VRM Actualisering 2016 Startnotitie Partiële wijziging Visie ruimte en mobiliteit Programma ruimte Verordening ruimte 2014
PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016
2 PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016
1.
Aanleiding
De Visie ruimte en mobiliteit is vastgesteld in juli 2014, evenals de bijbehorende Programma’s ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte 2014. Alle documenten gezamenlijk worden aangeduid met de noemer VRM. Naar verwachting treedt eind 2018 de Omgevingswet in werking. De nu nog verplichte, sectorale planvormen voor ruimte, mobiliteit, water en milieu gaan dan vervallen. Hiervoor in de plaats komt een nieuw stelsel voor integraal omgevingsbeleid, bestaande uit één Omgevingsvisie, Programma’s en één Verordening. De provincie werkt toe naar integratie van het omgevingsbeleid en de VRM wordt hier straks onderdeel van. Met het oog hierop is het wenselijk de VRM actueel te houden. De overgang naar integraal omgevingsbeleid gaat gemakkelijker als de te integreren beleidsproducten actueel zijn. Inhoudelijk en procesmatig gezien wordt bij actualisering van de VRM zoveel mogelijk voorgesorteerd op de Omgevingswet. De Visie ruimte en mobiliteit heeft een strategisch karakter en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal beleid ten aanzien van ruimte en mobiliteit. De visie is robuust van opzet en daarom lang houdbaar. Het Programma ruimte en het Programma mobiliteit bevatten anders dan de visie veel concretere gegevens over programma’s, projecten en ontwikkelingen. Aanpassing daarvan is daarom met enige regelmaat nodig. Ook aanpassing van de Verordening ruimte is soms nodig vanwege de daarin opgenomen kaarten met precieze begrenzingen en de doorwerking daarvan naar gemeentelijke bestemmingsplannen. Categorieën van onderwerpen Thans geven meerdere onderwerpen aanleiding voor een actualisering van zowel visie, programma en verordening. De onderwerpen zijn te groeperen in de volgende categorieën: 3 ha kaart en actualisering regionale visies voor wonen en voor kantoren; hoofdlijnenakkoord; VRM producten; uitvoeringspraktijk. Hoewel het gaat om vrij veel onderwerpen, moet deze actualisering vooral worden gezien als een reguliere onderhoudsbeurt, vergelijkbaar met een “APK-keuring”, om er voor te zorgen dat de VRM weer up to date is. Niet de hele VRM staat ter discussie, maar gericht worden enkele onderwerpen die aandacht behoeven opgepakt. Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) Het komende jaar wordt de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) geactualiseerd, voor wat betreft de bekende archeologische waarden. Als het onderzoek tijdig is afgerond, kan actualisering van de CHS worden meegenomen met de procedure tot actualisering van de VRM. Hoewel de CHS strikt genomen geen onderdeel is van de VRM, bevat de VRM wel verwijzingen naar (onderdelen van) de CHS. Ook is de CHS onderlegging voor het ruimtelijk kwaliteitsbeleid in de VRM. Mede met het oog op de toekomstige Omgevingswet en de provinciale Omgevingsvisie is het daarom wenselijk beide actualiseringen gecombineerd op te pakken. Naast een actualisering van de CHS met betrekking tot de bekende archeologische waarden, loopt er momenteel ook nog een actualisering van de CHS met betrekking tot de verwachte archeologische waarden. Het onderzoek is al afgerond en de resultaten zijn ter inspraak voorgelegd aan de gemeenten. De vaststelling van deze geactualiseerde verwachte archeologische waarden in de CHS wordt - evenals
3 PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016
die van de bekende archeologische waarden- meegenomen in het proces van de actualisering van de VRM. Programma mobiliteit Actualisering van het Programma mobiliteit is aan de orde indien de besluitvorming over de netwerkanalyses en het kaderbesluit (juni 2016) en het Programma Zuid-Hollandse Infrastructuur (PZI, november 2016), hier aanleiding voor geven. Deze actualisering doorloopt in dat geval daaropvolgend een eigen traject. Inhoudelijk zullen ruimtelijke en mobiliteitsambities uiteraard worden afgestemd. Overzicht van onderwerpen naar inzicht huidige stand van zaken In paragraaf 2 worden de onderwerpen nader toegelicht. Als zich in de periode tussen de vaststelling van de startnotitie en het opstellen van het ontwerp nog nieuwe actuele ontwikkelingen voordoen, kunnen die nog worden meegenomen afhankelijk van de mate van urgentie.
2.
Onderwerpen
De onderwerpen zijn zeer divers, zowel qua aanleiding, urgentie, reikwijdte en proces. inhoudelijk, maar ook procesmatig. In deze paragraaf zijn alle onderwerpen gerangschikt volgens de in de vorige paragraaf genoemde vier categorieën van aanleidingen. Daarnaast wordt bij ieder onderwerp afzonderlijk aangegeven in welke procesmatige fase het onderwerp verkeert. Daarbij wordt het volgende onderscheid gemaakt: -
technische verwerking in de VRM van een al afgeronde beleidsontwikkeling; beleidsvormingstraject dat in het kader en binnen de planning van de Actualisering 2016 wordt opgestart en afgerond; - beleidsvormingstraject dat naast de Actualisering loopt 2016 en een eigen planning kent waarvan de (tussentijdse) resultaten betrokken zullen worden bij de actualisering. Voor laatstgenoemde categorie is er dus een risico dat de resultaten niet tijdig beschikbaar zijn op meegenomen te kunnen worden in de Actualisering 2016. Bij de betreffende onderwerpen wordt dit expliciet aangegeven.
3 ha kaart en actualisering regionale visies voor wonen en voor kantoren a.
Regionale visies voor wonen
Bij de vaststelling van het Programma ruimte heeft de provincie aan de regio’s verzocht om per 1 juli 2015 de regionale visies voor wonen te actualiseren. Bij besluit van 3 november2015 hebben Gedeputeerde Staten een besluit genomen over de aanvaarding van de geactualiseerde regionale woonvisies. Deze zijn voor alle regio’s aanvaard, maar voor de Rotterdamse woningmarktregio is een uitzondering gemaakt voor de subregio Voorne-Putten, omdat het proces van actualisering in die subregio nog niet was afgerond. De actualisering van de regionale woonvisies leidt tot mutaties op de 3 ha kaart in het Programma ruimte. Op de 3 ha kaart en de bijbehorende tabellen staan stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 ha buiten het bestaand stads- en dorpsgebied aangeduid. Dit betreft een technische verwerking van de regionale woonvisies in de VRM. 4 PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016
b.
