Mr. F.B.M. Olijslager
Vorderen camerabeelden door de politie Bij het vorderen van gegevens van bedrijven en instellingen blijkt dat camerabeelden tot de meest gevorderde gegevens behoren. De afgelopen tijd is hierover veel jurisprudentie verschenen omdat niet geheel duidelijk was op basis van welke wettelijke bepaling deze gegevens door de politie gevorderd moesten worden. Voor de praktijk is duidelijkheid van belang. Daarover gaat deze bijdrage. Gegevens van bedrijven en instellingen kunnen van groot belang zijn voor het opsporingsonderzoek, niet alleen indien het gaat om het bestrijden van financiële criminaliteit, maar ook bij de bestrijding van andere vormen van criminaliteit. Gegevens over rekeningen, financiële transacties, bezochte webpagina's, beelden van beveiligingscamera’s, lidmaatschappen en abonnementsverstrekkingen bieden inzicht in bijvoorbeeld relatienetwerken van personen, iemands verblijfplaatsen gedurende een bepaalde periode, iemands voorkeuren en inzicht in geld- en goederenpatronen. De politie vergaart in het belang van het opsporingsonderzoek op verschillende manieren gegevens en mag deze gegevens in combinatie met elkaar verwerken en veredelen met gegevens die in de politieregisters voorhanden zijn. Wetboek van strafvordering Het Wetboek van strafvordering (hierna afgekort tot: WvSv) kent vanaf 1 januari 2006 specifieke opsporingsbevoegdheden voor het verkrijgen van gegevens door opsporingsambtenaren. Onder gegevens worden verstaan: iedere weergave van feiten, begrippen of instructies, die geschikt is voor overdracht of verwerking door personen of systemen. Gegevens zijn derhalve alle data die vastgelegd zijn door bedrijven en instellingen en op deze gegevens is doorgaans de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing. Behoudens uitzonderingen betekent dit dat het bedrijven en instellingen niet vrijstaat de gegevens zonder meer te verstrekken aan de politie als zij daarom vraagt. Bedrijven en instellingen leggen gegevens immers vast voor hun eigen doelen en niet om de politie te helpen misdrijven op te helderen. In beginsel mogen bedrijven gegevens alleen beschikbaar stellen als de opsporingsambtenaar over een wettelijke titel beschikt op grond waarvan de bevraagde partij verplicht is de gegevens te verstrekken. Bedrijven en instellingen die hierin onzorgvuldig zijn kunnen door degene wiens gegevens zijn verstrekt aansprakelijk worden gesteld voor geleden schade. Hoewel het natuurlijk sympathiek is om de politie te helpen zitten bedrijven niet te wachten op dit soort afbreukrisico’s. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de bepalingen omtrent het vorderen met name in het leven zijn geroepen om de belangen van de persoon die gegevens afgeeft te beschermen, meer dan de belangen van de persoon op wie de gegevens betrekking hebben. De regelingen over het vorderen van gegevens scheppen zowel voor bedrijven en instellingen als voor de justitiële autoriteiten duidelijkheid over de verstrekking en vergaring van gegevens. De keerzijde is dat sprake kan zijn van onrechtmatig verkregen bewijs als de politie op een verkeerde rechtsgrondslag de derde dwingt gegevens beschikbaar te stellen. Dat kan leiden tot bewijsuitsluiting met als gevolg dat de verdachte wegens gebrek aan bewijs wordt vrijgesproken. Het risico voor het Openbaar Ministerie dat de rechter de verkregen gegevens onrechtmatig oordeelt omdat de wettelijke bepalingen niet in acht zijn genomen is echter niet zo groot. Hoewel de Hoge Raad van mening is dat gegevens ofwel door middel van een vordering ofwel uit eigen beweging door aangever aan de politie moeten zijn verstrekt is
1
