Vreugde en verdriet in kleine kring Editie E.K. Grootes, K. Porteman, R. Schenkeveld-van der Dussen, M. Smits-Veldt, M. Spies en W. de Vries
bron E.K. Grootes, K. Porteman, R, Schenkeveld-van der Dussen et al. (eds.), Vreugde en verdriet in kleine kring. Atheneum - Polak & Van Gennep, Amsterdam 2006
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_vre006vreu01_01/colofon.php
© 2015 dbnl / E.K. Grootes
7
Een vrouw en een man Aan het begin staan een vrouw en een man, de kern van wat een gezin gaat worden. Hoe ze elkaar gevonden hebben, valt buiten het bestek van deze bundel. De zeventiende eeuw bracht weliswaar een stortvloed van vrijerspoëzie voort, verlangend, wervend, klagend of triomfantelijk, en meestal te zingen op een bekende wijs, maar al die teksten blijven hier buiten beschouwing. Dat geldt ook voor de liefdesverhalen zoals we die vinden bij Jacob Cats en in novellen en romans. Bruiloftsgedichten zijn er eveneens bij de vleet en die eindigen bijna altijd met ‘gaat en vermenigvuldigt u’. Maar persoonlijke getuigenissen over het samenleven van man en vrouw en over erotiek en seksualiteit binnen het huwelijk zijn zeldzaam. Vóór ouders, kinderen en hun relaties tot andere familieleden aan bod komen, volgen hier als eerste getuigenissen uit het toenmalige gezinsleven enkele uitzonderlijke zeventiende-eeuwse gedichten over de verbondenheid van man en vrouw. dichtbundel Duytse Lier uit 1671 eindigt met een loflied op de lichamelijke schoonheid van de geliefde. Het is verwant met de ‘blasonpoëzie’, waarin het vrouwelijk lichaam wordt bezongen, meestal van het hoofd tot de voeten. Het sluit ook aan bij het genre van de ‘liefdesdroom’, maar onderscheidt zich door zijn uitgesproken sensualiteit. Er is op goede gronden betoogd dat dit lied gezien moet worden in het perspectief van Luykens aanstaande huwelijk met Maria den Ouden, in het lied Argivina genoemd (dat staat voor ‘de vrouw uit Argos’, waar de huwelijksgodin Hera haar tempel had). De schoonheid van het vrouwelijk lichaam wordt hier verheerlijkt in het licht van het komende moederschap. Het schoonheidsideaal mag dan in de voorkeur voor een goed gevuld figuur wat afwijken van het huidige, het zinnelijk genot van de beschouwer is heel herkenbaar. JAN LUYKENS'
Vreugde en verdriet in kleine kring
8 Luyken had naderhand spijt van zijn lichtzinnige jeugdpoëzie. Hij zou geprobeerd hebben de in omloop gebrachte exemplaren op te kopen. Maar dat bleek onbegonnen werk.
Schoonheid, is bekoorlijk Wijs: Courante simple aant. Indien er dan een Venus zij, de schoonste van de schone godenrei, zo is 't Argivina, die ik bemin, want in haar wezenstreko speelt een godin. 5 Men ziet er smelten ondereen de grootsheid en de zoete vriend'lijkheên: de ziel die tintelt in haar bruin gezicht,o gelijk een ster die uit het duister licht. Het rood dat op haar wangen speelt 10 en zich als bloed op melk geplengd verdeelt, beschaamt de rozelaaro met dauw besproeid, hoe schoon hij in de geurige ochtend bloeit. Haar half ontsloten rozenmond blaast zoeter geuren dan de morgenstond, 15 waardoor de blanke boezem zwelt en daalt, 't is schoon te zien hoe dat zij ademhaalt. Op 't voorhoofd blinkt de majesteit gelijk een dageraad zo schoon, en spreidt zijn stralen uit en schept een zonnekring,o 20 en om haar hals daar kreukt zich ring bij ring.o Nu lust het mij haar heel t'ontkleên, en eens te zien die welgeschikte leên; vergeef het mij, o schone, zo 'k misdoe uw eerbaarheid, mijn graagte wordt niet moe. 25 Haar welgevulde borsten zijn als sneeuw, wanneer de ochtendzonneschijn die flauwtjes kleurt met schuine en purp'ren straal;
Vreugde en verdriet in kleine kring
9 zo kleurt de krop,o zo kleurt het allemaal. Haar fraaie middel laat geen been 30 (gelijk als velen) zien door 't vlees; o neen: 't is al volmaakt geschapen. Maar zij beeft van poezelheido wanneer zij treedt en leeft. Natuur boetseerde nooit zo braaf:o nu tekent zij met ene stip de naafo 35 en buigt zo zoet allengsjes zachtjes neer, en haalt een streep half rond en puilt dan weer. Hier hoogt zij flauwo aan elke zij en trekt in schaûw,o een diepsel tussenbij;o ter rechter en ter linker buigt de las.o 40 Nu raak ik weer van waar 't op 't heetste was. Nu schept mijn long, mijn ziel weer aêm,o nu stromen al mijn geesten weder t'saam. Het zwoegend hart begeeft zich weer tot rust, haast was ik dood, gestikt in diepe lust. 45
Haar dij, volslagen en gezet,o voldoet te wondero de volmaaktheidswet, naar d'enkelen smelto de bolle en ronde kuit, en als zij treedt verkreukt de voet geen kruid. Daar staat die schone naakt voor 't oog,
50 zij schiet gelijk een palmboomo recht omhoog en draait haar hals, terwijl de westenwind geneugte in 't spelen van haar haarlok vindt. Blijf eeuwig naakt, en kleed u nooit: het kleed hoe 't zij, hoe schoon, hoe wel getooid, 55 't misstaat u, schone, bij dat levend naakt, dat zelfs de wind van 't koude noorden blaakt.o Men dichte een Venuso zo men wil, 'k spot met haar grootsheid niet, maar hou mij stil. Het zij hoe 't ook mag wezen, waar of waan: 60 ik bidde Argivina voor Venus aan.
Vreugde en verdriet in kleine kring
10 Een nog veel intiemere tekst en zeker niet voor publicatie bedoeld, is PIETER CORNELISZ, HOOFTS speelse lied ‘Dartelavond’, een zinderende verheerlijking van de lichamelijke liefde, geschreven in 1621 voor Hoofts eerste echtgenote, Christina van Erp. Ze waren toen al elf jaar getrouwd. Samen met vier andere liederen van Hooft behoort deze tekst tot wat is aangeduid als ‘een cyclus van huwelijksgeluk’.
Dartelavond Wijs: Questa dolce Sirena, etc. aant. O mijn gewenste weelde, hoe haalt mijn ziel haar aêm!o Geen schijn van uwen beeldeo en vult mij nu de vaam.o 5 Nu en kwellen noch hoosje,o noch schoentje, nu en keren mij keursjeo noch hemd. O vermakelijk smakelijk zoentje! Nog, mijn lusje,o een kusje dat klemt. Ah poezelgladde spieren, 10 ik smacht van minnedorst. Uw borstjes nieuwe viereno opblazen in mijn borst. 'k Moet een weinigje nerewaartso duiken dat ik vatte dat tepeltje gaaf 15 en bezie 't of er niet is te zuikeno met een rokjeo een klokjeo dat laaf.o O zuiver witte kele, wat stooft gij zacht mijn el!o Hoe loopt dit haartje spelen 20 om 't aanschijn zilverhel!o Maar mijn vingeren moeten wat dolen
Vreugde en verdriet in kleine kring
11 in de schone bosschage van goud. Ah hoe boeien de gloeiende kolen!o 't Zijn al vlammen de stammen van 't woud.o 25 En zou het niet ververseno dat ik mij onderwondo nog wat van deze kersen te plukken op uw mond? Of mijn lippen te laten gaan lezen 30 rozen koel van uw blozende wang? Of weer groeten de zoete moerbezen?o Of weer grappelen d'appelen wrang?o Dat ik hen geef een beetje,o of dat wat dorst versloeg.o 35 'k Weet nog een ander steedje;o dit helpt niet genoeg. Zou je, troostje,o wel durven gedogen 't weien breed van mijn zinnetjes graag?o Ah zij nopen!o Waar lopen uw ogen? 40 Laat gebreken geen sprekeno mijn vraag. Gij fluistert in mijn oortje, en knabbelt aan de lel. Al vat ik niet een woordje, ik vat de mening wel. 45 Ah ah ah! O dat vinnige vlijmeno van uw brandende kijkertjes spits!o Ik zal u mede ter stedeo doen zwijmen met een levende strevende flits!o
Hoofts huwelijksgeluk met Christina zou daarna nog slechts weinig jaren duren. In juni 1624 stierf ze, nog geen drieëndertig jaar oud. Hun vier kinderen waren toen al overleden. Kort er-
Vreugde en verdriet in kleine kring
12 voor de eerstgeborene, Cornelis, op twaalfjarige leeftijd in 1623, en zijn broertje Arnoud op 30 april 1624, vlak na zijn derde verjaardag. Na een ‘nare nacht van drie benauwde jaren’ hertrouwde Hooft met Leonora Hellemans. Zij bracht twee dochters mee uit een eerder huwelijk en samen kregen ze nog een dochter, Christina, en een zoon, Arnout. Hoofts innige verbondenheid met Leonora blijkt onder meer uit het volgende gedicht, gewijd aan haar tijdelijke afwezigheid uit hun woning in het Muiderslot. De dichter wenst dat de Vecht vanuit Utrecht haar spiegelbeeld zou kunnen meedragen naar Muiden.
Op liefs afwezen aant. Leonoor, als ik zag dalen uwer ogen bruine blink,o strakso bezweek de zon en ging 't hoofd mistroostig onderhalen,o 5 net alsof zij, van uw stralen slechts te leen haar licht ontving. Lieve lippen, schone mond, die met levende robijnen mij zo dikwijls deed verschijnen 10 in de dag een morgenstond, keert,o om 's hemels grauwe grond met uw rood te doen verdwijnen. Wakker' handen, radde kneuk'len,o die met strelend snarenspel 15 placht, alleen niet voorhoofds vel, maar de ziele te verneuk'len,o denkt eens aan het hartenkreuk'len van gescheiden mingezel.
Vreugde en verdriet in kleine kring
13 Doods en eenzaam ligt de tuin, 20 die uw vrolijke manieren plachten welig te doen tieren; 't huis is maar een hoop van puin. 't Heeft niets levends dan de kruin en 't krioel der vlugge dieren.o 25 Treurig suffen mijo de weien, niets dan schimmel schijnt haar groen. Bloem en bladen niets en doen dan de wolken helpen schreien Al hun troost ligt in 't verbeieno 30 van uw haastig her waarts spoên.o Dagen zijn mij log als lood; dromen wat verkwikking geven. Denkt hoe ver is hij verdreven uit gewenste blijdschaps schoot, 35 wie de slaap, een soort van dood, levender is dan het leven. Zachte Vechtvocht, lome baren, die van Utrecht komt gegleên, knelt het maakselo van haar leên 40 ende wilt het wel bewaren, zo het ergens in uw klaar en helder spiegelglas verscheen. Als gij dat te Muiden brocht, hoe zou zich mijn geest verblijen 45 in de zuiv're schilderijen waar penseel noch kwast aan wrocht!o Maar en laat z' u door 't gedrocht toch der veldgoôno niet ontvrijen.o
Vreugde en verdriet in kleine kring
14 Bitsero zorge knaagt mijn zinnen: 50 dat 's, zo iemand van hunliêno komt het roerendo beeld te zien, hij 't zal met een sprong verzwinneno doen, en 'tgeen hij waant te vinneno beiden, mij en hem, ontvliên.o 55 Waar dan visten wij de kleur, waar dan zochten wij de togeno die, gesmolten en vervlogen, zweefden al uw water deur? Ach! hoe lelijk waar teleur 60 ik gesteld, en hij bedrogen! Veld- of stroomgodin ook falen mochte, tegen haren gis,o zo zij, uit eerbiedenis naar een handkus kwam te talen. 65 Goede meningo menigmalen schoot, ook als zij raakte, mis. Vlijtelijken voorts verhoed, dat noch schuit, noch riem, noch haken 't lieflijk aanschijn schichtig maken,o 70 met het plassen in uw vloed. Zo geef Venus dat uw zoet nimmer 't zout der zee moog’ smaken.o
In het volgende gedicht is niet de vrouw maar de man van huis. JOHANNA HOOBIUS, dochter van een burgemeester van Brouwershaven, schreef het voor haar echtgenoot Arnoud van Beyeren. Het is een liefdesgedicht van een vrouw voor een man, zoals we er uit de zeventiende eeuw niet veel kennen. Een dergelijke tekst in de mond van een ongehuwd meisje zou niet pas-
Vreugde en verdriet in kleine kring
15 send zijn gevonden, maar een echtgenote die haar liefde voor haar man uitspreekt dat botst niet met de toenmalige sociale en literaire conventies.
Johanna van Beyeren aan haar beminde, na zijn vertrek aant. In mijn slapen, in mijn dromen zie ik dikmaalso uw gelaat, hoor ik dikmaals uwe praat. 'k Zie uw wezeno voor mij komen, 5 maar mijn liefde wordt ontzeid liefdes zoetste zoetigheid. Lief! hoe zoet is d'echte trouwe als men die te rechto beleeft; 't is het zoetste dat God geeft. 10 Waar de man bemint zijn vrouwe en de vrouw bemint haar man, zoeter men niet wensen kan. Schoon gij van mij zijt gescheiden, waarde man en lieve lief, 15 weest begroet met deze brief. 'k Zal uw lieve komst verbeiden want mijn geest en mijn gemoed worden op uw komsto gevoed. 'k Meende nog een vers te schrijven, 20 maar het donker viel te ras, daarom zal 't voor deez' tijd blijven tot het beter komt te pas.o
dichtte in haar afwezigheid een lofzang op zijn verstandige, opofferende echtgenote Maria (van) Reygersbergh. Zij zou later gelden als een toonbeeld van vrouwelijke huwelijkstrouw (onder anderen verheerlijkt door Vondel). Het HUGO DE GROOT
Vreugde en verdriet in kleine kring
16 gedicht is geschreven nadat De Groot op 22 maart 1621, met behulp van zijn vrouw, in een boekenkist uit slot Loevestein was ontsnapt. De Groot had zich vervolgens als balling in Parijs gevestigd. Mogelijk heeft hij inmiddels al gehoord dat Maria van Reygersbergh begin april toestemming van de Staten-Generaal had gekregen om het slot te verlaten, maar hij weet kennelijk nog niet dat hieraan geen verdere strafmaatregelen verbonden waren. De dankbare echtgenoot begint met de stad Boulogne toe te spreken, toneel van Maria's jeugdherinneringen. Haar vader, burgemeester van Veere, was in de jaren tachtig tijdelijk naar Noord-Frankrijk uitgeweken.
Aan Maria Reygersbergh over mijn verlossing uit de eeuwige gevangenis aant. Boulogne, dat weleer de voedster is geweest van haar die bij zich heeft mijn leven en mijn geest, die met haar kloek verstand en met haar wakk're ogen tot zoete slavernij mij eertijds heeft getogen,o 5 maar nu (o grote trouw, en droeve zaak!) om mij zichzelve heeft gebracht in zware slavernij; Boulogne, hoog en laag,o gelijk als zijn de kereno die mij en haar geluks lichtvaardigheido doen leren, hoe weinig dacht mijn lief, mijn allerwaardste pand, 10 toen zij in d'eerste jeugd ging wand'len hier op 't strand, of plukken in haar schoot de bloempjes van de velden, of hier uw lammetjes of daar uw schaapjes telde, of vrolijk van gemoed ging treden over straat, of and're dochters gaf een vriendelijke praat, 15 dat haar jong hart nog eens met min zou zijn ontsteken, een zoete min, maar die haar zuurlijk op zou breken wanneer haar lief van haar zou worden afgerukt als met een leeuwenklauw, en zij (helaas) bedrukt, gestadiglijk voor hemo bij d'een of d'ander gaande,
Vreugde en verdriet in kleine kring
17 20 hem niet zou mogen zien in meer dan negen maanden, noch hulp noch bijstand doen, toen hij met zware zuchto beladen lag, gespeend van vrienden en van lucht. Hoe weinig kon zij toen bedenken ofte vrezen dat hare mingenoot zou worden nog verwezeno 25 tot bandeno zonder eind, verliezende zijn goed, dat zij in al dat kwaad geduldig, welgemoed hem volgen zoude na, om haar met hem te laten besluiteno met een gracht, met sloten en soldaten, doch dat zij eindelijk met haar gescherpt verstand 30 haar man verlossen zou uit zijne slaafse band! O spiegel van de deugd, die nu (helaas) moet lijden, en dat om mijnentwil, zo ver van mijne zijde in 't droeve Loevestein, terwijl ik mijne rust, eenlopend’o balling 's lands, zoek aan de Franse kust, 35 en met een diepe zucht bezie de zoete stede die gij wel eertijds hebt vrij, onbezorgd betreden. Indien dato óf gedicht, óf wel gesteldo verhaal in Grieks of in Latijn of ook in Duitseo taal een deugdelijke naam kan houden buiten sterven,o 40 een onvergank'lijk eer zult gij voorwaar verwerven! Indien Evadneso naam zo grote lof bekwam omdat zij hare man nasprong tot in de vlam, indien Alcestis'o eer ten hoogste is verheven omdat zij met haar dood kocht hares liefstes leven, 45 waarom en zou dan niet daarneven zijn genoemd Maria Reygersbergh, en eeuwiglijk geroemd, die, hebbende uitgestaan zo hoge en felle bareno om en ook met haar man, zes maanden en twee jaren, ook niet en heeft geschroomd te blijven in de nood, 50 verlossende haar man van ene lange dood, die hem besloten hield in hoog verheven muren,
Vreugde en verdriet in kleine kring
18 als in een graf, gemaakt om eeuwiglijk te duren? Nochtans zo wist zij wel wat voor een bitt're haat dat haar te lijden stond om deze vrome daad. 55 Maar gij regeerders 's lands, wat roem meent gij te dragen, dat gij het waagt een vrouw, en zulk een vrouw, te plagen? Daar zullen rechters zijn die over u en haar recht zullen spreken, nu en nog na honderd jaar, niet vierentwintig, niet eenzijdiglijk verkoren,o 60 maar honderdduizenden, én hoog- én laaggeboren. Die zullen u te schand' en haar ter eer verstaano dat gij zeer kwalijk hebt, en zij zeer wel gedaan. Ja, zelfs de grote God, niet doof voor mijn gebeden, (om Wie te dienen ik mijn leven wil besteden) 65 zal Zijn begonnen werk niet laten onvolbracht. Maar zoo Hij nu aan mij betoond heeft Zijne kracht, zo zal Hij (ik vertrouw 't) door d'ene weg of d'ander het welgevoegdeo paar weer brengen bij elkander! Geschreven vanuit Parijs, de 16de april 1621, ontvangen de 25ste april te Delft.
In een gedichtje voor zijn echtgenote contrasteert JAN ZOET het gure winterse weer met het beeld van bloei en warmte dat zijn echtgenote in hem oproept. Deze gemeenplaats had op dat moment een reële achtergrond: op 5 maart 1651, de dag voor Zoets verjaardag, werd Amsterdam geteisterd door een noord-westerstorm vergezeld van sneeuwbuien. Zijn er buiten slechts wat ‘tijdelozen’ (vroegbloeiers zoals narcissen en sneeuwklokjes), binnen blozen Machtelts wangen met een krans van rozen waar de ziel van de dichter als een bij omheen zweeft. Wat hij haar kan bieden is de goede raad die leidt tot christelijke lijdzaamheid en deemoed.
Vreugde en verdriet in kleine kring
19
Aan de eerbare Machtelt Klaas, mijn beminde huisvrouw, op zeker toeval, en gelegenheid van mijn geboorts verjaringe. In Amsterdam, de zesde dag van Dorremaando des jaars 1651 aant. De zure maart begroet met ene lach het jaargetij van mijn geboortedag en komt vol vreugd de milde Flora wenken, om 't IJo met puik van bloemen te beschenken. 5 Maar och, zij treedt al veel te langzaam voort: haar rozenhoed, die Volkaartso hart bekoort, wanneer het woud van minnezangen schatert, is nog te dor en met geen dauw bewaterd. Haar fiere schooto ontbreekt het eêlste stof,o 10 de rijkste schat van Amstels vorstenhof en pronkt alleen met weinig tijdelozen.o Deso kwam mijn lief en bracht een krans van blozen, met hartenbloed gemaaldo op wit satijn, opdat mijn ziel daarmee gekroond zou zijn, 15 en als een bij rondom haar koontjes zweven. Wat dank zal ik haar voor die weldaad geven? Wat anders dan een tong vol honingraad,o en zulk een hart waar Christus' beeld in staat, dat vaardig is tot dulden, en tot duiken.o 20 Dat kan mijn lief tot hare dienst gebruiken.
Vreugde en verdriet in kleine kring
20
Geboorte en zuigelingensterfte Er zijn tal van gedichten uit de zeventiende eeuw met titels als ‘geboortezang’ of ‘geboortekrans’, maar dat zijn overwegend óf verjaardagsgedichten, óf plechtige gelegenheidsgedichten bij de geboorte van bijvoorbeeld een Oranjetelg, zoals Vondels ‘Geboorteklock van Willem van Nassau’. Er bestond geen literaire conventie die een vader, laat staan een moeder, stimuleerde om de geboorte van een eigen zoon of dochter te bezingen, terwijl de conventie wel ruimte liet voor de reactie op het overlijden van een kind. Misschien was de onzekerheid of de pasgeborene zou overleven, een vrees die gezien de grote kindersterfte maar al te reëel was, te groot om in een vreugdezang uit te barsten. Dat de toenmalige poëzieopvatting niet gericht was op persoonlijke gemoedsuitstortingen-al laten die zich niet steeds onderdrukken - zorgt er ook voor dat we weinig vernemen over de gevoelens van vrees, hoop of verlangen van ouders bij de geboorte van hun kinderen. We zouden graag meer gedichten kennen als het volgende sonnet, dat PIETER CORNELISZ. HOOFT in 1620 schreef bij de geboorte van een achterneefje, het kind van Willem Jansz. Hooft en Ida Quekels. Twee jaar eerder had Hooft al een-minder beschouwelijke-geboortezang geschreven voor een dochtertje van Ida Quekels. Er zijn verder geen geboortegedichten van Hooft bekend. Een pikant aspect is dat de moeder een vroegere geliefde van de dichter was. Misschien was hij daardoor meer door deze geboorten gefascineerd: als het anders gelopen was, had zij de moeder van zijn kinderen kunnen zijn. Het sonnet drukt een stoïcijnse levensvisie uit: de mens is vanaf zijn geboorte onderworpen aan de grillen van de fortuin. Moge God hem de standvastigheid en de zelfbeheersing geven om die te doorstaan.
Vreugde en verdriet in kleine kring
21
Aan een nieuwgeboren jongen aant. O jongen, verse vrucht, die uit het slaap'rig leven in moeders schoot geleefd, door sporeno van de tijd, die niets in stilteo laat, tot ouders vreugde zijt in der zinnen gewoel en 't wakend licht gedreven: 5 nu heeft u de geboort' aan 't Luko overgegeven, dat school van wissel houdt,o de droevige verblijdt, de blijde droevig maakt; verheft en nedersmijt, en tussen hoop en vrees doet alle zielen zweven. Op onversufte moed de zegenrijke God 10 geef u te schutten af de pijleno waar het Lot in zijn verbolgenheid u mede zal beschieten; ooko zijne gaven, als 't u mildelijk bedenkt en rijkdom, wellust, eer uit volle vaten schenkt, met dankbare genoegto voorzichtigo te genieten.
Er zijn geen kinderen uit de zeventiende eeuw over wier geboorte en opgroeien we meer bijzonderheden weten dan over de vier zoons en het dochtertje van CONSTANTIJN HUYGENS, dankzij het verslag in handschrift dat over hun jeugd bewaard is gebleven. Daarover volgt hieronder meer. Constantijn had een voorbeeld in aantekeningen die over zijn eigen jeugd gemaakt waren door zijn vader Christiaan Huygens. Net als zijn vader trouwens over hem en zijn broer genoteerd had, geeft Constantijn zelfs details over de zwangerschap en de bevalling, wat bepaald uitzonderlijk is voor deze tijd. Zo ging het bij zijn zoon Constantijn junior en bij zijn vierde zoon, Philips: aant.
Constantijn, onze eerstgeboren zoon, is ter wereld gekomen op tien maart 1628, op vrijdagmorgen tussen halfeen en een uur, in het achtervertrek van ons eigen huis in de Houtstraat in 's-Gravenhage, naast het huis van Amsterdam.o De eerste weeën kreeg de moeder 's morgens tussen drie en vier uur
Vreugde en verdriet in kleine kring
22 (terwijl ze op ongeveer twee of drie weken later gerekend had). Ze werden vanaf acht uur steeds heviger totdat zij, niet zonder extreme benauwdheid, beviel. De peter van het kind was de heer Johan van Baerle, oudste broer van mijn huisvrouw, en de meter mijn moeder juffrouw Suzanne Hoefnagel. Deze wilde heel graag dat men het kind naar de grootvader Christiaan zou noemen, maar toen zij merkte dat mijn vrouw daar niets voor voelde en alleen maar mijn naam wilde, stemde zij ermee in om daarover het lot te werpen. Het viel in haar nadeel uit. Haar doopgeschenk was een vergulde schaal zonder deksel waarin een Caritaso gedreven was. Het gewicht was 22,7 Engels ons. Dat van de peter twee zilveren kandelaars en een snuiter die samen 59,15 Engels ons wogen. [...] Philips, ons vierde kind, is ter wereld gekomen in het jaar 1633, op woensdagmorgen 12 oktober, iets na tien uur, in 's- Gravenhage in de Houtstraat, in hetzelfde huis en vertrek waar de eerste drie geboren zijn. De moeder had nu al drie dagen de vroedvrouw en sommige verwanten in huis gehad, nadat elke keer de weeën (het kind was ook al ingedaald) tot ieders verwondering over waren gegaan, en zij zelfs wel een maand of zes weken voorbij de uitgerekende dag had gedragen. Op grond daarvan gisten velen dat het een dochter zou zijn. Ik geef toe dat ik dit toen om sommige redenen ook wel had gehoopt, maar niet mijn vrouw, die tegen mij klaagde, toen ik op 8 november uit het leger kwam (want tijdens haar kraambed was ik nog afwezig, en ik ontving pas bericht van haar bevalling op 19 oktober in het legerkamp te Maasniel bij Roermond) dat zij naar haar mening nooit een zwaardere verlossing had gehad of dichter bij de dood was geweest. Daarom kon zij zeker geen dochters wensen, die ooit in dezelfde zwarigheid zouden kunnen belanden. Tijdens deze dracht was zij redelijk in orde, zonder veel
Vreugde en verdriet in kleine kring
23 flauwte, anders dan door hoog en lang zwanger te zijn geweest, met zover ik het gemerkt heb geen heftige lusten, behalve dat ze zich wat ruimschoots met kersen, aalbessen en andere vruchten heeft verzadigd. In dit kraambed heeft zij zich veel beter gevoeld dan in enig van de andere, zonder bijna ooit hoofdpijn gehad te hebben, wat zij ten dele toeschreef aan een klysma dat zij in het begin nam, waarmee zij zich zeer verlichtte. Het kind, met wie het over het geheel goed ging, heeft men ongedoopt gelaten tot mijn thuiskomst, waarvan men meende dat die snel ophanden was, maar die door een reis van Zijne Excellentie naar Zeeland vertraagd werd. Voor CORNELIS VAN OVERSTEGE is de gelijktijdigheid van de geboorte van zijn dochtertje en het overlijden van haar tante aanleiding tot een bespiegeling over de broosheid van het menselijk bestaan:
Op de geboorte van mijn oudste dochter Maria, geboren de 5de juni 1650; wezende eerste pinksterdag aant. Op eerste pinksterdag werd mij mijn eerste kindje, mijn Marij, geboren, als het klokgeslag was over tienen, op de dag. 5 En als zij was in 't licht gebrocht, gaf aanstonds laatste ademtocht (die lei van koortse ziek te bed) van 's moeders zijd' haar moeio Alett', en dat tot wonder aller liên, 10 gewoon Gods werken aan te zien.o Zie hier, zie hier, o mensenkind! Ai zie, ai zie, wie dat gij bint! 't Zij arm, 't zij rijk, 't zij klein, 't zij groot, zie hier uw leven en uw dood.
Vreugde en verdriet in kleine kring
24 15 Wij zijn als blaren van een boom, en als de baren van een stroom. 't Een groeit, en 't andere verdort, d'een breekt, de een begonnen wordt. Geef, Heer, vooral dat uit deez' daad 20 ik en dit kind, met volgend zaad, toch leren hoe het met de staat van 's mensen dood en leven gaat.