Regionale visies voor kantoren
Bij de vaststelling van het Programma ruimte heeft de provincie aan de regio’s verzocht om per 1 juli 2015 de regionale visies voor kantoren te actualiseren dan wel op te stellen. Het actualiseringsproces is nog niet afgerond. De aanvaarding door Gedeputeerde Staten (met voorhangprocedure via Provinciale Staten) wordt voorzien in maart 2016. Naar verwachting zal er slechts op één punt aanleiding zijn voor aanpassing van de Verordening ruimte. Dit betreft het aanpassen van de kaart met concentratielocaties voor kantoren, voor wat betreft de locatie ‘Internationale Zone’. Deze moet in overeenstemming worden gebracht met de werkelijke situatie. Ter voorbereiding van de kantorenvisies voor de volgende periode (2018-2021) worden in 2017 nieuwe vraagramingen opgesteld en mogelijk ook de kantorenconcentratielocaties aangepast. Dit wordt derhalve meegenomen in een volgende actualisering van de VRM. Dit betreft een technische verwerking van de regionale kantorenvisies in de VRM. c.
3 ha kaart
Aanpassing van de 3 ha kaart in het Programma ruimte is in ieder geval nodig als gevolg van de actualisering van de regionale woonvisies (zie onder a). Daarnaast kan aanpassing ook nodig zijn als gevolg van verzoeken van (samenwerkende) gemeenten voor opname van bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen. Het kan daarbij zowel gaan om al langer bekende ontwikkelingen die abusievelijk nog ontbreken op de kaart, als om nieuwe voorstellen. Ook kunnen er mutaties zijn tussen zachte en harde plancapaciteit voor bedrijventerreinen (zoals aangeduid op de tabellen bij de 3 ha kaart), als gevolg van vaststelling van een bestemmingsplan. Niet in alle gevallen zal overigens sprake zijn van het toevoegen van stedelijke ontwikkelingen op de 3 ha kaart. Als gevolg van heroverweging door (samenwerkende) gemeenten kunnen er ook stippen van de kaart worden verwijderd. De regioaccounthouders ruimte hebben contact met gemeenten en regio’s over voorstellen tot aanpassing van de 3 ha kaart. Dit betreft deels een technische verwerking in de VRM van plannen waar al eerder mee is ingestemd en deels kan het gaan om nieuwe voorstellen die in het kader van de actualisering afgewogen zullen worden. Hoofdlijnenakkoord d.
Omvang agrarische bouwpercelen
In de Verordening ruimte is bepaald dat de maximale omvang van een agrarische bouwperceel 2 hectare bedraagt. In het hoofdlijnenakkoord is aangegeven dat hierop een uitzondering wordt gemaakt voor akkerbouwbedrijven die omwille van een duurzame en efficiënte bedrijfsvoering worden samengevoegd. Bij de uitwerking van dit beleid is ruimtelijke kwaliteit een aandachtspunt. Dit leidt tot een aanpassing van artikel 2.3.1 (agrarische bedrijven) in de Verordening ruimte 2014, alsmede de teksten hierover in Programma ruimte.
5 PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016
Dit betreft in hoofdzaak een technische verwerking in de VRM van hetgeen al is afgesproken in het hoofdlijnenakkoord. e.
Intensieve veehouderij
In het hoofdlijnenakkoord is aangegeven dat de provincie ruimte geeft voor extra inspanningen met betrekking tot duurzaamheid en dierenwelzijn bij intensieve veehouderijbedrijven. De huidige doelen, zoals opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit, blijven staan. Met de sector en de gemeenten worden afspraken gemaakt om deze doelen te bereiken. Tevens wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn om eisen te stelen aan duurzaamheid. Gebleken is dat de huidige regeling voor intensieve veehouderij in de Verordening ruimte 2014 in juridisch opzicht niet houdbaar is, omdat de daarin opgenomen voorwaarde van certificering vanwege het ontbreken van ruimtelijke relevantie in strijd is met de Wet ruimtelijke ordening. Inspanning om via het rijk gedaan te krijgen dat wij in onze verordening eisen kunnen stellen over duurzaamheid en dierenwelzijn hebben niet tot resultaat geleid. In het hoofdlijnenakkoord is verder aangegeven dat als de extra inspanningen onvoldoende resultaat opleveren, teruggevallen wordt op de oude beleidslijn dat de intensieve veehouderij in Zuid-Holland niet mag groeien. Dit betreft in hoofdzaak een technische verwerking in de VRM van hetgeen al is afgesproken in het hoofdlijnenakkoord en van wat naar aanleiding daarvan is onderzocht. f.
Slim ruimtegebruik
In het hoofdlijnenakkoord is aangekondigd dat de provincie slimme en creatieve transformatie en herbestemming van leegstaande kantoren en winkels mogelijk wil maken. Inmiddels is hiervoor een actieprogramma opgesteld. Het actieprogramma richt zich met name op de uitvoeringspraktijk, maar in het kader van slim ruimtegebruik wordt daarnaast ook in beeld gebracht welke inhoudelijke en procedurele beperkingen voor slimme oplossingen er mogelijk zitten in het provinciaal ruimtelijk beleid en de ruimtelijke regels. Dit kan eventueel leiden tot aanpassing van beleid en/of regels in de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte en de Verordening ruimte 2014. Het actieprogramma Slim Ruimtegebruik loopt naast de Actualisering van de VRM. De meeste acties zijn nog niet afgerond voor de totstandkoming van het ontwerp van de Actualisering, of zijn doorlopend. Een eerste scan van het provinciale ruimtelijk beleid en de ruimtelijke regels op inhoudelijke en procedurele beperkingen voor slimme oplossing wordt wel tijdig afgerond, zodat de resultaten daarvan al meegenomen kunnen worden in de Actualisering 2016. VRM-producten g.
Agenda ruimte
De Agenda ruimte 2015 is vastgesteld door Gedeputeerde Staten en is één van de instrumenten waarmee het door Provinciale Staten vastgestelde Programma ruimte tot uitvoering wordt gebracht. Een deel van de functie van de Agenda ruimte wordt overgenomen door de nieuwe concernbrede Toekomstagenda. Naar aanleiding daarvan is bezien in hoeverre het mogelijk is de resterende onderdelen ook elders onder te brengen, zodat de Agenda ruimte niet meer als afzonderlijk instrument hoeft te blijven bestaan. Gebleken is dat de regiospecifieke zaken al voldoende aan de orde komen tijdens de Bestuurlijke Tafels Ruimte. De andere onderdelen zijn vooral een concretisering van het beleid in het Programma ruimte of geven daar uitvoering aan. Als de betreffende teksten hierover in 6 PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016
het Programma ruimte worden aangevuld of geactualiseerd is de Agenda ruimte niet langer nodig. In de ontwerp Actualisering 2016 zal daarom aangegeven worden welke onderdelen van het Programma ruimte worden aangepast. De Agenda ruimte hoeft overigens niet expliciet ingetrokken te worden omdat deze een looptijd heeft tot 1 januari 2016. Dit betreft in hoofdzaak een technische verwerking in de VRM van de al eerder gemaakte keuze om de Agenda ruimte te laten vervallen. h.
