VRIJHANDELSOPTIEK Vijfde Jaargang | Week 46 2009 | 09-11-2009 | Pagina 1
Felle lobby voor duurzaamheid grenst aan misleiding Het dilemma tussen energiebesparing en duurzame opwek 350 g/kWh norm staat haaks op de behoefte aan flexibel vermogen De merit order: een momentopname Uit bedrijf name nauwelijks relevant De werkelijke uitdaging: potentieel aan opregelvermogen Het belang van uitwisselbaarheid
Felle lobby voor duurzaamheid grenst aan misleiding In de afgelopen weken zijn diverse rapporten verschenen waarin wordt geclaimd dat de nieuwbouw van gas- en kolencentrales ten koste gaat van de kabinetsdoelstelling om in 2020 20% duurzame energie te realiseren. Het betreffen onder andere de rapporten 1 2 3 opgesteld door Ecofys , CE Delft en EDN . Inhoudelijk laten deze rapporten helaas nogal te wensen over. Dat is storend omdat er sprake lijkt te zijn van een goed gecoördineerde campagne tegen nieuwbouw van gasen kolencentrales. Ernstiger nog is dat de Tweede Kamer helemaal in de campagne lijkt mee te gaan. Zelfs EZ heeft aangegeven de rapporten serieus te nemen4. Voor de Vrijhandelsoptiek zijn dat voldoende redenen 1 Opdrachtgever is Milieudefensie; zie: http://www.milieudefensie.nl/klimaat/publicaties/onderzoek-ecofyssde/attachment 2 Opdrachtgever is natuur en Milieu, zie: http://www.ce.nl/index.php?go=home.showPublicatie&id=978 3 Zie: http://www.energiedialoog.nl/index.php?option=com_docman&task=cat _view&gid=46&Itemid=60 4 Op 28 oktober heeft EZ de Tweede Kamer geïnformeerd over het kabinetsbeleid ten aanzien van kolencentrales. In die brief herhaalt EZ dat momenteel de interactie tussen duurzame en fossiele elektriciteit wordt bestudeerd. In het voorjaar van 2010 zal EZ de visie op dit onderwerp bekend maken, alsmede de beleidsimplicaties daarvan. Bij het formuleren van visie en beleidsimplicaties zal EZ de inbreng vanuit de energiesector en maatschappelijke organisaties betrekken. Met name wijst EZ daarbij op bijdragen van het Regieorgaan Energietransitie, de Energie Dialoog Nederland en de Stichting Natuur & Milieu.
om de betreffende rapporten aan een analyse te onderwerpen.
Het dilemma tussen energiebesparing en duurzame opwek In de media heeft vooral het persbericht van Stichting Natuur en Milieu (SNM) behorend bij het rapport “Duurzame elektriciteitsmarkt?” van CE Delft veel aandacht gekregen. Met pakkende titels als “kolen, kolen en nog eens kolen” zijn windenergie en biomassa vakkundig als underdog gepositioneerd. Dit zal er ongetwijfeld toe hebben bijgedragen dat er in de Tweede Kamer voldoende draagvlak was om de motie van Groen Links voor een CO2 norm voor nieuwe centrales aan te nemen. De motie om een maximum CO2 norm van 350 g/kWh op te leggen, lijkt op het persbericht van SNM gebaseerd te zijn. Waarschijnlijk ontbreken kritische beschouwingen omdat de boodschap van CE politiek correct is en past in de Nederlandse traditie om elektriciteitsproducenten te brandmerken als viespeuken. De tegenspraak van de eigen conclusie ligt echter al besloten in het persbericht van SNM. Daarin wordt namelijk gesteld dat elektriciteitsproducenten die investeren in duurzame opwek snijden in eigen vlees. Minimaal had daaraan de vraag gekoppeld moeten worden waarom er dan überhaupt overcapaciteit kan ontstaan. Ongeacht de aard van opwek, betekent nieuwbouw namelijk altijd dat er elders kapitaal wordt vernietigd. Als gevestigde producenten om die reden geen belang hebben bij investeren in duurzame opwek, dan hebben ze ook geen belang bij investeren in centrales die draaien op fossiele brandstof. Het onderzoek van CE is echter uitgevoerd juist omdat grootschalig wordt geïnvesteerd in nieuwe centrales. CE had dus minimaal moeten onderzoeken waarom de hausse aan nieuwbouw optreedt en hoe een soortgelijke hausse voor duurzame opwek gecreëerd kan worden. Opvallend is dat CE weinig aandacht besteedt aan het biomassa bijstook potentieel van kolencentrales. Volgens het duurzaamheidsrapport van het CBS is in 2008 met kolencentrales 2,3 TWh aan duurzame elektriciteit geproduceerd. Dat is 25% van alle in Nederland geproduceerde duurzame elektriciteit. De nieuwe elektriciteitscentrales zullen waarschijnlijk nog meer aan het potentieel van duurzame opwek bijdragen dan de bestaande centrales. De grootste tekortkoming van het CE rapport is dat de vraagstelling uitsluitend wordt toegespitst op duurzame energie. Daarmee ontwijken CE en opdrachtgever SNM het belangrijke dilemma tussen stimuleren van de
