Een kleine wereld en toch zoveel meer.
Jan Toirkens 2004
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
Inhoud Voorwoord en denkend over een titel....
3
Iets over Strijp in oude tijden 4 Over mijn vroegste herinneringen, oorlogstijd 1940-1945
6
De Schootsestraat, over kinderkopjes, tuinen en het 'zwart paaike'. Het Kerkhof aan de Doelenstraat in Strijp Lagere Schooltijd, 1946-1952
9
13
14
Over ziektes en doktors 17 Het Kerkhof, het Brabantiagevoel, van 'speedwayen', fietsenrenbaan..vervolgens van een voetbalveld naar een veld voor het korfballen van jongedames 18 Hoe we ons verder vermaakten
20
Heggen 23 Een belangrijk gebouw in Strijp 25 De huizen, winkels en nering in de straat (periode ca. 1950-1960)
26
Kaarten 49 Lassen 50 Branden in de straat en ander onheil... 51 Bussen in de straat en zelfs tanks.. Over bijnamen.. Over boeren
56
Dansscholen
57
53
54
Het geloof en de vergaande invloed van de geestelijken
58
Kerken 60 Auto's in de straat
63
Duiven 64 Café's 65 Winkels en mensen in de nabijheid van de Schootsestraat Vogeltjes vangen
66
69
De Ronde van het Vliegveld
70
Over milieuverordeningen
71
Vrachtvervoer in die tijd, in combinatie met wat dan ook
72
Fietskogeltjes, zuurkool en andere vreemde gedachtes over geuren D'n Etos
73
75
Strijp eindelijk dan toch opgestuwd in de vaart der volkeren
76
Sloop van enkele gedeeltes van de Schootsestraat en al dan niet vervangen door nieuwbouw
77
Omnummering circa. 1957, een stukje erbij en een stukje eraf 78 Philips ofwel de N.V. Philips Gloeilampenfabrieken 79
2
Voorwoord en denkend over een titel.... De lezer van dit verslagje zal misschien hopen dat hij of zij er zelf in voorkomt. Maar veel kans is er niet, hoeveel mensen ken je immers als kind ? Soms terwijl ik dit schrijf op 64-jarige leeftijd, moet ik eerder bekennen, hoeveel HERINNER ik me er nog. Dus vele namen zijn misschien al uit mijn gezichtsveld verdwenen en daarom vergeten.
Verwacht van mij dus ook geen cultuur-historische beschrijving van Strijp, nee het is veel kleinschaliger. In feite alleen de Schootsestraat en wat eromheen is.
Je eigen straat proberen te beschrijven, waar je woonde en opgroeide, is verder ook slechts een tipje van een sluiter oplichten van hetgeen je als kind en jongeling beleefde. De leefomgeving is veel meer, dingen die niet eens vastgelegd zijn, zeker niet in de krant, al is veel van het Strijpse gebeuren van latere jaren althans terug te vinden in het 'Strijps Weekblaadje' van toen. Maar veel van wat er gebeurde ook speelde binnenshuis, daarbuiten was men iemand anders in principe, dus veel dingen wist men alleen van horen zeggen. Wat ik optekende hier is soms vanuit dat 'horen zeggen', zoals sommige dingen uit de eerste jaren van de oorlog die door mijn ouders werden verteld, sommige dingen ook door mensen uit de buurt. Ik heb echter ook wat onderzoek in oude kranten gedaan en waar mogelijk zaken aangevuld, ook al was het dan niet allemaal uit eigen ondervinding.
Maar denkend over een titel van dit geschrift, wat zou ik ervan kunnen zeggen? Misschien zoiets als ' Terug naar toen' ? Ach nee, dat kan niet, veel veldjes waar ik speelde, zijn nu verdwenen. Veel mensen ook, die ik kende. Veel is er van dat oude vertrouwde Strijp niet meer over..., zelfs de Schootsestraat is hier en daar al wat 'gekanaliseerd' zo te zeggen.
Dus 'Mijn jeugdherinneringen', zou een betere titel zijn, echter ook dat dekt niet geheel de lading,.
Ach, later bedacht ik me ... en werd het 'Een kleine wereld en toch zoveel meer'. Ja, dat past hierbij, de wereld was klein toen, we hadden soms niet het flauwste benul van wat er aan de andere kant van de stad gebeurde. De wereld was slechts enkele straten groot, in je directe buurt. Ook toen de TV zijn intrede deed, bleef dat nog jaren zo, de wereld voor een adolescent speelde zich af op een paar honderd vierkante meters, met hooguit een enkele keer een uitstapje.
De Oirschotse hei.. of later de Sonse bergen, dat waren zo'n uitstapjes en veel verder moest je het als Strijpse jongen niet wagen. Het einde van de Zeelsterstraat, was ongeveer het einde van de wereld.
Maar er was een hoop te beleven toen, veel meer dan vandaag de dag zou ik zeggen. De wereld is meer nabij schijnt, via TV en Internet, maar toch weten we vaak niet eens wie er aan de overkant van de straat woont. Een beetje nostalgisch dus is deze terugblik ook zoals U merkt, maar het is wel waar gebeurd.
Jan Toirkens, een oud Strijpenaar. Maart 2004
3
Iets over Strijp in oude tijden Volgens de schrijver A.J. van der Aa in zijn bekende Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, in 1837 gepubliceerd, wordt het dorp Strijp als volgt beschreven :
"Gemeente in de Meijerij van 's-Hertogenbosch, kwartier Kempenland, provincie Noord-Brabant, derde district, arrondissement en kanton Eindhoven, (5 k.d., 25 m.k, 8 s.d.); palende Noord aan de gemeente Woensel- en Eckart, Oost aan Eindhoven, Zuid Oost aan Gestel en Blaarthem, Zuid en West aan Zeelst. Deze gemeente bevat het dorp Strijp, benevens de gehuchten en buurten Heuvel, Schouwbroek, Welschap, Hurk, Sliffert, Schoot en Ven. Zij beslaat, volgens het kadaster, eene oppervlakte van 939 bunder, 56 vierkante roedes, 92 vierkante ellen, waaronder 904 bunder, 75 vierkante roeden, 76 vier-kante ellen belastbaar land; telt 132 huizen, bewoond door 213 huisgezinnen, uitmakende eene bevolking van 1040 inwoners, die meest door den landbouw bestaan; men vindt er echter geen groote maar kleine boeren en vele wevers en spinners. Er is hier eene wol- of katoenfabrijk en eene verwerij. De grond is er wel zandig maar tamelijk goed. Rogge, haver, boek-weit en keukengroenten zijn er de voortbrengselen van. De inwoners, die op 8 na alle R.K. zijn, onder welke 810 communi-kanten, maken eene parochie uit, welke tot het apost. vic. gen. van 's-Hertogenbosch, dekenaat van Eindhoven, behoort, en door eenen Pastoor bediend wordt. De 8 Hervormden die er wonen, worden tot de gemeente van Eindhoven, Stratum-Strijp-Woensel en Tongelre gerekend. Men heeft in deze gemeente eene school. Deze gemeente is met Gestel en Stratum, in het jaar 1569, aan Willem I, Prins van Oranje, verpand. Zie deswege voorts het art. Gestel. In 1303 schonk Jan II, Hertog van Braband, de gemeentegronden aan de inwoners.
Het dorp Strijp ligt ongeveer 6 uur Zuid Zuid Oost van 's-Hertogenbosch, 20 minuten West Noord West van Eindhoven, en telt in de kom van het dorp alleen de kerk en enkele huizen, staande de meeste in de daartoe behoorende buurten, alwaar zij aan de onderscheidene kleine wegen verspreid liggen, waarom dit dorp wel eens het Molkwerum der Meijerij genoemd wordt, daar het voor den vreemdeling moeijelijk is de regte weg of uitgang te vinden. Dat Strijp oulings, volgens sommigen, Strithem zou genoemd zijn, wegens een gevecht, dat hier met de Noormannen zou zijn voorgevallen, is van allen grond ontbloot. Voor de reformatie behoorde de benoeming tot de pastorij van Strijp aan het kapittel van Cortesheim, in het land van Luik. Na den vrede van Munster, tot nog in het begin dezer eeuw hadden de Katholijken alhier, onder eenen Pastoor, twee ellendige schuurkerkjes, het eene aan den Heuvel en het andere aan het Ven gelegen. Deze zijn, omstreeks het begin dezer eeuw, wederom vervangen door de oude parochiekerk, aan de H. Trudo toegewijd. Deze kerk, die in het dorp ligt, is tamelijk groot, heeft een klein torentje op het midden, en is van een orgel voorzien.
Bij Strijp lopen drie kleine watervlieten, de Gender, die Strijp en Gestel van elkanderen scheidt, de Rundgraaf, die tusschen Zeelst en Strijp loopt en de Windgraaf, die Woensel van Strijp scheidt. Men heeft onder dit dorp aangename wandelingen. "
Tot zover dus deze korte beschrijving. En kijkend op een plattegrond, gemaakt in het jaar 1866 ( Kuyper) kan men deze 132 huizen van toen inderdaad min of meer terugvinden. De Schootsestraat ( destijds de Kerkstraat genoemd) van toen bestond echter nauwelijks qua bebouwing, ook al was de straat vrij lang, zeg iets langer dan 750 meter. Maar er was rond het midden van de 19e eeuw, aan de westkant van de straat (richting van het latere Evoluon ) qua huizen toen alleen een klein gehucht, het Schoot genoemd, dat was ongeveer alles wat er aan huizen op die plek was en dat gehucht bestond slechts uit een groepje van zeg 6-8 huizen. De Kreugelstraat was er ook al wel, maar aan weerskanten ervan waren toen slechts 4-6 huizen in die straat. Het Schoot als gehucht lag dus ergens ingeklemd tussen wat nu de Cederlaan heet en de Kreugelstraat en was aan een kant ervan begrensd door de Kerkstraat. Immers elke weg die ooit naar een kerk leidde kreeg de naam Kerkstraat of Kerkweg in het verleden, daarop vormde Strijp dus geen uitzondering
4
Pas later werd de naam Kerkstraat veranderd in de Schootschestraat c.q. Schootsestraat en ik denk dat de naamsverandering had te maken met de annexatie of het samengaan van de diverse dorpen met het stadje Eindhoven. Want als in het begin van de 20e eeuw Strijp werd geannexeerd, hebben de 'vroede vadren' op het stadhuis van toen mogelijk bedacht om de naam Kerkstraat in Strijp maar overboord te moeten zetten, omdat er anders te veel straten binnen de nieuwe gemeente Eindhoven met de zelfde naam zouden zijn.
Veel is er dus veranderd in die oude Kerkstraat of Schootsestraat van toen. Alleen het trace is nog altijd intact, in tegenstel-ling tot b.v. de Woenselsestraat, de Broekseweg en de Vlokhovenseweg, waarvan nauwelijks nog wat is terug te vinden he-den ten dage vanwege de naoorlogse grootschalige nieuwbouw die deze straten vaak in stukjes doorkruiste en opdeelde. Maar in Strijp is speciaal erg veel veranderd onder invloed van de activiteiten van de N.V. Philips Gloeilampenfabrieken begin van de 20ste eeuw. Want zover het oog vroeger reikte richting Zeelst naar het westen, waren er overal nog oude boer-derijen met riet gedekt vaak en in mijn tijd rond 1950-1960 was het nog mogelijk om vanuit de Schootsestraat naar het Beatrixkanaal te lopen, bijna uitsluitend over paadjes en langs velden, zonder dat je in de bebouwing terechtkwam. Het rustieke en landelijke daar is nu volledig verdwenen en heeft plaats moeten maken voor de straten aan de Noord-Brabantlaan, een rondweg en ook het Evoluon.
Globaal gezegd ontstond de huidige bebouwing aan de Schootsestraat tussen de jaren 1915-1935, alhoewel er voor die tijd ook al wel enkele oudere panden waren, die inmiddels echter alle zijn gesloopt of vervangen. Rond 1930 werden er nogal wat nieuwe huizen gebouwd, waarbij de oude huizen verdwenen, vooral aan het stuk Kreugelstraat/Cederlaan nu, aan de even kant verdwenen minstens een 10-tal huizen. De exacte ligging van die oudere huizen van toen zou alsnog kunnen wor-den nagegaan op oude kadastrale kaarten van die tijd, mar dat vergt nogal wat extra onderzoek. Een enkel pand brandde soms af en een ander werd gesloopt ter aanpassing van een rooilijn, zoals een zeer oud café dat moest wijken tegenover de ingang van de Kreugelstraat, schuin voor het huis waar nu ongeveer de familie Harms woont ( nr. 5). Stukken van de Schootsestraat werden 'ingevuld' door de N.V. Philips als deel van de Drents Dorp en Philipsdorp-bebouwingen. Philips had die gronden in Strijp eerder opgekocht, maar het nam enkele jaren voordat alle plannen konden worden gerealiseerd. De huizen tussen de Acaciastraat en de hoek Kastanjelaan b.v. werden door Philips in de jaren 1918-1920 gebouwd, de groep van 6 huizen aan het begin van de straat tussen de Beukenlaan en de Kreugelstraat in 1924. Op de noordelijke hoek van de Kreugelstraat/Schootsestraat kwam later de Philips Bewakingsdienst. De Cederlaan-bebouwing werd later bijna volledig door Philips alleen gerealiseerd, maar pas in de 50-tiger jaren. De vrij lange rij huizen tussen de hoek Kreugelstraat aan de ene kant en het laatste huis in die rij nabij café de Nachtegaal aan de andere kant, werd rond de jaren 1934 en 1935 gerealiseerd, deze keer was het merendeels particulier initiatief.
En om een vergelijk te treffen tussen de in het jaar 1866 eerdergenoemde 132 huizen, 213 huisgezinnen en de 1040 inwoners in Strijp als geheel en de situatie nu in de Schootsestraat anno 2004, is niet eenvoudig. Men kan vasstellen dat er thans ongeveer hetzelfde aantal huizen staat in de Schootsestraat (ca. 125) alleen als destijds in geheel Strijp (132), maar een schatting maken van het aantal inwoners heden ten dage is veel moeilijker. Naar globale berekening wonen er momenteel hooguit 400 personen en ze zijn zeker lang niet alle katholiek meer, zoals destijds. In het jaar 1866 had men gemiddeld ruim 5 personen per familie en ik schat heden ten dage iets meer dan hooguit 2,5 per gezin.
Schrijven over de bewoners van die huizen is al evenmin eenvoudig want er waren nogal wat verhuizingen, zelfs binnenin de Schootsestraat en dus is een lijst die men maakt ook vaak niet meer dan een momentopname. De lijst met bewoners die ik samenstelde, is verder niet altijd volledig en komt uiteraard ook niet altijd overeen met de feitelijke eigenaar of eigenaars. Veel huizen werden verhuurd en daarnaast, vooral in de tijd van de algemene woningnood rond 1950-1960, werden veel huizen door meer dan een familie bewoond.
5
Over mijn vroegste herinneringen, oorlogstijd 1940-1945 Ja als je in 1940 bent geboren, volgens zeggen was het een barre winter, is de oorlog natuurlijk het eerste waar men aan denkt. Mijn eigen herinneringen daaraan kunnen slechts fragmentarisch zijn, want wat weet je nou helegaar als je 5 jaar oud bent en de oorlog is net geëindigd?
Nou, toch een paar dingen ... In de oorlog, misschien was ik 3 of 4 toen, weet ik dat het huis helemaal geblindeerd was, zwart papier aan de binnenkant van de ramen, zodat er 's-avonds geen licht door naar buiten kon schijnen. Veelal kaarslicht dan, electrisch was te gevaarlijk denk ik? Mijn vader gebruikte een soort handapparaat waar hij in het huis mee rondliep als het donker was, later hoorde je dan dat het een 'knijpkat' was. Daar komt waarschijnlijk ook de uitdrukking vandaan "de katjes in het donker knijpen", maar zeker weet ik dat niet. Die knijpkatten was een vinding van de N.V. Philips, het waren gekke dingen waar licht uitkwam. Na een half uur knijpen was er nog steeds weinig licht, maar des te meer pijn in je vingers. Maar het werkte, net zoals het fietswiel waar aan werd gedraaid met een dynamo en een fietslamp...
En ik weet nog dat we een heuse eigengemaakte schuilkelder hadden, net een paar stappen verwijderd van onze bijkeukendeur. Mijn vader had een oude pantserplaat met een mansgat middenin op de kop kunnen tikken. Tja, een groot gat graven, twee meter diep en dan die plaat erbovenop, misschien met wat zand erover. Als je er aan terugdenkt was het dus echt le-vensgevaarlijk. Maar ja we zaten er soms in, ik herinner me dat nog, donker tot pikkedonker, en een soort trapje naar beneden, uitgestoken in het zand. Als er ooit een bom was gevallen, waren we zeker weten in een klap met zijn allen tegelijk in het Walhallah geweest. Maar zoiets realizeer je je pas veel later, met een grimas op je gezicht. De stalen plaat heeft overigens nog jarenlang hand en spandiensten in onze tuin bewezen, al was het alleen al een tijdlang als deel van een schutting.
Nouja, het inzicht kwam blijkbaar ook later bij mijn eigen ouders, dat die schuilkelder eigenlijk zeer gevaarlijk was. Ik herinner me immers vaag nog dat we vanwege de bombardementen door de Engelsen, later gewoon in het open veld zaten, een maisveld, manshoog, achter de heg aan de achterkant van onze tuin. De Spaan ( lees cafébaas Spanincks ), met naast hem zijn vrouw, hielden ons gezin gezelschap, mogelijk onder het genot van een glaasje sterke drank. Want het verhaal ging dat de Spaan nogal bang aangelegd was en dat hij zich daarom wat moed diende in te drinken. Ach, is mogelijk de zelfde redenatie als die van de kip en het ei, wat was er het eerst ? Later immers, als ik 'de Spaan' wat beter leerde kennen dacht ik dat ie pas NA een paar borrels jenever goed in staat was om alles op een rijtje te zetten en toen in dat maisveld ten volle beseft moet hebben dat hij wel heel dicht bij de hemelpoort was waar hij spoedig de Heilige Petrus zou ontmoeten, die hem alsnog te grazen zou nemen.