Een pasgeboren kind was een onzeker bezit. Zoals al werd aangestipt, was de kindersterfte aanzienlijk. Voor de achttiende eeuw bereikte minder dan de helft van de kinderen de volwassenheid en in de eerste levensjaren waren de risico's het grootst. Onder de ‘lijkdichten’ zijn er dan ook nogal wat gewijd aan de dood van pasgeborenen of zeer jonge kinderen. Vondels ‘Kinder-lijk’ is daarvan het bekendst gebleven. De troost wordt meestal gezocht in de overtuiging dat het kindje in de hemel een beter leven wacht dan op aarde. Dat zien we ook bij Willem van Heemskerck, die de vorm van Vondels ‘Constantijntje’ overneemt, bij Adriaan Steyn en bij de achttiende-eeuwer Hubert Korneliszoon Poot. zoontje Constantijn werd in 1632 geboren en vernoemd naar Constantijn de Grote over wie de dichter een (nooit voltooid) epos aan het schrijven was. Nog datzelfde jaar stierf de baby. De speelse, kunstige vorm van dit gedicht heeft veel latere dichters geïnspireerd. De slotregels worden waarschijnlijk niet meer in de mond van het kind gelegd, maar gesproken door de dichter-vader die zijn wijze conclusie trekt. Mogelijk is de titel dubbelzinnig: lijk van een kind, maar ook: gedicht in kinderlijke bewoordingen. JOOST VAN DEN VONDELS
Vreugde en verdriet in kleine kring
25
Kinder-lijk aant. Constantijntje, 't zalig kijntje, cherubijntje, van omhoog d'ijdelheden hier beneden uitlachto met een lodderoog.o 5 Moeder, zeit hij, waarom schreit gij, waarom greito gij op mijn lijk? Boven leef ik, boven zweef ik, engeltje van 't hemelrijk. En ik blink er en ik drink er 10 't geen de schinker alles goedso schenkt de zielen, die daar krielen, dartel vano veel overvloeds. Leer dan reizen met gepeizeno naar paleizen uit het slik 15 dezer werreld, die zo dwerrelt. Eeuwig gaat voor ogenblik.
De literaire ambitie van WILLEM VAN HEEMSKERCK blijkt uit het gedicht op het sterven van zijn zoontje (gepubliceerd in 1659), dat niet alleen in titel en versvorm, maar ook inhoudelijk een directe navolging is van Vondels ‘Constantijntje’: het kind troost de diepbedroefde vader. Vondels Constantijntje doet dat vanuit de hemel; Heemskerck stelt het voor alsof het stervende kind met een troostend gebaar aangeeft dat het vertrouwt op de hemelse zaligheid, een vertrouwen dat de vader ook hoopt te bezitten in zijn eigen stervensuur.
Hik-snikken over 't kinderlijk-lijk van mijn zoontje aant. Lieve Joosje! 'k zie uw roosje zonder bloosje
Vreugde en verdriet in kleine kring
26 van zijn struik 5 neêrgedoken, afgebroken, en geloken als ter sluik.o Uw voorleden 10 vriend'lijkheden, geven weeden,o die natuur door geen zeden van de rede,o 15 kan vertreden, dan heel zuur.o O die zuchten, doen geen vruchten!o maar verluchteno 20 de kleinmoed,o om de kranen van de tranen, weer te banen harder vloed.o 25 't Zoete mann'tje, naar 't verstandje,o lei zijn handje in de mijn; recht ofo 't zeide: 30 lach vrij beiden,o want ik scheide uit mijn pijn, om te leven, en te zweven, 35 dicht beneven 't hemel-rot,o 't welk hier boven,
Vreugde en verdriet in kleine kring
27 d'heil'ge hoven, staag met loven, 40 vult bij God. O gedachten! die 's vlees' klachten, door 's geests krachten, overwint. 45 'k Wens in 't sterven, te verwerven 't wis-heil-erveno van mijn kind.
werd in 1669 te Rotterdam een verzameling puntdichten gepubliceerd die voornamelijk gekenmerkt wordt door een woekering van woordspelingen. Het bundeltje sluit af met versjes voor zijn vrouw en kinderen. Het laatste daarvan is gewijd aan het overlijden van een kind van nog geen drie weken oud. Het geijkte troostargument wordt hier in stelling gebracht tegenover zijn onverheeld verdriet. In een ander epigram keert Steyn zich echter tegen overmatige rouw om de dood van een kind. Van enig meegevoel is daar niets te merken, vermoedelijk ging het de dichter vooral om de woordspeling. Bovendien richt zijn kritiek zich daar tegen een verdriet dat de gepaste maat te buiten gaat. VAN ADRIAAN STEYN
Op de dood van mijn kind aant. Dit spruitje leefde nauwo de tijd van achttien dagen, of ziet, de dood viel 't aan en bracht 't in een rijk waar d'onderdanen zelfs gewijde kronen dragen. Wat sta ik dan bedwelmd en steeno bij 't kleine lijk? 5 Wat loos ik zucht op zucht? Mijn droefheid heeft geen reden: 't is bij zijn Jezus, en waar heeft 't liever vrind?
Vreugde en verdriet in kleine kring
28 De ziel (gescheiden uit deez' teer en teng're leden) leeft nu gelukkiger dan hier een koningskind.
Aan iemand die de dood van zijn kind beweende aant. Verdoolde die uw kind te onzinnig gaat begieten met tranen: hou vrij op, 't is tijd dat gij u speent.o Bematig uwen druk en laat de droefheid schieten, of gij doet kinderlijk dat gij een kind beweent.
Steyns vrouw is bij de geboorte van een volgend kind in het kraambed gestorven. Dat blijkt uit een ‘Geboorts-vermaning’ van een jaar na haar overlijden. Daarin komt nogmaals naar voren dat liefde voor het kleine kind voor Steyn vanzelf spreekt. We treffen ook een lijkdichtje voor zijn vrouw aan, geheel gebouwd op (cursief gedrukte) woordspelingen. Daarop volgden nog: ‘Aan haar doodkist’, ‘Op de doodbidders’, ‘Op de doodbaar’, ‘Aan de drager’, ‘Aan haar graf’, ‘Grafschrift op haar graf’ en ‘Als ik mij eenzaam op 't bedde vond’.
Geboorts-vermaning aan mijn eenjarige zoon 't Is heden nu een jaar, dierbare schat, dat mijn zielsvreugd voor u de ziel moest geven. God geeft mij zoveel blijdschap in uw leven, als ik in uw geboorte droefheid had.
Aan het dode lichaam van mijn naastbestaande Als ik u roerloos zie, ontroeren mij de leden. Ik zucht in hoge nood, gij zijgt haast naar beneden. Hier ligt uw vlees gekist, weleer van mij gekust. Gij zijt uw leven kwijt, en ik mijn levenslust.
Vreugde en verdriet in kleine kring
29 HUBERT KORNELISZ. POOTS gedichtje op het overlijden van zijn pasgeboren dochtertje
stamt uit 1733, het sterfjaar van de dichter. Het motief is hetzelfde als in de voorafgaande gedichten, maar zeker in vergelijking met Vondels ‘Kinder-lijk’ is de toon persoonlijker en wordt de tegenstelling tussen het ongeluk in deze ‘snode wereld’ en het lachen en spelen in de hemel sterker aangezet.
Op de dood van mijn dochtertje aant. Jakoba trad met tegenzin ter snode wereld in en heeft zich aan het eind geschreid, in hare onnozelheid.o 5 Zij was hier nauwo verschenen, of ging, wel graag, weer henen. De moeder kuste 't lieve wicht voor 't levenloos gezicht, en riep het zieltje nog terug; 10 maar dat, te snel en vlug, was nu al opgevaren bij Gods verheugde scharen. Daar lacht en speelt het nu zo schoon rondom de hoogste troon 15 en spreidt de wiekjes luchtig uit, door wee noch smart gestuit. O bloem van dertien dagen, uw heil verbiedt ons 't klagen.
Vreugde en verdriet in kleine kring
30
Huwelijksleven Dat het huwelijksleven, mede door de kindersterfte, niet voor ieder een haven van geluk was, blijkt uit veel teksten. Zelden is het zo negatief voorgesteld als door PIETER RIXTEL. Het gedicht dat hij naar aanleiding van zijn trouwdag schreef, is in zijn vooruitzicht op het huwelijks- en gezinsleven waarschijnlijk het meest hypochondrische uit de zeventiende eeuw. De wellust raakt snel uitgeput, met moeite kan ten slotte nog nageslacht verwekt worden, de schoonheid van de vrouw verwelkt, het kraambed is levensbedreigend, en als er dan een kind komt, staat de vader machteloos als dat in het opgroeien voor het kwaad kiest, een verkeerde huwelijkskeus doet of door andere rampen wordt bezocht, om nog te zwijgen van de algemene gevaren van armoede, ziekte of een vroegtijdige dood: ‘Want nimmer was er iets te schromen of 't kan in d'echt [in het huwelijk] ons overkomen.’ Het is niet vast te stellen of het gedicht ten tijde van zijn huwelijkssluiting is geschreven. Het lijkt toch eerder een terugblik te zijn. Er is noch een doop- noch een trouwinschrijving van deze doopsgezinde Haarlemmer bekend. Rixtel overleed in 1673.
Op mijn trouwdag, de 18de februari, anno 1663 aant. O trouw!o; wiens rampspoed onderzocht van niemands brein zich liet doorgronden, uw wellust, die men zonder zonden verwachtte op de echtkoetso onbedocht,o 5 verandert in een bron van kwalen. 't Omhelzen neemt allengs een end, de bedvreugd wisselto in ellend’, en haakt naar rust, om aêmo te halen. De zinnen eerst te ver verrukto
Vreugde en verdriet in kleine kring
31 10 tot hovaardij en wulpsigheden, waardoor in 't brein, verstand en rede, in 't hart, alle aandachto werd verdrukt, beginnen, nauwer ingetogen,o te kenneno hoe zij bloot en naakt,o 15 begerig door de trouwo gemaakt, in alle haar heilhoop zijn bedrogen. Hoe keerto de vreugd, op 't vlees gevest?o De teelvloed,o uit haar bron en ad'ren geweken, poogt zich te vergad'ren 20 om voort te brengen, in het lest een merko van 's vaders deugd en krachten. Maar 's moeders schoonheid neemt vast af, men vreest in 't kraambed voor het graf, terwijl de kraamheer zijn gedachten 25 op 't spruitje slaande, aldus verzucht: ‘O kind, mij aangenaam door 't wezen,o ontstaande uit 's vaders overschot,o gevormd en voortgebracht door God, gij doet mij hopen, doch meer vrezen: 30 indien uw jeugd al groeit en bloeit en uw begeerte strekt ten kwade, wat helpt dan al mijn vlijt in 't raden, wat al mijn zorg, die onvermoeid u poogt ten hemel op te voeren? 35 Een vader lijdt nooit zwaarder smart dan waar 't weerspannig kind zijn hart door zot- of slechtheid komt ontroeren. Wat zorgen komen d'ouders thuis,o wanneer het kind, uit minnezuchten 40 haar zorg en keuken wil ontvluchten vrijwillig lopende in zijn kruis?o Hoe vreest een vaderlijke ziele die, omgesukkeld in ellend’,
Vreugde en verdriet in kleine kring
32 nu al 't verdriet des huwelijks kent, 45 waarop nooit jeugdige ogen vielen, dat al zijn zorgen voor zijn kind zo lang besteed met wakende ogen, in 't huw'lijko weinig helpen mogen; en dat zijn zorg nu eerst begint, 50 terwijl men 't wel en kwalijk drageno van d'eerst getrouwde ziet temoet.o Men vreest voor 't kwade, hoopt op 't goed en moet een ziel en lichaam wagen.’ Alzulke zuchten zijn de borst 55 eens vaders voor zijn kind'ren eigen, die, al wat rampen dat hem dreigen, standvastelijk op zijn schouders torst. Ik zwijg de ziekte, en kwade nering, der vrouwen zwakheid, licht ontsteld, 60 de zorg voor huisraad, kost en geld, de vrees voor 't mannenkraam,o en tering, en 't sneuv'len, waar de dood zijn zeis al licht,o en dreigt de blonde haren,o en scheidende eerst-geboeideo paren, 65 hun bleke schimmen helpt op reis. Want nimmer was er iets te schromeno of 't kan in d'echt ons overkomen.
Ook de predikant-dichter JOANNES VOLLENHOVE heeft in zijn huwelijksleven de wisselvalligheid van het lot moeten ervaren. Keer op keer werd hij met de broosheid van het kinderleven geconfronteerd. In 1657 trouwde de jonge dominee met Gezina Haecke, dochter van een burgemeester in zijn stand-plaats Zwolle. Als hij zes jaar later haar geboortedag bezingt, die ook hun trouwdag is, heeft ze hem al vijf kinderen geschonken, maar twee van hen zijn inmiddels overleden. De opgewekte toon van dit gedicht, ‘Op het jaargetijde van mijn ega’, lijkt
Vreugde en verdriet in kleine kring
33 slechts moeizaam stand te houden tegenover ‘kommer, angst en zorgen’. We citeren de passage over hun nog in leven zijnde kinderen, Antoni, Arnoldus en Jakob.
Op het jaargetijde van mijn ega [fragment] aant. En uw mino heeft nooit verdroten van vier delen levens ééno aan mijn huishulp te besteên; daar nu zoet en zuur genoten, 5 en afzetsels, niet veraard,o hart aan hart steeds vaster strengelen, bloed met bloed tegader mengelen. Brein en geest zich openbaart in de kindsheid van Antoni 10 en geen schilders kunstpenseel onso zo levendig, zo eêlo afbeeldt als Arnoldus' tronie, of zijn Jakobbroer. Van twee zwijg ik, die omhooggevaren 15 in 't gejuich der englenscharen ras vergaten druk en wee.
Zestien jaar later kijkt hij opnieuw terug in een (hier niet opgenomen) verjaardagsgedicht voor zijn echtgenote. Zeven zonen en evenveel dochters heeft Gezina gebaard. Slechts de helft van hen is nog in leven. De oudste is van 1658, de jongste van na 1674. Deze zeven zorgen in het gezin voor een mengsel van lust en last. De ernstige predikant houdt zijn (veertigjarige) echtgenote het naderend levenseinde voor ogen; de rest van hun leven zij aan God gewijd. Die tijd zou niet lang meer duren: tweeën-half jaar later, op 21 juni 1681, stierf Gezina. Vollenhove hertrouwde met de Haagse Katharina Rozeboom, voor wie hij liefdespoëzie schreef en-opnieuw in de
Vreugde en verdriet in kleine kring
34 sprokkelmaand februari - in 1684 ook een verjaardagsgedicht. Daarin bezingt hij zijn nieuwe geluk. Hij veronderstelt dat Gezina dit vanuit de hemel met welgevallen aanziet, verheugd dat haar kinderen nu moederlijke zorg niet meer ontberen. De dichter spreekt de maand februari toe en geeft daarbij een impressie van de strenge winters tijdens de zeventiende-eeuwse ‘Kleine IJstijd’.
Op het jaargetijde van mijn liefste aant. Sprokkelmaand, doorgaans geredero onder 't lengen van de dag tot gestrenger winterweder dan een lente- of zomerlach, 5 die nu barser dan voorhenen d'armoeo kwelt en knelt met rouw, bij de haard verbrandt de schenen, waar men achtero krimpt van kou, op het zweeto der zomerdagen 10 als een grootvorst banketteert, door uw gure en stureo vlagen drank en spijs in ijs verkeert, ijs geeft, als kristal, bij brokken, uit de lucht, die zwart betrekt, 15 zacht als wol, bij witte vlokken, stromeno met een korst bedekt, wagens met beslageno wielen over meer en stromen voert, fluso een driftigo pad voor kielen: 20 'k zal uw ongena niet laken, want het zegenrijke licht dat van 's hemels hoge daken u bescheen, heeft mij verplicht meer dan eens. U was beschoreno
Vreugde en verdriet in kleine kring
35 25 't eerste daglicht van KATRIJN, tot mijn zielvermaak geboren als mijn levens zonneschijn, als mijn rijkste schat der schatten, wellust, kroon en huisgeluk. 30 Dat gewin is nauwo te vatten na mijn echtverlieso en druk. Dit 's de roos, vorstin der bloemen, dit 's de schoonste ROZEBOOM voor mijn hof, niet vol te noemen 35 zonder haar, zo wellekoom; ROZEBOOM, die met geen doren iemands handen kwetst of hart, maar door 's hemels gunst verkoren tot genezing van veel smart. 40 Zag mijn eerste gao Gezijne, uit haar heil van 's hemels troon mij gepaard met KATHARIJNE, tweede hoofdtak aan mijn kroon, eed'len balsem voor mijn rouwe, 45 en mijn zevental, haar kroost, weer met moederlijke trouwe gageslageno en getroost, 'k weet, zij zou mijn zegen wensen, mij toejuichen met mijn lot, 50 de gelukkigste der mensen, door het wijs beleid van God in mijn trouwen en hertrouwen. Sprokkelmaand, dus hoog gewijdo om dat puikjuweel der vrouwen, 55 zulk een roos bij wintertijd, zulk een ROZEBOOM te baren even schoon en blij van kleur driemaal tien en twee paar jaren,
Vreugde en verdriet in kleine kring
36 ja, onsterfelijk van geur: 60 schrikt men elders voor uw buien, koude als weinig mensen heugt, stijve blaasbalg, vreemd van 't ruien,o ik hou feest in volle vreugd. Keert ge, naar mijn wens, dus weder, 65 heilrijk voor mijn waardste pand, wind noch winter, altijd wreder, dooft noch deert een liefdesbrand. Ik verhef u met gezangen (dit vereiste een dichtersreio) 70 boven 't voorjaar, elks verlangen, boven 't hartje van de mei, boven herfst- en zomerdagen, 't zij ze bloem of vruchten dragen.
Ook de welgestelde juwelier DIRK SCHELTE hertrouwde als weduwnaar met een stoet kinderen. Zijn eerste vrouw, Maria de la Fontaine, vierde in 1675 haar tweeëndertigste verjaardag terwijl ze zwanger was van haar achtste kind. Twee van die kinderen waren inmiddels overleden. Voor haar schreef Schelte het volgende verjaardagsgedicht.
Op het jaargetijde van mijn liefste aant. Mijn helft, mijn ander ik, mijn allernaast bestaande, mijn huiszorg die het oog op kind en keuken houdt, die door bevinding toont men 't u met reên betrouwt,o als ik met wens weleer 't verjaren u vermaande, 5 't had reên,o maar nu nog meer, wijl gij zijt zo na gaandeo van 't achtste dat eerlang door u het licht aanschouwt, waardoor de liefde steeds meer toeneemt dan verkoudt, schoon dato aan dis en haard maar vijf zijn plaats beslaande.o
Vreugde en verdriet in kleine kring
37 Nu zeg ik, vind ik mij hoe lang hoe meer verplicht 10 uw viermaal achtste jaar door dit mijn wensgedicht te vieren: wie iko hef ten hemel zulke tonen dat de Opperzegenaar, waar al het goed af daalt, u, mij en kinderen, met louter heil bestraalt, Die ons wil eindelijko met pallemtakken kronen!
Uit het gedicht ‘Nieuw-jaars intrede 1680’ valt op te maken dat Maria in 1679 is gestorven en dat haar man toen met acht kinderen achterbleef. Op 25 september 1680 schreef Schelte een dichtbrief waarmee hij in alle eer en deugd werft naar de hand van de zevenendertigjarige Margareta Mierink. Zij zou hem nog twee kinderen schenken. Van de in totaal twaalf kinderen uit zijn beide huwelijken waren er in 1695 nog tien in leven. Scheltes verzamelbundel Rym-werken (1714) bevat onder meer zedenlessen, maar vooral een enorme hoeveelheid gelegenheidsgedichten voor familieleden, vrienden en kennissen. We hebben het hier niet over grote kunst, maar over rijmen in dienst van de gezellige omgang. Blijkbaar werd er méér gedicht in de familiekring: jonge kinderen deden al aan het spel mee en uit het verjaarsgedicht voor zijn tweede echtgenote blijkt dat familieleden (‘wensend, met of zonder dicht’) bij zo'n gelegenheid ook wel met een versje voor de dag kwamen. Voor haar dichtte Schelte het volgende:
Mijn huisvrouw, op de laatste avond van haar 46ste jaar deerlijk van de trappen gevallen, de 29ste september 1690, en de 30ste dito verjaard aant. Hoe meende ik uw jaargetij te vieren, welgemoed en blij, mijn lieve, nu vandaag verjaarde!o Maar 't schijnt (schoon niets komt bij gevalo) 5 dat uw geval beletten zal
Vreugde en verdriet in kleine kring
38 men hier,o tot vreugd, bijeen vergaarde: de broeders, zusters, volgens plicht die wensend, met of zonder dicht, mee deel in onze blijdschap nemen, 10 wanneer men zonder tegenspoed een jaar weer tot zijn jaren doet, 't vervolg van welvaart wensen kwamen. Nu doet een trap slechts misgetrapt dat gij zo droevig 't jaar ontstapt, 15 't welk ons deed duchten dat 't verjaren wellicht 't verhuizeno wezen kon, vermits men bij uw hoofdwond vono zoveel gekneusde ontsprongen âren.o Hoe schielijk wordt wel vreugd gestremd, 20 en droefheid vreugd, al schijnt het vremd. Het hemelse bestier is duister. Gelukkig dan die 't wel beseft wanneer hem 't een of 't ander treft. De maan die taant, geeft wel weer luister. 25 De hemel heeft het nog beschikt dat 't mino is als wel werd geschrikt. Hij wil ons maar voor erger hoeden, en 't veertigst'-zeven jaars begin doen intreên met een meero gewin 30 als 't laatst van 't jaar ten einde spoedde. Hij laat’ dit laatst het laatste zijn van diergelijke ramp of pijn, en doe het haast ten beste komen. Hij hoede ons beide, en 't huisgezin, 35 nog vele jaren uit en in, totdat we eens worden opgenomen.
Anders dan Vollenhove en Schelte zijn Jacob Cats en Constantijn Huygens nooit hertrouwd. De echtgenote van JACOB CATS,
Vreugde en verdriet in kleine kring
39 Elisabeth van Valckenburg, overleed begin 1631, na een ziekbed van twintig maanden. Cats was toen drieënvijftig jaar oud. Veel mensen vroegen hem: waarom hertrouw je niet? In de voorrede van zijn Trouringh (1637) beschrijft hij hoe hij met die vraag heeft geworsteld, maar dat hij uiteindelijk de gedachte aan een nieuw huwelijk van zich heeft afgezet. Hij vertelt hoe een bezoek aan haar graf hem deed beseffen dat daar zijn voorland lag, maar dat het dilemma hem nog vijf jaar lang heeft beziggehouden. ‘Het vlees, of ik en weet niet wat, dat joeg mij door de zinnen.’ Hij kon zijn gedachten er alleen van losmaken door zich te storten op zijn werk en de dichtkunst: Zo haast in mijn gemoed de lust scheen op te waken, ging ik de jeugd een lied, of God een lofzang maken.
Uiteindelijk komt hij tot de conclusie: 't Is beter dat je alleen je laatste tijd verwacht en laat de zoete jeugd de vreugde van de nacht.
Zijn nachtelijke uren brachten naar zijn zeggen alleen nog papieren kinderen voort.
Papieren kind aant. Nadat mijn wederhelft was uit de tijd gescheiden, zag ik mij naar het scheen een nieuwe tijd bereiden.o Veel die men wijsheid gaf die rieden mij de trouw en dat ik wederom een bijslaap nemen zou. 5 Hun voorstel was gegrond op velerhande zaken, die mij ook in de nacht de slaap bijwijlen braken. Daar hoeft een diep gepeins en vrij een lang beraad als iemand wederom naar echtebanden staat.o Ik was eerst door de rouw in mijn gemoed bestreden, 10 maar ik heb naderhand geen minder strijd gestreden. Ik lag in staag gewoel, ook als een ander sliep, zodat ik tot mijzelf aldus bijwijlen riep: ‘Wat is 't dat mij beroert tot in mijn diepste zinnen?
Vreugde en verdriet in kleine kring
40 Hoe, zal ik wederom mijn leven gaan beginnen? 15 Zal ik opnieuw bestaano dat mij het vlees gebiedt? O nee, bouwvallig mens, 't en is uw zake niet. Daar zal geen vrouwenvoet mijn leger meer betreden, daar zal geen vrouwenarm omvangen deze leden, daar zal van nu voortaan geen vrouwenrechterhand 20 mij dienen tot vermaak of tot een echtepand.o Mijn waard’ Elisabeth, ik wil uw eigen blijven tot mij de bleke dood de leden zal verstijven. En als mij dat gebeurt, zal ik in korte tijd ook worden in het graf wat gij op heden zijt. 25 Ik heb u daar bezocht, ik heb de plaats betreden waar uw gebeente rust. Ik zag uw dorre leden en daarop riep ik uit: O God, wat is de mens! Dit stof is eens geweest mijn lust en hartenwens. Wat is vano alle vlees! Hier zie ik nu de kamer 30 waar ik eens rusten zal. Die acht ik mij bekwamero dan enig ruim vertrek of ander schoon gebouw waar iemand vreugde pleegt omtrent een jonge vrouw. Al dat is voor de jeugd en voor de groene jaren; ik wil in dit gewelf met uw geraamte pareno 35 en mengen onze stof, tot na des werelds valo de Schepper op een nieuw een wereld scheppen zal. Dat zul je kunnen zien (God zal het openbaren) dat mij na uw vertrek geen lust is wedervaren, dat nooit wat vrouw gelijkt in mijnen arrem sliep, 40 nadat u God ontbond en uit de wereld riep; dat ik terwijl ik was met trouw aan u verbonden, nooit wijf en heb onteerd, nooit maagd en heb geschonden; dat ik, al was ik jong en vrolijk uitter aard,o voor u mijn gulleo jeugd en blijdschap heb gespaard.’ 45 Dit sprak ik tot het rif,o en vrijo niet zonder wenen, dieso viel het ziltig nato tot op haar dorre benen. En schoono ik henen ging en uit de graven schiet,o
Vreugde en verdriet in kleine kring
41 't gepeins van haar verlies verloor ik echter niet. Het was dus zonder grond dat mij werd nagegeven 50 dat ik door welig bloed tot trouwzucht werd gedreven. Hij wil geen levend wijf, hij zoekt geen nieuwe trouw, die in het duister graf bezoekt een dode vrouw.
De dood op achtendertigjarige leeftijd van zijn ‘Sterre’, de charmante en intelligente Suzanna van Baerle, twee maanden na de geboorte van hun dochtertje, heeft CONSTANTIJN HUYGENS sterk aangegrepen. Tien jaar waren ze gelukkig getrouwd geweest. Nu moest hij zonder haar naar hun nieuwe woning verhuizen, bij het ontwerp waarvan ze beiden intensief betrokken waren geweest. Op 17 mei 1637 noteert hij in zijn dagboek: Intro in novas aedes. Heu! Sine meâ turture [Ik betrek mijn nieuwe huis. Ach! zonder mijn torteltje]. Pas aan het eind van dat jaar vindt hij in zijn poëzie woorden voor het verlies, met een vierregelig Latijns gedichtje. En op 24 januari 1638 schrijft hij Cupio dissolvi [Ik wens ontbonden te worden, een tekst uit Philippenzen 1:23]. De verbijstering over haar dood klinkt er nog in door. Hij spreekt de wens uit om in de hemel met haar en met God verbonden te worden.
Cupio dissolvi. Op de dood van Sterre aant. Of droom ik,o en is 't nacht, en is mijn Ster verdwenen? Ik waak, en 't is hoog dag, en zie mijn Sterre niet. O hemelen, die mij haar aangezichto verbiedt, spreek mensentaal en zeg, waar is mijn Sterre henen? 5 De hemel slaat geluid, ik hoor hem door mijn steneno en zegt, mijn Sterre staat in 't heilige gebied, waar zij de Godheid, waar de Godheid haar beziet, en, voegt het lachen daar,o belacht mijn ijdel wenen.
Vreugde en verdriet in kleine kring
42 Nu, dood, nu snik, meteen verschenen en voorbij, 10 nu, doorgang van een steen, van een gesteen, ten leven,o dun schutsel,o sta nabij, 'k zal 't u te dank vergeven;o kom, dood, en maak mij kortso van deze koortsen vrij. 'k Verlang in 't eeuwig licht tezamen te zien zweven mijn heil, mijn lief, mijn lijf, mijn God, mijn Ster en mij.