Alle rechten voorbehouden. © 2009 SLEA BV. Het auteursrecht van deze uitgave berust bij SLEA. Informatie:
[email protected]; www.slea.nl; tel 033-4690435 Deze publicatie wordt mede mogelijk gemaakt door VOEG. De inhoud hoeft echter niet over een te stemmen met de standpunten van VOEG en/of individuele leden van VOEG. SLEA BV besteedt uiterste zorg aan de betrouwbaarheid en actualiteit van de gegevens in deze publicatie. Onjuistheden kunnen echter voorkomen. SLEA BV noch VOEG kunnen op de inhoud van de publicatie worden aangesproken. Verspreiding of doorgeleiding van deze informatie op welke manier dan ook is verboden.
VRIJHANDELSOPTIEK Vijfde Jaargang | Week 46 2009 | 09-11-2009 | Pagina 2 ontwikkeling van duurzame opwek in de toekomst, versus realiseren van energiebesparing met welhaast onmiddellijke ingang. Tussen 2008 en 2015 wordt in totaal voor ruim 4000 MW zeer efficiënte gascentrales in bedrijf genomen. Met conversierendementen van ongeveer 58% wordt daarmee een enorme energiebesparing gerealiseerd, uitgaande van het verdringen van oude gascentrales met rendementen van ongeveer 41%. Bij een bedrijfstijd van 7600 uur per jaar, betekent deze verdringing een besparing van bijna 4,4 miljoen ton CO2 per jaar. Dat is bijna 6% van de totale jaarhoeveelheid emissierechten die aan de Nederlandse industrie zijn toegewezen onder het systeem van verhandelbare emissierechten. Afwijzen van nieuwbouw betekent het missen van de op korte termijn te realiseren energiebesparing. Dat betekent ook dat de lat van 20% duurzaam hoger komt te liggen. Het totale energiegebruik is namelijk zonder nieuwbouw van centrales hoger en dus is meer duurzame opwek nodig om de 20% van het totaal te kunnen halen. In werkelijk ligt de lat echter nog hoger dan 20%. Het kost namelijk veel meer tijd om voldoende duurzame opwek te realiseren dan dat het kost om hoogrenderende centrales op fossiele brandstof te realiseren. Afblazen van nieuwbouw om daarmee een extra stimulans te generen voor versnelde realisatie van duurzame opwek, betekent dus dat in de tussentijd in principe vermijdbare CO2 uitstoot plaats vindt. Ook al kijken beleidsmakers en onderzoekers vooral naar het realiseren van doelstellingen in de toekomst, de broeikaseffect veroorzakende CO2 in de atmosfeer heeft daar geen boodschap aan. Niet de toekomstige uitstoot veroorzaakt het probleem maar de uitstoot die reeds heeft plaatsgevonden. In dat opzicht is het advies van CE slecht voor het milieu.
het ontwerp van elektriciteitscentrales op aan. Op- en afregelen en meer nog, stoppen en starten van centrales kost meer energie dan stabiel op vollast draaien. Een hoger energieverbruik bij regelend bedrijf betekent ook meer CO2 uitstoot per opgewekte kWh elektriciteit dan mogelijk is bij vollast bedrijf. Bij 58% conversierendement blijft een gascentrale net beneden 350 g CO2 per kWh. Afhankelijk van omstandigheden en ontwerp kan de CO2 uitstoot bij draaien op minimumlast oplopen tot ruim 450 g/kWh. Een grote hoeveelheid duurzame opwek maakt het echter juist noodzakelijk dat conventionele centrales in staat zijn om tot minimumlast te kunnen en mogen afregelen. Daarom is het juist in het belang van de inpasbaarheid van duurzame opwek dat conventionele centrales wordt toegestaan om hogere CO2 uitstoot per kWh te veroorzaken dan de norm waartoe Groen Links oproept. Als de regering opvolging geeft aan de motie van Groen Links, dan dient overschrijding van de 350 g/kWh norm dus mogelijk te blijven. Bij strikte toepassing van de uitstootnorm wordt vooral de mogelijkheid beperkt om windenergie toe te passen.