Waterplan
Het Hoofdlijnenakkoord 2015 – 2019 van het college van Gedeputeerde Staten schetst de ambitie om beleid zo veel mogelijk integraal vorm te geven en te anticiperen op de visie die ten grondslag ligt aan de Omgevingswet. Specifiek voor het regionale waterbeleid is hieraan voldaan met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) en de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water. In het kader van de herziening van het Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 is er daarom voor gekozen geen nieuwe integrale herziening op te stellen, maar een planherzieningsbesluit op te stellen dat bepaalt waaruit het waterbeleid bestaat. In het planherzieningsbesluit wordt verwezen naar de diverse vastgestelde beleidsdocumenten waarin het waterbeleid inmiddels geactualiseerd is opgenomen. Voor een aantal onderdelen blijft het Waterplan van kracht. Enkele onderdelen van de VRM hebben in het ontwerp herzieningsbesluit van het Waterplan expliciet de status van regionaal Waterplan gekregen. Het is wenselijk dit ook in de VRM zelf expliciet aan te geven. Dit betreft een technische verwerking in de VRM van de herziening van het Waterplan. i.
Toetsingskader vergunningverlening bodemenergie
Het toetsingskader vergunningverlening bodemenergie is ingetrokken. Dit moet nog verwerkt worden in de tekst van de Visie ruimte en mobiliteit. Reden voor de intrekking is dat uit de evaluatie van het toetsingskader is gebleken dat er minder bodemenergieplannen zijn opgesteld dan verwacht. Dit komt enerzijds door de economische crisis van de afgelopen jaren, en anderzijds doordat het toetsingskader door de betrokken partijen als te uitgebreid werd ervaren. Zo was het kader, met het inwerking treden van het Wijzigingsbesluit bodemenergie, inmiddels op enkele punten achterhaald. Dit leverde problemen op voor gemeenten die bezig zijn met het opstellen van bodemenergieplannen (zoals bijvoorbeeld Dordrecht). Met de intrekking van het toetsingskader zijn de nog relevante onderdelen in de ‘Beleidsregel open bodemenergiesystemen in bodemenergieplannen Zuid-Holland’ opgenomen. Dit is de ‘Beleidsregel open bodemenergiesystemen in bodemenergieplannen Zuid-Holland 2016’ geworden. Op deze manier is het provinciale beleid simpeler en overzichtelijker geworden, zonder dat de oorspronkelijke doelen uit het oog zijn verloren. Het is daarmee eenvoudiger voor gemeenten geworden om goede bodemenergieplannen te maken (de ‘uitgestoken hand’, in lijn met het hoofdlijnenakkoord). Dit betreft een technische verwerking in de VRM van de intrekking van het toetsingskader bodemenergie en de vaststelling van de nieuwe beleidsregel bodemenergie.
7 PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016
Uitvoeringspraktijk j.
Zonne-energie
In de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte is beleid voor zonne-energie opgenomen. Lijn daarin is dat de provincie het gebruik van zonne-energie in de bebouwde ruimte zoveel mogelijk wil faciliteren en ondersteunen. In het buitengebied gaat de voorkeur van de provincie uit naar meervoudig ruimtegebruik door benutting van bebouwing, agrarische bouwblokken, infrastructuur, voormalige stortplaatsen en restruimtes. Een terughoudende benadering is er ten aanzien van het plaatsen van zonnepanelen in de open ruimte (zonnevelden). In het Programma ruimte is aangegeven dat de provincie onder voorwaarden ruimte wil bieden voor ‘bottom-up’ initiatieven. De ervaringen hiermee kunnen aanleiding zijn om te bezien of zonnevelden in de onbebouwde ruimte alsnog mogelijk gemaakt kunnen worden. In de praktijk blijkt het niet altijd duidelijk hoe invulling kan worden gegeven aan de beleidslijn uit het Programma ruimte. In de komende periode wordt er daarom gestart met het verzamelen van informatie en het uitwerken van beleid om onduidelijkheden te kunnen wegnemen en waar nodig het beleid aan te passen. Hiertoe wordt een verkenning verricht die zich richt op de vraag hoe we voor dit onderwerp (locatie)beleid en ruimtelijk kwaliteitsbeleid kunnen vormgeven. Ook is een tweetal pilots voor zonnevelden op Goeree Overflakkee gestart. Daarnaast wordt de komende periode mogelijk gestart met het opstellen van een ruimtelijke visie op duurzame energie voor Goeree Overflakkee. De verkenning en de pilots lopen naast de VRM en kennen een eigen planning. Voor de totstandkoming van de ontwerp Actualisering 2016 zijn nog niet alle resultaten beschikbaar. Bezien zal worden in hoeverre tussenresultaten meegenomen kunnen worden en of het wenselijk is in de VRM wel te verwijzen naar de lopende processen. Energieagenda In het Hoofdlijnenakkoord 2015-2019 is de Energieagenda aangekondigd om de energietransitie slimmer en sneller te realiseren. Ook de druk op de ruimte en het maatschappelijk draagvlak voor veranderingen in het landschap maken daar deel van uit. In de agenda is ruim aandacht voor hoe de provincie om wil gaan met initiatieven van onderop.. Rond de zomer 2016 zal PS de agenda vaststellen. De Energieagenda maakt geen onderdeel uit van de Actualisering 2016 van de VRM. k.
Ruimtelijke kwaliteit
Met de vaststelling van de Visie ruimte en mobiliteit is het nieuwe handelingskader ruimtelijke kwaliteit in werking getreden. Inmiddels is hiermee de nodige ervaring opgedaan. Samen met partners is het Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit opgesteld. Het begrippenkader van ruimtelijke kwaliteit is hierin uitgelegd en toegepast op verschillende casussen. In grote lijnen werkt het handelingskader goed. Enkele begrippen blijken echter lastig hanteerbaar of zijn onvoldoende eenduidig. Bijvoorbeeld de begrippen “aard” en “schaal”. Inmiddels is via het werkboek onderzoek verricht naar eenduidiger begrippen. Bezien zal worden hoe deze begrippen kunnen doorwerken in de visie en de verordening. Daarnaast zal de samenhang tussen de artikelen 2.2.1 (ruimtelijke kwaliteit), 2.3.2 (herbestemmen bestaande bebouwing buiten BSD) en 2.3.3 (bestaande bedrijven en bebouwing buiten BSD) opnieuw bezien worden. Mogelijk kunnen de artikelen 2.3.2 en 2.3.3 geheel of gedeeltelijk vervallen, omdat de algemene regeling in artikel 2.3.1 al volstaat.