bewijsuitsluiting en daarmee vrijspraak van de verdachte vrijwel nooit aan de orde.1 Vrijwillige verstrekking De wetgever heeft uitdrukkelijk bepaald dat het opsporingsambtenaren niet vrij staat om derden te vragen gegevens op vrijwillige basis te verstrekken. De gedachte hierbij is dat de derde veelal over onvoldoende inzicht beschikt in het opsporingsonderzoek om een goed besluit te nemen. Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens moet de derde immers het belang van de opsporing afwegen tegen het belang van degenen wiens gegevens worden verwerkt. Vrijwillige verstrekking is alleen nog aan de orde indien het initiatief tot verstrekking uitgaat van de derde in verband met een belang dat de derde aangaat. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien het doel van de gegevensverwerking (bijvoorbeeld cameratoezicht) is om personen en goederen te beschermen. Met dit doel is verenigbaar dat camerabeelden aan de politie worden verstrekt als daarmee de dader van een inbraak kan worden geïdentificeerd. Het verstrekken van gegevens ligt dan veelal in het verlengde van het doen van aangifte. Om die reden heeft de wetgever, bij monde van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie Donner (TK, 27 oktober 2004, 29 441, 14-816) uitdrukkelijk de mogelijkheid open willen laten dat vrijwillig gegevens worden verstrekt en dat deze nadien rechtmatig door politie en justitie worden gebruikt. Door de rechter wordt de soep echter niet zo heet gegeten als die door de advocaat van de verdachte wordt opgediend.2 Meest toegepaste artikel De meest toegepaste artikelen om gegevens te vorderen zijn 126nd en 126ud WvS. Als bekend is dat een bedrijf of instelling over relevante gegevens beschikt, kan de officier van justitie op grond van 126nd (opheldering van een gepleegd strafbaar feit) respectievelijk 126ud (beraamde nog te plegen misdrijven in georganiseerd verband) vorderen dat bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens beschikbaar worden gesteld. Het gaat dan bijvoorbeeld om gegevens over diensten die verleend zijn, zoals de duur, de data en de aard van de dienstverlening, alsmede rekening- en betalingsgegevens. Deze gegevens kunnen van belang zijn om inzicht te krijgen op bepaalde gebeurtenissen en op het gedrag of het patroon van gedragingen van een persoon. De gegevens kunnen gevorderd worden van instellingen van 1
Bewijsuitsluiting is een bevoegdheid van de rechter en alleen aan de orde indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Daarbij houdt de rechter rekening houdt met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt voor de verdachte. 2 Vergelijk Hoge Raad van 21 december 2010, nr. 08/03502, LJN: BL7688. In deze zaak ging het om een bejaarde vrouw die in haar woning was bestolen door twee mannen die haar kort voordien, onder het mom dat ze van de thuiszorg waren, hadden begeleid naar een supermarkt, haar aldaar hadden geholpen bij het doen van boodschappen en haar vervolgens hadden thuisgebracht. De verdachten waren letterlijk “in beeld”gekomen naar aanleiding van de bestudering door de politie van videobeelden van de bewakingscamera van de supermarkt. De beelden waren niet uit eigen beweging maar op verzoek van de politie door een supermarktmedewerker verstrekt. Een vordering ex art. 126nd WvSv ontbrak. De Hoge Raad was met het gerechtshof van mening dat geen bewijsuitsluiting plaats diende te hebben. In andere gevallen is de rechter van mening dat het verzuim niet zonder gevolg kan blijven en verlaagde de rechter de hoogte van de straf. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Haarlem van 30 november 2010, 15/800643-10, LJN: BP8815. In een vonnis van de Rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 15 mei 2012 (LJN: BW5612) volstond de rechtbank met de vaststelling van het verzuim dat geen schriftelijke vordering tot verstrekking van camerabeelden is gedaan terwijl dat wel vereist was (126nd WvSv). In deze zaak werd de verdachte van een overval in een winkel herkend aan de hand van camerabeelden van andere bedrijven in dezelfde straat. De politie verkreeg de beelden van die bedrijven desgevraagd en zonder vordering.
