet begrijp.’130 Partner (vrouw) van asbestslachtoffer ‘Hij zegt: mag ik je na de vakantie terugbellen? Of zal ik een kop koffie komen drinken? En ik zeg ja, je bent altijd welkom. Zegt ie op het eind: o ja, doe je het district een proces aan de broek of niet? (..) En ik zeg: vuile hufter! En toen heb ik gelijk de hoorn erop gegooid. Ik was zo.. zo … kwaad!’131 Asbestslachtoffer, man
Teleurstelling over (het uitblijven van) berichtgeving van werkgeverszijde was er ook. Het wordt door deelnemers pijnlijk gevonden als de werkgever niets van zich laat horen, of zich er met een standaardzinnetje vanaf maakt. Nee, helemaal niks [van gehoord]. Alles is altijd via via gegaan. [Vond hij dat erg?] Nou… later niet meer. Ja, er is wel een keer een briefje geweest, maar daar stond een klein lullig zinnetje in… misschien.. als ze het in het begin hadden gedaan… want toen ze er op een gegeven moment een advocaat op zetten… toen had ik wel iets van eh.. laat nou maar zitten. Asbestslachtoffer, man Maar ik vond het ook niet mooi dat er geen enkel briefje terugkwam van [werkgever]., dus.. het geld stond ineens op mijn giro, al heb je maar twee regels.. ‘het spijt me’ en ‘nog gecondoleerd’.. Nabestaande (partner), vrouw ‘…dat ze in zo’n briefje zeggen het is een beetje lullig dat je het hebt, nou, klaar. Maar verder is er nooit iemand geweest. (…) .. Ze hoeven niet elke dag bij mijn deur te liggen, zo is het niet. En dan begin je op een gegeven moment al een beetje een eh… starre houding te krijgen …(…) en dan denk je wel: nou, wacht maar.’132 Asbestslachtoffer, man
‘Nou, echt de grote directeuren die hebben zich niet laten zien. (..) allemaal zo zakelijk als het maar kan. Ook later, met de begrafenis, gingen ze iets vertellen wat helemaal niet bij hun past. Maar dat weet ik dan niet, maar bij een ander komt dat wel zo over. Maar bij mij niet. (..) [Haar man] heeft het wel eens kwalijk genomen dat bepaalde mensen niet geweest waren. (..) dat heeft hij wel als kwalijk gezien. (..) Met zijn chef wel hoor, daar hebben we regelmatig contact mee gehad. Maar daar weer hoger… die mensen die kende hij ook, daar had hij wel meer van verwacht. Dat heeft hem wel zeer gedaan. En je bent daar al zo lang aan het werk. [….] Dat weet ik nog wel, dat heeft hem echt zeer gedaan.’133 Nabestaande (partner), vrouw ‘.. dat [werkgever] dan geen twee regeltjes schrijft van eh.. helaas is uw man door de asbest ziek geworden… geen enkel woord. En dat vind ik zo hard.’134 Nabestaande (partner), vrouw
130
Interview 1, p. 3. Interview 4, p 10. 132 Interview 1, p. 10. 133 Interview 7, p. 9. 134 Interview 6. p. 9. 131
70
Expliciet: bij een betere communicatie zou misschien zelfs geen claim zijn ingediend. ‘Kijk, als ze op een gegeven moment gezegd hadden: je mag blijven werken, kijk maar zo ver het gaat (…) , maar als er wat met jou gebeurt, zorgen wij, werkgever, financieel voor een bijdrage voor je vrouw. Tot ze 65 is. (…) Dan had ik nooit over geld zitten zeiken.’135 Asbestslachtoffer, man
De behoefte om serieus genomen willen worden, goed geïnformeerd te worden. Er lijkt soms al veel mis te zijn gegaan in de relatie werkgever/werknemer. ‘Pas later begreep ik dat ik in principe niet had hoeven werken, die drie ochtenden. Dat hadden ze mij nooit verteld. En ik wilde werken, dus het had me niet uitgemaakt. Maar ik had het willen wéten, daar gaat het om!’ Asbestslachtoffer, man
De vraag naar de beleving van de opstelling van betrokken aansprakelijkheidsverzekeraar expertisebureau maakt eveneens veel los. De manier waarop gecommuniceerd wordt lijkt soms belangrijker dan de uitkomst. Dit lijkt een behoefte aan procedurele rechtvaardigheid te zijn. ‘Ja, die ziet een dossier liggen en die denkt hoe kom ik hier zo uit dat ik niet moet betalen. (…) Hij zette me voor leugenaar. (…) ik snapte dat ook helemaal niet, ik snapte wel dat hij bij een verzekering zat en dat ie en dat zijn hoofdtaak was van eh, jongen probeer dat je niet moet betalen, dat dat zijn hoofdtaak was, maar dan hoeft ie me nog niet voor leugenaar te zetten. (…) ‘Wij gaan niet over tot betaling, want u bent te laat, of dit, of dat..’ dan had ik gezegd: hij heeft gelijk, ik ben te laat.. (…) dan was ik gewoon gestopt. (…) Het was de manier waarop hij dat deed. Dat raakte me zo diep. Van.. ik vertel het verhaal eerlijk, ik hou niks onder de tafel, ik vertel je precies hoe het gebeurd is.’136 Nabestaande (partner), man