De merit order: een momentopname Een gebruikelijke wijze om de rangorde van elektriciteitscentrales weer te geven is via de zogenaamde merit order. Daarbij worden centrales gerangschikt volgens oplopende marginale kosten. De navolgende figuur illustreert zo een rangschikking. Daarbij zijn de beste schattingen gebruikt van de nominale vermogens en vollast conversierendementen van opgestelde of in aanbouw zijnde Nederlandse centrales5. Het beeld dat daardoor ontstaat geeft een beperkt inzicht in de te verwachten minimale termijnprijzen.
350 g/kWh norm staat haaks op de behoefte aan flexibel vermogen In de rapporten wordt onderkend dat een toenemend aandeel duurzame energie zorgt voor een toenemende behoefte aan flexibiliteit in het conventionele deel van het elektriciteitspark. Deze behoefte ontstaat enerzijds doordat vooral windenergie slechts beperkt regelbaar is. Anderzijds wordt de behoefte aan flexibiliteit veroorzaakt doordat de nadruk bij duurzame opwek volledig op de kwantiteit is gericht. De kwaliteit van de duurzame opwek speelt geen enkele rol. Daardoor wordt de verantwoordelijkheid voor de leveringszekerheid afgeschoven op de conventionele opwek. Elektriciteitsproducenten onderkennen het economische belang van flexibiliteit en passen daar zoveel mogelijk
5 Wind is voor 1/3e van de nominale capaciteit in de grafiek opgenomen tegen marginale kosten nul EUR/MWh. In werkelijkheid geldt echter voor gesubsidieerde windmolens marginale kosten tot MIN 96 EUR/MWh. In 2010 is 1750 MW nieuw efficiënt gas verondersteld. Ten opzichte van 2008 is het productiepark in 2015 uitgebreid met 4600 MW nieuw steenkool en 4400 nieuwe STEG eenheden.
Alle rechten voorbehouden. © 2009 SLEA BV. Het auteursrecht van deze uitgave berust bij SLEA. Informatie:
[email protected]; www.slea.nl; tel 033-4690435 Deze publicatie wordt mede mogelijk gemaakt door VOEG. De inhoud hoeft echter niet over een te stemmen met de standpunten van VOEG en/of individuele leden van VOEG. SLEA BV besteedt uiterste zorg aan de betrouwbaarheid en actualiteit van de gegevens in deze publicatie. Onjuistheden kunnen echter voorkomen. SLEA BV noch VOEG kunnen op de inhoud van de publicatie worden aangesproken. Verspreiding of doorgeleiding van deze informatie op welke manier dan ook is verboden.
VRIJHANDELSOPTIEK Vijfde Jaargang | Week 46 2009 | 09-11-2009 | Pagina 3
Illustratie Merit Order Marginale kosten van productiecapaciteit in Nederland gas turbines 80
2010
oud gas
2015
70
efficient gas
60 kolen
EUR/MWh
50
Export
40 30 20
Import wind biomassa en AVIs
2010 vraag NL productie overdag
2015 vraag NL productie overdag NL consumptie
10 0 22
20
17
15
12
10
0 50
0 00
0 50
0 00
0 50
0 00
00 75
00 50
00 25
0
MW Figuur 1: merit order NL productie; bron: marktanalyse SLEA
Aan de merit order liggen tal van aannames ten grondslag. Tot de belangrijkste aannames behoren de prijzen van steenkool, aardgas en CO2 emissierechten. In combinatie met de conversierendementen vormen brandstofkosten en emissierechten de belangrijkste kostenposten. In de illustratie is gewerkt met 11 6 EUR/MWh als marginale kosten ’ voor steenkool en 19 EUR/MWh voor aardgas. Voor 2015 zijn deze prijzen gesteld op 16 EUR/MWh voor steenkool en 29 EUR/MWh voor aardgas. Deze bedragen zijn globaal afgeleid van de forwardprijzen van dit moment. Het inzicht dat aan een merit order kan worden ontleend is beperkt omdat de werkelijke inzet van centrales een dynamisch proces is. Zo zijn de meeste centrales minimaal 8 tot 16% van de tijd niet beschikbaar. Ook kunnen weersomstandigheden of technische storingen er toe leiden dat minder vermogen beschikbaar is dan het zogenaamde nominale vermogen en/of dat de conversierendementen lager uitvallen. Dat betekent dat de werkelijke merit order steiler oplopende marginale kosten vertoont dan de geïllustreerde merit order. 6 Hiermee wordt bedoeld de korte termijn vermijdbare kosten aan brandstof, CO2 emissie en bediening/onderhoud en hulpstoffen.