Vreugde en verdriet in kleine kring
43
Opvoeding aant. Na de dood van zijn echtgenote werd de dagelijkse zorg voor CONSTANTIJN HUYGENS’ vijf kinderen, van wie de oudste pas negen jaar was, opgedragen aan een ongetrouwde nicht en de opleiding van de vier jongens aan een gouverneur. Van hun ontwikkeling worden we op de hoogte gebracht door het unieke verslag dat hun vader in de vorm van een apart dagboek over hun jeugdjaren heeft bijgehouden. Zijn idee was dat hij zijn kinderen in staat moest stellen op hun leven terug te kijken, ook over de periode dat zij nog niet zelfstandig ervaringen in hun geheugen konden opslaan. Huygens was met deze aantekeningen al meteen begonnen bij de geboorte van zijn oudste zoon in 1628. Tussen 1628 en 1637 (het sterfjaar van zijn vrouw) wijdt hij aan elk van zijn kinderen een aparte tekst, waarin hij per jaar hun ontwikkelingen noteert. Van 1638 tot 1647 schreef hij een Vervolgh van 't Leven mijner sonen en een Vervolgh van 't Leven mijner dochter. Hij had een voorbeeld in beknopte aantekeningen van zijn vader CHRISTIAAN HUYGENS over de jeugd van diens twee zoons. Dit had die onder meer genoteerd over zijn tweede zoon: Constantijn Van het begin af heeft men in hem een zeer goed verstand en een deugdzame aard kunnen bespeuren. Hij begon zelf te lopen toen hij nog geen tien maanden oud was. Toen hij anderhalf jaar oud in bijzijn van een jonge vrouw thuis was, krijste hij zeer hardnekkig en was niet stil te krijgen, totdat ik kwam en ik hem, toen ik hem met vleien of dreigen niet zover kreeg, met een lichte roede geselde, zo lang tot hij zich al snikkend ten slotte stilhield. Maar op het moment dat hij zag
Vreugde en verdriet in kleine kring
44 dat ik wilde uitgaan, riep hij mij zeer hartstochtelijk na: Va, Va peys cussen, peys cussen [vader, door een kus goedmaken]. Sindsdien heeft hij, noch zijn broer, noch ook zijn zuster, ons ooit oorzaak gegeven om hen of hem te bekijven en helemaal niet om te slaan. Het alfabet, het lezen en het Frans is hij al zeer jong begonnen te leren en ook heel gemakkelijk, net als zijn broer. Muziek heb ik hem in zes weken geleerd, zodat hij die met ons doorgaans perfect zong, terwijl hij nog niet eens zes jaar oud was. Een generatie later zijn Constantijns kinderen object van dergelijke zorgvuldige waarnemingen. De eerste hieronder is van november 1633-Constantijn junior is dan vijf jaar-als Huygens terugkomt van een veldtocht met Frederik Hendrik. In een volgend fragment vergelijkt hij Christiaan, geboren in april 1629, met Constantijn. Toen ik thuisgekomen was trof ik Constantijn goed aan, afgezien van wat verkoudheid. Hij voelde zich de volgende dag vervelender. We merkten dat het op de pokken uitliep die toen overal heersten. Bij ons had ook de kleine Lodewijk er even last van gehad. Constantijn was er drie of vier dagen wat slecht aan toe, maar hij was heel verstandig en geduldig. Hij had er tamelijk veel in zijn gezicht en bij zijn keel, maar hij klaagde vooral over zijn lijf waar er heel veel zaten. Toen het ergste voorbij was, werd hij meteen weer opgewekt als vroeger. Hij amuseerde zich met prenten en tekeningen. Daar werd hij steeds ijveriger in, zodat hij die al drie jaar met tekenen en krabbelen bezig was, vaak dingen maakte die van zijn jaren niet te verwachten waren. In het bijzonder bloemen, waar hij van jongs af aan een buitengewoon plezier in had gehad. Dit heb ik altijd toegeschreven aan een bepaalde lust die mijn vrouw had gehad toen zij van hem zwanger was, die zij bevredigde door een schilderijtje van Hoefnagels, te
Vreugde en verdriet in kleine kring
45 kopiëren dat ik toen op haar heftig aandringen van een onbekende koopman te leen had. Omstreeks deze tijd zag ik Christiaan wat vaker. Ik vond hem veel minder gezeglijk dan Constantijn omdat hij, als hij iets van plan was, daar koppig aan vasthield. Hij wilde ook altijd wat anders dan hem aangeboden werd. Maar zijn geheugen was beter dan dat van zijn broer, omdat hij heel gemakkelijk alle liedjes en dergelijke onthield. Zelfs het onzevader kon hij zonder moeite in zijn taaltje opzeggen zonder er iets van te missen, wat de ander toen nog niet kon. Verschillende keren had men het hem 's nachts al dromend horen opzeggen, hoewel hij er meestal wel in bleef steken. Wat te begrijpen is en ook bij grote mensen gebeurt. In het bijzonder bij mijzelf die ooit veel al slapend heb gezegd, gereciteerd, ja zelfs soms iets heb gecomponeerd. Vanaf 1638 beschrijft Huygens de opvoeding van zijn zoons gezamenlijk. Met schrijven, rekenen en Latijn leren gaat het allemaal goed. In 1639 komt er ook vioolles bij en in 1640 volgt er zangles. Verder waren zij in deze tijd heel flink en opgewekt. Na de lessen of na het eten wilden zij altijd wel springen of dansen. Daarom begon ik Constantijn de ‘cinq pas’ te leren, die hij meteen doorhad en met bijzondere aanleg gracieus uitvoerde waarbij hij ook heel goede capriolen maakte. Christiaan volgde hem daarin met zijn ambitie en aangeboren neiging om hem te willen overtreffen, maar hij had zijn postuur niet mee en was steeds geneigd om zijn voeten naar binnen te draaien en de knieën vooruit te steken. Op 6 maart was ik begonnen om Constantijn en Christiaan de Viola da Gamba in handen te geven. Ik had daarvoor expres
Vreugde en verdriet in kleine kring
46 een set ervan uit Engelando laten komen die driehonderd gulden kostte. De kinderen gingen met uitzonderlijke ijver aan de gang. Het beviel hun zo goed dat Christiaan zeven dagen later de melodie van de 117de psalm helemaal goed speelde. Hij was in alles wat de muziek betrof meestal wat sneller dan Constantijn, die echter op de viool ook al gauw grote vorderingen maakte. Hij scheen Christiaan eerder te gaan overtreffen dan voor hem onder te doen, tot de schurft het hem belette. Deze winter kwam ik in contact met een Franse soldaat uit het Utrechtse Garnizoen die niet een bijzondere stem maar wel een goede Franse manier van zingen had. Ik liet hem een uur per dag bij Constantijn en Christiaan komen om van jongs af aan hun stem los te maken in trillers en dergelijke. Hij leerde hun eerst enige Italiaanse airs van mijn hand te zingen, daarna een aantal Franse. Zij maakten met behulp van deze man, die Brun heette, in een paar dagen zulke vorderingen dat zij meteen een prettige manier van zingen kregen, die hun meester zeer verbaasde. Huygens' dochtertje Susanna werd geboren op 13 maart 1637. Nog geen twee maanden later overleed haar moeder. Drie dagen daarvoor had ze de baby nog bij haar op bed laten brengen en geliefkoosd en de hoop uitgesproken dat haar dochter, als de Heer het toestond, eerdaags een goede hulp voor haar vader zou worden. Van juli tot november was Huygens te velde. Als hij terugkomt treft hij Susanna als volgt aan: zeer lustig, gezond en tevreden, zodat men haar nauwelijks overdag of 's nachts hoorde huilen. Haar gelaatskleur zweemde naar lichtbruin. De ogen werden heel donker en over het haar oordeelde men dat het mettertijd zou krullen, net als dat van haar broertje Lodewijk. In die tijd kende ze
Vreugde en verdriet in kleine kring
47 meest allen in haar omgeving, maar ze verschool graag haar hoofd achter de min als een vreemde haar nadrukkelijk aankeek. Ze begreep ook opmerkelijk veel dingen die men tegen haar zei en wist als spelletje haar neus op te trekken en een korte ademstoot erdoor te snuiven, als de kinderen haar vroegen ‘een neusje’ te maken. [Een kleine twee jaar later:] In het begin van 1639 zei ze meest alle dingen op haar manier, zeer toenemend in vlugheid van begrip, maar met lastige buien van boosheid. Als ze daar eenmaal in verstrikt raakte, was ze op geen enkele manier achteruit of vooruit te brengen, aanhoudend huilend en in alles obstinaat, en antwoordde niets dan ‘nee, nee’. Zodat er eindelijk geen andere oplossing was dan een Bullebak te verzinnen, die men Lijs Huijck noemde. Maar die moest wel heel overtuigend gespeeld worden, anders zag ze er met verachting doorheen. Werden aan Huygens' zoons hoge en gevarieerde eisen gesteld ter voorbereiding op een belangrijke positie in de toekomst, voor Susanna waren de ambities bescheidener. Na 1643 maakte haar vader geen regelmatige aantekeningen meer over haar vorderingen: Ik ben hier opgehouden haar beschrijving jaarlijks te continueren, zowel door mijn frequente afwezigheid als doordat in haar opvoeding geen speciaal leerplan aangehouden hoefde te worden. Globaal kan ik zeggen dat zij, zoals uit de resultaten te zien is, zeer vlug van begrip was in wat men haar wilde leren, zodat ik menigmaal oordeelde dat men van haar een Schurmano had kunnen maken, als men haar in die trant onder handen had willen nemen. Maar het was nooit mijn voorkeur om haar als iets anders dan een ordentelijk en niet ignorant meisje op te voeden. Zo zette men haar al vanaf het
Vreugde en verdriet in kleine kring
48 jaar 1644 aan het schrijven, waarin zij terstond uitnemend vorderde, zoals te zien is aan de voorbeelden die ik daarvan bewaard heb. In 1645 leerde ze al zoetjes aan Frans lezen en spreken, wat ik graag via haar broers teweeggebracht zou hebben, maar doordat zij naar de Academie moesten en ik ook gehele halve jaren van huis was, moest ik het daarna op school laten verbeteren. Dat gebeurde recht tegenover mijn deur op de [Lange] Poten, bij Fransen die ondernamen dit slag kinderen hun taal te leren, naast allerlei handwerken, waarin zij zich moeiteloos eigen maakte wat anderen lange tijd moest kosten. Ik geloof dat zij in dit jaar mede thuis muziek begon te leren, en dat zo snel en met verstand, dat het een wonder was om te zien. Een groot contrast met de opvoeding van de kinderen Huygens bieden de jeugdherinneringen van de Vlaamse MARIA PETYT. Zij liet een autobiografie na, in 1681 voor het eerst uitgegeven door haar biechtvader en hoofdzakelijk gewijd aan haar spirituele ontwikkeling en mystieke ervaringen. Dit fragment toont de reactie van haar vader en van Maria zelf, toen haar gezicht door de waterpokken geschonden was. Vader en moeder, toen ik de materpokken kreeg Opdat goedheid en genegenheid tot vroomheid nog beter in ons zouden groeien, had mijn goede vader de gewoonte zijn kleine kinderen vaak voor te lezen uit de levens van de jonge Heilige Maagden. Zo trachtte hij ons op te wekken en zin te geven in de maagdelijke staat. Hij prees ons de maagdelijke zuiverheid zo aan en verhief haar zo hoog dat het nauwelijks onder woorden is te brengen: wat voor een geluk het was jezus als bruidegom te verkiezen, zoals de Heilige Maagden hadden gedaan, dat het beter was te trouwen met een on-
Vreugde en verdriet in kleine kring
49 sterfelijke bruidegom, enzovoort. Hij deed ons hart daarnaar zo dorsten en smachten dat we aan geen andere bruidegom konden denken dan aan Jezus. Vader stelde ons immers tegelijk de vergankelijkheid en de ijdelheid voor ogen van alles wat er op de wereld te vinden was. Zijn lijfspreuk was: alles is ijdelheid, de wereld is niets dan ijdelheid. Dit oprecht, onschuldig en godvruchtig gemoed heb ik bewaard tot de leeftijd van zeven of acht jaar. Toen liet God mij de kinder- of waterpokken krijgen, waardoor mijn uiterlijk zijn vroegere schoonheid, aangenaamheid en bevalligheid verloor en ik nogal lelijk werd en door de pokken getekend. Vader en moeder waren daarover bedroefd, maar God, dunkt mij, liet mij dat overkomen om hun al te grote liefde voor mij wat te matigen. Ze waren immers al te verzot op mij en uit angst dat ik de waterpokken zou krijgen, bracht moeder me bij mijn grootmoeder vier mijlen van thuis omdat mijn speelmaatje, een meisje uit onze buurt, de pokjes had gekregen en moeder mij niet goed van haar weg kon houden. En kijk, toen ik onderweg was, schrok ik zeer toen ik een kind zag dat door de ziekte erg was misvormd. Door zo te schrikken kreeg ik ze meteen zelf. Niettegenstaande dat er kosten noch moeite werden gespaard en alle middelen werden aangewend om er mij ongehavend door te krijgen, behaagde het God mijn ouders te beproeven, zodat ik van alle kinderen die in het huis van mijn grootmoeder de waterpokken kregen, de enige was die daardoor zo lelijk bleef getekend. Toen ik genezen was, kwam vader me halen om me naar huis te brengen. Het nonnetje dat mij had verpleegd en verzorgd, verwachtte dat hij haar zeer zou complimenteren omdat zij zo haar best had gedaan om mij voor blindheid te behoeden, enz. Maar toen hij mij zo vol littekens zag, werd mijn vader zo bedroefd dat hij zei: is dat mijn kind? Alsof hij mij niet meer herkende... Maar door zijn vroomheid berustte hij in Gods wil. Daarna liet hij zich, zoals hij toch gewend was,
Vreugde en verdriet in kleine kring
50 minder met mij in, wellicht omdat ik ook inwendig zeer veranderde. Vanaf die tijd verloor ik immers veel goede eigenschappen. Ik werd wat driester en wilder en speelziek zoals andere kinderen, geneigd om met de kaart te spelen, hele dagen op het ijs door te brengen in plaats van naar school te gaan, traag in godsdienst en devotie. Langzamerhand nam ik veel kwade gewoonten en neigingen aan, waarmee ik mijn goede ouders zeer mishaagde. Ongeveer tien jaar later werd dat heel anders: Roeping Moeder wist niet wat ze van mij moest denken toen ze me zo zag veranderen, zo stil en teruggetrokken leven: ik trok mij niets meer aan van het huishouden en de zaak, helemaal niets. Het kwam haar voor dat dit tot een goed doel strekte. Daarom verbood ze mij dat niet en deed ze alsof ze daar niet op lette. Maar soms kwam ze onverwachts in mijn kamer om te zien wat ik allemaal uitrichtte. Als ze me zag bidden of iets lezen of zo, ging ze weg zonder iets te zeggen. Maar om geruster te zijn, vroeg ze eens aan mijn nicht, die bij ons inwoonde en met mij de kamer deelde overigens ook een heel vroom meisje dat later kloosterlinge is geworden - wat ik eigenlijk van zins was. Deze antwoordde, meen ik, dat haar nicht Marie met Maria Magdalena het beste deel had verkoren. Ik vertelde haar nochtans nooit wat ik van plan was, maar zij maakte dat onder meer op uit onze conversaties. Ik verstoutte mij mijn verlangen en beslissing aan mijn ouders te kennen te geven. Ik ging voor hun bed staan en viel hun te voet en smeekte nederig en liefdevol om hun toestemming. Vader gaf me zeer schrale troost en sprak harde woorden, enz. Hij verwierp en verachtte mijn verzoek, zeggend dat het allemaal maar kinderachtigheden waren, enz.
Vreugde en verdriet in kleine kring
51 Maar hij sterkte mij in mijn voornemen, toen hij deed alsof hij daarna niet meer luisterde; mij dunkt deed hij dat om mij te beproeven, want ik was nog erg jong. Ik durfde daarover niet meer met vader spreken, maar ik probeerde het bij moeder, die het bij hem voor mij opnam, hoewel ook zij haar best deed om mij op de proef te stellen op een slimme en behendige manier. Eerst ging ze me vragen wat mij bewoog om kloosterlinge te worden en als er iets was wat mij ontevreden maakte, of ik meer kleren wou of sieraden; ze zou het mij geven; en als het zo was dat ik geen koopman tot man wilde, zou ze me uithuwelijken aan een advocaat. Ik antwoordde haar heel kloek: lieve moeder, al de dingen die je mij aanbiedt, kunnen mij geen genoegen doen, noch mijn hartsverlangen verzadigen, want ik voel dat mijn hart daarmee nooit voldaan zal zijn. Hoe meer kleren en sieraden ik zou hebben, hoe meer ik er zou willen. Ik wil dan ook geen ander huwen dan Jezus: van alles wat in de wereld is, voldoet mij niets. De zorg voor het zielenheil van jonge kinderen, die uit het begin van het eerste fragment van deze autobiografie spreekt, krijgt een wel heel andere inhoud bij de Amsterdamse gereformeerde drukker HIERONYMUS SWEERTS. Deze is driemaal getrouwd. Uit zijn eerste huwelijk had hij een zoon, Cornelis, die in 1696 de verzamelde gedichten van zijn vader uitgaf. Voor de tweede keer weduwnaar trouwde Hieronymus in 1680 met Maria Constant. Hun zoontje Constantinus, gedoopt op 28 april 1683, kreeg in 1685 van Hester van Ravestein de Nederlandse vertaling van Calvijns Religionis Christianae Institutio. Voor een kind van tweeënhalf lijkt dit werk, dat de grondslag legde voor de gereformeerde geloofsleer, een wat zwaarwichtig cadeau, maar het was uiteraard bedoeld voor later. Zijn vader beklemtoont dit in het volgende gedicht. Constantinus heeft van
Vreugde en verdriet in kleine kring
52 het geschenk kunnen profiteren: anders dan enkele eerdere kinderen van Hieronymus Sweerts bereikte hij de volwassenheid. In 1706 ging hij in ondertrouw. Hieronymus had kennelijk een warme relatie met zijn tante Hester. Hoewel zij maar acht jaar ouder was, noemt hij haar in 1687 ‘mijn genaamde Moeder’. In een verjaardagsvers schreef hij: Zou Sweerts ook niet om HESTER denken, die, als een moeder, zorgt en bidt voor 't welzijn van zo menig lid, die zij haar hart en goed komt schenken?
Blijkens een ander gedicht gaf zij drie jaar later eveneens een Institutie aan zijn neefje Joannes Sanderus. Hieronymus had bij diens doop beloofd ervoor zorg te dragen dat hij goed gereformeerd zou blijven.
Aan mijn zoontje Constantinus Sweerts, oud tweeënhalf jaar, toen juffrouw Hester van Ravestein hem de Institutie van Calvijn vereerdeo aant. De eerwaarde Juffrouw Ravestein gaf aan de kleine Constantijn deze Institutie, groot van waarde; opdat hij van de jonkheid aan, 5 als Thimothé,o de heil'ge blaano doorsnuff'len zou, hier op de aarde. Indien hem wordt de tijd gegond, dat hij met kennis 't Heilverbondo en ook Calvijn mag recht doorblâren,o 10 wie twijfelt of die Goede Geest, die bij de schrijver is geweest, zal ook een kroon zijn om zijn haren?
Vreugde en verdriet in kleine kring
53 En dus, in 't goede, een nazaat zijn des groten keizers Constantijn, 15 die Christus heerlijk heeft beleden; en door zijn voorgang zo geleerd,o dat menig heiden is bekeerd en Baälso tempels zijn vertreden.o Wel, kleine zoon, de grote God 20 begunstige u met zulk een lot, tot vreugd van vader en van moeder en uwer zielen zaligheid, dat gij de kroon, u toegezeid, ontvangt van JEZUS uw behoeder. 25 Dit zal dan, jonge Constantijn, het eerste in uw boekkas zijn, maar 't grootste zal u vader geven: dat is de bijbel. Grijp die schat. Want zo uw hart die recht bevat, 30 gewis uw ziel zal eeuwig leven.
Twee jaar later dichtte Sweerts een ochtendgebed voor de kleine Constantinus:
Morgengebedeken voor mijn kleine zoontje O JESU, Heer van dag en nacht, Gij hebt door Uwe grote macht mij heden deze nacht bewaard en vaderlijk verzorgd op aard. 5 Nu bidde ik, Heer, laat deze dag ook doorgaan, zonder wee of ach. Bescherm mij als Uw lieve kind en maak mij tot Uw wet gezind:
Vreugde en verdriet in kleine kring
54 opdat, als ik van hier moet scheiden, 10 Gij mij bij d'engeltjes wilt leiden.
toonde zich, in elk geval op papier, een aardige vader. Dat kan men afleiden uit enkele versjes van en voor zijn kinderen. De eenjarige Daniël, een kind uit zijn eerste huwelijk, legde hij in het volgende gedicht zelf de woorden in de mond. Een paar jaar later koos Schelte voor een overeenkomstige inkleding, nu met een pedagogisch doel. DIRK SCHELTE
Aan zijn kind Daniël, 1 jaar oud zijnde, 1669 aant. 't Kind spreekt: Vandaag een jaar was moer en vaar om mij verlegen,o maar weder blij 5 waren zij bei, toen zij mij kregen. Maar dauwworms plagen meest al mijn dagen benamen mij 't groeien; 10 dieso zag ik mijn ouders die last op hun schouders van harte moeien.o Die inderdaad door ieders raad 15 mij gingen spenen,o z'ontnamen ten leste op hoop t'mijnen beste, de borsten met enen.o
Vreugde en verdriet in kleine kring
55 Maar het werd erger 20 want groter terger kwam mij toen kwellen; want 't scheen de dood kwam, die bijna voornam mij neer te vellen. 25 Maar 'k ben weer op heden wat beter tevreden, doch niet heel gezond. Dies wilt voor mij bidden dat God mij in 't midden 30 van u maakt gezond. Zo zal als ik oud bin, met hart en met zin u dankbaar steeds loven, en naar mijn plicht, 35 zo God mij verlicht, Hem roemen hierboven.
In mijn zoontje Daniëls eerste schrijfboekje, zoals hij ermee naar school ging, alsof het hem zeggen deed: aant. Als ik wel schrijven kan, mijn vader zal mij dan een dukaton vereren.o Dies wil ik dan gestaag 5 mijn best doen, alle daag om treffelijk te leren.
En van de beide jongens uit zijn tweede huwelijk krijgen we een glimp te zien in een versje van de tienjarige Lodewijk, het antwoord van zijn vader, en een verjaardagsgedichtje voor dezelfde Lodewijk:
Vreugde en verdriet in kleine kring
56
Mijn twee jongste kinderen te Hillegom school liggende,o schreef Lodewijk, de 5de juli 1693: aant. Paatje, 'k schrijf je zonder jokken, 's winters vliegen witte vlokken, ieder heeft nu twee paar sokken, Heintje, g'loof ik, krijgt de pokken.
Antwoord [van vader aan Lodewijk] aant. Heintje, schrijf je, krijgt de pokken, maar men hangt dat aan geen klokken. Om die fraaitjes uit te lokkeno hoeft men degens, roerso noch stokken. 5 Best is 't wat in school te hokken, maar juist niet tot naarstig blokken, nee, 'k meen warm gedost met rokken dat hem 't zweet druipt van zijn lokken, en om niet veel geld te dokken 10 voor de koning van Marokken,o zo moet hij zichzelf wat fokken:o niet met overmatig schrokken, noch met al te grote brokken gulzig door de keel te slokken; 15 soob're zijn z'n beste kokken. Laat hij daar niet over wrokken, noch met zuchten over nokken:o zo genezen best de pokken.
Aan Lodewijk Schelte, op zijn 12de verjaardag, de 8ste juni 1695 aant. Ik dank des Hemels schikking dat ik 't jongste van mijn vijf paar spruiten
Vreugde en verdriet in kleine kring
57 de kring van zoveel jaar zie sluiten, als ik in alles kind'ren had, 5 dat's zes en zes, op tien na dood.o 'k Wens dat de Hemel hem wil geven met de and'ren ook zo lang te leven als de oudste, de ouders raad-genoot. Hij groei’ in grootte, wijsheid, deugden 10 tot zijn behoud en ouders vreugden.
Een glimp van P.C. HOOFT als vader vangen we op in zijn briefwisseling. In een brief aan Huygens toont hij zich trots op de vroegwijsheid van de zesjarige Arnout. Een snedige opmerking van hem werkt hij om tot een epigram. Het geval is door Hooft anoniem gemaakt: er was geen Lijsbeth (Elisabeth) in het gezin. Een brief waarin hij Arnout betuttelt als die tien jaar later in Leiden studeert, is in een volgende afdeling opgenomen. aant.
Aan de ridder Huygens Bij mij staat de poëzie droog, behalve dat mijn zoon enige prikkeling tot dichten in het hoofd schijnt te krijgen. Vanmiddag sprak men erover zijn zuster een masker te doen dragen om een blanke huid te krijgen. Dan (zei hij) zou ze zwarter dan nu zijn. Ik kon hem geen ongelijk geven en tekende die treffer op, zoals u zien kan. De stof heeft hij verschaft; het product is van mij. Het stelt niet veel voor, maar is in elk geval iets nieuws. En het is zo met de mensen dat het hun vaak meer bevalt iets beters te ruilen voor iets slechters dan zich standvastig aan het beste te houden. 't Zal tenminste helpen de tijd te verlengen die u doorgaans te kort valt.
Vreugde en verdriet in kleine kring
58 [Onder de brief het versje:] Juffrouw Lijsbeth lapto haar kaken met fluweel, of wat satijns, 't Aanzicht, om aan wit te raken, krijgt tot korst een zwarte grijns.o 5 Slaat ze niet terdege mis? Bleken wil z'en gaat het maken bruinero dan 't vanzellef is.
In de Mengeldichten van de achttiende-eeuwer ARNOLD HOOGVLIET vinden we, naast een grafschrift voor zijn broer Joannes en een nogal hoogdravend gedicht op de zestigste verjaardag van zijn vader, ook twee gedichtjes op de eerste, respectievelijk de tweede verjaardag van zijn zoontjes Joannes (uit 1738) en Willem (uit 1741). In het laatste klinkt, meer dan bij zeventiende-eeuwse voorgangers, een gevoeligheid door voor het typerende van heel kleine kinderen. Hoogvliet was zeker ook goed gereformeerd, maar hij formuleerde als achttiende-eeuwer zijn goede wensen voor zijn tweejarig zoontje toch net iets anders dan Sweerts hierboven. Niet, zoals daar, ‘maak [hem] tot uw wet gezind’, maar hij laat Willem geleid worden door ‘d'eedle waarheid’ en laat ‘ware oprechtheid’ in zijn hart wonen.
Op de tweede verjaardag van mijn zoontje Willem Hoogvliet aant. Lieve WILLEM, tweede zoontje, parel aan ons huwlijkskroontje, aardig snappertje, ai bedwing voor een ogenblik uw tongetje, 5 luister toe, mijn lieve jongetje, hoe ik u ter ere zing.
Vreugde en verdriet in kleine kring
59 'k Zong weleer ook voor uw broeder, door de aandrang van uw moeder, op zijn eerste jaargetij; 10 'k durf, ja kan niet langer zwijgen, of ik zou verwijting krijgen om mijn trage poëzij.o Moeder zou het niet verzwelgen, grotemoeder zou 't zich belgen,o 15 toonde ik u ooit minder gunst. Nee, o jongste van mijn zoontjes, 'k druk dan liever op uw koontjes teed're kusjes van mijn kunst. 's Hemels Oog zag uw beginsel, 20 blijdschap sloot het eerste windsel,o toen gij in de wereld trad; voorspoed bleef twee zonnekringen staag u in de sluimer zingen, daar zij bij uw slaapkoetso zat. 25 Welvaart geeft, door d'Oppergoedheid u gestadig nieuwe zoetheid, zet uw leedjes krachten bij om te vaardiger te lopen, leert u woordenklanken knopen 30 tot een lieve vleierij. Groei, o WILLEM, aardig wichtje,o met een blozend aangezichtje, groei, uw ouderen tot vreugd, groei in krachten van uw leden, 35 groei in geest en aardigheden, in gehoorzaamheid en deugd.
Vreugde en verdriet in kleine kring
60 's Hemels voorzorg leide uw treden, d'eed'le waarheid uwe reden, ware oprechtheid wone in 't hart. 40 Leef aldus tot hoge jaren, tot gij zult ten hemel varen waar men eeuwig 't onheil tart.
De wensen van Willems vader kwamen niet uit: blijkens zijn gedicht ‘Weerklank aan mijnen vriend Jakob Brouwer, op zijn lijkgedicht mij toegezongen, op 't smartelijk afsterven van mijn zoontje Willem Hoogvliet’, opgenomen in Hoogvliets Vervolg der Mengeldichten (1753) is het jongetje vroeg gestorven.
Vreugde en verdriet in kleine kring
61
Adolescenten De opvoeding en opleiding van de wat oudere kinderen vroeg van zeventiende-eeuwse vaders en moeders evenzeer de aandacht als van moderne ouders, al was de keuze voor school en beroep in beginsel minder open dan tegenwoordig. Van zoons werd verwacht dat ze zich zouden laten opleiden tot een beroep dat voor hun stand passend was; meisjes moesten zich voorbereiden op het bestaan van huisvrouw en moeder. Dat het resultaat niet altijd spoorde met de wensen laat zich denken. Pedagogische verhandelingen uit die tijd zijn er legio, maar persoonlijke getuigenissen over de opvoeding en scholing van eigen kinderen zijn zeldzaam. Het was geen onderwerp voor poëzie. We moeten ons tot overgeleverde briefwisselingen wenden om er een wat nauwkeuriger beeld van te krijgen. De brieven van MARIA VAN REYGERSBERGH laten zien dat het niet steeds van een leien dakje ging. Zij had dan ook haar kinderen (Cornelia, Cornelis, Pieter, Maria en Dirk, achter elkaar geboren in de periode 1611-1618) onder veel ongunstiger omstandigheden moeten opvoeden dan Huygens' moeder, Susanna Hoefnagel (zie hierna, onder Volwassen kinderen en hun familie). Van een harmonieus gezinsleven was geen sprake meer geweest sinds De Groot in de politieke troebelen om Oldenbarnevelt (in 1618) tot levenslange gevangenschap in het slot Loevestein was veroordeeld. Nadat hij in 1621 met behulp van zijn vrouw was ontvlucht, leefde het echtpaar in ballingschap in Parijs, van waaruit Maria regelmatig reizen naar Holland ondernam om hun zaken te behartigen. De jongens werden na hun elfde jaar voor hun opvoeding naar Holland gestuurd, onder de hoede van familieleden en vrienden, maar zonder ouderlijk toezicht. Weliswaar aanvaardde De Groot in 1634 het ambt van Zweeds ambassadeur, maar dit betekende voor Maria nau-
Vreugde en verdriet in kleine kring
62 welijks een verlichting van haar zorgen: naast de extra financiële lasten van een deftig huishouden gaven het eigenzinnige gedrag en de voorshands niet erg vlottende carrière van haar zoons haar weinig hoop op het naar behoren kunnen hooghouden van de familie-eer. Uit deze brieven aan Pieter en Cornelis blijkt hoe de moeder een strenge en dwingende greep probeert te houden op de koers van het leven van haar zoons, die van haar zijn vervreemd. De twintigjarige Pieter, die in huis woont bij de Leidse rechtsgeleerde Johannes Arnoldi Corvinus, baart Maria onder andere zorgen omdat hij zich in zijn beroepskeuze niet wil voegen naar de wensen van zijn ouders. Pieter zou overigens toch zijn eigen zin doen, zonder zijn ouders nog heel lang tot last te zijn: in 1637 vestigde hij zich als advocaat in Den Haag.