8 PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016
In samenhang met bovenstaande zal ook worden bezien hoe kan worden omgegaan met het vervangen van bestaande bebouwing op plekken waar je vanuit een oogpunt van ruimtelijke kwaliteit liever helemaal geen bebouwing zou willen zien. Soms is er vanwege een dringende reden van algemeen belang bebouwing opgericht met een bijzondere functie. Na het vervallen van die functie, kan de bestaande bebouwing vervangen worden door nieuwe bebouwing met een nieuwe functie. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid houdt dit niet tegen. Toch zou in een dergelijke situatie een volledige nieuwe afweging van belangen de voorkeur verdienen. Voor dit onderwerp wordt binnen het kader van de Actualisering 2016 een beleidsvormingstraject gestart dat nog binnen de planning van de totstandkoming van ontwerp van de actualisering tot een afronding zal komen. Kustbebouwing In het licht van de recente ontwikkelingen met betrekking tot kustbebouwing is het wenselijk te bezien in hoeverre de beleidsvisies en het instrumentarium van de verschillende overheden hierop voldoende zijn toegesneden. In verband hiermee en in relatie tot de motie kustbebouwing (593) zullen Gedeputeerde Staten bezien of beleid en regels van de provincie voldoen, of dat aanpassingen nodig zijn. Voor de beantwoording van de motie wordt nu geïnventariseerd waar daadwerkelijk kustbebouwing staat en wat er mogelijk nog bijkomt. Deze inventarisatie moet voor 1 april gereed zijn en zo nodig moet hiervoor een visie en kaderstelling voor de strand- en kustbebouwing opgesteld worden. Momenteel lopen er ook discussies op Rijksniveau over het beleid ten aanzien van het toelaten van bebouwing aan de kust. Het Rijk heeft aangegeven een Kustpact te willen sluiten met betrokken partijen, waarin uiteraard de Rijksvisie en Provinciale Visie op elkaar zijn afgestemd. Voor dit Kustpact zijn inmiddels ambtelijk en bestuurlijk de eerste overleggen belegd. Dit beleidsvormingstraject loopt naast de Actualisering van de VRM en kent een eigen planning. De resultaten in het kader van de beantwoording van de motie kustbebouwing, kunnen nog meegenomen worden in het ontwerp van de Actualisering 2016. l.
Recreatiewoningen
Het beleid voor recreatiewoningen is vastgelegd in het Programma ruimte. Kern van het beleid is dat nieuwe recreatiewoningen alleen worden toegelaten in recreatieparken. Permanente bewoning van recreatiewoningen beschouwt de provincie als een ongewenste ontwikkeling. Wegens bijzondere omstandigheden kan de gemeente maximaal voor enkele woningen van dit beleid afwijken. Er is bewust voor gekozen om hierover geen regels op te nemen in de Verordening ruimte, teneinde enige flexibiliteit te behouden bij de toepassing van het beleid. In de praktijk roept het beleid de nodige vragen op. Zo is bijvoorbeeld niet uitgelegd wat onder een recreatiepark wordt verstaan. Daarnaast zijn er verzoeken van gemeenten en andere partijen om permanente bewoning mogelijk te maken. En er zijn wensen om losse recreatiewoningen of kleine clusters te ontwikkelen. In 2015 heeft de provincie een stageonderzoek laten uitvoeren, waarbij de huidige situatie van recreatiewoningen in Zuid-Holland in beeld is gebracht. Ook is de huidige en verwachte vraag naar recreatiewoningen in Zuid-Holland in beeld gebracht. Een en ander is aanleiding om het beleid opnieuw te bezien. Naar verwachting zal dit niet leiden tot een forse koerswijziging, maar wel tot nuancering en verduidelijking van het beleid.
9 PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016
Voor dit onderwerp wordt binnen het kader van de Actualisering 2016 een beleidsvormingstraject gestart dat nog binnen de planning van de totstandkoming van ontwerp van de actualisering tot een afronding zal komen. m.
Caravanstallingen
Het provinciaal beleid is gericht tegen vestiging van caravanstallingen in kassen. In andere bebouwing is de vestiging van caravanstallingen wel mogelijk. Het uitsluiten van caravanstallingen in kassen geldt zowel voor de glastuinbouwgebieden als voor verspreide kassen daarbuiten. Reden hiervoor is dat glastuinbouwgebieden zijn bedoeld voor glastuinbouw en niet voor allerlei andere bedrijfsfuncties die daar geen relatie mee hebben. Voor verspreid glas is het beleid primair gericht op sanering. Hoewel dit beleid al tientallen jaren wordt gevoerd, zijn er toch vele caravanstallingen gevestigd in kassen. Vaak betreft het gedoogsituaties. Soms wordt de provincie gevraagd mee te werken aan legalisering, bijvoorbeeld in het kader van een ontheffingsverzoek. In een aantal gevallen is hieraan meegewerkt vanwege de bijzondere omstandigheden. Momenteel lopen er meerdere discussies met gemeenten hierover. Het is daarom wenselijk het provinciale beleid op dit punt weer eens tegen het licht te houden. Sluit het beleid nog aan op de maatschappelijke werkelijkheid? Moet er meer ruimte komen voor maatwerk? Voor dit onderwerp wordt binnen het kader van de Actualisering 2016 een beleidsvormingstraject gestart dat nog binnen de planning van de totstandkoming van ontwerp van de actualisering tot een afronding zal komen. n.