2
wie redelijkerwijs door opsporingsambtenaren kan worden vermoed dat zij toegang hebben tot de gegevens. Een dergelijk vermoeden kan voortvloeien uit de gegevens die zijn verkregen op grond van de artikelen 126nc/126uc. Dit is een vordering om identificerende gegevens beschikbaar te stellen (“bankiert Olijslager bij u” of “wie is de rekeninghouder van bankrekeningnummer 4067278?”), maar ook bijvoorbeeld uit observatie of uit de resultaten van een doorzoeking. De bevoegdheid heeft betrekking op gegevens die op het moment van de vordering al door de instelling zijn verwerkt. De bevoegdheid van art. 126nd WvSv kan alleen worden toegepast in geval van verdenking van een misdrijf als bedoeld in artikel 67 lid 1 WvSv (dit zijn de wat ernstigere misdrijven) en wordt gedaan door de officier van justitie. Als geen sprake is van een misdrijf als genoemd in art. 67 lid 1 WvSv behoeft de officier van justitie een machtiging van de rechter-commissaris. De officier van justitie moet preciseren welke gegevens hij vordert. De bevoegdheid kan in beginsel betrekking hebben op een onbepaald aantal personen. In de parlementaire stukken wordt het voorbeeld gegeven van een casus waarin rond een bepaald uur een overval is gepleegd in de buurt van een benzinestation. Denkbaar is dat gegevens worden opgevraagd van personen die rond dat tijdstip benzine hebben getankt en elektronisch betaald hebben. Deze gegevens kunnen bijdragen aan de opheldering van het misdrijf. Gevoelige gegevens In de art. 126nf respectievelijk 126uf WvSv is voor de officier van justitie de bevoegdheid opgenomen om gevoelige gegevens te vorderen. Dit zijn gegevens bedoeld in art. 16 WBP (gegevens over godsdienst, ras, politieke gezindheid, gezondheid of seksuele leven). De officier van justitie behoeft voor deze vordering de machtiging van de rechter-commissaris. Voorts kan de bevoegdheid voor wat betreft art. 126nf/126uf WvSv alleen worden toegepast in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 WvSv dat gezien zijn aard of samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Hiervan is bijvoorbeeld sprake ingeval van moord, drugshandel, zedenmisdrijven, mensenhandel, wapenhandel of ernstige fraude. Ook mindere misdrijven kunnen een inbreuk op de rechtsorde opleveren als zij in combinatie met andere misdrijven worden gepleegd. De bevoegdheid wordt alleen toegepast indien het doel is om gevoelige gegevens te verkrijgen. Trans Link casus In een beschikking van de raadkamer van de rechtbank Rotterdam kwam de vraag aan de orde of de officier van justitie foto’s en/of camerabeelden zou moeten vorderen op grond van art. 126nd WvSv of op grond van art. 126nf WvSv. De rechter oordeelde dat 126nf WvSv de juiste grondslag was. Het betrof een vordering ex art. 126nd aan Trans Link Systems B.V. om een lijst met barcodes van gebruikers van het tourniquetsysteem (persoonsgebonden OVchipkaarten) op de metrostations Maashaven en Heemraadlaan te Rotterdam om te zetten in naam, adres, postcode, woonplaats en eventuele foto’s van de desbetreffende kaarthouders. Na een aanvankelijke weigering om de gevorderde foto’s te verstrekken heeft TLS alsnog een aantal dagen later - onder protest - de beschikbare foto’s van de kaarthouders uitgeleverd. TLS was van mening dat foto’s gevoelige gegevens betreffen omdat foto’s raskenmerken bevatten. Deze “bijzondere gegevens” mogen alleen worden gevorderd op grond van art. 126nf, zo stelde TLS. TLS In het beklag ex art.552a WvSv bij de rechtbank stelde de officier van justitie dat het bij de vordering niet ging om rasgegevens te verkrijgen. De raadkamer was het echter eens met TLS dat de vordering op het verkeerde artikel was gegrond. Het begrip “ras” dient ruim te worden opgevat en omvat ook informatie over huidskleur, afkomst, etnische of nationale afkomst. Een foto bevat gegevens omtrent iemand ras. Het gevolg van dat oordeel was dat de foto’s door het OM niet meer mochten worden gebruikt en moesten