In een ideale markt en bij volledige beschikbaarheid van de centrales hoort de marktprijs dicht bij het snijpunt van vraag en aanbod te liggen. Ter illustratie zijn daartoe twee situaties in de grafiek ingetekend: de vraag naar Nederlandse productie in 2010 in daguren waarbij wordt verondersteld dat ongeveer 3000 MW wordt geïmporteerd en de vraag naar Nederlandse productie in 2015 waarbij ongeveer 5000 MW wordt geëxporteerd. Dit op grond van de algemene verwachting dat Nederland op termijn een netto exporteur van elektriciteit zal worden. Verder is in de illustratie wind voor 1/3e van de nominale capaciteit opgenomen tegen marginale kosten nul EUR/MWh7. In 2010 is 1750 MW nieuw efficiënt gas verondersteld. Ten opzichte van 2008 is het productiepark in 2015 uitgebreid met 4600 MW nieuw steenkool en 4400 nieuwe STEG eenheden. De getoonde merit order is slechts een momentopname. Bijna alle factoren zijn dynamisch. Deze dynamiek neemt toe naarmate het moment van leveren dichterbij komt. Uiteindelijk wordt de werkelijke productie geoptimaliseerd tegen de korte termijnprijzen. Daarbij 7
In werkelijkheid geldt echter voor gesubsidieerde windmolens marginale kosten tot MIN 96 EUR/MWh.
Alle rechten voorbehouden. © 2009 SLEA BV. Het auteursrecht van deze uitgave berust bij SLEA. Informatie:
[email protected]; www.slea.nl; tel 033-4690435 Deze publicatie wordt mede mogelijk gemaakt door VOEG. De inhoud hoeft echter niet over een te stemmen met de standpunten van VOEG en/of individuele leden van VOEG. SLEA BV besteedt uiterste zorg aan de betrouwbaarheid en actualiteit van de gegevens in deze publicatie. Onjuistheden kunnen echter voorkomen. SLEA BV noch VOEG kunnen op de inhoud van de publicatie worden aangesproken. Verspreiding of doorgeleiding van deze informatie op welke manier dan ook is verboden.
VRIJHANDELSOPTIEK Vijfde Jaargang | Week 46 2009 | 09-11-2009 | Pagina 4 spelen naast beschikbaarheid van centrales en inzetverplichtingen uit hoofde van warmteleveringen, ook de draaisituatie in de afgelopen uren en dagen een rol, alsmede de te verwachten productie in de komende uren en dagen. Kortstondig kunnen marktprijzen daardoor aanzienlijk lager uitvallen dan op grond van de merit order analyse kan worden verwacht. Daar staat tegenover dat producenten verliezen tijdens daluren zullen trachten te verhalen op de piekuren. De uitkomst van de merit order analyse hangt verder sterk af van aannames ten aanzien van windenergie en inzet van cross border capaciteit. Bij hoge beschikbaarheid van windenergie schuiven de curves enkele duizenden MW naar rechts, bij lage beschikbaarheid zo’n 1000 MW naar links. De invloed van wind wordt nog overtroffen door de invloed van import en/of export, zij het dat de richting van cross border prijsgedreven wordt bepaald en niet alle interconnectoren dezelfde richting op hoeven te staan. Uit de illustratie kan worden afgeleid dat de vrees voor prijsdaling onterecht is. Alleen al vanwege de stijging van brandstofprijzen op de groothandelsmarkt liggen naar verwachting de prijzen in 2015 aanmerkelijk hoger dan in 2010. Die prijsstijging treedt zelfs op als de vraag naar in Nederland opgewekte elektriciteit gelijk blijft. De algemene verwachting is echter dat Nederland van netto importeur zal veranderen in netto exporteur. In dat geval liggen de elektriciteitsprijzen in 2015 nog hoger dan als Nederland elektriciteit blijft importeren. De merit order toont eveneens dat de vrees voor dumping nergens op stoelt. Het is volstrekt gebruikelijk dat er rechts van de ingetekende vraag nog centrales beschikbaar zijn. De beheerders van deze centrales hebben echter geen belang bij verkopen tegen dumpprijzen omdat hun marginale kosten in het algemeen (fors) hoger liggen dan de marktprijs. Deze centrales worden alleen ingezet bij extreem hoge vraag of als veel goedkope centrales niet beschikbaar zijn.