‘Want kijk, als er een Convenant is, als je dat zo leest dan denk je: Nou, dat is goed geregeld, hè, dat is netjes gedaan, waarmee je een hoop ellende vermijdt doordat jullie het voor een deel overnemen, dat is gewoon heel prettig, en als dan een eerste reactie is van degene die aansprakelijk gesteld wordt zo van: dat doen we niet, dan is dat toch snel, en wetende dat verzekeringsmaatschappijen dat soms doen… want de helft die laat het dan erbij zitten en de andere helft niet, dat is de helft verdiend. Ja dan… daar kan ik niet tegen. Doe het dan inhoudelijk, en laat dan zien: kijk, jullie komen niet in aanmerking, dat was wat anders geweest. Maar dit was een hele snelle reactie. (..) het is toch alleen maar goed als het dan eens aan de orde wordt gesteld [in de Tweede Kamer]. Als je het daar een keer neerlegt, want een herenakkoord is wel een akkoord.’137 Nabestaande, zoon
‘Ja.. ik had het al helemaal afgeschreven. Ik was alleen maar heel boos op die meneer S. Heel boos. En dan niet eens.. als ie gezegd had van we leggen het naast ons neer, we vinden het geen reden, hij is te laat, of weet ik veel wat… maar hij moest niet zeggen dat ik daar niet gewerkt had, want dat is… hij zei eigenlijk: je liegt.(…) En dat ergerde mij het meeste. Dan heb je alles aangedragen! Op een keer houdt het op. Ik bedoel: wat moest ik nou nog meer doen .. 135
Interview 1, p. 4. Interview 3, p. 7. 137 Interview 8, p. 5. 136
71
ik heb alles erbij gehaald. En dan nog zeggen van .. heb je er wel gewerkt? Dan vraag ik me toch af: waar moet ik dan ophouden? Wat moet je dan aandragen. (…) Ik was vreselijk kwaad. Ik dacht: wat een smiecht is dat. En dan even.. verdringt dat alles, en dan richt je je helemaal op die persoon. Van man.. wat ben jij voor man. Wat moet ik nou nog meer aandragen om jou te overtuigen. Want je wíl niet overtuigd worden.’138 Nabestaande (partner), man
‘(..).. want het zijn niet de bedragen voor zo’n verzekeraar, eigenlijk [het ging alleen om de normbedragen voor materiële schade en eventuele bovennormatieve schade, omdat zijn moeder de werkgever in kwestie niet bij leven aansprakelijk heeft gesteld], maar dat ze dan toch nog even dat proberen… dat vond ik toch ongepast.. dat was eigenlijk de hoofdreden voor die actie [het voornemen het op de politieke agenda te zetten], van wacht even..’139 Nabestaande, zoon
Verzekeraars worden gewantrouwd. Men had het gevoel dat de zaak opzettelijk getraineerd werd om zo kosten uit te sparen. ‘Die kijkt wat ie eruit kan pikken wat voor hem gunstig is. En dat zal wel zijn zo min mogelijk uitkeren.’ 140 Asbestslachtoffer, man
‘Doen die verzekeraars dat niet met het oog op.. misschien vinden ze ze [getuigen] niet en dan hoeven wij niet uit te keren? (…) ik heb een idee dat ze er toch een beetje op rekenen dat dat kan gebeuren en dat dat weer geld uitspaart.’141 Nabestaande (partner), vrouw
Het gevoel dat de situatie niet serieus wordt genomen: ‘ik krijg de indruk dat daar bij [door werkgever ingeschakeld expertisebureau] ook wordt gedacht: nou ja die man is 82 geworden.. maar ik, ik .. het gaat mij om dat vreselijke ziekbed, van dat half jaar ziek zijn, vreselijk lijden, zo aan je eind te komen, dat speelt bij mij de hoofdrol. Niet dat je met 82 jaar dood gaat, dat weet je.. dat komt een keer. Maar ik persoonlijk heb dit ook aangekaart als antwoord op dat vreselijke einde van zijn leven.’142 Nabestaande (partner), vrouw’
Aan de werkwijze van het IAS wordt de wijze van communiceren gewaardeerd.
‘Dat is me opgevallen… en dat mag je ook doorgeven.. want het is gewoon niet leuk waar je het over hebt, en als dan het contact prettig is.. daar moet je maar geluk mee hebben.’143 Nabestaande (partner), vrouw ‘Er werd altijd vlot gereageerd. Dat is heel belangrijk. (..) want je hebt gewoon niet heel veel tijd. (..) Er werd steeds heel snel gereageerd, en persoonlijk. Dat was fijn. Dat gebeurt de laatste tijd niet veel meer.(..) En het is zo belangrijk. Het is voor mensen zo belangrijk! (..)