Aan Pieter de Groot aant. Zoon Pieter! Je vader had aan je oom geschreven dat hij met je zou spreken om te horen of je, als een grote reis niet in aanmerking komt, niet zin zou hebben om een kleine reis naar Genua te willen ondernemen, om daardoor met de zee bekend te raken naast hetgeen je daarover hebt geleerd. Je vader meende dat je daardoor het beste vooruit zou kunnen komen, daar het duidelijk is dat je het beste en veel vooruit zou kunnen komen in de zeevaart. Als je daar goed verstand van hebt, kun je jezelf overal redden. Je oom De Groot schrijft dat je in 't geheel niet tot reizen gezind bent. Wij denken dat dit komt doordat je je inbeeldt dat men jou dat aanraadt om je kwijt te zijn. Degenen die je dat hebben wijsgemaakt, hebben je niet geholpen. Je oom De Groot schrijft dat je meer zin hebt om rechten te studeren; ik denk dat je van plan bent net als veel anderen te doen: de status te hebben van advocaat en mooi opgepronkt door de straten te gaan wandelen en
Vreugde en verdriet in kleine kring
63 soms de dames te bezoeken. Geloof gerust: dat is niet de bedoeling van je vader. Zijn bedoeling is dat jullie je alle drie zult inzetten om geld te verdienen en jezelf vooruit te helpen. Je vader had je oudste broer bestemd voor de rechten; hij zegt dat hij wel wilde dat men hem had opgeleid voor de zee. Zie eens wat een meningen! Wat denk je: zouden de kinderen niet het best het oordeel en de zin van hun vader volgen? Onze bedoeling is niet om je daartoe te dwingen: je hebt de leeftijd waarop je verstand behoort te hebben. Denk je dat je wijzer bent dan je vader, doe je zin, maar regel het zo dat je ons niet lang tot last behoeft te zijn, en dat wij wat voor jou en de anderen kunnen sparen om [jullie] een behoorlijk huwelijk te laten sluiten als de tijd daar is. Als je een reis van een jaar of een half jaar ondernam, zou dat zoiets bezwaarlijks zijn, en is er niet menig man van eer die dat doet? Als het reizen je dan bevalt, kun je daardoor carrière maken. Intussen kun je onderweg net zoveel studeren in de rechten als je aan land zou doen; je zou dan nog alles doen wat anders mogelijk zou zijn. Je broer denkt dat het voor een ambassadeurszoon niet eervol genoeg is om advocaat te zijn en jij denkt dat het niet eervol genoeg is om zeereizen te maken. Me dunkt dat de ouders maar nauwelijks meer wijs genoeg zijn om hun kinderen op te voeden. Bedenk je terdege en schrijf een brief aan je vader die goed is beargumenteerd, maar weet vooral dat je het zo moet regelen dat je weet dat je jezelf hiermee vooruit zult kunnen helpen. Grootvader De Groot zal je wel zeggen op welke leeftijd je vader voor zichzelf heeft gezorgd. Bid God om wijsheid en wees inschikkelijk. Men schrijft mij dat Johannes Arnoldi je niet langer wil hebben. Hij zegt dat het hem niet uitkomt. Ik denk dat je karakter hem niet bevalt; het schijnt dat je je overal zo gedraagt dat je nergens kunt blijven. Wat hebben de ouders
Vreugde en verdriet in kleine kring
64 toch een ellende en last, die hun bespaard zou blijven als de kinderen waren zoals men ze zou wensen. De ouders kunnen alleen maar hun best doen, de rest moet men aan God overlaten, die ik bidden zal om je wijsheid te geven, opdat je kiezen mag wat het beste is. Dit schrijf ik uit naam van je vader, die me dat gevraagd heeft. Hij spreekt van een reis naar Genua of naar Brazilië, of waar het je het beste zou aanstaan. Je zuster en je broer laten je groeten. Je moeder, Maria van Reygersbergh Parijs, 7 oktober 1635. Cornelis, nu vijfentwintig jaar oud, heeft tegen de wil van zijn ouders gekozen voor een militaire loopbaan. Hij dient evenals zijn jongste broer Dirk in het leger van de hertog van Saksen-Weimar, tijdens de oorlog in de Duitse gebieden. Deze oudste, weinig gemakkelijke zoon, steekt zich voortdurend in schulden, waarvoor hij tot schande en financiële schade van de familie zelfs zijn linnengoed heeft moeten verpanden. Dat is een doorn in het oog van zijn moeder, die hem dan ook flink de waarheid zegt. De helpende ‘heer De Wicquefort’ is waar-schijnlijk Joachim de Wicquefort, agent van Saksen-Weimar in de Republiek.
Aan Cornelis de Groot Zoon! Ik heb je acht dagen geleden geschreven; ik hoop dat je die brief goed zult hebben ontvangen. Sindsdien heb ik met de heer De Wicquefort gesproken, die mij gezegd heeft dat hij je dertig pistoletteno heeft gegeven. Ik hoop vooral dat je je linnengoed zult hebben ingelost. Ik vraag je toch niet meer in zulke fouten te vervallen. Bedenk dat je van mensen van eer afkomstig bent, en wil ons toch geen schande aandoen. Mijnheer De Wicquefort heeft me gezegd van de hertog
Vreugde en verdriet in kleine kring
65 begrepen te hebben dat hij, als hij ziet dat je je goed gedraagt, zorg voor je zal dragen en je spoedig het bevel over een vendel zal geven, zodra hij ziet dat je moedig bent. Doe je best om het te tonen. Wat is een man zonder moed? Je hoeft niet te zeggen dat de hertog dit gezegd heeft. Men moet niet alles zeggen wat men weet; veel doen en weinig zeggen, niet lui noch kieskeurig noch hoogmoedig zijn, inschikkelijk zijn tegenover iedereen. Naar ik hoor kunnen jullie beiden [jij en je broer Dirk] niet goed met elkaar overweg; het is toch een schande dat vreemde mensen dat weten. Toen je met je broer Pieter hier was, ging het ook zo. Je bent erg trots en neemt geen blad voor de mond; je zegt alles wat je als eerste voor de mond komt, en dat ben je dan wel snel vergeten, maar anderen, die zich hun woorden wat langer herinneren, vergeten zo snel niet. Het is verwonderlijk dat jij, aan wie God een behoorlijk verstand heeft gegeven, als je daar maar goed op wilde letten, zo weinig denkt bij wat je doet. Ik vraag je: gedraag je heel anders en doe je best, zodat wij, in plaats van dat wij nu alleen maar ellende met je hebben, plezier van je mogen beleven. Je bent de oudste, je behoorde de anderen het goede voorbeeld te geven, maar dat is bij lange na niet het geval. Maar ik hoop en bid God dat het zal verbeteren. Schrijf ons vaak, het lijkt dat je van je ouders vervreemdt. Je broer houdt contact met zijn vader door brieven, doe dat ook. Denk je dat de ouders er alleen maar zijn om voor geld voor de kinderen te zorgen? Ik heb dank zij jou nog vijftienhonderd guldeno schuld, God weet waar ik die bij elkaar zal halen om betalingen te doen. Wij hebben nog geen cent van de Zweedse kroon ontvangen sinds je weg bent. We lopen anderhalf jaar achter en hebben een groot huishouden tot onze last. Bedenk dit eens, dan zul je wel vinden dat ik reden heb om je tot sparen te manen. Maar houd je netjes in linnengoed en kleren, duur gekleed hoeft men niet te zijn. En
Vreugde en verdriet in kleine kring
66 wil toch geen dwaasheden meer begaan, want ik verzeker je dat mijn beurs het niet zou kunnen verdragen. Hiermee geef ik je over aan Gods hoede en ik bid Hem dat Hij je wijsheid geeft. Je zuster laat je groeten. Je moeder, Maria van Reygersbergh. Parijs, 28 december 1638. Was P.C. HOOFT in de hierboven geciteerde brief nog vooral trots op de zesjarige Arnout, als die tien jaar later in Leiden studeert, treedt hij vooral op als een betuttelende vader. Voor verbetering van Arnouts Nederlands verwijst hij naar de Nederlandse Historiën, Hoofts grote geschiedwerk, dat gold als een toonbeeld van verzorgd taalgebruik.
Aan Arnout Hooft Lieve zoon, Je schrijven van eergisteren kreeg ik pas vandaag in handen. De broer van je hospita bracht het. Waar hij zich verder hier in de stad ophouden zal, is ons onbekend. En indien we het al wisten, dan was het voor ons een hele kunst om te ramen hoeveel tijd hij met jou besteed heeft aan het lezen van Galatheus (ik denk in het Frans). Bovendien kunnen wij de waarde van zijn tijd niet inschatten. Daarom moet je informeren wat hij van anderen voor dergelijk onderwijs heeft ontvangen, en daaruit afmeten wat hem redelijkerwijs van je toekomt. Maar handel het fatsoenlijk af. Je zult, dunkt me, er goed aan doen om met de heer Leeuwen samen tekenles te nemen, zodat het goedkoper is. Het vinden van een gemeenschappelijk lesuur, zal, meen ik, niet zwaar vallen en ik denk dat je, tezamen lerend eerder meer dan minder zult vorderen. Want in gezelschap geeft men zich meer rekenschap van dingen, en is er meer te vragen
Vreugde en verdriet in kleine kring
67 naar argumenten en tegenargumenten. De wedijver of emulatie prikkelt ook tot vlijt. De boeken die de heer professor voor je nuttig of nodig acht, mag je wel kopen. Dat je de lessen van de heer Golius gaat volgen, bevalt me wel en als je om die beter te begrijpen enige boeken mist, zie die dan te verwerven. Het geld dat je moet besteden aan dansen en schermen, om volmaakter in die activiteiten te worden, sta ik je graag toe, mits je alle zuinigheid betracht, zoveel als de eer verdraagt. Je dwaalt dikwijls in het spellen van je Nederlands. Let op het mijne en volg het na. Het Latijnse Nunc is in onze taal Nu en niet Nuij zoals jij spelt. Ik, daarbij is een c overbodig; nochtans spel jij Ick. Esse schrijf jij in het Nederlands als sijn; het moet zijn met een z wezen. Als je ondertekent in de nominatief, zoals ik verblijf Uw zoon, dan moet het zijn Onderdanigste zoon, niet Onderdanigsten. Want men declineert dus als volgt: in de nominatief Uw onderdanigste zoon; in de genitief Uws onderdanigsten zoons; in de datief Uwen onderdanigsten zoone; in de accusatief Uwen onderdanigsten zoon; in de ablatief Van uwen onderdanigsten zoone. Dit vermaan ik je opdat je ook je best doet je moedertaal goed te schrijven en te spreken. Daarbij zal het dienstig zijn van tijd tot tijd wat in mijn Nederlandse Historiën te lezen. Mijn eerdere gezondheid heb ik nog niet terug, bij lange na niet. Doch de koorts ben ik kwijt. Maar ik loos veel niersteen, en kleine steentjes. Ik heb geen zin in eten, en ik nuttig slechts zo veel als nodig is om in leven te blijven. Je kunt je voorstellen hoe zwak ik ben. God verlene mij het zaligste, en jou ook. Dat bid ik Hem van ganser harte. Hartelijke groeten van mij en van je moeder, die je maandag denkt te antwoorden. Je zeer toegenegen vader P.C. Hooft. Amsterdam, 27 oktober 1646.
Vreugde en verdriet in kleine kring
68 Deze brief is bestemd om morgen met de eerste schuit mee te gaan. Als je je naam in het Nederlands schrijft, zet dan niet Arnoldus, maar Arnout. aant.
In zijn grote gedicht Hofwijck (1653), over zijn buitenplaats bij Voorburg, staat CONSTANTIJN HUYGENS even stil bij wat er van zijn kinderen, inmiddels van zestien tot vijfentwintig jaar oud, geworden is. Hij kan tevreden op de jeugd van zijn zoons terugkijken en goede verwachtingen koesteren voor hun volwassen bestaan. Hen te leiden moge voortaan in Gods hand liggen. Dat geldt ook voor hun (jongere) zuster. En hij laat zijn rust op Hofwijck graag door hen verstoren. Vier zonen heeft mij God, ik 't vaderland geschonken, en, zo 't een vader voegt, ik durf er wat mee pronken; mijn zorgen hebben hen door wetenschap en deugdo voorspoediglijk geleid tot door de tweede jeugd,o 5 en 't zullen mannen zijn als ik er niet zal wezen. Zo zijn mijn plichten uit; God, Vader van de wezen, beveel ik hun bestuur, met ene zus daartoe: daar bid ik allen voor, zoals 'k voor allen doe.o Huisdieven van mijn kaso en mijn genegenheden,o 10 vijf zielen, wel gehuisd in onverzwakte leden, vijf halers op een kerf die nooit van ijzer wordto zolang ik niet en vast en kom geen hemd tekort; vijf erveno van mijn erf, vijf ikken, vijf kopijen van 't slechte origineel, dat zij, God lof, voorbij, en 15 oneindelijk voorbij in waarde zijn geraakt. Vier knechtjes,o die mijn zorg tot mannen heeft gemaakt, een meisje, tussen mooi en lijdelijko van aanzien, waarin zich moeders deugd ontwijfelbaar laat aanzien: vijf gasten ongenood en altijd wellekom,
Vreugde en verdriet in kleine kring
69 20 die mij doen wensen dat de dag van morgen kom. Dat vriendelijk gezin onthaal ik, zonder pruilen dat zij de eenzaamheid waarin ik zoek te schuilen, verstoren met hun jeugd, en roeren Hofwijck om en maken 't nauwer dan de straat van 't Achterom.o
Later in de eeuw hadden de ouders van Constantinus (‘Tien’) Huygens (1674-1704), kleinzoon van de dichter, heel wat meer te stellen met hun in Leiden studerende zoon dan P.C. Hooft met zijn Arnout. In zijn dagboek schrijft de vader (CONSTANTIJN HUYGENS JUNIOR) geregeld over diens wangedrag.
Journaal 21 december 1691 aant. Schreef een reprimande aan Tien, over zijn onverstandig leven met betrekking tot zijn gezondheid etc., en zijn geringe toewijding aan de studiën. Verbood hem in de koffiehuizen en op de schermscholen te verkeren en met de sjezen te vliegen.o
8 mei 1692 Bekeef Tien scherp over hetgeen men mij gezegd had van zijn dronken drinken en los leven te Leiden. Keysero had mij gezegd dat hij bij Riveto geweest was en dat hij, toen het gesprek op Van der Staalo kwam, gezegd had dat Van der Staal een boef was. Dat Rivet hem had tegengesproken en dat Tien hem opgeroepen had naar buiten te komen, maar dat deze, omdat hij niet dronken was [zoals Tien wel], dat geweigerd had. Hij ontkende dat en zei dat Rivet hem eerst uitgedaagd had, maar dat was niet waar. Toen ik aandrong, begon hij elke keer te huilen en mij om vergiffenis te vragen en beterschap te beloven.
Vreugde en verdriet in kleine kring
70
19 oktober 1692 Tien, die de dag daarvoor met Guirano gekomen was, ging met hem weer naar Leiden, nadat ik hem weer uitgefoeterd had en Guiran eveneens, omdat die zelf met Tien en ander volk tabak had gedronken,o wat hij hiermee wilde excuseren dat hij gemeend had hem daarin te moeten volgen om zijn vriendschap te winnen en hem vervolgens van zijn fouten af te brengen. Ik zei dat ik dat niet kon goedkeuren.
21 oktober 1692 Kreeg een brief van Guiran, die wegens het verwijt dat ik hem de 19de had gedaan, om ontslag verzocht. Hij meende dat hij Tien niet op het goede pad zou kunnen brengen, iets wat hij tevoren nooit gezegd had.
23 oktober 1692 Schreef een brief met grote reprimandes aan Tien, waarin ik hem dreigde met een verbeterhuis, en een andere aan Guiran met de toezegging hem te laten gaan zodra hij ander werk had. [...] Er werd gezegd dat Tien de gedebaucheerdsteo student van Leiden was en alle dagen gevaar liep om twisten en ongelukken te hebben; dat hij op een ochtend drie of vier verschillende degens aandeed en de mensen op straat op een impertinente manier aankeek.
10 november 1695 De avond tevoren kwam mijn vrouw over twaalven te bed, doordat ze zo lang met Tien in conferentie was geweest, zoals ze al vele dagen daarvoor had gedaan, telkens nadat ik naar bed was. Liet haar blijken dat het mij niet beviel dat zij met Tien gesprekken had die ik niet mocht horen en zei dat de dag lang genoeg was voor zulk gepraat en dat ze mij, als ze in bed kwam, wakker maakte en dat ik liever in een ander
Vreugde en verdriet in kleine kring
71 bed alleen zou slapen. Ze antwoordde me dat ze liever dan met mij daarover woorden te hebben, vroeg in bed zou komen. Een ongedateerde brief van JAN LUYKEN aan zijn zoon Caspar toont eveneens een bezorgde vader die ziet dat zijn kind het verkeerde pad opgaat. Vader Luyken had na zijn bekering tot een intens piëtistisch getint geloofsleven getracht Caspar in die geest op te voeden, maar dat leek nu tevergeefs. Hij roept hem in een taal vol beeldspraak op zich te distantiëren van slecht gezelschap en het pad van de deugd terug te vinden. Blijkens een later lied van Luyken is Caspar inderdaad tot inkeer gekomen. Luyken werkt dit thema uit aan de hand van het beeld van een lam dat in gevaar belandt, maar uiteindelijk gered wordt. In het erop volgende Besluit wordt, zoals vaker in devotionele literatuur van die tijd, Caspars voorbeeldig sterfbed beschreven.
Beminde zoon, Indien het wijsheid is goede raad te volgen, ik ben genegen je die te geven. Dat je nog een trouwer vriend op deze aarde zou hebben dan mij, zoiets is niet te geloven. Ik verzoek je, herlees de brief, al een geruime tijd geleden door mij aan jou geschreven, ter bespiegeling van hoe je ervoor staat, en denk aan de belofte, in jouw brief aan mij gedaan, om je levenswijze te verbeteren, want ik merk dat je als een dolend schaap nog verward zit in een krom en verdraaid type slecht gezelschap, als in het warnet van de duivel verstrikt op gevaarlijke wegen, zodat de hoop die ik op grond van jouw zo-even aangeduide toezegging mocht koesteren op een geregelder burgerlijk leven, mij wordt ontnomen en deze hoop vervliegt. Laat toch de heilzame mest van al de goedertierenheden van de Here niet tevergeefs aan de wortel van je levensboom
Vreugde en verdriet in kleine kring
72 gelegd zijn, maar opdat die vruchten mag geven, vruchten van godvruchtigheid, in de aangename tijd van de zomer der genade, eer de winter komt als een overval, de nare winter van de dood. Gelijk ik hierboven gezegd heb, ben ik genegen om goede raad te geven. Bedenk dat die komt van je trouwste en beste vriend ter wereld. Maak je los uit het warnet van alle kwaad gezelschap en ontwijk zo het kwaad, volgens het oude spreekwoord ‘kwaad gezelschap doet dolen’ en zoek goed gezelschap, en wees voor degene met wie je omgaat een aansporing tot deugd. Dit raad ik je, dit vermaan ik je, dit bid ik je, opdat je het mag doen en van nu af met een edele moed de je nablaffende hondjes van de oude slechte gewoonte veracht, en niet blijft hangen in het weefsel of spinnenweb van geveinsde vriendschap of gezelschap. Laat ze varen, want de vruchten van de getrouwheid aan hen zijn lege halmen. Laat alles varen wat welbeschouwd allengs verrot en een afschuwelijke stank nalaat. Houd je voortaan fatsoenlijk, opdat mijn hoop aangaande jou vervuld wordt. Ik wens je dus van harte het welvaren van ziel en lichaam. Ik heb je tot zover opgevoed, laat mij toch de vruchten proeven van deze boom, terwijl ik leef. Hiermee, beminde zoon, vaarwel, het is van harte gemeend, dus neem het ook ter harte. Je toegenegen en liefhebbende Vader.
Op het overlijden van Casparus Luyken, geboren 1672 en gestorven 1708 Wijs: Uit liefde komt groot lijden aant. Ik had een Lam verloren, in 't wilde werelds woud, dat bij mij was geboren en mij was toevertrouwd, 5 een pand veel edeler dan goud,
Vreugde en verdriet in kleine kring
73 zeer lief en uitverkoren door veel en menigvoud. Dat dwaalde menig jaren (dat ik het niet en vando) 10 in perikel en gevaren van deze en gene kant, door wrede klauw en felle tand die geen onnooz'leo sparen in 't wilde woeste land. 15 Dat baarde mij veel duchteno en (door meedogendheid) veel klachten en veel zuchten, veel rouw en hartenlijd,o op berg en dal, door 't land der tijd, 20 belust naar goê geruchten waardoor zich 't leed verblijdt. Nog wou de teed're hope (die altijd mede ging) mij niet geheel ontlopen, 25 de zaak was niet gering. Men laat niet licht een waardig ding,o al moet men 't zuur bekopen, wijl dat er veel aan hing.o Doch eind'lijk kwam 't mij tegen 30 op 't spoor van ware deugd, naar 't veld des heils gelegen, dieso was ik zeer verheugd; zo krijgt verdordheid weder jeugd, door dauw en verse regen, 35 die blijdschap maakt en heugt.
Vreugde en verdriet in kleine kring
74 Zo werd weleer gevonden die lieve jongeling, van 't wilde beest verslonden naar waan die 't hart beving. 40 Maar toen het snoer ten einde ging, werd deze knoop ontbonden,o dat vreugd voor droefheid sting.o Ik nam mijn schaapje mede, het ging aan mijne zij, 45 op weg ten hemel treden. Wij waren beiden blij en gingen voort in Gods geleio naar 't land van vreugde en vrede, het doel van hem en mij. 50 Maar d'allertrouwste Herdero die eiste 't van mijn hand en bracht het zoveel verder in 't eeuwig vaderland. Daar graast het aan de waterkant 55 en ligt in 't kruid gedoken, bevrijd voor klauw en tand. Als 't nu ging op een scheiden, eer Hij het van mij nam, (opdat ik mij verblijde) 60 zo blaatte 't als een lam, dat toevlucht tot zijn oorsprong nam: dat's God, voor alle tijden en Mens uit Davids stam.o O schaapje, mijn beminde, 65 rust dan in vrede en vreugd.
Vreugde en verdriet in kleine kring
75 Ik hoop u weer te vinden waar vriendschap zich verjeugto bij 't smaken van de vrucht der deugd, met alle oude vrinden 70 waarvan 't gedenken heugt. Gij zijt wel uit mijn ogen, doch als een waarde schat besloten bij de Hoge, Wiens hand u heeft omvat 75 in d'allervaste en schoonste stad,o Wie nooit iets werd onttogen van alles wat hij had. Een schat kan 't hart verblijden, schoono 't oog hem niet en ziet, 80 al ligt hij aan een zijde, hij is daarom niet teniet, maar meero bewaard dan bloot en briedo voor ogen die 't benijden, waar elk zijn pijl op schiet.o 85 Ter rechter tijd en stedeo dan werd zij wel ontblooto en deelt haar vruchten mede aan hem die haar besloot.o De schat in God is overgroot 90 en duurt in eeuwigheden voor zijne deelgenoot. Wie dan in Godes handen hun schatten hebben staan, die hebben waarde panden, 95 het zal hun nooit ontgaan,
Vreugde en verdriet in kleine kring
76 maar hunne waardigheid wast aan en niemand werd te schande die 't Godeo heeft gedaan.
Besluit Gelijk de zwaan, die stom was van tevoren, 100 omtrent zijn dood een zoet gezang laat horen, zo zong mijn vriend eer zich zijn einde sloot, als met gejuich voor d'ingang van de dood, meer als voorheen, op hoger toon verheven. En 't was aldus: eeuwig met God te leven, 105 herhalende dit schoon, tot driemaal toe en werd in lang zijn blij gezang niet moe, noch anderszins het welgemoedigd spreken van God, en 't goede, opdat zijn welstand bleke. Betuigende hoe dat zijn hart bezat 110 een goed gemoed, die kostelijkste schat. God geve ons, dat wij die hem beminden, in 't hemelrijk hem weder mogen vinden, langs 't smalle pad van vromigheid en deugd, en met hem zijn in eeuwigheid verheugd.
Vreugde en verdriet in kleine kring
77
De dood van kinderen Zoals gezegd zijn er veel meer voorbeelden van gedichten op de dood van kinderen. Ze drukken gewoonlijk rouw uit over het ontijdige verlies en schetsen de gefnuikte verwachtingen. De dood van een kind dat de riskante levensfase van de zuigeling achter zich had, kwam extra hard aan. Troost, een vast onderdeel binnen de conventies van het lijkdicht, is dan ook niet altijd te vinden. Op 12 september 1633 werd opnieuw een kind uit VONDELS gezin begraven, de achtjarige Saartje, waarschijnlijk bezweken aan de toen woedende pokkenepidemie. Kon Vondel bij Constantijntje nog troost vinden in het visioen van een dartel engeltje, het verlies van dit vrolijke meisje is hem te veel, al laat hij het schreien aan de droeve moeder over. Zijn verwijten aan de dood (die geen vrolijkheid kan verdragen, maar ook: die even niet op grijze mensen wil mikken) zijn fel: deze dood keert de natuurlijke orde om. Daarmee neemt dit gedicht een uitzonderlijke plaats in binnen het genre van de funeraire poëzie. Met vaderlijke deskundigheid tekent Vondel de vele spelletjes waaraan het kind zo graag deelnam, zoals het bikkelen [een soort knikkeren] op de stoep met kootbotjes van schapen. Plotseling komt het einde. De speelgenootjes rouwen mee, vlechten, zoals toen gebruikelijk, een geurig kransje van groenblijvende rozemarijn en bestrooien het graf met gouden lovertjes. Goed bedoeld, maar de reactie is bitter: ‘kranke troost’.
Uitvaart van mijn dochtertje aant. De felle dood, die nu geen wit mag zien,o verschoonto de grijze liên.o Zij zit omhoog en mikt met haren schichto
Vreugde en verdriet in kleine kring
78
5
op het onnozelo wicht en lacht, wanneer in 't scheien de droeve moeders schreien. Zij zag er een dat wufto en onbestuurdo de vreugd was van de buurt en vlug te voet in 't slingertouwtje sprong;
10
of zoet Fianeo zong en huppelde in het reitje om 't lieve loddereitje;o of dreef, gevolgd door enen wakk'ren troep de rinkelende hoepo
15 de straten door; of schaterde op een schop;o of speelde met de pop, het voorspel van de dagen die d'eerste vreugd verjagen; of onderhield met bikkel en bonketo 20 de kinderlijke wet, en rolde en greep op 't springend elpenbeeno de beentjeso van de steen;o en had dat zoete leven om geld noch goed gegeven. 25 Maar wat gebeurt? Terwijl het zich vermaakt, zo wordt het hart geraakt (dat speelziek hart) door enen scherpen flits, te dood'lijk en te bits. De dood kwam op de lippen 30 en 't zieltje zelf ging glippen. Toen stond, helaas, de jammerende schaar met tranen om de baar en kermde nog op 't lijk van haar gespeelo en wenste lot en deel 35
te hebben met haar kaartjeo en dood te zijn als Saartje. De speelnoot vlocht (toen 't anders niet mocht zijn)
Vreugde en verdriet in kleine kring
79 een krans van roosmarijn ter liefde van haar beste kameraad. 40
O krankeo troost! Wat baat de groene en gouden lover? Die staatsieo gaat haasto over.
JEREMIAS DE DECKER verwoordt zijn geschoktheid over de plotselinge dood van een
kind in zijn naaste familiekring, dat stikte in een hap brood. Een jaar later blijkt de emotie van de dichter onverzwakt.