Natuurnetwerk Nederland
De nieuwe naam voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is Natuurnetwerk Nederland (NNN). In de VRM wordt nog gesproken over de EHS. Het is gewenst de nieuwe naam ook door te voeren in de provinciale documenten. Dit leidt tot aanpassing van zowel de Visie ruimte en mobiliteit, als het Programma ruimte en de Verordening ruimte 2014. Daarnaast is er een reeks aan correcties ten aanzien van de begrenzing van het natuurnetwerk. Het natuurnetwerk is in 2010 voor het eerst exact begrensd in de ruimtelijke verordening. Werkende weg zijn er kleine onnauwkeurigheden aan het licht gekomen. Deze zijn bij de actualiseringsrondes van de verordening gecorrigeerd. Sinds de laatste algehele herziening (Verordening ruimte 2014) zijn er opnieuw vele kleine en grotere onnauwkeurigheden aan het licht gekomen. Daarnaast speelt een correctieslag in de Krimpenerwaard. Een laatste correctie betreft het ‘blijvend agrarisch gebied binnen Natura 2000’. Bij de vaststelling van de Verordening ruimte 2014 is deze abusievelijk van de kaart verwijderd. Wettelijk gezien vallen deze gebieden echter wel onder het NNN. Deze gebieden moeten derhalve teruggezet worden op de kaart. Dit speelt vooral in het Oudeland van Strijen. In het ontwerp van de Actualisering 2016 wordt een overzicht opgenomen van alle correcties met een toelichting daarop. Dit betreft een technische verwerking in de VRM van bovengenoemde punten. Provinciale natuurgebieden en provinciale landschappen De nieuwe Wet natuurbescherming maakt het mogelijk dat Gedeputeerde Staten gebieden gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland kunnen aanwijzen die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische
10 PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016
kenmerken. Deze gebieden worden aangeduid als bijzondere provinciale natuurgebieden of provinciale landschappen. In het kader van de Beleidsnota Wet Natuurbescherming zal bezien worden wat de meerwaarde is van deze nieuwe mogelijkheid, naast het huidige beschermingsniveau van waardevolle gebieden in de Visie ruimte en mobiliteit. De procedure voor de beleidsnota loopt gelijk op met de Actualisering 2015, zodat uitwisseling mogelijk is. Het beschermingsniveau van specifieke gebieden, waaronder Midden-Delfland, kan daarbij aan de orde komen. o.
Regionale waterkeringen
In artikel 2.4 van de Waterwet is bepaald dat bij provinciale verordening regionale waterkeringen worden aangewezen en dat daarbij een veiligheidsnorm wordt vastgelegd. De provincie Zuid-Holland heeft in de provinciale waterverordeningen voor ruim 2000 kilometer aan regionale waterkeringen een veiligheidsnorm vastgesteld. Deze regionale waterkeringen zijn ook opgenomen op de kaart bij de Verordening ruimte 2014. Toevoegen van een aantal regionale waterkeringen Provinciale Staten hebben in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland (2010-2015) aangegeven dat moet worden onderzocht of naast de al genormeerde regionale waterkeringen ook compartimenteringskeringen (droge dijken) en voorlandkeringen (keringen rondom buitendijks gelegen polders) moeten worden opgenomen in de provinciale waterverordeningen. Afgelopen jaren is met behulp van overstromingsmodellen onderzocht wat het effect is van wel of geen kering. Er is een kwantitatieve afweging gemaakt tussen de kosten van het instandhouden van de kering en de baten (het aantal slachtoffers, getroffenen en de economische schade bij een overstroming). Uit de uitkomsten van de studie blijkt dat om de gevolgen van een overstroming zo veel mogelijk te beperken het nuttig is om een aantal compartimenteringskeringen en voorlandkeringen op te nemen in de waterverordeningen. Het besluit wordt begin 2016 in ontwerp ter inzage gelegd en wordt medio 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. Volgens het ontwerpbesluit krijgt een aantal keringen de status van regionale waterkering. Voor de ruimtelijke doorwerking moeten deze waterkeringen ook worden opgenomen op de kaart bij de Verordening ruimte 2016, vandaar dat dit onderwerp ook deel uitmaakt van de Actualisering 2016. De besluitvorming over de regionale waterkeringen loopt naast de Actualisering van de VRM en kent een eigen planning. De resultaten komen vroeg genoeg beschikbaar om meegenomen te kunnen worden in de ontwerp Actualisering 2016. Maasdijk op kwaliteitskaart De Maasdijk is een compartimenterende waterkering. Voor deze waterkering is uit het onderzoek gekomen dat deze waterkering geen significante invloed op het beperken van de gevolgen van een overstroming. Deze dijk wordt daarom niet opgenomen in de waterverordening. Omdat de dijk wel een belangrijke cultureel historische waarde heeft wordt voorgesteld deze dijk op de ruimtelijke kwaliteitskaart bij de VRM op te nemen. p.
Detailhandel
De provincie Zuid-Holland hanteert een duidelijk detailhandelsbeleid. Hoofdregel is dat detailhandel uitsluitend plaats vindt binnen de centra. De mogelijkheden daarbuiten zijn beperkt tot specifiek benoemde uitzonderingen. De categorie kringloopwinkels behoort niet tot deze uitzonderingen. Toch 11 PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016
komen dergelijke winkels in de praktijk ook nogal eens buiten de centra voor. Het is daarom wenselijk te bezien in hoeverre voor deze branche op basis van ruimtelijke overwegingen een uitzondering kan worden gemaakt op de voorwaarding van vestiging in de centra Daarnaast is geconstateerd dat de teksten in het Programma ruimte over het onderscheid tussen ‘te ontwikkelen centra’, ‘te optimaliseren centra’ en ‘overige aankoopplaatsen’ wat beter gestroomlijnd kunnen worden. Binnen de categorie ‘overige aankoopplaatsen’ lijkt nu meer mogelijk te zijn dan binnen de categorie ‘te optimaliseren centra’, terwijl dat niet zo bedoeld is. Deze indruk wordt vooral gewekt doordat veel meer tekst is gewijd aan de ‘overige aankoopplaatsen’ dan aan de ‘te optimaliseren centra’. Een ander punt is de vorig jaar geïntroduceerde advisering over grootschalige detailhandel door de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland. Bezien zal worden of beleid, regels en advisering in de praktijk goed op elkaar aansluiten. Er doen zich bijvoorbeeld vragen voor over hoe om te gaan met advisering in het kader van een ontheffingsverzoek. Niet uitgesloten is dat dit leidt tot een aanpassing van de toelichting van de verordening, of eventueel zelfs van de regels van de verordening of het reglement van de commissie. Dit betreft een relatief klein onderwerp dat binnen het kader en binnen de planning van de Actualisering 2016 zal worden opgepakt. Koopstromenonderzoek Dit jaar wordt een koopstromenonderzoek uitgevoerd. Mede op basis van de uitkomsten daarvan kan het wenselijk zijn het beleid en de regels voor detailhandel meer fundamenteel te herzien. Gelet op de planning van het koopstromenonderzoek is dat echter een onderwerp voor een volgende herziening van de VRM. q.