138
Interview 3, p. 11. Interview 8, p. 1. 140 Interview 4, p. 10. 141 Interview 6, p. 6. 142 Interview 6, p. 8. 143 Interview 7, p. 6. 139
72
Als je je niet in kunt leven dan moet je zulk werk niet doen.’144 Asbestslachtoffer, man + partner
Het gegeven dat de belasting zo gering mogelijk wordt gehouden, wordt als prettig ervaren. ‘.. dat was heel prettig. Want het betekent eigenlijk dat je een stuk van de last van het regelen kwijt kunt. En als je steeds… stel ik had zelf de strijd met die verzekeringspersoon aangemoeten over dat het niet te bewijzen was… dat is natuurlijk wel heftiger. Het is heel prettig als je het dus neer kunt leggen … je denkt die hebben dat vaker gedaan, het is vertrouwd, het is in goede handen, dat is heel prettig. En in die zin is het heel goed, een heel goede methode om het zo te kunnen doen. En ja, volgens mij.. onze contacten waren veel via de mail… dat ging eigenlijk heel soepel, dan moet je er even aan denken: o ja, dat moet ik even doen, en dan is het klaar, dan gaat het weer een paar weken… het was voor mij ook niet belastend. En dat is wel prettig, want dat zijn toch wel de risico’s die je dan hebt, iedere keer die confrontatie, en als het dan moeilijk gaat, wat eerst het geval was, dan is het zó minimaal belastend. En dat vind ik prettig. (..) Het is ook fijn dat er wordt meegeleefd, dat je het gevoel hebt dat er iemand aan jouw kant staat.’145 Nabestaande, zoon
Serieus genomen worden, op persoonlijke wijze tegemoet getreden worden wordt prettig gevonden. ‘… dat ging heel goed, daar hebben we geen negatieve gevoelens over. Je voelt je geen nummer. Je wordt als mens behandeld.’146 Asbestslachtoffer, man
Het belang van procedurele rechtvaardigheid. ‘.. je voelt je gehoord. Het is eh.. persoonlijk. (…) Je bent niet een nummer of zo. (…) Ik denk dat het hem daarin zit. Je wordt heel erg serieus genomen. En dat is gewoon heel belangrijk. (…). ik denk dat menig instantie er een voorbeeld aan kan nemen. Hoe dit gaat. (…) Even los van de uitkomst. Ik heb mijn positiviteit gebaseerd op het proces en niet zozeer op de uitkomst.’147 Nabestaande, zoon.
En ook het financiële aspect speelt een rol. ‘En het is natuurlijk ook wel fijn bij het IAS dat je niet bij de eerste brief die verstuurd wordt meteen vijfhonderd eurootjes moet betalen.’148 Asbestslachtoffer, man
Houding ten opzichte van werkgever over de asbestblootstelling Opmerkelijk genoeg reageerden de respondenten allen tamelijk laconiek op de vraag of zij boos op hun werkgever waren over de blootstelling op zich, zelfs als zij zich realiseerden dat 144
Interview 4 p. 14. Interview 8, p. 8. 146 Interview 1, p. 6. 147 Interview 5, p. 10. 148 Interview 1, p. 10. 145
73
de werkgever op een bepaald moment geweten moet hebben dat het werken met asbest schadelijk voor de gezondheid was. ‘Ja, of zij het wisten… dat weet ik ook niet, maar in ieder geval het was wel bij doktoren en zo.. moet het wel bekend zijn geweest. (…) die werkgever…daar kan je nou wel kwaad op wezen, maar die liep ook maar aan de leiband. Die wist ook niet beter.’149 Nabestaande (partner), man
‘Nee, dat was nu eenmaal zo.’150 Asbestslachtoffer, man
‘… en hij had verder geen wrok of zo, naar de [werkgever] toe. (…) Nee, niks. Het was hem overkomen.’151 Nabestaande, zoon
Wel boosheid over dat die werkgever er geen lering uit lijkt te hebben getrokken.
‘Nee.. dat [boosheid, woede] is meer in het algemeen.. dat hem dit overkomen is. (..) Nou, ik vind het wel kwalijk… er gebeurt verder niks! Ze hebben de schadeclaim dan afgehandeld, en als je nou weer in die transformatorhuisjes komt is het er nog. En dat vind ik wel kwalijk, omdat het een hele grote maatschappij is.(…) Het is misschien maar 1% van alle werknemers die ziek worden, maar elke werknemer is er een teveel denk ik toch. Terwijl je weet dat het kankerverwekkend is. Je kunt beter voorkomen dan genezen.’152 Nabestaande (partner), vrouw
Niet boos over de blootstelling, maar wel over de manier waarop de zaak is behandeld. Of vinden dat wel verantwoordelijkheid genomen moet worden.
‘Ik ben eerder boos om hoe .. dat ze dus zeggen van eh.. we hebben alle middelen verstrekt.’153 Asbestslachtoffer, man ‘Nou.. een fout.. ik zie het niet als een fout. Want volgens mij hebben ze.. ik denk.. als ze het hadden geweten hadden ze het niet gedaan. Volgens mij heeft geen enkele werkgever in die periode, maar dat is een aanname, z’n werknemer bewust blootgesteld aan asbest. Niet zo van we weten dat het kwaad kan, over dertig jaar gaat ie door, maar laat maar zitten. Dat geloof ik dus niet. Dus wat dat betreft neem ik ze ook niks kwalijk. Maar wel het feit.. uiteindelijk ben je gewoon verantwoordelijk.’ 154 Nabestaande, zoon
‘… in die zin was het gewoon geen goed bedrijf. Dat wist ik al. En dan is de emotie niet zo heftig als je daarna merkt van ja, inderdaad, kijk, dus ehm.. mijn beeld was al niet zo positief van die firma, maar ja… nee er kwam niet heel veel extra emotie bij, want dat is al zo lang geleden. Je kan er helemaal niks meer aan doen. En het is natuurlijk ook al lang geleden dat het laatste bedrijf zei: we doen wat voorzichtiger met dat asbest. Dat is natuurlijk ook al heel 149
Interview 3, p. 12. Interview 1, p. 9. 151 Interview 5, p. 4. 152 Interview 7, p. 8. 153 Interview 4, p. 12. 154 Interview 5, p. 6. 150
74
lang geleden, dat men daar onvoorzichtig mee omging. Tenminste, daar ga ik even vanuit. Dus het is al wel ver in het verleden terug en dat maakt het ook… kijk als het nu nog steeds zo zou zijn dat vandaag de dag bedrijven zeggen van nou, we werken met asbest en eh.. maakt niet uit, dan blijft het wel meer, die emotie. Maar omdat toch al nu erkend is van nou, dat ligt in het verleden, ja… ligt die emotie ook wat meer terug.’155 Nabestaande, zoon
Houding ten opzichte van de overheid De overheid wordt wel wat kwalijk genomen. ‘Ze wisten in 1930 al dat het kankerverwekkend was! En dat ze het altijd ontkend hebben, dat vind ik gewoon heel kwalijk, dat mag gewoon niet.’156 Nabestaande (partner), vrouw
‘Die moeten dat geweten hebben. Die hebben toch contact met de medische zorg. Dus die moeten dat geweten hebben, die hebben gewoon de mensen voor de zwijnen gegooid.’157 Nabestaande (partner), man
De overheid wordt ervan verdacht economische belangen zwaarder te hebben laten wegen dan de gezondheid van mensen.