3
worden teruggegeven of vernietigd.3 Deze uitspraak is bevestigd door de Hoge Raad. Het doorslaggevende punt in de zaak was dat afbeeldingen door personen vrijwillig aan Trans Link beschikbaar zijn gesteld om op een zorgvuldige wijze in een of ander systeem op te laten slaan voor een bepaald doel, terwijl de gegevens door de officier van justitie zijn gevorderd voor een geheel ander doel. Daarom had art. 126nf WvSv gebruikt moeten worden.4 Standpunt College van Procureurs-Generaal Het College van Procureurs-Generaal heeft naar aanleiding van het Trans Link arrest een standpunt ingenomen over de wettelijke titel die gehanteerd moet worden bij het vorderen van camerabeelden. Dat standpunt komt op het volgende neer: 1. Voor de toepassing van artikel126nd of 126nf maakt het verschil uit of de afbeeldingen die het bedrijf of de instelling heeft afbeeldingen betreft die een instelling bewust verzamel d heeft uit hoofde van zijn relatie met cliënten of medewerkers en afbeeldingen waar zij min of meer onbewust over beschikt, zoals camerabeelden van beveiligingscamera's. Voor het opvragen van rijbewijsfoto’s of foto's uit een personeelsadministratie dient daarom art. 126nf/uf WvSv toegepast te worden. Deze afbeeldingen zijn immers door betrokkenen zelf voor een bepaald doel - al dan niet op verzoek van het bedrijf of de instelling - afgegeven. 2. Camerabeelden die betrekking hebben op personen die strafbare feiten plegen vallen niet onder de toepassing van art. 126nf Sv. Voor het verkrijgen van deze afbeeldingen biedt art. 126nd WvSv een afdoende basis. De gedachte daarbij is dat de wetgever niet de bedoeling heeft gehad de persoonsgegevens van een verdachte, die voor het oog van de camera strafbare feiten pleegt, te beschermen. Die situatie is met name van toepassing in situaties waarin algemeen bekend is dat er camerabewaking is ter bescherming van personen en goederen (bijvoorbeeld bij een bank of een benzinestation). Dit standpunt is bevestigd in latere uitspraken, waarvan ter illustratie een paar voorbeelden worden gegeven.5 6 7 In de uitspraak van de Rechtbank Haarlem van 30 november 2010 hebben verbalisanten op grond van artikel 126nc van het Wetboek van Strafvordering bij beveiligingsbedrijf identificerende gegevens gevorderd van een mogelijke afhaler van drugs op basis van een signalement. Het signalement dat op basis van de verrichtte observatie bekend was geworden, luidde als volgt: “een negroïde man van vermoedelijk Ghanese afkomst......en gekleed in een uniform van het beveiligingsbedrijf". Op het moment dat een medewerker van het beveiligingsbedrijf gegevens van verschillende personen die de bewuste dag werkzaam waren geweest, invoerde in het computersysteem van het beveiligingsbedrijf bleek, dat er na het invoeren van de namen foto's zichtbaar werden op het scherm. Aldus waren die foto's onlosmakelijk verbonden met de persoonsgegevens die werden ingevoerd. Nu foto's en afbeeldingen van personen die zij zelf beschikbaar hebben gesteld om te worden opgenomen in een administratie als gevoelige gegevens zijn aan te merken (vgl. HR 23 maart 2010, LJN BK6331) hebben verbalisanten impliciet gevoelige gegevens gevorderd. Hiervoor is een machtiging ex artikel 126nf van het Wetboek van Strafvordering vereist. Dat maakt de
3 4 5 6
7
Rechtbank Rotterdam (raadkamer) 2 juni 2008 – 07/957, met annotatie in Computerrecht 2009, 4. Hoge Raad 23 maart 2010, LJN: BK6331 Rechtbank Haarlem van 30 november 2010. 15/800643-10, LJN: BP8815 Rechtbank Haarlem 11 juni 2010, LJN: BM7440 over het vorderen van beelden van een beveiligingscamera bij een juwelier op grond van art. 126nd/ud WvSv Gerechtshof Amsterdam van 7 juni 2010, LJN: BM6941
4
