Vrouw te paard in Nederland De bijzondere relatie tussen vrouw en paard nader belicht
Masterscriptie Universiteit van Amsterdam Naam: Stéphanie Hermans Studentnummer: 10291075 Telefoonnummer: Begeleider: Prof. dr. Mieke Aerts Tweede lezer: Dr. Gemma Blok Datum: 31juli 2015
Inhoud
Voorwoord ............................................................................................................................................. 2 Inleiding.................................................................................................................................................. 4 1.
De geschiedenis van het paard in rengalop ..................................................................... 6 1.1 Het paard en de mens vanaf de domesticatie tot aan de middeleeuwen ........................................ 6 1.2 De relatie tussen paard en mens vanaf de zestiende tot en met de achttiende eeuw en het ontstaan van de eerste maneges in Europa .......................................................................................... 8 1.3 Het paard in de negentiende eeuw ............................................................................................... 10 1.4 Van werkpaard naar recreatiedier: het paard en de mens in de twintigste eeuw ......................... 14
2.
Het manegeleven in Nederland....................................................................................... 20 2.1 De ’s- Gravenhaagsche Stadsrijschool ........................................................................................ 20 2.2 De Hollandsche Manege in Amsterdam ...................................................................................... 26 2.3 De Rotterdamsche Manège ......................................................................................................... 27
3.
Ponymeisjes en Paardenvrouwen ................................................................................... 33 3.2 De groei van het aantal maneges in Nederland en de ontwikkeling van de paardensportbeoefening in ons land .................................................................................................. 34 3.3 Paardengekken en pennymeisjes ................................................................................................. 36 3.4 Paardenvrouwen versus ponymeisjes .......................................................................................... 43
Conclusie .............................................................................................................................................. 49 Geraadpleegde Bronnen ..................................................................................................................... 52
1
Voorwoord
Op twaalfjarige leeftijd maakte ik voor het eerst echt kennis met paarden. Samen met een vriendin bezocht ik een manege. Het was een bijzondere gewaarwording. De prachtige dieren, het werk eromheen, de geur van de stallen, ik voelde me direct als een vis in het water. Niet veel later nam ik mijn eerste rijles bij ruitervereniging Geneffe in Kanne. Een idyllisch dorpje in België, op een steenworp afstand van mijn toenmalige woonplaats Maastricht. Die lessen waren op Belgische leest geschoeid: streng en disciplinair maar ook met veel aandacht en liefde voor de paarden. Met een van de rijpaarden ontwikkelde ik een speciale band. Chaco was een paard met een verleden. Een springpaard met een stamboom, in het verleden ooit mishandeld en door de eigenaar van Geneffe aangekocht als oefenpaard. Chaco werd mijn lievelingspaard, ik raakte verknocht aan dit prachtige dier. Sterker nog, ik was hoteldebotel van hem. De muren van mijn toenmalige meisjeskamer waren één grote fotocollage van Chaco. Uren bracht ik met hem door. Ik genoot het meeste van de buitenritten, in groepsverband maar ook alleen galopperen door de bossen gaf mij een gelukzalig gevoel. Naarmate ik ouder werd bleef de liefde voor dit paard en raakten we alleen maar meer met elkaar verbonden. Langzamerhand bereikte Chaco de ‘pensioengerechtigde leeftijd’. Ofwel, hij werd bij de lessen niet meer intensief ingezet als rijpaard. Ik bleef hem echter berijden en verzorgen en verdiepte me steeds meer in de psychologie en wezenskenmerken van paarden. Door weer en wind fietste ik dagelijks vier kilometer heen en weer om bij hem te zijn. De liefde was wederzijds. Als ik over de brug van het Albertkanaal kwam en zijn naam riep beantwoordde hij dat vanuit de verte met een vrolijk gehinnik. Niet alleen het rijden maar ook de verzorging bezorgde mij altijd veel plezier. Nadat ik mijn bachelor had afgerond aan de Universiteit Maastricht besloot ik in Amsterdam te gaan wonen en daar verder te gaan studeren. Maar hoe moest het dan nu met mijn oude, trouwe vriend? Ik besloot hem mee te nemen. De eigenaar van Geneffe was gelukkig akkoord en meteen ging ik op zoek naar een stalling in de buurt van Amsterdam. Die was snel gevonden in Broek in Waterland. Nog voor ik zelf een geschikte woonruimte had gevonden in Amsterdam, had Chaco in ieder geval alvast onderdak bij mij in de buurt. Dat gaf een goed gevoel. Ik huurde een bedrijf in voor paardentransport en op een zonnige ochtend in oktober 2011 liet ik hem vervoeren van de Belgische heuvels in Kanne naar de Hollandse polders van Broek in Waterland. Hier, in het weidse landschap met zijn prachtige Hollandse luchten, heb ik Chaco nog een goede oude dag mogen geven. Helaas heeft zijn verblijf in Broek in Waterland niet langer geduurd dan iets meer dan een jaar. Ouderdomskwalen verzwakten zijn conditie
2
dusdanig dat ik hem in december 2012 op zesentwintigjarige leeftijd heb moeten laten inslapen. Deze scriptie draag ik derhalve op aan Chaco. Mijn eerste grote liefde… Een bijzonder woord van dank gaat uit naar mijn begeleidster Mieke Aerts, die veel geduld heeft gehad met deze ‘eeuwige student’, Gemma Blok, die bereid was tweede lezer te zijn en Jack Spijkers die zijn vrije tijd opofferde om mij toegang te verlenen tot het archief gevestigd in de Rotterdamsche Manège.
3
Inleiding Onlangs scrolde ik door mijn Facebook overzicht en viel mijn oog op de statusupdate van The Australian Women’s Weekly. Het bevatte een foto van een honderdtal mannen bij elkaar staand in de vorm van een paardenhoofd. Uit het onderschrift bleek dat het een eerbetoon was aan de acht miljoen paarden, ezels en muildieren die door hun trouwe dienst aan de mens waren omgekomen in WOI. Het bekijken van deze foto deed mij opnieuw beseffen dat het paard honderd jaar geleden nog zo’n andere rol had vergeleken met de huidige tijd. Er is naar mijn mening geen enkel dier dat zo’n grote transformatie heeft ondergaan als deze trouwe viervoeter. Van transportmiddel, trekdier en ‘oorlogsmachine’ tot recreatiedier, manegepaard en troetelpony. Daar zit ook een genderaspect aan verbonden. Wanneer je een manege of paardenprivéstalling betreedt zal het immers direct opvallen: over het algemeen zijn er meer meisjes en vrouwen aanwezig dan jongens en mannen. Vrouwen voelen zich kennelijk aangetrokken tot paarden als bijen tot honing. Vooral in de recreatieve sector zijn er meer vrouwelijke paardenbezitters en amazones dan dat er mannen zijn. Ook in zestien jaar eigen ervaring met paarden en de paardensport is het mij opgevallen dat er meer vrouwen en meisjes binnen de maneges en privéstallingen hun dagen slijten dan mannen en jongens. Hoewel dit een opvallend fenomeen is, is er nog niet veel onderzoek gedaan naar de reden waarom vrouwen zich zo aangetrokken voelen tot het edele dier. Deze scriptie zal een licht proberen te werpen op deze bijzondere relatie en het ontstaan hiervan. De nadruk zal liggen op Nederland en dat mag ook wel want Nederland mag gerust een paardenland worden genoemd. Ons land bevat immers 450.000 paarden, 1,2 miljoen paardensport geïnteresseerden en veel maneges door het gehele land.1 Omdat de relatie tussen vrouw en paard lijkt te ontstaan in de twintigste eeuw, vanaf toen kreeg het dier immers een andere functie vanwege het verdwijnen van de cavalerie, zal de nadruk vooral liggen op deze eeuw. De hoofdvraag luidt: is er inderdaad sprake van een bijzondere relatie tussen vrouw en paard, hoe is deze relatie ontstaan, waarom heeft deze relatie zich ontwikkeld en wat zien we hiervan terug in Nederland? In het eerste hoofdstuk zal een overzicht worden weergegeven van de geschiedenis van het paard, de relatie tussen mens en paard en hoe de relatie zich tussen vrouw en paard in de Westerse wereld heeft ontwikkeld. In het tweede hoofdstuk zal vervolgens de ontwikkeling van deze relatie in Nederland worden besproken, aan de hand van de geschiedenis van een drietal maneges in Nederland. Het derde
‘Brochure Nederland Paardenland feiten en cijfers’, https://www.knhs.nl/service/feiten-en-cijfers/brochurenederland-paardenland/, geraadpleegd op 25-07-2015. 1
4
hoofdstuk zal worden besteed aan het ontstaan van de zogenaamde ponymeisjes en hoe dit in verband staat met de relatie tussen vrouw en paard.
5
1. De geschiedenis van het paard in rengalop Als er één dier is dat belangrijk is geweest voor de mensheid dan mag dit bij uitstek het paard worden genoemd. Eeuwenlang hebben wij via de rug van dit wezen de wereld verkend, was het ons belangrijkste vervoermiddel en heeft het zijn dienst bewezen in de cavalerie: de militaire eenheid die zich te paard voortbeweegt. In de twintigste eeuw vindt er echter een verandering plaats in de taken die het paard verricht in de maatschappij. Nadat technologische ontwikkelingen er voor zorgden dat het paard minder werd ingezet als trekpaard op het land en de cavalerie vervangen werd door gemotoriseerd materieel kreeg het dier een ander doel. Naast het gebruik binnen de sport kreeg het paard nu meer een recreatieve functie. In dit hoofdstuk zal aan de hand van de bestaande literatuur een schets worden gegeven van de relatie tussen mens en paard en de verandering in functie van het paard. In de eerste paragraaf zal kort en bondig worden ingegaan op de geschiedenis van het paard, vanaf de domesticatie tot aan de middeleeuwen. In de tweede paragraaf wordt nader ingegaan op het ontstaan van de eerste rijscholen en maneges en de verdere ontwikkelingen in de relatie tussen mens en paard van de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. De derde paragraaf zal een beschrijving weergeven van de rol die het paard vervulde in de negentiende eeuw. Tenslotte zal de vierde paragraaf de twintigste eeuw behandelen waarin duidelijk wordt dat de rol van het paard verandert. 1.1 Het paard en de mens vanaf de domesticatie tot aan de middeleeuwen In eerste instantie dienden paarden de mens doordat hun vlees werd gebruikt voor voeding, hun huid voor het leer en de mest werd aangewend voor het land. Hoewel het moeilijk is om aan de hand van archeologische bevindingen vast te stellen wanneer het paard exact gedomesticeerd werd -werktuigen zoals halsters, hoofdstellen en bitten zijn niet bewaard gebleven uit de vroegste geschiedenis- kan op basis van uiteenlopende bronnen worden vastgesteld dat dit heeft plaatsgevonden tussen 5000 en 3000 v. Chr.2 Tot aan de Christelijke jaartelling was het paard voornamelijk belangrijk binnen het leger. Vooral in het Griekse- en Romeinse tijdperk nam het paard een belangrijke plaats in binnen de cavalerie. Bovendien heeft de cavalerie aan de basis gestaan van de klassieke rijkunst. Zo schreef Xenophon (ca. 434 – ca. 355 v. Chr.), leerling van de filosoof Socrates (ca. 696 v. Chr. – ca. 399 v. Chr.) en ruiter bij de Griekse cavalerie, het boek Peri Hippikes. Hierin komt duidelijk aan bod dat je als ruiter binnen de cavalerie een goede verstandhouding met je paard moest hebben om het dier goed te kunnen berijden en Nienke Endenburg, ‘Perceptions and attitudes towards horses in European societies’, Equine Veterinary Journal 28 (1999) 38-41, aldaar 38. 2
6
daardoor de vijand te kunnen overwinnen.3 Door het paard aan de hand van dressuurmatige technieken te rijden en zich te verdiepen in de gangen van het paard gehoorzaamde het paard de ruiter steeds beter, waardoor het paard uitermate geschikt was om te dienen in het leger. 4 Xenophon benadrukt bovendien dat paardrijden in harmonie moest gebeuren. Wanneer het paard plezier had in het uitvoeren van de door de ruiter aangegeven oefeningen kreeg het genoegen in het rijden waardoor het vanzelf trots en fier ging lopen. Met geweld een paard bevelen opdringen had volgens hem geen enkele zin.5 De Grieken en Romeinen hadden bovendien interesse in het welzijn van het dier. Zo ontstonden er in dit tijdperk de eerste veeartsen, werd er onderzoek gedaan naar karaktereigenschappen van het paard en werd ontdekt dat je aan de hand van het gebit kon zien hoe oud een paard was.6 Pas vanaf de Christelijke jaartelling werden paarden gebruikt als hulpmiddel in de landbouw.7 Dit had tot gevolg dat boeren zich niet meer hoefden te beperken tot lichte grondsoorten en dat ze hun teelt konden uitbreiden over zwaardere en ruwe grondsoorten. Samenlevingen waarin paarden werden ingezet om het werkproces te versnellen hadden uiteindelijk een streepje voor. Hun letterlijke paardenkracht zorgde voor een beter werkende agrarische cultuur, de handel werd bevorderd en er konden langere afstanden worden afgelegd. Bovendien vervulden ze nog steeds een belangrijke rol binnen de cavalerie, een functie die in de middeleeuwen en in de latere eeuwen alleen maar groter werd.8 Tijdens de middeleeuwen was het paard in eerste instantie belangrijk voor de ridder als strijdmiddel. Niet alleen binnen de toernooicultuur maar ook bij oorlogen. In de tweede plaats werd het paard steeds meer ingezet voor het werk op de boerderij, als trekdier en als vervoermiddel. Door deze twee ontwikkelingen werden steeds meer grotere en sterkere paarden gefokt, er werd immers zwaar werk van ze verwacht. 9 Een belangrijke ontwikkeling op het gebied van paardrijden in Europa was de invoering en het gebruik van het dameszadel in de veertiende eeuw door Anna van Bohemen, de vrouw van koning Richard II uit Engeland.10 Het dameszadel is een zadel waar de vrouw met beide benen aan de linkerkant zit. Het zadel kan niet erg praktisch worden genoemd. Het is erg moeilijk je evenwicht te bewaren. Bovendien, omdat vrouwen over het algemeen met beide benen aan de linkerkant zitten, is het niet mogelijk 3
Clay McShane en Joel A.Tarr, The horse in the city (Baltimore 2011) 1. Carel Albert van Woeldren, Paardrijden. Eene handleiding voor den ruiter. Naar het Grieks van Xenophon (3e ed.; Den Haag etc. 1928) 80-85. 5 Zijn werk werd in Nederland door C.A. van Woeldren voor het eerst in 1905 vertaald. 6 Harold B. Barclay, The role of the horse in man’s Culture (Londen 1980) 66-67. 7 McShane en Tarr, The horse in the city, 1. 8 Ibidem. 9 Barclay, The role of the horse, 119. 10 Wouter Slob, Paardrijden met en door kinderen (Utrecht 1985) 61. 4
7
aan de rechterzijde beenhulp te geven. Ter vervanging hiervan wordt een lange zweep gebruikt. Ondanks dat het zadel niet comfortabel kan worden genoemd was het wel een doorbraak voor de vrouw. Op deze manier kon een vrouw ook het paard bestijgen en berijden met een lange rok aan. Ze hoefde dus niet haar vrouwelijke kleding en daardoor haar vrouwelijkheid op te geven. 1.2 De relatie tussen paard en mens vanaf de zestiende tot en met de achttiende eeuw en het ontstaan van de eerste maneges in Europa Na de middeleeuwen vond een belangrijke ontwikkeling op het gebied van de ruitersportbeoefening plaats, namelijk het ontstaan van de eerste maneges. Xenophons manier van rijden werd in vele delen van Europa herontdekt tijdens de Renaissance, toen de eerste rijscholen in Europa ontstonden. De mogelijkheid om paard te rijden werd gezien als een noodzakelijke bezigheid voor de notabelen en daardoor ontstonden de eerste academische rijscholen. De eerste rijschool werd in 1532 opgezet in Napels in Italië door Federico Grisones. In eerste instantie volgde hij de leer van Xenophon, alleen de zachte hand waar Xenophon zo voor pleitte liet hij achterwege. Grisones schroomde niet het paard hard te straffen als het dier niet luisterde. Zijn technieken werden om deze reden zowel beroemd als berucht.11 Een andere rijschool zag het daglicht in 1572 in Wenen, de Spaanse rijschool. Deze befaamde rijschool dankt zijn naam aan de Spaanse paarden die er worden getraind. 12 Ook in Nederland ontstaan de eerste rijscholen eind zestiende eeuw en begin zeventiende eeuw. Zo werd in Groningen de eerste rijschool gesticht in 1614 en in Utrecht in 1644. In steden waar geen universiteit was richtte de gegoede burgerij zelf de eerste rijscholen op, zoals in Dordrecht (1604) en in Delft (1587).13 In Frankrijk ontwikkelde Antoine de Pluvinel (1555-1620), leerling van Grisones, in de achttiende eeuw dressuurmatige methoden voor paarden die een stuk vriendelijker waren dan de aanpak van Grisones. Evenals Xenophon was hij van mening dat de relatie tussen ruiter en paard goed moest zijn en dat zware straffen geen zin hadden. De methoden van de Pluvinel verspreidden zich razendsnel over Europa. Diverse Europese landen raakten geïnspireerd door deze Franse manier van rijden en er ontstonden tal van academische rijscholen. De Franse rijstijl
11
Matthijs Dicke en Boudewijn Pothoven, Traditierijk 175 jaar Sociëteit gevestigd in de Rotterdamsche Manège ‘De Jockeyclub’ (Rotterdam 2012) 16. 12 Susanna Hedenborg en Gabriella Thorell, ‘Riding instructors, Gender, Militarism and Stable Culture in Sweden: Continuity and Change in the Twentieth Century’, The International Journal of the History of Sport 5 (2015) 650-666, aldaar 651. 13 Dicke en Pothoven, Traditierijk 175 jaar Sociëteit gevestigd in de Rotterdamsche Manège, 12.