‘Ja, dat is altijd een machtspositie geweest. En kijk naar Canada, Canada ontkent het nog steeds. Nou, dan denk ik van.. waar gaat dit nou over! Het gaat om mensen! Gezondheid is toch het belangrijkste. Laat die mensen het zelf maar eens overkomen, hoe hard schreeuwen ze dan! Zo is het toch! Het gaat alleen maar om geld!’158 Nabestaande (partner), vrouw
Zijn de verwachtingen die men aan het begin van de procedure had ingelost, of veranderd? Geld lijkt inderdaad geen drijfveer te zijn geweest, nu blijkt het te zijn gegaan om openbaarheid, iemand die iets doet. ‘Ik verwachtte er niets van, dus ik verwachtte ook niet meer dan dit. Het is gewoon wat ik wilde, openbaarheid, laat de wereld het weten, en er is iemand die wat voor me doet in dit streven. Maar wat moet je meer doen?’159 Nabestaande (partner), vrouw
Erkenning, het lijkt hier in de zin dat de zaak serieus wordt genomen, dat er aandacht aan geschonken wordt. ‘Dat je erkend werd. (..) en dat ook het probleem erkend werd. Dat je het hele zaakje daar neerlegt, en dat het helemaal erkend wordt. Is. Door jullie bedrijf. En dat doet je dan toch wel 155
Interview 8, p. 7. Interview 7, p. 8. 157 Interview 3, p. 8. 158 Interview 7, p. 8. 159 Interview 6, p. 9. 156
75
goed, als aan de andere kant iemand je voor leugenaar uit staat te maken. En dan nog meer dat jullie je daar zo voor hebben ingespannen. (…) Of er wat uitgekomen was of niet. Ik had nergens op gerekend. En eigenlijk, als ik nou heel eerlijk ben, zat ik daar zo mee? Nee. Nee. Daar zat ik niet zo geweldig mee. (…)van jullie bureau heb ik een hele positieve indruk.. ook als het niks was geworden. Maar kijk.. iemand kan z’n eigen inspannen voor iets, maar niet alles lukt. Maar om die inspanning die jullie gedaan hebben, dat was geweldig.’160 Nabestaande (partner), man
Weer erkenning, meer in de vorm van een soort verklaring voor recht: ‘Het is maar een heel klein stukje. Dat een bedrijf zegt: wij waren fout.. ja dat wist ik zelf ook al hè. Eh… dat maakt niet zo heel veel uit. Wel dat er recht gedaan is in de zin van het is erkend, dus formeel is het ook zo gegaan, maar voor de emotie daarna, en het verwerken.. nou ja, als het nou niet gelukt was… dat had ik het gevoel gehad van dit kan niet. Dan is het denk ik moeilijker. Als het wel lukt, dat is heel wrang misschien, maar dan draagt het ook maar een klein beetje bij. (..) het geeft inderdaad een stukje rust en dan is het klaar. Emotioneel begint het dan natuurlijk pas, maar het is dan wel afgehandeld.’161 Nabestaande, zoon
De vraag naar wat de schadevergoeding (heeft) betekend maakt veel los. Een soort gerechtigheid, na een leven lang werken en nu deze ziekte: ‘Als we nu in onze camper rijden, dan denk ik wel eens: bedankt! (…) en dan heb je het geld, en zo’n camper, en dan kan je samen nog even lekker weg, en genieten… ja, ik was een maand in de VUT en dan krijg je zoiets te horen! Heb je je leven lang gewerkt! Toen zei die arts: een half jaar geef ik je. En nu is het al twee jaar. Dus we zijn dankbaar.’162 Asbestslachtoffer, man
Terecht dat het geld is ontvangen, maar veel zegt het verder niet, en het maakt zeker niet goed wat er gebeurd is: ‘Dat geld heb ik nog niks van gebruikt. Maar al mijn spaargeld is wel op. [….] En ja.. recht is recht. (..) Maar ja, maar goed, ik krijg hem er niet mee terug. (..) anders was het ook wel raar geweest. Je erkent een fout, maar niet de gevolgen op willen lossen…(..) Maar ach… je blijft daar toch mee aan de gang. Het leven is niet meer zo leuk. Het had gewoon niet mogen gebeuren.’163 Nabestaande (partner), vrouw
Geld levert wel een soort satisfactie op, maar er is ook behoefte aan een vaststelling van wat er gebeurd is, een soort erkenning: ‘Nou ja, het is op een gegeven moment wel een voldoening natuurlijk, als je je gelijk haalt. Kijk, en dat is nog geeneens schuld bekennen, want indertijd wisten zij het ook niet. (..) Maar, zeg dan op een gegeven moment:ja, goed, dat is gebeurd. Maar ik heb nog nooit wat gehoord!’164 Asbestslachtoffer, man 160
Interview 3, p. 12. Interview 8, p. 9. 162 Interview 2, p. 9. 163 Interview 7, p. 9. 164 Interview 1, p. 3. 161
76