De oorlog was in ieder geval vlakbij, echt wel dus. Een Flakinstallatie ( afweergeschut)... stond nabij de achterkant van de muur van het kerkhof aan de Doelenstraat, waar wij later voetbalden. En iemand anders vertelde me dat er ook zo'n 'Flak' achter de boerderij van Peer van Hulst stond, richting de Ekkerstraat. Het tikkende en repeterende geluid van afgeschoten kogels is ook iets wat ik me herinner. En natuurlijk de zoeklichten die daar bij hoorden.. en in vervolg daarop de brommende geluiden van die engelse vliegtuigen die aan het einde van de oorlog raids uitvoerden om de Philipsfabrieken te bombar-deren. Veel fabrieken werden er niet geraakt, wel echter enkele huizen in de Schootsestraat, die op de aanvliegroute lag. In die tijd hadden ze nog niet van precisiebombardementen gehoord, gewoon zoveel mogelijk bommen op de zelfde plek en tegelijkertijd, dat moet het parool zijn geweest. Als ik me goed heug was er een huis weg, waar later de familie van Empel zich vestigde tegenover de Protestantse kerk.
6
En volgens een andere informatie waar nu de fabriek van Tielemans is gevestigd, stond voor aan de straat eerder een woonhuis dat ook door een bombardement of een losse granaat werd verwoest. Op de Zeelsterstraat verderop waren er nog een paar huizen meer die weggebombardeerd waren. Ook de Trudokerk werd geraakt op 15 augustus 1944 en een paar huizen in de Trudostraat vlakbij de Trudoschool. Verder nog een huis aan de Strijpsestraat, nabij het Pleintje, vlak voor kapsalon Lukken, waar eerder ooit het oorspronkelijke kerkhof van de Trudokerk was, daar was na de oorlog een tijdlang een ruine van de resten van wat ooit een huis was. Die plek waar ooit dat huis stond, ik herinner me dat de kelder ervan nog redelijk gaaf was, werd spoedig omgetoverd tot een geliefde plaats voor kinderen om te spelen.
Ergens in die tijd, einde van de oorlog waren de Duitsers al aan de verliezende hand denk ik en hadden ze niet zoveel greep meer op het dagelijks gebeuren. En dan was er op een morgen niet langer die fenomenaal oude eikenboom. Stond op de hoek van het trottoir, waar het z.g. 'paadje' uitkwam in de Schootsestraat, waar nu de Kleinakkerweg is. Die boom was in mijn herinnering echt een joekel van een boom, zeker 70-80 cm in doorsnee en heel heel erg hoog met een weidse kruin. Ik had het idee dat ie zowat evenhoog was als de toren van de Protestantse kerk er schuin tegenover, maar dat moet wat overdreven zijn denk ik. Maar op een morgen was hij weg, ik zag nog wat zaagsel en een haastige buurtbewoner die de laatste takken wegsleepte.. Kachelhout... was die boom vanaf dat moment. Ja, zulke dingen gebeurden toen en geen haan die er naar kraaide. Horen zien en zwijgen was toen soms nodig. Iemand vertelde me later dat ook mijn eigen vader daarbij was betrokken bij dat omzagen. Alhoewel ik hem er best toe in staat achtte, heb ik nooit zelf gehoord dat hij ook wat kachelhout had bemachtigd. Maar het kan ook zijn dat hij dacht.... spreken is dan misschien wel zilver..maar zwijgen is goud, ach soms hebben spreekwoorden zo hun nut....
Ja wat herinner je je als kind van die tijd.?? Er was overal sajet, zo'n groenachtig sterk textielgaren...sokken werden ervan gebreid, mogelijk hier en daar een borstrokje voor de kinderen. Sajet, sigaretten, wittebrood...Alles uit oorlogsvoorraad... vrij te verkrijgen, via de soldaten denk ik dan ? En na de oorlog was er zilverpapier,... massa's, op van die rolletjes, alles gebruikt door Engelse vliegtuigen om een soort 'rookgordijn' te creëren tegen het afweergeschut van de Duitsers. Dus wij als kinderen van 5-6 jaar verzamelden dat spul, het bracht nog wat geld op ook.., maar veel belangrijker was dat je er zo leuk mee kon spelen..., afrollen en dan allerlei dingen ervan maken. Het was een zilverpapier met aan de achterkant een soort olieachtig papier, als je er de hele dag mee had gespeeld, stonken al je kleren naar dat spul.
En na de oorlog was er munitie, veel jongelui gingen er naar op zoek op de Oirschotse hei. Mijn hemel.. opnieuw levensgevaarlijk, maarja wisten jongelui veel? Veel wapentuig, kogels, handgranaten, ammunitie, ik heb het als jongen vaak gezien, men wist dat het niet mocht, maar het gebeurde, de politie ten spijt.
Ja, het einde van de oorlog en dus was er feest. Wedstrijden waren er, buurtbewoners organiseerden overal wedstrijden, zaklopen en wat al niet. En dat is echt waar, ik won de eerste prijs, mijn hemel, wat moet ik eruit hebben gezien. Mijn vader had me geschminkt alsof ik zo recht uit het concentratiekamp kwam, vol met pukkels alsof ik zowel tegelijkertijd de mazelen, diphterie en op de koop toe ook nog de pokken had. Maar, ik won de eerste prijs en dat was belangrijk, alleszins voor mijn ouders, want zelf weet ik alleen nog hoe belachelijk ik me voelde om in zo'n aardappelzak te moeten lopen. Tja, die stonk nog echt naar de aardappelen, en ikzelf daarna mogelijk ook!
Zoiets als dat er Canadesche militairen in je straat rondstruinden, mogelijk op zoek naar aantrekkelijke jongedames?, ja dat herinner ik me ook vaag. Ramona... was zo'n plek waar ze vaak te vinden waren. Maar dichterbij was er het feit dat er een paar Canadezen, of waren het een enkele keer ook Engelsen?, waren ingekwartierd in ons huis. Ze sliepen beneden in wat wij de winkel noemde. Mijn God, hoe is het mogelijk dat er 4- 5 man op die harde terazzovloer sliepen, op een oppervlak van hooguit 6x 4 meter? Maar veel belangrijker was misschien dat die soldaten sigaretten rookten en ze ook
7
nog konden UITDELEN. Ik was er zelf niet bij, maar mijn vader als fervent sigarettenroker vertelde nog jaren later over Chief Whip.. Dat was een der bekende merken, Golden Fiction was een ander en VIRGINIA-sigaretten was jarenlang bijna een toverwoord. En ja, die militairen,... ze waren populair bij de meisjes, tuurlijk ook vanwege die sigaretten. Nouja, ze bivakkeerden dus ook in de Schootsestraat 76, onze winkel. En ja, ze aten wittebrood. Naast het eten van wittebrood .... waren er een jaar later allerlei geruchten over meisjes ook die in verwachting waren geraakt, dat was het andere 'mannah' waar ze van hadden gesnoept...
Mijn God, terug naar dat wittebrood... heb ik ooit lekkerder wittebrood gegeten dan? Nee, niet dat ik me herinner. Het was alsof het uit een andere wereld kwam. De wereld van luxe en overvloed. Het smaakte als mannah gesmaakt moet hebben.... toen het nederdaalde. Tja, een ander verhaal is, ... hoe kwamen wij als brave Nederlanders aan dat brood? Nou heel gemakkelijk, zodra de soldaten uit huis waren, op pad naar God weet waar, werd ik als meest bekwame figurant voor dag en dauw naar beneden gestuurd om te kijken of de kust veilig was. En ja, als de kust dan veilig was, tja dan aten wij met zijn allen wittebrood die dag. Ik heb wel het donkerbruine vermoeden dat die Canadesche en Engelse soldaten wisten dat het zo gebeurde, mogelijk hadden ze meer dan genoeg rantsoenen dus maakte het ze niet zoveel uit als er eens een brood verdween.
Het einde van de oorlog... een andere herinnering is dat het vliegveld werd opgeblazen, zo heette dat in de volksmond. Het fijne heb ik er nooit van begrepen, maar het scheen zo te zijn dat de Duitsers op het einde al hun materiaal onbruikbaar wilden maken en ook delen van de gebouwen opbliezen zodat de oprukkende Canadezen en Engelsen er niets mee konden doen. Maar het betekende wel dat ik me nog jaren alle scheuren in ons huis herinnerde, van die zware explosies. De luchtdruk etc. bij die explosies had inderdaad veel gevolgen, volgens zeggen waren er nogal wat ruiten in Strijp die aan vervanging toewaren. Sjef Taabe zal daar zeker ook aan hebben meegewerkt om dat spul later te vervangen, alhoewel ik hem er zelf nooit over heb horen uitwijden.
Als je dan later hoort dat er na de beruchte 'Dolle Dinsdag" in Eindhoven in 1944 de Duitse soldaten op de vlucht sloegen, en dat er dan ook vele NSB-ers in Eindhoven de benen namen met andere gewone Duitse burgerfamilies die er al lange tijd woonden van net na de Eerste Wereloorlog 1914-1917, dan besef je ten volle dat ze allen, de Duitsers en de NSB-ers, de wraak van de onderdrukte bevolking vreesden. En die wraak was er... want de Nederlanders wisten soms niets beters te doen dan de door die Duitsers en NSB-ers achtergelaten huizen leeg te stelen en even later waren er de kaalgeschoren jongedames, dat alles gebeurde dus overduidelijk in de sfeer van 'oog om oog, tand om tand'... Ach, het laagje van wat WIJ nu beschaving noemen is immers soms flinterdun, nietwaar? Want nog vele jaren na de oorlog wist bijna elke bewoner in de Schootsestraat je haarfijn uit te leggen wie er met de Duitsers als NSB-er had gesympathiseerd. En inderdaad nu bijna een mensenleven verder nadat het allemaal gebeurde, hoor je nog steeds de verhalen over mensen uit onze straat die lid waren van die NSB, danwel vermeend lid. Het zal denk ik nog wel een extra generatie meer vergen voordat de discussies daarover zullen worden gesloten. Het schijnt nu eenmaal tot de 'genoegens' van mensen te horen om nog lang na het gebeurde anderen met de vinger na te kunnen wijzen, tot verdriet van de betrokkenen en zelfs tot verdriet van hun nazaten.
8
De Schootsestraat, over kinderkopjes, tuinen en het 'zwart paaike'. Zo enkele jaren na de oorlog was de Schootsestraat een verzameling van bonkige kinderkoppen, aan de beide zijkanten 'af-gebiesd ' als het ware met een ca. 90 centimeter breed fietspad, gelegd van kleinere langwerpige rode steentjes. Het duurde denk ik tot 10 jaar na de oorlog dat er eindelijk een laagje asfalt over die kinderkoppen kwam, sinds die tijd kon je er redelijk zonder kleerscheuren overheen rijden. Lange tijd was er echter nog van alles wat echt Strijps was, vele hofjes of tuinen waren er voor de eigen groentevoorziening en lagen pal in de bebouwde kom of er dicht tegenaan in ieder geval. En lange tijd ook was paard en wagen zowat het enige wat je in die straat dagelijks zeker tegenkwam. De melkboer, de bakker, de groenteboer, alles was bijna huis aan huis bezorging. De schillenboer die tegelijk ook het huisvuil in oude teilen of oude zinken wasketels ophaalde bevolkte de straten eveneens vrij regelmatig. Dus die bonkige kinderkoppen moesten bij toenemend verkeer wel plaats maken voor asfalt, maar alles op zijn tijd nietwaar?.
En iemand vertelde me dat er ooit een 'rond paaike' geweest moet zijn in de Schootsestraat, maar lieve help er waren zoveel van die 'paaikes' dus welk was het??. Later ontdek je dan dat het een gangetje was, een doorgang tussen de huizen naar de achterkant van de tuinen, een gemetselde ingang, een geheel vormend met de gevels met een ronding aan de bovenkant van die ingang. ....Maar dan ontdek je ook dat er meer van die soort ingangen waren, het was een typische architectuur van die dagen, op meerdere manieren gestalte gegeven.
En hoe zag die straat er dan wel uit en hoeveel huizen stonden er wel niet? De westkant van de straat (kant naar Evoluon)... had de even nummers, te beginnen aan de Beukenlaan/Zwaanstraat. Tussen wat nu het "Strijps Bultje" heet aan de Beukenlaan en de hoek van de Kreugelstraat staat nu een rijtje van 6 huizen, gebouwd in de stijl van het Drents Dorp. Naast dat rijtje, op de kop van de Kreugelstraat en de Schootsestraat bouwde Philips ooit een pand waar de Bewakingsdienst werd gevestigd. Dat laatste pand heeft nu anno 2004 het nummer 14. Maar ik heb zelf nog net meegemaakt dat op de plek van de Philips' Bewakingsdient ooit een rij oude lage huizen stond, meer dwars op de Schootsestraat eindigend.
Ik weet dat de kruidenierswinkel van de familie Harks, later Edah ( familie Geurts en van Zeeland ) op de ene hoek van de Kreugelstraat/ Schootsestraat altijd tot de Kreugelstraat hoorde (nr. 1), maar de groep van 3 huizen links van die winkel als je ervoor stond, was oorspronkelijk het begin van de Schootsestraat (thans nr. 20-22-24. ). Ons huis, dat van de familie Toir-kens, had oorspronkelijk nummer 76, later werd het omgedoopt in 102. Tielemans als voorbeeld had het oude nummer 132, het woonhuis althans. Het eindigde aan die kant van de Schootsestraat dan bij Verberne met nummer 146 (oude numme-ring), dus dan waren er zeg circa 75 huizen. Halverwege 1957 werd het stuk wat eerst nog Zwaanstraat was, het stukje tus-sen de Beukenlaan-Kreugelstraat, bij de Schootsestraat getrokken, dus veranderde men de nummering aan beide kanten.
Aan de andere kant van de straat, aan de oostelijke zijde en de kant van de Philipsfabrieken en het Philipsdorp, had men de oneven nummers. Vlakbij de Zwaanstraat stonden en staan nog altijd, de drie wat eenzame huizen, oorspronkelijk in 1929 gebouwd door J. de Boer ( Dook ) en door hem verhuurd. Een ervan, het middelste, werd rond 1935 gehuurd door de familie van Klaas Harms, hij had een groentewinkel, recht tegenover de ingang van de Kreugelstraat. Die kant van de straat had veel minder huizen door de bebouwing van Philips, aan het einde bij het Pleintje op de kop van de straat was het laatste huis nummer 105 ( oude nummering) en stonden er dus ongeveer 50 huizen aan die kant.
9
De Schootsestraat als ik het in het algemeen moet beschrijven was toen een aaneenschakeling van zeer interessante plekken, zeker voor jongelui, het was een soort lintbebouwing met vele hoeken en gaten en ook veel en grote tuinen. Enorme tuinen waren er.. Want wat te denken van het feit dat er in juli 1922 twee burgerhuizen te koop worden aangeboden aan de Schootsestraat, zijnde de burgerwoonhuizen nr. 14 en 16, met bijbouwen en 4 prachtige bouwterreinen. Volgens de advertentie waren die 4 bouwterreinen elk 14 meter breed voor aan de straat en 85 meter diep (lees 1190 vierkante meter per kavel) en de massa was 6000 vierkante meter. Ondanks het feit dat er later een hele rij huizen werd neergezet op die plek, bleven de achtertuinen nog altijd zeer groot voor de hedendaagse begrippen en liepen ver naar achteren door. En in die dagen hadden de mensen zonder uitzondering die vrij grote achtertuinen vaak volgestouwd met kleinere en grotere schuurtjes of werkplaatsen.
De tuinen in de straat daar is een hoop meer over te vertellen. Ze zorgden in belangrijke mate toen nog in de dagelijkse be-hoeftes aan aardappelen, groenten en fruit. Zo was er ter hoogte van waar nu de Vlierstraat in de Schootsestraat uitkomt in die dagen alleen een moestuin. Wie de eigenaar was weet ik niet meer, maar er was alleen een smal slijkerig paadje vlak langs het café de Roskam van de familie van Dinther, dat leidde naar het Plataanpleintje erachter. Ik herinner me dat er rodekool, spruitjes en sla werd verbouwd en verder waren er rode bessen en kroezels. Veel van ons jongens wisten de weg naar die kroezels makkelijk te vinden. Kroezels staat voor kruisbessen en als je ze kunt pikken smaken ze veel lekkerder dan kopen in de winkel. Groenteboer Frans van de Goor op de Frederiklaan heeft daardoor heel wat klandizie misgelopen vrees ik. De pad tussen van Dinther en die tuin richting Plataanlaan heette het zwart 'paaike'. Meer modder dan pad was het soms, want ook de Philipsmensen maakten er op weg naar de Philipspoort veelvuldig gebruik van. Daar was zo'n 'paaike' niet op berekend.
Recht er tegenover, was een ander zwart gebeuren. Het uiterlijk van de Friezenkampstraat is al helemaal veranderd, maar in die dagen was het een zwarte kolensintelweg zoals heel veel straten rond de Ekkerstraat, het Ven en zelfs het laatste stuk van de Bezemstraat, later Koenraadlaan bestond nog altijd uit zwarte sintels. Vol kuilen en plassen soms die straten en dus ook de Friezenkampstraat, van de paard en karren die er overheen gingen richting Doelenstraat of naar het kerkhof in de hoek van de Doelenstraat. Heel belangrijk scheen dat straatje nooit te zijn, er woonde een paar families, aan een kant van de straat slechts stonden een 3-4 tal huizen. In een ervan woonde de familie van Osch ( nummer 6 ), dat waren de ouders van Riek Martens.