8
werd verder doorontwikkeld door François Robichon de la Guérinière (1688-1751).14 Zijn manier van paardrijden kwam voort uit de rijkunst om de rijkunst: l’art pour l’art. In zijn tijd werd er niet meer door vorsten aan het front gestreden waardoor de recreatieve rijkunst meer ruimte kreeg. Het was nu niet langer belangrijk om een strijdros te creëren, maar een luxe paard dat vooral mooi en elegant kon bewegen.15 De Franse revolutie (1789), de Franse revolutionaire oorlogen (1792-1802) en de Napoleontische oorlogen (1804-1815) maakten een einde aan deze vorm van rijden als kunstvorm. Paard en ruiter waren opnieuw nodig voor de oorlog. In tegenstelling tot voorheen werd er niet meer een op een gevochten maar werd in grote groepen naar het font gereden. Dit had tot gevolg dat de academische rijscholen verdwenen, daarvoor in de plaats kwamen de cavalerierijscholen. Alleen de Spaanse rijschool bleef bestaan. Een voorbeeld hiervan is het Cadre Noir in Saumur. Deze rijschool, opgericht in Frankrijk door koning Lodewijk XVIII in 1814, had tot doel rekruten op te leiden. Er werd niet veel van deze rekruten verwacht, het ging er meer om dat je als ruiter op je paard kon blijven zitten. Omdat de rekruten snel moesten leren rijden ging de kwaliteit van het paardrijden achteruit. Er kon immers minder tijd worden besteed aan het leerproces van de rekruten. Ook voor de paarden had dit gevolgen, paarden moesten vooral voorwaarts gericht zijn, ze moesten een groot uithoudingsvermogen hebben en beschikken over veel snelheid. Zodoende maakten klassieke Spaanse paarden plaats voor Engelse volbloeden en Arabische paarden. Nog steeds staan deze paardenrassen bekend om hun tempo.16 Hoewel vrouwen uiteraard niet in het leger mochten dienen, was paardrijden als tijdverdrijf en vermaak wel aan hen besteed. Het bewijs hiervoor is te vinden in het boek van L.W.F. van Oebschelwitz, adjudant bij de ‘Oranje-Vriesland Cavallery’, die in zijn boek een compleet hoofdstuk wijdt aan het paardrijden door dames: ‘De edele oeffening van het te Paerd ryden, reeds over lange, mede zeer nuttig voor de gezondheid bevonden zynde, heeft het aan de beminnelyke Sexe behaagt, het zy tot haare gezondheid, of tot haar gemak, of tot haar vermaak, mede gebruik daarvan te maaken.’17
Hedenborg en Thorell, ‘Riding instructors’, 2. http://www.paardenbegrijpen.nl/academische-rijkunst/wat-is-academische-rijkunst/, geraadpleegd op 25-052015. 16 http://www.paardenbegrijpen.nl/academische-rijkunst/wat-is-academische-rijkunst/, geraadpleegd op 25-052015. 17 L.W.F van Oebschelwitz, De Nederlandsche Stalmeester Of kort dog grondig onderwys van al hetgeene betrekking heeft tot het kennen, toomen, zadelen, beslaan en onderhouden der Paerden ( Den Haag 1774) 73. 14 15
9
Uit het hoofdstuk blijkt onder meer dat vrouwen te paard door de auteur niet echt serieus werden genomen als bekwame ruiters. Paarden moesten rustig en braaf zijn, het liefst niet te groot en gehoorzaam zijn aan de hulpen. Het dameszadel duidt van Oebschelwitz aan met de term ‘vrouwenzadel’ en is volgens hem bedacht zodat vrouwen als ze van het paard zouden vallen niet te hard zouden neerkomen. Bovendien, omdat ze zijwaarts zaten, zouden ze ook niet zo snel vallen.18 Hoewel de meeste dames tot aan de twintigste eeuw in dameszadel reden, waren er uitzonderingen. In Nederland reed Wilhelmina van Pruisen (1751-1820), de vrouw van stadhouder Willem V, in spreidzit. Het portret van haar te paard, geschilderd door Christian Haag in 1789 is te bewonderen in het Rijksmuseum te Amsterdam. Haag maakte al eerder een schets van Wilhelmina te paard in 1779 eveneens in spreidzit.19
1.3 Het paard in de negentiende eeuw De negentiende eeuw is de boeken ingegaan als de ‘gouden eeuw’ van het paard. In dit tijdperk was de rol van de viervoeter zo groot, omdat ze door hun immense kracht een belangrijke en grote invloed hadden op de bouw van grote steden en metropolen. Zonder deze ‘pk’s’ hadden deze niet tot stand kunnen komen.20 Door de migratie van het platteland naar de steden waren paarden niet alleen belangrijk voor de opbouw van de steden, maar ook als vervoermiddel binnen de steden vervulden ze een grote rol. Hoewel de in de zeventiende eeuw uitgevonden reiskoets in de negentiende eeuw werd vervangen door de komst van de trein, bleef deze binnen de stad van groot belang.21 Paarden hadden in zekere zin profijt van hun steeds groter wordende belang voor de mens. Er werd immers meer gefokt en doordat ze van grote importantie waren voor de mens werden ze ook beter verzorgd dan voorheen. Dit had als gevolg dat ze langer leefden dan paarden die op het platteland werkten.22 Dat het welzijn voor de paarden verbeterde had er alles mee te maken dat paarden die goed werden gevoed, logischerwijs beschikten over meer energie en daardoor meer werk konden verrichten. De functie van het paard in de negentiende eeuw kan vergeleken worden met een machine: ‘In other words, horses became living machines to be bought and sold like commodities, valued only rarely as natural beings’.23 Doordat paarden
18
L.W.F van Oebschelwitz, De Nederlandsche Stalmeester, 73. Slob, Paardrijden met en door kinderen, 60. 20 McShane en Tarr, The horse in the city, 1. 21 Judith Campbell, Paarden en Pony’s (Amsterdam 1970) 11. 22 McShane en Tarr, The horse in the city, 1. 23 Ibidem,18. 19
10
hard nodig waren om het werk te verrichten en te verlichten voor de mens werden er meer paarden gefokt. Sterke paarden waren vanzelfsprekend eerder geliefd en werden dus meer gefokt dan paardenrassen die minder sterk waren. Omdat paarden van economisch belang waren en bovendien nog steeds een grote rol speelden in de gewapende ruiterij ging men zich bovendien meer verdiepen in het verbeteren van paardenrassen.24 In Nederland leidde dit in 1811 tot de uitgave van het Handboek der paardenkennis geschreven door Cornelis Antonius Geisweit van der Netten (1771-1847), kolonel van de Nederlandse cavalerie. Dat het paard in de negentiende eeuw louter gezien werd als een machine die in dienst stond van de mens blijkt wel uit zijn werk. Hij bekeek het paard alleen als geschikt of ongeschikt voor het leger.25 Voor die tijd was dit geen vreemde manier van benadering. De paardenfokkerij in Nederland kwam vooral tot bloei door de oorlogen en geruchten over oorlogen. De prijzen van de paarden hadden hier ook invloed op. In 1830 waren de prijzen bijvoorbeeld een stuk lager dan in 1832 doordat in het laatstgenoemde jaar veel paarden werden opgekocht door het Nederlandse leger en veel paarden werden geëxporteerd naar Duitsland om daar te dienen in het leger. In de jaren veertig van de negentiende eeuw werden er veel in Nederland gefokte paarden naar Frankrijk geëxporteerd vanwege de politieke ontwikkelingen.26 Pas in de laatste twee decennia van de negentiende eeuw werd het paard minder als een machine gezien die in dienst stond van de mens en kwam er meer oog voor het welzijn van het dier. Voor 1880 werd hier weinig aandacht aan besteed en was het leven voor een paard vaak zwaar, de voeding was karig, de weiden waren schraal en haver kregen ze niet. Overigens werkten hoefsmeden niet nauwkeurig en werden de veulens te vroeg gespeend.27 Dit was echter niet alleen het geval in Nederland. Zoals reeds beschreven werd het paard door zijn vele capaciteiten in de negentiende eeuw bij de opbouw van de grote steden onmisbaar.28 Aangezien paarden als machines en gebruiksobjecten werden beschouwd was het dier vaak slachtoffer van wreedheid en mishandeling. Het boek Black Beauty (1877) van de uit Engeland afkomstige Anna Sewell (1820-1878) is hier een weerspiegeling van. Black Beauty vertelt het verhaal vanuit de ogen van de zwarte hengst Beauty, die allerlei avonturen beleeft en door schade en schande wijs wordt. Er wordt aangetoond hoe slecht een dier het soms kan treffen als hij bij mensen terecht komt die hem niet goed behandelen. De oneerlijke behandeling van het paard komt vaak aan bod. Gedurende zijn leven komt hij immers dikwijls in handen 24
Ibidem, 3-5. A. van Leeuwen, Geschiedenis der paardenfokkerij in Nederland (Maastricht 1922) 116. 26 van Leeuwen, Geschiedenis der paardenfokkerij in Nederland, 125. 27 Ibidem, 118. 28 McShane en Tarr, The horse in the city, 17. 25
11
van mensen die hem onrecht aandoen. Black Beauty is niet alleen een boek dat het paardenleed aan de kaak stelt, maar ook de wrede manier waarop mensen met elkaar omgaan.29 Dat Black Beauty door een vrouw is geschreven heeft mogelijk te maken met de omstandigheid dat vanaf de
achttiende
eeuw
vooral
vrouwen
betrokken
waren
bij
het
dierenwelzijn.
Vrouwenemancipatie en rechten voor dieren gingen vaak hand in hand. Vragen voor betere leefomstandigheden voor dieren kon er voor zorgen dat mensen zich meer bewust werden van het feit dat vrouwen ook een ondergeschikte rol innamen in de wereld en dat zowel mannen als vrouwen zich hier meer bewust van moesten worden.30 In Nederland was er eind negentiende eeuw ook een verandering te signaleren in de relatie tussen mens en paard, ook hier kwam meer aandacht voor het welzijn van het paard, zodat de paardenfokkerij kon worden verbeterd. Hoewel Nederland goede zaken deed op het gebied van fokken met het buitenland en vooral de Gelderse en Friese paarden geliefd waren, was er toch sprake van veel onkunde op dit gebied. Fokkers deden dit louter om geld te verdienen. Om de in Nederland gefokte paardenrassen te verbeteren werden er eind negentiende eeuw vakbladen opgericht waaronder: Hippos Maandblad gewijd aan de belangen van de paardenfokkerij en de paardenkennis in uitgebreide zin (1892), dat al spoedig werd omgezet in een weekblad en Het Paard afkomstig uit 1895, dat ook werd opgezet ter bevordering van de paardenfokkerij.31 Bovendien werden er ook zogenaamde cursussen in paardenkennis gegeven, die door de regering werden gesubsidieerd: ‘De invloed van deze scholen en cursussen, alsmede van goede voorlichting der fokkers in vakbladen en handboeken, is ongetwijfeld buitengewoon groot geweest. Werd vóór 1884 de fokkerij nog vrijwel empirisch gedreven, door betere voorlichting der fokkers is hun bedrijf een practisch toegepaste wetenschap geworden en met de toeneming van kennis nam ook in hooge mate de liefhebberij en de toewijding bij de uitoefening van dit bedrijf toe.’32 Bij het doorbladeren van het eerst verschenen nummer van het vakblad Hippos is inderdaad te constateren dat er meer aandacht wordt besteed aan het welzijn van de edele viervoeter. Onderwerpen die in Hippos aan bod komen zijn bijvoorbeeld: de voeding voor het paard, de verzorging van het paard, de beschrijving van de gangen van het paard, het dresseren en opvoeden van paarden en de hygiëne van het paard. Tevens is er ruimte voor een 29
Anna Sewell, Black Beauty (Londen 1877). Amanda Kluveld, Mens en dier verbonden sinds de zesde dag (Amsterdam 2009) 61. 31 van Leeuwen, Geschiedenis der paardenfokkerij in Nederland, 136. 32 van Leeuwen, Geschiedenis der paardenfokkerij in Nederland, 136. 30
12
brievenbusrubriek waarin lezers vragen kunnen stellen aan de redactie die betrekking hebben op het paard.33 Niet alleen in Nederland ontstonden vakbladen met betrekking tot de verzorging en het fokken van paarden. In Engeland bijvoorbeeld zag in 1884 het tijdschrift Horse & Hound het levenslicht, dit magazine bestaat overigens nog steeds.34 Bovendien werden aan het einde van de negentiende eeuw boeken uitgegeven die geschreven waren door vrouwelijke auteurs en waaruit vrouwen informatie konden halen over paardrijden, specifiek voor dames. Dit was een vernieuwend fenomeen, omdat handboeken voor vrouwelijke ruiters weliswaar bestonden sinds het einde van de achttiende eeuw, alleen werden deze boeken voornamelijk door mannen geschreven. Gedurende het Victoriaans tijdperk zien we hier verandering in plaatsvinden. ‘Paardenvrouwen’ gingen zich verdiepen in dit genre. Dikwijls waren zij bekend met paarden doordat ze waren getrouwd met cavalerieofficieren.35 Een voorbeeld van een dergelijk boek is The habit & the horse: a treatise on female equitation (1857), geschreven door J. Stirling Clarke uitgebracht in Londen. Een ander voorbeeld is het boek van Alice Hayes (1842-1904); The Horsewoman: A Practical Guide to Side-Saddle Riding (1893) eveneens uitgebracht in Londen. Bovendien verschenen ook in Engeland- de boeken; Ladies on Horseback; Learning, Park-Riding and Hunting, with hints upon costume and numerous anecdotes (1881) en Riding for Ladies (1887), geschreven door Nannie Lambert Power O’Donoghue (1843-1840). Ook in de Verenigde Staten verschijnt een boek in dit genre specifiek gericht op vrouwen; The American Horsewoman (1884) geschreven door Elizabeth Karr. In haar inleiding verklaart ze dat ze het boek geschreven heeft omdat ze, voor zover zij zich hier bewust van is, van mening is dat er nog geen enkel ander boek bestaat dat informatie verschaft voor alleen de vrouwelijke ruiter en dat bovendien geschreven is door een ‘Amerikaanse paardenvrouw’.36 Volgens Karr is het ook logisch dat er weinig tot geen informatie over paardrijden bestaat die specifiek gericht is op vrouwen. Omdat vrouwen toentertijd nog in het dameszadel reden waren de technieken heel anders dan bij mannen. Laatstgenoemden reden immers in spreidzit, iets dat makkelijker is bij het geven van aanwijzingen aan het paard.37 Mannen die paardrijden konden dus moeilijk vrouwen hierover advies geven, het was immers een heel andere manier van aanpak. De boeken van Karr, O’Donoghue, Hayes en Clarke waren in die zin niet alleen handig maar ook een doorbraak ‘Aan onze lezers’, Hippos Maandblad gewijd aan de belangen van de paardenfokkerij en de paardenkennis in uitgebreiden zin 1 (1892) 1-2, aldaar 1-2. 34 ‘Horse & Hound’, https://en.wikipedia.org/wiki/Horse_%26_Hound, geraadpleegd op 30-07-2015. 35 Alison Matthews David, ‘Elegant Amazons: Victorian Riding Habits and the fashionable horsewoman’, Victorian Literature and Culture 1 (2002) 179-2010, aldaar 181. 36 Elizabeth Karr, The American Horsewoman (New York, 1884) 4. 37 Elizabeth Karr, The American Horsewoman, 4 33
13
omdat deze boeken uitsluitend op vrouwen waren gericht. In de loop van de twintigste eeuw werd het eerder uitzondering dan regel dat er werd gereden in het dameszadel. Het merendeel van de vrouwen ging evenals de mannen paardrijden in spreidzit. Bovendien kreeg de paardensport gedurende deze eeuw te maken met een grote toename van vrouwelijke ruiters. Het aantal vrouwen werd binnen maneges, ruiterverenigingen en pensionstallen met name na WOII steeds groter. Tegenwoordig is het bijna een uitzondering wanneer men een jongen of man binnen de paardenwereld aantreft op recreatief gebied, in de sport zijn mannen echter wel nog in groten getale aanwezig. In vergelijking met de voorgaande eeuwen kreeg het paard in de twintigste eeuw een heel andere functie. In de volgende paragraaf zal nader worden ingegaan op de factoren die aan deze verandering ten grondslag lagen. 1.4 Van werkpaard naar recreatiedier: het paard en de mens in de twintigste eeuw Tot aan WOI was de belangrijkste functie van het paard zijn aanwezigheid binnen de cavalerie. Daarna werd het paard in de meeste Europese landen vervangen door ander materieel. Bovendien werd het paard als vervoermiddel vervangen door de auto. Deze twee factoren zorgden er onder andere voor dat er meer ruimte kwam voor de ruitersport. Ook in Nederland was dit het geval, voor WOI werd de ruitersport door een beperkt publiek beoefend zoals bereden officieren en welgestelde burgers. Na de oorlog was dit veranderd: ‘In de eerste plaats mag de oorzaak daarvan gezocht worden in de plotselinge groeiende belangstelling voor de sportbeoefening in het algemeen, een belangstelling, die uit den aard der zaak zich niet bleef beperken bij enkele zeer populaire takken van sport, doch die om zich zag naar elken soort van sportbeoefening, die binnen het bereik der mogelijkheden zou liggen. Ook de na den oorlog snel toenemende mechanisatie, heeft behoefte doen ontstaan aan reactie. Deze reactie heeft de moderne mensch weer het levende wezen meer doen waardeeren. Het paard werd den mensch een kameraad en gaf hem wat de motor en de machine hem onthielden.’38 Rijkleding en rijlestarieven werden bovendien goedkoper, ook een belangrijke reden waardoor paardrijden voor een breder publiek toegankelijk werd.39 Hoewel men zich met paardensport al vanaf de Griekse oudheid bezig hield, ontstonden de eerste maneges en rijscholen pas na de middeleeuwen, zoals ik in paragraaf 1.2
38
Wouter Slob, Paardrijden. Leidraad voor hen die het paardrijden willen gaan beoefenen (Amsterdam 1939)
5. 39
Slob, Paardrijden. Leidraad voor hen die het paardrijden willen gaan beoefenen, 5.