Geld lost praktische problemen op: ‘Maar goed, we hebben er wel dingen mee gedaan… de voortuin hebben we zo laten doen dat hij die nu zelf nog bij kan houden. En de oprit moest opnieuw gelegd, en die hebben we breder gemaakt, zodat hij.. hij heeft inmiddels zo’n klein scootmobieltje.. dat kan achterin de auto, dat kunnen we inklappen, gaat ook mee op vakantie.. dat is super. Dus dat is wel fijn, van dat geld. (..) je hebt dat geld gekregen, doe er iets mee waar je wat aan hebt!’165 Partner (vrouw) van asbestslachtoffer
‘Maar om te zorgen dat partners bij elkaar blijven, ja, als het dat net haalt, dan is het .. dan vind ik het een mooi bedrag. (..) zeker als bijvoorbeeld kinderen in het buitenland wonen, of als mensen geen kinderen hebben, en ze financiële moeilijk zitten, met een klein pensioentje, en dit gebeurt dan, ja die hebben echt een materieel groot probleem. Dan is dit wel handig hoor.’166 Nabestaande, zoon
Niet meer dan billijk dat er een vergoeding staat tegenover de kosten die de ziekte met zich brengt: ‘En kijk, indirect, in zoverre, het geld, als ie dit [de ziekte] niet had gekregen, dan was ie er gewoon nog geweest. Denk ik. (…).. ja misschien had ie wel wat anders gekregen, maar even normaal gesproken, heeft ie dikke pech gehad dat ie met die rotzooi gewerkt heeft. Nou en dan is het natuurlijk wel zo, het kost allemaal zat…(..) dat vind ik wel zo billijk, dat daar dan een vergoeding tegenover staat.’167 Nabestaande, zoon
‘Maar ja, je hebt het, en je hebt de ellende ervan, je hebt er niet voor gekozen, nou kies je er nooit voor natuurlijk, maar uiteindelijk, ja.. je hebt er niet voor gekozen, het is werkgerelateerd… ja, dan heb je uiteindelijk als werkgever een verantwoordelijkheid.’168 Nabestaande, zoon
Maar leed valt niet in geld uit te drukken. ‘Als die normbedragen rond de vijftig, zestigduizend zijn en iemand is net met pensioen en leeft nog een paar jaar maar heeft veel last van de ziekte en daarna eindigt het.. ja, geld kan dat nooit vergoeden. Dus in die zin, ja, dat vind ik. Als iemand nou ehm… heel weinig financiële middelen heeft hè, een partner van iemand die deze kanker heeft, en die zou daardoor wel zijn of haar partner in huis kunnen houden en verzorgen, dat het nog doenlijk is, en niet dat het niet meer gaat en ze moeten uit elkaar, dan vind ik het wel belangrijk dat dat bedrag toereikend is. Dus als het dat is, dan is het wel een groot goed. Maar voor de emotie kan het nooit genoeg zijn.’169 Nabestaande, zoon
‘Dat smartengeld, ach weet je, daar heb ik mijn vader niet voor terug (…) ja, zo van: fantastisch, wat gaan we ermee doen, gaan we er een auto van kopen, of een vakantie van 165
Interview 4, p. 8. Interview 8, p. 7. 167 Interview 5, p. 7. 168 Interview 5, p. 4. 169 Interview 8, p. 6. 166
77
nemen. Nee, daar zit het voor mij niet in. Maar ik denk, je hebt al zo veel ellende, je gaat iemand verliezen door de asbest, en dan zou je ook nog eens ellende kunnen krijgen doordat je financieel in de problemen komt, daardoor. (…) . dat je er budgetneutraal uitkomt. Even simpel gezegd.’170 Nabestaande, zoon
‘Nou dat het een goedmakertje is wil ik niet zeggen. Maar ja, het maakt wel eh.. wel wat goed. Omdat we er niet voor gekozen hebben. (…) Meer het erkennen. Het geld heb je er in principe.. in eerste instantie.. bij dan. Ik kan niet voor een ander praten natuurlijk. Maar ja, dat is het kromme ervan. Want in Nederland zijn de regels nu eenmaal zo. En wij hebben altijd gewerkt, we hebben geen kinderen gehad. Dus dan heb je een hele andere manier van leven hè. Ik heb hier niet voor gekozen!. Ze mogen verder alles van me hebben, al dat geld mag je ook hebben. Zoals gisteren ook, dan zie ik mijn buurman ook, met die camper weer.. en dan denk ik van.. wat gemeen eigenlijk… [ze schiet even vol]. En dan denk ik van godverdorie.. (..) Dat is gewoon afgenomen ja.’171 Nabestaande (partner), vrouw
Schadevergoeding als vergelding. ‘Nou, ik had ze nog best anderhalve ton meer af willen pakken hoor! [maar gaat het dan om het geld, of om het afpakken? Na enig nadenken:] ..om het afpakken.’172 Asbestslachtoffer, man
‘Het is een soort wraakactie hè. (…) ik denk gewoon door hoe ze je in de loop der jaren behandeld hebben. (…) Dat is eigenlijk waar het om gaat.’173 Partner (vrouw) van asbestslachtoffer
En het moet ook een keer klaar zijn: ‘Maar ik denk ook: het heeft natuurlijk dik een jaar geduurd, en dat je dan ook een bepaalde berusting in de situatie hebt. En dat je dan denkt: nu is het in ieder geval financieel beter te behappen.’174 Partner (vrouw) van asbestslachtoffer