Uit bedrijf name nauwelijks relevant In de rapporten wordt er een punt van gemaakt dat slechts een geringe hoeveelheid centrales buiten bedrijf worden gesteld. Daarbij wordt verwezen naar het rapport van TenneT over leveringszekerheid. Producenten hebben aan TenneT opgegeven tot 2016 2300 MW buiten bedrijf te stellen. In combinatie met de nieuwbouw en beschikbare interconnectoren, constateert TenneT dat er sprake kan zijn van werkelijke overcapaciteit. Het opgestelde vermogen kan namelijk hoger uitvallen dan het totaal aan binnenlandse vraag en mogelijke export.
Als transporteur vraagt TenneT terecht aandacht voor deze kwestie. TenneT is namelijk verantwoordelijk voor de interconnectoren en kan verwachten op een eventueel tekort te zullen worden aangesproken. In het EDN rapport wordt de zorg van TenneT aangevoerd als argument voor de veronderstelling dat de overcapaciteit zal leiden tot lage prijzen. Zoals blijkt uit de conclusies in het vorige artikel, gaat dat argument niet op. TenneT beroept zich op de opgave over buiten bedrijf stelling van producenten. Deze opgave is waarschijnlijk zeer conservatief. Zolang niet absoluut zeker is dat ‘overcapaciteit’ zal ontstaan, is er geen noodzaak tot vroegtijdige aankondiging van sluiting. Open houden van oude centrales kan misschien het sluiten van centrales van de concurrent bevorderen. Uiteindelijk zullen producenten een economische afweging maken en centrales sluiten zodra met grote mate van waarschijnlijkheid de te verwachten inkomsten lager zullen uitvallen dan de te verwachten kosten.
De werkelijke uitdaging: potentieel aan opregelvermogen Het gegeven dat duurzame opwek en fossiele elkaar in toenemende mate in de weg zitten, wordt vaak geïllustreerd met belastingduurkrommes op jaarbasis. Door de vraagcurve in aflopende volgorde te ordenen over 8760 uur worden dal uren met daluren vergeleken en kan gemakkelijk worden aangetoond dat de vraag in 8 de nacht te laag is om 10.000 MW windenergie te kunnen verwerken, laat staan de overige gesubsidieerde duurzame opwek, alsmede ‘must run’ centrales, bijvoorbeeld voor stadsverwarming. Het werken met belastingduurkrommes zoals EDN doet9, is een riskante vereenvoudiging van de echte uitdaging in productie van elektriciteit. Het zogenaamde ‘minimum load probleem’ bestaat er niet zo zeer uit dat de vraag te laag is om het aanbod te verwerken, maar dat het moeilijk is om voldoende centrales in bedrijf te houden die tussen 7 en 9 uur in staat zijn op te regelen om de stijgende vraag te kunnen bijbenen. Dit wordt geïllustreerd in de onderstaande grafiek.
8 9
Zie EDN rapport pagina 13 Zie EDN rapport pagina 13; CE rapport pagina 30
Alle rechten voorbehouden. © 2009 SLEA BV. Het auteursrecht van deze uitgave berust bij SLEA. Informatie:
[email protected]; www.slea.nl; tel 033-4690435 Deze publicatie wordt mede mogelijk gemaakt door VOEG. De inhoud hoeft echter niet over een te stemmen met de standpunten van VOEG en/of individuele leden van VOEG. SLEA BV besteedt uiterste zorg aan de betrouwbaarheid en actualiteit van de gegevens in deze publicatie. Onjuistheden kunnen echter voorkomen. SLEA BV noch VOEG kunnen op de inhoud van de publicatie worden aangesproken. Verspreiding of doorgeleiding van deze informatie op welke manier dan ook is verboden.