Op 't graf van mijn zwagers zoontje Willem Verjannen, al etende en krijtende gebleven Moest dan of broko of kinderlijk geschrei of liever allebei u, jonge bloem, de gorgel als verstrikkeno en zittende verstikken? 5 't Is over 't jaaro dat gij werd afgeplukt en in het graf gedrukt en nog helaas! klinkt mij door de gedachte de kreet waaraan gij smachtte.o Nog vloekt mijn ziel die bitt're beteo brood die u de aêmtocht sloot,o nog kan mijn hart dat deerlijk middageten verzwelgen nog vergeten. Ik liet u fris, gezond en welgedaan, en staandevoets daaraan 15 vond ik u weg, en onder 's moeders kermen 10
verstikt in 's vaders ermen.o Uw kleine mond, die strakso nog voor die slag mij toewierp enen lach bevond ik paars, gezwollen, neergezonken, 20 en als in schuim verdronken;
Vreugde en verdriet in kleine kring
80 uw kaken, straks besprengt met levend rood, zo koud en blauw als lood; uw handen stijf, uw ogen toegeloken, uw teder hart gebroken. 25 Onnozelheid,o moest dan zo fel een weer uw bloesem slaan terneer? Moest ik uw nieuw, uw eerst begonnen leven zo pijnelijk zien sneven? Ik had gehoopt dat gij op 't blank papier 30 de wakk're vederzwiero uws vaders eens zoudt hebben nagetreden, ja zelfs voorbijgeschreden, maar ach! de dood dreef al te streng en strafo mijn hoop met u in 't graf; 35 de bittereo liet u niet toe te tonen wat geest in u mocht wonen. Rust, WILLEM dan, lig vredig waar gij ligt en leef in dit gedicht, met inkt doormengd van tranendauw geschreven, 40 zolang ons rijm zal leven.
Van de vrijwel vergeten DIRCK CORNELISZ, WITTENOOM is in de bloemlezing Hollantsche Parnas uit 1660 een bespiegelend gedicht over de dood van zijn drie kinderen opgenomen, dat opvalt door gedrevenheid en diepe religiositeit. De vergelijking van het leven met de vaart van een schip op een stormige zee was zeer geliefd, en die wordt door de dichter breed uitgewerkt. Dat hij zich in zijn verdriet weet te beheersen, wordt door oppervlakkige lieden die zelf niet door rampen zijn getroffen, niet begrepen. Wat verwacht men dan van hem? Dat hij zijn kinderen de hemel niet gunt? Een reeks dwingende vragen leidt tot de telkens herhaalde conclusie dat dan zijn geloof te zwak zou blijken.
Vreugde en verdriet in kleine kring
81
Aandachteno over 't afsterven van mijn twee dochters en zwakke uittering van mijn oudste zoon aant. Het leven is een zee, waar somtijds hoge baren,o dan weder stille kalmt', nu stormen wedervaren.o Gelukkig wie gewoono in voor- en tegenspoed gestadig moed behoudt, al duurt de storm gestadig; 5 en hoe ook 't rad zich wendt, zich went om wel beradigo te strijken naaro de storm, te vlijeno naar de vloed. De droeve rampen van mijn ongestuimde vlagen,o doen d'onervarene beklagen mijn beklagen, (daar ik mijn dochteren, en waarde zoon beween) 10 en nemen mijo de moed in 't dulden van de slagen, verdragen niet, dat ik die buien kan verdragen, alsof de rede mij vervoerde buiten reên.o Maar onervaren volk, die tussen groene wallen,o ruim schoots,o voor wind, voor tij, bevrijd voor ongevallen, 15 mijn ongeval beklaagt, en onverdraaglijk keurt;o 't is d'ongewoont gewis die u zou zeeziek maken, geraakte zulk een kaako recht in uw wanto te raken, gij waart betreurenswaard, die zonder reden treurd’. Zal ik 't geleende van de Leenheer willen erven? 20 Zal ik bestorven zien,o wanneer mijn kind'ren sterven? Zal ik verschrikken, als verduistering van 't licht voor weinig tijds geschiedt, om eeuwiglijk te blinken? Zal ik mijn krankeno niet hun heildrank uit zien drinken? Zoo was mijn kranko geloof te teder van gezicht.o 25 Zal ik onrustig zijn, omdat mijn kind'ren rusten? De storm benijden die hen aanvoert naar hun kusten, en voert ter haven veil,o waar menig zeeman zwicht?
Vreugde en verdriet in kleine kring
82 Zal ik des levens last, hun buiten lasto toewensen? De wissel weigeren van engelen voor mensen? 30 Zo was mijn krank geloof te teder van gezicht. Zal ik met leed mijn zoon de lauwero om zien passen, omdat hij in zijn jeugd, volmaakter als volwassen, zijn loopbaan heeft geëind, zijn strijd heeft uitgericht?o Zal ik hem die gereed, in 't bruiloftskleed omtogen, 35 nu hem de Bruigomo trekt, ter bruiloft niet gedogen?o Zo was mijn krank geloof te teder van gezicht. Zal ik mijn waarde kind, na last en leed gedragen, na 't einde van de dag weer naar de wijnberg jagen,o waaro toch geen klachten zijn van 't kwijten van zijn plicht? 40 Zal ik in Abrams schooto te rusten hem verhind'ren? Weêrhouden d'erfenis van Gods beminde kind'ren? Zo was mijn krank geloof te teder van gezicht. O nee! Ik zal mijn zoon de Heer ten offer geven. 't Beleven van veel vreugd doet zelden deugd beleven. 45 't Gevaar des levens valt de vromen bang en zuur. Dieso buig ik willig naar des Opperstens gebieden, en spreek uit ganser hart, Heer uwe wil geschiede, 't zij gij hem zaligt nu, of geeft hem langer duur. Versterk in mij 't geloof, o Vader aller gaven, 50 stuur mij, na harde storm, ook zelf ter veil'geo haven. Geleid mij door uw woord, en vest mijn hope vast,o zoo zal ik spad’o en vroeg op uwe komste wachten, uw wet de richtsnoer zijn van alle mijn betrachten;o zo word ik staag bereid,o en nimmermeer verrast. JACOB CATS constateert in zijn ouderdom niets dan verlies: zijn zoons zijn gestorven,
waarbij vooral de dood van de oud-
Vreugde en verdriet in kleine kring
83 ste pijnlijk was omdat die al zover opgegroeid was dat hij ‘geleerde boeken’ kon lezen, en zijn dochters heeft hij aan het huwelijk verloren.
Tweeëntachtigjarig leven [fragment] aant. Ik weet hoe dat het smaakt wanneer een aardig kind zijn korte tijd besluit ook schier eer die begint. Drie zonen had mij God tot mijn vermaak gegeven, maar geen van dat getal en is mij bijgebleven.o 5 Zo zag ik wat de dood in haast vernielen kan: al wat een jeugdig paar in lange jaren wan.o Toen God mijn oudste zoon liet uit het leven rukken, toen voelde ik allermeest mijn droeve ziel verdrukken, vermits hij toen ter tijd zover gekomen was 10 dat hij ook met verstando geleerde boeken las. Twee dochters, zonder meer,o die zijn mij nog gelaten, maar dat heeft mijn verdriet ook weinig kunnen baten; want toen tot mijnen troost hun zoete tijd began, zo werd hun tere jeugd als eigen aan de man. 15 Ik wou hen niet te lang om iemands wilo bewaren, ik nam het voor geluk hen wel te mogen paren.o Och wat is van de mens!o Mijn harte was verblijd, en ik ging onderdieso mijn waarde pandeno kwijt.
Vreugde en verdriet in kleine kring
84
Volwassen kinderen en hun familie aant.
De dagboekachtige brieven van SUSANNA HOEFNAGEL aan haar zoon, de dichter-diplomaat Constantijn Huygens, geven ons (onder meer door de natuurlijke, ontspannen spreektoon) een vrij uitzonderlijk zicht op de intimiteit tussen ouders en kinderen. Constantijn Huygens groeide in Den Haag op in een hecht gezin met één broer, de ruim een jaar oudere Maurits, en vier jongere zusters, van wie alleen Geertruyd en Constance de volwassenheid bereikten. Als hij eind februari 1624 opnieuw een dienstreis naar Engeland moet maken, mist zijn moeder hem des te meer omdat kort tevoren haar echtgenoot is overleden. In een serie brieven aan haar zoon maakt zij de (dan zevenentwintigjarige, nog ongetrouwde) Constantijn deelgenoot van haar verdriet om het verlies van zijn vader, de zware druk van nieuwe huiselijke beslommeringen, haar zorg om zijn welzijn en haar verlangen naar zijn terugkeer. Ook doet ze regelmatig een praktisch beroep op hem door hem opdrachten voor inkopen te geven, die hij soms niet geheel naar haar zin uitvoert. Ze spreekt hem aan met ‘broer’, de naam waarmee zowel Constantijn als Maurits in het gezin werden aangeduid. Uit de brief van 17 maart blijkt dat het enige tijd geduurd heeft voor Huygens' behouden overtocht aan het thuisfront bevestigd werd. Dat men vreesde dat het schip vergaan was, heeft men in eerste instantie echter voor de moeder verzwegen.
3 maart 1624 Zondag, een melancholische zondag, die ik wel voor de helft met huilen doorgebracht heb; zo komt het verdriet soms weer boven als het weer wat gegroeid is. Ik krijg dagelijks condoleancebrieven van alle kanten en in elk opzicht wordt vader evenzeer betreurd door vrienden als door vreemden. Ieder klaagt erover dat ze zo'n goede vriend verloren hebben.
Vreugde en verdriet in kleine kring
85
17 maart Ja, lieve broer, jouw dagboek bevat wel wat anders dan het mijne. [...] Terecht ben ik bezorgd geweest, net als veel mensen, die er wel geen ophef over gemaakt hebben, want omdat het schip de opdracht had om direct weer terug te keren en men daar niets over hoorde, was het goed voorstelbaar dat er iets mis moest zijn, en wat komt iemand dan in de gedachte? Hier is al een bericht geweest dat het schip was vergaan. [...] Nu, om het kort te maken, ik dank vooral de Almachtige God, die jullie allen tezamen bewaard heeft. De slag zou te hard zijn aangekomen in mijn zwakke hart of in de verse wond. Iedereen die hier is groet je, en ieder is blij dat men bericht van je heeft. De zusjes wachten zeer op het kripo; laat ons toch vaak iets van je horen. De wind waait toch al hierheen. Dag broer, dag, moge God je gunstiger omstandigheden geven bij je terugkeer, maar wat een goede leugen is het geweest dat men ons kwam zeggen dat je maar een nacht onderweg geweest was. Daarop hebben wij ons nogal wat dagen verlaten, en helaas, het was zo helemaal het tegenovergestelde.
21 maart En omdat ik gisteren op de biddago naar de kerk ben geweest, hebben wij vandaag onze ramen opengedaan, waar het jonge volk blij mee is. Constance zei: ‘We zitten hier als de vogeltjes in hun kooi, als er een schort over gehangen is.’ Ik kreeg er ook genoeg van, maar het verlichtte me nog meer toen het laken in de salon eraf was gehaald. Ik wist zelf niet dat mij dat zo goed zou doen, en nu is het zover. De ramen zijn open, maar vader is buitengesloten, waar ik deze nacht zoveel van gedroomd heb. En terwijl ik gisteren in de kerk half sluimerde, wat ik zelf niet wist, dacht ik dat jij in een grijze reismantel voor me kwam staan en me strak aankeek, waar ik van schrok, en toen ik uit de kerk kwam, nog voor ik thuis
Vreugde en verdriet in kleine kring
86 was, kreeg ik je brief. Die beschouwde ik als de uitlegging van mijn droom, maar van vader komen geen brieven.
22 maart Het krip is goed aangekomen, snel de schaar erdoor en al genaaid; nu gaat men het stijven. Die handschoenen zijn me niet goed genoeg; ze zijn niet van de beste soort, grof genaaid en ze bevatten vanbinnen veel zout, wat slecht is voor de handen. Ook zijn ze me wat te groot. Kijk eens naar een betere soort, zoals de andere, die je vorig jaar voor me meebracht, die passen beter. Wat kost dat krip? We zouden er meer van moeten bestellen, en kijk daar eens naar een aardig tafelkleedje voor je kleine tafel, dat mooi en niet duur is en tegen schrijven kan. Intussen heeft Suzanna Hoefnagel een nieuw huis gekocht aan het Voorhout. De verhuizing en de inrichting ervan (inclusief de kamer voor haar nog afwezige zoon) betekenen een grote inspanning voor haar. Ze verlangt daarom des te meer naar berichten van Constantijn, die door ongunstige wind nogal eens vertraagd aankomen, en naar zijn terugkeer. Als Constantijn heeft geklaagd dat hij in Londen niets meer te doen heeft, kan hij echter op niet veel begrip van zijn bezige moeder rekenen (brief van 10 mei).
15 april Broer, ik word er moe van aan jou te schrijven zonder antwoord te krijgen, en zal die wind ons nog langer uit ons vel doen springen van verlangen?
28 april Broer, je brieven, die voortdurend in omgekeerde volgorde aankomen, zijn goed ontvangen. Nu weet ik je met grote slaap niet veel meer te zeggen dan dat wij al verleden week
Vreugde en verdriet in kleine kring
87 in ons nieuwe huis zijn getrokken, waar het me al heel goed bevalt, maar ik heb er mij zo moe in gemaakt dat ik er wel bij had willen gaan liggen, ik spreek niet eens van zitten. Al mijn troost is geweest dat ik hoop dat het de laatste keer zal zijn.
29 april Jij dekselse werkverschaffer dat je bent, ik heb gezegd dat ik je zal schrijven. Wat heb je een spullen en oude troep, we weten niet waar we met alle stukken moeten blijven. Adam heeft op zijn manier je boekenkast geordend; kom het op jouw manier doen, ik ben alleen blij dat ze uit de voeten zijn.
10 mei Broer, ook al ben je een leegloper, ik wilde wel dat je al hier was, en niettemin kan ik je wel missen ook, totdat ik van al mijn gedoe van timmeren en hameren af ben. En jij zult maar alles klaar aantreffen, je hebt het maar goed. [...] Broer, wat moet je allemaal schrijven over niets te doen hebben, en ook over ‘onbetaalde werkman’ en dergelijke; je moet je brief zeker ergens mee vullen. Nooit bleef goed doen onbeloond, wees maar tevreden. De inspanning heeft de gezondheid van Suzanna Hoefnagel geen goed gedaan en dat verbergt ze niet voor haar zoon. Haar verlangen naar de aangekondigde terugkomst van Huygens zou overigens nog enkele weken op de proef gesteld worden:
10 juni Lieve broer, met mijn zwakke handen moet ik je nog schrijven om een opdracht voor mij uit te voeren, namelijk dat je niet moet nalaten voor mij honderd kurken stoppen mee te brengen om kannetjes mee af te sluiten. Ze worden daar gemaakt en kosten vijf gulden de duizend; met honderd heb ik er genoeg. De kannetjes bestel ik uit Dordrecht, waar de
Vreugde en verdriet in kleine kring
88 stapel is; ze zijn om bier in te doen. [...] Ik doe daar violenstroop of suiker in voor mijn slechte borst. En de doktoren vinden dat niet kwaad, en zo moet ik dat voor mezelf doen en wat anders te werk gaan dan ik tot nog toe gedaan heb, wil ik mezelf bij elkaar houden. Want broer, mijn zwakheid is zo groot dat ik noch benen, noch lendenen, noch schouders heb die mij nog langer dragen kunnen, en ik loop met een stokje door de kamer, waar ik dan zo moe van ben dat het alle vermoeidheid te boven gaat. [...] God geve dat al deze klachten van mij te laat mogen komen, kurken ten spijt, zozeer verlang ik naar je gezelschap. [...] Dag broer, ik schrijf te veel, maar dat is de oude manier. Och, kom toch thuis, je zult zo welkom zijn. Een brief van GEERTRUYD HUYGENS biedt een bijzondere blik op de betrokkenheid van moeder en zusjes Huygens bij de (gefrustreerde) huwelijksplannen van de oudste zoon des huizes. Het als bruid begeerde meisje is het verre nichtje Suzanna van Baerle, die in Amsterdam woont. Als zij in gezelschap van twee zusjes in Den Haag is komen logeren, doet Geertruyd Huygens aan haar toen ook in Engeland verblijvende broer Constantijn verslag van de inspanningen waarmee de familie indruk op de gasten probeerde te maken. Zelf heeft ze zich met hart en ziel voor het welslagen van de verbintenis ingezet. Helaas is Maurits een saaie jongen, vindt zij, die niet eens mee wil doen met gezamenlijk zingen. Van een verloving zou niets komen, maar gelukkig bleefde jonge Suzanna voor de familie behouden, want vijf jaar later werd ze de vrouw van Constantijn. Zijn zusters zouden nog later trouwen: Geertruyd (geboren in 1599) in 1632, Constance (geboren in 1602) in 1633.
Vreugde en verdriet in kleine kring
89
Brief van Geertruyd Huygens aan haar broer Constantijn, begin september 1622 aant. Ik weet niet of je het meent of niet dat je naar onze brieven verlangt. Ik weet niet wat je ermee wil doen, omdat de hele wereld naar je schrijft, zoals Lucretia van Trello, Dorothea van Dorpo en anderen, die je toch alles vertellen wat er gebeurt, zowel over vrijages als over andere dingen, denk ik wel, ook al hebben we weinig bereikt met het aapje, want ik ben zo boos op het meisje. Ik begrijp niet hoe ze zo'n goede jongen versmaadt; ik vrees voor haar dat ze geen veel betere partij vindt, ze mag zich zo lastig opstellen als ze wil, het treuzelaartje. We geven trouwens de moed nog niet helemaal op, daar hebben we zeker te veel moeite voor gedaan en te veel kosten aan gehad, want de jongen heeft zichzelf bijna geruïneerd. We hebben ons geen kosten bespaard, je zag zoiets je leven niet: we lieten alles zien wat er te zien was, we gaven royaal fooien, veel en groot; als we een tochtje maakten, dan deden we niet anders of we niet overal geweest waren; wanneer we eens naar Scheveningen gingen om een visje te eten, dan werden de gekonfijte vruchten meegenomen, alsof het niets was. Daar aarzelden we niet eens over, het moest allemaal zo zijn. Ja, kronieken zou men erover kunnen schrijven, afgezien nog van alle grote moeite en kosten die moeder er nog aan besteedde. En had je dan het gedoe eens gezien voor ze kwamen: wat hebben we gerend en gedraafd voor de kamer klaar was waar de spoken zouden slapen, gek was je geworden. We hingen de nieuwe gordijnen aan het bed; het zijden behang rondom de kamer werd ook niet vergeten, dat kun je je wel voorstellen. Het was in elk geval zo mooi dat we het alle mensen die hier kwamen lieten bekijken, maar we verzwegen dat het voor hen was gedaan, het heette allemaal voor jou te zijn.
Vreugde en verdriet in kleine kring
90 Dorothea van Dorp zei: ‘'t Lijkt wel of er een ambassadeur komt, zo komt de kamer hier op me over.’ Wel, al schreef ik de hele nacht, nog zou ik tijd tekortkomen om je allemaal te vertellen wat we gedaan hebben. En zou het dan nog allemaal voor niets zijn, dan was het om krankzinnig te worden voor ons en nog meer voor hem. Ik denk dat als jij hier was, jij het wel zou oplossen. Het is maar een gestumper met ons allemaal, en toch moeten we haar hebben. Het is echt een meisje dat bij ons past. Het zou jammer zijn als een ander ons deze vlieg zou afvangen, en toch weet ik niet hoe we ervoor staan. Dit nu wat betreft de vrijster. Wat de vrijers aangaat, verschijnt er voor ons nog helemaal niets tot nog toe; wat er nog komen zal, weet ik niet. We zijn in een sobere staat wat de jongens betreft, maar geen nood, we zullen er niet eenmaal om treuren, wie weet wat er nog eens langs komt. [...] Verder, wat de muziek aangaat: we zingen geen enkele noot. Ik zag mijn leven niet zo'n jongen als onze Maurits. Wat ik hem ook vraag of we zo af en toe eens zouden zingen, nee, hij wil niet. Van zo'n saaie boel als het hier nu is, heeft men zijn leven niet gehoord. Men hoort er zelfs helemaal geen geluid; men zou wel vergeten wat zingen betekende. Als hij het wilde doen, zouden we wel wat uit de kleine liedboekjes zingen, maar hoe is het: als de jongen zo is, dan moet hij zo blijven. En ik heb in mijn leven niet méér zin gehad om te horen spelen of zingen dan nu, en toch hoort men niets dat op zingen kan lijken. En hiermee zeg ik je dag. Ik krijg grote slaap, het heeft al halftwaalf geslagen en al het volkje ligt in bed en ik zou je ook wel vervelen met mijn gepraat. Meer dan zestig jaar later, op 21 april 1684, schreef de toen achtentachtigjarige CONSTANTIJN HUYGENS een gedichtje dat wat minder vrolijk van toon is dan de eerder geciteerde verzen uit
Vreugde en verdriet in kleine kring
91 Hofwijck over zijn kinderen. Iedereen luistert graag naar zijn wijze woorden, behalve zijn driezonen (de jongste, Philip, is inmiddels gestorven). Misschien zijn ze wijzer dan hij, daar zou hij God dan voor danken. Maar laten ze later toch nooit hoeven klagen dat ze te weinig op zijn woorden gelet hebben. aant.
Door het lange verloop van zo menige jaren houdt mij de wereld een weinig ervaren, en, bedrieg ik mij niet, zij en hoort mij niet noo:o bij mijn drie zonen, wie zou het geloven? 5 preek ik gedurig also onder de doven, en al mijn preken en geldt niet een stro.o Is hunne wijsheid zo jong zo gerezen, dat er de mijne ver onder leit, amen, o Here God, laat het zo wezen, 10 ik dank er u voor in de eeuwigheid. Gunt hun toch maar dat ze nooit en beklagen, dat ze te weinig acht hebben geslagen als wij tezamen hebben beleefd op 't geen de oudste hun voorgepreekt heeft.
De Amsterdammer HERMANUS VERBEECK had zeker geen hartelijke verstandhouding met zijn eigen familie. Hij voelde zich geminacht omdat hij er maar niet in slaagde economisch het hoofd boven water te houden en zijn gezin een acceptabel levensonderhoud te bezorgen. Gelukkig kreeg hij wel steun van zijn schoonmoeder. In een uitzonderlijk autobiografisch gedicht van ongeveer zesduizend moeizame alexandrijnen vertelt hij over zijn slechte gezondheid, zijn vele mislukkingen en de wrijvingen met zijn verwanten. Als hij een winkeltje dat niet goed loopt, moet opdoeken, uit hij de volgende (hier enigszins bewerkte) klacht:
Vreugde en verdriet in kleine kring
92
Memoriaal [fragment] aant. Wat nood was 't, wist ik alleen de smart en smaad te schragen,o al was 't nog zo lang, ja tot mijn eind der dagen. Maar laas,o mijn waarde vrouw die mij zo waardig mint, vergaat in deez' ons druko en kinders twee verbindt 5 mij nog veel meer in pijn, doordat ik niet kan maken dat ik naar onze staato mag aan de kost geraken. Mijn bloedo vergeet ons gans, zij zienen van mij ofo en laten ons belast, in smaad en lijdens stof. Dus ben ik een vreemdeling van mijner moeders loten:o 10 drie zijn er groot in eer, de vierdeo schijnt verstoten. Hier schijnt mijn raad ten eind, want al mijn doen maar wind, ten waar vrouw moedero ons tezamen heeft bemind. Zij trekt ons uit de nood en heeft ons ingenomen.o Ik hoop voor maar één jaaro mij dit is overkomen. 15 De deugd is overgroot door moeder ons gedaan, maar 't gaat met mij gelijk 't met groten is gegaan, die door de nederlaag des oorlogs zware rampen gevangen zijn tot spijt, in 't hevigst van hun kampen.o De overwinnaar eert hen naar hun staat met lust, 20 maar zij gevangen zijn, hun wille is geblust.
Kinderen zien zich bij het ouder worden geconfronteerd met de volgende fase in de gang der generaties:de dood van grootouders, de zorg om bejaarde ouders en het verdriet om hun overlijden. Het eerste komt aan de orde in een merkwaardig verjaardagvers van Six van Chandelier, het tweede in een gedicht van Lodenstein, het derde vindt uitvoerig uitdrukking in een reeks gedichten van De Decker op de dood van zijn vader.
Vreugde en verdriet in kleine kring
93 verzamelde zijn gedichten in een omvangrijke bundel Poëzy. De opvallendste trek van dit boek is wel dat Six er uitzonderlijk veel gegevens en ervaringen uit zijn eigen leven in heeft verwerkt, waarbij ook zijn familie uitgebreid ter sprake komt. Zo bevat de bundel onder meer gedichten op de dood van zijn vader en die van zijn broer Jacob, staan er briefdichten in aan zijn moeder, geeft hij in dichtvorm een reactie aan een van zijn zusters wanneer die er bezwaar tegen maakt dat hij op reis naar Engeland gaat als de pest woedt en wenst hij zijn broer Joost een behouden vaart naar Indië. De dichter is nooit getrouwd geweest en kon het dus niet over eigen vrouw en kinderen hebben. Met zijn grootmoeder van moederszijde, Katarina Jeheu, kon hij het kennelijk goed vinden. Hij wijdde verschillende gedichten aan haar dood in oktober 1652. Kort daarvoor had ze haar tachtigste verjaardag gevierd. Bij die gelegenheid zond haar kleinzoon haar een gedicht dat een trelfend beeld geeft van de manier waarop kloeke zeventiende-eeuwse gereformeerden met elkaar konden omgaan. Onverhuld krijgt de zieke vrouw te horen dat ze de dood onder ogen moet zien. Ze heeft nu eenmaal de leeftijd der zeer sterken bereikt en volgens psalm 90 is dan het levenseinde nabij. Aanvankelijk wordt er alleen een soort christelijk-stoïsche troost geboden: de dood is nu eenmaal de straf op de zonde, die schuld valt door niets af te kopen, het doodslot treft jong en oud maar volgens de wet van de natuur toch vooral de ouden. De laconieke conclusie is: ‘'t Valt hard’. En wat men niet kan afweren, moet men met lijdzaamheid dragen. Wie dat kan, blijft mentaal overwinnaar. Dat laatste schrijft Six verrassend origineel op. In het Nederlands worden algemene stelregels altijd met onpersoonlijke dan wel mannelijke persoonlijk voornaamwoorden aangeduid. Six formuleert zijn sententie (‘Zij wint, al blijft ze [...]’) ter ere van zijn grootmoeder met vrouwelijke voornaamwoorden, wat temeer opvalt omdat de beeldspraak aan vechten is ontleend. JAN SIX VAN CHANDELIER
Vreugde en verdriet in kleine kring
94 Als grootmoeder zo dapper de dood tegemoet treedt, krijgt ze ten slotte de ware troost voor de christen: haar ziel zal de eeuwige zaligheid vinden bij God en de engelen. Ook dit laatste krijgt een plastische formulering: de ziel eet de Godheid (dit als een vervolg op het zo vaak gevierde Avondmaal waar de gelovige lichaam en bloed van Christus nuttigt) en drinkt het engel-zijn in.
Geboortekrans van amarant.o Aan Katarina Jeheu, weduwe van wijlen Joos Julien aant. Nu telt gij tachtig jaar, vernoegd van sterkte en goed en vreugde aan uw geslacht en vrede aan uw geweten. Laat mij dieso purper van een amaranten hoed vers uit uw tuin nog eens uw haag'ligo haar omspeten.o 5 Och, zieke vrouw, ge staat op 't kantje van het graf. De koning David streek het vonnis om te sterven.o De dood staat achter reeo om u te stoten af, het recht eist recht en wil de kerfstok effen kerven.o Uw schulden en de schuld, ook zonder uwe schuld,o 10 die moeten zijn betaald, grootmoeder, met het leven. Al gaf men zolders met fijn klinkklaar goud gevuld, een koninklijke schat, nog moet ge, lacie,o sneven. Niet dat ik nu, straks, flus,o een uur of dag begrijpo of deze ziekte dat uw adem zou verdwijnen, 15 maar wijl uw eindje kaars flauw snikvlamt in de pijpo om met wat damp en stank stil uito niet meer te schijnen. O schrik'lijk sterflot, toch een algemeen verdriet dat zijn begin nam uit de moeder van ons allen,o hoe wreed is ook de dood die zelfs haar moeder nieto 20 verschoont?o Want Eva is mee in de kuil gevallen. Wat vielen sedert niet al werelden tot as, onkenbaar welke stof van kleinen zij of groten? Elke andere eeuwe kent niet hoe de voorste was,
Vreugde en verdriet in kleine kring
95 niet meer dan wij de komst van wereldse erfgenoten.o 25 Maar hangt zo'n slindendo zwaard, als aan een zijden draad,o de jongeno over 't hoofd niet min dan over d'ouden, nochtans waarschijnlijk dat het d'ouder eer verslaat om wetten van natuur en hemel zo gehouden, 't Valt hard. Maar wat men niet, hoe gauw,o ontwijken kan, 30 dat zal men schikkelijko met lijdzaamheid verzachten. Zij wint, al blijfto ze in 't veld, die een geweldig man durft tegengaan en welgemoed het zwaard verachten. Treed toe dan, moederlief, straks smijt men u omveer in 't alvergetend graf van 's werelds slavernijen.o 35 't Is weinig dat men daalt en kort, om eeuwig weer verjeugdo in 't hoogste rijk zich zalig te verblijen. Op zulke een voorwaard’ kreeg d'onmijdelijke dood de zege toen Gods zoon moest sneuv'len voor zijn voeten.o Die heerst nu, zonder eind, en welkomt in zijn schoot 40 al wie de grafpalm toont, de kwijtbriefo van het boeten. Hoe nader 't lichaam naar de rotte helle zinkt, hoe dichter dat de ziel rijst naar des hemels tronen, waar zij de Godheid eet en engeldommen drinkt. God wilo uw lijf en ziel met deze vreugde kronen.