Een ander onduidelijk iets was het paadje dat vanuit de Ekkerstraat door de velden uitmondde in de Schootsestraat. Vreemd genoeg was er al in 1930 iets voorzien dat duidde op een toekomstige weg richting Evoluon, want café de IJsvogel was al teruggebouwd... Maar jaren en jarenlang was daar alleen een kronkelig slijkpaadje tussen de Ekkerstraat en de Schootse-straat. Een soort hemelsbrede verbinding, maar dan niet echt recht. De naam bij ons thuis daarvoor was 'het paaike', alles wat maar enigszins op een pad leek heette immers een 'paaike'. Het begon in de Ekkerstraat, recht tegenover het huis van de familie van Oijen, langs de boerderij van de familie Maatje aan de Ekkerstraat en na zo'n 50 meter was er die bekende slinger in dat pad, ter hoogte waar de punt van de tuin van Peer van Hulst aan dat pad grensde, en zo vervolgens min of meer rechtuit naar de Schootsestraat. De hele konstruktie van dat pad naar de Schootsestraat toe was onduidelijk en links en rechts van dat pad waren velden met koren in de zomer, rogge meestal maar soms waren het zandaardappelen die er werden geteeld op kleinere veldjes wat wij nu volkstuinen zouden noemen. Al die Philipsmensen die 's-morgen te voet of op de fiets aankwamen vanuit richting Noordbrabantlaan of Drents Dorp, kwamen steevast uit via dat paadje ter weerszijde van die velden op het trottoir langs het café daar aan de Schootsestraat. Er was geen afrit daar, dus de meeste fietsers stapten ofwel af om hun nek niet te breken of kwamen inderdaad met een harde bonk op de weg terecht.. richting Acaciastraat, ingang Philipspoort aan de Kastanjelaan of aan de Beukenlaan. Dat trottoir heette bij ons thuis 'de Stoep'. Het grote leven speelde zich af op die 'stoep'. Op de stoep spelen was toegestaan, je mocht er echter nooit vanaf. Dat was een van de credo's. De stoep scheen veilig te zijn. Maar evenmin als het credo in de kerk aan ons
10
was besteed, was dat credo van moeder thuis al evenmin erg waardevast. Wij hadden als kinderen een eigen credo en dat heette 'gewoon doen of je gek bent'.
De tuin van Cees Wouters was daar dus ook aan dat pad, schuin tegenover de Protestantse Kerk, aan de zijkant van café de IJsvogel en het was een echt juweel. Het was een driehoekige tuin en niet groter dan zeg 12-15 meter aan elk van de 3 zij-des. Het hele jaar door bracht Cees vanuit zijn varkenstal achter in de tuin, de bijbehorende mest of ook zijn kippenmest naar zijn tuin, die lag daar dan op hopen te wachten tot het voorjaar aankwam en dan werd de dampende mest uitgestrooid met een riek en ondergespit. De grond was daar zo 'vet als spek' zo te zeggen en de tomaten groeiden er welig. Alles in die tui-nen daar was weelderigheid. Na zoveel jaren weet ik nog precies de fantastische smaak van die heerlijke tomaten van Cees.
En dan was er de vrij grote tuin langs het perceel waar vroeger het huis en de tuin van bloemisterij van Aerts was. Een hoge ligusterheg scheidde die tuin van de tuin en boomgaard van de bloemist erlangs. Achter die heg stonden achterin hun tuin dus wat appelbomen en een kersenboom en natuurlijk hadden we als jongens al snel door dat er wat takken OVER die heg hingen, waar je met enige moeite wel aan kon komen, als we de kans kregen. Die tuin aan de Schootsestraat aan een kant, langs café de IJsvogel, zover ik me herinner werd door verschillende mensen gebruikt, al kende men toen het begrip 'volks-tuin' nog niet. Deze tuin van vooraan de straat tot aan de sloot aan de achterkant was ongeveer 25 meter lang en zeg 12 meter breed. Ik herinner me dat er tuinbonen werden geteeld en ook erwten, vastgebonden aan die hoge dwarsgebonden staken... en ja natuurlijk ook aardappelen,... die wij als Strijpenaren altijd 'erpels' noemden.
En waar nu de Cederlaan uitmondt in de Schootsestraat was vroeger al helemaal niks van een echte straat te bekennen. Langs het huis van de melkboer Verkuilen (thans Cederlaan), was er alleen een wat onduidelijk pad dat naar wat velden en tuinen leidde en halverwege richting Kreugelstraat langs een paar huizen van Het Schoot liep, maar vervolgens werd dat wel door wat kerkgangers gebruikt richting Koenraadkerk van de Paters Capucijnen. De omgeving richting die Paterskerk was zeer landelijk en alles bestond hetzij uit slijkerige zandpaden danwel zwarte sintels wanneer het een bredere weg betrof rich-ting het Ven. Als de huizen aan het Schoot werden geruimd kon men overgaan tot de aanleg van wat nu de Cederlaan heet. Of er ooit ceders hebben gegroeid is voor mij onduidelijk, dat moet dan zeker verder terug in de tijd zijn geweest toen ons klimaat het nog toeliet dat er ceders groeiden. Mogelijk dat men gedacht heeft aan een naam zoals de Beukenlaan, daar ston-den ooit eeuwenoude beukebomen aan weerskanten, idem aan de Kastanjelaan.
Dus in de dagen van toen waren er overal grote tuinen in tegenstelling tot heden ten dage, waar ze bijna allemaal zijn geminimaliseerd, ook in de Schootsestraat. Bijna alle paadjes ook zijn verdwenen en nogal wat huizen afgebroken en door nieuwbouw vervangen, zonder dat die tuinen nog langer in ere werden gehouden.
En naast grote tuinen en allerlei paadjes waren er brede trottoirs ook, veel en veel breder dan we nu voor mogelijk houden. En dus was er veel meer plek ook voor bomen in de straat. Oorspronkelijk stonden er aan de westkant van de Schootse-straat, aan de kant van het Evoluon, tussen zaal Ramona en waar nu de Kleinakkerweg/Populierenweg is, wel zo'n 8 bomen ook, ik geloof esdoorns als ik me goed herinner, of waren het toch plataanbomen die ze mogelijk hadden overgehouden toen Philips of de gemeente Eindhoven de Plataanlaan van bomen hadden voorzien?. De huidige (anno 2003) nieuwe aanplant van boompjes in de Schootsestraat doet daarom wat schraal aan vergeleken met de vrij robuuste bomen in de tijd van mijn jeugd rond 1950-1960. Smallere trottoirs leidt bijna automatisch tot verlies aan bomen.
Dus het gros van de bomen aan de Beukenlaan sneuvelde als gevolg van de aanleg van de rondweg en andere grootstedelijke plannen van het uit-de-kluiten-gegroeide Eindhoven. De oorspronkelijke aanplant van kastanjebomen aan de Kastanjelaan is er anno 2004 nog steeds, maar heel wat andere bomen zoals aan de Frederiklaan, Strijpsestraat,
11
Zeelsterstraat en b.v. ook in de Acaciastraat moesten uiteindelijk het veld ruimen voor fietspaden, die al sinds geruime tijd hun eigenlijke funktie hebben verloren of omdat het meer en meer parkeerplaatsen voor auto's zijn geworden. Dus het doet een oud-Strijpenaar nog altijd deugd te zien dat alhoewel de Philips' Gloeilampenfabrieken en de gemeente het vaak niet eens konden worden over wie nu uiteindelijk 'wat over wie' had te vertellen, ze het er in al die jaren wel over eens waren dat die kastanjebomen daar aan de Kastanjelaan het recht op een eigen leven hadden en dus met rust moesten worden gelaten.
Tuinen die merendeels zijn verdwenen, paadjes die niet meer bestaan, bomen die gekapt zijn, dat alles is de tol die de bewo-ners van de Schootsestraat betaalden voor een moderner uiterlijk. De loop van de straat is weliswaar redelijk goed gehand-haafd, maar het 'gezicht' en het 'gevoel' van de Schootsestraat is in 50 jaar drastisch veranderd.
De enige straten die nog altijd min of meer hetzelfde uitzicht hebben van toen zeg rond 1950-1960 zijn de Acaciastraat ( ja ooit inderdaad nog met Acaciabomen, maar verdwenen), en de Kreugelstraat ( echter zonder kreugelbomen). Op een of andere manier zijn die straten altijd een beetje buiten de algemene sloop- en veranderwoede van de gemeente Eindhoven gebleven.
12
Het Kerkhof aan de Doelenstraat in Strijp Voor ons jongens nam dat een centrale plaats in ons leven in, alhoewel we aan iets anders dachten toen, dan er nog ooit eens begraven te worden. Het KERKHOF en de veldjes erlangs... aan twee kanten, dat vormde onze wereld van spelen en kattekwaad uithalen. Dat kerkhof hoorde echter bij de Sint Antoniusparochie, de mensen kenden die parochie toen alleen als die van de Steentjeskerk of de kerk van Pastoor Pulskens. Deze laatste man, alhoewel ie hem niet zelf met zijn eigen handen had gebouwd, was de bouwpastoor. Bouwpastoors waren de mensen die het geld bij elkaar bedelden, maar zeker niet zelf de schop in hun hand hadden om mee te helpen graven. Dat kerkhof aan de Doelenstraat had dus niets te maken met het Trudo-kerkhof alhoewel het wel in de zelfde parochie lag. Mijn tweelingbroertje Harrie, net als ik geboren in het huis naast deze Steentjeskerk van pastoor Pulskens, die al na enkele dagen overleden is in 1940, had er dus zijn kindergrafje daar aan de Doelenstraat. Ik heb zijn eenvoudige houten kruisje nog jaren kunnen zien staan als jong kind, minder dan 100 meter van waar ik woonde. Later werd ook daar mijn opa Harrie Toirkens begraven, die woonde toen hij stierf aan de Willemstraat 96 en hoorde dus ook bij die St. Antoniusparochie. Ik denk dat ie zelf liever in een café was begraven, maar hij was te laat om dat nog in zijn laatste wil kenbaar gemaakt te kunnen hebben. En ja .... voor ik het vergeet te vertellen, de grafzerk van pastoor Pulskens is nog altijd voor belangstellenden te zien in het gebouw waar de meest belangrijke Strijpse inwoners hun zerken konden laten plaatsen. Nee, het graf van mijn tweelingbroer, noch dat van van mijn grootouders is nog terug te vinden omdat ze ale geruime tijd geleden werden geruimd.
13
Lagere Schooltijd, 1946-1952 Waar gingen we als jongens naar de school ?. De 'Meidenschool ' was uiteraard bij de Nonnen, in Strijp was dat aan de Frederiklaan. Vreemd genoeg hielden we ons daar nooit op. De 'meiden' dat was een andere wereld welhaast, alles veel braver. En de nonnen mogelijk zorgden er wel voor dat er geen jongens in de buurt konden komen, immers de speelplaats ( speulplatz ) was ver achterin het komplex, voorzien van een grote poort, waar je nauwelijks overheen kon kijken. Maar zodra we wel eens boodschappen moesten doen bij Smetsers in de winkel, wat spijkers kopen of zo, dan kwam je wel dicht in de buurt. Een heimelijke blik zal wel ongeveer alles zijn geweest wat je durfde te wagen. Jongens horen niet bij meidenscholen, dat geeft alleen maar trubbels, zullen ze toen hebben gedacht.
Dus de jongens gingen naar de scholen aan de Trudostraat, er was de Oude School en de Nieuwe.. zo noemden we die. De oude heette officieel de Trudoschool en de nieuwe was de St. Jozefschool, het was ook een soort tweedeling in Strijp, als je eenmaal je speelkameraden op de andere school, achter die hoge scheidingsmuur zag vertrekken, kwam je ze waarschijnlijk in geen jaren meer tegen. Alles was geregeld daar volgens keurige katholieke principes. In die dagen werd alles en nog wat aan heiligen gekoppeld, dus vandaar de H. Trudo en de H. Jozef. Bij de meisjesscholen was het natuurlijk de H. Maria, want een heilige man als patroon van een meisjesschool dat kan natuurlijk niet. De St. Jozefschool stond onder de bezielende leiding van meester van Houtert. De man was echter beroemder als zanger, organist en koordirigent, dan als onderwijzer, hij leidde een mannenkoor en een kinderkoor en ik had altijd het idee dat hij nog heel veel meer leidde waarvan ik het fijne niet eens wist. Ook ikzelf was jarenlang lid van zijn kerkkoor en mocht zelfs wel een Nachtmis opluisteren met mijn jongensstem in een heus duet samen met Henk Savenije. Maar zo ging ik zelf dus naar de Trudoschool, ik weet niet of mijn ouders de keuze maakten of dat meester Cras het voor ze deed, maar iemand maakte daar keuzes waarvan ik toen niet en nu nog niet enig benul had waarom het zo gebeurde. Veel jongens op mijn school kwamen uit de botenbuurt, maar ook heel wat uit de Schootsestraat en Schouwbroekseweg etc. Maar sommigen uit de Schootsestraat zaten toch op de Nieuwe School, soms leek het wel of er geen systeem achter zat, maar dat geloof ik niet echt. ER MOET een systeem zijn geweest, maar God alleen weet welk. Nou dus terug naar die 'Oude' school, die stond onder de krasse leiding van meester Cras. Hijzelf woonde op de Strijpsestraat, langs kapsalon Lukken. Als hoofdmeester had hij een uiterst streng regiem. Hij speelde zelf ook nog voor onderwijzer, ik meen dat hij de 7e en de 8ste klas onder zijn hoede had, de laatste klas was een soort overgang naar de volgende opleiding als je hetzij 'te dom was om voor de duvel te dansen' zoals dat toen heette, hetzij dat je nog te jong was voor de volgende stap. Cras scheen overal aanwezig te zijn, alhoewel je hem nooit zag. Maar hij waakte als een kloek over zijn school. De gewone ingang voor de kinderen was aan de zijkant door een smallere deur, Cras echter deed zijn entree door de hoofdingang. En zijn lokaal was boven, als je al ooit zover in het binnenste daar kon doordringen, was het eerste wat je te-genhield die monumentale trap van graniet naar boven. Daarboven wist je, daar zetelde Cras.... en als je die trap opmoest dan was het een ernstige zaak. De onderwijzers die ik me herinner zijn : Eerste klas : meester Brands, die man had een uniek tekentalent, hij maakte de mooiste St. Nicolaastekeningen op het 'bord' , maar verdween al spoedig naar betere oorden neem ik aan. Wie hem opvolgde is onzeker. Tweede klas : Meester van de Kerkhof, alias het Bultje, die woonde op de Zeelsterstraat, geen wonder dat de man zich zo vaak verongelijkt moet hebben gevoeld. Als hij zich kwaad maakte en dat was nogal eens het geval, dan resulteerde dat in een opgezwollen tong die hij in zijn zenuwen in zijn mond bewoog. Maar van hem leerde ik mijn eerste franse woorden, ik zal ongeveer 9-10 jaar zijn geweest. Samen met een handvol andere jongens leerden we het franse weesgegroet maar het enige wat me daarvan nog is bijgebleven is ' ansi-soit-il'... op het einde, hetgeen zoveel betekent als 'Amen'. Een moeilijke manier overigens om een einde aan je verhaal te maken leek het me... .De andere betekenis scheen te zijn 'zo zij het' oftewel 'ga zo door mijn zoon en ge zult spinazie eten', maar dan op zijn Frans uiteraard. Maar er waren ook
14
belangrijkere zinnen zoals 'Papa fume une pipe' , dat moet ik toegeven, dat was inderdaad ook iets wat ik daar leerde en nog wat andere gebrekkige franse zinnetjes. Je leerde er in ieder geval dat vaders altijd een pijp schijnen te roken, althans in Frankrijk. De meester van de derde klas weet ik 100 % zeker niet meer, maar ergens dacht ik aan de naam Gijsberts. Vierde klas was Leijten, zijn bijnaam was de geit, of was dat toch de bijnaam voor meester Gijsberts?. Geen idee waar de jongens de bijnamen op baseerden, maar leuk was het wel. Het gaf je meer grip op de strengheid van die onderwijzers als je ze een bijnaam kon geven. Dan kwam meester de Greef voor de vijfde klas en de zesde was van der Heijden. Deze laatste woonde in de Franciscus Sonniusstraat in Stratum en kwam altijd met Leijten danwel de Greef op de fiets naar school.