14
heb beschreven. Jockeyclubs, waar paardenrennen worden gehouden, zijn afkomstig uit de achttiende eeuw en de basis hiervan vinden we in Engeland en Ierland. De eerste paardenrennen werden pas gehouden in de latere negentiende eeuw. De ontwikkeling werd immers vertraagd door de Franse Revolutie (1789) en de Napoleontische oorlogen (1804-1815). Springwedstrijden dateren in Europa pas uit de late negentiende eeuw. Deze tak van de paardensport floreerde pas aan het begin van de twintigste eeuw en vond zijn oorsprong in Engeland, Ierland en Frankrijk. Nationale organisaties zorgden er voor dat de springsport op de kaart werd gezet en dat ook de rest van de wereld werd bereikt. Als gevolg hiervan werd in 1921 de FEI (Fédération Equestre Internationale) opgericht. Frankrijk, de Verenigde Staten, Zweden, Japan, België, Denemarken, Noorwegen en Italië waren de stichters van de FEI en de eerste leden. Tegenwoordig heeft de FEI 132 aangesloten nationale federaties. Waaronder ook de KNHS (Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie) die opgericht werd in 2002. De FEI is het bestuursorgaan voor alle internationale evenementen die met de paardensport te maken hebben. De FEI bepaalt de regels die gelden op zowel internationaal niveau en moet goedkeuring verlenen aan paardensportprogramma’s op internationale wedstrijden en op de Olympische- en Paralympische Spelen. Vanaf 1921 tot aan 1986 is het presidentschap van de FEI in handen geweest van een man. In 1986 werd er voor het eerst een vrouw gekozen; Prinses Anne Mountbatten-Windsor (1950), zij is de enige dochter van de Britse koningin Elizabeth en Prins Philip. In 1976 deed zij zelf als ruiter mee aan de Olympische Spelen.40 De paardensport is vanaf 1900 onderdeel van de Olympische Spelen. In 1904 en 1908 deed de ruitersport echter niet mee. Sinds 1912 is de ruitersport in de vorm van dressuur, springen en eventing in alle edities onderdeel geweest van de Olympische Spelen.41 Eventing, dat voorheen military werd genoemd, bevat zowel springen als dressuurelementen. Er zit alleen bij het springen meer risico aan vast omdat het vaste hindernissen betreft. De balken kunnen er niet van af vallen wanneer een paard de hindernis raakt. Iets dat wel het geval is bij de springsport. Ook is het parcours aangebracht binnen een nagebootste natuurlijke omgeving. Het paard moet samen met de ruiter springen over constructies van boomstammen en nagemaakte slootjes. Doordat er vroeger veel paarden sneuvelden tijdens het parcours en dit veel kritiek opleverde vanuit verschillende dierenbeschermingsorganisaties is er tegenwoordig in de
Susanna Hedenborg, ‘ “…and Allah took a handful of Southerly wind…and created the horse” The history of international equestrian sports’, (13-06 2014) 1-15, aldaar 5-7, online beschikbaar op: https://dspace.mah.se/bitstream/handle/2043/17750/hedenborg140613.pdf?sequence=2&isAllowed=y, geraadpleegd op 13-06-2015. 41 Susanna Hedenborg en Manon White, ‘Changes and variations in patterns of gender relations in equestrian sports during the second half of the twentieth century’ Sport in Society, 3 (2012) 302-319, aldaar 304. 40
15
samenstelling van het parcours veel veranderd. Zo breken tegenwoordig de ‘bomen’ doormidden als het paard er met veel gewicht tegen aankomt. Het wordt echter nog altijd gezien als de ruigere tak van de paardensport. In 1952 was het voor het eerst toegestaan dat vrouwen de competitie mochten aangaan tegen mannen in de dressuur, in 1956 mochten vrouwen tevens deelnemen aan het springen en tenslotte mochten ze in 1964 ook participeren in eventing.42 Opmerkelijk is dat de dressuur vanaf de jaren zeventig gedomineerd wordt door vrouwen, zeker als je het vergelijkt met het springen en eventing. Een mogelijke verklaring hiervoor kan worden gezocht in het feit dat het sociaal meer geaccepteerd was als vrouw dressuurmatig te rijden dan dat er werd gesprongen of eventing werd gereden: ‘Media reports from the 1956 Games reconfirm the social acceptability of women competing in dressage at that time. The female participants were praised as skilled horse riders and the media described women as well suited for dressage.’43 Er waren echter al eerder tekenen van de feminisering van de paardensport. In een artikel uit het Britse paardentijdschrift Horse & Hound uit 1952 werd al vermeld dat het opvallend was dat rijscholen om te leren paardrijden werden gerund door vrouwen en dat de meeste leerlingen meisjes waren. Bovendien waren de meeste paardenbezitters buiten de springsport en de paardenraces vrouwelijk.44 Het toestaan van vrouwen binnen de paardensport is mogelijk ook te verklaren door de vele verliezen in WOI. Waardoor in Engeland en Wales een vrouwenoverschot was ontstaan: ‘It is even possible that the loss of this group of men resulted in a gender imbalance that may have enabled a regendering of horsemanship. It was at this time that women of the British elite were let in.’45 Wat betreft de paardenrennen duurde het langer voordat vrouwen werden toegelaten. In de Verenigde Staten verkreeg de ruiter Kathy Kusner in 1968 haar jockeylicentie. Dit ging echter niet zonder slag of stoot. In eerste instantie werd haar de toestemming ontzegd, maar door het aanspannen van een rechtszaak bereikte ze haar doel. Vanaf dat moment steeg het aantal deelneemsters in de paardenrennen.46 Wellicht een leuk detail betreffende dit thema is dat in 1944 in Amerika de film National Velvet (1944) wordt uitgebracht waarin de jonge Elizabeth Taylor (1932-2011) de hoofdrol vertolkt als Velvet Brown. Velvet, die al haar hele leven gek is op paarden, besluit samen met haar paard genaamd Hedenborg en White, ‘Changes and variatons’, 304-305. Hedenborg en White, ‘Changes and variatons’, 306. 44 Ibidem, 302. 45 Ibidem, 312. 46 Susanna Hedenborg, ‘Female jockeys in Swedish horse racing 1890-2000: From minority to majority – complex causes’, The International Journal of the History of Sport 24 (2004) 501-519, aldaar 504. 42 43
16
The Pie mee te doen aan een paardenrace. Omdat het voor vrouwen niet was toegestaan hier aan deel te nemen vermomt zij zich als jongen. Velvet wint samen met Pie de race maar valt aan het einde van Pie af wegens uitputting. Wanneer de jury ontdekt dat ze een meisje is wordt ze gediskwalificeerd. Desalniettemin zorgt haar optreden voor internationale bekendheid en wordt ze vereerd met de titel National Velvet.47 Sedert het moment dat vrouwen werden toegelaten in de nationale, internationale en Olympische paardensport hebben zij altijd de strijd moeten aangaan met zowel mannen als vrouwen. Ondanks dat vrouwen pas vanaf de jaren vijftig werden toegelaten op de Olympisch Spelen verwierven ze in Amerika binnen de polosport al veel succes. De polosport is een balsport te paard die wordt gespeeld in teams. Deze ontstond 600 v. Chr. in Perzië en verspreidde zich binnen de Oosterse wereld. De sport werd in de negentiende eeuw geïntroduceerd in het Westen door de Britse kolonisatie. In 1900, 1908, 1920 en 1936 deed dit onderdeel van de paardensport mee aan de Olympische Spelen.48 Tegenwoordig is de polosport onderverdeeld in damesteams, herenteams en gemengde teams. Aan het begin van de twintigste eeuw was er alleen sprake van dames- en herenteams. Uit een artikel van de Time op 10 augustus 1928 blijkt dat de sport ook succesvol door vrouwen wordt gespeeld. Het artikel is vooral gewijd aan het succes van de zussen Sally en Becky Laniers op de polowedstrijd in Westchester Biltmore. Deze dames zaten al in het zadel voordat ze konden lopen, aldus het nieuwsbericht. In het artikel wordt echter wel benadrukt dat vrouwen nooit zo succesvol in de sport zullen worden dan mannen: ‘Sally two years younger than Becky, began to play polo before her sister, when organized polo for women was an absurd novelty. Becky started to play two years ago: both are aware that women can never be as good at the game as men but that doesn’t prevent them from getting enormously excited about it. The thing that polo demands most of all, of course, is strength. Women can handle their ponies as well but they cannot even hope to get the distance that even mediocre male players expect.’49 Dat deze dames al op jonge leeftijd in het zadel zaten is volgens de Amerikaanse Margaret Cabell Self (1902-1996), auteur van vele boeken over paarden en paardrijden, alleen maar goed. In haar boek Teaching the young to ride (1935) legt ze uit waarom het beter is dat kinderen op
‘Elizabeth Taylor in National Velvet 1944’, https://www.youtube.com/watch?v=oB6oI04sMc4, geraadpleegd op 23-07-2015. 48 http://history.polo.nl/, geraadpleegd op 24-06-2015. 49 ‘Women’s Polo’, Time 15 (1928), online beschikbaar op: 47
http://web.a.ebscohost.com.proxy.uba.uva.nl:2048/ehost/detail/detail?sid=26caf6dc-acee-498a-93f47afd1676cff6%40sessionmgr4005&vid=1&hid=4107&bdata=JnNpdGU9ZWhvc3QtbGl2ZQ%3d%3d#AN=54760924&db=a ph , geraadpleegd op 24-06-2015.
17
een jonge leeftijd leren rijden in plaats van op latere leeftijd te beginnen. Volgens haar zijn kinderen op jonge leeftijd geduldiger en verwachten ze niet meteen te veel van het paardrijden. Op latere leeftijd hebben vooral jongens de neiging tot ongeduld.50 In haar boek Horse of today (1964) komt Cabell Self hier nog een keer op terug. De eerste generatie die leert paardrijden laat volgens haar meer meisjes dan jongens zien. Laatstgenoemden waren een stuk minder geduldig waardoor ze het paard minder goed aanvoelden dan meisjes en omdat scholen een diversiteit in sporten aanboden verloren jongens vaak hun interesse. Voor meisjes was paardrijden een ideale sport en hun prestaties te paard waren dan ook beter dan die van jongens.51 Hoewel bovenstaande voorbeelden aantonen dat er in de twintigste eeuw meer ruimte komt voor vrouwen om zich te ontwikkelen op het gebied van de paardensport en paardrijden in het algemeen, duurde het nog lang voordat vrouwen in de paardensport echt serieus werden genomen. In de jaren zeventig van de twintigste eeuw waren er nog steeds mannen die vonden dat vrouwen niet thuishoorden op de Olympische Spelen en dat dit louter een mannenaangelegenheid was. Volgens Olympisch winnaar en kolonel van het Britse leger Frank Weldon (1913-1993) bijvoorbeeld, waren vrouwen niet geschikt voor een evenement als de Olympische Spelen. Niet omdat ze geen bekwame ruiters waren, maar omdat ze minder rigide waren dan mannen en gevoeliger. Bovendien was hij van mening dat vrouwen de psychische druk niet aankonden zoals mannen daartoe wel in staat waren.52 Echter, deze mening was niet elke man toebedeeld. Wouter Slob bijvoorbeeld, een Nederlandse auteur van vele boeken over het paard en de ruitersport, beschrijft in zijn boek De Vrouw te paard (1970), dat de praktijk bevestigde dat de vrouw op Olympisch niveau goed gewaagd was aan de man. Haar rijkunsten waren niet minder te noemen dan die van de man.53 Aan het einde van dit hoofdstuk gekomen is duidelijk te constateren dat de vrouw te paard geen typisch product is van de twintigste eeuw. Het citaat uit het boek De Nederlandsche Stalmeester in paragraaf 1.2 is een bewijs dat vrouwen in Nederland in de achttiende eeuw paardrijden als vermaak al hadden ontdekt. In de twintigste eeuw veranderde er op het gebied van emancipatie veel voor vrouwen en ook de ruitersport en het paardrijden als hobby raakte hier door beïnvloed. Hoe dit in de praktijk tot uiting kwam zal in het volgende hoofdstuk aan bod komen. In het tweede hoofdstuk zal een beschrijving worden gegeven van de geschiedenis van drie maneges in Nederland; de Hollandsche Manege in Amsterdam, de ’s-Gravenhaagsche 50
Margaret Cabell Self, Teaching the young to ride (New York 1935) XIV. Melissa Holbrook Pierson, Animals, Women, a passion. Dark horses and Black beauties (New York 2000) 14. 52 Vivien Bachelor, ‘Women in a Man’s World’ in: Pamela MacGregor Morris e.a. e.d., Horse and Rider Yearbook (Londen 1973) 127-129, aldaar 127. 53 Wouter Slob, De vrouw te paard (Amsterdam 1970) 14. 51
18
Stadsrijschool in Den Haag en de Rotterdamsche Manège gelegen aan het Kralingse bos in Rotterdam. Hierin zal uiteraard bekeken worden hoe en op welke manier vrouwen betrokken raakten binnen de maneges, vanaf het ontstaan tot heden.