Kruimelregeling
Art 4.1 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat in een provinciale verordening regels kunnen worden gesteld over o.a. de inhoud van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van art 2.12 eerste lid onder a van de Wabo (de bij AMvB aangewezen gevallen, in casu de situaties genoemd in artikel 4 van hoofdstuk IV van bijlage II bij het Bor, ook wel “de kruimelregeling” genoemd ) van een bestemmingsplan wordt afgeweken. In de Verordening ruimte 2014 heeft de provincie gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de wet op dit punt biedt. De regels in de verordening zien daarom ook op toepassingen van de “kruimelregeling”. De provincie heeft dit nodig geacht, omdat de “kruimelregeling” zo ver is opgerekt dat daarmee ook zeer forse ontwikkelingen tot stand kunnen komen. Bijvoorbeeld functiewijziging naar detailhandel en kantoren van panden buiten de daarvoor aangewezen gebieden. De verordening is van toepassing verklaard op de gehele “kruimelregeling”. Toch zijn er situaties te bedenken waarbij dit misschien niet per se nodig is, bijvoorbeeld bij tijdelijke afwijkingen van het bestemmingsplan. In het overleg met gemeenten worden hierover met regelmaat vragen gesteld. Daarom is het wenselijk te bezien of bepaalde categorieën gevallen buiten de toepasselijkheid van de verordening kunnen worden gelaten. Dit betreft een relatief klein onderwerp dat binnen het kader en binnen de planning van de Actualisering 2016 zal worden opgepakt.
12 PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016
r.
Bovenregionale voorzieningen
In het Programma ruimte is het beleid ten aanzien van bovenregionale voorzieningen vastgelegd. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om ziekenhuizen, onderwijsinstellingen, musea, bioscopen en theaters. Aangegeven is dat het wenselijk is bovenregionale voorzieningen zoveel mogelijk in stedelijke centra realiseren, zodat deze voorzieningen een bijdrage kunnen leveren aan de vergroting van de agglomeratiekracht. Tevens is aangegeven dat de provincie hierover afspraken wil maken met gemeenten. Dit beleid werkt in de praktijk niet goed. Zo zijn alle voorzieningen nu op één hoop gegooid. Voorzieningen zoals theater en bioscopen dragen echter veel meer bij aan de attractiviteit van de centra, dan voorzieningen zoals ziekenhuizen en onderwijsinstellingen. Voor die laatste voorzieningen gaat het er veel meer om dat die worden gehuisvest op een goed bereikbare plek in de regio, dan dat vestiging per se in het centrum plaatsvindt. Ook blijkt er geen goed antwoord te zijn op een reeks van initiatieven voor grootschalige bioscoopcomplexen in de voorsteden en op locaties buiten de centra. Het is daarom wenselijk duidelijker aan te geven welke doelen de provincie nastreeft bij dit soort voorzieningen en wat de provincie verwacht van gemeenten op dit punt. Voor dit onderwerp wordt binnen het kader van de Actualisering 2016 een beleidsvormingstraject gestart dat nog binnen de planning van de totstandkoming van ontwerp van de actualisering tot een afronding zal komen. s.
Duin- en Bollenstreek
In de Duin- en Bollenstreek spelen meerdere vraagstukken. Het is wenselijk deze te betrekken bij de Actualisering 2016. Omvang bouwpercelen bollenteeltgebied In de bestemmingsplannen voor het bollenteeltgebied wordt een regel gehanteerd voor de hoeveelheid bedrijfsbebouwing die een bollenteeltbedrijf mag hebben. Deze regel is gebaseerd op de hoeveelheid teeltareaal van het bedrijf. De huidige regeling remt de schaalvergroting, omdat bij bedrijven met een groot teeltoppervlak relatief minder bebouwing mogelijk is. Het maximum aan bebouwing bedraagt 2 ha. In de praktijk splitsen bedrijven zich nu op, zodat er meer bouwrechten ontstaan. De streek wil de regeling aanpassen zodat schaalvergroting tot boven 2 ha mogelijk is. Bezien zal worden of hierin kan worden meegegaan en zo ja welke voorwaarden vanuit ruimtelijke kwaliteit hierbij passen. Beschermde graslanden Tot 2012 werd het omspuiten naar bollengrond van waardevolle graslanden in de Bollenstreek verboden doormiddel van de Verordening Landschap en Natuur (VBLN). Deze is komen te vervallen maar de bescherming van graslanden werd zo belangrijk geacht dat het is geborgd in artikel 2.3.7 van de Verordening ruimte. Bij het opnemen van de bescherming van graslanden in de Bollenstreek in de Verordening Ruimte is het artikel echter breder geformuleerd. Nu zijn alleen nog maar ontwikkelingen toegestaan die een aantoonbare meerwaarde hebben voor de ruimtelijke kwaliteit van de graslanden. De graslanden vallen tevens onder beschermingscategorie 2 van het handelingskader ruimtelijke kwaliteit. De ontwikkelingsmogelijkheden die hierbij horen (“inpassen” en “aanpassen”) zijn ruimer dan artikel 2.3.7. nu toelaat. Bezien zal worden hoe deze regelingen beter op elkaar aangesloten kunnen worden. Daarbij zal onder meer onderzocht worden of de graslanden ondergebracht kunnen worden in beschermingscategorie 1, zodat artikel 2.3.7 kan komen te vervallen. Actualisering ISG 13 PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016
De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek wordt dit jaar geactualiseerd. Dit kan leiden tot aanpassingen waarvan het wenselijk is die ook te laten doorwerken in het Programma ruimte of de Verordening ruimte. Voor bovengenoemde drie onderwerpen worden voorstellen gedaan door de (samenwerkende) gemeenten, in nauw overleg met de provincie. Het gaat om trajecten die lopen naast de VRM en een eigen planning hebben. Deze onderwerpen kunnen dus nog afvallen als er niet tijdig voorstellen worden gedaan. t.
Noordrand Goeree-Overflakkee
Het project integrale gebiedsontwikkeling Noordrand Goeree-Overflakkee is opgenomen in het Integraal Ruimtelijk Programma (IRP) Goeree-Overflakkee. Met de ontwikkeling van de Noordrand wordt beoogd een bijdrage te leveren aan het behoud van biodiversiteit, de toename van recreatie in het groen en het behoud van waardevolle agrarische landschappen. Dit sluit aan bij de doelstellingen van het Uitvoeringsprogramma Groen. De ontwikkeling heeft betrekking op het introduceren van een bijzonder woonmilieu op GoereeOverflakkee in de Eerste Bekading te Middelharnis. Ingezet wordt op het bouwen van woningen op een terp aan de dijk van het Haringvliet, waarbij de rest van de Eerste Bekading als natuur wordt ontwikkeld, aansluitend aan en vergelijkbaar met de buitendijkse natuur aan het Haringvliet. Deze natuurontwikkeling is voor publiek toegankelijk en wordt gefinancierd uit de woningbouwontwikkeling. Eventueel resterende opbrengsten worden ingezet voor de overige ambities binnen de gebiedsontwikkeling. Daarnaast wordt het bestaande natuurgebied Scheelhoek robuuster gemaakt door realisatie van nieuwe en beleefbare natuur langs het Zuiderdiep om zodoende de gebruiksmogelijkheden (recreatie) van bestaand natuurgebied, inclusief het water, te vergroten. De ontwikkeling wordt verwerkt in de VRM. Dit leidt waarschijnlijk tot aanpassing van de 3 ha kaart en de kaarten met natuur en recreatiegebieden. Het project integrale gebiedsontwikkeling Noordrand Goeree-Overflakkee loopt naast de Actualisering van de VRM en kent een eigen planning. De (voorlopige) resultaten komen vroeg genoeg beschikbaar om meegenomen te kunnen worden in de ontwerp Actualisering 2016. u.