Wat herinner je je als kind van zo'n periode nu? Niet veel, maar wel dat de gymnastiekles een kwelling was. Veel te klein om voor spelletjes zoals korfballen van enige betekenis te zijn en te onhandig om b.v. de evenwichtsbalk tot een goed einde te brengen. Dus meester van der Heijden dacht waarschijnlijk dat wordt nooit wat met die evenwichtsbalk in combinatie met die jongen van Toirkens en stimuleerde mijn ouders dus om me toch maar vooral naar de HBS te sturen, dat stond voor Hogere Burgerschool. Hij vond me blijkbaar intelligent genoeg. Maarja, er waren anderen ook die hij selecteerde, Henk Savenije, Boij van Zutphen, Tom Broers ( van de radiozaak op de hoek van de Schouwbroekseweg ) waren een paar anderen, dus het bleek al ras dat ik heus niet de enige was die was begiftigd met wat intelligentie. Zo exclusief was ik blijkbaar nou ook weer niet, wat een tegenvaller!. En een ander ding dat ik me van meester van der Heijden herinner was dat ie zulke grote handen had, althans in mijn ogen. En dan was er zijn opmerking die me altijd erg is bijgebleven en me zo trots als een pauw maakte. Eens was er een inspecteur van het Onderwijs op bezoek en meester van der Heijden, op de vraag wie toch wel die prachtige tekeningen had gemaakt die aan de muur hingen (de mijne dus !) antwoordde toen.., ja die zijn van Jantje, "hij is klein maar fijn"... Nou dat was een opsteker die me mijn hele leven deugd heeft gedaan. Alhoewel ik me herinner altijd en eeuwig in een soort kompetitie te zijn gewikkeld met Boy van Zutphen, van de hoek van de Zeelsterstraat, wie wel het snelste sommige rekensommen kon maken,...was hij toch mijn echte vriend, of ook wel Henk Savenije. Henk had altijd meer zakcenten dat was duidelijk en ik had er GEEN. Hoe hij eraan kwam is me onduidelijk, want ze hadden het thuis heus ook niet zo breed. Maar Henk had altijd geld om snoep te kopen. Ja en dan wordt je dus gauw een vriend. Het snoepwinkeltje was snel gevonden, Henk kende de weg ernaartoe al eerder, de Kerkakkerstraat geloof ik, daar was waar het meeste geld van Henk vroeger of later terechtkwam. Soms ook was het de Looi in de Schootsestraat, Annie de bakkersvrouw had altijd wel oog voor wat kinderen lekker vonden.
Ach Boy van Zutphen, ik weet nog altijd zijn echte voornaam niet. Hij had een jongere broer Henk. Daar heb ik nog eens mee gevochten, tot aan een bloedneus toe, de zijne dan he!. De vader van Boy was iets hoogs bij Philips, had ook eerder in het buitenland gewerkt. En om een of andere reden was er dus een grens waar je nooit overheen kwam. Als je bij Philips iets meer was dan een lopendeband-arbeider, dan zorgde je ervoor dat geen enkele mindere God of buitenstaander bij je binnenkwam, wanneer die van zo'n lagere rangorde was. Dus heb ik zelf nooit een stap in het huis van mijn vriend Boy van Zutphen kunnen zetten. Na mijn schooltijd heb ik hem ook nooit meer gezien.
De jongens van de klas... hoeveel weet ik er nog met naam? Nou ik zal een poging wagen..Chris van Keulen (Krisje), Franske Neggers, Lotje Lodewijks van de Schouwbroekseweg, Jo Versantvoort, Wim Versantvoort, Nol Smulders, Jo Verhees, Kees en Frans Martens, Frits Verboven, Wim en Nol van Dinther, Co Liebregts, Frans Liebregts, Jo Mathieu, Tjeu Maas, Toon Peperkamp, zijn er slechts enkelen. Heel veel meer namen weet ik niet meer. Het enige wat ik me echt als de dag van toen herinner was dat er een aantal jongens in de zesde klas steeds nog nauwelijks konden lezen, ik vrees dat het met hun schrijfkunst toen ook al bar en boos was gesteld. Onvoorstelbaar in mijn beeld dat je na 6 jaar lagere school nog altijd bijna niet kon lezen. Dus als het hardop voorlezen weer eens moest gebeuren, werd ik bij voorbaat geloof ik al
15
onpas-selijk van ongeduld. Ik denk dat meester van der Heijden hetzelfde gevoel had soms, dus gaf ie de beurt maar snel over aan Boy van Zutphen of aan mij.
16
Over ziektes en doktors De meest bekende dokters in Strijp Dokter Jansen, wie kent hem niet? Hij was beter bekend als Peer Jansen en hij scheen zowat een heel mensenleven het wel en wee van de Strijpse mens in zijn handen te hebben. Van verkoudheid tot bevallingen, dat alles passeerde zijn revue. Hij was gewaardeerd alsof het een wonderdokter was. Zonder hem was er geen doorkomen aan leek het wel, dokter Jansen stond aan je wieg, en dokter Jansen was er als je tenslotte na een arbeidzaam leven, bijna in zijn armen als het ware, eindelijk stierf. Meer was niet nodig..., het spreekwoord 'de pijp aan Maarten geven' als je dagen waren geteld, betekende toen in Strijp dat dokter Jansen de eerst aangewezene was om die pijp aan te nemen, als je die niet langer zelf meer vast kon houden. Hij had geen groepspraktijk, dat kwam pas met dokter van Noessel geloof ik en hij had een soort 24-uurs spreekuur en dat 7 dagen per week en het jaar rond. Een andere doktor was dokter Pauli, die woonde aan het begin van de Zeelsterstraat, maar ik geloof dat die alleen werd ingeschakeld als Peer Jansen echt geen akte de presance kon geven. Veel later kwamen we een andere Strijpse wonderdokter op het spoor, zijn naam was van de Moosdijk. Woonde toen in Casteren en kwam herhaaldijk op de TV in zijn glorietijd, maar was een echte Strijpse jongen van oorsprong, geboren en getogen aan de Ekkerstraat. Ja de Kruidendokter heette hij, hoevelen zullen zich hem nu nog herinneren?. Maar zijn roem ging ver uit boven die van Peer Jansen. Beiden kenden de kneepjes van het vak zo te zeggen, en beiden deden meer dan alleen dokter spelen, nee ze stegen erbovenuit, ...ze waren de beste psychiaters die je je in die dagen kon bedenken. De ene deed het zonder, de andere met handoplegging. Ik zou bijna zeggen, beiden verdienen een monument, een Strijps monument of op zijn minst een doorneheg die naar ze is genoemd.
Een geval van pokken De mensen van die tijd halverwege de 20ste eeuw, werden veel vaker dan wij geconfronteerd met ziektes en dood. Zoals een geval van pokken in de Schootsestraat, het slachtoffer werd volgens een krant van 31 oktober 1929 per auto overgebracht naar de barakken in Woensel. Zo'n besmettelijke ziekte moet echter wel veel meer impact hebben gehad dan alleen het korte krantenberichtje daarover.
Een TBC-geval Ergens aan de Ekkerstraat stond rond 1950 opzij van het huis van de familie van de Moosdijk aan de Ekkerstraat een soort tuinhuisje waar iemand op bed lag die aan TBC leedt. Het huisje kon naar de zon toe worden gedraaid, want in die dagen heette het nog dat je TBC kon genezen door langdurige rust en veel zonlicht. Als we daar als kinderen in de buurt kwamen, lopend over de Ekkerstraat, dan keken we altijd met enige huiver naar dat huisje of we niet een glimp konden opvangen van de patient die er verpleegd werd. Alhoewel in mijn herinnering het huisje er zeker wel een jaar of zo heeft gestaan, heb ik nooit geweten wie er werd verzorgd. Soms zag je een soort in het wit geklede verschijning, zo leek het althans en het scheen bijna levensgevaarlijk vanwege het besmettingsgevaar om alleen maar te KIJKEN. Het tuinhuisje stond vlakbij het huis van de familie van de Moosdijk, dus mogelijk dat het een van hun kinderen was, maar zeker weten doe ik het niet.
Nog een TBC-slachtoffer dat ik alleen van horen zeggen heb De precieze tijd dat het speelde weet ik niet, maar na schatting zal het iets voor het begin van de Tweede Wereldoorlog zijn geweest dat de oudste zoon Janus van de familie Kievits die eigenaar was van het cafe Den Uiver op de hoek van de Vlierstraat, met TBC werd besmet. Die zoon verbleef jarenlang in sanatoria. Het gezin zelf woonde iets verderop in de Schootschestraat, waar nu ongeveer bakkerij Michiels is gevestigd.
17
Het Kerkhof, het Brabantiagevoel, van 'speedwayen', fietsenrenbaan..vervolgens van een voetbalveld naar een veld voor het korfballen van jongedames Bijna zou ik het met hoofdletters hebben geschreven, het woord kerkhof, want het nam een belangrijke plaats in ons leven in. Rond dat kerkhof... daar speelde zowat een hele roman. Het KERKHOF aan de Doelenstraat en het veld dat er vanuit de Schootsestraat tegenaan lag, was synoniem aan SPORT. En mijn vroegste herinnering over sport was .. daarnaast Brabantia. Het had bijna iets als uit de Middeleeuwen, iedereen kende het. Brabantia in die dagen was voetbal en het hoorde bij Strijp. Zeker, het was bekend ook, ...er was weliswaar een voetbalclub Eindhoven ( blauw/wit) en er was natuurlijk PSV ( rood wit). Maar Strijp was Brabantia en niks anders dan dat. Dus men klitte samen, men vocht zelfs soms... tegen de niet-Brabantia-gezinden. Ik denk ook dat Brabantia synoniem was voor katholiek, ik herinner me een inzegening van het een of ander door een deken of een priester. Als er wat te vieren was stonden ze er met een wijwaterskwast bij immers. Terwijl Brabantia dus katholiek was, was PSV als voetbalclub gelijk aan Protestants,... zoals Philipsfabrieken synoniem was voor Protestants. Wij als katholieken, we lustten ze niet, danwel we lusten ze rauw, iets er tussenin was er eenvoudig niet. In het slechtste geval als we dan al per uitzondering niet Brabantiagezind waren, dan in ieder geval dan toch voor blauw-wit, lees Eindhoven. We kenden de namen van de voetballers, die van Eindhoven dan. Die waren BEROEMD, wonnen de landstitel. Tabak was zo'n naam /// of Reniers. Maar PSV, daar wilden we niet aan. Dat kwam pas als Coen Dillen ..., bijgenaamd het KANON, zijn goals maakte, hij had een sigarenwinkel aan de Frederiklaan toen. Dan pas als 'het kanon' weer eens met een dodelijke goal had toegeslagen in de kompetitie, was rood wit een andere mogelijkheid. Maar Brabantia bleef een, twee was Eindhoven en pas veel verderop.... veel verderop kwam PSV imfrage. Althans toen. Maar naast het voetballen, we praten rond 1950 of zo, was er ook het 'speedwayen'.. Mijn God we hadden een heuse speedwayer, ... een van de jongens van Roestenburg, hoek Strijpsestraat/Ekkerstraat. Ja vanzelf... speedwayen op het Brabantia terrein. Ik heb het EEN keer van mijn leven gezien,. dat was genoeg ook sindsdien. Oorverdovend en veel stof en nogal rauw... Maar het maakte op ons jongens een overweldigende indruk. Dat wilde we allemaal wel worden zo'n speedwayer... Ja ze hebben het waargemaakt die jongens van Roestenburg, ze waren synoniem voor speedwayen, motoren, bromfietsen.. en fietsen. Eerst op de hoek Ekkerstraat/Strijpsestraat later werd het hoek Friezenkampstraat/Schootsestraat en ook in de oude winkel van Tumora, het bekende witte huis nabij café de Nachtegaal.
Opnieuw terug naar dat speedwayen en wel over de impact die het op ons had. Dat wilden we allemaal worden schreef ik al, speedwayen op zand of op ijs dat maakte niks uit, als het maar 'speed' was..., het was echter veel onschuldiger dan de tegenwoordige 'speed'.. Maarja voor speedwayen heb je een motor nodig.. en ach, we waren allemaal zo arm als de luis zeggen ze hier in Strijp. Dus bij gebrek aan geld en mogelijkheden lieten we onze fantasie de vrije loop om dan maar ons heus EIGEN wielerwereldje op te bouwen. Het werd een ander soort speedwayen, maar dan met de fiets, zo je er al een had dus. Een geschikt terrein was er al. Ik denk vlak na de oorlog, 1946-1948 of zo, was er een Piet Zwiers. Reed hij nog ooit mee in de Tour de France? Ik weet het niet meer, ik weet alleen dat hij zeer beroemd was in onze jongensogen! Ja beroemd, immers hij reed in Vierdaagses of waren het Zesdaagses.? Hij leefde in de tijd van Plantaz en Schulte... Ergens had Piet Zwiers het aureool van een beroemde renner, zoiets als Fausto Coppi of Gino Bartali, maar dan in de Schootsestraat... Piet reisde de wereld rond leek het wel, Antwerpen, mijn God dat was ver weg. En dan een gewone jongen uit de Schootsestraat nog wel, een gewone zoon van een gewone fietsenmaker... en dan ineens beroemd worden. Ja dat was het voor ons!. Dus... die mannen van Zwiers, ik meen ook Voorjans, ze waren een slag ouder dan wij,.. ze maakten een soort ovale wielerbaan, hopen zand ... en een schuin circuit, net zoals in Antwerpen maar dan kleiner. De
18
eerste baan was achter Ramona en achter de fiet-senzaak van Zwiers. Een nog kleine baan toen langs een metershoge doorneheg. Als je van de baan afraakte kwam je in die heg terecht, dat was niet zo best, maar de meeste valpartijen werden overleefd. Niet al te groot dus nog die eerste wielerbaan daar. Alhoewel in onze ogen, was die baan GROOTS... Later, maakte een ietwat jongere generatie een nieuwe baan.... en die was bij het kerkhof, aan de buitenkant kant van de muur van het gebouw met de grafzerken. Een perfecte kombinatie was het, die stilte van de grafzerken en de sportiviteit en vitaliteit van een opgroeiende generatie jongelui. De baan was vrij groot, in ieder geval wel 25 meter aan de lange zijde en zo'n 10 meter aan de korte zijdes. Tamelijk diepe geulen aan de buitenkant waar al het zand was weggehaald. En daar werden dan wedstrijden gereden alsof je leven er vanaf hing. Achtervol-ging heette het. Of ook dat 'speedwayen' natuurlijk, wat gelijk stond aan elkaar van de sokken af proberen te rijden. Maar ergens moet de eigenaar van het land daar hebben ingegrepen, want de baan op zichzelf is er niet langer dan zo'n 5 jaar ge-weest. Misschien dat er te weinig liefhebbers waren om er nog te racen of werd het braakliggend veld geconfisceerd door de gemeente? Want dan werd het een soort voetbalveld, eerst zanderig..met stukken gras als van een weiland, veel meer was het allemaal niet. Later als de jongedames er kwamen korfballen of was het handballen, was het al wat meer geegaliseerd.
De start van een voetbalwedstrijd begon met het afpassen oftewel het 'meten'... De uitnodiging was snel gemaakt, het begon met de vraag 'hedde zin in een potje voetballu'? ...en dan hoefde de ander nauwelijks iets anders te doen dan een licht hoofdknikje te geven.. Twee aanvoerders moesten eerst met hun voeten passen, de 'meet' op de grond werd al ras een streep die met een eind hout ter plekke werd getrokken. Dan kwam het afpassen of meten, een hele techniek en ik werd zelf nooit slim genoeg geacht om dat te mogen. Eerst volgden hele voeten, dan halve, dan stukjes voet.. om elkaar nog net niet te raken. Degeen die won mocht de eerste voetballer kiezen voor zijn team. Ach, ik was de kleinste, dus het was soms nog een hele tour vooraleer ik inderdaad werd gekozen, steevast als laatste in ieder geval. Niemand wilde me eigenlijk in een team, nog linksom noch rechtsom.. Dus tenslotte werd ik dan meestal keeper. Twee stenen of een paar eindjes hout in de grond, soms ook een jas of trui markeerden de 'gool', want in die dagen spraken we al behoorlijk engels. Als de ploegen te klein waren moest ik soms 'vliegende kiep' spelen. Tja en als je dan de 'goal doorliet' per ongeluk dan, was het huis te klein. Dus paste ik noodgedwongen soms wat trucjes toe om de tegenstander uit te schakelen. Het werd ofwel beentje hakkelen ofwel een ongeziene trap tegen iemands scheenbeen. Zo kon je tenminste de eer van je ploeg nog net redden. Maar soms liep die trap naar het scheenbeen van de tegenstander niet goed af. Ik herinner me dat de 2 koppen langere Jan Mol uit de Kastanje-laan het niet langer van me pikte dat ik hem bij het voetballen onderuit haalde, dus kwam hij naar me toe. Al mijn argumenten hielpen toen niet meer, het enige wat me restte was een klap op zijn neus. Tja, hoe ik ooit het lef heb gehad om dat te doen, het moet welhaast noodweer zijn geweest. Pure zelfverdediging heet dat in juridische termen. Maar helaas heb ik Jan vanaf toen altijd moeten mijden, het bekende 'straatje om' heeft me mogelijk gered van zijn revanche. Een geluk was dat hij verder weg op de Kastanjelaan woonde.
19
Hoe we ons verder vermaakten Meske Pikken Dat is dus NIET synoniem voor het ' pikken van een meisje'. Nee het was een soort landveroveren maar dan met een mes, echter alles heel vredelievend en zonder kanonschoten, totdat je verloor natuurlijk, dan verliep het minder liefdevol. Vroeg of laat verloor je je land en dan was het ruzie. Ik weet dat er enkele jongens met een zakmes rondliepen, de Strijpse Bazar voer er wel bij denk ik met onze belangstelling voor dat 'meske pikken'.. Dat we zo nodig allemaal 'land wilden veroveren;'. deed de zaken wel goed in de handel met zakmessen. De meesten van ons moesten het echter doen met een gewoon aardappelschilmesje ( het bekende erpelschilmeske voor Strijpenaren onder ons ) dat je van thuis meepikte. Totdat je moeder er achter kwam en dan was het uit met meske pikken, althans voor die dag.