Schuldgevoel ten opzichte van anderen in een vergelijkbare situatie, die geen schadevergoeding hebben ontvangen: ‘Ik denk dat ik er soms juist moeite mee had, ten opzichte van andere weduwen. Dat heb ik ook gezegd toen ik het kreeg. En ik denk het nog wel eens. (…) Maar nu vraag ik mensen.. [om klussen te doen die haar man vroeger deed] en daarom ben ik nu blij dat dat geld er is, want ik betaal gewoon. (…) en als het er niet was geweest hadden we ook wel rondgekomen, op een andere manier. Dan had ik het anders opgelost. Maar daarom vind ik het dus naar andere weduwen toe.. (..) schuld! (..) . dat ik dat geld had (..) ja, nou dat mag ik toch voelen?’175 Nabestaande (partner), vrouw 170
Interview 5, p. 7. Interview 7, p. 7. 172 Interview 1, p. 7. 173 Interview 1, p. 7. 174 Interview 1, p. 7. 175 Interview 5, p 9. 171
78
Het geld niet willen hebben: ‘Want eerlijk gezegd… dat geld dat heb ik verdeeld onder mijn kinderen… ik denk ik hoef dat niet.’176 Nabestaande (partner), vrouw
Het geld niet in verhouding vinden staan tot het gebeuren: ‘Dat geld….. toen ik het kreeg dacht ik nou ja, goed, het is meegenomen en het is leuk voor mijn kinderen, maar achteraf denk ik: het is een peulenschilletje. Het is een peulenschilletje.’177 Nabestaande (partner), vrouw
‘Daar moet je het dan mee doen, dan heb je … dan ga je dood. Ik vind dat een bedrag van niks eigenlijk [normbedragen voor materiële schade, zonder smartengeld]. Maar goed, in dat akkoord [het Convenant] is dat wat eruit komt, da’s de andere kant dan weer.’178 Nabestaande, zoon
‘Het zou beide iets hebben betekend. De erkenning, het nemen van verantwoordelijkheid is heel belangrijk, maar als ze zeggen ja, sorry, het is onze schuld, hier heb je tien euro, dan telt dat emotioneel niet. Dan telt het niet als erkenning. (..) er zit wel een relatie tussen. Tussen het bedrag en het geven van de erkenning, maar niet meer dan dat. (..) Als het dus zeer veel tekort zou schieten ten opzichte van wat de kosten van de verzorging feitelijk zijn, dan zou ik zeggen in zijn algemeenheid van ja, dan past het niet. Dan is het wel belangrijk dat het bedrag in ieder geval op dat niveau zit.’179 Nabestaande, zoon.
Erkenning door de overheid: ‘Dat is wel een soort erkenning door de overheid. [Over de tegemoetkoming van de SVB]180 Asbestslachtoffer, man
Herstel van geschonden rechtsgevoel: ‘ ik vond dit zó een nette oplossing.. de verzekering die weigerde, en zij zijn daar toch in gesprongen, nou dat vond ik een herenoplossing. (…) Ik heb het heel, heel erg gewaardeerd. (…) ik dacht van.. er zijn toch ook nog nette mensen.’181 Nabestaande (partner), man
Woede die er juist door werd aangewakkerd: ‘Ja, stond er zo’n heel verhaal, dat ik zo’n goeie collega was geweest, en dat ze daarom uit coulanceoverwegingen bereid waren om… nou… daar werd ik ook helemaal.. nou.. daar word je echt boos over. (…) nou, die [woede] is een beetje toegenomen! [door de coulancehalve
176
Interview 6, p 6. Interview 6, p. 9. 178 Interview 8, p 5. 179 Interview 8, p. 6. 180 Interview 1, p. 9. 181 Interview 3, p. 10. 177
79
regeling die werkgever bereid was te betalen zonder aansprakelijkheid te erkennen] Zo van eh.. fft [maakt een wegwuifgebaar] die draai die ze eraan gaven.’182 Asbestslachtoffer, man
Geld als genoegdoening (satisfactie), maar ondergeschikt aan andere behoeften: erkenning, voorkomen dat het weer gebeurt, dat er geen lering uit wordt getrokken. [En als nu de volledige normbedragen waren betaald, zonder dat aansprakelijkheid was erkend, had dat uitgemaakt? ‘Nou, eh… enerzijds misschien een klein beetje als genoegdoening, maar anderzijds… ik had veel liever gehad dat of ergens op het bureau, dat kan me niet schelen, of ergens desnoods hier een gesprek was geweest, en dat ze hadden gezegd: jongen, we hebben ons echt niet gerealiseerd, we hebben een misrekening gemaakt…(..) We zijn er aansprakelijk voor, we hebben gewoon daar niet bij nagedacht, je hebt groot gelijk, en in een interne mailing krijgt iedereen van ons eh.. de boodschap mee van jongens, denk eraan, dit is een collega overkomen, door onvoorziene omstandigheden, kijk uit, ook nog eens een keer naar de meldkamer, dat die ook waarschuwen van jongens denk eraan, er is een mailing geweest met betrekking tot eventueel asbest, hou het in de gaten, blijf bovenwinds….(..) Daar hadden wij meer vrede mee gehad. (..) En dat gebeurt gewoon nog. Ze nemen gewoon geen verantwoording. Het gaat om erkenning…’183 Asbestslachtoffer, man