19
2. Het manegeleven in Nederland De eerste maneges en rijscholen ontstonden al na de middeleeuwen, maar het paard was vooral nodig als strijdmiddel in het leger. Daarnaast was het paard van belang als trekdier en vervoermiddel. Door technologische en materiële ontwikkelingen kreeg het paard in de twintigste eeuw een andere functie. Er kwam meer ruimte voor het paardrijden als sportieve bezigheid en na WOI werd het paard steeds meer gebruikt voor recreatieve doeleinden en werd paardrijden een hobby die toegankelijker werd voor een breed publiek. Na WOII, toen het paard helemaal niet meer gebruikt werd voor de cavalerie, werd het paardrijden steeds meer een recreatieve bezigheid. De plaats waar men tot op de dag van vandaag de rijkunst onder de knie kan krijgen zijn maneges. In Nederland bestaan veel maneges waar ‘paardenvrouwen’ hun dagen slijten. In het kader van deze scriptie zijn de maneges die voor de twintigste eeuw in Nederland het daglicht zagen interessant. Door die maneges voor het voetlicht te brengen kunnen we op zoek gaan naar antwoorden op vragen als: zijn er in de loop van de twintigste eeuw inderdaad meer vrouwen de maneges gaan betreden dan mannen, waarom dit veranderde en hoe er in eerste instantie werd gereageerd op de aanwezigheid van vrouwen in de maneges en welke ontwikkelingen daaruit voortvloeiden. In de eerste paragraaf wordt de ’sGravenhaagsche Stadsrijschool behandeld, die begin negentiende eeuw, 1806, door Lodewijk Napoleon Bonaparte in Den Haag werd gesticht. De tweede paragraaf behandelt de Hollandsche Manege in Amsterdam; een rijschool die stamt uit 1744. Tenslotte zal in de vierde paragraaf de Rotterdamsche Manège aan bod komen, deze werd opgericht in 1837. 2.1 De ’s- Gravenhaagsche Stadsrijschool Ter ere van het tweehonderd jarig bestaan van de ’s Gravenhaagsche Stadsrijschool verscheen in 2006 het boek Agter de Stallen, geschreven door Hans Pars (1946). Hierin wordt uitvoerig de geschiedenis van deze manege beschreven. Hoewel er in de zeventiende eeuw al sprake was van paardenstallen, een koetshuis en een piste in de Agter de Stallenstraat (nu beter bekend als de Kazernestraat) werd de rijschool in 1806 door Lodewijk Napoleon (1778-1846) gesticht, de broer van de Franse keizer Napoleon (1769-1821).54 Volgens Pars werd deze opgericht omdat keizer Napoleon zijn broer de opdracht had gegeven de Nederlandse strijdkrachten op een hoger niveau te brengen. Zodoende nam koning Lodewijk Napoleon het besluit tot het oprichten van de zogenaamde ‘Rijd en veeartsenschool’ in Leiden in 1806. Het doel hiervan was dat Hans Pars, Agter de Stallen 1806-2006. Episodes uit het leven van de ’s-Gravenhaagsche Stadsrijschool (Den Haag 2006) 5. 54
20
onderofficieren en officieren konden worden opgeleid tot rijinstructeur en dat ze na het voltooien hiervan de rijvaardigheid van de manschappen konden verbeteren. Bovendien werden de officieren en onderofficieren opgeleid tot veterinair deskundige. Deze rijschool in Leiden was de eerste landelijke rijopleiding in Nederland voor ruiters. In 1807 verhuisde deze naar Den Haag, waar de rijlessen werden gegeven.55 Na het Napoleontisch tijdperk was de manege nauw verbonden met de Oranjes. Willem I nam op 10 december 1813 zijn intrek in het gebouw en Willem II verbleef hier ook tot 1817. Zodoende kwamen de stallen, de manege en het koetshuis in koninklijk gebruik. Het werd toen de Koninklijke Manege.56 Op 22 april 1842 schreef de Raad van Den Haag een verzoekschrift aan de koning met de vraag om de rijschool ter beschikking te stellen voor de burgers zodat zij gebruik konden maken van de manege. Op 28 februari 1844 werd door de directeur van het kabinet des Konings bevestigd dat de gebouwen van de stadsmanege werden teruggegeven.57 De manege kende verschillende huurders maar kwam pas tot bloei onder het bewind van Rinse Hiemstra (1878-1940). Hij was een ruiter afkomstig uit Friesland en voormalig directeur van de Delftsche stadsmanege. Hiemstra wist van wanten. Hij zou directeur van de manege blijven tot 1940. Hij veranderde de naam van Stadsrijschool naar ’s-Gravenhaagsche Manége.58 Dat de paardensport ook aan het begin van de twintigste eeuw nog volop in het teken stond van de cavalerie blijkt wel uit het opmerkelijke feit dat Hiemstra, die in 1920 bij de voorwedstrijden van de Olympische Spelen de derde prijs bij het internationale springconcours behaalde, niet mocht deelnemen aan de Olympische Spelen later dat jaar in Antwerpen omdat hij geen beroepsmilitair was. Tot 1936 was dit een vereiste om deel te kunnen nemen aan de hippische sporten op de Spelen. Het manegepersoneel in de rest van Nederland was bovendien voor het merendeel afkomstig uit het leger. In die zin was het vrij uniek dat iemand, die niet tot het Nederlandse leger behoorde, directeur was van een manege. 59 Niet alleen Hiemstra zelf, maar ook zijn dochter Ada Hiemstra was een verdienstelijk ruiter. Bovendien waren ook de leerlingen van de manege bijzonder succesvol met de paarden van Hiemstra.60 Dat het reilen en zeilen van een manege toentertijd vooral een mannenwereld kon worden genoemd blijkt ook uit het gegeven dat de pikeurs die onder Hiemstra werden aangenomen louter mannen waren. Dat de interesse in het paardrijden binnen Nederland groter werd is op te merken aan
55
Pars, Agter de Stallen, 6. Ibidem, 7-8. 57 Ibidem, 24-25. 58 Ibidem, 40. 59 Ibidem, 46. 60 Ibidem, 41. 56
21
het aantal leerlingen dat wilde paardrijden na WOI op de ’s-Gravenhaagsche Manége. Dit aantal nam aanzienlijk toe. Hiemstra zocht in de jaren twintig en dertig de publiciteit op door te adverteren in plaatselijke dagbladen waarin lessen werden aangeboden en pensionpaarden die geïnteresseerden konden huren. Hierdoor steeg het aantal leerlingen van de manege.61 Eind jaren dertig had de dreiging van een oorlog ook invloed op de ’s Gravenhaagsche Manége. De mogelijkheid dat Nederland betrokken zou raken in WOII zorgde ervoor dat de Nederlandse strijdkrachten op 27 augustus in 1939 werden gemobiliseerd. Omdat er binnen het Nederlandse leger nog veelvuldig gebruik werd gemaakt van paarden had deze mobilisatie een grote invloed op de viervoeters. Op maandag 28 augustus 1939 moest elke Hagenaar die paarden in zijn bezit had, met zijn dieren naar het Malieveld komen waar ze werden gekeurd voor militaire dienst. De ‘s- Gravenhaagsche Manége raakte hierdoor veel paarden kwijt, maar dat deerde Hiemstra niet, het landsbelang stond immers voorop. De eigenaren van de paarden kregen wel een vergoeding wanneer hun paard in beslag werd genomen door het leger, het was echter in verhouding tot de aankoopprijs vaak een veel te laag bedrag. 62 Omdat paarden in beslag werden genomen door het leger raakte het enigszins stil op manege. Dit was echter van korte duur want de cavaleriepaarden moesten wel ergens worden gestald. De legerleiding gaf daarbij de voorkeur aan een ervaren manegedirecteur. Zo stroomde de manege weer vol met paarden. Hiemstra kreeg hier een vergoeding voor maar was van mening dat dit te weinig was omdat hij veel paarden was kwijtgeraakt door de remontering en daardoor werd beperkt in zijn lesgeven. Hij diende om deze reden een schadeclaim in bij de gemeente, die uiteindelijk in 1941 resulteerde in het uitkeren van een schadevergoeding. Hiemstra zou deze schadevergoeding zelf nooit in ontvangst nemen. Op 6 april 1940 verongelukte hij. Tijdens een slipjacht in de duinen bij Wassenaar kwam zijn paard ten val. Hiemstra kwam onder zijn paard terecht waardoor hij om het leven kwam. Hij werd op 10 april 1940 begraven op de begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag. Vrijwel alle bekende namen uit de paardenwereld namen hier tijdens deze uitvaart afscheid van hem. Hiemstra werd tweeënzestig jaar.63 Op zijn grafsteen is een stenen beeld geplaatst van een knielend paard met daaronder de tekst ‘MIJN TROUWSTE VRIEND’.64 Met de komst van WOII brak een zware periode aan voor de manege. Nora Tack (19162002) was echter de redder in nood. Na de dood van Hiemstra probeerde zijn vrouw en dochter de manege draaiende te houden. Zij slaagden hier niet in. Zodoende kwam Nora Tack in beeld. 61
Ibidem, 42. Ibidem, 59. 63 Ibidem, 60. 64 ‘Afbeelding Grafmonument Hiemstra’, http://www.vanderkrogt.net/standbeelden/object.php?record=ZH15ew, geraadpleegd op 15-05-2015. 62
22
Hoewel zij volgens het handelsregister de manege al overnam op 7 juni 1940 werd pas op 17 februari 1943 door de burgemeester van Den Haag besloten de manege te verhuren aan Nora Tack.65 Tack was de eerste vrouwelijke directeur van een manege in Nederland. Door WOII werd er niet heel veel aandacht geschonken aan deze vernieuwende gebeurtenis. Desalniettemin bleef het niet onopvallend. In het maandblad De Vrouw en haar huis publiceerde Kate de Ridder in augustus 1940 een biografie over Nora Tack.66 In het vier pagina’s tellende artikel ‘Een vrouw leidt een manege’ komt tot uiting dat Nora Tack in het oog was gesprongen van de Ridder doordat zij aan het einde van de jaren dertig samen met haar paard genaamd Mystery herhaaldelijk de eerste of tweede plaats won bij de wedstrijden van de Zuid-Hollandsche JachtVereniging. Ze wordt door de Ridder omschreven als een zeer energieke amazone, die niet alleen voortreffelijk reed maar ook voor haar paard de grootste zorg had. Volgens de Ridder was het niet eenvoudig Tack te interviewen, na de wedstrijden verdween zij eigenlijk meteen van het terrein om haar paard de nodige verzorging te geven.67 De Ridder zag haar kans schoon Tack op te bellen toen bekend was geworden dat zij de manege zou overnemen na het overlijden van Hiemstra.68 Uit het interview komt ook naar voren dat Tack niet is gaan paardrijden onder druk van haar ouders. Beiden beoefenden de sport niet. Als klein kind kwam ze in aanraking met paarden doordat ze in Indië op Midden-Java woonde waar ze op bergpaardjes reed. Toen ze terug kwam naar Nederland ging ze paardrijden bij Hiemstra, bij hem volgde ze vanaf 1928 haar lessen. Na het afronden van de hbs-b vertrok Tack naar Parijs omdat dit ‘goed zou zijn voor haar opvoeding’ en om de Franse taal te leren. Uiteindelijk deed ze vooral veel rijkunstige ervaring op in de Franse maneges en maakte ze kennis met de Franse manier van rijden. Na zes maanden vertrok ze naar Engeland, waar ze langer verbleef. Hier vervolgde ze cursussen aan de rijschool Captain Hance in Worcestershire waar Tack verder werd geschoold in de hippische sport. Deze school was een interne paardenopleiding waar Tack erg over te spreken is.69 Het was overigens deze rijschool waar Tack haar paard Mystery kocht. Eind 1934 verliet Tack deze rijschool en nam Mystery mee terug naar Nederland waar ze haar stalde in de s’Gravenhaagsche Manége, het was echter van korte duur, in september 1935 vertrok Tack weer naar Engeland. Hier deed ze mee aan verschillende jachten met Mystery, maar van dit luxeleventje had ze snel genoeg. Ze hoopte te kunnen gaan studeren voor veearts in Londen, maar hier was geen plaats meer. Tack nam toen het besluit te wachten totdat de nieuwe cursus 65
Pars, Agter de Stallen, 63. Ibidem, 64. 67 Kate de Ridder, ‘Een vrouw leidt een manege’, De Vrouw en haar huis 35 (1940) 135-138, aldaar 135-136. 68 de Ridder, ‘Een vrouw leidt een manege’, 136. 69 Ibidem, 136. 66
23
in Utrecht zou aanvangen. In de tussentijd bracht ze haar tijd door met Mystery op een ‘farm’ in Engeland. De verzorging voor Mystery nam ze volledig voor haar rekening, dit betrof niet alleen het rijden, maar ook het borstelen, voeren en het uitmesten van de stal. In 1936 keerde ze samen met haar merrie voorgoed terug naar Nederland.70 Toen ze in 1936 terugkwam ging ze studeren aan de Universiteit van Utrecht om veearts te kunnen worden. Ze behaalde haar propedeuse maar door het overlijden van Hiemstra staakte ze tijdelijk haar studie omdat ze zich aangemoedigd voelde het werk op de manege voort te zetten. Het les geven, jonge paarden rijden, buitenritten maken met klanten van de manege, voor Tack ging een levenswens in vervulling.71 Uit de laatste twee alinea’s van het interview blijkt dat de positie van Tack uitzonderlijk was, ze was immers een vrouw die zich staande moest houden in een door mannen gedomineerde wereld. Misschien nog wel interessanter in het kader van deze scriptie is dat Tack door de Ridder geprezen wordt vanwege haar liefde en passie voor de paarden: ‘Natuurlijk bezochten wij Mystery, de vosmerrie met de bles; bij haar box hing een kast vol strikken en cocardes! Maar hoe mooi dergelijke eereteekenen ook zijn en hoezeer zij pleiten voor den sportieven geest der amazone – het zwaartepunt der prestaties van deze jonge vrouw ligt m.i. meer bij haar werk zelf dan bij de behaalde prijzen. Haar rustige bescheiden en beschaafde optreden nemen voor haar in; zij houdt van haar vak en van haar arbeid; zij heeft thans een zeer zware taak op haar schouders genomen en de tijd zal moeten leeren of zij deze volbrengen kan, maar de wijze waarop zij haar aanvaardde, de toewijding, die uit haar gansche houding spreekt en de aanhankelijkheid van haar paarden en honden, die duidelijk toonen hòe zeer zij aan haar zijn gehecht, zijn even zooveel beloften voor de toekomst.’72 Tack wist de manege succesvol te beheren in oorlogstijd door rijtuigen te verhuren toen de vraag naar manegelessen afnam. Bovendien had ze nog leren rijden in dameszit en bood hierin ook lessen aan, iets dat bij mannelijke instructeurs niet mogelijk was. Er is helaas niet veel meer bekend over Nora Tack, op de biografie van Kate de Ridder na is er weinig persoonlijke informatie over haar te achterhalen. Mogelijkerwijs heeft dit te maken met het feit dat Tack wars was van persoonlijke aandacht en publiciteit. Wanneer ze al een verslaggever te woord stond dan vermeldde ze al op voorhand dat het gesprek louter over paarden moest gaan en niet over haarzelf.73 Het zoeken naar informatie over Tack levert alleen de boeken op die ze heeft 70
Ibidem, 137. Ibidem, 137. 72 Ibidem, 39. 73 Pars, Agter de Stallen, 66. 71
24
geschreven over paarden en paardrijden. Enkele titels zijn; Ruiters van morgen (1970), Carrouselfiguren en Dameszadel rijden (1972), Stalapotheek (1974) Verantwoord paardrijden (1988), Longeren; overzicht van het longeren van rijpaarden en pony's, afgestemd op het alledaags paardengebruik; alsmede aanwijzingen voor het correct monsteren van paarden en pony's (1990) en Paardrijden met het ruiterbewijs (1997). Laatstgenoemde schreef ze samen met H. van der Kolk. Dat haar kijk op paarden en paardrijden werd gewaardeerd blijkt niet alleen uit de vele boeken die zij geschreven heeft over de rijkunst, maar ook omdat ze in het begin van de jaren vijftig betrokken raakte bij de Federatie van Nederlandse Rijscholen (opgericht op 14 december 1930). Hiervan werd ze bestuurslid en later coördinator van praktijkopleidingen. Doordat ze het drukker kreeg met boeken schrijven en door haar betrokkenheid bij de FNRS stelde zij in 1960 een nieuwe directeur aan; Jan Kok die directeur van de Universiteitsmanege was geweest in Leiden. Hoewel hij in de jaren dertig volontair was geweest bij Hiemstra en een goede vriend was van Nora Tack deed hij het als nieuwe directeur van de s’-Gravenhaagsche Manége niet goed. Dit leidde er toe dat Tack in 1962 terugkeerde om het heft weer in eigen handen te nemen.74 Dit betekende echter niet dat haar werk buiten de manege minder werd. Toen in 1969 het Hippisch Centrum in Deurne75 werd opgezet was Tack de drijvende kracht achter de totstandkoming hiervan en een gedreven docente. Niet voor niets werd er een standbeeld van haar geplaatst binnen dit centrum.76 Tack was werkzaam binnen het hippisch centrum als docente en consulente tot 1982. Zij gaf les op een welhaast militaire wijze en was een lerares van de oude stempel. Ze was aanhanger van de klassieke rijkunst van Xenophon en probeerde dit dan ook over te dragen op haar ruiters. Doordat Tack steeds meer les ging geven aan Deurne was zij minder te vinden in de manege in Den Haag. Hoewel zij door haar werkzaamheden aan Deurne weinig tijd had voor de manege bleef zij tot 1994 zakelijk betrokken bij de rijschool.77 Bijzonder aan de geschiedenis van de s’-Gravenhaagsche Manége is dat er in de jaren veertig een vrouw aan het roer stond van de rijschool. Hoewel de paardenwereld toen nog een door heren gedomineerde wereld was stond Tack haar mannetje.