Mogelijk naar aanleiding van de begrafenis van Six’ grootmoeder in de Zuiderkerk (18 oktober 1652) werd het graf van zijn vader en zijn broer Jacob in diezelfde kerk geopend, waarschijnlijk om hun lichamen over te brengen naar het familiegraf. De dichter was daarbij aanwezig en bezag met diepe emotie de realistisch beschreven stoffelijke resten: de ‘walg'lijke’ aanblik van de broer, het ‘stinkend vlees’ van de vader. Maar Six is ook vol geloofsvertrouwen, zodat hij ondanks alles toch kon uitroepen ‘O zaal'ge lijken’, en zelfs kon verlangen naar de dood. Bij de begrafenis van zijn vader (5 december 1639) was hij niet aanwezig geweest, omdat hij toen op zakenreis in Vlaande-
Vreugde en verdriet in kleine kring
96 ren was. Zijn broer die enkele jaren later was gestorven, had hij wel de laatste diensten kunnen bewijzen.
Ontroeringe van geest op het bezichtigen van mijn vaders en broeders lijken aant.
Mijn God, hoe grilt mijn hart! Mijn God, wat is het leven? Is dit mijn vaderlief, al dood voor dertien jaar, mij toen belet te zien, nu kenlijko slechts aan 't haar des schimmeligen monds,o diepo onverrot gebleven? 5 Mijn God, wat is de mens? Mijn God, mijn leden beven. Is dit doorknaagd geraamte, begraven lang daarnaar, mijn broer, wie ik bedroefd bezorgde kist en baar, op 't haar na weg, waarom nog zijden bloemeno kleven? Was dit mijn liefste pand,o nu walg'lijk, zonder naam? 10 Heb ik 't beginsel uit dat stinkend vlees genomen? 't Is raadzaam dat ik mee mijn einde dan beraam. O zaal'ge lijken, wat al kwaads zijt gij ontkomen? O zielen, ik verlang dat ik met u verzaam.o Sluit, doodkist, sluit hun rust, t'onrecht beweend van stromeno
De streng gereformeerde predikant JODOCUS VAN LODENSTEIN stamde uit een Delfts regentengeslacht. Toch steunde zijn vader hem in de roeping voor het predikambt. Hij gebruikte ook zijn invloed om Jodocus aan zijn eerste predikantenplaats te helpen, in Zoetermeer. In 1650 werd hij beroepen in Sluis en van 1653 tot zijn dood was hij werkzaam in Utrecht. Dankbaarheid aan zijn ouders spreekt uit zijn ‘Weldadigheden der Jonkheid van een Gelovige' (1659). Met zijn vader had hij een goede relatie. Dat klinkt door in het hier volgende lied uit hetzelfde jaar, geschreven naar aanleiding van een bezoek van zijn vader. Begeleid door een van Jodocus' drie zusters reisde die van Delft naar Utrecht, een onderneming die gezien zijn leeftijd van vijf-
Vreugde en verdriet in kleine kring
97 enzeventig jaar niet zonder risico werd gevonden. Tegenover de menselijke bezorgdheid staat echter het vaste vertrouwen in God. In de laatste twee regels strekt dat zich ook uit tot de gelovigen in het algemeen, voor wie het heil aanstaande is.
Op de aankomst van mijn vader en zuster, als ik de wagen tegemoet wandelde aant.
Mijn vader! Had gij vooro uw and're kind'ren te laten, en met één tot ééno te gaan? Ik bid u laat u weer nog wind verhind'ren: maar denk de Hemel blaast u herwaarts aan. 5 Wij zullen wel met u ons zuchten sturen naar boven. Vrees niet, 't weer is in Gods hand; en wil Hij 't zo, 't is weinig te bezuren een bui voor wie in Christus' liefde brandt. De winden die de avondkou verwekken 10 vrees slechts, en daarom maak uw reis wat vroeg. En of het paard onwillig was te trekken, wees niet bezorgd, mijn harte trekt genoeg. Zo mijmer ik en zie daar komt hij rijden, op zijn beloft', en op zijn liefde.o Wacht 15 wat mijm'rend volk, gij zult u haast verblijden, 't is avond, en uw heil komt voor de nacht.
13 Grasmaando 1659. De dood van zijn vader, hoewel die pas op zijn vijfenzeventigste overleed, moet de vrijgezel JEREMIAS DE DECKER sterk hebben aangegrepen. Dat kan men tenminste opmaken uit de cyclus ‘Zuchten en Tranen over 't Lijk mijns Vaders' die in zijn
Vreugde en verdriet in kleine kring
98 Rym-oeffeningen (1659) is opgenomen. De dichter richtte uitvoerige klachten tot zijn vader, zijn moeder en een eerder overleden broer. In het eerste gedicht van de reeks over de dood van zijn vader spreekt De Decker de lente toe om het contrast uit te werken tussen dit hem vroeger altijd vrolijk stemmende jaargetijde en de rouw die hem in deze meimaand getroffen heeft. Het gedicht toont de angstvallige liefde van de zoon. Hoe vaak heeft hij al voor het leven van zijn oude vader gevreesd. Hoe opgelucht was hij toen het de afgelopen winter toch weer goed was gegaan. Maar ruim een week na het begin van de lente begonnen de koortsaanvallen opnieuw. Het lijden van de vader wordt realistisch beschreven maar tegelijk geeft het gedicht blijk van literaire ambitie door de uitgewerkte tegenstellingen met de lente. Niet de kleur van rozen is te zien, maar het bleekgele gelaat van vader. Geen vrolijke vogelstemmen zijn er te horen, maar de laatste klachten van de stervende die bijna stikt van vastzittend slijm. De tweede grote tegenstelling is die tussen nacht en dag. De verschrikkelijke nacht die hem zijn vader heeft ontnomen en de ondanks alles dan toch weer beginnende dag. De dichter zou de zon wel willen terugsturen maar als dat onmogelijk is, dan moet hij zich in rouwgewaad van nevel en wolken hullen. Een derde tegenstelling komt voort uit het nog maar een jaar geleden op 3 april 1657 gevierde gouden huwelijksfeest van zijn ouders. Ook daarvoor had de zoon gedicht. Met gepaste ernst had hij er toen op gewezen dat de tijd voor de pijlen van Cupido voorbij was. Dit paar richtte zijn ogen naar de hemel, in bijbelse beeldspraak ‘de bruiloft van het lam’, en de dood was mogelijk niet ver. ‘Hier spreidt men 't bruiloftsbed op 't graf’ had hij toen gedicht, niet vermoedend dat deze dichterlijke vondst al zo gauw bewaarheid zou worden.
Vreugde en verdriet in kleine kring
99 Zuchten en tranen over 't lijk van mijn vader, overleden 16 mei 1658
Aan de lente van het jaar 1658 aant. Wat ure van mijn vaders leven de jongste of laatste wezen zal, en d'eerste van mijn ongeval? Wat maand mag van de vijf en zeven, 5 wat jaar, wat jaargetij, wat dag geschikto zijn tot zo'n droeve slag? Dus heb ik dikmaal zitten dinken. Want, ach, ik konde wel verstaan dat ons de zon haast moest ontgaan, 10 gemerkto zij lange was aan 't zinken, en schier zo na hing als ze kon aan 's levens westerhorizon. Maar 't lag mij gans niet op de leden dat ons het voorjaar van dit jaar 15 zo ijs'lijk worden zou en zwaar; nadien de winter voorgetredeno (hoe streng hij was geweest en wreed) ons was ontgleden zonder leed. Na zoveel stormen op onz' daken, 20 na zoveel buien straf en guur zag ik verheugd het heilzaam vuur der gulde zon de Ram genaken,o en dacht het met een blijde lach te wellekomen, als ik plag.o
Vreugde en verdriet in kleine kring
100 25 Maar als heto acht of negen stappen gedaan had over deze zij der middellijn,o gevoelden wij ons door een ander vuur betrappen,o 't welk, onze huisvoogd vliegende aan,o 30 welhaasto mij 't lachen deed vergaan. Het koortsvuur kwam ons weer belagen en hemo veel feller gaan tekeer als ooit bij herfst- of winterweer, ja zoog in het hart der lentedagen 35 hem eindelijk (o bitt're smart) al 't levensvoedsel uit het hart. O vrolijkste der jaargetijden en vriendelijkste van gelaat, dacht ik dat allerhoogste kwaad, 40 die droefste slag in u te lijden? Dacht ik door u te zijn gegroet als hagelbui de bloesem doet? [...] Gij stelde mij in plaats van rozen mijn vaders stervend aangezicht 45 bleekgeel gedoodverfd voor 't gezicht; of, zo 't mij somtijds scheen te blozen, het was geen blos, 't was niet als brand die 't koortsig hart naar boven zand.o De wildzango die gij ons deed horen 50 was niet dan stervende gesteeno was niet dan: ‘Och waar zal ik heen? 't Hart moet in brand en fluimen smoren;
Vreugde en verdriet in kleine kring
101 ach, al mijn troost in dit verdriet is een teug bier en anders niet.’ 55 Dit waren uw muziekgenuchten, en die bedroefde jammerzang ervoer ik zeven weken lang, totdat gij eindelijk al 't zuchten in 't middelpunt van uwe mei 60 sloot met een huis vol lijkgeschrei.o O mei-maan, als gij mij in d'ogen eerst viel, gij waart schier halver dracht;o dieso heb ik flukso aldus gedacht: wanneer uw ronde staat voltogen,o 65 hoe of dan 't lot, o meiseo maan, van ons bestorven huis zal staan? En ach, gij waart niet heel voldragen of die benauwde nacht was daar, nacht, dood'lijk, ijselijk en naar, 70 nacht, die ik eeuwig zal beklagen, nacht die mij dag en nacht voortaan in hartenleed zal doen ontgaan, nacht, die mij heeft het pand ontnomen ter wereld hoogst bij mij geacht. 75 O, die na die vervloekte nacht nooit dag meer op en had zien komen! O driemaal zalig die nadien de zon niet meer had rijzen zien. Zon, durft gij 't hoofd nog uit de baren 80 opheffen, nu dat vroom gezicht, die zedige ogen, die uw licht
Vreugde en verdriet in kleine kring
102 het allerhoogsteo waardig waren, (o schade, o jammer al te groot!) geloken liggen door de dood? 85 Ach, wil uw karo teruggeleiden, ach, drijf uw rossen weer te kooi, de deugd ligt uitgestrekt op 't strooi, de godsvrucht is vannacht verscheiden. Waar wilt ge met uw toorts dan heen, 90 aan wie uw heilig licht besteên? Doch, zo 't u nodig is te rijzen en uwe oude gang te gaan, o, trek met ons dan 't rouwkleed aan en help mij d'uiterste eer bewijzen 95 aan 't lijk mijns vaders, aan gebeent zo eerlijk als gij ooit bescheent. Hang enen mantel om van wolken, trek aan een nevelig gewaad dat duister, droef en deerlijk staat; 100 werp in veel weken lang de volken de minste lonk niet toe noch lach van enen aangenamen dag. [...] Hoe ongelijk, ach, hoe verscheiden is mij dit voorjaar bij 't verleên!o 105 Toen ging mijn penne wel tevreên in blijde bruiloftstoffe weiden, daar zij zich nu in stoffe vindt die tranen eist in plaats van int.o
Vreugde en verdriet in kleine kring
103 Toen stelden wij onz' citersnaren 110 op 't vijftigjarig feestbanket naar eis van 't tweede bruiloftsbed. Maar ach, gelijk wij nu ervaren en toen niet t'onrecht werd gezeid, een bruiloftsbed op 't graf gespreid. 115 'k Had ooit in 't voorjaar goed gevalleno en hield 't voor 's jaars aanminnigst deel en tel er ook al reed'lijk veel, maar vond nooit zoveel zoets in allen, hoe schoon mij elk voor 't hoofd verscheen, 120 als bitterheid in dit alleen.
De kwaliteiten die De Decker in zijn vader bewonderde, komen uitvoerig naar voren in het gedicht voor zijn broer David. Hij prijst deze gelukkig dat hij door zijn dood op Java het sterven van de geliefde vader niet heeft hoeven meemaken. De vader komt erin naar voren als een toonbeeld van degelijkheid en deugd. Alle kwaliteiten die de toenmalige ethiek vooropstelde, waren in hem aanwezig: hij was redelijk, beheerst, matig, ijverig, zuinig, standvastig, wijs, oprecht, vroom, tevreden met zijn lot en zonder kruiperigheid gehoorzaam aan zijn overheid. Zijn zoon weet nauwelijks hoe hij verder kan leven na de dood van deze vader.
Aan mijn broeder, op Batavia in Oost-Indië overleden aant. O zalig gij, die ons verdriet, ons bitt're huisrouw, niet en ziet, en niet en hoort ons lijkgebaren,o maar zacht en vreedzaam uitgestrekt 5 in 't uiterst end der oosterbareno ligt door 't javaanse zand gedekt!
Vreugde en verdriet in kleine kring
104 Dit, broeder, was 't wat ik u zeide ten dage toen gij van ons scheidde: toen gij wel ging in groot gevaar, 10 maar grote rouw ontging met enen en vrij zou zijn van vaders baar te volgen op bezwekeno benen. 't Veraf zijn hield uit uw gezicht zo schadelijk een bliksemlicht; 15 en om de donder niet te horen heeft ook de dood gedaan het haaro en gunstiglijk bijtijds uw oren gestopt voor zo een droeve maar.o Maar ach! die bitt're en ongetrouweo 20 ruktonsalhier van rouw in rouwe:o wij hadden nauwo aan u volbracht des treurgewaads vereiste plichten,o of zij en loost op ons geslacht fluks weer een van haar felste schichten 25 en treft (o onverzet'lijk kruis!)o het hoofd en d'ere van ons huis. Zij schiet de grote spil in stukken waarop het hing als op zijn as en komt de kinderen ontrukken 30 de beste vader die ooit was: een vader die bezet van zinneno in 't heersen maat hield en in 't minnen, een vader die de tere jeugd de deugd zocht in 't bloed te prenten, 35 meer met wel voor te gaan in deugd dan door ontzag of dreigementen;
Vreugde en verdriet in kleine kring
105 een vader die op zijn gewin (opdat hij die van zijn gezin aan 't eten hield en in de kleren) 40 ooito kloek en wakker heeft gepast, die 't aan de dis noch in de veren nooit heeft verluierd noch verbrast; die 't ook aan malle kramerijen,o aan tulpen, schulpen, schilderijen 45 nooit zottelijk en heeft verkwist, die nooit ook om 't onnodig slaafde, maar voor de buik, niet voor de kist,o langs d'Amsterdamse straten draafde; een vader van beleid en moed 50 die, als de wind van tegenspoed zijn huishulko schudde dat ze kraakte, de hand zo wist aan 't roer te slaan, dat zij uit enen draaistroom raakte waar duizenden in zijn vergaan; 55 die ook, wanneer hem voorspoed streelde, nooit zwol van trots, nooit smolt in weelde; die al te wijs was en te vroed om over kinderlijke leureno van aardse voor- of tegenspoed 60 te zeer te dart'leno of te treuren; een vader ongeveinsd van grond, oprecht van handen, waar van mond, die elkeen 't zijne zocht te geven, die zijn gezin t'ontlasten zocht 65 van 't pak van schuld, en al zijn leven zo graago betaald heeft als gekocht;
Vreugde en verdriet in kleine kring
106 een vader die zich wel genoegde met al wat God en Noodlot voegde,o die alles wat hem overkwam 70 droeg met een effeno hart en wezen en zeggen kon: God gaf, God nam, de naam des Heren zij geprezen; een vader die zijn overheid ooito heeft gehoorzaamd, nooit gevleid, 75 kortom een vader zo bedreven op 't roer van huiselijke staat als ooit d'Atheense Bijo naar 't leven ons trok met honingzoete praat; een zulke vader, waarde broeder, 80 een zulke trouwe kinderhoeder en vader van zijn huisgezin, heb ik in 't bedde neer zien smijten en door zijn oude vijandin, de koortse, allengskens weg zien slijten. 85 Die mond, helaas, die telkenmaal placht op ons noen- en avondmaalo des Heren zegen uit te spreken, heb ik op een te droeve wijs ruim enen tijd van drie paar weken 90 zien kwijnen zonder trek tot spijs. Die lippen, die beleefdeo lippen, die nooit een woord en placht t'ontglippen dat niet naar tucht en rede rook, heb ik door 't stadig opwaarts wellen 95 van enen heten galle-smooko pikzwart zien uitslaan en vervellen.
Vreugde en verdriet in kleine kring
107 Die tong die ons tot onderwijs zo dikmaal zong des hemels prijs, die stem die ons de wetenschappen 100 en deugden placht te preken aan, heb ik allengskens horen slappen, allengskens flauwer horen gaan. Dat aangezicht, dat eerlijk wezen, waaruit d'oprechtheid was te lezen, 105 dat vroom en ongemaakt gelaat, zo aangenaam, zo waard bij allen, heb ik allengskens zijn sieraad, zijn kleur en volheid zien ontvallen; heb ik allengskens ongedaan,o 110 allengskens dor en doods zien staan, en derveno zien zijn oude trekken, ja endelijk (o bitter kruis!) geheel door sterfmist zien bedekken, die zon en glorie van ons huis. 115 Ik heb die handen zien verstijven, die onze huisstaat deên beklijven,o ik heb de benen die zo vast de ganse last der huiszorg droegen, zien beven onder 's lichaams last 120 en ijskoud zich tot sterven voegen. Ten laatste heb ik 't waarde lijk zien domp'len onder 't zwarte slijk, zien in de duist're grafkuil douwen; en nog, en nog zie ik de dag, 125 nog durf ik hardeo 't licht aanschouwen. Hoe? ben ik ook nog die ik plach?o
Vreugde en verdriet in kleine kring
108 't Docht mij een beestigheid voor deze, ja een onmoog'lijkheid te wezen, te rekken 't leven na de dood 130 dergene die 't mij heeft gegeven. En (o versteendheid al te groot!) ik zie hem dood, en blijf in 't leven. [...] Zie, broeder, wat al huisverdriet gij met uw vaderland verliet. 135 Ach! wat ijselijke slagen, wat enen oceaan beroerdo door lijkgezucht en jammervlagen u uwe Walvischo heeft ontvoerdo Merk ook wat overdroeve mareno 140 gij in uw grafrust zijt Ontvaren;o derhalve meugt gij met goed recht uw lot ver boven 't onze loven, en ik, alhier mistroostig knecht, nog eens uitroepen als hierboven: 145 o zalig gij, die ons verdriet, ons bitt're huisrouw, niet en ziet, en niet en hoort ons lijkgebaren, maar zacht en vreedzaam uitgestrekt in 't uiterst end der oosterbaren 150 ligt door 't Javaanse zand gedekt!
Vreugde en verdriet in kleine kring
109
Kleinkinderen Tot besluit een uitstapje naar de nieuwe generatie, de kleinkinderen. CONSTANTIJN HUYGENS is opnieuw onze getuige. Als grootvader is hij vooral onbekommerd trots en blij. In een reeks sneldichten uit 1668, gebaseerd op het bijbelboek Spreuken, dicht hij hier naar aanleiding van de tekst ‘De kroon der ouden zijn kindskinderen’ (Spreuken 17:6).
Kindskinderen liefdeo aant. Ik stel mij graag ten toono in 't spelen met kinds kinderen. Ver van mijn eer te hinderen, die kind'ren zijn mijn kroon.
Het was niet altijd vreugde. Was Huygens in zijn eigen gezin gespaard gebleven voor de gesel van de dood van kleine kinderen, hij ontkwam er niet aan bij de volgende generatie. Voor het dochtertje en naamgenootje van zijn dochter Suzanna, dat tien dagen na de geboorte van een zusje is verdronken, schreef hij het volgende grafschrift, dat in slechts een paar regels treffend het machteloze besef uitdrukt van wat er aan beloften verloren gaat bij de dood van een kind.
Grafschrift van mijn lieve kindskindje Suzanne Constance Doublet, overleden 11 november 1612 Wat hier ligt, was een mens waarin des Heren hand handvollen,o overhoop vano gaven had geplant: vernuft en wetenschap en overvloed van reden, bevalligheid en schoon’ en recht geschapen leden, 5 beleefdeo vreugd en deugd, en ongemeen verstand
Vreugde en verdriet in kleine kring
110 van zoete bezigheid en zondeloze zeden, en al wat in een mens te wensen was, in maar een aanvang van een mens, een kind van negen jaar.
Huygens toont zich een hartelijke grootvader, die een toon weet te kiezen die kinderen aanspreekt, bijvoorbeeld als hij op 1 januari 1683 aan zijn kleinzoon Constantijn, zoon van Lodewijk, een koek stuurt, kennelijk in antwoord op een versje van deze Constantijn, die dan acht jaar is. Een jaar later krijgt Huygens' kleindochter Constantia, tweede dochter van Suzanna, zelf ook een meisje, dat weer Suzanna werd genoemd. De overgrootvader stuurt zijn achterkleinkind bij haar doop een geschenk, waarschijnlijk een speelgoedmeubeltje.
Kinderrijm aan mijn derde zoons zoontje aant. Beminde Constantijntje, mijn rijmende cosijntje,o hier komt de letter-koek, daar ik vasto geld toe zoek, 5 en kwalijk weet te vinden. Wou jij mij dan verbinden aan nog een honderd jaar? Denk wat een som het waar, en waar ik dan zou halen 10 om die mee te betalen! Je excellente brief was mij zeer waard en lief, en daarop, liefste neefje,o zend ik je weer dit schreefe: 15 dit schrifje, meen ik: maar dan was het rijm niet klaar, en je zou om mij lachen, dat wil ik niet verwachten.
Vreugde en verdriet in kleine kring
111 Al weer mis: dit gerijm 20 helpt mij mijn hoofd in zwijm; 't is tijd dat ik er uitschei, gelijk een arme guito zei, die zonder eten zat omdat hij 't niet en had. 25 Hier mede, zoet poëetje geniet dit lekker beetje en menigmaal hiernaaro een zalig Nieuwe Jaar. Geschreven in Den Hage 30 niet morgen, maar vandage, voormiddag, niet daarna, bij mij Grote papa.
Pillegifto aant. Suzanneke, vandaag mijn aangedoopte peet,o die daarvan, noch van mij, noch van jou niet en weet, zoet schepseltje, mijn eerst' en liefste kindskinds kindje, gebruik dit meubeltje met vreugd in je gezintjeo 5 en, vraag je mettertijd van wie 't is en van waar, onthoud, het kwam je thuis van Over-Grotevaar, niet ver van je begintjeo oud achtentachtig jaar.
Vreugde en verdriet in kleine kring
113
Nawoord Is tegenwoordig het sinterklaasgedicht vrijwel de enig overgebleven vorm waarin gezinsleden elkaar op rijm toespreken, en vervaardigt men hoogstens nog bij een zilveren bruiloft een berijmd ABC of een meezinger ‘op de wijs van’, in vroeger eeuwen werd elke gelegenheid die zich voordeed door rijmers begeleid. De historicus Willem Frijhoff noemde dat rijmwerk ‘de manier bij uitstek om gestalte te geven aan onderlinge banden, aan gedeelde ervaring, samenleven en samenvoelen’. In de zeventiende eeuw was volgens hem ‘dichten, en vooral rijmen, de beste, aangenaamste, of misschien eenvoudig de meest vanzelfsprekende vorm [...] waarin de Nederlandse burgerman zijn betrekking tot zichzelf en zijn naaste, tot leven en samenleven, wist te denken en te verwoorden.’ Naast het erotische en het religieuze lied, verzameld in honderden bundeltjes, was het gelegenheidsgedicht overheersend aanwezig. De catalogus Dutch Occasional Poetry, 16th through 18th centuries, in 2001 uitgebracht op cd-rom, bevat niet minder dan 6610 afzonderlijk gepubliceerde gelegenheidsgedichten uit de voornaamste Nederlandse collecties. Ruim de helft daarvan zijn bruiloftsdichten; het lijkdicht is een andere belangrijke categorie. Ook de uitgaven van gerenommeerde dichters (denk aan Vondel) zijn vaak voor een belangrijk deel gevuld met gelegenheidspoëzie. Hoeveel er daarnaast in handschrift gecirculeerd heeft, valt niet meer te schatten. Een feit is wel dat wat er bewaard is in overgrote meerderheid door mannen is geproduceerd. Ook over het eigen gezinsleven wordt de stem van moeders en dochters daardoor nauwelijks gehoord. Die klinkt wel in een aantal mooie door ons opgenomen brieven. Veel van de gedichten bestaan uit een reeks gemeenplaatsen. Er bestonden, deels al sedert de klassieke oudheid, literaire conventies voor de verschillende gelegenheden. In een ge-
Vreugde en verdriet in kleine kring
114 dicht voor een overledene vormen rouw, lof en troost vaste bestanddelen en voor ieder ervan bestaan geijkte formuleringen. De verzekering dat een jonggestorvene in de hemel beter af zal zijn, is bijvoorbeeld een voor de hand liggend argument in pogingen de nabestaanden te troosten. En in het zeventiende-eeuwse bruiloftsdicht ontbreekt zelden een toespeling op de komende huwelijksnacht, de schuchterheid van de bruid en de hoop op spoedig nageslacht. Voor onze bloemlezing hebben we echter gezocht naar teksten waarin dat formele stramien min of meer doorbroken is, hetzij door de kwaliteit van de poëtische verwoording, hetzij door een opmerkelijke invalshoek of een persoonlijke toon. Die laatste eigenschap is in de toenmalige ideeën over poëzie van ondergeschikt belang, maar vanuit onze huidige interesses was die toch een impliciet criterium bij de tekstkeuze. We denken daarmee een verzameling aantrekkelijke of op zijn minst opmerkelijke teksten bijeengebracht te hebben. Het corpus vond een begrenzing doordat het ons uitsluitend ging om de relaties binnen het ‘kerngezin’: man, vrouw, kinderen, met aan de zijlijn een enkele grootouder of een neefje. Het onderzochte materiaal beperkte zich bovendien in de praktijk tot wat in druk beschikbaar was. Er blijken dan niet eens zoveel voorbeelden te zijn van teksten waarin het ene gezinslid het andere direct aanspreekt. Zoals gezegd waren er bruiloftsdichten bij de vleet, maar een bruidegom placht niet persoonlijk zijn bruid met een papieren hulde op rijm te plezieren. Mannen schrijven wel verjaardagsgedichten voor hun echtgenote; het omgekeerde zou een verrassing opgeleverd hebben. De grote kindersterfte had, samen met de krachtige traditie van het schrijven van funeraire poëzie, als navrant gevolg dat kleine kinderen, met als bekend voorbeeld Vondels Constantijntje, voornamelijk nadat ze zijn gestorven in poëzie worden toegesproken. Teneinde een zekere eenzijdigheid te voorkomen is onze verzameling daarom aangevuld met passages uit brieven
Vreugde en verdriet in kleine kring
115 en dagboeken, die een gevarieerder en minder ‘literair’ beeld geven van de onderlinge relaties van ouders en kinderen. Hier komen juist ook vrouwen aan het woord. Deze bloemlezing heeft niet de pretentie een bijdrage te leveren tot de gezinsgeschiedenis. Juist omdat ze sterk bepaald lijken door conventies, zijn gedichten daarbinnen als bronnen ook minder in tel geweest dan autobiografieën en dagboeken, en nog minder dan officiële bescheiden en demografische gegevens. In de jaren zeventig van de vorige eeuw overheerste in de vakliteratuur een negatief beeld van de relatie tussen ouders en jonge kinderen in het verleden, in het voetspoor van auteurs als Ariès, Shorter en Stone. Ouderliefde en besef van de eigenheid van het kind zouden pas in de loop van de achttiende eeuw tot ontwikkeling zijn gekomen. Dit standpunt heeft tot heftige discussies aanleiding gegeven. Wat te scherp aangezet zijn de tegenstellingen door Pieter Spierenburg als volgt samengevat: ‘Tot ongeveer 1980 beweerden de meeste onderzoekers dat huwelijken aanvankelijk buiten de toekomstige paren om werden gearrangeerd, dat echtelieden vervolgens langs elkaar heen leefden en dat ze hun kinderen liefdeloos behandelden. [...] Vanaf ongeveer 1980 beweerden de meeste onderzoekers het tegendeel.’ De laatstgenoemden baseerden zich vooral op ‘egodocumenten’ zoals autobiografieën, waaruit zou blijken dat liefde en aandacht voor opgroeiende kinderen wel degelijk het normale patroon vormden. De nadruk op continuïteit in de aard van de relatie tussen ouders en kinderen betekent echter niet dat deze nu werd beschouwd als onveranderlijk of uniform. Reeente studies schetsen een genuanceerder beeld, dat rekening houdt met individuele verschillen en uiteenlopende sociale en ideologische achtergronden. Van de bekende uitspraak van Tolstoj: ‘Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze’, is ook het eerste lid een simplificatie.