VRIJHANDELSOPTIEK Vijfde Jaargang | Week 46 2009 | 09-11-2009 | Pagina 5
Consumptie per uur in MW d.d. 2 nov 09 18,000 16,000 14,000
toename in twee uur tijd: 3600 MW oftewel bijna 40%
12,000 10,000 8,000 6,000 4,000 2,000
23
21
19
17
15
13
11
9
7
5
3
1
0
Figuur 2: uurconsumptie op dagbasis; bron: TenneT10, analyse SLEA
De figuur bevat een schatting van de consumptie in Nederland op basis van gegevens van TenneT. Van uur 6 naar uur 7 stijgt de vraag met bijna 20% en in uur 8 komt daar nog eens bijna 20% bij. In totaal is er bijna 3600 MW extra vermogen nodig in slechts 2 uur tijd. Een deel van die extra vraag, kan worden gedekt door snel startende eenheden, zoals gasmotoren. Een belangrijk deel van de stijgende vraag moet echter geleverd worden met eenheden die reeds operationeel zijn. Naarmate er meer niet regelbare productie ’s nachts in bedrijf is, wordt het des te moeilijker om voldoende opregelbare eenheden in bedrijf te houden. 11
Rekenvoorbeeld Als de helft van de vraagstijging met snel startende eenheden kan worden geleverd, dan moeten draaiende eenheden 20% kunnen opregelen. Als de helft van de draaiende eenheden niet regelbaar is, dan moeten de wel regelbare eenheden 40% kunnen opregelen. Als 2/3 niet regelbaar is, dan moeten de regelbare eenheden 60% kunnen opregelen. Als de niet regelbare eenheden tussen 6 en 8 uur ‘s ochtends een verhoogde kans hebben op een lagere productie, bijvoorbeeld door afname van windsterkte, dan is extra reserve nodig om naast vraagstijging ook de afname van windenergie te kunnen opvangen. Als alle vraag ’s nachts door niet regelbare bronnen wordt geleverd, dan zal de vraagstijging volledig door snel startende eenheden moeten worden opgevangen. EDN uit het volgende verwijt aan het adres van elektriciteitsproducenten:
Op momenten dat het 10 TenneT publiceert uurwaardes gebaseerd op ongeveer 75% van het opgesteld vermogen. In de grafiek zijn de TenneT waardes derhalve verhoogd met 33%. Op kwartierbasis kan de stijging nog steiler zijn maar die gegevens zijn bij SLEA niet bekend. 11 Cross border wordt in het rekenvoorbeeld genegeerd, maar interconnectoren zullen prijsgedreven het probleem versterken of juist verlichten.
hard waait en er grote hoeveelheden windelektriciteit op het net komt, zijn negatieve stroomprijzen te verwachten: wie dan stroom afneemt krijgt geld toe, omdat het voor een conventionele producent soms goedkoper kan zijn een centrale te laten doordraaien en de stroom tegen negatieve prijzen af te zetten dan terug te regelen en weer opnieuw te starten. In het licht van de vraagstijging in de ochtend, grenst het gebruik van het woord omdat aan misleiding. Het kan heel wel zijn dat negatieve prijzen moeten worden geaccepteerd omdat dat de enige mogelijkheid is om in de ochtend in staat te zijn om te kunnen opregelen. Dat zal in het algemeen echter alleen gebeuren als de prijzen overdag voldoende hoog zijn om de verliezen ’s nachts goed te maken. De afweging doordraaien of stoppen en opnieuw starten maken elektriciteitsproducenten overigens ook als de uurprijzen nog steeds positief zijn maar wel beneden de marginale kosten komen. Het verwijt dat EDN maakt aan het adres van elektriciteitsproducenten die hard geld verliezen op doordraaien bij negatieve prijzen, toont de eenzijdigheid van de benadering van EDN. Tekenend is de afwezigheid van de vraag waarom windenergie wordt geproduceerd als prijzen negatief zijn. Waarom een product produceren waar geld op toegelegd moet worden om er weer vanaf te komen? Het antwoord is natuurlijk omdat de overheid subsidie verstrekt ook op de momenten dat de productie ongelegen komt. Het had EDN gesierd als ze juist een lans hadden gebroken voor een verstandigere inzet van het geld van de belastingbetalers. Het belang van uitwisselbaarheid EDN maakt een weinig gepaste grap over de ‘overcapaciteit’ door te suggereren dat elektriciteitsproducenten veel moeite zullen doen om hun elektriciteit alsnog te slijten: “bij een jaarcontract elektriciteit naar keuze een jacuzzi, een waterbed of een elektrische terrasverwarmer cadeau”. Op de eerste plaats negeert EDN hiermee het feit dat individuele producenten en leveranciers weinig boodschap hebben aan het absolute niveau van de prijzen maar vooral gericht zijn op de marge. Op de tweede plaats leidt EDN met de grap af van een mogelijke oplossing voor overschotten aan windenergie tijdens nachten en weekenden met veel wind. Er is namelijk een wereld te winnen als ten tijde van extreem lage elektriciteitsprijzen aardgas toepassingen (bijvoorbeeld CV-ketels en stoomketels) tijdelijk worden uitgewisseld voor toepassingen van elektriciteit.