Knikkeren Natuurlijk knikkerden we, meestal van die halfzachte afgebrokkelde knikkers, door het vele gebruik wat minder rond dan ze moesten zijn. Maar er waren jongens met echte stuiters, glazen stuiters! Allerlei namen hadden die glazen stuiters, een enke-le naam die ik me nog herinner was 'bonken' en 'molentjes'. En..er was een enkeling die had zelfs een stalen kogel, weggepikt denk ik uit een oud wiel van een vrachtwagen uit een garage aan de Doelenstraat of zo. Dat was ongeveer het ultieme genot, het hebben van zo'n stalen bol. De braafsten onder ons knikkerden met gewone knikkers in een 'kuleke', slechts een enkeling was het gegeven om met stuiters of 'bonken' te spelen. Een 'kuleke' maakte je met de hak onder je schoen door die in de grond wat rond te draaien. Knikkers en stuiters, ook hierbij waren de Strijpse Bazar of het Sierhuis van cruciaal be-lang, de laatste winkel stond voor SPEELGOED en dat waren dus de plekken waar je die dingen kon kopen. Of je WON ze, maar dat was het moeilijkste. Het scheen immers per definitie altijd zo te zijn dat je VERLOOR>.. Ik weet dat er een jongen was, die had altijd zakken vol met knikkers en stuiters. God weet hoe hij het klaarspeelde, want ikzelf mocht al blij zijn als ik al 10 stuiters had, die ik dan prompt de volgende dag weer verloor. Hij heette geloof ik Razenberg met zijn achternaam. Zijn moeder had ook altijd de mooiste geraniums, wat een perfecte combinatie, zoveel stuiters hebben en dan nog zo'n moeder ook. Ach de wereld is ongelijk verdeeld denk ik dan maar.
Pintollen en knellen Ach de meisjes speelden met pintollen natuurlijk, dat ging met zo'n stukje hout en een eindje touw aan het einde. Dat touw rolden ze dan rond de pintol, een soort geval in de vorm van een paddestoel.. en met een handige beweging gooide je die dan op de grond zodat hij daar rondtolde ... en met dat touwtje sloeg je dan tegen die tol aan,..zodat het ding verder en verder tolde en alsmaar snelheid hield. De kunst was natuurlijk om dat zo lang mogelijk vol te houden, want anders moest je de tol weer opnieuw opwinden. Maar dan de jongens... dat was anders, die speelden immers met 'knellen', dat was ook een tol maar dan meer een soort taps toelopend geval. Onderaan zat een schroef met de kop van de schroef naar buiten, maar de kunst was dus om die punt scherper te maken. Je wond een touw strak om de tol en met een wat draaiende beweging gooide je die dan op de grond, zodat hij rondspinde. Maar het leukste was natuurlijk om te 'hakken' of te 'kappen' met zo'n kneltol.. Je probeerde dan de tol (ofwel knel ) van een ander te raken die daar ook al rondtolde en zo mogelijk in tweeën te splijten. Dan pas voelde je je een ware grootmeester en werd je beschouwd als een echte jongen, denk ik achteraf. Ja als ik eraan terugdenk, zit hier het enige echte en waarachtige verschil tussen jongens en meisjes, ... de manier waarop ze tollen..
20
Vangertje en verlossertje. Wat er zo leuk aan is om eerst te vangen en dan weer verlost te worden, mag Joost weten, maar leuk is het. Met hele hordes van de ene muur op de 'speulplats' van de school, naar het andere eind lopen en ondertussen door de ene of andere idioot te worden gevangen.. ik droom er nog wel eens van. Maar eenmaal gevangen, geen nood, want iemand anders kon je zo weer verlossen. Als je tenminste al geluk had en als je tot de favorieten hoorde. Ik was nogal klein uitgevallen, dus lieten ze me meestel maar staan. Maar ik werd altijd 'verlost' tenslotte als de bel van het schoolkwartier weer ging en we weer naar binnen moesten.
De BUUT.. Zal ooit iemand begrijpen wat de buut is? Een buut kan alles zijn, een boom, een paal, een muur. Een buut kan veranderen... al naar gelang de mogelijkheden. Waar je soms de ene dag een buut maakt, is ie de volgende dag al weer weg. Niet dat er zoveel muren worden afgebroken maar een buut kan zelfs een denkbeeldige plek in een korenveld zijn, een jas op de grond is alles wat je dan nodig hebt om de buut aan te geven. En korenvelden waren er altijd genoeg in de Schootsestraat. In die dagen was het meer een soort lintbebouwing aan de westkant ervan. Zover je ogen konden reiken, waren er velden, totdat de vooruitgang ingreep en het hele Ven en omgeving eerst met de grond werd gelijkgemaakt en vervolgens met huizen werd volgebouwd. Waar we eerst nog door velden en wegen naar boerderij de Lievendaal ( boer Vaessen ofwel de Vaes) konden lopen, konden we die zelfde boerderij later nog nauwelijks terugvinden. Gelukkig hadden ze daar wat op gevonden toen, ineens heette het daar de Lievendaalseweg, een der meest bekende bushaltes werd het, terwijl er daarvoor alleen een soort zandpad naar die boerderij liep. Ach terug naar de buut dus en terug naar die korenvelden. Niet dat de boeren nu zo blij waren dat we altijd een buut wilden maken temidden van hun maisveld, nee dat ook weer niet, dus het was altijd uitkijken geblazen, zelfs van Oijen wist ons te vinden. Nee, de boeren waren er niet blij mee als we de buut weer eens in het midden van een roggeveld hadden aangelegd, zoveel was zeker. Maarja... je bent jong en een BUUT is belangrijk. Kinderen hebben BUUTEN nodig, net zo goed als boterhammen, ...waarvan akte!.
De Meiden ( = meisjes ) Ja natuurlijk waren er jongens en er waren 'meiden', maar het leek wel toen of dat twee verschillende soorten mensen waren. Aparte scholen waren er immers, dus aparte onderwijzers of onderwijzeressen. In de kerk was er minder apartheid, maar als jongen ging je niet zomaar langs een meisje zitten als de rest van jouw familie er ook al niet zat. De paar weken dat ik op de kleuterschool doorbracht, vanwege de oorlog was er die toen een tijdlang niet geloof ik, zat ik echter wel naast een heus MEISJE. Ik herinner me dat ze me altijd zo verheerlijkt aan zat te kijken maar ik geloof dat dat kwam omdat ik soms 'snuupkes' bij me had en zij er dan, als ze lief tegen me was, ook een kreeg en niet omdat ik als jongetje verder zo leuk was. Terugdenkend aan toen, waren het twee aparte werelden bijna, de meiden dat was wat anders. We begrepen ze niet, ze wilden nooit voetballen, nooit vechten ook. Ze waren altijd lief, niks anders dan gewoon lief, eventueel met hoofdletters. En braaf waren ze altijd, scheen dan toch, ze waren ONVOORSTELBAAR braaf en kuis. De meiden, nee ze vochten nooit, althans niet dat WIJ het zagen, maar ze krabden of beten elkaar, dat verhaal deed altijd de ronde. Jongens sloegen erop los, dat was veel duidelijker wat je daar aan had, maar nee,... de meiden, nee die deden iets anders, die krabden, die waren gemeen!. Meiden speelden ook anders, ze deden dus meer aan 'britsen', ze hadden meer geduld denk ik. Ze britsten met zo'n schoensmeerdoos... een oud Erdaldoosje...gevuld met zand. Het leven was simpel, dat vertelde ik al ? Maar de meiden, ze konden ook met 3 ballen spelen, kaatsenballen tegen de muur, jeetje.. en dan zo snel ook nog. Sommigen konden het wel met 4 ballen, zonder ze te laten vallen natuurlijk. En meiden.... wat konden ze meer?
Ach jeetje, ze konden touwtje springen. Helemaal alleen maar ook met van die grote touwen. Met 3 of 4 meiden tegelijk en alles in de maat, zonder dat het touw in de knoop raakte of zijzelf. Je kon dan 'inspringen', dat was bijna als in een
21
circus, erg lastig en het scheen alleen voor meiden te zijn weggelegd. Jongens waren te lomp, net als de auto's van die dagen. Dus als je al als jongen werd toegestaan om mee 'in te springen' nou dat betekende heel wat. Als jongen was je dan echt een gewild exemplaar onder die meiden. Dat je daarmee vervolgens als jongen onder de jongens was afgedaan, kun je wel begrijpen. Onder je eigen soort was je van de ene dag op de andere afgeschreven en niet langer in tel. Zelfs al was je een goeie voetballer in hun team, het was 'not done' voor een jongen om 'in te springen' bij de meiden als ze touwtje sprongen. De meiden hadden ook hun eigen taalgebruik daarin. Want wie kent er niet dat 'in-spin de sprong gaat in'...en vervolgens 'uitspuit.. de sprong gaat uit...'? Tja, als ik er aan terugdenk, het was een aparte taal die de meiden soms spraken. Zoals ik al zei, we begrepen ze soms niet...
De meiden was echter toch iets wat altijd trok. Het omgekeerde was ook zo, maar de jongens trokken meer naar hen zo te zeggen. Iets wat me bijstaat van de meiden is dat als een van hen iets in je zag als jongen, dan kwamen ze nooit alleen. Nee, ze groepten samen, quasi ongeïnteresseerd en dan ineens waren ze daar met z'n 3en of 4en...wendden dan voor dat ze naar je voetballen kwamen kijken of er waren andere onduidelijke redenen, maar ergens voelde je aan je theewater dat Truus, Stien of Mien een oogje op een jongen had. Welke jongen, daar kwam je via ingewikkelde signalen al spoedig achter. Wat gesmiespel... en wat stiekume glimlachjes dat was vaak alles, maar het was steeds indrukwekkend, soms sliep je er als jongens 's-nachts niet meer van. Ach... namen als Truus Verdijsseldonk, Riet Teunissen, mijn God wat een prachtige meiden waren het. Ze leken alles te hebben, dat ongrijpbare dat mannen missen. Maar ZIJ hadden het, daar was je van overtuigd.. en dat wisten ze zelf maar al te goed ook. Er was te veel vraag en te weinig aanbod, dat is het noodlot van mannen denk ik achteraf. Ach Strijp... prachtige meiden woonden er. Die twee van Tielemans, Corrie de oudste en Joke de jongere zus ervan, waren nog wel het allermooiste, maar opnieuw gezegd ..er was te veel vraag naar ze en dus te weinig kans op sjans.. Veel 'hoela' maar weinig hoep, pardon hoop.
Bokspringen Alhoewel er in werkelijkheid geen bok aan te pas kwam, geen echte dan toch, was het zo dat je bij bokspringen wel een 'bok' nodig had. De uitdrukking was dan ook 'ik zal wel voor bok gaan staan'... wat zoveel wil zeggen als dat de een over de ander heen kan springen, mits die andere dan natuurlijk mooi voorovergebogen blijft staan... terwijl je springt. Ja vreemd genoeg kon een 'bok' zowel een jongen als een meisje zijn. Bokspringen werd zowel door jongens als door meisjes beoefend, dat staat me nog wel bij. Alhoewel het dus wel door de Rooms Katholieke Kerk goedgekeurd moet zijn geweest ...dacht ik dat ze het NIET goedvonden toen dat je gemengd ging springen, maar dan zou het wel veel leuker zijn geweest denk ik. Maarja, wat er in ieder geval erg leuk aan was, dat was wanneer de 'bok' er plots de brui aan gaf en als halverwege jouw sprong, nog half in de lucht hangend... de bok overeindkwam.. en je met een vaartje van de 'bok' afviel of ook wel over de 'bok' heenviel.. of je beiden met een smak op de grond viel. Een variant van dat bokspringen bij de jongens was dat je met een partij jongens achter elkaar, voorovergebogen hing tegen een muur aan... en diegeen die mocht 'springen' ...moest proberen over die rij jongensruggen heen bij de muur te komen om aan te tikken, terwijl alle jongens die bokstonden van hun kant probeerden om je van van hun rug af te laten vallen. Nee, dat heb ik nooit bij meisjes gezien die variant.... en zulks zou ook nooit de zegen of goedkeuring van de pastoor hebben kunnen krijgen.
22
Heggen De beukenheggen Nou iets anders, iets van meer belang. Beukenheggen in die tijd waren BELANGRIJK. Overal vond je ze, Peer van Hulst had de langste, zijn hele gebied zo te zeggen was omheind met een beukenheg. Geen DOORkomen aan, als je al eens een poging wilde wagen om aan zijn appels in de boomgaard te gaan. Veel te hoog ook en dan die sloot ervoor ook nog, voor ons jongens leek het wel een slotgracht, soms was er ook water in. Dan had je een andere belangrijke beukenheg en dat was die van het kerkhof van de Steentjeskerk. Dat was meer naar onze smaak, want je kon er doorheen, weliswaar met wat moeite, maar een beetje stoute jongen had de weg naar het kerkhof al gauw gevonden. Het helpt ook als anderen regelmatig zich ook door zo'n plek wurmen, je wist dan vrij precies waar die 'doorwaadbare' plekken in die heg, c.q. er een gat in de heg was. En er is toch niks spannenders dan op zo'n kerkhof rond te dwalen? Zeker als het niet MAG, dan pas heeft het aantrekkingskracht. En je wist exact hoe ver je kon gaan, want de koster woonde langs dat kerkhof, in de linkerhoek, naast de ingang aan de Doelenstraat. Daar bleef je uiteraard ver genoeg vandaan. En als ie je dan ooit zou betrappen, die koster, dan was het natuurlijk altijd vanwege je voetbal die OVER de heg was gevlogen. Dat je die bal in geen velden of wegen kon vinden, had de koster ook al snel door, maar je eer was dan toch gered. Ach, die koster, hij kende zijn 'pappenheimers' maar al te goed. Als het hem te dol werd belde ie gewoon bij de mensen aan om zijn beklag over Jantje of Pietje te doen. Dat hielp dan toch voor een tijdje. Maar zo heb ik dus ook vaak zat rondgeneusd op dat kerkhof en in dat gebouw met die grafkelders. De zerken waren allemaal van pastoors, oud-burgemeesters en ander belangrijk Strijps volk en dan dacht ik, jeetje zou ik er zelf ook zo komen te liggen, helemaal onderin zo'n gemetselde put, uit liggen te drogen? Als kind heb je denk ik een morbide kijk op die zaken, later begreep ik dat je al lang en breed dood was, voor je uitdroogde. En nog weer later in je leven denk je dan weer dat de volgorde misschien toch net andersom is, dat je eerst al bijna bent uitgedroogd voordat je in zo'n diepe grafkelder wordt neergelaten. Beukenheggen, ja er waren er volop, zoals ook in de Friezenkampstraat. Aan weerskanten, n.l. aan de ene linkse kant vanuit de Schootsestraat bezien, liep er zo'n anderhalve meter hoge heg langs de volle lengte van de tuin van slagerij Achten en de aansluitende tuin van het eerste huis aan de Doelenstraat en aan de overzijde van die straat was het al precies zo. Daar aan de rechterkant liep er een beukenheg van het huis van de familie van Osch, naar achteren toe naar de hoek van het kerkhof, begin Doelenstraat. Beukenheggen... overal waren ze, hele stukken van de Ekkerstraat ook waren voorzien van die beukenheggen. Mijn vader had het echter altijd over BUKENheggen, maar dat leek mij als kind helemaal onjuist, want ik had en heb nog nooit van de BUKENlaan gehoord, alleen van de Beukenlaan. Beukenheggen waren ook goed voor 'mulders' vangen oftewel meikevers voor insiders. Ja een touwtje aan zijn poot, dan in een luciferdoosje of in een glazen potje, waarvan het deksel met behulp van een spijker van wat gaatjes was voorzien. Twee verse beukenblaadjes erbij, anders gaat zo'n beestje dood natuurlijk, dekseltje erop en dan.. hup in je broekzak. Dan ..na een paar uur kijken hoe hij of zij het maakt natuurlijk. En de volgende dag nog eens kijken. Mijn God wat een sensatie was het. Er was zelfs een liedje voor hem gemaakt .."Mulderke mulderke telt uw geld en ga dan weer eens vliegen..." Vaak kwam ons 'mulderke' daar dan niet meer aan toe na een dag in zo'n jampotje te hebben doorgebracht.
De doornenheggen Die soort heggen, das weer andere koek! Beukenheggen, de blaadjes dan toch, zijn ZACHT aan je handen. Ze zijn groen in de lente, de nieuwe althans... en kleuren naar rood en bruin tegen de herfst. Maar doornenheggen, en daar hadden ze in Strijp echt wel een abonnement op, das anders. Overal waren ze en verdraaid wat deden ze pijn als je weer eens die verloren bal uit de een of andere tuin wilde halen. Ik heb ook nooit begrepen waarom Vlerken in de Schootsestraat zijn werkelijk overheerlijke perzikken net ACHTER die heg had staan. Bijna onmogelijk om bij die boom te komen, maar ik moet zeggen, met wat vindingrijkheid kwamen we er meestal wel doorheen. Ja doornenheggen, als ik er nu aan denk ze
23
waren minstens manshoog en ze liepen over grote lengtes. Tussen het kerkhof en de achtertuinen van de aangrenzende percelen was er zo een, ik denk minstens 3-4 meter hoog. Doornenheggen, in combinatie met braamstruiken (brembezies) en brandnetels, werkelijk een dodelijke combinatie, zeker voor jongens die altijd op avontuur uit zijn. Dan liep er een doornenheg van het paadje naast de tuin van Cees Wouters naar kolenboer van de Ven, net voor het pad naar Peer van Hulst, dat zorgde ervoor dat die mensen werkelijk volledig van de buitenwereld waren afgesloten. Ik denk dat doornenheggen bij Strijp hoorden in die tijd. Een beetje afgesloten zo te zeggen. Ja waar ooit de Beukenlaan eindigde, net voor de Plaggenstraat of ter hoogte daarvan, was ook een metershoge heg. Ik weet het niet zeker meer, maar ik dacht dat het ook een doornenheg was. Daarachter zaten de Paters, de tuin ervan dan toch, de paters zelf hadden zich nog verderop verborgen achter hun kloostermuren. Afgesloten van de buitenwereld. Ja opnieuw, doornenheggen hoorden bij Strijp. Toen de Rondweg er eenmaal ging komen was die heg het eerste dat sneuvelde, anders hadden ze de 'vooruitgang' nooit kunnen doortrekken richting Botenlaan. Die heg blokkeerde werkelijk alles, het was ook het einde van de Beukenlaan aan die kant van Strijp. Daar ook was het einde van de wereld eens.