Vreugde en verdriet in kleine kring
116 Er moeten, net als nu, grote verschillen hebben bestaan. Zo hangen zeker niet alle streng calvinistische gezinnen het door moralisten gepropageerde idee aan dat de eigen wil van het kind gebroken moet worden door een onverbiddelijke disciplinering. De predikant Jacobus Koelman noemt in zijn Driederley Catechismus (1679) wel als zonden vari kinderen tegenover ouders oneerbiedigheid, ongehoorzaamheid, ‘onleerzaamheid’, hardnekkigheid bij bestraffing en ondankbaarheid, de tegenhanger met de fouten van ouders heft die eenzijdigheid wat op: Vraag 56: Welke zijn de zonden van de ouders tegen hun kinderen? Antwoord: De zonden van de ouders tegen hun kinderen zijn: Ten eerste: als zij geen natuurlijke liefde en tederheid jegens hen hebben, in het bijzonder zolang ze zeer jong, hulpeloos, of ziek zijn. Ten meede: als zij al te mal met hen zijn en ze steeds hun zin geven, en tevens als hun liefde eenzijdig gericht is, en dat dikwijls vooral op die kinderen die dit het minst verdienen. Ten derde: als ze hun zielenheil verwaarlozen, ze geen lessen noch tijdig de nodige bestraffing geven; ook wanneer zij hun lichaam niet verzorgen, door geen goed voedsel en gepaste kleding aan hen te geven. Ten vierde: als zij hard en met wreedheid tegen hen optreden, en hen op een onredelijke wijze tot toorn verwekken. Ten vijfde: als zij hen door hun bevel of voorbeeld aanzetten tot kwaad doen, of hen moedeloos maken en hinderen met verboden, boosheid of dreigementen als ze het goede doen. Ten zesde: als zij hen tegenwerken in hetgeen in feite goed voor hen is, met betrekking tot hun beroep, of huwelijk. Beoogt de catechismus van Koelman in de eerste plaats het zielenheil, een praktische handleiding gericht op het lichamelijk welzijn van hun kinderen wordt gevonden in het handboekje over kinderziekten en hygiëne van de Amsterdamse arts Stephen Blankaart: Verhandelinge van de opvoedinge en ziekten der kinderen, vertoonende op wat wyse de kinderen gezond konnen bly-
Vreugde en verdriet in kleine kring
117 ven, en ziek zijnde, bequamelyk konnen herstelt werden, zeer nodig voor alle huyshoudende lieden (1684). De arts moet veel bezorgde ouders zijn tegengekomen. Die kregen van hem op overzichtelijke wijze raadgevingen over hoe te handelen bij elk ziekteverschijnsel van hun kinderen. Gelukkig gingen ook toen veel kwaaltjes vanzelf over, met of zonder de smeersels en poeders van dokter Blankaart. Bij ernstige ziekten stonden ouders en arts even machteloos. Nog niet de helft van de kinderen die geboren werden, bereikte de volwassenheid. Anders dan soms gedacht wordt, waren de gezinnen in deze vroegmoderne periode dan ook over het algemeen niet groot. Zeker in het stedelijke milieu van Holland, waar in het midden van de zeventiende eeuw zo'n zestig procent van de bevolking woonde, kwam de ‘extended family’, met grootouders, ooms en tantes onder één dak, nauwelijks voor. In de praktijk waren er vaak maar twee of drie kinderen tegelijkertijd in leven. De helft van de overlevers had bovendien al voor de volwassen leeftijd één of beide ouders verloren. Achterblijvende partners hertrouwden meestal, zeker als ze nog jonge kinderen hadden. Van die gevarieerde gezinssituatie geven onze teksten in beperkte mate blijk. Enige eenzijdigheid viel niet te vermijden; ze zijn over het algemeen afkomstig uit de hogere lagen van de stedelijke burgerij, de bakermat van het overgrote deel van wat er aan literatuur in druk is verschenen. Dat ze het bestaan van affectieve relaties tussen gezinsleden bevestigen, is niet verwonderlijk. Om uiting te geven aan die affectie werden ze immers ooit geschreven. Meer nog dan dagboek of autobiografie kon poëzie als drager van positieve emoties gebruikt worden. In een verjaardagsgedicht paste geen negatieve teneur, in een lijkdicht geen afkeer van de overledene. Of de liefde wellicht geveinsd was of voor de gelegenheid opgepoetst, weten we niet. We zouden dat hoogstens kunnen veronderstellen als we louter clichés tegenkomen. Maar daar waren we niet naar op zoek. We zochten uitingen van mensen uit het verleden die ons nog wat te zeg-
Vreugde en verdriet in kleine kring
118 gen leken te hebben. Dat we daarin iets van onszelf herkennen, kan tot onhistorisch interpreteren leiden, maar behoedt ook literatuur van vroeger voor een totale mummificering. Waarom niet meegeleefd met de erotische extase van Hooft, het verdriet van Jeremias de Decker over de dood van zijn vader, de tevredenheid van dominee Vollenhove over de liefde van zijn tweede vrouw voor de kinderen uit zijn vorige huwelijk, de bezorgdheid van Maria van Reygersbergh over het dwarse gedrag van haar studerende zoons, en het schrijnende grafschrift dat Huygens voor zijn negenjarig kleindochtertje dichtte? Of de lezer erdoor getroffen wordt, hangt echter niet zozeer af van de intensiteit en de oprechtheid van de gevoelens, als van de wijze waarop deze overtuigend verwoord zijn, met andere woorden: van de literaire kwaliteit. Het is daarom niet vreemd dat we bij de gekozen teksten weer vooral de vertrouwde namen tegenkomen. Dichters als Hooft, Vondel en Huygens voeren niet voor niets de literaire canon aan. Ze zijn over het algemeen genomen ook gewoon beter dan de figuren van het tweede plan. Maar onze zoektocht heeft bij die laatsten toch een aantal opmerkelijke voorbeelden opgediept die door hun inhoudelijke kracht en/of hun pakkende vormgeving niet onderdoen voor de bekendere teksten. Van de tegenwoordig nog gewaardeerde dichters ontbreekt de vrijgezel Bredero. Die schreef veel over de liefde, maar niet over die tot zijn ouders, bij wie hij op zijn drieëndertigste nog in huis woonde. Hij vertelt wel in een brief aan zijn onbereikbare geliefde Magdalena Stockmans dat zijn ouders tot zijn leedwezen erg ongerust waren geweest toen hij voor een begrafenis naar Haarlem was gereisd zonder hen hiervan op de hoogte te brengen. Zij waren immers van hem niet gewend dat hij zomaar van huis wegbleef. Dit tekent de onjuistheid van het beeld van Bredero als een vrolijke losbol, maar het levert tevens weer een kleine indicatie over hoe hecht het toenmalige gezinsleven kon zijn.
Vreugde en verdriet in kleine kring
119
Literatuur Over het gelegenheidsgedicht: Maria A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘Poëzie als gebruiksartikel: gelegenheidsgedichten in de zeventiende eeuw’. In: Marijke Spies (red.), Historische letterkunde, facetten van vakbeoefening, Groningen 1984, p. 75-92. Sonja F. Witstein, Funeraire poëzie in de Nederlandse renaissance. Enkele funeraire gedichten van Heinsius, Hooft, Huygens en Vondel bezien tegen de achtergrond van de theorie betreffende het genre, Assen 1969. Willem Frijhoff, ‘Burgerlijk dichtplezier in 1650?’. In: Spiegel der letteren 43 (2001), p. 248-269. Over gezin en jeugd: Donald Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw. Processtukken en moralisten over aspecten van het laat 17de- en 18de-eeuwse gezinsleven, Assen 1982. Harry Peeters, Lène Dresen-Coenders en Ton Brandenbarg (red.), Vijf eeuwen gezinsleven. Liefde, huwelijk en opvoeding in Nederland, Nijmegen 1988. Pieter Spierenburg, ‘Verkering, huwelijk en gezin in historisch perspectief. Thema's en discussies uit het onderzoeksgebied, met de nadruk op de periode 1500-1800’. In: Jeugd en samenleving 19, nr. 10-11 (1989), p. 614-627. Rudolf Dekker, ‘Een bedorven mens? Problemen rond opvoeding en onderwijs in de 17e eeuw in het dagboek van Constantijn Huygens jr.’. In: Jeugd en samenleving 19 (1989), p. 707-717. Rudolf Dekker, Uit de schaduw in 't grote licht. Kinderen in egodocumenten van de Gouden Eeuw tot de Romantiek, Amsterdam 1995 (met een zeer informatief notenapparaat). Leendert F. Groenendijk en Benjamin B. Roberts (red.), Losbandige jeugd. Jongeren en moraal in de Nederlanden tijdens de
Vreugde en verdriet in kleine kring
120 late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd, Hilversum 2004, speciaal Ilana Krausman Ben-Amos, ‘Trends en thema's in de historiografie van de jeugd’ (p. 9-22) en Leendert Groenendijk, ‘Jeugd en deugd, een onderzoek van preken en andere stichtelijke literatuur uit de zeventiende en achttiende eeuw’ (p. 95-115).
Vreugde en verdriet in kleine kring
121
Verantwoording De teksten zijn met veel plezier en zonder nauwkeurige taakverdeling verzameld en toegelicht door Eddy Grootes, Karel Porteman, Riet Schenkeveld-van der Dussen, Mieke Smits-Veldt, Marijke Spies en Willemien de Vries. De uitgaven waaraan ze ontleend zijn, worden in de Index vermeld. Prozateksten, zoals brieven, zijn omwille van de toegankelijkheid in hedendaags Nederlands omgezet, waarbij we ons een tamelijk grote vrijheid hebben veroorloofd. Bij de poëzie is de bewerking beperkt gebleven tot herspelling, aanpassing van de interpunctie en wat kleine ingrepen zoals vervanging van daar door waar, van door door, als door dan. Af en toe, waar het metrum dit toeliet, is een woord vervangen door een hedendaags equivalent. Woordverklaringen worden achter in de bundel gegeven. Een korte toelichting op de inhoud van de teksten vindt men telkens in een inleidende passage; bronvermeldingen en beknopte bio- en bibliografische gegevens zijn opgenomen in de Index.
Vreugde en verdriet in kleine kring
122
Toelichting EEN VROUW EN EEN MAN
Luyken, Schoonheid, is bekoorlijk 8 4 wezenstrek gelaatstrekken; 7 bruin gezicht donkere ogen; 11 beschaamt de rozelaar overtreft de rozenstruik; 19 zonnekring ring van licht; 20 om... ring haar hals is fraai geplooid; 28 krop hals; 32 poezelheid molligheid; 33 braaf fraai; 34 naaf navel; 37 hoogt zij flauw wordt zij iets hoger; 38 schaûw schaduw; diepsel tussenbij diepere plek ertussen; 39 las lies; 41 aêm adem; 45 volslagen en gezet stevig en goed in het vlees; 46 voldoet te wonder voldoet in hoge mate aan; 47 smelt wordt slanker; 50 palmboom beeld voor ongeknakte deugd; 56 blaakt doet gloeien; 57 dichte een Venus stelle zich een Venus voor. Hooft, Dartelavond 10 2 aêm adem; 3 schijn... beelde schijngestalte; 4 mij... vaam nu mijn omarming; 5 hoosje kousje; 6 keursje lijfje; 8 lusje lustje, liefje; 11 vieren vuren; 13 nerewaarts lager; 15 zuiken zuigen; 16 rokje trekje; klokje slokje; laaf kan verkwikken; 18 el onderarm; 20 aanschijn zilverhel helderwitte gelaat; 23 gloeiende kolen stralende ogen; 24 stammen... woud beeld voor de haren; 25 verversen nieuwe lust geven; 26 mij onderwond het waagde; 31 moerbezen beeld voor de tepels; 32 grappelen... wrang de stevige borsten betasten; 33 een beetje een zachte beet; 34 of... versloeg misschien lest dat de dorst; 35 steedje plekje; 37 troostje liefje; 38 zinnetjes graag gretige zinnen; 39 nopen dwingen mij; 40 Laat... spreken Laat geen antwoord ontbreken op; 45 vlijmen steken; 47 mede ter stede ter plekke, terstond; 48 flits pijl. Hooft, Op liefs afwezen 12 2 bruine blink donkere glans; 3 straks meteen; 4 onderhalen la-
Vreugde en verdriet in kleine kring
123 ten onderduiken; 11 keert keer terug; 13 kneuk'len knokkels; 16 verneuk'len vermaken; 23,24 de kruin... dieren het gekrioel van de vogels op het dak; 25 suffen mij suffen in mijn oog; 28 dan... schreien dan net als de wolken tranen laten; 29 verbeien verwachten; 30 herwaarts spoên hierheen spoeden; 39 knelt het maaksel houd de beeltenis vast; 46 wrocht gewerkt heeft; 47,48 't gedrocht... der veldgoôn het gespuis der veldgoden; 48 ontvrijen afpakken; 49 Bitser Scherper; 50 hunliên nl. de veldgoden; 51 roerend hem verrukkend; 52 verzwinnen verdwijnen; 53 vinnen vinden; 54 beiden... ontvliên zowel hem als mij doen ontgaan; 56 togen gelaatstrekken; 62 haren gis hun verwachting; 65 mening bedoeling; 69 schichtig maken op de vlucht laten slaan; 72 nimmer... smaken d.w.z. niet het Muiderslot voorbijgaan. Hoobius,Johanna van Beyeren aan haar beminde 15 2 dikmaals dikwijls; 4 wezen gestalte; 8 te recht oprecht; 18 op uw komst door de verwachting van uw komst; 22 komt te pas uitkomt. De Groot, Aan Maria Reygersbergh 16 4 getogen getrokken; 7 laag laag gelegen; keren lotswisselingen; 8 geluks lichtvaardigheid de veranderlijkheid van het lot; 19 gestadiglijk voor hem gestaag ten behoeve van hem; 21 zucht ziekte; 24 verwezen veroordeeld; 25 banden gevangenschap; 28 besluiten insluiten; 34 eenlopend’ alleenstaande; 37 Indien dat Indien; wel gesteld goed geschreven; 38 Duitse Nederlandse; 39 houden... sterven voor eeuwig kan bewaren; 41 Evadne een dochter van Mars die zich op de brandstapel van haar gestorven echtgenoot Capaneus stortte; 43 Alcestis de vrouw van de Thessalische koning Admetus; volgens een orakel kon deze laatste van zijn dodelijke ziekte gered worden als iemand zich voor hem opofferde; 47 baren golven; 59 eenzijdiglijk verkoren partijdig gekozen (verwijst naar de vierentwintig rechters bij het proces tegen Oldebarnevelt); 61 verstaan oordelen;
Vreugde en verdriet in kleine kring
124 66 Maar zo Maar zoals; 68 welgevoegde in harmonie met elkaar verbonden. Zoet, Aan de eerbare Machtelt Klaas 19 Dorremaand maart; 4 't IJ d.w.z. Amsterdam; 6 Volkaart Volkert (herdersnaam); 9 Haar... schoot de bloeiende schoot van Flora, d.w.z. de natuur; ontbreekt het eêlste stof miste het edelste product; 11 tijdelozen tijdlozen, vroeg bloeiende planten; 12 Des Daarom; 13 gemaald geschilderd; 17 honingraad goede raad, zoet als honing; 19 duiken nederigheid. GEBOORTE EN ZUIGELINGENSTERFTE
Hooft, Aan een nieuwgeboren jongen 21 2 sporen het voortstuwen; 3 in stilte in rust, ongemoeid; 5 't Luk de fortuin, het lot; 6 school...houdt leert wat wisselvalligheid is; 9,10 Op onversufte... de pijlen God geve het u om met standvastige geestkracht de pijlen af te weren; 12 ook en anderzijds ook; 14 genoegt tevredenheid; voorzichtig op omzichtige, verstandige wijze. Huygens, Constantijn, onze eerstgeboren zoon 21 het huis van Amsterdam het Haagse pand waarin de Amsterdamse Statenleden verblijf hielden; Caritas zinnebeeldige voorstelling van de (moeder)liefde. Van Overstege, Op de geboorte van mijn oudste dochter Maria 23 8 moei tante; 10 gewoon... te zien die oog hebben voor Gods werken. Vondel, Kinder-lijk 25 3,4 d'ijdelheden... uitlacht lacht om de ijdelheden op aarde; 4 lodderoog vriendelijk oog; 6 greit huilt; 10 schinker alles goeds schen-
Vreugde en verdriet in kleine kring
125 ker van al het goede; 12 dartel van uitgelaten blij om; 13 gepeizen vrome gedachten. Heemskerck, Hik-snikken over 't kinderlijk-lijk van mijn zoontje 25 8 als ter sluik bijna ongemerkt; 11 weeden verdriet; 13,14 door... rede geen door de rede gedicteerde moraal; 16 zuur moeizaam; 18 doen...vruchten helpen niet echt; 19 verluchten doorbreken; 20 kleinmoed kleinmoedigheid; 21-24 om de kranen... vloed om een weg te banen voor een nog heviger vloed van tranen; 26 naar 't verstandje overeenkomstig zijn begrip; 29 recht of net alsof; 30 beiden nl. de beide ouders; 36 't hemel-rot de horde van engelen; 47 't wis-heil-erven de zekerheid de zaligheid te beërven. Steyn, Op de dood van mijn kind 27 1 nauw nauwelijks; 4 steen steun ik, zucht ik. Steyn, Aan iemand die de dood van zijn kind beweende 28 2 gij u speent u daarvan onthoudt. Poot, Op de dood van mijn dochtertje 29 4 onnozelheid onschuld; 5 nauw nauwelijks. HUWELIJKSLEVEN
Rixtel, Op mijn trouwdag 30 1 trouw huwelijksverbintenis; 4 de echtkoets het huwelijksbed; onbedocht onnadenkend; 7 wisselt verandert; 8 aêm adem; 9 verrukt meegesleept; 12 aandacht serieuze overweging; 13 ingetogen ingetoomd; 14 kennen beseffen; bloot en naakt overduidelijk; 15 de trouw het huwelijk; 17 keert verkeert; op 't vlees gevest die zich baseert op vleselijk genot; 18 De teelvloed Het zaad; 21 merk afspiegeling; 26 door 't wezen door wat je bent; 27 's vaders over-
Vreugde en verdriet in kleine kring
126 schot wat de vader van zichzelf kon missen; 38 komen d'ouders thuis overkomen de ouders; 41 kruis ongeluk; 48 in 't huwelijk als het getrouwd is; 50 dragen gedrag; 51 temoet tegemoet; 61 mannenkraam? (betekenis onduidelijk); 63 licht opheft; de blonde haren d.w.z. de jeugd; 64 eerst-geboeide pas verbonden; 66 schromen vrezen. Vollenhove, Op het jaargetijde van mijn ega 33 1 uw min je liefde voor mij; 2 van pier delen levens één een kwart van je leven tot nu toe; 5 afzetsels, niet veraard getrouwe kopieen; 11 ons d.w.z, ons uiterlijk; eêl fraai, getrouw. Vollenhove, Op het jaargetijde van mijn liefste 34 1 gereder meer geneigd; 6 d'armoe de arme mensen; 8 waar men achter terwijl men op de rug; 9 het zweet de producten van het harde werk; 11 sture onaangename; 16 stromen rivieren; 17 beslagen van spijkers voorziene; 19 flus zonet nog; driftig stromend, bewegend; 24 U was beschoren Aan u was vergund; 30 nauw nauwelijks; 31 echtverlies verlies van een echtgenote; 40 ga echtgenote; 47 gageslagen verzorgd; 53 hoog gewijd uitverkoren; 62 ruien dansen; 69 een dichtersrei een gezelschap dichters. Schelte, Op het jaargetijde van mijn liefste 36 3 die... betrouwt die, naar ik heb ervaren, toont dat men het u met recht toevertrouwt; 4,5 als... reên toen ik ooit bij een verjaardag u een wens voorhield, klopte dat; zo na gaande hoogzwanger; 8 schoon dat ofschoon; zijn...beslaande een plaats innemen; 11 wie ik voor wie ik; 14 Die...eindelijk Die moge ons uiteindelijk. Schelte, Mijn huisvroum, op de laatste avond van haar 46ste jaar 37 3 verjaarde jarige; 4 geval toeval; 6 men hier dat men hier; 16 verhuizen sterven; 17 von vond; 18 âren aders; 26 min minder erg; 29 een meer een groter.
Vreugde en verdriet in kleine kring
127 Cats, Papieren kind 39 2 een nieuwe tijd bereiden voorbereiden op een nieuwe levensfase; 8 wederom... staat wil hertrouwen; 15 bestaan riskeren; 20 tot een echtepand als teken van huwelijkse verbondenheid; 29 Wat is van Hoe vergaat het; 30 mij bekwamer voor mij passender; 34 paren een paar vormen; 35 des werelds val het laatste oordeel; 43 uitter aard van aard; 44 gulle bloeiende, welige; 45 rif geraamte; vrij bepaald; 46 dies derhalve; het ziltig nat de tranen; 47 schoon ofschoon; uit de graven schiet van de graven vertrok. Huygens, Cupio dissolvi. Op de dood van Sterre 41 1 Of droom ik Droom ik dan; 3 aangezicht aanblik; 5 stenen klagen; 8 voegt... daar als lachen daar past; 10 doorgang... leven doorgang van een grafsteen en van geklaag, naar het (eeuwige) leven; 11 schutsel scheidingswand; 't u... vergeven u er dankbaar voor zijn; 12 korts spoedig. OPVOEDING
Huygens, Opvoeding van zijn zoons 43 een set ervan uit Engeland blijkens een brief van 19 januari 1639 bestond deze set gamba's uit zes instrumenten (met dank aan R. Rasch, die ons op deze brief heeft gewezen); een Schurman Anna Maria van Schurman, een talenwonder, gold als de geleerdste vrouw van haar tijd. Sweerts, Aan mijn zoontje Constantinus Sweerts 52 vereerde schonk; 5 Timothé Timotheus, medewerker van Paulus, kende ‘van kindsbeen af de heilige schriften’ (11 Timotheus 3:15); blaân bladzijden; 8 't Heilverbond het Nieuwe Testament; 9 recht doorblâren echt goed lezen; 16 door... geleerd een zo leerzaam voorbeeld werd; 18 Baäl heidense godheid; vertreden verwoest.
Vreugde en verdriet in kleine kring
128 Schelte, Aan zijn kind Daniël, 1 jaar oud zijnde 54 3 verlegen ongerust; 10 dies derhalve; 12 van... moeien zeer ter harte gaan; 15 spenen van de borst afwennen; 18 de... enen meteen de borstvoeding. Schelte, In mijn zoontje Daniëls eerste schrijfboekje 55 3 een dukaton vereren een goudstuk schenken. Schelte, Mijn twee jongste kinderen te Hillegom school liggende 56 school liggende op school gaande. Schelte, Antwoord [van vader aan Lodewijk] 56 3 fraaitjes...lokken goed (uit het lichaam) weg te lokken; 4 roers geweren; 10 voor... Marokken voor geneeskrachtige kruiden? (betekenis onduidelijk); 11 fokken doen gedijen; 17 nokken snikken. Schelte, Aan Lodemijk Schelte, op zijn 12de verjaardag 56 4,5 als... dood als ik in totaal aan kinderen had, nl. twaalf (er zijn er dus twee jong gestorven). Hooft, Aan de ridder Huygens 57 1 lapt bedekt; 4 grijns masker; 7 bruiner donkerder. Hoogvliet, Op de tweede verjaardag van mijn zoontje Willem Hoogvliet 58 12 om... poëzij dat ik traag ben in het dichten; 14 't zich belgen zich boos maken; 20 het eerste windsel de doek waarmee een baby ingebakerd werd; 24 slaapkoets bedje; 31 wichtje jongetje.
Vreugde en verdriet in kleine kring
129 ADOLESCENTEN
Maria van Reygersbergh, Aan Pieter de Groot 62 pistoletten goudstukken; vijftienhonderd gulden een groot bedrag, ongeveer het jaarsalaris van een goedbetaalde hoogleraar. Huygens, Passages uit Hofwijck 68 3 wetenschap en deugd onderwijs en goed voorbeeld; 4 tweede jeugd adolescentie; 7,8 beveel ik... doe hun zuster beveel ik in de zorg van hen allen aan, zoals ik God voor alle vijf kinderen bid; 9 kas geldkist; mijn genegenheden dat waar ik van houd (de boomgaard bijvoorbeeld); 11 op... wordt op onbeperkt krediet; 13 erven erfgenamen; 16 knechtjes jongetjes; 17 lijdelijk acceptabel; 24 't Achterom drukke Haagse straat. Huygens junior, Passages uit zijn Journaal 69 met de sjezen te vliegen met (lichte) rijtuigjes te racen; Keyser Huygens gouverneur; Rivet waarschijnlijk een zoon van een collega van Constantijn senior in de Domeinraad; Van der Staal studerende zoon van een tegenstander van Lodewijk Huygens, de oom van Tien; Guiran Tiens net aangestelde nieuwe gouverneur; gedronken gerookt; gedebaucheerdste losbandigste. Luyken, Op het overlijden van Casparus Luyken 72 9 dat... vand zodat ik het niet vond; 13 onnooz'le onschuldige; 15 duchten vrees; 18 hartenlijd leed, verdriet; 26 laat... een waardig ding laat niet gemakkelijk een kostbaar iets schieten; 28 wijl... hing omdat het heel belangrijk was; 32 dies dus; 36-41 Zo... ontbonden verwijzing naar het bijbelse verhaal van Jozef, die men dood waande. Het slot van het verhaal bracht echter een vreugdevolle ontknoping; 42 dat... sting zodat er vreugde in plaats van droefheid heerste; 47 gelei geleide; 50 d'allertrouwste Herder Christus, met een reminiscentie aan de tekst van Psalm 23; 63 Mens...stam Christus; 67 verjeugt verjongt, vernieuwt;
Vreugde en verdriet in kleine kring
130 75 d'allervaste... stad het hemelse jeruzalem; 79 schoon ook indien; 82 meer beter; bloot en bried open en bloot; 84 waar... schiet en in een positie waarbij elk deze bedreigt; 85 ter... stede op de juiste tijd en plaats; 86 ontbloot zichtbaar gemaakt; 88 besloot opborg (bij God); 98 Gode voor God. DE DOOD VAN KINDEREN
Vondel, Uitvaart van mijn dochtertje 77 1 die... zien die geen geluk tolereert; 2 verschoont spaart grijze liên oude mensen; 3 schicht pijl; 4 onnozel onschuldig; 7 wuft speels; onbestuurd zich vrijuit vermakend; 10 Fiane een kinder-liedje; 11,12 huppelde... loddereitje meedanste rond het schatje in het midden; 14 hoep hoepel; 15 schop schommel; 19 bonket stuiter; 21 elpenbeen ivoor; 22 beentjes bikkelkootjes; steen stoep; 33 gespeel speelkameraadje; 35 kaartje vriendinnetje; 40 kranke zwakke, schrale; 42 staatsie praal; haast snel. De Decker, Op 't graf van mijn zwagers zoontje Willem Verjannen 79 1 brok een stuk brood; 3 de... verstrikken de keel als het ware in een strik vangen; 5 over 't jaar meer dan een jaar geleden; 8 smachtte bezweek; 9 bete hap; 10 de... sloot de adem afsneed; 16 ermen armen; 17 straks zo-even; 25 Onnozelheid Onschuldig kind; 30 de wakk're vederzwier bekwame zwierige pennenstreek (de vader was schoonschrijver van beroep); 33 straf wreed; 35 de bittere de bittere dood. Wittenoom, Aandachten over 't afsterven van mijn twee dochters en zwakke uittering van mijn oudste zoon 81 Aandachten Overdenkingen; 1 baren golven; 2 wedervaren zich voordoen; 3 gewoon volgens zijn gewoonte; 5 wel beradig weloverwogen; 6 te... naar het zeil te strijken al naar gelang; vlij-
Vreugde en verdriet in kleine kring
131 en schikken; 7 mijn... vlagen de onstuimige slagen die mij hebben getroffen; 10 nemen mij zij gunnen mij niet; 12 vervoerde... reên verleidde tot onredelijkheid; 13 die... wallen gij die (veilig) tussen groene dijken; 14 ruim schoots zeilend met de schoot gevierd; 15 keurt oordeelt; 17 kaak windvlaag; want scheepswant; 20 bestorven zien er doodsbleek uitzien; 23 mijn kranken mijn zieke kinderen; 24 Zo Dan; krank zwak; te... gezicht te kwetsbaar, te zwak van inzicht; 27 veil veilig; 28 buiten last aan hen die de last van het leven niet meer dragen; 31 de lauwer de lauwer-krans (gestorvenen sierde men met een krans om het hoofd); 33 uitgericht voltooid; 35 de Bruigom Christus; gedogen toestaan te gaan; 38 weer... jagen vgl. Mattheus 20; 39 waar terwijl er; 40 in Abrams schoot vgl. Lucas 16; 46 Dies Daarom; 50 ter veil'ge naar de veilige; 51 vest... vast maak mijn hoop stevig vast; 52 zo dan; spad’ laat; 53 betrachten overwegingen; 54 staag bereid aanhoudend ervoor klaar. Cats, Tweeëntachtigjarig leven [fragment] 83 4 is... bijgebleven heb ik behouden; 6 wan voortbracht; 10 verstand begrip; 11 zonder meer als enigen; 15 om iemands wil terwijl iemand (haar) wilde; 16 nam... paren beschouwde het als een geluk ze aan een goede man te kunnen geven; 17 wat... mens zo staat het (nu eenmaal) met de mens; 18 ging onderdies raakte ondertussen; waarde panden geliefde kinderen. VOLWASSEN KINDEREN EN HUN FAMILIE
Susanna Hoefnagel, Brieven aan haar zoon Constantijn Huygens 84 het krip krip of crêpe is een dunne stof die, in zwart, voor rouwk-leding werd gebruikt; biddag door de overheid uitgeschreven dag waarop in alle kerken gebeden wordt om Gods zegen in moeilijke omstandigheden.