Alle rechten voorbehouden. © 2009 SLEA BV. Het auteursrecht van deze uitgave berust bij SLEA. Informatie: [email protected]; www.slea.nl; tel 033-4690435 Deze publicatie wordt mede mogelijk gemaakt door VOEG. De inhoud hoeft echter niet over een te stemmen met de standpunten van VOEG en/of individuele leden van VOEG. SLEA BV besteedt uiterste zorg aan de betrouwbaarheid en actualiteit van de gegevens in deze publicatie. Onjuistheden kunnen echter voorkomen. SLEA BV noch VOEG kunnen op de inhoud van de publicatie worden aangesproken. Verspreiding of doorgeleiding van deze informatie op welke manier dan ook is verboden.
VRIJHANDELSOPTIEK Vijfde Jaargang | Week 46 2009 | 09-11-2009 | Pagina 6
Aardgas kan veel eenvoudiger in de grond worden achtergelaten dan dat windenergie kan worden opgeslagen. Helaas lijken de krachten in de markt die aardgastoepassingen stimuleren momenteel veel sterker te zijn dan de krachten die slimme toepassingen van elektriciteit stimuleren. Een voorbeeld hiervan is de Stichting Slim met Gas. Deze stichting, waarvan het secretariaat wordt gevoerd door CE Delft, promoot onder andere de micro-wkk oftewel HRE. Deze installaties dreigen op termijn echter juist bij te dragen aan overschotten aan elektriciteit tijdens daluren en staan zodoende op gespannen voet met windenergie. Echt slim met gas zou zijn als de HRE zodanig wordt afgesteld dat er geen elektriciteit kan worden geproduceerd in de uren dat de marktprijs van elektriciteit lager is dan de marktprijs van gas (beide op MWh basis). Nog slimmer zou het zijn als op die momenten juist elektriciteit wordt geconsumeerd in plaats van het verbranden van aardgas. In de markt vinden reeds diverse initiatieven plaats om de uitwisselbaarheid van elektriciteit en warmtelevering te vergroten. Fraaie voorbeelden hiervan zijn de samenwerkingsverbanden tussen afvalverbranders en aardgasgestookte (stads)verwarmingsinstallaties. Dit soort initiatieven snijden hout omdat warmtelevering in plaats van elektriciteitsproductie door een AVI zowel bij de AVI als bij de WKC tot een reductie van elektriciteitsproductie kan leiden en tevens aardgas uitspaart. Helaas zijn de rapporten van CE Delft en EDN sterk gericht op aanreiken van sturingsmogelijkheden voor de overheid. Het zou een goede zaak zijn als er meer aandacht zou zijn voor het potentieel aan oplossingen die marktpartijen zelf kunnen oppakken, al dan niet na het wegnemen van barrières door de overheid. European Power & Dutch Gas Indications: Mid Market Closing Prices 6 nov 2009
Q4-09 Q1-10 Q2-10 Q3-10 Q4-10 Q1-11 Q2-11 Q3-11 Cal-11
IPE Brent
Gasoil 0.1% FOB Barges NWE
LSFO 1.0% FOB Barges NWE
US $ / BBL 76.61 78.10 79.97 81.50 82.64 83.61 84.33 84.92 84.58
US $ / MT 615.16 633.68 654.02 673.22 688.33 702.51 712.45 722.25 716.46
US $ / MT 458.00 471.33 482.00 493.33 497.67 505.58 510.00 513.75 511.73
1.4866 1.4863 1.4855 1.4844 1.4832 1.4824 1.4816 1.4808 1.4812
Nordpool Power
NOK / USD
API #2
TTF
CO2 Emissions
US $ / MT
EUR/MWh
Euro / MT
77.50 80.65 84.15 87.70 91.55 95.55 99.55 97.50
13.90 13.13 13.28 18.70 21.00 18.18 17.93 21.28
14.11
Euro / MWh Q4-09 Q1-10 Q2-10 Q3-10 Q4-10 Q1-11 Q2-11 Q3-11 Cal-11
38.70 35.20 35.30 39.30 42.10 37.00 36.00 39.18
6.844 6.935 7.007 7.081 7.197 7.318 7.441 7.375
EUR / USD
APX Baseload Power
APX Peakload Power
EEX Baseload Power