Verbreding functies Greenports
Binnen het glastuinbouwgebied van de Greenport Westland-Oostland kunnen op grond van de verordening naast glastuinbouwbedrijven ook andere greenport gerelateerde bedrijven worden toegelaten (artikel 2.1.5, tweede lid). Voorwaarde is onder andere dat die bedrijven een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel van glastuinbouwproducten. Het is wenselijk te onderzoeken of die verbreding ook mogelijk is binnen de andere Greenports. Daarbij is input nodig van de Greenports. Dit vraagstuk is ook geagendeerd in de (concept) Uitvoeringsagenda van de Ruimtelijke Visie Greenport Aalsmeer. Voor dit onderwerp wordt binnen het kader van de Actualisering 2016 een beleidsvormingstraject gestart. Naar verwachting zal dit nog binnen de planning van de totstandkoming van ontwerp van de actualisering tot een afronding komen, afhankelijk van de input van de Greenports. 14 PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016
v.
Veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg-Nieuwe Maas
In de toelichting op artikel 2.1.10 Veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas van de Verordening Ruimte staat dat PS een besluit nemen over het al dan niet voortzetten van het artikel als basisnet water in werking is getreden. Basisnet water is met het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) per 1 april 2015 in werking getreden. In het Bevt is een regeling opgenomen voor plasbrandaandachtsgebieden met een vergelijkbare ruimtelijke doorwerking als artikel 2.1.10 van de Verordening Ruimte. Echter deze regeling is alleen van toepassing op rijkswegen en spoorwegen waarover aanzienlijke hoeveelheden brandbare vloeistoffen worden vervoerd, en niet op rijksvaarwegen. Vanaf 2019 moeten alle schepen die gevaarlijke stoffen vervoeren dubbelwandig zijn uitgevoerd. In de veronderstelling dat de kans op een plasbrand bij dubbelwandige schepen dan verwaarloosbaar is, zijn de rijksvaarwegen buiten de regeling voor plasbrandaandachtsgebieden gehouden. Maar gelet op het aantal vaarbewegingen met brandbare vloeistoffen op de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas is de kans op het optreden van een plasbrand bij dubbelwandige schepen daar nog steeds aanzienlijk: namelijk in de ordegrootte waarvoor in de Ministeriële regeling basisnet langs rijkswegen en spoorwegen plasbrandaandachtsgebieden zijn aangewezen. Een plasbrandaandachtsgebied voor de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas is dan ook te rechtvaardigen. Conclusie is dat de regeling in het Bevt de veiligheid langs de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas niet op een vergelijkbare wijze kan waarborgen als artikel 2.1.10 van de Verordening Ruimte. Artikel 2.1.10 van de Verordening Ruimte wordt daarom gehandhaafd. De toelichting van de verordening wordt hierop aangepast. Dit betreft een technische verwerking in de VRM van hetgeen hierboven is aangegeven. w.
Aardkundige waarden
Aardkundige waarden zijn onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van een gebied door zon, wind en water. De waarden hebben een relatie met de geologische opbouw, de geomorfologie (landvormen), de hydrologie (ondergrondse waterstromen) en bodemkundige verschijnselen. De waarde van bepaalde verschijningsvormen zijn afhankelijk van zeldzaamheid, mate van gaafheid, kenmerkendheid, zichtbaarheid, toegankelijkheid en reproduceerbaarheid. Aardkundige waarden geven identiteit aan een gebied, brengen variatie in het landschap en vervullen daardoor een rol bij natuur en recreatie. Ook spelen aardkundige verschijnselen een rol in hydrologische systemen en hebben een bijzondere educatieve waarde. Aardkundige waarden zijn dan onderdeel van ruimtelijke planvormingsprocessen. Veel van deze waarden zijn daarom terug te vinden in de kwaliteitskaart, laag van de ondergrond. Het Programma ruimte verwoordt expliciet de operationele doelstelling om de archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden te behouden en waar mogelijk te ontwikkelen door deze te betrekken in het beleid voor ruimtelijke kwaliteit en bij gebiedsontwikkelingen. In tegenstelling tot sommige andere provincies heeft de provincie Zuid-Holland een globale, landelijke inventarisatie van aardkundige waarden in 1999 (zoals vanuit Rijksbeleid werd voorgesteld) niet nader in kaart gebracht. De aardkundige waarden in Zuid-Holland worden de komende tijd alsnog nader geïnventariseerd en geactualiseerd . Bezien wordt of deze inventarisatie leidt tot aanpassingen in de kwaliteitskaart, laag van de ondergrond.
15 PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016
Voor dit onderwerp loopt naast de Actualisering 2016 een beleidsvormingstraject met een eigen planning. De resultaten hiervan komen beschikbaar voor het opstellen van de ontwerp Actualisering. x.