74
Ibidem,78-79. Deurne was een rijschool waar je in eerste instantie opgeleid kon worden tot instructeur, later kwamen hier ook nog andere opleidingen bij zoals stalmeester en hoefsmid, het was de grootste paardensportopleiding in Nederland. In november 2013 werd bekend gemaakt dat het centrum wegens financiële redenen werd gesloten. 76 Pars, Agter de Stallen, 79. 77 Ibidem, 78-79. 75
25
2.2 De Hollandsche Manege in Amsterdam
De Hollandsche manege is gelegen aan de Vondelstraat in Amsterdam. De manege stamt uit de achttiende eeuw en bevond zich voorheen op de hoek van de Lijnbaansgracht en de Leidsegracht. Momenteel is het niet alleen een rijschool, maar ook een museum dat op 5 oktober 2014 is geopend door de huidige minister van onderwijs, Jet Bussemaker.78 De leiding van de manege is niet zoals bij de s’-Gravenhaagsche Manége in handen geweest van een vrouw. Wat echter wel interessant is voor de relatie tussen vrouw en paard is dat de manege sinds 1853 een Hollandsche Carrousel Sociëteit bezat. Deze sociëteit stond open voor heren van de gegoede klassen en ze reden elke woensdagavond van acht uur tot elf uur. Dames werden niet toegelaten en reden op een andere avond. In de negentiende eeuw is er daarnaast helemaal geen ruimte voor dames binnen de sociëteit. Toen de damescarrousel probeerde om in 1895 opgenomen te worden in het ledenregister der Hollandsche Carrousel Sociëteit werd dit voorstel ijskoud afgewezen. Dames mochten louter als gasten om de veertien dagen meerijden. Ook aan het begin van de twintigste eeuw staat in het jaarverslag van de Hollandsche Carrousel Sociëteit beschreven dat dames liever niet worden toegelaten: ‘De damesclub heeft ons flink ter zyde gestaan en gelukkig hebben wij met succes eene poging van de dames kunnen afslaan, om zich van gasten tot werkende leden te laten degradeeren – dank zy de mannentaal die onze voorzitter tegenover het vriendelijk verzoek der dames heeft geuit, hebben deze besloten zich aan het onvermydelijke te onderwerpen en evenals vorig jaar als onze gasten mee te ryden.’79 Uiteindelijk trekken de mannen toch aan het kortste eind. Vanaf 1919 wordt de sociëteit toegankelijk voor vrouwen. Dit heeft wellicht ook te maken met de eerste feministische golf die er voor zorgde dat vrouwen en mannen meer gelijk werden, vrouwen kregen meer rechten waaronder het kiesrecht. Het verkrijgen van het kiesrecht voor vrouwen stond toevalligerwijs in verband met de afschaffing van het dameszadel. De oorzaak hiervan was dat de Amerikaanse suffragette Inez Milholland (1886-1916) het als haar doel zag om vrouwen te bevrijden van politieke ongelijkheid. Doordat ze demonstreerde te paard in spreidzit, werden er bij het rijden
‘Opening levend paardenmuseum’, http://www.dehollandschemanege.nl/nieuwsbrief/show/19/0-GUEST geraadpleegd op 15-03-2015. 79 Stadsarchief Amsterdam, archief nr. 940: Archief van de Hollandsche Carrousel Sociëteit.inv.nr. 9: Jaarverslagen 1858-1958 in ‘Jaarverslag 1903-1904’, scan.nr: KLAC00652000210. 78
26
in dameszit ook de nodige vraagtekens geplaatst.80 Het dameszadel zorgde er immers voor dat je als vrouw niet alleen kon opstappen en bovendien bracht het beperkingen in het paardrijden met zich mee. Ook in de Hollandsche Manege verdween het dameszadel naar de achtergrond. Niet iedereen juichte deze verandering toe. In zijn memoires uit de periode 1928/1930 ergert auteur Jan Kok zich over de teloorgang van de voorheen geldende gedragsregels: ‘Het publiek was niet meer zoals wij dat vroeger gewend waren geweest. Men wenschte geen behoorlijke lessen meer, men wenschte buiten te jakkeren, te springen en dames wilden op een herenzadel rijden, waarmede wij ons niet konden verenigen’.81 Ook uit het programmaboekje dat verscheen op de feestavond ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de manege aan de Vondelstraat komt tot uiting dat de oudere generatie op de Hollandsche Manege ervaart dat het moderne rijden niet kan tippen aan de rijkunst van vroeger en dat men tegenwoordig louter lessen neemt om zo snel mogelijk met het paard buiten de manege te kunnen treden. Niettegenstaande deze opmerkingen, waarin een hang naar het verleden valt te bespeuren, blijft het onverlet dat door de komst van nieuwe rijverenigingen de interesse in de paardensport in deze tijdspanne toeneemt. Buiten de Hollandsche Carrousel Sociëteit en de Officieren-Rijclub wordt in 1911 ook de studentenvereniging H.O.R.S. opgericht -die overigens nog steeds bestaat- de Amsterdamsche rij-sociëteit en enkele herenclubs.82 Zowel in de Haagsche Manége als in de Hollandsche Manege is te constateren dat vrouwen al voor WOII het paardrijden als vrijetijdsbesteding hebben ontdekt. Of deze ontwikkelingen op de Rotterdamsche Manège ook plaatsvonden zal in de volgende paragraaf aan bod komen. 2.3 De Rotterdamsche Manège De Rotterdamsche Manège werd opgericht in 1837. Het was niet de eerste rijschool die in Rotterdam werd gesticht. De eerste rijschool werd in Rotterdam net als in vele andere Nederlandse steden begin zeventiende eeuw gesticht maar ging ten onder. Daarna volgden nog een aantal pogingen tot het stichten van een stadsrijschool, maar ook deze pogingen waren gedoemd tot mislukken. Toen de Rotterdamsche Manège werd gesticht was Rotterdam zeven CuChullaine O’Reilly, ‘Sidesaddles and suffragettes, the fight to ride and vote’, http://horsetalk.co.nz/2014/10/06/sidesaddles-suffragettes-fight-ride-vote/#axzz3cm5sRgTg, geraadpleegd op 14-06-2015. 81 Wouter Slob, De Hollandsche Manege (Amsterdam 1986) 27. 82 Johan Berg, De Hollandsche Manege. 1882 -1932 (Amsterdam 1932) 20. 80
27
jaar verstoken geweest van een rijschool. De oorzaak lag in het feit dat er in Rotterdam weinig interesse bestond om paard te rijden. De stadsmanege verdween daardoor in 1830, mede doordat het stadsbestuur ook niet van plan was deze manege nieuw leven in te blazen.83 Het stichten van de Rotterdamsche Manège werd aangewakkerd door twee factoren. In de eerste plaats omdat het voortbestaan van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden eind 1830 onder druk kwam te staan. Omdat er oorlog dreigde ontstond opnieuw de vraag naar goed getrainde cavaleristen. Paardrijden werd zodoende weer een functionele bezigheid in plaats van een vrijetijdsbesteding. Meer mensen gingen paardrijden uit loyaliteit aan het vaderland en nationaliteitsbesef. In de tweede plaats groeide Rotterdam in de negentiende eeuw uit tot een zelfverzekerde handelsstad. Niet alleen op economisch gebied kon Rotterdam zich meten met andere grote steden, ook op cultureel gebied vond er een grote inhaalslag plaats. Rotterdam ging hierbij vooral de strijd aan met Amsterdam. Zo werden er tal van culturele instellingen opgericht. Te denken valt aan onder meer de verbouwing van de Schouwburg in 1851 en de oprichting van de Diergaarde in 1857. Ook het bezitten van een manege werd ervaren als een faciliteit die toebehoorde aan een welvarende stad. Omdat het stadsbestuur in de jaren dertig van de negentiende eeuw nog steeds geen interesse had in het stichten van een nieuwe manege, kwam de totstandkoming van de manege van de grond omdat een aantal vooraanstaande heren zich verenigde in 1837. Uiteindelijk wilde het stadsbestuur toch meewerken aan het realiseren van de manege en in 1839 was de Rotterdamsche Manège aan de Binnenweg een feit. Hier zou de manege tot 1937 gevestigd blijven.84 In de jaren dertig van de twintigste eeuw werd een verhuizing van de manege naar een meer groenrijke omgeving meer en meer wenselijk geacht. Door de aanleg van het Kralingse bos dat in de jaren dertig van de twintigste eeuw gedeeltelijk was voltooid, werd deze wens nog groter. Er was nu immers sprake van een landelijke locatie in Rotterdam. Op 30 juni 1937 was de verhuizing een feit en op 31 augustus vond de officiële opening plaats van het nieuwe gebouw aan de Kralingseweg 120 waar het zich nog steeds bevindt.85 De verhuizing kan achteraf gezien een zegen worden genoemd, want in mei 1940 werd het centrum van Rotterdam door het Duitse bombardement en de branden die hier het gevolg van waren verwoest. Hoewel WOII in Rotterdam heftig begon, kon er in de beginjaren van de oorlog gewoon worden paardgereden binnen de Rotterdamsche Manège. Voor Joodse leden was 1941 echter het laatste jaar waarin zij lid mochten zijn van de manege omdat het Joden in
83
Dicke en Pothoven, Traditierijk 175 jaar Sociëteit, 22. Ibidem, 28-29. 85 Ibidem, 53. 84
28
datzelfde jaar vanaf 15 september verboden werd in het openbaar sport te beoefenen. In 1942 werd de situatie nog belabberder. De Duitsers betrokken de manege en leden werden vanaf toen niet meer toegestaan. Doordat het bestuur zich bewust was van het sociale belang van de manege verenigde zij zich voortaan in de Ysclub Kralingen waar in de sportzaal geturnd kon worden, paardrijden zat er immers niet meer in. De manege kon door de leden pas weer worden betreden na de oorlog. Het pand was toen zeer beschadigd door de Duitse bezetter en bevatte ook geen paarden meer. Desalniettemin zorgde de saamhorigheid, die de oorlog had voortgebracht, onder de leden ervoor dat de manege snel uit het slop raakte.86 Zoals ik in het eerste hoofdstuk al heb laten zien veranderde de rol van het paard sterk na WOII, dit zien we in de praktijk ook terug op de Rotterdamsche Manège. Aangezien het paard na WOII steeds minder werd gebruikt als vervoermiddel en de landbouw gemechaniseerd raakte nam de vraag naar paarden af. Dit was een groot probleem voor de toenmalige directeur van de Rotterdamsche Manège Ad Klebe, die voor een belangrijk deel afhankelijk was van de paardenhandel. Om de manege te redden werd de Naamloze Vennootschap Maatschappij tot exploitatie der Rotterdamsche Manège opgericht. Zo werden de belangen van de manege en Klebe veilig gesteld.87 Deze NV leidde in het eerste jaar een verlies van ruim vierduizend gulden, de oorzaak hiervan werd gezocht in het geringe gebruik van de manegepaarden. Om hier verandering in te brengen kwam Klebe op het idee zich meer op de jeugd te gaan richten. Bovendien was Klebe er van overtuigd dat de manege meer leden voor zich kon winnen door de gunstige effecten die paardrijden had op de gezondheid te promoten. De inzet van Klebe om de manege te redden hielp. In 1946 was het aantal paarden binnen de manege bijna op vooroorlogs niveau.88 In de jaren vijftig van de twintigste eeuw ontstaan op de manege voor het eerst clubwedstrijden en jeugdwedstrijden. Bovendien neemt het aantal rijdende leden toe, vooral leden met kinderen melden zich aan bij de manege. In 1954 wordt dan ook de jeugdvereniging Equitatus opgericht. Dat paardrijden geliefd raakt onder de Rotterdammers blijkt uit het aantal rij-uren dat stijgt in 1955 met vijfendertig procent.89 In de jaren zestig krijgt de manege evenals de rest van Nederland te kampen met sociaalmaatschappelijke veranderingen. Deze wending wordt op de manege niet door iedereen gewaardeerd. Dit blijkt uit de brieven die de toenmalige secretaris Steven Crol schreef naar het 86
Ibidem, 56-59. Ibidem, 64. 88 Ibidem, 64. 89 Sandra Blauw-Escher, Societeit gevestigd in de Rotterdamsche Manège ‘De Jockey Club’, 1837-1987 (Rotterdam 1987) 59-60. 87
29
bestuur. Zo worden jongeren eind jaren zestig dringend verzocht hun lange haar in bedwang te houden omdat de lengte van het haar een belemmering is voor de correcte manier van paardrijden. Dat de Rotterdamsche Manège de formele cultuur bewaakte in de jaren zestig en zeventig blijkt ook uit het feit dat in het begin van de jaren zeventig van de ruiters nog werd verwacht dat zij reden in een jasje. Een trui of een blouse werd niet getolereerd.90 Het bestuur hechtte sowieso veel waarden aan regels. Zo werd, wederom door Crol, eind jaren zestig opgemerkt dat de leden zelf veel te veel de dienst uitmaakten binnen de manege en dat dit niet de bedoeling was. Het was immers niet aan hen te bepalen wie op welk paard reed en daarmee het gezag van de instructeur te ondermijnen.91 Het waarborgen van deze tradities en het bewaken van de regels binnen de manege was echter niet van lange duur. Steeds meer leden vonden de reglementen achterhaald en dit zorgde voor een aantal aanpassingen. Ook de positie van de vrouw veranderde binnen de manege. Hoewel vrouwen al aan het einde van de negentiende eeuw werden toegestaan paard te rijden binnen de Rotterdamsche Manège, in 1884 reden er ongeveer zestig vrouwen, kon een vrouw niet zelfstandig lid worden van de manege. De regel was dat wanneer de man lid werd zijn vrouw en kinderen dit automatisch ook waren.92 In de jaren zestig van de twintigste eeuw gold deze regel nog steeds, in 1972 werd deze enigszins aangepast doordat dochters van leden niet meer automatisch lid werden maar ook contributie moesten betalen, pas in 1979 konden vrouwen zelf lid worden en kregen ze ook meer inspraak binnen het wel en wee van de manege: ‘Op de ledenvergadering van 24 januari 1979 stelde het bestuur voor de statuten en het huishoudelijk reglement op een aantal punten te wijzigen. Hierdoor zouden vrouwen en mannen voortaan gelijke rechten hebben met betrekking tot toegang tot de manege en de sociëteit, het gebruik maken van paarden, het volgen van rijlessen, het rijden op het terrein en het stallen van de dieren. Het voorstel leidde tot een uitgebreide discussie. Zozeer zelfs dat de vergadering tijdelijk werd geschorst ‘teneinde de mening van de aanwezigen formeler te kunnen peilen’. Na de schorsing besloot de vergadering om de voorgestelde gelijkheid in te voeren.’93 Met het invoeren van deze gelijkheid namen de vrouwen direct een volgende stap. Ze wilden ook lid worden van het bestuur. Hoewel er meerdere kapers op de kust waren was het Katinka
90
Dicke en Pothoven, Traditierijk 175 jaar Sociëteit, 70-71. Ibidem, 71. 92 J.P. van der Weele, Gedenkboek ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan der ‘Societeit gevestigd in de Rotterdamsche Manège 1837-1937 (Rotterdam 1937) 107. 93 Dicke en Pothoven, Traditierijk 175 jaar Sociëteit, 73-74. 91
30
Engelberts die als eerste vrouw op 16 april 1980 tot het bestuur werd toegelaten. Zodoende kwam er een einde aan het hechte mannenbolwerk. Door de komst van Engelberts ging de manege een andere koers varen. Engelberts was van mening dat de manege een jeugdlidmaatschap moest instellen en in 1982 kwamen er pony’s op stal. 94 Hoewel de jeugd vanaf de jaren vijftig lid kon worden van de manege en de jeugdvereniging Equitatus in deze jaren werd opgericht kwam het paardrijden onder kinderen niet echt van de grond.95 Dit is mede te verklaren doordat voorheen kinderen alleen lid konden worden als een van hun ouders lid was. Het instellen van het jeugdlidmaatschap is zeer succesvol. In het jaarverslag van de jockeyclub gevestigd in de Rotterdamsche Manège staat hier het volgende over: ‘Het jeugdlidmaatschap is een groot succes, zoals in 1981 al te verwachten was. Angst voor vergrijzing van het ledenbestand hoeft er niet te zijn met een honderdtal kinderen, die iedere week paard-of pony rijden. Het gewone ledental liep iets terug naar 300. Het aantal verreden rij-uren in 1982 bedroeg 9606. Dit was in 1981 6225 uur. Deze stijging is het gevolg van de pony-uren.’96 In de jaren die daarop volgen raken steeds meer kinderen besmet met het paardenvirus. In 1982 waren er zevenentwintig jeugdleden, in 1983 honderd en in 1994 honderdzesentachtig.97 Samenvattend kan worden geconcludeerd dat ook op de Rotterdamsche Manège vrouwen al voor WOII welkom waren om te rijden. Echter, op laatstgenoemde manege konden vrouwen pas lid worden wanneer hun man dat ook was. Deze regel werd pas in de jaren zeventig van de twintigste eeuw aangepast. Bovendien ging het aanpassen van deze regel niet zonder slag of stoot. De mannen gaven hun heerschappij niet zomaar op. Een vaststelling die ook terug te vinden is op de Hollandsche Manege aan het begin van de twintigste eeuw wanneer vrouwen lid willen worden van de Hollandsche Carrousel Sociëteit. Wat dat betreft was de Haagsche Manége zijn tijd iets vooruit. In de jaren veertig van de twintigste eeuw stond hier immers al een vrouw aan het hoofd van de rijschool. Desalniettemin worden de maneges in Nederland pas decennia later na WOII door een meerderheid aan meisjes en vrouwen bezocht. Ze nemen de overhand en laten de mannen naar de achtergrond verdwijnen. De oorzaak hiervan was dat maneges vanaf dan toegankelijk worden voor de jeugd en vanaf dat moment nemen de meisjes dan ook in aantal toe. Overigens is het niet alleen op deze maneges het geval dat de jeugd in 94
Ibidem, 74. Ibidem, 76. 96 Archief Societeit gevestigd in de Rotterdamsche Manège ‘De Jockey Club’ (ASRM), doos 1.10.2: ‘Jaarverslagen van de secretaris’ map: Jaarverslagen van de secretaris 1981-2007 in ‘Verslag verenigingsjaar 1982’, 2. 97 Dicke en Pothoven, Traditierijk 175 jaar Sociëteit, 76. 95
31
Nederland pas later zijn weg naar de maneges vindt. Waarom dit zo is en waarom het in de loop der jaren vooral meisjes zijn die hun weg naar de manege vinden, zal in het derde en laatste hoofdstuk worden verklaard.