EEX Peakload Power
Euro / MWh 41.75 46.92 42.25 45.00 55.75 58.70 46.45 49.45 53.51
Euro / MWh 54.03 61.48 54.49 59.00 74.65 81.91 60.32 66.93 72.89
Euro / MWh 41.75 46.92 42.00 45.00 55.00 58.50 46.25 49.25 53.31
Euro / MWh 56.78 65.23 56.99 63.00 78.65 85.41 63.82 70.43 76.39
DISCLAIMER: De prijsinformatie is beschikbaar gesteld door Morgan Stanley. De informatie vormt in geen enkel opzicht een aanbieding voor koop of verkoop van een of meerdere van de genoemde producten. SLEA BV noch Morgan Stanley kunnen op de inhoud van de publicatie worden aangesproken. Gelieve bij vragen over prijzen en/of producten rechtstreeks contact op te nemen met Morgan Stanley. Contactpersoon is Brieuc Raskin, tel +442076777965, email [email protected] Alle rechten voorbehouden. © 2009 SLEA BV. Het auteursrecht van deze uitgave berust bij SLEA. Informatie: [email protected]; www.slea.nl; tel 0334690435 Deze publicatie wordt mede mogelijk gemaakt door VOEG. De inhoud hoeft echter niet over een te stemmen met de standpunten van VOEG en/of individuele leden van VOEG. SLEA BV besteedt uiterste zorg aan de betrouwbaarheid en actualiteit van de gegevens in deze publicatie. Onjuistheden kunnen echter voorkomen. SLEA BV noch VOEG kunnen op de inhoud van de publicatie worden aangesproken. Verspreiding of doorgeleiding van deze informatie op welke manier dan ook is verboden.
VRIJHANDELSOPTIEK Vijfde Jaargang | Week 46 2009 | 09-11-2009 | Pagina 7
Wenst u de Vrijhandelsoptiek elke twee weken te ontvangen? Dat kan dat door een abonnement te nemen: Bestelformulier: Vrijhandelsoptiek ___________________________________________________________________
Hierbij abonneer ik mij, met onmiddellijke ingang en tot wederopzegging, op de tweewekelijkse publicatie Vrijhandelsoptiek. Ik/wij zullen de publicatie per e-mail ontvangen. Het verschuldigde bedrag zal ik voldoen na ontvangst van de factuur. De kosten bedragen per kwartaal: 245 EUR voor de eerste lezer plus 19,75 EUR voor iedere extra lezer. Bij betaling eens per jaar, is het verschuldigde bedrag 950 EUR plus 75 EUR voor iedere extra lezer. Alle genoemde bedragen zijn excl. BTW. Ik accepteer dat SLEA’s Algemene voorwaarden voor levering van publicaties op deze overeenkomst van toepassing zijn. Ik zal de e-mail adressen van de extra lezers actueel houden en doorgeven via [email protected] Ik wens eens per jaar/kwartaal te betalen. (doorhalen wat niet van toepassing is.) Aantal lezers: Voornaam of voorletters: Achternaam: Telefoon: E-mail adres: Naam organisatie: Adres:
Factuuradres (indien afwijkend): t.a.v.:
Handtekening/plaats en dagtekening:
Gaarne dit formulier per fax toezenden aan: 033 469 1931 Of gescand naar [email protected]
Alle rechten voorbehouden. © 2009 SLEA BV. Het auteursrecht van deze uitgave berust bij SLEA. Informatie: [email protected]; www.slea.nl; tel 0334690435 Deze publicatie wordt mede mogelijk gemaakt door VOEG. De inhoud hoeft echter niet over een te stemmen met de standpunten van VOEG en/of individuele leden van VOEG. SLEA BV besteedt uiterste zorg aan de betrouwbaarheid en actualiteit van de gegevens in deze publicatie. Onjuistheden kunnen echter voorkomen. SLEA BV noch VOEG kunnen op de inhoud van de publicatie worden aangesproken. Verspreiding of doorgeleiding van deze informatie op welke manier dan ook is verboden.