Verbeterpunten De asbestkaart zou geactualiseerd moeten worden. ‘Het zou al heel wat zijn als het op de asbestkaart komt. [het beroep politieman] Want nu zeggen ze gewoon van het staat er niet op, klaar. (..) En dat ging puur om het feit van kijk dan of je het op de asbestkaart kunt krijgen. Want daar houden ze zich toch aan vast.’184 Asbestslachtofffer, man
Het gevoel dat het IAS niet ‘sterk’ genoeg is: ‘… het is bemiddelen. Natuurlijk staan jullie wel iets naar het slachtoffer toe. Nou heb jij rechten gestudeerd, of daar ben je bijna mee klaar, maar dat heeft niet iedereen bij het IAS. En die werkgever neemt meestal een advocaat in de arm De werknemer doet dat niet, want dat kost geld. Dat is in wezen scheef. Maar ik vind het wel goed als het IAS of BSA juridische kennis heeft, want dan kom je beter uit.’185 Asbestslachtoffer, man
Meer bekendheid geven aan het IAS: ‘Waar misschien nog wat zou zitten is helemaal aan de voorkant. Nu heeft die longarts het tegen mij gezegd. En anders was ik er misschien wel een keer achter gekomen, via via of zo. Maar het is niet zo heel bekend.’186 Nabestaande, zoon 182
Interview 4, p. 13. Interview 4, p. 14. 184 Interview 4, p. 3. 185 Interview 1, p. 10. 186 Interview 5, p. 10. 183
80
en in het algemeen: ‘Het zou inderdaad eens goed zijn dat er iets verteld wordt, dat je eens iets kunt lezen daarover, want je kunt niets vinden eigenlijk. Op Internet ook niet, dat is heel weinig. Niet veel informatie erover..(..) ..over de ziekte, en de patiënten zelf (..).. hun beleving ervan.’187 Asbestslachtoffer, man
Het IAS als bemiddelaar Het was niet iedereen duidelijk wat de rol van het IAS is. Soms werd het mensen in de loop van de procedure duidelijk. Anderen gaven aan dat zij zich van het begin af aan bewust waren van de rol van het IAS, maar gaven toch aan het jammer te vinden dat het IAS niet kan procederen, geen vuist kan maken. ‘Ja, misschien zit daar nog wel een keer.. dat je denkt van hee, ik vraag me af of dat mij helemaal helder was. Ik denk het niet. En bij ons ging het allemaal goed, dus het kwam niet aan de orde. Ik kan me voorstellen dat mensen de beleving hebben dat jullie uiteindelijk een procedure gaan voeren. (…) Het managen van de verwachting is heel belangrijk. Het is goed als het duidelijk is waar het IAS voor staat.’188 Nabestaande, zoon
‘Het is wel jammer dat je geen dwang kunt uitoefenen. (..) Voor ons is het prima afgehandeld. Kijk, het is jammer dat je geen druk kunt uitoefenen, maar dat is gewoon zo.’189 Partner (vrouw) van asbestslachtoffer,
‘.. dat jullie daar niet zo snel uitkwamen, dat vond ik wel een gemis.’190 [Over getouwtrek met werkgever over de hoogte van een afkoopsom voor bovennormatieve schade.] Asbestslachtoffer, man
‘Kunnen jullie niet een aparte afdeling maken? Waarmee je wel mensen nog verder kunt helpen na de bemiddeling?’191 Asbestslachtoffer, man
Als het duidelijk was, was het vaak nog een keer uitgelegd bij het huisbezoek waarbij het arbeidsverleden wordt uitgevraagd. ‘Ja, dat werd inderdaad goed aangegeven, wat de mogelijkheden zijn, wat er wel en wat er niet kan, noem maar op, en wij hebben dat als heel prettig ervaren.’192 Partner (vrouw) van asbestslachtoffer,
‘Jawel, dat heeft ze goed uitgelegd, zij die hier toen was’193 [degene die het intakegesprek over het arbeidsverleden met het asbestslachtoffer destijds heeft gevoerd]. Asbestslachtoffer, man
187
Interview 2, p. 1. Interview 5, p. 10. 189 Interview 4, p. 14. 190 Interview 1, p. 7. 191 Interview 1, p. 10. 192 Interview 4, p. 15. 193 Interview 1, p. 2. 188
81
Houding ten opzichte van een eventuele civiele procedure De vraag of mensen op enig moment zouden zijn gaan procederen leverde verschillende antwoorden op. Opvallend was dat bij echtparen (dubbelinterview) partners hierover vaak van mening verschilden. ‘Die energie kunnen wij beter voor andere dingen gebruiken.’194 Partner (vrouw) van asbestslachtoffer