Luchtvaart
Het huidige luchtvaartbeleid, zoals opgenomen in de VRM, is aan actualisering toe. Een nadere uitwerking van de opgenomen hoofdlijnen van beleid is nodig. De operationele doelstellingen met betrekking tot Rotterdam The Hague Airport zijn in de praktijk niet realistisch. Daarnaast hebben Provinciale Staten aangegeven een specifiekere uitwerking te wensen van het luchthavenbeleid met betrekking tot initiatieven van kleine en recreatieve luchtvaart, met in het bijzonder commerciële helihavens. Deze wensen hebben onder meer betrekking op de locatie van luchthavens en de maatschappelijke randvoorwaarden waaraan deze locaties moeten worden getoetst. Ook zijn er nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wetgeving en initiatieven rondom RPAS (drones). De herziening van het luchthavenbeleid vindt plaats in het kader van de actualisering en uitwerking van het Programma mobiliteit. Dit kan leiden tot aanpassing van de VRM en het Programma mobiliteit, maar eventueel ook van het Programma ruimte en de Verordening ruimte. Voor dit onderwerp wordt binnen het kader van de Actualisering 2016 een beleidsvormingstraject gestart. Naar verwachting zal dit nog binnen de planning van de totstandkoming van het ontwerp van de actualisering tot een afronding komen, afhankelijk van de input van de Greenports. 20KE-contour van Schiphol Op dit moment wordt het Luchthavenindelingsbesluit van Schiphol herzien. In dit proces loopt een discussie welke overheidslaag verantwoordelijk is voor het beperkingenregime binnen de 20KEgeluidcontour. Het beperkingenregime gaat over de woningbouwmogelijkheden binnen deze geluidscontour. In welke mate wordt herstructurering, intensivering en transformatie naar woningbouw toegestaan binnen bestaand stads en dorpsgebied en in welke mate wordt woningbouw toegestaan buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Tot op heden is het Rijk verantwoordelijk voor de ruimtelijke regels binnen de 20KE-geluidscontour. Na de decentralisatie van de verstedelijkingsopgave naar provincies en gemeenten is er wat voor te zeggen dat de afweging tussen de woningbouwopgave en de geluidhinder binnen de 20 Ke-contour een verantwoordelijkheid van de provincie en de gemeenten hoort te zijn. Als de conclusie van de discussie wordt dat de provincies en gemeenten hiervoor verantwoordelijk worden, dan is het nodig dat de provincie een beperkingenregime van de 20KEgeluidscontour opstelt en in de VRM opneemt. y.
Aanpassing kaarten
Sinds de inwerkingtreding van de VRM zijn de nodige afwijkingen op het kaartmateriaal geïnventariseerd. Het kan zowel gaan om situaties waarbij de werkelijke situatie anders is dan is weergegeven op het kaartmateriaal, als om situaties waarbij actuele ontwikkelingen nog zichtbaar moeten worden gemaakt op het kaartmateriaal. Dit betreft een technische verwerking in de VRM van hetgeen hierboven is aangegeven.
16 PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016
z.
Huisvesting arbeidsmigranten
In de regio’s Haaglanden, Rijnmond en Holland Rijnland werken en wonen aanzienlijke aantallen arbeidsmigranten. Een deel daarvan woont langdurig of permanent in deze regio’s, het andere deel werkt en woont maar beperkte tijd (seizoensgebonden) in de regio’s. De huisvesting van arbeidsmigranten in de vorm van logies of wonen wordt door de provincie beschouwd als een stedelijke functie en vallen voor de provincie in principe onder de ladder van duurzame verstedelijking. Waar de regionale behoefte doorgaans goed kan worden onderbouwd, is het onduidelijk hoe de huisvesting precies door de gemeenten wordt gefaciliteerd. De trend in bijvoorbeeld de Duin- en Bollenstreek is dat (seizoens)huisvesting van arbeidsmigranten vooral op de eigen agrarische percelen wordt gefaciliteerd. De ruimtelijke impact hiervan kan voor het buitengebied aanzienlijk zijn. Ook zijn er voorbeelden bekend van recreatieparken waar arbeidsmigranten zijn gehuisvest. Het is wenselijk inzicht te verkrijgen in de manier waarop en de plaatsen waar deze behoefte wordt gefaciliteerd , hoe dit zich verhoudt tot de ladder voor duurzame verstedelijking en wat de impact daarvan is op de ruimtelijke kwaliteit. Aan de hand van die gegevens kan bezien worden of aanpassing of verduidelijking van het provinciaal beleid nodig is. Voor dit onderwerp wordt binnen het kader van de Actualisering 2016 een beleidsvormingstraject gestart dat nog binnen de planning van de totstandkoming van ontwerp van de actualisering tot een afronding zal komen.
3.
Relatie met andere wijzigingen van visie, programma’s of verordening
Provinciale Staten hebben op 16 september 2015 de startnotitie vastgesteld voor een partiële herziening van de VRM inzake windenergie. De partiële herziening heeft betrekking op windenergielocaties in de regio Rotterdam, alsmede enkele locaties daarbuiten. De procedure voor die partiële herziening loopt grotendeels parallel met de procedure waarop de thans voorliggende startnotitie betrekking heeft. Gelet op het specifieke karakter van de herziening windenergie, worden beide procedures niet aan elkaar gekoppeld. Daar komt bij dat voor de herziening windenergie een afzonderlijk planMER wordt opgesteld. Voor de onderhavige actualisering wordt het opstellen van een planMER niet zinvol geacht (zie onder 4).
4.
planMER
In het kader van de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is een PlanMER opgesteld, alsmede aan aanvulling op het PlanMER. Het planMER is afgestemd op het strategische karakter en de bovenregionale schaal van de VRM. Inmiddels zijn er twee partiële wijzigingen van de VRM vastgesteld. Voor deze partiële wijzigingen is geen afzonderlijk planMER opgesteld omdat de impact van deze wijzigingen en de veranderingen ten opzichte van de VRM niet groot waren en de wijzigingen geen MER-plichtige onderdelen betroffen. Voor de onderwerpen die deel uitmaken van deze startnotitie geldt hetzelfde als voor de al eerste vastgestelde partiële wijzigingen. Uitwerking en beoordeling in een planMER heeft daarom weinig meerwaarde. Het opstellen van een planMER wordt daarom achterwege gelaten. Voor de partiële herziening windenergie, waarvoor thans ook een procedure loopt, wordt wel een planMER opgesteld. Omdat het hier gaat om een afweging tussen meerdere locaties, heeft een planMER een duidelijke meerwaarde. 17 PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016
5.
Procedure
Conform de protocolafspraken leggen Gedeputeerde Staten bij de aanvang van een actualiserings- of herzieningsprocedure van de Visie ruimte en mobiliteit en de bijbehorende programma’s en verordening, een startnotitie ter vaststelling voor aan Provinciale Staten. Na bespreking van het ontwerp in de Statencommissie Ruimte en Leefomgeving wordt het ontwerp door Gedeputeerde Staten voor een ieder ter inzage gelegd. Terinzagelegging in de vakantieperiode zal worden vermeden. Planning Wat
wie
wanneer
Vaststelling startnotitie
PS
23 Maart 2016
Vaststelling ontwerp
GS
17 Mei 2016
Bespreking ontwerp
Statencommissie RenL
8 Juni 2016
Terinzagelegging ontwerp
GS
Juni/juli 2016
Vaststelling Nota van Beantwoording
GS
September 2016
Hoorzitting
PS
Oktober/ november 2016
Vaststelling Actualisering 2016
PS
November/December 2016
18 PZH-2016-543304956 dd. 16-02-2016