24
Een belangrijk gebouw in Strijp Het Patronaatsgebouw ( later de Ark ) Ja een gebouw met een ijzersterke traditie denk ik. Een soort 'Philips Ontspanningsgebouw' maar dan voor katholieken en veel eerder gesticht ook. Stichtelijk en katholiek, dat zou ik er van willen zeggen. Ja zanguitvoeringen, toneelvoorstellingen en andere goedbedoelde pogingen om de Strijpse man wat vertier te brengen. Bij toneel- of filmvoorstellingen zaten de meisjes altijd links en de jongens rechts, dat was dus zo in die dagen vol katholicisme. Ergens herinner ik me dat de koster van Osch iets met de organisatie er omheen had uit te staan. Tja het patronaatsgebouw hoorde bij de St. Trudoparochie als twee handen op de bekende buik.Vlak erachter en opzij was het kerkhof en dus was het Patronaatsgebouw van oudsher ook al een plek waar de treurende begrafenisgasten op verhaal konden komen met warme koffie of wat anders. Later waren er natuurlijk de rikavonden en rikconcoursen zelfs. Soms had ik het idee van die kaartavonden dat er alleen mensen kwamen met een gemiddelde leeftijd van ver over de 100 jaar. Maar dat moet een indruk zijn geweest van een jong kind. Maar wat ik me het meest herinner van dat Patronaatsgebouw was dat ik ooit, op de bekende blauwe maandag zelf in een soort toneelstuk was verwikkeld, ja ooit was ik een acteur in de dop. Het stuk speelde rond de Maagd Maria geloof ik, het heette de 'Rozenkrans' en we waren echt allemaal heilige bonen in dat stuk. Jan van Geffen van de Nieuwe School speelde voor zijn leven, want zijn veel oudere zus was de Maagd ( Maria ) en een andere broer Wim speelde als priester, deze laatste was ook de regisseur van dat stuk. Of ze echt maagd was hebben we haar niet durven vragen, ook Wim was er mogelijk niet zeker van. De familie van van Geffen woonde in de Strijpsestraat tegenover het kaaswinkeltje van Trinus en vlakbij het Sierhuis. Dat was overigens een groot gezin met wel erg veel katholieks erin, een 5-tal meisjes werden non, een zoon werd priester. Ik heb nog een foto van die toneelvoorstelling, Tom Broers, Henk Savenije, Wim van Gemert geloof ik, en ikzelf staan afgebeeld op die foto van rond 1952. Braaf was het allemaal, heilig bijna. En als dus die katholieke toneelvereniging "De Meer Vreugde Kern" uit Strijp, toen wat extra figuranten nodig had, werden die dan ook prompt uit het zangkoor van van Houtert gerecruteerd. Ja ik vergat het bijna te zeggen, we kwamen er terecht in dat toneelstuk via het jongenskoor onder de bezielende leiding van deze meester van Houtert. Het was voor mij eens maar nooit weer.
25
De huizen, winkels en nering in de straat (periode ca. 19501960) De Schootsestraat had een grote mate van vitaliteit, terugdenkend aan de vele winkeltjes en andere neringdoenden die op welke wijze dan ook aan de kost trachtten te komen. Ik zal proberen een aantal bewoners de revue te laten passeren, voor zover ik me herinner en het is dus verre van volledig vrees ik. En wat ik hierna beschrijf is dus de situatie rond de tijd 1950-1960 en de lezer moet wel bedenken dat er toen al heel wat verloop was, de lijst van bewoners van zeg 10 jaar verderop ziet er weer heel anders uit.
Laten we beginnen bij het begin, aan de kant van de oneven nummering. Die 3, wat 'verdwaalde ' huizen (nieuwe nrs. 13-5) hoorden oorspronkelijk tot de Zwaanstraat, ( oude nrs. 45-47-49). Ze staan bijna recht tegenover waar de Kreugelstraat uitkomt in de Schootsestraat. en werden gebouwd in 1927 door Judocus van den Boer (Dook). Ik geloof dat in het tweede huis van die 3 er ooit een fietsenwinkel of reparateur woonde genaamd Dieters, maar dat is van horen zeggen. Een ander ervan was van de familie Klaas Harms afkomstig uit de Hendrik de Keizerlaan te Woensel (thans Schootsestraat nr. 5, maar toen Harms er kwam wonen was het nog Zwaanstraat ) en men had een groentewinkel. Toen hij zich er vestigde in 1935 was hij net getrouwd. De winkel had ook zo'n prachtige oorspronkelijke naam, namelijk het 'Fruithuis', om aan te geven immers dat je fruit verkocht. Nouja, dat er ook nog ooit groentes, later sigaren en tabaksartikelen in het algemeen, frisdranken, licht alcoholische dranken en snoepgoed werden verkocht, dat alles was gangbare praktijk in veel meer winkels toen. Soms denk ik wel eens, als sommige winkeliers de kans of het lef in de Schootsestraat hadden gehad toen, hadden ze misschien ook nog wel hun eigen schoonmoeder verkocht, zoveel verschillende dingen kon je soms in winkels kopen. De familie Harms hadden een dochter Geesje en een zoon Geert, welke laatste er anno 2004 nog steeds woont.
Dan kwam er een heel stuk Philipsgebouwen. In die tijd heette het daar, voor een deel dan toch tegen de Kastanjelaan aan, het 'lab', de afkorting voor laboratorium, later ook de bibliotheek. Het was een geheimzinnig gedeelte, alles achter hoge vensters. Je wist DAT er wat gebeurde, maar het fijne ervan NEE. Je dacht als kind dat ze daar zeker elke dag een ander soort wiel uitvonden, danwel een sterk verbeterd scheerapparaat, zodat kapper van de Ven niet langer nodig zou zijn om je in te zepen bij het scheren. In je dromen was het daar vol met professors die grote sigaren rookten en dan ineens weer wat uitvonden, bij voorkeur midden in de nacht zodat het vooral geheim bleef.
Dus dan vervolgde de bebouwing, na een rare kronkel van de Schootsestraat naar rechts, tegenover zaal Ramona, met een rij huizen in de stijl van het Drents- en Philipsdorp. De naam van het laatste 'dorp' zegt het al, het was rond de Schootsestraat Philips voor, Philips erna en er tussenin. Maar goed dat eerste rijtje Philipshuizen dus en wie woonden er dan wel ?
De eerste naam die ik me heug was de bekende familie van Kielestijn, bijna aan het begin van die rij huizen tegenover Ramona.
Verder woonde er de de familie van Hugens of Hugers, een der kinderen was Rinus.
De familie Voorjans, uit Limburg woonde er ook. Die woonden ongeveer recht tegenover de winkel van Verdijsseldonk.
26
Dan kwam er een familie Kentie als ik me goed heug, naast een paadje tussen de huizen. Nog weer een enkele naam meer die ik me herinner is die van de familie Findhammer, ongeveer recht tegenover de slijterij Verboven. Zijn hobbie was fotografie, meestal portretfotografie naar ik later hoorde. Hun zoon deed mee aan de oorlog in Indie rond 1950 en iets wat me nog altijd bijstaat is zijn feestelijke thuiskomst, toen ze een grote ereboog voor hem hadden gemaakt van groen dennehout. Zijn moeder had hem geloof ik al lang en breed afgeschreven, maar hij kwam toch maar gewoon weer terug vanuit het verre Nederlands-Indie naar de Schootsestraat, dus dat was feest. De ereboog met dennegroen met die wapperende feestlinten was nog weken later intact. Deze Findhammer-zoon trouwde later met Marietje van Aerts van de bloemenwinkel uit de Schootsestraat, ze woonden recht tegenover de Protestantse kerk.
Vervolgens sprong de rooilijn wat naar voren en volgde er een rij veel lagere ouderwetse huizen, waar je met de voordeur ineens in de woonkamer kwam. In die hoek waar de huizen vooruitstaken, waren in de namiddag altijd wel wat opgeschoten jongens te vinden, die stonden daar dan wat te 'buurten'... en natuurlijk bleef dat soms ook niet onopgemerkt bij de meisjes. Alleen tegen de tijd dat de straatlantaarns aangingen en het dus donker werd, was het 'feest' voorbij, dan moesten de kinderen naar huis komen. De familie Waterman bewoonde dus het eerste huis in die rij. Een groot gezin was het en de 'witte' (lees Koos ) was een van de zoons. Later werd hij een gewaardeerd stucadoor, geen wonder ook met zo'n bijnaam. Een andere zoon was Jopie, maar we kenden hem niet anders dan als Jopie de Rooie, vanwege zijn roestkleurige haardos denk ik. De familie Waterman had een volwaardige tegenhanger in de Doelenstraat, daar waren zelfs nog meer kinderen in een en hetzelfde gezin van een andere Waterman-dynastie. Wat me bijbleef van die beide families was dat het 'gaat en vermenigvuldig u', daar nooit aan dovemansoren scheen te zijn gezegd. Alhoewel een enkele Strijpse vader bij uitzondering zo zijn eigen interpretatie van dat 'vermenigvuldigen' had..., zoals 'er is niet gezegd HOEVEEL'. Maar de meeste katholieken waren wat volgzamer in die dagen en handelden overeenkomstig de katholieke leer en volgens hetgeen de priesters en geestelijken ze dat voorhielden, dus waren er vele kinderrijke gezinnen en waren de mensen meestal straatarm. De oude Waterman hield er, naast dat hij al zoveel kinderen had, in zijn schuur ook een uitgebreide kollektie geiten op na en dat zijn van die merkwaardige geuren die je je een mensenleven lang nog altijd bijblijven. Die geiten hield hij op een stuk grond tegenover hem, eigendom van Peer 'Verhulst'. Een anekdote van hem is dat wanneer het Duitse afweergeschut (Flak) achter boer van Hulst weer eens tekeer ging in 1944 bij de engelse bombardementen, dat hij dan met zijn Groningse dialect het altijd had over " ze zijn wir eens aan het schijten"... Ach hoe kon deze van oorsprong Groningse mens ook weten dat wij zoiets hier in Brabant 'schieten' noemden, in plaats van zijn 'schijten'. We zullen het hem maar vergeven denk ik, immers geiten, schijten en schieten... het was allemaal zo vlak bij elkaar toen in de Schootsestraat. Heel bekend van hem was dat er bij hem ook elk jaar een varken werd geslacht, hij was overigens niet de enige in de Schootsestraat die een varken 'hield' achter in een of ander schuurgedeelte. Zo'n geslacht varken werd dan daarna aan een ladder opgehangen zodat het makkelijker was om het verder in stukken te verdelen etc.
Dan kwam een huis waar schilder Wim de Ron woonde met zijn vrouw Sjaan. Hij kwam uit de buurt van Dongen. Wim de Ron was zeer bekend in de buurt en niet in het minst wegens zijn cafébezoekjes en nog meer bekend vanwege zijn vrouw Sjaan als die het weer eens op haar heupen kreeg om Wim de mantel uit vegen als ie wat te veel alcoholische versnaperingen achter de kiezen had. Het echtpaar had een enkele dochter. Ik herinner me dat hij eens bij ons was uitgenodigd om de keukenmuren een opknapbeurt te geven, hij noemde dat 'sausen'. Omdat Wim altijd zo veel sappige verhalen TEGELIJK had te vertellen, had het veel voeten in de aarde voordat het werk zijn einde naderde. Ik weet nog dat we op het laatst besloten om de klus maar zelf af te maken, want als we op Wim hadden moeten wachten, was het waarschijnlijk nu nog niet klaargeweest.
Vervolgens de familie van Janus (Sebastianus) van der Vorst en zijn vrouw Helena Smits. Kinderen waren Harry, Cor, Adriaan, en de meisjes Annie, Mientje en Leny. Rond 1950 woonde alleen Leny nog thuis als jongste dochter voor zover ik me herinner, de anderen waren allemaal al uitgetrouwd. Janus van de Vorst werkte zoals ongeveer iedereen in Strijp
27
deed, bij Philips. Als zijn vrouw rond 1952 was gestorven hertrouwde hij en zijn we hem een beetje uit het oog verloren. Hij woonde daarna in de Sportlaan nabij het Brabantiaterrein. Janus zelf stierf in december 1971 en ligt evenals zijn vrouw Lena, begraven op het Trudokerkhof.
Tenslotte was er de familie 'Schaap', maar ergens heb ik het idee dat dat niet hun ware naam was. De man werd n.l. ook de schapenboer genoemd, omdat hij wat schapen had. Dus ik denk dat hij in feite Scholten heette en hij werkte bij de Philips-brandweer. Hij bezat ook een stuk land achter de huizen tegenover hem. Ongelukkigerwijs voor hem, was het eens oorlog en in die tijd wilden mensen ook wel eens ZIJN aardappelen op hun menu hebben. "Schaap" zelf zal wel nooit hebben begrepen waar zijn zakken met kant en klaar gerooide aardappelen zijn gebleven, maar een flink aantal buurtbewoners wisten het verhaal jaren later nog altijd smeuig op te dissen. Ik heb pas veel later begrepen dat zijn dochter Ria later naar Engeland emigreerde.
Het deel van de Schootsestraat tussen de Acaciastraat en de Vlierstraat is als volgt te beschrijven. Daar is eerst een blok van 3 huizen tegen de Protestantse kerk aan.
Op de hoek van de Acaciastraat/Schootsestraat had je allereerst de weduwe Ivits en haar 2 dochters. Ik heb ze nooit anders gekend dan 'Juffrouw Ivits', ondanks haar 'titel' geloof ik niet dat ze erg was gewaardeerd. Het was meer een manier om aan te geven dat ze niet gemakkelijk was te benaderen. Er scheen eerst echter een andere weduwe Berbers te hebben gewoond, maar dan was ik te klein denk ik om me dat te heugen. De weduwe Berbers had twee dochters, een ervan trouwde met ene Ragas.
Dan was er het middelste huis van die 3. Eerst scheen er een weduwnaar van de Poll gewoond te hebben, die later verhuisde naar de zelfde kant van de straat, verderop bij de familie Findhammer, maar ook dat was voor 1940 denk ik. Dan kwam Wim de Boer (eigenlijk van den Boer) en zijn vrouw Lien van Mill in dat huis te wonen, zij woonden beneden. Boven woonde echter een echtpaar van de Ven. Haar man Frans was familie van de kolenboer van de Ven in de Schootsestraat, langs slijterij Verboven, schuin tegenover hen. De vrouw des huizes die boven woonde, was bekend om haar twee pekineesjes die nooit zelfstandig de straat over durfden te steken. Ze nam ze daarom eerst altijd vol liefde in haar armen en droeg ze dan de straat over waar ze ras het broodnodige boompje of hekje vonden om tegenaan te plassen. Frans van de Ven zelf was werkelijk een fenomeen op het gebied van auto's repareren, vele malen hebben de mensen uit de Schootsestraat met een auto, een beroep op hem moeten doen. Ik herinner me dat de man altijd naar smeerolie en bezine rook.
Vervolgens kwam de familie Henk Jacobs-Marietje van den Boer. Er was slechts een zoon maar die studeerde dan ook voor broeder op het internaat Eikenburg en was voorbestemd om iets 'kerkelijks' te gaan doen later. Hij had een bijzondere naam en dat was Dook of ook wel Dookie, waarschijnlijk genoemd naar zijn grootvader Judocus van den Boer. Dat er een zoon was die voor broeder 'doorleerde' maakte dat hele huis daar gelijk bijna heilig. Ik geloof dat hun huisnummer 39 was (oud). Dat betekent dat er dus niet meer dan zo'n 20 huizen van het begin van de straat tot aan de protestantse kerk stonden. Hun tuin was voor een deel ook aan de straatkant, een groene ligusterheg van twee meter hoog sloot die tuin echter hermetisch af. Daarnaast liep er dan een zandpad, tussen die heg en langs de Hervormde kerk, achter de tuinen door van de huizen aan de Acaciastraat, helemaal naar achteren, richting Plataanlaan. In hun huis boven woonde ook tot 1947 nog de moeder van Marietje van den Boer in, samen met dochter Nellie en zoon Dook, deze laatste was gehuwd met Truus van Dijck. In 1947 vertrok moeder Anna met zoon Dook en schoondochter Truus naar Zeelst. Later verhuisde Henk
28
Jacobs met zijn gezin naar de Frederiklaan.
De Ned. Hervormde kerk was dan de volgende bebouwing.
Dan komt een serie kleine huizen, waarvan ik me met de best mogelijke wil bijna niemand meer voor de geest kan halen, tenminste niet hoe de mensen zelf eruitzagen, slechts de namen zijn bekend. Ik weet alleen nog dat er een aaneengesloten blok van 3 huizen was in de zelfde lage bouwstijl. Het eerste huis voorbij de kerk was dat van de familie van Gemert, het was ooit gebouwd door vader Piet van Gemert oftewel Peer. Hij was sigarenmaker en dreef een klein sigarenwinkeltje in de voorkamer, maar verhuisde later naar Waalre en verhuurde het huis dan. Dan kwam er de familie Dirks te wonen, waarvan de moeder Nelleke van Gemert was, een der kinderen van genoemde Piet. Nelleke was verder ook familie van bakker van Gemert, die verderop in de straat woonde in het huis net voor kapper Pauw Konings. Een van hun kinderen in het gezin Dirks was Bert, er was verder een zoon Peter, later kapper van zijn vak en er was een dochter Lies die met ene Rooijakkers trouwde. Maar na de dood van Piet, wilden de erfgenamen van de familie van Gemert dat het huis werd verkocht en het kwam dan in handen van de familie Heijmans die het op zijn beurt verhuurde aan Henk de Folter. Een zuster van Henk was Ton de Folter, zij was naaister van beroep en woonde op de bovenverdieping naast bakker Looijmans en boven de familie Martens, schuin tegenover het huis van de familie Dirks. Dat eerste huis naast de Protestantse kerk was ook het huis waar ik altijd de duivenringen naar toe moest brengen om te klokken, dus denk ik dat Henk de Folter de duivenmelker was, ergens staat me inderdaad bij dat hij Henk heette en degeen was die duiven hield.Weer later werd het huis gekocht door Peter Dirks, de kapper, die het ook weer verkocht als hij trouwde.