32
3. Ponymeisjes en Paardenvrouwen Een ontwikkeling die wellicht van invloed is geweest op de relatie tussen vrouwen en paarden is de komst van de pony’s op de manege. Dit betekende dat de jeugd kon rijden. In dit hoofdstuk zal nader worden ingegaan waarom dit van belang is en hoe het komt dat het vooral meisjes zijn die gaan paardrijden. 3.1 De eerste pony’s in Nederland Dat de jeugd in Nederland zich kon gaan bezighouden met de ruitersport kwam doordat er in de jaren vijftig voor het eerst pony’s werden ingezet om op te rijden. Tot die tijd werden pony’s vooral gebruikt om karretjes te trekken. In de jaren vijftig werden voor het eerst Shetlanders gebruikt om op te rijden, later voegden zich hier nog andere rassen bij zoals de Welshpony en de New Forest pony.98 De eerste ponyclubs schieten eind jaren vijftig en begin jaren zestig dan ook als paddenstoelen uit de grond. Enkele voorbeelden hiervan zijn: ponyclub ‘de Hertruitertjes’ opgericht in 1956 in Hellendoorn, ponyclub ‘de Merwederuiters’ opgericht in 1956 te Gorinchem, ponyclub ‘de Bergruitertjes’ ontstaan in 1961 te Holten, ponyclub ‘Sint Pieter’, opgericht in Epen in 1960 en later verhuisd naar de Sint Pietersberg in Maastricht, ponyclub ‘Markelo’ opgericht in 1965 in Markelo, ponyclub ‘de Ponyvrienden’ opgericht in 1969 in Echt. Deze ponyclubs konden zich aansluiten bij de NPC, de Nederlandse Pony Club, die in 1959 werd opgericht: ‘De NPC is de landelijke organisatie van de verspreid in Nederland rijdende ponyruiters die meestal hun onderricht genieten in een manegebedrijf en rijden op pony’s van dat bedrijf’.99 Dat de jeugd voorheen niet ging paardrijden op maneges had er alles mee te maken dat het in de voorgaande jaren niet ongewoon was dat men wachtte met paardrijden totdat men volwassen was. Dit kwam doordat het kind te klein werd gevonden om paard te rijden en niet sterk genoeg werd geacht.100 Deze ponyclubs zijn een Engelse vinding. Waar de Nederlandse Pony Club in Nederland pas in 1959 het licht zag, werd in Engeland ‘The Pony Club’ al in 1929 opgericht.101 Engeland was hier vooruitstrevend in, want evenals in Nederland werden de ponyclubs in andere landen ook pas eind jaren vijftig begin jaren zestig opgericht. In België zelfs pas eind jaren zestig, begin jaren zeventig.102 Nederland bood overigens begin jaren zestig
98
Slob, Paardrijden met en door kinderen, 85. Ibidem, 116. 100 Ibidem, 85-86. 101 Ibidem, 115. 102 Ibidem, 117. 99
33
ook voor spastische kinderen en kinderen die aan de ziekte polio leden de mogelijkheid tot ponyrijden. Ook dit idee was overgenomen uit het buitenland. In Denemarken werd in 1955 een vereniging opgericht die rijlessen aan kinderen met polio verschaft.103 Door de succesvolle resultaten die hierbij werden geboekt werd dit idee ook in Nederland gevolgd. Dit leidde er toe dat in 1962 voor het eerst gereden kon worden op pony’s door kinderen met polio, kinderen die spastisch waren en traumapatiënten. Dat dit succesrijk was blijkt uit het feit dat in 1963 tot en met 1966 ruiterkampen werden georganiseerd speciaal voor deze doelgroep. Overigens werd in 1968 de Federatie Paardrijden Gehandicapten opgericht, een organisatie die tot op de dag van vandaag actief is en er voor zorgt dat minder validen in contact kunnen worden gebracht met paarden.104 De komst van de pony’s zorgde ervoor dat een breder publiek toegang had tot het beoefenen van de ruitersport en de omgang met paarden en pony’s. Niet alleen kinderen konden nu kennismaken met de viervoeters en alles wat daar mee te maken had, maar ook minder validen. Dat droeg tevens bij tot een explosieve groei van het aantal maneges in Nederland. Dit zal in de volgende paragraaf verder worden uitgewerkt. 3.2 De groei van het aantal maneges in Nederland en de ontwikkeling van de paardensportbeoefening in ons land
Paardrijden raakt in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw in Nederland erg geliefd. Dit blijkt mede uit het rapport Maneges in Nederland; inventarisatie, ontwikkelingen en aanbevelingen, dat werd opgesteld om aan te tonen hoe de ontwikkeling van Nederlandse maneges er uit ziet. Het rapport stamt uit 1980. De commissie die verantwoordelijk was voor het opstellen van het rapport bestond uit een tiental vertegenwoordigers van onder andere de stichting Nederlandse Hippische Sportbond (NHS), de Koninklijke Nederlandse Federatie van Landelijke Rijvereniging (KNF), de Nederlandse Katholieke Bond van Landelijke Rijverenigingen (NKB), de Nederlandse Bond van Rij- en Jachtverenigingen (NBVR), de Nederlandse Pony Club (NPC) en de Federatie van Nederlandse Rijscholen (FNRS). De eindredactie van het rapport was in handen van de heer J. van Leeuwen, directeur van de NHS, met medewerking van mejuffrouw Mr. M.A. Boswijk, secretaris van de FNRS.105 In het voorwoord van het rapport staat beschreven dat deze commissie is samengesteld op verzoek 103
Ibidem, 35. Ibidem, 38. 105 Stichting Nederlandse Hippische Sportbond (NHS): J. van Leeuwen e.a. ed., Rapport Maneges in Nederland; inventarisatie, ontwikkelingen en aanbevelingen. (Den Haag 1980) 8-9. Ter inzage: Bijzondere Collecties Universiteit van Amsterdam. 104
34
van de Stichting Fonds Nederlandse Veefokkerij. De reden hiervoor was om te bekijken hoe de ontwikkeling van het manegewezen er in Nederland uitziet. In het voorwoord staat ook beschreven dat er in de afgelopen twintig jaar een enorme groei heeft plaatsgevonden van het aantal maneges in ons land. Het totaal aantal maneges op dat moment was 632: ‘Op zich is de toename van het aantal maneges niet zo verwonderlijk gezien de stormachtige ontwikkeling van de paardensportbeoefening in ons land.’106 In de inleiding van het rapport staat beschreven dat de beoefening van de paardensport vooral het laatste decennium is gestegen: ‘Hoewel exacte cijfers ontbreken, kan worden aangenomen, dat door 250.000 personen regelmatig wordt paardgereden. De paardensport behoort daarmede tot de ‘top tien’ van de meest beoefende takken van sport in ons land’.107 Deze groei wordt volgens de redactie van het rapport veroorzaakt door drie factoren. In de eerste plaats door de toegenomen welvaart, ten tweede doordat er meer vrije tijd beschikbaar is en ten derde door de nadruk die sportieve recreatie heeft gekregen, het belang van bewegen dat goed is voor lichaam en geest.108 Hoewel, aldus de redactie van het rapport, exacte cijfers omtrent het totaal aantal paardensportbeoefenaren ontbreken zijn er wel gegevens voorhanden die deze groei aantonen. Deze gegevens hebben betrekking op de ledentallen van de organisaties die zijn aangesloten bij de Nederlandse Hippische Sportbond (NHS) en het aantal manegebedrijven die zijn aangesloten bij de Federatie van Nederlandse Rijscholen (FNRS). Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in vier organisaties. Het aantal landelijke leden wordt onderverdeeld in vier categorieën. De eerste categorie is het aantal ruiterclubs/verenigingen, de tweede categorie is de NBVR: de Nederlandse Bond van Rij – en jachtverenigingen, de derde categorie is de NPC en de vierde categorie is de FNRS: Federatie Nederlandse Rijscholen, in 2002 werd deze naam veranderd in Federatie Nederlandse Ruitersportcentra.109 De NBVR en de NPC zijn in 2002 samen met twee andere verenigingen samengevoegd in de KNHS: Koninklijke Nederlandse Hippische Sportbond. Uit deze gegevens blijkt dat in 1953 het aantal landelijke leden van de bij de NHS aangesloten organisaties 7521 is. In 1965 zijn dat er 10.077 en in 1980 niet minder dan 40.576. De grootste groei vindt plaats tussen 1970 en 1980. In 1970 waren er 16.082 leden en in 1980 maar liefst 40.576. In 1980 was het aantal leden dat aangesloten was bij de ponyclubs: 4831. In het rapport Ruitersportbeoefening in Nederland uit 1974 dat werd opgesteld door Intomart, een organisatie die marktonderzoeken doet, werd het aantal ruitersportbeoefenaren op 200.000 personen
106
NHS., Rapport Maneges in Nederland, 4. Ibidem, 7. 108 Ibidem, 10. 109 Ibidem,10. 107
35
getaxeerd.110 Door de groei van het aantal leden dat is aangesloten bij de landelijke ruitersportbonden en de groei van het aantal manegebedrijven is het volgens de redactie van het rapport Maneges in Nederland aannemelijk dat het aantal ruitersportbeoefenaren in 1979 op 250.000 kan worden geschat. Twintig procent van deze ruiters zijn wedstrijdruiters. Dit betekent dat het merendeel recreatieve ruiters zijn. Deze interesse in de recreatieve ruitersport kwam tot bloei eind jaren zestig en werd vanaf dat moment alleen maar groter.111 Deze groei heeft mede te maken met de interesse van de jeugd in de paardensport. Het rapport Sportbeoefening in Nederland geeft aan dat 7 procent van de jongeren in de leeftijd van 8 tot en met 19 jaar de paardensport beoefent. Het Intomart rapport uit 1974 geeft aan dat 6,7 procent van de jongeren de paardensport beoefent. Dat de jeugd interesse heeft in de paardensport blijkt ook uit het project uit 1979 van de NHS, ‘School te paard’.112 Dit project hield in dat leerlingen in groep acht van de basisschool, toen nog aangeduid als de zesde klas, van september 1979 tot en met juni 1980 de mogelijkheid kregen aangeboden om gratis een uur paardrijles te nemen. Het project blijkt een succes, ongeveer tachtig procent van de leerlingen die begonnen met de lessen volgden deze tot aan het einde.113 De interesse van de jeugd in de ruitersportbeoefening begon reeds in de zestiger jaren en heeft alleen maar een goede invloed gehad op de maneges in Nederland. Een gegeven dat hier zeker aan heeft bijgedragen is dat jeugdige ruiters meer vrije tijd hebben en meer in de gelegenheid zijn overdag te rijden. Bovendien zijn zij gedurende vakantieperiodes in staat deel te nemen aan ruiterkampen.114 Dat er een gigantische groei heeft plaatsgevonden blijkt ook uit het feit dat in 1960 er slechts 46 maneges in Nederland waren, in 1970 waren er 263 maneges en in 1980 maar liefst 632.115
3.3 Paardengekken en pennymeisjes In de vorige paragrafen is aan bod gekomen dat door de komst van pony’s paardrijden voortaan ook door de jeugd kan worden beoefend en dat de komst van jeugdige ruiters enorme invloed heeft gehad op de groei van maneges in Nederland. Al in 1985 komt Wouter Slob tot de
110
Ibidem, 10-11. Ibidem,11-12. 112 Ibidem, 13. 113 Stichting Nederlandsche Hippische Sportbond: Commissie school te paard: J. van Leeuwen e.a. ed., School te paard (Rapport: Den Haag 1980) Voorwoord. Ter inzage: Bijzondere Collecties Universiteit van Amsterdam. 114 NHS, Maneges in Nederland, 32. 115 Ibidem, 15. 111
36
ontdekking dat ponyclubs in Nederland meer meisjes aantrekken dan jongens.116 Slob komt bovendien met interessante cijfers omtrent deze bewering: ‘De Koninklijke Nederlandse Federatie van Landelijke Rijverenigingen heeft van een en ander een goede statistiek bijgehouden, waaruit blijkt dat eind 1983 er 2749 meisjes t/m 13 jaar lid waren tegen 737 jongens en 6472 meisjes van 14 t/m 18 jaar tegenover 1681 jongens van die leeftijd. In het totaal dus 9221 meisjes tegenover slechts 2418 jongens beneden de 19 jaar. Bij de NPC waren per 1 januari 1984 totaal 8823 ponyruiters aangesloten van wie – naar men veronderstelt – slechts een vierde jongens was. Bij de Nederlandse Katholieke Bond van Landelijke Rijverenigingen (NKB) telde men in 1984 6072 meisjes tegenover 4228 jongens als lid der ponyclubs.’117
De cijfers liegen er niet om, de meisjes zijn in de meerderheid. Ook uit de ledenlijsten van de Rotterdamsche Manège blijkt dat er in 1980 van de 64 jeugdleden er maar 16 jongens zijn. In 1985 zijn er 14 jongens te vinden binnen een aantal van 103 jeugdleden. In 1989 zijn er 18 jongens lid van de 127 jeugdleden. In 1994 zijn er 11 jongens te vinden in het aantal jeugdleden van 148.118 Niet alleen binnen de maneges en ponyclubs tonen de cijfers aan dat paardrijden steeds meer een meisjesbezigheid wordt, ook het verschijnen van jeugdtijdschrift de Penny is hier het gevolg van. De Penny bestaat vanaf 1978 en wordt uitgegeven door Holco Publications. Het tijdschrift is volledig gericht op de belevingswereld van het paardenmeisje. Het woord ‘Penny meisje’ is hierdoor een waar begrip geworden binnen de Nederlandse taal. Dat het blad een succes is, blijkt uit de huidige verkochte oplage, deze bedraagt gemiddeld 50.000 exemplaren per twee weken.119 Het blad bestaat voor het merendeel uit strips, deze hebben meestal hetzelfde thema. Een meisje bouwt een onlosmakelijke bijzondere band op met een paard die ze over het algemeen leert kennen op de manege. In 1999 is er in het dagblad Trouw een interview verschenen met de directeur van Holco Publications, P.M. Tuijnman (1931): ‘Toen we destijds ontdekten dat een paardenstrip de verkoop van ons meidenblad Debbie deed stijgen, zijn we met de Penny begonnen’.120 Vanaf het ontstaan tot en met de dag van vandaag is de Penny gericht op meisjes. De verhalen en stripverhalen gaan vrijwel altijd over de bijzondere band
116
Slob, Paardrijden met en door kinderen, 118. Ibidem, 118-119. 118 ASRM, doos 3.2.1 en doos 3.2.2: ‘Ledenlijsten’. 119 http://www.holcopublications.nl/pdf/HolcoPersInformatie.pdf, geraadpleegd op 23-07-2015. 120 Arlette Dwarkasing, ‘Gegrepen door de band met een paard’, Trouw, 22 december 1999. 117
37
tussen het meisje of vrouw en haar paard(en).121 In 2010 verscheen bovendien de film Penny’s Shadow, waarin het getraumatiseerde paard Shadow door het zeventienjarige meisje Lisa opnieuw het vertrouwen wint in de mens.122 Overigens verschijnt er in 1982 een lied van het populaire kinderkoor ‘Kinderen voor kinderen’ genaamd ‘Johnny mijn pony’, waarin het meisje Miranda zingt over de liefde voor haar pony Johnny: ‘Ik had m'n kamer altijd boordevol met beesten Daar is wat afgepiept, geblaft en gemiauwd En ik hield echt van ze, tenminste, van de meeste Ik ben niet iemand, die van iedereen maar houdt En nu heb ik al een jaar m'n eigen pony Da's wel wat anders dan een pad of hagedis En ben ik nu bij, zo heet-ie, bij mijn Johnny Dan voel ik pas wat echte liefde is
refrein: Hoor je mij toevallig praten over Johnny Heb ik het niet over een jongen van m'n klas Nee, dan praat ik uitgebreid over m'n pony Die me liever is dan Bertus, Bob of Bas Die me Peter van hiernaast zelfs doet vergeten Maar of dat over twee jaar nog zal zijn Ik weet het niet en 'k wil het ook niet weten Ach... over twee jaar is m'n pony toch te klein
't Is zoveel meer nog dan een dier om op te rijden Ik sta soms uren lang gewoon maar bij het hek Je roept maar: "Johnny" en hij staat al bijna bij je En legt dan zo dat kleine koppie in je nek En dan kroel ik hem zo zachtjes door z'n manen En word dan warm, maar ik weet echt niet van wat
121 122
Ibidem. ‘Penny’s Shadow Trailer’, https://www.youtube.com/watch?v=KFfW56yQj-U, geraadpleegd op 24-06-2015.
38
Ik voel me rijk, maar tegelijk, voel ik m'n tranen Dat heb ik bij een jongen nooit gehad’123 Dit is overigens niet het laatste liedje dat werd gezongen door ‘Kinderen voor kinderen’ waarin het thema bestaat uit de liefde tussen een meisje en paarden. In 1995 werd het liedje ‘Alles van paarden’ uitgebracht: ‘Woorden enkel maar woorden Maar woorden schieten te kort Om te beschrijven hoe gelukkig ik word Bij het zien van mijn paard Mijn lievelingspaard Hoe ze daar staat En dromerig over het prikkeldraad staart’124 In 2001 werd er door ‘Kinderen voor kinderen’ voor het eerst door een jongen een liedje gezongen over paarden. Opnieuw is het thema van dit liedje de liefde van een meisje voor haar paard: ‘Ze woont in de buurt, hier op een boerderij Ik kijk altijd naar haar, maar zij kijkt nooit naar mij Ik heb haar al één keer mijn liefde verklaard Maar zij wil alleen zijn; alleen met haar paard
Verliefd op een paard, verliefd op een paard Ik wil met haar alles delen, maar het is haar niets waard Verliefd op een paard, verliefd op een paard Ik ben gek op een meisje, maar zij Is verliefd op een paard
Ze heeft diepblauwe ogen, ongelofelijk mooi Maar zij heeft slechts ogen voor haver en hooi
Liedtekst ‘Johnny mijn pony’ gezongen door Miranda, ‘Kinderen voor kinderen’ 1982, http://jeroeng.t-gi.nl/kinderenvoorkinderen_tekstendeel3.htm#JOHNNYMIJNPONY3, geraadpleegd op 21-07-2015. 124 Refrein ‘Alles van paarden’ gezongen door Karianne Bal, ‘Kinderen voor kinderen’ 1995, http://kinderenvoor-kinderen.clubs.nl/nieuws/detail/237095_alles-van-paarden, geraadpleegd op 21-07-2015. 123
39
Nee, ik kan het niet winnen van haar lievelingsdier Ik heb maar twee benen en hij heeft er vier’125 In al deze liedteksten is er steeds een terugkerend aspect; de liefde tussen het paard/pony en het meisje. Niet alleen de komst van het tijdschrift de Penny en deze liedteksten tonen aan dat er iets speciaals is tussen meisjes en paarden, ook verschijnen er vanaf het midden van de jaren zeventig verschillende boekenreeksen die dit thema waarborgen. Een voorbeeld hiervan is de boekenreeks Billie und Zottel geschreven door Rosemarie Eitzert (1939), beter bekend onder haar pseudoniem Tina Caspari. Het eerste deel van Billie und Zottel verschijnt in 1976. In Nederland werd deze serie ook vertaald en uitgegeven onder de naam Romana en Ragebol. Overigens verschijnt er in Nederland vanaf 1978 de Biancareeks, geschreven door Yvonne Brill (1942). In totaal verschenen er zestig boeken over het paardenmeisje Bianca en haar avonturen. 126
Bovendien verschijnen er naast het paardentijdschrift Penny, liedjes over paarden en boekenreeksen ook nog de zogenaamde ‘my little pony’s’. Dit speelgoed wordt voor het eerst uitgegeven onder de naam ‘my pretty pony’ in 1981. In 1983 verschijnen er kleinere pony’s onder de naam my little pony. Het zijn plastic mini paardjes waarvan de staart en de manen uit kunsthaar bestaan die gekamd en gevlochten kunnen worden. De pony’s hebben allemaal verschillende kleuren en sommige bevatten zelfs meerdere kleuren of hebben glitters. Van 1986 tot en met 1987 verschijnt er tevens een tekenfilmserie over de pony’s.127 De pony’s zijn nog steeds te koop bij verschillende speelgoedzaken, bijvoorbeeld Intertoys.128 Waarom het vooral meisjes zijn die zich aangetrokken voelen tot deze dieren, daar is nog weinig onderzoek naar verricht. Niet helemaal onlogisch, omdat deze ontwikkeling pas van vrij recente datum is. In Nederland stamt het meest recente onderzoek naar dit thema uit 2004. In haar doctoraalscriptie Ponymeisjes een subcultuur beschreven en verklaard komt Judith Eekhout tot de conclusie, na uitvoerig veldonderzoek op de Hollandsche Manege in Amsterdam, dat er in de eerste plaats inderdaad meer meisjes zijn dan jongens op de manege. Gedeelte Liedtekst ‘Verliefd op een paard’, ‘Kinderen voor kinderen’ 2001, http://www.lyricsforsong.net/lyrics/kinderen-voor-kinderen-verliefd-op-een-paard-lyrics_jlpnpl.html, geraadpleegd op 21-07-2015. 126 Claudia van Bree, ‘Jeugdsentiment Einde aan reeks Bianca boeken’ (07-02-2014), http://www.bitmagazine.nl/algemeen/jeugdsentiment-einde-aan-reeks-bianca-boeken-2/6406/, geraadpleegd op 22-07-2015. 127 ‘De geschiedenis van My Little Pony’ (15-10-2012), http://www.cheepa.nl/baby-kind/de-geschiedenis-vanmy-little-pony.html, geraadpleegd op 23-07-2015. 128 ‘My little pony’s’, http://www.intertoys.nl/my-little-pony-figuur-met-accessoire, geraadpleegd op 25-072015. 125
40
In de tweede plaats verklaart ze dat de liefde voor het paard cultureel bepaald is. In de Westerse cultuur is het volgens haar zo dat vrouwen en meisjes makkelijker worden gekoppeld aan het geven van genegenheid, tederheid en verzorging aan een dier dan dat bij jongens het geval is. Deze eigenschappen staan volgens haar immers voor vrouwelijkheid.129 Eekhout was niet de eerste die onderzoek deed aan de Hollandsche Manege in Amsterdam, ze benoemt in haar doctoraalscriptie ook het onderzoek van de journaliste Annet Mooij uit 1987 in het tijdschrift Jeugd en Samenleving.130 Volgens Mooij is naast de passie voor paarden en pony’s het zorgende aspect de belangrijkste reden waarom het vooral meisjes zijn die zich aangetrokken voelen tot paarden en pony’s: ‘Het is in de gesprekken die ik met de verzorgsters gevoerd heb verschillende keren ter sprake gekomen wat deze hobby zo aantrekkelijk maakt en wat nou eigenlijk zo leuk is aan de manege. Het belangrijkste is hun passie voor paarden. Ze zijn allemaal ‘echt helemaal gek op die beesten’. Dit is vooral tijdens het poetsen zeer duidelijk waarneembaar. De omgang met de paarden is bijzonder lichamelijk; aaien, kloppen, zoenen, geminnekoos en meisjeshoofden die zich liefdevol tegen een gespierde paardenhals aanvleien behoren tot de taferelen die je geregeld kan zien. Vooral de band met het verzorgpaard is sterk.’131 Jongens hebben deze drang tot zorgen veel minder, geen enkele jongen heeft een verzorgpaard onder zijn hoede, aldus Mooij.132 Hoewel alle meisjes die Mooij voor haar onderzoek gebruikt er van overtuigd zijn dat deze passie voor de paarden en pony’s blijvend zal zijn en hun ideaal een eigen paard is op stal, heeft een werknemer van de Hollandsche Manege vaker ervaren dat deze liefde vaak tijdelijk is en dat de meisjes komen en weer gaan.133 Een ander onderzoek dat Eekhout benoemt in Ponymeisjes een subcultuur beschreven en verklaard is het onderzoek van de Duitse psychologen Helga Adolph en Harald A. Euler.134 In Duitsland werd in 1994 een enquête gehouden onder een groep van 138 paardenmeisjes in de leeftijd 7-14 jaar en onder paardenmeisjes in de leeftijd van 14-20 jaar door de psychologen
129
Judith Eekhout, Ponymeisjes Een subcultuur beschreven en verklaard (Doctoraalscriptie) (Amsterdam 2004) 73. 130 Eekhout, Ponymeisjes een subcultuur beschreven en verklaard, 15. 131 A. Mooij, ‘Paarden, paarden en nog eens paarden, de wereld van manegemeisjes’, Jeugd en Samenleving 6 (1987) 383-396, aldaar 389. 132 A. Mooij, ‘Paarden, paarden en nog eens paarden’, 388. 133 Ibidem, 395-396. 134 Eekhout, Ponymeisjes een subcultuur beschreven en verklaard, 12.