‘Ik kan dat haar niet aandoen… stel bij wijze van spreken over een half jaar is het over en uit, en dat er dan nog acht of tien jaar lang iemand hier aan de bel trekt en hoe zat dit, hoe zat dat, en je moet daar een bezwaar indienen, en je moet dat en dat.’195 Asbestslachtoffer, man
Ja, ja, inderdaad ja. Ik dacht toen: als we hier niet uitkomen, dan eh…(..) . dan was ik gewoon van plan om eh, toch wel eh..om een advocaat op te zoeken. (…)… vooral… vooral toen [werkgever] ook een advocaat inschakelde. Tenminste, een jurist. (…) Toen dacht ik: o, gaan we die kant op!‘196 Asbestslachtoffer, man
Alleen over de materiële schade procederen: ‘Ja, die kans was wel aanwezig geweest. (..)… stel dat het ooit tot een procedure was gekomen, dan was het daarover gegaan [over de materiële schade]. En niet zo zeer over die immateriële compensatie.’197 Nabestaande, zoon
Om het pad te effenen voor anderen: ‘… dat had ik wel gedaan (..) een beetje verbittering toch..(..).. . maar ook voor een ander weer. (..) meer om te zorgen voor een ander. En een beetje principe ook hè.’198 Nabestaande (partner), vrouw
Uit principe: ‘Ik heb daar het antwoord niet op, want .. in principe ja, want als het daar is opgelopen dan moet de werkgever ook zijn verantwoordelijkheid nemen. Vanuit dat gevoel zou ik dan tegen mezelf zeggen ‘zet dan door’. Hoewel ik me afvraag of je daar dan toe in staat bent op dat moment. Ja… maar dat is moeilijk als die situatie niet aan de orde is. Maar ik denk het eigenlijk wel. (..).. ach, het waren de bedragen niet hè. Maar het principe van men wist het destijds, men is veel later gestopt met asbest verwerken dan had gekund, dus dan moet men ook zijn verantwoordelijkheid nemen.’199 Nabestaande, zoon
194
Interview 4, p. 16. Interview 4, p. 16. 196 Interview 1, p. 1. 197 Interview 5, p. 6. 198 Interview 7, p. 7. 199 Interview 8, p. 4. 195
82
Iets willen meegeven Sommigen hadden een boodschap. Menselijkheid belangrijker dan geld: ‘Waar het om gaat is eigenlijk.. het zijn maar een paar aardige woorden. Iemand die er even bij stilstaat, en zegt: gecondoleerd mevrouw, hoe gaat het met u? En dan kun je weer gewoon ter zake zijn. En als we dat nou met z’n allen doen, ook in dit soort zaken, dat zou heel goed zijn. Dus je ziet hoe het begrip geld steeds meer op de achtergrond gaat, tijdens ons gesprek, dat het gaat om de menselijkheid. Dan kom je al een heel eind.’200 Nabestaande (partner), vrouw
Persoonlijk contact, naast de mensen staan, mensen in hun waarde laten: ‘
En dat is eigenlijk mijn advies.. om ook te checken bij mensen van eh.. ik ben zelf heel mondig, ze zeggen nou ook nog altijd: je bent heel sterk, maar dat voelt niet altijd zo. (…) .. als jullie met mensen in gesprek gaan.. ga zo gauw mogelijk naar de mensen toe. Nou ben ik wel iemand die makkelijk aan de telefoon praat, maar je hebt denk ik met heel veel mensen te maken, van.. en dat is de kunst met dit, ga naast de mensen staan. Ook al ben je een vak‐iemand. Maar dat vind ik dus wel heel belangrijk. (…) Ja, dat is het hè, je doet dat werk met plezier of niet. Je moet naast de mensen staan. Dat vind ik gewoon heel belangrijk. (…) Het is niet het een of het ander, dat kan nooit, dan moet je een andere baan gaan zoeken. Dan moet je achter een computer gaan zitten.’201 Nabestaande (partner), vrouw
En simpele fatsoensnormen in acht nemen: ‘… ik heb u in het begin verteld van die dokter A. die wij hadden in het A. [ziekenhuis], na die onderzoeken zei die dokter: ik bel u terug, vanmiddag tussen twee en drie. Mijn man zat daar, in de hoek. Te wachten op het telefoontje. Het werd drie uur, het werd vier uur, het was half vijf: mevrouw belde niet terug. Het werd weekend, dus toen kon ze niet meer bellen. En dat heeft zo’n impact op hem gehad, dat een dokter belooft te bellen en dat niet doet. Zo even zo’n telefoontje… je kunt ook zeggen: ik ben nu even druk maar ik zal u in de loop van de avond bellen. Maar dan heb je aan hem gedacht. Omdat je het beloofd hebt. Hij zat echt te wachten… dat ding gaat zo rinkelen.. en dan komt dat niet. Het zou heel goed zijn, als je jonge mensen hebt, of als ze stage komen lopen, dat je dat zo doorgeeft. Dat het zich verbreidt, dat je zo moet omgaan met mensen.’202 Nabestaande (partner), vrouw
200
Interview 6, p. 9. Interview 7, p. 4. 202 Interview 6, p. 10. 201
83
84