Het middelste van de drie huizen werd bewoond door de familie Jan Wenting, dat was het huis net voor de plek waar later het café is gekomen. Hij werkte bij Philips en er waren 3 kinderen, in ieder geval een dochter Marijke.
Het laatste huis van die rij van 3 huizen was ook een burgerhuis waar rond 1950 de familie van Gerrit Bucas woonde, hij verkocht o.a. fietsen. Dat huis werd echter gesloopt en er kwam een verbrede nieuwbouw (toen nummer 53/55). Daar kwam dan café 't Putje, en het was tegenover de oude bakkerswinkel van Looijmans, welk café daarna mogelijk van eigenaar wisselde en dan café Corona ging heten. Maar dat café was er pas rond 1955 of zo, voor die tijd was daar alleen een burgerhuis, naast de ingang naar de oude werkplaats. Nadat het café werd gesloten werd het verder verbouwd. Eerst kwam er een soort rommelwinkel en daarna de firma Roestenburg met een rijwielen bromfietshandel.
Na die eerste rij huizen kwam er vroeger een soort inham, die leidde naar een werkplaats achterin de tuin. Ooit is mij verteld dat er oorspronkelijk een aardappelboer Wenting was gevestigd, maar als ik ongeveer 12 jaar was, herinner ik me zelf alleen dat er een werkplaats was voor fietsenreparaties van Gerrit Bucas (oud nummer 53). Hij woonde zelf in het woonhuis voor aan de straat, maar verder had ie achterin naast dat woonhuis een constructiewerkplaats. Later kwam er Gebrs. van de Leegte in die fabriekshal. Die startten daar met het maken van mallen, voor o.a. plastikgieten etc. Daarna hadden ze een heuse fabriek/werkplaats aan de Friezenkampstraat, veel en veel groter, zo'n beetje in de achtertuin van slagerij Achten. Maar de grote schuur in de Schootsestraat achterin die tuin daar, staat er nog altijd. Als het van de Leegte-concern nog wat geld overheeft nu, kan men er nog altijd een museum van maken, want daar is ...waar het allemaal begon..
Naast die open doorgang tussen de huizen daar, kwam een 3-tal lage woningen, waarvan het allereerste later ( oud nr. 51), werd afgebroken. Alleen de oude panden ernaast nrs. 53 (nieuw 61) en 55 ( nieuw 63) bestaan nog. Op de plek van dat oude nummer 51 werd een flatje van 3 verdiepingen neergezet ( thans nr. 57 en 59)
29
Dan is er een huis net voor een gangetje tussen de huizen daar, ooit woonde er de weduwe Bierings. Alleen die enkele naam is me bijgebleven.
Daarnaast kreeg je de winkel van de weduwe Molenaar ( oud nr. 55A). Er waren twee zoons naar ik meen te weten. Er was nooit erg veel klandizie, maar als je een haring nodig had, of stokvis, mosselen ook soms, het was bijna de enige plek in Strijp waar je vis kon kopen. Bij ons thuis hadden ze het ook altijd over 'krabben en krukels', maar zelf heb ik alleen de 'krukels' in de etalage zien liggen. Krabben kan je nou een keer wat lastiger op hun plek houden in een etalage, dat zal wel de reden zijn geweest dat ik ze daar nooit heb gezien. Haar man kwam op een noodlottige manier om, verdronk op de Dommel in zijn eigen visnet toen zijn bootje kapseisde. Hij had dat bootje, gemaakt van ijzer plaatwerk, gekocht van de familie Toirkens uit de Willemstraat die het hadden gemaakt. Een van de weinige families overigens in de Schootsestraat die Ned. Hervormd waren. Als kind heb nooit kunnen begrijpen waarom een visboer een naam als Molenaar moest hebben. Mijn wat kinderlijke gedachte daarbij was steeds dat molenaars meestal nooit vis verkopen, net zo min als een visboer ooit molens zou verkopen. Het drong pas later tot me door blijkbaar dat er meer vreemde combinaties in de straat waren want een paar deuren verder dan Molenaar woonde de familie Vissers en die man was al helemaal geen visser maar runde een café. En ja heel erg bijzonder ook was dat ze daar klompen verkochten bij Molenaar, ik zal de gele kleur van die klompen, afgezet met zo'n bruinzwart biesje, van mijn leven niet meer vergeten. Het pand ( thans nr. 65 ) was eerst nog een tijdlang een winkel in lingerie etc., maar thans wordt het bewoond door een 10-tal studenten.
Dan kwam de familie Cas van de Kerkhof, alias de Paardenslagter, de enige in de verre omgeving die uitsluitend paardenvlees verkocht. De vrouw van Cas kwam in ieder geval uit Groningen en heette Atie. Toen ze pas getrouwd waren, bewoonden ze een of twee kamers in het huis recht tegenover hen dat eigendom was van de familie van Bokhoven. Ik denk dat de ouders van Cas van de Kerkhof dus eerst zelf nog in het huis van de slagerij bleven wonen, terwijl een tijdlang Cas en zijn vrouw recht tegenover de slagerij nog een tijdje op kamers woonden bij van Bokhoven. Ik weet nog dat de naam van de slagerij er op zijn winkelruit in grote witte letters was opgeschilderd : " Eerste Strijpse Paardeslagerij". Thans is er de slagerij van Dhr. van Kemenade, afkomstig uit Gerwen, die zelf aan de Vlierstraat woont.
Dan was er een café op het einde van die rij huizen, van de familie de Visser of Vissers ( alias het Visserke), later kwam hier de groentezaak van de 'Finis' (bijnaam, zijn echte naam was Lenaerts) uit de Willemstraat, die daar eerder aan de spoorwegovergang woonde. De naam van het café was "den Uiver" destijds. Vele cafés in Strijp schenen immers namen van vogels te moeten hebben zoals de nachtegaal, de ijsvogel, de zwaan, de uiver.... In dit pand ( thans nummer 69) is er sindsdien ook van alles de revue gepasseerd, nadat de familie Lenaerts er wegging, kwam er een automaterialenhandel Pebo ( er werkte een zoon van de fam. Peels van schuin tegenover daar ), daarna kwam er Scheepers tapijten, vervolgens een kapperszaak en nu is er een winkel met allerlei kleine benodigdheden.
Dan volgt het deel van de Schootsestraat tussen wat nu de Vlierstraat is en het einde van de Schootsestraat aan de Frederiklaan. Eerst was er het café de Roskam, eigenaar de familie van Dinther, twee jongens ervan kende ik, Wim en Nol van Dinther, maar het was een zeer groot gezin van wel 12 of 13 kinderen. In 1955 of zo was ook een van hen als militair naar het toenmalige Ned. Indie gestuurd en bij zijn thuiskomst was ook daar hun huis versierd met slingers van dennegroen. En ik herinner me dat ze achterin het café soms een Pluimveetentoonstelling hadden.
De huizen in die rij verderop tussen de Roskam en verderop naar de Frederiklaan toe, behoren tot de oudste van de Schootsestraat en in de 50-tiger jaren was het zo dat diverse van die huizen het nog moesten doen met een toilet in de
30
tuin. Nee geen stromend water daar om door te spoelen achteraf, hooguit een emmer water kwam er aan te pas, zo je die emmer al kon vinden in het donker. Een soort houten hokje met zo'n kist en een rond gat erin, dat was ongeveer alles wat men toen nodig scheen te hebben. En of het nu vroor dat het kraakte danwel dat het bloedheet was in de zomer, zulke houten winderige hokjes in de tuin waren nog jarenlang heel gewoon in de Schootsestraat. En dat herinnert me ook weer aan dat krantenpapier, in lange stroken gescheurd en dan daarna in meer 'handzamere' stukjes bijeengebundeld. Een gat door de stapel maken met een spijker ... en dan ophangen aan een andere roestige spijker... voila!... dat was alles wat toen doorging voor toiletpapier. Ach.. de tijden van Popla waren nog ver te zoeken toen. Tja, geen wonder ook dat in een van die huizen een jong meisje nog door een putje kon zakken tijdens het spelen op de binnenplaats, dat zijn dingen die de sfeer bepaalden van die straat toen.
Ergens verderop daar in die rij huizen woonde de familie van Nuenen, ik meen dat een van de zoons ook 'de Witte' als bijnaam had, want als je al wat blonder haar had dan een doorsnee jongen was je in de Schootsestraat al ras de 'witte' of de 'rooie'..
Bijna tegenover waar nu de firma Tielemans ( dekkleden etc. ) was gevestigd, was de winkel van de familie KoningsVerhulst, de plek voor behang en schildersbenodigdheden. Ze waren familie van de kapperszaak/ annex sigarenwinkel recht tegenover hen. Behang, dat is wat me van hen bijstaat. Konings was hetzelfde ongeveer als behangselpapier en plaksel. Kwasten ook en vanzelf stopverf en terpentine. Achterom kwam je in de werkplaats, daar kon je ook een stuk glas laten snijden. Later kwam hier de familie van Adrie ( of Ad voor insiders ) Verhulst.
Iets verderop richting Frederiklaan kwam de familie van Nic Brood, hij verkocht radios en TV's, maar ik meen dat er voor die tijd een kruidenierswinkel in zat. Nic Brood verhuisde daarna naar de Frederiklaan. Vervolgens kwam er bakkerij Michiels in, ik denk als een soort huldebetoon aan de vorige "Brood"-eigenaar. Sinds Brood was verhuisd naar de Frederiklaan VERKOCHT men er sindsdien brood en andere heerlijke dingen.
Nog weer verderop daar, een paar huizen verder van de volgende rij van 4 woningen, kwam de familie van Frans van Lier, zijn vrouw was familie van de Toirkens-kant, maar woonde er slechts kort rond 1958 (nr. 83 oud), nadat hij eerst een paar jaar in het huis ernaast had gewoond, waar eerst de familie Houkes in woonde. Wie er verder op dat stuk woonden, schiet me zo niet meer te binnen.
Ernaast in de zelfde rij huizen van 4 aan het einde ervan, woonde de familie Houkes (nr. 85 oud), het huis net voor Jo Verhees. Hij werd ook wel het 'Hoevermenneke' genoemd, naar het Engelse wasmachine- en stofzuigermerk Hoover. Hij verhuurde die apparaten en verkreeg op die manier nogal wat bekendheid in de Schootsestraat. Ik weet van mijn ouders dat er voor die tijd in dat zelfde huis een schoenmaker Couwenberg woonde. Dhr. Couwenberg kende de Toirkens-familie tamelijk goed, want hij op zijn beurt kende weer een collega-schoenmaker, de broers van de Eertwegh die aan de Langdonkenstraat woonde, de hoek om van de Willemstraat waar mijn opa Harrie Toirkens woonde. Couwenberg in de Schootsestraat scheen in de oorlogsjaren nogal eens bij ons thuis op bezoek te komen, hij sprak mijn vader altijd aan met "Kammeradski" dus moet de man wel een voorliefde hebben gehad voor de Russische taal denk ik. Maar misschien was hij wel gewoon met een Duitse vrouw getrouwd, wie zal het zeggen?
Ernaast, bijna aan het einde van de straat, na een zandpaadje dat met een kronkel naar de Frederiklaan leidde en uitkwam langs groenteboer Frans van de Goor, was er het huis van de familie van Jo Verhees. Zijn feitelijke voornaam was Frans maar geen mens die hem zo noemde. In Strijp was hij Jo en bleef hij Jo tot het eind van zijn lange leven. De oude Verhees had als een van de eerste taxibedrijven in Strijp een eenmanstaxi zoals veel van zijn soortgenoten, van de Gevel aan de Ekkerstraat was een collegabedrijf. En ongelofelijk maar waar, hij verkocht zelfs benzine en had dus een heuse
31
benzinepomp vooraan de straat staan. Hij hield er verder een uitgebreide kollektie konijnen op na, allemaal voor de slacht denk ik. En ik herinner me nog altijd dat ie ook geiten en een bok had, tjonge wat een stank daar altijd als je binnenkwam. De kinderen waren Gerda, Jo, Frans en Willie. Jo Verhees zat bij mij in de klas van de Trudoschool en ik herinner me hem zo goed nog omdat hij altijd op de achterste bank in de klas zat, zo ver mogelijk van de meester verwijderd, zodat de meester nooit precies wist wat er achterin de klas allemaal werd uitgespookt. Tja.... wij als klasgenoten wisten het maar al te goed, alhoewel meester Verheijden mogelijk wel een soort donkerbruin vermoeden moet hebben gehad.
Daarlangs, langs het huis van de familie Verhees, woonde de familie Smulders, zoon Nol was welbekend in mijn klas, maar er waren meer kinderen o.a. een zoon Louis, de rest weet ik niet meer. In mijn Lagere-schooltijd was vader Smulders al overleden. Nol was er liefhebber van om langs regenpijpen naar boven te klimmen, iets wat wij als jongens ten zeerste bewonderden en op waarde wisten te schatten, vooral als er weer eens een verdwaalde vlieger van het dak moest worden geplukt. De moeder van Nol heette Marie Findhammer en was familie van de Findhammers veel verderop in de Schootsestraat aan de zelfde kant van de straat. Nol is later in Bladel gaan wonen.
Vervolgens kwam het huis van de familie van de Weerden. Een grote familie was het en de jongens ervan vochten vaak in een groep tegen een andere straat. Al ras was het 'De Schootsestraat tegen de Plataanlaan'... dat is wat mijn neef ervan vertelde, hij woonde immers aan de Plataanlaan. Ik moet hem nodig nog eens vragen wie er het vaakst won. Ere wie ere toekomt, nietwaar? Ik begreep van mijn neef dat er zelfs met stenen en stokken werd gevochten en dat de 'Schootsestraat' ( lees de van de Weerdenfamilie), bij gebrek aan losse straatstenen om mee te gooien en een volstrekt onvoldoende zandvoorraad, vaak het loodje heeft moeten leggen.
Daarna kwam het huis van de familie Philippinen en daarnaast vervolgens dan het huis van de familie Overmeijer. Willie Overmeijer behoorde tot de roemruchte groep van de "Strijpse Kraaiers", een zanggezelschap dat anno 2004 nog altijd bestaat maar ik mag toch ernstig hopen dat het gezang dat ze teweegbrengen niet overeenkomt met de naam van hun vereniging. Hij leek het uiterlijk te hebben van 'Stalin', dat mag zeker niet onvermeld blijven. Dat Stalin nog ooit een konnektie zou hebben met de Strijpse Kraaiers, zou heden ten dage toch niemand voor mogelijk hebben gehouden?. Nouja, ik herhaal het nog maar eens, de Schootsestraat en diens bewoners is gewoon een INTERESSANTE straat, althans zo als ik het heb ervaren.
Het laatste huis in die rij van kleine huizen werd bewoond door de familie Trimbos, pas recentelijk begreep ik dat vader Trimbos biljartmaker was. Een van hun zonen is Harrie (internationaal vrachtautochauffeur ) en woont anno 2004 op het adres Plataanlaan 13, Eindhoven. Ooit verkochten ze nog kerkboeken en rozenkransen, dus ik mag veronderstellen dat de rest van de Schootsestraat-bewoners van voldoende katholiek materiaal werden voorzien in die dagen. Maar ook vandaag de dag is er weer nieuwe aanvoer van religieus materiaal in de Schootsestraat, want we hebben zelfs een heuse bijbelkiosk met allerlei stichtelijke literatuur, overigens op de plek ietsje verder terug in de straat, waar Jo Verhees woonde. Maar later op die kop van de Schootsestraat/Frederiklaan (nieuw nummer 111) was er een vestiging van de firma J. Welten en Zn., ze hadden een kledingzaak of verkochten textiel, ondergoed en beddelakens etc., vandaar de benaming "Het Tricothuis". Dan werd het de familie van Theo Efting, die dreven er eerst een boekhandel, maar nadat men daar verhuisde, werd het een reisburo.
De kant van de straat met de even nummers Dat was dus de ene kant van de Schootsestraat en dan gaan we nu terug naar de andere kant, de westkant met de even
32
nummers, te beginnen bij de Zwaanstraat, oorspronkelijk genoemd naar het Zwaantjesbos, waar ooit de zwanen in een bos moeten hebben gezwommen. Als Philips de grond in Strijp van de boeren opkocht, was het eerste wat er kwam een aantal gloednieuwe fabrieken aan de Beukenlaankant, een hele rij, veelal parallel aan de Kastanjelaan. Weinig plek meer dus voor die zwanen daarna, immers in mijn jeugd zeg rond 1950-1960 waren ze daar reeds lang en breed verdwenen. Een enkele zwaan sleet zijn laatste dagen hooguit toen nog in het Stadswandelpark. Nouja, binnen een paar jaar krijgen die zwanen weer opnieuw wat kansen hoop ik als een groot deel van de Philipscomplexen aan de Schootsestraat/Kastanjelaan mogelijk tegen de vlakte zullen gaan en er een park aangelegd zal gaan worden op een deel van de oude fabrieksterreinen.