41
Helga Adolph en Harald A. Euler.135 Volgens Adolph en Euler wordt het paard bij meisjes in de leeftijd van 7-14 jaar als een vriend, maatje en metgezel beschouwd en heeft hij zelfs als het ware een partnerrol. De verzorging is voor de meisjes belangrijker dan het rijden: ‘Sie wollen dem Pferd nahe sein, fühlen sich bei ihm sicher und geborgen, schmusen gern mit ihm, glauben, daß es ihre Stimmungen erkennt, und sie sehen ihr Interesse am Reiten und an Pferden zeitlich unbegrenzt. Im Krankheitsfalle würden sie lieber ihr Pferd pflegen, als ein neues zu bekommen, auch wenn sie dadurch nicht mehr reiten könnten.’136 Volgens Adolph en Euler is het vooral bij jonge meisjes aantoonbaar dat het zorgende aspect een drijfveer is om paard te rijden. Wanneer vrouwen na hun achttiende blijven rijden gaat het ze meer om de sportieve prestaties.137 Het zorgende aspect wordt door meerdere auteurs aangehaald die zich in dit thema hebben verdiept. Nog een andere auteur die min of meer tot dezelfde ontdekking komt is Wouter Slob. In zijn boek Paardrijden met en door kinderen, beschrijft ook hij dat de verzorging van de pony een belangrijk onderdeel is van het rijden binnen een ponyclub. Deze verzorging trekt volgens hem veel kinderen aan en met name meisjes.138 In het artikel ‘In plaats van jongens’ uit 1997 geschreven door Eveline Brandt en gepubliceerd in het opinieblad De Groene Amsterdammer, wordt vermeld dat de paardenliefde volgens de neuroloog Sigmund Freud gezien moet worden als een eerste poging tot het loskomen van de ouders. Dat er minder jongens rondlopen binnen de maneges heeft volgens instructrice Karin van der Velde van de Hollandsche Manege ook met de motoriek te maken. Jongens zitten veel minder stabiel op het paard dan meisjes, daardoor boeken ze geen vooruitgang en gooien ze de handdoek in de ring. Als jongens terugkomen op latere leeftijd is dat meer voor de meiden die er rondlopen dan dat ze voor de paarden komen.139 Toch is deze liefde voor paarden niet voor alle meisjes eeuwigdurend. Vanaf hun vijftiende komen jongens in het leven van de meiden.140 Bovenstaande onderzoeken naar de relatie tussen paarden en meisjes tonen aan dat de belangrijkste oorzaak voor deze liefde ligt in de verzorging van de paarden en dat er wel degelijk bewijs is voor het gegeven dat het ook echt een
135
Helga Adolph en Harald Euler, Warum Mädchen und Frauen Reiten. Eine Empirische Untersuchung (Kassel 1994) 45. 136 Adolph en Euler, Warum Mädchen und Frauen Reiten, 85. 137 Ibidem, 89. 138 Slob, Paardrijden met en door kinderen, 72. 139 Eveline Brandt, ‘In plaats van jongens’, De Groene Amsterdammer 121 (1997) 14-15 aldaar 15. 140 Eveline Brandt, ‘In plaats van jongens’, 15.
42
meisjesaangelegenheid is. Jongens vind je er zelden tot nooit. Dit is overigens tegenwoordig nog steeds het geval. Een gegeven dat niet altijd door iedereen in dank wordt afgenomen. In november 2013 verscheen er nog een artikel op de website van het tijdschrift de Hoefslag -een paardentijdschrift voor volwassen met informatie over het paard, paardrijden en de paardensport dat bestaat sinds 1948- waarin werd vermeld dat in Engeland, ouders de kledingindustrie die verantwoordelijk is voor de ruitersportkleding oproepen tot het minder meisjesachtig maken van de rijkleding. Op deze manier gaan jongens volgens deze ouders natuurlijk nooit paardrijden.141 Tot zover heb ik laten zien hoe het fenomeen paardenmeisje in de jaren zeventig is ontstaan en wat daarover zoal aan verklaringen voor zijn bedacht. Tot slot van dit hoofdstuk wil ik het moderne verschijnsel nog eens in een langere termijn perspectief plaatsen. 3.4 Paardenvrouwen versus ponymeisjes Door de komst van ponyclubs kreeg de jeugd ook de mogelijkheid om te gaan paardrijden. Ponyrijden en de verzorging daarvan werd al snel een ‘meisjesding’. Het verzorgen van de pony’s trok immers meer meisjes aan dan jongens. Wel is er een verschil waar te nemen in de relatie tussen vrouw en paard en ‘de ponymeisjes’. Van een connectie tussen vrouw en paard is al eerder sprake. Al in oude legendes en sages zijn verbanden aan te wijzen tussen vrouw en paard. Het bekendste voorbeeld vanuit de mythologische oudheid zijn de Amazonen. Een strijdlustig vrouwenvolk in Skythië, gelegen in Azië, waarvan het verhaal de ronde doet dat hun rechterborst werd afgebrand waardoor zij beter konden schieten met pijl en boog. De letterlijke vertaling van Amazonen luidt dan ook ‘borstlozen’. Zij reden overigens in spreidzit. Hoewel zij waarschijnlijk nooit hebben bestaan, wordt de naam amazone nog steeds gebruikt om vrouwen die paardrijden aan te duiden.142 Interessant aan de Amazonensage is dat volgens deze mythe de Grieken tegen de amazones zouden hebben gevochten. Doordat de amazones al op het paard zaten en de Grieken toen nog strijdwagens gebruikten zouden de vrouwen dus eerder te paard hebben gezeten dan de mannen.143 Ook in de Germaanse legendes treffen we een voorbeeld aan waarbij vrouwen op wolkenpaarden en als strijdende godinnen de god Wodan omringen. De sage rondom koning Arthur toont ook aan dat vrouwen en paarden al verbonden waren met elkaar. Vrouwen die
‘Paardrijdkleding schrikt jongens af’ (5 november 2013), http://www.dehoefslag.nl/tag/paardrijden , geraadpleegd op 30-07-2015. 142 Wouter Slob, De vrouw te paard (Amsterdam 1970) 8. 143 Ad Klebe en Georg Schreiber, Geluk in ’t zadel. Ruiterbrevier (Rotterdam 1972) 290. 141
43
trouw waren aan hun man en een groot plichtsbesef hadden zouden na hun dood rondgalopperen in sierlijke kleding, begeleid door ridders. Vrouwen die hun man geen liefde hadden gegeven zouden in lompen gekleed achter de galopperende vrouwen moeten draven.144 Interessant is dat hier ook een onderscheid wordt gemaakt tussen de gangen van het paard. De galop bevat een ‘zweefmoment’, de draf heeft dit niet.145 De mythe rondom de Engelse gravin Lady Godiva (980-1067) is eveneens een voorbeeld van een connectie tussen de vrouw en het paard. Lady Godiva wilde graag dat haar man, graaf Earl Leofric, de belastingen verlaagde omdat de bevolking hier onder leed. Nadat verschillende smeekbedes niet bleken te helpen beloofde hij haar uiteindelijk dat ze haar zin zou krijgen wanneer ze naakt door de straten op een paard zou rijden. Zo geschiedde. Lady Godiva reed naakt te paard door de straten louter beschermd door haar lange haren. De bewoners hadden zich in hun huizen teruggetrokken, alleen één man, genaamd Tom, waagde het stiekem te gluren naar de gravin. Hij werd onmiddellijk gestraft en getroffen door blindheid. De tocht wierp echter wel zijn vruchten af, graaf Leofric verlaagde de belastingen.146 Deze mythe werd in 1955 verfilmd met Maureen O’Hara in de rol als Lady Godiva.147 Veel naaktheid is er overigens niet te zien in de film, de ongewoon lange haren bedekten haar lichaam. In 2000 werd de mythe gebruikt door fotograaf Walter Chin waarin fotomodel Giselle Bundchen naakt op een wit paard zit.148 In 2001 werd dit nog eens dunnetjes over gedaan door de Amerikaanse fotograaf Nance Goldin, waarin Kate Moss poseerde zonder kleren op een schimmel.149 Hoewel in de middeleeuwen het paardrijden voor dames algemener werd door de komst van het dameszadel is het niet zo dat vrouwen voor die tijd niet op het paard zaten. Met name in adellijke kringen was het niet ongewoon dat vrouwen te paard zaten. Zoals de dochter van Karel de Grote (768-814) die met haar vader mee op jacht ging.150 Bovendien waren er vrouwen die, ondanks het bestaan van een dameszadel, in spreidzit bleven rijden. Een voorbeeld hiervan is al aan de orde gekomen in hoofdstuk een: Wilhelmina van Pruisen. Zij was echter niet de enige. Van tsarina Catharina II (1729-1796) bestaat een schilderij waar zij geüniformeerd te paard zit. Een ander voorbeeld van een vrouw die zich de spreidzit permitteerde is Marie
144
Benno Stokvis, Van Paarden en Mensen (Den Haag 1974) 121. De galop is een gang van het paard in drie tijden. De draf bevat vier tijden. Tijdens de galop is er een moment waarop het paard ‘zweeft’ boven de grond. Geen van de vier benen raakt de grond. 146 Stokvis, Van Paarden en Mensen, 121. 147 ‘Maureen O’Hara as Lady Godiva (1955)’, https://www.youtube.com/watch?v=WhQ6ad6YPg0 geraadpleegd op 21-07-2015. 148 http://www.marekandassociates.com/photographers/walter-chin/celebrity/gisele-bundchen/52670176-0a184dfb-b49b-1fd60aa613db, geraadpleegd op 20-07-2015. 149 http://www.wright20.com/auctions/2014/02/art-design/219, geraadpleegd op 20-07-2015. 150 Klebe en Schreiber, Geluk in ’t zadel, 293. 145
44
Antoinette (1755-1793).151 Een beroemd toonbeeld van een vrouw die verzot was op paardrijden, was de keizerin van Oostenrijk Elizabeth in Beieren (1837-1898): ‘Als deze amazone geen keizerin was geworden – zegt men – dan zou zij de beste kunstrijdster ter wereld zijn geworden. In Wenen was zij s ’morgens meestal al in de keizerlijke stallen te vinden, soms poetste ze zelfs haar lievelingspaarden. Was zij op haar kasteel Gödöllö dicht bij Boedapest, dan zat zij al ’s morgens om 5 uur in ’t zadel om tot 11 uur te rijden en daarna pas te ontbijten.’152 Zoals ik in hoofdstuk een al heb opgemerkt verschenen eind negentiende eeuw de eerste boeken waarin vrouwen over paardrijden schreven. Deze boeken waren vernieuwend omdat ze in de eerste plaats specifiek op dames waren gericht en in de tweede plaats omdat dit onderwerp voorheen voornamelijk door mannen werd behandeld en niet door vrouwen. Desalniettemin betekent dit niet dat mannen niet inzagen dat vrouwen capabele ruiters waren. In Engeland zagen aan het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw twee boeken over paardrijden het daglicht waarin ook aandacht werd besteed aan de vrouw te paard. In The Book of the Horse (1881) beschrijft Sidney Samuel dat de vrouwelijke ruiter zelfs een streepje voor heeft bij het paardrijden vanwege haar mysterieuze invloed op het paard en vanwege de fijngevoeligheid die een vrouw van nature meer bezit dan een man. 153 Ook in het boek Mount and Man, A key to better Horsemanship (1925) worden vrouwen geprezen om hun natuurlijke aanleg voor paardrijden. Volgens de auteur, Mc.Taggart, lijkt het wel of paardrijden beter door vrouwen wordt beheerst dan mannen.154 In hoofdstuk twee heb ik, aan de hand van de geschiedenis van een drietal maneges, aangetoond dat vrouwen aan het einde van de negentiende eeuw ook binnen de maneges een -bescheiden- rol speelden. Ze waren weliswaar nog lang niet altijd welkom bij de besloten mannenclubjes, maar ze waren wel in de gelegenheid zich tussen de paarden te begeven en de dieren te berijden. Ook het dameszadel werd aan het begin van de twintigste eeuw aan de wilgen gehangen. Veel dames reden evenals de heren in spreidzit. Dat vrouwen een connectie met paarden hadden komt ook tot uiting in de verhalen van Willy Pétillon (1883-1948) in het tijdschrift Meisjesleven, waar zij zelf hoofdredacteur van was. Meisjesleven was een tijdschrift voor de vrouwelijke jeugd, voor meisjes van veertien tot
151
Ibidem, 299-300. Klebe en Schreiber, Geluk in ’t zadel, 303. 153 Benno Stokvis, Van Paarden en Mensen, 128. 154 Benno Stokvis, Van Paarden en Mensen, 127-128. 152
45
achttien jaar. Het eerste nummer verschijnt op 1 januari 1933 en het tijdschrift blijft bestaan tot 1939. In het voorwoord van het eerste exemplaar wordt opgetekend dat Meisjesleven het eerste Nederlandse tijdschrift is voor de vrouwelijke jeugd. Volgens de redactie streeft het tijdschrift ernaar om alles te omvatten wat de vrouwelijke jeugd interesseert.155 De hoofdredactrice Willy Pétillon beschrijft in Meisjesleven haar ervaringen op het gebied van paardrijden waaruit naar mijn mening kan worden opgemaakt dat het hier niet handelt om louter een hobby. Integendeel. Uit haar verhalen komt de liefde voor paarden sterk tot uiting. Zo schrijft ze meerdere malen over het paard Siegfried waarmee ze een speciale band heeft: ‘Hij heeft direct van de eerste dag af, dat hij met vijftien anderen in de stal kwam, mijn hart gewonnen. Waarom weet ik niet. Onder die andere vijftien zijn er die mooier, die jonger, die sierlijker zijn; vriendelijker, erkentelijker is er geen enkele en van geen houd ik zoals van hem. Het heeft niets te maken met gehoorzaamheid en aangename gangen. Dat hoort onder een ander hoofd in het grootboek van de pro’s en contra’s van een paard. Misschien is het omdat hij zich die eerste avond van zijn aankomst zo doodongelukkig voelde. Misschien, omdat ik een emmer water voor hem heb aangesjouwd en hem heb laten drinken, toen hij er om vroeg, waarna hij zich roerend dankbaar toonde. Misschien was het, omdat een paar waarschuwende stemmen riepen, dat ik ,,niet zó maar bij die rode in’’ moest lopen, toen ik naar hem toe wilden om hem te troosten en gerust te stellen, na dat eerste hevige conflict. Er is onder alle omstandigheden altijd een soort vertederende genegenheid in me voor paarden die niet dadelijk met alle mensen, waarmee zij in aanraking worden gebracht kunnen opschieten. Affiniteit?’156 Dat er voor WOII al een band was tussen paard en vrouw wordt bevestigd in bovenstaande voorbeelden. Ook het voorbeeld van Nora Tack als directrice van de s’-Gravenhaagsche Manége is hier een bewijs voor. Vrouwen hadden vergeleken bij mannen het voordeel dat ze gewend waren voor het paard te zorgen. Mannen daarentegen konden tot aan WOII de beste rijopleiding krijgen binnen het bereden leger, zonder zich verder te hoeven bekommeren om de verzorging en het welzijn van het paard. Na het verdwijnen van de cavalerie was deze luxe voorbij. In de omgang met paarden hadden vrouwen dus een streepje voor.157 Wanneer de opkomst van het paardrijden door meisjes in dit langere historische perspectief kan worden geplaatst valt op dat er een belangrijk onderscheid gemaakt moet
‘Woord vooraf’, Meisjesleven 1 (1933) 1, aldaar 1. Willy Pétillon, ‘Paardrijden’, Meisjesleven 1 (1935) 31-33, aldaar 31. 157 Klebe en Schreiber, Geluk in ’t zadel, 306. 155 156
46