gedane vordering, die immers gegrond was op artikel 126nc van het Wetboek van Strafvordering, onrechtmatig. In de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 7 juni 2010 was sprake van een vordering op grond van art. 126nd WvSv. De beelden, die afkomstig waren van de beveiligingscamera van de pinautomaat van de bank waar gebruik werd gemaakt van de gestolen bankpas, liet het volgende zien. De verdachte liep als eerste op de pinautomaat af en bestudeerde een briefje dat hij in zijn hand hield. Vervolgens maakte verdachte en zijn medeverdachte achtereenvolgens bewegingen alsof zij een pincode intoetsten. Het bleek een frauduleuze geldopname te zijn. Deze zaak verschilde op essentiële punten van de kwestie die aan de orde was in het TransLink-arrest. Het ging immers om beelden die -anders dan in de Trans Linkzaak - niet aan de bank waren toevertrouwd door klanten, maar om een opname van een beveiligingscamera waarvan de aanwezigheid op allerlei plekken in de publieke ruimte en in het bijzonder bij pinautomaten van algemene bekendheid is. Om meer of anders dan cameraregistraties van de fysionomie van degene die voor een bepaalde geldtransactie van de pinautomaat in kwestie gebruik heeft gemaakt ging het hier niet. Hier was geen sprake van een voorafgegane beoogde verwerking van gevoelige persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 Wet bescherming persoonsgegevens. Het beeldmateriaal kon daarom op de voet van artikel 126nd van het WvSv worden gevorderd en kon en mocht om die reden voor het bewijs worden gebruikt. Er kleefde geen gebrek aan het bewijs doordat de beelden zonder de machtiging van de rechter-commissaris waren verkregen. In het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 6 mei 2010 had de verdachte bij een drietal gelegenheden bij geldautomaten geld gepind met behulp van gestolen bankpassen met bijbehorende pincodes, die hij had afgekeken toen de rechthebbenden deze intoetsten. De officier deed een vordering op basis van art. 126nd WvSv en had niet op voorhand de bedoeling gevoelige gegevens te vorderen. ontlenen. Het hof stelde vast dat de beelden niet door de personen die daarop staan afgebeeld zijn afgegeven en zijn niet gekoppeld aan (door dezen in vertrouwen aan een instantie afgegeven) personalia. Het gaat bij dit type cameratoezicht enkel om de vastlegging van het beeld van degene die komt pinnen. Beoogd wordt hiermee de opsporing mogelijk te maken van diegenen die op onrechtmatige wijze gebruik maken van pinpassen. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij pinautomaten camerabeelden worden opgenomen, juist ter bescherming van de belangen van degenen die van de mogelijkheid om te pinnen op rechtmatige wijze gebruik willen maken. Voor beelden, opgenomen in winkels en casino's ter bestrijding en voorkoming van winkeldiefstallen en andere criminaliteit, geldt mutatis mutandis hetzelfde. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat de afgifte van de beelden in de onderhavige zaak inbreuk maakt op een rechtens te beschermen belang.8 Ter afsluiting Inmiddels lijkt er eindelijk duidelijkheid te zijn hoe de wetgeving over het vorderen van camerabeelden toegepast moet worden. Het komt op erop neer dat de gebruiker van de camerabeelden zelf bepaalt of hij de afbeeldingen op vrijwillige basis aan de politie verstrekt. Deze vrijwillig afgegeven camerabeelden mogen rechtmatig door politie en justitie worden gebruikt. In andere gevallen dient de officier van justitie de camerabeelden te vorderen op basis van art. 126nd WvSv. Als de politie echter verzuimt om te vorderen terwijl dat wel had gemoeten hoeft dat niet per definitie te leiden tot bewijsuitsluiting. Bij het bepalen van het belang dat het geschonden rechtsvoorschrift houdt de rechtbank namelijk rekening met de 8
Gerechtshof 's-Gravenhage 6 mei 2010, 22-004588-09, LJN: BM8433
5
ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt voor de verdachte. Een verdachte zal niet snel met succes kunnen beweren dat er een ernstige inbreuk op zijn privacy is gemaakt als het afbeeldingen betreft van beveiligingscamera’s waarvan de aanwezigheid duidelijk kenbaar is.
6