Vreugde en verdriet in kleine kring
132 Geertruyd Huygens, Brief aan haar broer Constantijn 89 Lucretia van Trello, Dorothea van Dorp vriendinnen van Constantijn Huygens. Huygens, Door het lange verloop van zo menige jaren 91 3 noo ongaarne; 5 als zoals; 6 geldt niet een stro is niets waard. Verbeeck, Memoriaal [fragment] 92 1 schragen torsen; 3 laas helaas; 4 vergaat... druk gaat ten onder in deze tegenspoed; 6 naar... staat overeenkomstig onze stand; 7 Mijn bloed Mijn eigen familie; zij...of zij kijken de andere kant op; 9 loten kinderen; 10 de vierde namelijk ik, Hermanus Verbeeck; 12 ten... moeder als niet mijn vrouws moeder; 13 ingenomen in huis genomen; 14 voor...jaar alleen voor dit jaar; 18 kampen strijden. Six van Chandelier, Geboortekrans van amarant 94 amarant sierplant, symbool van onsterfelijkheid; 3 dies derhalve; 4 haag'lig hagelwit; omspeten omkransen; 6 De... sterven in Psalm 90 worden aan de sterken tachtig levensjaren gegund; 7 ree klaar; 8 kerfstok... kerven schulden laten vereffenen; 9 de schuld... schuld bedoeld is de erfschuld waarin de mens deelt al zou hij zelf geen zonde hebben begaan; 12 lacie helaas; 13 flus aanstonds; begrijp bereken; 15 pijp kandelaar; 16 stil uit zachtjes uitgegaan; 18 moeder... allen Eva, als oerschuldige; 19 zelfs... niet de dood begon immers in Eva; 20 verschoont spaart; 24 erfgenoten nakomelingen; 25 slindend dodelijk; zwaard... draad het zwaard van Damocles; 26 jongen jonge mensen; 29 hoe gauw hoe snel en behendig ook; 30 schikkelijk zich schikkend; 31 blijft sterft; 34 in 't... slavernijen de dood bevrijdt ook van aardse gebondenheden; 35,36 weer verjeugd men veronderstelde wel dat de doden bij de opstanding weer drieëndertig jaar zouden worden, de leeftijd van Christus; 38 zijn voeten nl. van de dood; 40 kwijtbrief teken dat men de schuld geboet heeft; 44 God wil God moge.
Vreugde en verdriet in kleine kring
133 Six van Chandelier, Ontroeringe van geest op het bezichtigen van mijn vaders en broeders lijken 96 3 kenlijk herkenbaar; 3,4 't haar... monds het haar van zijn baard; 4 diep in de diepte (van het graf); 8 zijden bloemen de toen gebruikelijke krans van kunstbloemen; 9 liefste pand dierbaarste familielid; 13 ik... verzaam mij bij u voeg; 14 stromen stromen tranen. Lodenstein, Op de aankomst van mijn vader en zuster 97 1 Had... voor Was u voornemens; 2 met één tot één met één kind naar een ander kind; 14 op zijn beloft’, en op zijn liefde getrouw aan zijn belofte en zijn liefde; Grasmaand april. De Decker, Aan de lente van het jaar 1658 99 6 geschikt voorbeschikt; 10 gemerkt aangezien; 16 winter voorgetreden voorafgaande winter; 22 de Ram genaken (de zon bereikt het sterrenbeeld Ram op 21 maart); 24 als ik plag zoals ik gewoon was; 25 Maar... het Maar als het zonnevuur; 27 middellijn evenaar; 28 betrappen overvallen; 29 onze... aan in zijn aanval op het hoofd van ons huisgezin; 30 welhaast snel; 32 en hem tegen de vader; 48 zand zond; 49 De wildzang Het vogelgezang; 50 stervende gesteen gezucht van een stervende; 60 lijkgeschrei rouwbetoon; 62 schier... dracht bijna half gevorderd (halve maan); 63 dies daarom; fluks aanstonds; 64 staat voltogen voltooid is; 65 meise in de maand mei schijnende; 82 het allerhoogste in de hoogste mate; 85 uw kar de wagen van de zonnegod; 104 't verleên het vorige; 108 int inkt; 115 goed gevallen welbehagen. De Decker, Aan mijn broeder, op Batavia in Oost-Indië overleden 103 3 lijkgebaren geschrei om de dode; 5 oosterbaren oostelijke zeeën; 12 bezweken wankelende; 16 het haar het hare; 18 maar bericht; 19 die... ongetrouwe die bittere en trouweloze dood; 20 van...
Vreugde en verdriet in kleine kring
134 rouwe nl. van die om de broer naar die om de vader; 21 nauw nauwelijks; 22 des... plichten de plicht rouwkledij te dragen; 25 onverzet'lijk kruis onherstelbaar leed; 31 bezet... zinnen gematigd van aard; 40 ooit steeds; 43 kramerijen snuisterijen; 47 maar voor... kist voor het levensonderhoud, niet voor de geldkist; 51 zijn huishulk zijn huis (voorgesteld als een scheepje in de storm); 58 leuren beuzelingen; 60 te dart'len uitgelaten te zijn; 66 zo graag net zo graag; 68 voegde beschikte; 70 effen gelijk-moedig; 74 ooit steeds; 77 d'Atheense Bij Plato, die wel de ‘bij van Athene’ werd genoemd omdat zijn woorden vloeiden als honing; 86 noen- en avondmaal middag- en avondeten; 91 beleefde liefderijke; 95 galle-smook uit de gal oprijzende damp; 109 ongedaan ongezond; 111 derven verliezen; 116 die... beklijven die onze huishouding in stand hielden; 125 harde nauwelijks; 126 plach placht te zijn; 136 beroerd in beroering gebracht; 138 Walvisch het schip waarmee David naar Indië voer; ontvoerd afgenomen; 139 wat overdroeve maren aan welke zeer droevige berichten; 140 zijt ontvaren bent ontkomen. KLEINKINDEREN
Huygens, Kindskinderen liefde 109 Kindskinderen liefde Liefde voor de kleinkinderen; 1 stel... toon laat mij graag zien. Huygens, Grafschrift van mijn lieve kindskindje Suzanne Constance Doublet 109 2 handvollen volop; overhoop van een overvloed van; 5 beleefde vriendelijke. Huygens, Kinderrijm aan mijn derde zoons zoontje 110 2 cosijntje kleinzoontje; 4 vast steeds maar; 13 neefje kleinzoontje; 22 arme guit arme drommel; 27 hiernaar hierna.
Vreugde en verdriet in kleine kring
135 Huygens, Pillegift 111 Pillegift Geboortegeschenk; 1 aangedoopte peet door de doop ingelijfde petekind; 4 gezintje gezinnetje; 7 je begintje het begin van jouw leven.
Vreugde en verdriet in kleine kring
136
Index Jacob Cats (1577-1660) Papieren kind 39 Jacob Cats, Alle de wercken, 11, Amsterdam 1712, fol. B1r. Tweeëntachtigjarig leven [fragment] 83 Jacob Cats, Twee en tachtig-jarig leven, van zijn geboorte af tot zijn dood toe. Aen desselfs veertien kints-kinderen, dienende tot naricht van de selve. In: Jacob Cats, Alle de wercken, 11, Amsterdam 1712, p. 49. De Zeeuw Cats was advocaat, raadpensionaris van Holland en dichter van onder meer emblemata, een huwelijksleer en moraliserende vertellingen. Zijn berijmde autobiografie stamt uit 1659.
Jeremias de Decker (1609-1666) Zuchten en tranen over 't lijk van mijn vader, overleden 16 mei 1658 99 Aan de lente van het jaar 1658 99 Aan mijnen broeder, op Batavia in Oost-Indië overleden 103 J. de Decker, Rym-oeffeningen, Amsterdam 1659, 111, p. 90-99. Op 't graf van mijn zwagers zoontje Willem Verjannen, al etende en krijtende gebleven 79 J. de Decker, Lof der geldsucht ofte Vervolg der Rijm-oeffeningen. Amsterdam 1667, 11, p. 19-20. De Decker, makelaar te Amsterdam, is vooral bekend om zijn barokke lijdensgedicht Goede Vrijdagh. Hij schreef verder veel puntdichten en een ironische satire: Lof der Geldsucht. Aan zijn overleden vader wijdde hij een vijfdelige cyclus gedichten.
Hugo de Groot (1583-1645) Aan Maria Reygersbergh, over mijn verlossing uit de eeuwige gevangenis 16
Vreugde en verdriet in kleine kring
137 Verscheyde Nederduytsche gedichten, van Grotius, Hooft, Barlaeus, Huygens, Vondel en anderen. Verzamelt door JV. JS. TVD. B. GP. CLB, Amsterdam 1651, p. 103-105. Hugo de Groot, politicus en veelzijdig geleerde, dichter en briljant jurist, is bij het grote publiek vooral bekend gebleven door zijn ontsnapping in een boekenkist uit gevangenschap in slot Loevestein. Hij dichtte voornamelijk in het Latijn, maar wendde zich vooral tijdens zijn gevangenschap ook tot het Nederlands, onder meer met het leerdicht Bewys van den waren godsdienst. In 1608 trouwde hij met Maria van Reygersbergh, dochter van een burgemeester van Veere. Haar vader was in de jaren tachtig tijdens het bewind van Leicester naar Noord-Frankrijk uitgeweken, waar Maria werd geboren.
Willem van Heemskerck (1613-1692) Hik-snikken over 't kinderlijk-lijk van mijn zoontje 21 Bloemkrans van verscheiden gedichten, door eenige liefhebbers der poëzij bij een verzamelt, Amsterdam 1659, p. 232. Van Heemskerck, glasgraveur, lakenbereider en later staal-meester te Leiden, heeft enige naam gemaakt als auteur van een bijbels toneelstuk, Hebreeusche Heldinne, dat in 1645 onder de titel Judith en Holofernes tweemaal in de Amsterdamse Schouwburg werd vertoond. Als dichter presenteerde hij zich in de verzamelbundel Bloemkrans van verscheiden gedichten met een aanzienlijke hoeveelheid gelegenheidspoëzie, vooral gericht tot bekenden uit de remonstrantse hoek.
Suzanna Hoefnagel (1561-1633) Brieven aan haar zoon Constantijn Huygens 84 Constantijn Huygens. De briefwisseling, J.A. Worp ed. 1, 's-Gravenhage 1911, p. 149-153, 161-162, 164, 171. Suzanna Hoefnagel was de dochter van een rijke Antwerpse koopman. Ze trouwde in 1592 met Christiaan Huygens, secretaris van de Raad van State. Constantijn was haar tweede zoon.
Vreugde en verdriet in kleine kring
138 Haar echtgenoot overleed in februari 1624. Twee weken later vertrok Constantijn met een gezantschap naar Engeland. De brieffragmenten stammen uit de maanden daarna.
Johanna Hoobius (ca. 1614-ca. 1642) Johanna van Beyeren aan haar beminde, na zijn vertrek 15 Het lof der vrouwen, geschreven en gerijmt door Iuffr. Iohanna Hoobius. In haer leven geweest de huysvrouw van Sr. Arnout van Beyeren. Amsterdam 1643, p. 22. Johanna Hoobius was de vierde dochter van Jacob Hoobius, burgemeester van Brouwershaven. Zij stierf op ongeveer dertigjarige leeftijd. Over Johanna's leven is niet veel meer geboekstaafd dan dat zij met de verder onbekend gebleven Arnoud van Beyeren trouwde en met hem uit Zeeland trok. De postume uitgave van haar dichtbundel werd verzorgd door de Amsterdamse auteur Jan Hermansz. Krul.
Pieter Cornelisz. Hooft (1581-1647) Dartelavond 10 Op liefs afwezen 12 Aan een nieuwgeboren jongen 21 P.C. Hooft, Lyrische poëzie, P. Tuynman en G.P. van der Stroom ed., Amsterdam 1994, 1, p. 314-315, 499-501, 293. Aan de ridder Huygens 57 Aan Arnout Hooft 66 P.C. Hooft, De briefwisseling, H.W. van Tricht ed., Culemborg 1976-1979, 11, brief 803; 111, brief 1319. Hooft is de meest kenmerkende vertegenwoordiger van de Noord-Nederlandse renaissanceliteratuur. Hij schreef veel liefdespoëzie, maar was ook een vernieuwer van het drama en de auteur van een grote geschiedenis van de Nederlandse Opstand.
Vreugde en verdriet in kleine kring
139
Arnold Hoogvliet (1687-1763) Op de tweede verjaardag van mijn zoontje Willem Hoogvliet, 58. Arnold Hoogvliet, Vervolg der mengeldichten, Rotterdam 1753 58 De bankemployé Hoogvliet is vooral bekend als dichter van het grootse oudtestamentische epos Abraham de Aartsvader in twaalf zangen, dat in de achttiende eeuw tien drukken beleefde, maar hij stelde ook een bundel Mengeldichten samen met gelegenheidspoëzie.
Christiaan Huygens sr. (1551-1624) Constantijn 21 De vader van de dichter Constantijn Huygens werd geboren in Ter Heide bij Breda. Op zevenentwintigjarige leeftijd werd hij secretaris van Willem van Oranje en na diens dood was hij veertig jaar lang secretaris van de Raad van State.
Constantijn Huygens (1596-1687) Geboorte van mijn zoons, p. 21. 't Leven mijner zonen, p. 43. 't Leven mijner dochter, p. 46. ‘Constantijn Huygens beschrijft het leven van zijn kinderen’. In: Huygens herdacht. Catalogus bij de tentoonstelling in de Koninklijke Bibliotheek ter gelegenheid van de 300ste sterfdag van Constantijn Huygens 26 maart - 9 mei 1987, Arthur Eyffinger ed. Den Haag 1987, p. 9, 113, respectievelijk p. 84 (Christiaan sr. over Constantijn), 97, 105, 124, 127, 129 en p. 147, 151. Passages uit Hofwijck 68 Hofwijck. Het gedicht en de buitenplaats van Constantijn Huygens, Ton van Strien e.a. ed., Zutphen 2002, r. 1037-1044 en 2637-2652. Cupio dissolvi. Op de dood van Sterre 41 ‘Door het lange verloop’ 91 Kindskinderen liefde 109
Vreugde en verdriet in kleine kring
140 Grafschrift van mijn lieve kindskindje Suzanne Constance Doublet, overleden 11 november 1612 109 Kinderrijm aan mijn derde zoons zoontje 110 Pillegift 111 Constantijn Huygens, De gedichten, J.A. Worp ed., Groningen 1892-1899, respectievelijk III, p. 46, VII, p. 340, VII, p. 182, VIII, p. 85, 305 en 340-341. De veelzijdige Huygens, secretaris van de Oranjes, dichtte in vijf talen. Naast talloze epigrammen schreef hij een aantal lange beschouwelijke gedichten, waarvan Hofwijck het bekendste is. In zijn poëzie streefde hij naar een uiterst kernachtig taalgebruik, maar evenzeer kenmerkend is zijn ‘conversatietoon’, alsof hij een bekende toespreekt.
Constantijn Huygens jr. (1628-1697) Dagboekpassages 69 Constantijn Huygens, den zoon, Journaal van 21 october 1688 tot 2 sept. 1696, Utrecht 1876-1877. De zoon van de dichter volgde zijn vader op als secretaris van de prins van Oranje, in zijn geval Willem III. Zijn dagboek over zijn dagelijkse beslommeringen is fragmentarisch overgeleverd.
Geertruyd Huygens (1599-1680) Brief aan haar broer Constantijn 89 Constantijn Huygens, De briefwisseling, J.A. Worp ed., 1 (1608-1634). 's-Gravenhage 1911, p. 117-118. Geertruyd Huygens was een jongere zuster van de dichter Constantijn Huygens. Ze trouwde in 1632 met Philips Doublet en kreeg drie zoons, waarvan er twee stierven als kind.
Jodocus van Lodenstein (1620-1677) Op de aankomst van mijn vader en zuster, als ik de wagen tegemoet wandelde 97
Vreugde en verdriet in kleine kring
141 Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen, behelsende eenige stichtelycke liederen, en andere gedichten, 5e druk, Amsterdam 1695, p. 286. De predikant Lodenstein was betrokken bij de beweging der ‘Nadere Reformatie’, die streefde naar een dagelijkse levenspraktijk die geheel in dienst stond van de calvinistische beginselen. Zijn poëzie werd pas kort voor zijn dood uitgegeven in de bundel Uyt-spanningen, die in de eeuw daarna vijftien keer herdrukt zou worden.
Jan Luyken (1649-1712) Schoonheid is bekoorlijk 8 Jan Luyken, Duytse lier, A.J. Gelderblom, A.N. Paasman en J.W. Steenbeek ed., Amsterdam 1996, p. 110-112. Beminde zoon 71 Jan Luyken, Brieven zonder censuur. Met een bloemlezing uit de gedrukte brieven, Herman Vekeman ed., Keulen 1983, p. 64-67. Op het overlijden van Casparus Luiken, geboren 1672 en gestorven 1708 72 Jan Luiken, De zedelijke en stichtelijke gezangen, Amsterdam 1709, p. 260-264. De dichter Jan Luyken verwierp na een bekering tot een piëtistisch gezinde religiositeit zijn amoureuze jeugdwerk Duytse lier. Naderhand gebruikte hij zijn briljante kwaliteit als graficus onder meer voor de prentjes in zijn reeks van emblematabundels met een religieuze of moralistische strekking.
Cornelis van Overstege (1625-1662) Op de geboorte van mijn oudste dochter Maria, geboren de 5de juni 1650; wezende eerste pinksterdag 21 Cornelis van Overstege, Poëzy. Wereldlyke en geestelyke, Dordrecht 1661, p. 196-197. Van Overstege maakte deel uit van het Dordrechtse regen-
Vreugde en verdriet in kleine kring
142 tenmilieu. Hij vervulde functies als heemraad en dijkgraaf. Zijn bundel, waaraan ook zijn vrouw Elisabeth le Petit bijdroeg, bevat allerlei soorten gelegenheidsgedichten op de hele bovenlaag van de Dordtse bevolking.
Maria Petyt (1623-1677) Vader en moeder, toen ik de waterpokken kreeg 48 Roeping 50 Het leven van Maria Petyt, J.R.A. Merlier ed., Zutphen 1976, p. 28-30 en 48-50. Maria Petyt trad al jong toe tot de derde (leken)orde van Carmel. Zij was strikt gezien geen kloosterlinge, maar leefde wel volgens de kloosterregel van de karmelietessen onder de geestelijke leiding van een karmeliet. Vanaf 1657 tot haar dood woonde ze met een medezuster in een ‘kluis’ te Mechelen, waar zij in een geur van heiligheid stond. Op verzoek van haar biechtvader beschreef zij haar levensloop, die postuum werd gepubliceerd. De tweede druk van 1683 noemt het werk ‘vol van volmaakte deugden, om na te volgen, van goddelijke gunsten, verlichtingen, ende bewerkingen om van te verwonderen, ende God te loven’.
Hubert Kornelisz. Poot (1689-1733) Op de dood van mijn dochtertje 9 Hubert Korneliszoon Poot, Bloemlezing uit de gedichten, Maria A. Schenkeveld-van der Dussen ed., Zutphen z.j., p. 89-90. Van Poot, als dichtende boer uit het Zuid-Hollandse Abtswoude een fenomeen in de achttiende eeuw, werd in 1716 een bundel Mengeldichten gepubliceerd. Later verschenen drie delen Gedichten. Hij trouwde pas in 1732 en overleed al in het volgende jaar aan een pijnlijke nierkwaal, na nog de dood van zijn pasgeboren dochtertje te hebben meegemaakt.
Vreugde en verdriet in kleine kring
143
Maria van Reygersbergh (1589-1653) Aan Pieter de Groot 62 Aan Cornelis de Groot 64 Brieven van en aan Maria van Reigersberch, H.C. Rogge ed., Leiden 1902, LXIV, p. 218-220. Maria van Reygersbergh, afkomstig uit een vooraanstaande Zeeuwse familie, trouwde in 1608 met Hugo de Groot, toen ambtenaar in Den Haag. Als remonstrants gezind pensionaris van Rotterdam werd De Groot in 1618 gearresteerd. In 1621 organiseerde Maria zijn ontsnapping uit slot Loevestein.
Pieter Rixtel (?-1673) Op mijn trouwdag, de 18de februari, anno 1661 30. P. Rixtel, Mengel-Rymen, Haarlem 1669, p. 70-73. Pieter Rixtel was van 1667 tot zijn dood factor (artistiek leider) van de Haarlemse rederijkerskamer De Wijngaertrancken. Hij had daarvoor ook contact met de kring rond Jan Zoet, maar gezien Zoets hatelijke grafschrift op Rixtel was die relatie snel bekoeld. Behalve zijn Mengel-rijmen, met naast gelegenheidsgedichten ook religieuze poëzie, is er van hem een ‘treur-blijeindend’ toneelstuk, Grooten Robbert, gebaseerd op een episode uit de geschiedenis van de Angelsaksen.
Dirk Schelte (1639-1715) Op het jaargetijde van mijn liefste 36 Mijn huisvrouw, op de laatste avond van haar 46ste jaar deerlijk van de trappen gevallen, de 29ste september 1690, en de 30ste dito verjaard 37 Aan zijn kind Daniël, 1 jaar oud zijnde, 1669 54 In mijn zoontje Daniëls eerste schrijfboekje, zo als hij ermee naar school ging 55 Mijn twee jongste kinderen te Hillegom school liggende, schreef Lodewijk, de 5de juli 1693 56 Antwoord [van vader aan Lodewijk] 56
Vreugde en verdriet in kleine kring
144 Lodewijk Schelte, op zijn 12de verjaardag, de 8ste juni 1695 56 Dirk Schelte, De rijmwerken in verscheide verdeelingen geschikt, Amsterdam 1704, respectievelijk p. 433, 574-575, 401-402, 262, 394-395, 578. Dirk Schelte was een gegoede handelaar in Amsterdam. Hij had er een juwelierszaak en was kennelijk vanuit dien hoofde ook ‘bewaarder der kostbaarheden in de bank van lening’. Een hofstede aan de Vecht was het resultaat van zijn werk. Schelte is twee keer getrouwd geweest en hield uit die huwelijken tien kinderen over. Hij was goed bekend in literaire kringen, zoals blijkt uit zijn vriendschappelijke relatie met uiteenlopende figuren als de predikant Balthasar Bekker, Hieronymus Sweerts, Jan Six en Kornelia van der Veer.
Joannes Six van Chandelier (1620-1695) Geboortekrans van amarant. Aan Katarina Jeheu, weduwe van wijlen Joos Julien 94 Ontroeringe van geest op het bezichtigen van mijn vaders en broederslijken 96 J. Six van Chandelier, Gedichten, A.E. Jacobs ed., Assen, Maastricht 1991, 1, p. 411-412, respectievelijk p. 96. Joannes (of Jan) Six van Chandelier had een bloeiende zaak in ‘gedroogde kruiden en vruchten’ in de Amsterdamse Kalverstraat. In 1657 verscheen zijn verzameling Poëzy, met veel over zijn persoonlijk leven, onder andere in oorspronkelijke reisgedichten (Spanje, Italië, Spa). Hij was een bewonderaar van Horatius en streefde naar een eigenzinnige wijze van uitdrukken. Zijn poëzieopvatting is gekarakteriseerd als ‘anti-idealistisch’.
Adriaen Steyn Op de dood van mijn kind 27 Aan iemand die de dood van zijn kind beweende 28 Geboorts-vermaning aan mijn eenjarige zoon 28
Vreugde en verdriet in kleine kring
145 Aan het dode lichaam van mijn naastbestaande 28 A. Steyn, De puntige poëet in de wapenen of de stapel nieuwe punt-dichten, Rotterdam 1669, respectievelijk p. 206, 182, 206, 203. Naar Adriaen Steyn (ook: Adriaan van Steyn) is voorzover bekend geen biografisch onderzoek gedaan. Hij is geboren in Delft en woonde later in Rotterdam. Naast puntdichten en gelegenheidsversjes schreef hij een paar toneelstukken, waaronder Lammert Meese of de klucht van de melckboer (1661).
Hieronymus Sweerts (1629-1696) Aan mijn zoontje Constantinus Sweerts 52 Morgengebedeken voor mijn kleine zoontje 53 H. Sweerts, Alle de gedichten, Amsterdam 1697, p. 230-232, respectievelijk 241. Hieronymus Sweerts werkte als drukker in Amsterdam, eerst op de drukkerij van zijn tante Elisabeth Sweerts, de weduwe van Paulus Aertsz. van Ravestein, en na haar overlijden voor haar dochters Hester en Maria. Hij gaf een zeer gevarieerd fonds uit, met onder andere bijbels, en was zelf actief als auteur van godsdienstige en komische werken.
Hermanus Verbeeck (1621-1681) Memoriaal [fragment] 92 Hermanus Verbeeck, Memoriaal ofte mijn levenraijsinghe, Jeroen Blaak ed., Hilversum 1999, p. 143. De rooms-katholieke Amsterdammer Verbeeck volgde zijn vader op in het vak van bontwerker, maar probeerde vervolgens in het onderhoud van zijn gezin te voorzien als makelaar, waagklerk en grutter. Van hem is een manuscript overgeleverd met zijn berijmde autobiografie en vijf (nooit gespeelde) toneelstukken.
Vreugde en verdriet in kleine kring
146
Joannes Vollenhove (1631-1708) Op het jaargetijde van mijn ega [fragment] 33 Op het jaargetijde van mijn liefste 34 J. Vollenhove, Poëzy, Amsterdam 1686, p. 95 en 542-544. De burgemeesterszoon Vollenhove was een gevierd predikant te Zwolle en Den Haag. Als dichter behoorde hij tot de navolgers van Vondel. Het meest bewonderd werd zijn gedicht Kruistriomf (1656), dat in barokke beelden het lijden van Christus schildert. Naast veel gelegenheidsgedichten schreef hij voornamelijk stichtelijke poëzie.
Joost van den Vondel (1587-1679) Kinder-lijk 25 Uitvaart van mijn dochtertje 77 De werken van Vondel, J.F.M. Sterck e.a. ed., III, Amsterdam 1929, p. 388-389 en 396-397. De breedte en diepgang van zijn poëtisch oeuvre, gevoegd bij een ongeëvenaarde taalvaardigheid, maken Vondel tot de belangrijkste dichter uit de Gouden Eeuw. Hij schreef drieëndertig toneelstukken, en een onafzienbare hoeveelheid gelegenheidsgedichten, van omvangrijke lofdichten op de grootheid van Amsterdam tot intieme herdenkingsverzen voor zijn kinderen.
Dirck Cornelisz. Wittenoom Aandachten over 't afsterven van mijn twee dochters en zwakke uittering van mijn oudste zoon 81 Hollantsche Parnas, of verscheide gedichten gerijmt door J. Westerbaen, J.v. Vondel, J. Vos, G. Brant, R. Anslo, en andere voornaamste dichters onzer eeuwe. Door T. van Domselaar verzamelt, Amsterdam 1660, 1, p. 477-479. Van Dirck Cornelisz. Wittenoom is niet veel meer bekend dan dat hij in 1639 een tragikomedie schreef, Thiëstes en Anticlia, op de regel ‘De wereld is een speeltoneel, elk speelt zijn rol
Vreugde en verdriet in kleine kring
147 en krijgt zijn deel’ (de spreuk van Vondel die op de poort van de Amsterdamse Schouwburg stond). Het stuk werd in 1653 viermaal in de Amsterdamse Schouwburg opgevoerd. Daarnaast schreef hij in 1643 een lijkdicht voor de remonstrantse voorman Simon Episcopius.
Jan Zoet (1608?-1674) Aan de eerbare Machtelt Klaas, op zeker toeval, en gelegenheid van mijn geboorts verjaringe. In Amsteldam, de zesde dag van Dorremaand des jaars 1651 19 Jan Zoet, d'Uitsteekenste digt-kunstige werkken, Amsterdam 1675, p. 227. Jan Zoet, onder meer acteur, herbergier en pamflettist, beoefende vrijwel alle genres in de zeventiende-eeuwse poëzie: hij schreef een paar kluchten, een herdersspel, een tragikomedie en twee treurspelen, liedjes, emblemata, satirische gedichten over politieke en godsdienstige onderwerpen, lofdichten op de Oranjes, allerlei ander gelegenheidswerk en gedichten met een stichtelijke en religieuze boodschap. Hij vertaalde verder prozawerken uit het Duits en ontwierp tableaux vivants. Zijn godsdienstige opvattingen gaven aanleiding tot veel spot en kritiek. In 1651 werd hij wegens ongezouten kritiek op regenten voor zes jaar uit Amsterdam verbannen. Over zijn vrouw Machtelt Claesz, ging het gerucht dat ze veroordeeld was geweest tot het Spinhuis, waar opgepakte hoeren een werkstraf uitzaten.
Vreugde en verdriet in kleine kring