worden tussen enerzijds de band tussen vrouw en paard en anderzijds de zogenaamde ‘ponymeisjes’ en hun relatie met paarden. Van een band tussen vrouw en paard is al eerder sprake, terwijl de ‘ponymeisjes’ pas ontstaan eind jaren zeventig begin jaren tachtig. Een belangrijk verschil tussen paardenvrouwen en ponymeisjes is dat de liefde tussen paarden en ponymeisjes na een bepaalde leeftijd kan verdwijnen en dat de rol van het dier bij de ponymeisjes vooral een partnerrol betreft. Bij de meisjes gaat het voornamelijk om de verzorging van het paard en de liefde die zij voor het paard of de pony die zij verzorgen voelen, wanneer jongens in hun leven komen verdwijnt de liefde voor het paard of de pony en verlaten zij de manege. De relatie tussen vrouw en paard is echter anders, hoewel de liefde voor het dier zeker een rol speelt, ontstaat de band tussen vrouw en paard vooral door de recreatieve manier van paardrijden, de verzorging speelt daarbij zeker een rol, maar is niet zoals bij de ponymeisjes de belangrijkste factor. Vrouwen zijn bovendien ook nuchter in de liefde van het paard naar haar toe. Ze zijn zich er van bewust dat het paard liever in de kudde loopt te grazen dan dat ze met haar mee op pad gaat.158 Wat is dan voor vrouwen de belangrijkste reden dat ze een relatie hebben met het paard? Volgens de psycholoog Norine Dworkin is voor veel paardenvrouwen het galopperen op een paard door de bossen een ‘power trip’. Te paard voelen ze volledige vrijheid, ze kunnen gaan en staan waar ze willen en maken hun eigen keuzes. De band die de vrouw heeft met het paard zorgt ervoor dat ze vrijheid ervaart. Dworkin koppelt het bovendien aan de strijd voor gelijkheid tussen man en vrouw.159 Op het gebied van paardrijden zijn vrouwen volledig gelijk aan mannen: ‘It gives the rider a sense that the world is much more open to them; they can go anywhere just like the man. So much of women’s history is restriction – from corset to kitchen. Here’s the opposite’.160 De vrouw te paard staat in die zin voor een krachtige geëmancipeerde vrouw. Dit beeld is ook terug te zien de videoclip van Beyoncé’s lied ‘Run the world (girls)’, in deze videoclip is de zangeres aan het begin te zien op een zwart paard, die zij berijdt met hooggehakte schoenen en wapperende haren, bovendien laat ze het dier steigeren. Het lied gaat over vrouwen die de wereld overnemen door niet afhankelijk te zijn van hun mannen.161 Een ander aspect dat vrouwen ervaren wanneer ze paardrijden is dat
Sandra Elizabeth Burr, Women and horses: A study of Australia’s Recreational horsewomen (Doctoraalscriptie Universiteit van Canberra 2009) 83. 159 Linda Walller, ‘Why women love horses’, http://www.horsecollaborative.com/women-love-horses/, geraadpleegd op 25-07-2015. 160 Linda Walller, ‘Why women love horses’. 161 ‘Beyoncé- Run the World (Girls)’ , https://www.youtube.com/watch?v=VBmMU_iwe6U, geraadpleegd op 27-07-2015. 158
47
ze de uitdaging kunnen aangaan met conventionele concepten van vrouwelijkheid.162 In de eerste plaats is het zo dat je tijdens het verzorgen van de paarden als vrouw in staat bent zwaar werk te verrichten, zoals balen hooi en stro tillen, stallen uit te mesten en rond te rijden met een trailer. Bovendien houd je een dier van minimaal vijfhonderd kilo in bedwang. In de tweede plaats is het zo dat rondom de paarden je kleding niet schoon blijft en je vies wordt, iets dat toegestaan is rondom de paarden maar dat niet bepaald vrouwelijk is.163
Lynda Birke en Keri Brandt, ‘Mutual corporeality: Gender and human/horse relationships’, Women’s Studies International Forum, 32 (2009) 189-197, aldaar 190. 163 Birke en Brandt, ‘Mutual corporeality’, 191. 162
48
Conclusie Welke conclusies mogen we trekken over de relatie tussen vrouwen en paarden in het Nederland van de twintigste eeuw? Sinds de oudheid is er sprake van een connectie tussen vrouw en paard. De verschillende mythes en sages zijn daar goede voorbeelden van. Dat vrouwen door de eeuwen heen altijd verbonden zijn geweest met paarden komt in de eerste plaats doordat zij zich net als mannen moesten verplaatsen via de rug van het paard, van een bijzondere band is dan nog niet echt sprake. De komst van het dameszadel maakte het paardrijden bovendien niet gemakkelijker voor vrouwen, maar zij lieten zich niet uit het veld slaan. Het was maatschappelijk gezien vanaf de middeleeuwen tot aan het begin van de twintigste eeuw, uitzonderingen daargelaten, acceptabel dat een vrouw in dameszit het paard bereed. Op deze manier hoefde zij haar vrouwelijkheid niet op te geven en kon zij zich toch verplaatsen. Het dameszadel had echter wel als nadeel dat een vrouw niet zelfstandig kon opstijgen, toch belemmerde dit de vrouw niet. Eind negentiende eeuw verschenen er immers in Engeland en Amerika door vrouwen geschreven boeken over het paardrijden in dameszadel. Bovendien waren vrouwen in dameszadel in staat alle onderdelen van het paardrijden uit te voeren, of het nu ging om dressuurmatig rijden, springen of deelnemen aan de jacht. Het kon allemaal in dameszadel. Dit is wellicht ook de reden dat het zadel nooit helemaal naar de achtergrond verdween. Al ruime tijd nadat het algemeen geaccepteerd was dat vrouwen leerden paard te rijden in spreidzit verscheen in 1972 het boek Carrouselfiguren en Dameszadel rijden van Nora Tack, waar in de aanprijzing van het boek wordt verwezen naar het belang van het besteden van aandacht aan het rijden in dameszadel. Volgens Tack is hier ondanks de emancipatie van de vrouw nog veel belangstelling voor.164 Ook tegenwoordig is het nog steeds mogelijk lessen te nemen in het dameszadel, bijvoorbeeld aan de Hollandsche Manege in Amsterdam. Dat vrouwen al paardreden in de negentiende eeuw is ook vast te stellen aan de beschrijving over de drie maneges in Nederland. Ondanks dat het paard tot na WOII nodig was binnen de cavalerie werd het al eerder gebruikt door de vrouw als recreatiedier. In Nederland is er al in de achttiende eeuw nota bene bewijs te vinden dat vrouwen paardreden, hier doel ik op de passage die ik geciteerd heb in het eerste hoofdstuk uit het boek De Nederlandsche Stalmeester van L.W.F. van Oebschelwitz. Er is ook verschil waar te nemen tussen de liefde van pony’s en meisjes en de liefde van vrouwen en paarden. De ponymeisjes en hun relatie met het paard ontstaan inderdaad decennia later na WOII door de komst van de ponyclubs. De rol
164
Nora Tack, Carrouselfiguren en dameszadel rijden (Den Haag 1972) Voorwoord.
49
van het paard als recreatiedier voor de vrouw is dus veel ouder. Dit is ook te constateren bij de amazone Nora Tack die al voor WOII vele buitenritten maakte met haar paard Mystery of aan de verhalen uit het meisjestijdschrift Meisjesleven in de jaren dertig waarin Willy Pétillon haar liefde voor paarden niet onder stoelen of banken stak. De veranderingen in de twintigste eeuw hebben er aan bijgedragen dat recreatief paardrijden voor meer vrouwen is weggelegd. Doordat begin twintigste eeuw paardrijden voor een breder publiek toegankelijk werd, vrouwen na WOII in de ruitersport op Olympisch niveau werden toegelaten, in de jaren zestig en zeventig sprake was van een enorme groei van maneges binnen Nederland en paardrijden als recreatiesport door meer mensen werd ontdekt, zijn er meer mogelijkheden gekomen voor vrouwen om recreatief te gaan paardrijden. Concluderend kan worden gesteld dat vaak wordt aangenomen dat de relatie tussen vrouw en paard ontstaat na WOII, dit is echter niet juist. Vrouwen bereden het paard als hobbyisten al in de achttiende eeuw. In de twintigste eeuw werden zij wel gelijkgesteld met mannen doordat ze aan het begin van de twintigste eeuw ook gingen rijden in spreidzit en doordat ze in de jaren vijftig van de twintigste eeuw toegang kregen de paardensport te beoefenen op de Olympische Spelen. Dat er tegenwoordig minder mannen recreatief paardrijden dan vrouwen heeft er vooral mee te maken dat mannen in het verleden functioneel paardreden. Ze bereden het paard en trainden het paard omdat ze ermee moesten dienen in de cavalerie. Tegenwoordig zien we mannen te paard wel nog terug binnen de bereden politie of binnen de sport, met name de springsport en de paardenrennen. Wanneer het gaat om het paard als recreatiedier zijn mannen echter dun gezaaid. Mannen voelen er blijkbaar niet veel voor ‘doelloos’ op een paard rond te rijden, terwijl dit voor vrouwen de ultieme manier is van ontspanning en het ervaren van volledige vrijheid. Niks mooier dan het rijden door de natuur met je trouwe viervoeter waar je een dierbare band mee hebt. De komst van de relatie tussen de ponymeisjes en het paard, die wel pas ontstaat na WOII, is dus een heel andere relatie dan de relatie tussen vrouw en paard. Waar het voor de meisjes vooral gaat om de verzorging van de pony in de zin van borstelen, knuffelen en de manen vlechten, gaat het voor vrouwen meer om het gevoel van vrijheid en zelfstandigheid. Dit hadden ze al ontdekt voor de twintigste eeuw. Dit is in Nederland ook duidelijk terug te zien in de roman Majoor Frans geschreven door Anna Louise Geertruida Bosboom-Toussaint (1812-1886) die in 1875 verscheen. Deze novelle draait om de hoofdpersoon Francis Mourdant waarvan wordt gezegd dat ze nooit van iets anders
50
gehouden heeft dan van paarden en honden en die haar tijd verdrijft met paardrijden en jagen.165 Wanneer haar gevraagd wordt of ze niet te overmoedig is bij het paardrijden antwoordt ze: ‘Zoo is ‘t, ik weet het maar al te goed, ik ben een razende Roeland te paard; ’t is me dan of al wat er van gloed en kracht in mij zit, zich gelden doet en tot zijn regt wil komen. ’t Is of mijn bloed sneller en lustiger vloeit, ik gevoel mijn leven, ik geniet, ik vergeet (…).’166
165 166
Benno Stokvis, Het paard in de literatuur (Lochem 1948) 60. Anna Louisa Geertruida Bosboom-Toussaint, Majoor Frans (Amsterdam 1875) 173.
51
Geraadpleegde Bronnen Literatuur (Auteur onbekend) ‘Women’s Polo’, Time 15 (1928), online beschikbaar op: http://web.a.ebscohost.com.proxy.uba.uva.nl:2048/ehost/detail/detail?sid=26caf6dc-acee-498a-93f47afd1676cff6%40sessionmgr4005&vid=1&hid=4107&bdata=JnNpdGU9ZWhvc3QtbGl2ZQ%3d%3d #AN=54760924&db=aph, geraadpleegd op 24-06-2015.
Adolph, H., en H. Euler, Warum Mädchen und Frauen Reiten. Eine Empirische Untersuchung (Kassel 1994). Bachelor, V., ‘Women in a Man’s World’ in: Pamela MacGregor Morris e.a. e.d., Horse and Rider Yearbook (Londen 1973) 127-129. Barclay, H.B., The role of the horse in man’s Culture (Londen 1980). Berg, J., De Hollandsche Manege. 1882 -1932 (Amsterdam 1932). Birke, L., en K. Brandt, ‘Mutual corporeality: Gender and human/horse relationships’, Women’s Studies International Forum, 32 (2009) 189-197. Blauw-Escher, S., Societeit gevestigd in de Rotterdamsche Manège ‘De Jockey Club’, 18371987 (Rotterdam 1987). Bosboom-Toussaint, A.L.G., Majoor Frans (Amsterdam 1875). Burr, S.E., Women and horses: A study of Australia’s Recreational horsewomen (Doctoraalscriptie Universiteit van Canberra 2009). Cabell-Self, M., Teaching the young to ride (New York 1935). Campbell, J., Paarden en Pony’s (Amsterdam 1970). Dicke, M. en B. Pothoven, Traditierijk 175 jaar Sociëteit gevestigd in de Rotterdamsche Manège ‘De Jockeyclub’ (Rotterdam 2012). Eekhout, J., Ponymeisjes Een subcultuur beschreven en verklaard (Doctoraalscriptie Vrije Universiteit Amsterdam 2004). Endenburg, E., ‘Perceptions and attitudes towards horses in European societies’, Equine Veterinary Journal 28 (1999) 38-41. Hedenborg, S.,‘ “…and Allah took a handful of Southerly wind…and created the horse” The history of international equestrian sports’, (13-06 2014) 1-15, online beschikbaar op: https://dspace.mah.se/bitstream/handle/2043/17750/hedenborg140613.pdf?sequence=2&isAll owed=y, geraadpleegd op 13-06-2015.
52
Hedenborg, S. en M. White, ‘Changes and variations in patterns of gender relations in equestrian sports during the second half of the twentieth century’ Sport in Society, 3 (2012) 302-319. Hedenborg, S., ‘Female jockeys in Swedish horse racing 1890-2000: From minority to majority – complex causes’, The International Journal of the History of Sport 24 (2004) 501519. Hedenborg, S. en G. Thorell, ‘Riding instructors, Gender, Militarism and Stable Culture in Sweden: Continuity and Change in the Twentieth Century’, The International Journal of the History of Sport 5 (2015). Holbrook-Pierson, M. Animals, Women, a passion. Dark horses and Black beauties (New York 2000). Karr, E., The American Horsewoman (New York, 1884). Klebe, A., en G. Schreiber, Geluk in ’t zadel. Ruiterbrevier (Rotterdam 1972). Kluveld, A., Mens en dier verbonden sinds de zesde dag (Amsterdam 2009). Leeuwen, A. van, Geschiedenis der paardenfokkerij in Nederland (Maastricht 1922). Matthews-David, A., ‘Elegant Amazons: Victorian Riding Habits and the fashionable horsewoman’, Victorian Literature and Culture 1 (2002) 179-2010. McShane, C. en J.A. Tarr, The horse in the city (Baltimore 2011). Mooij, A., ‘Paarden, paarden en nog eens paarden, de wereld van manegemeisjes’, Jeugd en Samenleving 6 (1987) 383-396. Oebschelwitz, L.W.F. van, De Nederlandsche Stalmeester Of kort dog grondig onderwys van al hetgeene betrekking heeft tot het kennen, toomen, zadelen, beslaan en onderhouden der Paerden ( Den Haag 1774). Pars, H., Agter de Stallen 1806-2006. Episodes uit het leven van de ’s-Gravenhaagsche Stadsrijschool (Den Haag 2006). Sewell, A., Black Beauty (Londen 1877). Slob, W., De Hollandsche Manege (Amsterdam 1986). Slob, W., De vrouw te paard (Amsterdam 1970). Slob, W., Paardrijden. Leidraad voor hen die het paardrijden willen gaan beoefenen (Amsterdam 1939). Slob, W., Paardrijden met en door kinderen (Utrecht 1985). Stokvis, B., Van Paarden en Mensen (Den Haag 1974). Tack, N., Carrouselfiguren en dameszadel rijden (Den Haag 1972). Weele, J.P. van der, Gedenkboek ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan der ‘Sociëteit gevestigd in de Rotterdamsche Manège 1837-1937 (Rotterdam 1937).
53
Woeldren, C.A. van, Paardrijden. Paardrijden. Eene handleiding voor den ruiter. Naar het Grieks van Xenophon (3e ed.; Den Haag etc. 1928).
Dagbladen en tijdschriften De Groene Amsterdammer. De Vrouw en haar huis. Hippos. Meisjesleven. Trouw.
Archieven Stadsarchief Amsterdam. Archief Sociëteit gevestigd in de Rotterdamsche Manège ‘De Jockey Club’ (ASRM).
Rapporten Stichting Nederlandsche Hippische Sportbond: Commissie school te paard: J. van Leeuwen e.a. ed., School te paard (Rapport: Den Haag 1980). Ter inzage: Bijzondere Collecties Universiteit van Amsterdam. Stichting Nederlandse Hippische Sportbond (NHS): J. van Leeuwen e.a. ed., Maneges in Nederland; inventarisatie, ontwikkelingen en aanbevelingen. (Rapport: Den Haag 1980). Ter inzage: Bijzondere Collecties Universiteit van Amsterdam.
Websites www.bitmagazine.nl www.cheepa.nl www.dehoefslag.nl www.dehollandschemanege.nl www.holcopublications.nl www.horsecollaborative.com http://horsetalk.co.nz/2014/10/06/sidesaddles-suffragettes-fight-ride-vote/#axzz3cm5sRgTg www.intertoys.nl http://jeroeng.t-g-i.nl/kinderenvoorkinderen_tekstendeel3.htm#JOHNNYMIJNPONY3 www.kinderen-voor-kinderen.clubs.nl www.knhs.nl 54
www.marekandassociates.com www.polo.nl www.vanderkrogt.net www.wikipedia.com www.wright20.com www.youtube.comwww.paardenbegrijpen.nl
55
56