Het eerste stukje Schootsestraat met even nummers, begint dus aan de hoek met de Beukenlaan/Zwaanstraat. Eerst waren er een 6-tal huizen, opgetrokken in de stijl van het Drents Dorp, zover het oog reikte die kant uit was het allemaal de zelfde architectuur, ze werden gebouwd in 1934, en hoorden toen nog tot de Zwaanstraat. ( nummering 42-44-46-4850-52 ). Wij als katholieken wisten weinig van deze families. Al die mensen uit het Drents Dorp waren als van een ander ras, 'stijf' ook en ze stonden bekend als zuinig, op het gierige af, maar dat kwam waarschijnlijk gewoon omdat Philips natuurlijk zo weinig betaalde. Dat besefte je toen nog niet en doorzie je als jongen pas veel later, als je het zelf ook aan den lijve ondervindt over die betaling. Maar gecombineerd met het feit dat ze dan vaak ook nog protestants waren, deed voor 'ons de deur helemaal dicht'. Ik heb dus nooit geweten wie daar woonden, dat was echt te ver uit de buurt toen. Waar nu de Philips Bewakingsdienst zit, was in mijn jeugdjaren een rij lage huizen die aan de Kreugelstraat hun ingang hadden en waar je vanuit de voordeur zo recht de huiskamer of bijna de bedstee instapte. Ook die huizen moesten wijken voor de alomtegenwoordige sloopwoede van de gemeente Eindhoven, of was het een initiatief van Philips die zijn kansen afwachtte totdat er ergens weer eens een paar huizen tegen de vlakte gingen? Nouja, het werd daarna dus het zoveelste hoekje in Eindhoven met een Philipsgebouw, dit keer een heuse bewakingsdienst.Wat Philips daar al die jaren heeft bewaakt is me onduidelijk, maar het moet belangrijk zijn geweest anders hadden ze er zeker niet gebouwd.
Vervolgens kwam de Kreugelstraat, ik heb nog meegemaakt dat die aan de kant van de Schootsestraat voor de eerste helft was voorzien van kleine rode straatstenen, maar ergens halverwege ging het plots over in een zwart sintelpad. Dat herinnerde je d'r nog maar eens aan dat er vroeger veel kruiwagens ( in Strijp 'kreuges' genoemd ) over dat pad moeten hebben gegaan.
Op de hoek Kreugelstraat/Schootsestraat woonde dan de familie Harks, zij hadden een kruidenierszaak, even daarna trok er de familie Geurts in en was het deels over met de zelfstandigheid en werd het een Edah-filiaal. Werd het later een wasserij en stomerij of kombineerden ze dat ook nog met hun kruidenierswaren?
Het blok van 3 huizen wat dan komt voorbij de Edahwinkel, kende de volgende bewoners, rond 1950 :
Nummer 20 ( nieuw nummer ) Familie Korver, de kinderen daar waren Kees, Atie en Suus.
Nummer 22 (nieuw nummer) Familie Gerards, men had geen kinderen.
Nummer 24 (nieuw nummer) Familie van Eden, men had enkele zoons. Vader van Eden werd in 1940 voor Philips naar het buitenland uitgezonden en keerde pas na de oorlog weer terug.
33
Verschillende huizen verderop vestigde zich later Tumora (thans 26 met subnummers), het pand werd rond 1964-65 daar gebouwd door Bert (Albert ) van Nistelrooij, op de plek waar eerst een vooruitstekend huis stond, want daar woonde daarvoor toen een aardappelboer. Die familie heette Blaauw in mijn tijd. Zij zijn later naar Amerika geëmigreerd maar na een 3-tal jaren weer naar Nederland teruggekeerd. De zakken aardappelen stonden zowat voor aan de straat en wat hij, de aardappelboer, toen een huis noemde zouden wij tegenwoordig gewoon als schuur betitelen. Het woonhuisgedeelte als je voor aan de Schootsestraat stond was links en ernaast waren er dan twee van die enorme schuurdeuren. Maar daar woonde hij dus ergens in, in die schuur leek het dan toch voor ons. Zakken aardappelen voor aan de straat, open schuurdeuren wat een soort winkel moest voorstellen en de stadsbus die er op een meter voor langs raasde, dat is wat me bijstaat. Ik had altijd de indruk dat de 'erpelboer' als de bus er aankwam, eerst een paar zakken met aardappelen opzij moest zetten, voor die er langs kon. Voordat Blaauw er met zijn gezin woonde, scheen er een familie van Osch te wonen met 3 kinderen, waarvan een zoon Tinus en een dochter Liesje. In zijn vrije tijd werkte vader bij Philips als taxichauffeur met een eigen auto. Omdat het huis aan de voorkant was voorzien van die grote hoge staldeuren kon die auto daar makkelijk in. Van Osch woonde daarvoor in de Kreugelstraat, langs de z.g. Groningse bakker halverwege (fam. Braam).
De huizen die dan komen lagen vroeger, voordat het oude huis dat vooruitstak werd afgebroken, wat met de rooilijn naar achteren en veel van de bewoners van toen kan ik me niet herinneren, maar ik ben wat aan het navragen gegaan en hier zijn mijn bevindingen :
Nummer 28 (oud nummer 4) De schoonmoeder van Dhr. Sliepenbeek van het huis ernaast, nummer 30, was van de slagersfamilie Compaan, welke familie Compaan dus een tijdje in dit huis nummer 28 woonde. Nadien woonde er de familie van Dijk.Thans is het een studentenhuis dat wordt verhuurd door Dhr. Sliepenbeek.
Nummer 30 (oud nummer 6) Thans woont hier de familie J.B. Lueb. Hun huis is gebouwd in 1935 en ze wonen er sinds 1987 en zijn eigenaar. Het huis werd oorspronkelijk gebouwd door Dhr. Sliepenbeek die nu in de Bootenlaan woont. Zij hebben het huis in de oorspronkelijke staat gehouden en beschikken nog over oude bouwtekeningen van de huizen nrs. 30 en 32.
Nummer 32 (oud nummer 8) Het huis werd gebouwd in 1932 en thans woont er J. Bust, hij is een neef van de destijdse Hr. Bust senior, welke laatste bankwerker was bij de N.V. Philips. Voor die tijd woonde er de familie van Tilborg. Bij hen in woonde toen de bekende fietsenbewaarder van Strien, werkzaam bij het Philips Ontspanningsgebouw.
Nummer 34 (oud nummer 10) Ooit woonde hier de familie Kempen. Hij was bankwerker van beroep. Anno 2004 woont er de familie F. le Pair.
Nummer 36 (oud nummer 12) Hier woont thans Mevrouw Maes. Ze kwam hier kort na haar huwelijk in 1942 wonen en bewoont het nog steeds anno 2004, maar gaat op korte termijn naar een verzorgingswoning.
Nummer 38 (oud nummer 14) Eerst woonde er de familie Keeris, de vader ervan werkte op kantoor. De kinderen waren Kees, Sjaak, Wim, Ronny, Mien en Jos. Daarna kwam hier Bert Verkuylen junior te wonen, de ex-melkboer. Vervolgens een jong stel dat is gescheiden, zijnde Theo van Soest en Liesbeth Verdonck. Thans wonen er J. Westeneng en A. Beeley, eveneens een jong stel.
34
Nummer 40 (oud nummer 16) Thans woont er J.P. van Diepen, maar voor hen woon er de familie Coppes. Deze familie Coppes hadden twee dochters, een ervan was onderwijzeres van beroep en beiden wonen thans in Stratum.
Nummer 42 (oud nummer 18) Hier woonde allereerst de familie Verhoeven, hij was herenkapper, men had 3 kinderen, 1 zoon en 2 meisjes. Daarna heeft de zoon de zaak overgenomen. Het was meen ik oorspronkelijk meer een burgerhuis dan een kapsalon, en volgens mij omgeturnd vanuit wat eerst een gewone huiskamer was. Ja dat kon toen allemaal nog in die jaren, een hinderwet of milieuvergunning had je niet nodig en ook winkelsluitingswetten waren niet van toepassing in de Schootsestraat, dat was voor anderen.
Nummer 44 (oud nummer 20) Eerst woonde er een echtpaar waarvan de naam onbekend is, maar waarschijnlijk was het de familie van der Heijden. De vrouw was in ieder geval verwant met de familie Konings uit de Frederiklaan. Later kwam hier Piet Verkuylen te wonen. Hij was de zoon van Bert de oude melkboer en zelf was zoon Piet vroeger ook melkboer. Hij is enkele jaren terug of zo overleden en diens weduwe woonde er tot voor 2 jaar nog. Thans anno 2004 is het huis verdeeld in 3 etages met diverse inwoners.
Nummer 46 (oud nummer 22) Thans woont hier de familie A.A. J. Derks-van de Ven. Maar daarvoor woonde er de familie Wagemakers, ze hadden een zoon Peter en ze kwamen uit Limburg. Ze hadden achterin hun tuin een werkplaats met een lasserij. Dhr. Wagemakers zelf werkte als lasser bij Philips.
Nummer 48 (oud nummer 24) Heel vroeger, mogelijk rond 1935-1940 woonde er kapster Buesgen van de bekende dames-en herenkapper van de firma Buesgen uit de Willemstraat. Daarna werd Mevrouw Haemers eigenaresse, zij was een zus van haar broer die er langs woonde op nummer 46, J. Wagemakers. Thans woont er Addi Verboven, die het pand van Mw. Haemers kocht. Hij is een zoon van Slijterij Oranje, verderop in de straat vroeger.
Daarnaast, waar de rooilijn weer wat naar voren lag, was er eerst een gewoon burgerhuis, maar ik ben de naam vergeten van de mensen die er woonden. Dan kwam het bekende witte huis met oorspronkelijk in mijn tijd rond 1950 de dierenwinkel Tumora, ( van Nistelrooij). Je kon er sierduiven kopen, voer en zelfs papegaaien. De winkel had altijd iets exotisch als van-uit verre landen. Later verhuisde die winkel verderop de straat in, zelfde kant. Na zijn vertrek kwam motorhandel Roestenburg daar te wonen, hij was getrouwd met een Oijen, de dochter van de schillenboer uit de Ekkerstraat. Een speedwayer en de dochter van een schillenboer, mooier kan het toch niet?
Dan vervolgens kwam café de Nachtegaal, de eigenaar was Michiel Bijnen met zijn vrouw Trien Strijbosch die samen met hun zoon het café runden. Het echtpaar kwam later in Lierop terecht en is daar ook begraven. Langs hun huis was ook al zo'n onmogelijke brede inrit, afgesloten met een grote houten poort. Een café met zowel links als rechts van de deur grote ramen met grote gordijnen. Gezelligheid straalde het uit, altijd veel xanseverias ( oftewel vrouwetongen) voor de ramen, dat was pas gezelligheid!.
Dan was er weer een burgerhuis, ook de naam van dat gezin weet ik niet meer, maar ze hadden werkelijk de mooiste koperen deurbel uit de hele straat. Ja en deurbellen, voor jongens dan toch, zijn om aan te trekken, ik geloof dat ik inderdaad nog eens door iemand daar achterna ben gezeten voor dat feit.
35
Vervolgens kreeg je het huis van Fons Linders, zijn vrouw heette Anna en men verkocht ondergoed. Rond 1948 of zo ging hij op de markt staan met ondergoed, maar zijn vrouw runde de winkel nog altijd. De naam van de zaak was "Linro", de afkorting voor de familienaam van hemzelf resp. zijn vrouw die Rooijakkers heette. Veel later kwam hier de friteszaak. Fons, geboren aan de Boschdijk, was een duivenmelker in optima forma en was een gulle mens, die altijd plezier scheen te hebben, zijn leven lang. In zijn jeugd was hij een gewaardeerd harmonikaspeler en meer dan eens vertoonde hij zijn muzikale kunsten op zijn trekharmonika als ik als jongen bij hem thuis kwam. Later vertrok hij nabij de Hagenkampweg met zijn zoon en dochter. De naam van de dochter was meen ik Grada. Ik heb er zelf als jongen nooit wat van gehoord maar het schijnt dat er eerder in dat huis een zekere van der Looy woonde, hij werd in 1936 de "brandstichter van Strijp" genoemd.
Vervolgens had je café het Huukske, later omgeturnd tot café het Cornerhouse, dat klinkt wat minder oubollig. Daar woonde de familie van Tinus van Gemert, zijn bijnaam was den Baard. Ik herinner me alleen vader Tinus en een dochter Marietje die het café runden. Marietje is altijd ongehuwd gebleven. Er is nog een oude foto bekend toen het café het Huukske rond 1900-1910 of zo werd gebouwd in de Schootsestraat. Een broer van deze Tinus was Trudo van Gemert ( ook bijnaam den Baard ) die woonde op de Strijpsestraat 118, recht tegenover het Sierhuis (speelgoed), en Trudo deed iets in verzekeringen. Twee zonen van Trudo van Gemert uit de Strijpsestraat, Harrie en Nico emigreerden rond 1965 later naar Canada ( een ervan vestigde zich in Burlington, Ontario ). Maar voordat het café het Huukske werd genoemd heette het café "de Eeuwige Lamp" en als het kermis was had Tinus een danstent en een frietkraam als extra attractie aan de kant waar nu de Cederlaan loopt.
Dan de hoek om na dat café, daar begint nu de Cederlaan, maar in die jaren was er een gigantisch groot trottoir om de ruim-te op te vullen tussen de winkels van Verkuilen en de hoek van café het Huukske, welke huizen van de Verkuilens veel verder terug stonden. Naar achterin, opzij van café het Huukske wat later de Cederlaan werd, was een onduidelijk stelsel van tuinen, paadjes etc. richting Schoot en het Ven, richting het latere Evoluon.
Dus in die bocht van de Schootsestraat, naast wat nu Cederlaan heet, was de winkel van vader "Kuil"... d'n ouwe Kuil noemden we hem ( Lambert oftewel Bert in Strijp ) om precies te zijn. Dat was de oprichter van de destijdse dynastie der Melkboeren in Strijp, zo scheen het wel. Vader, die een melkhandel had annex 'van alles wa' zoals eieren en ook andere melkpro-dukten, ja zelfs echte karnemelk en 'goei botter'. Vader en zoon runden de zaak. De vader had nog een bijnaam, de ene zoon moest het zonder doen. En steevast herinner ik me altijd weer van melkboeren dat ze 's-winters van die gebreide handschoenen aanhadden, maar dan zonder vingers... Zinken kannen met wel 20 liter melk werden meegezeuld, huis aan huis, en dan schonken ze die melk uit met literkannen, zo recht in de pan van moeder de vrouw. Losse melk heette dat, de vooruitgang bracht later de z.g. flessenmelk. Voortaan kon je je die lege rammelende melkflessen ook bij de Kuil tegenkomen en inleveren tegen statiegeld. Ach melkboeren, handschoenen zonder vingers,.. zinken literkannen en dan die leren geldtas voor op hun buik. Altijd maar weer dat wisselgeld... .een melboer diende veel geduld te hebben.
Dan kwam de bakkerij van de andere ' Kuil'... , Cor, hij was de zoon van de melkboer ernaast, dus heette hij de 'Jonge KUIL'.. Hij is nog jarenlang met een bakkerskar langs de deur gegaan om zijn brood te slijten. Eerst op een soort bakfiets, die hij zelf trapte, later pas met een soort Solexmotortje. De bakkerij was achter zijn woonhuis en zijn winkel en je kon in een ruk zowel zorgen dat de brood-, melk- en ook de eiervoorziening, alles in een klap werd geregeld. En meestal nog wel op de 'lat' ook, lees het werd later wel opgeschreven. Dat betalen gebeurde wel als je tijd had denk ik, wat bijna nooit samenviel met het moment dat er geld was. Ook hij was uitgerust met zo'n geldtas/// hij zwiepte hem met een zekere behendigheid vanuit zijn heup naar achteren en weer terug ook. Ik vergat bijna te vertellen dat ze ook een
36
bakkerswinkel hadden, maar dat stelde dus weinig voor. Er was weinig klandizie dat is wat ik me herinner, en een tijdlang werd de winkel daarom omgetoverd tot een gewone huiskamer.
Tussen de Verkuilens en Ramona liep vroeger een zwart pad naar achteren, dat naar rechts afboog richting de Kreugelstraat. Op een of andere manier kon je daar ook naar die paar huizen op het Schoot lopen. En die zandweg leidde ook naar een stel huizen genaamd 'de Hoek', het heette in de volksmond dat het daar niet "deugde", maar er werd nooit duidelijk bijgezegd wat er dan wel niet deugde, dat hadden we eigenlijk allemaal wel graag willen weten als jonge jongens. Maar goed, die zandweg liep langs Ramona met een bocht naar het noorden toe tot aan de Kreugelstraat, en eindigde daar waar aan je linkerhand dan kruidenier Onstwedder was en rechts van die brede pad waren er dan nog 3 huizen voordat je weer aan de Schootsestraat uitkwam bij de kruidenierswinkel van de Edah.
Dan volgt nu de Schootsestraat vanaf wat nu de Cederlaan is naar halverwege de straat aan die kant waar de doorgang is naar de Batenhof Allereerst kwam café en danszaal Ramona. (Het huidige huisnummer is 66). Ik heb nooit geweten welke familie achter die naam Ramona schuilging, maar na wat onderzoek bleek dat er oorspronkelijk een familie A. van der Heijden woonde die dat café Ramona opende in November 1931, maar daarvoor was er een andere eigenaar. Mogelijk dat het café ooit in de dertiger jaren al werd genoemd naar de Amerikaanse song met die naam uit 1927 omdat er nogal veel orkesten speelden in de danszaal daar aan de Schootsestraat, die deze populaire deun zeker wel ten gehore gebracht zullen hebben. In de tijd tussen 1923-1936 etc. was er zelfs een " Deutsche Männer Gesang Verein" gevestigd en je vraagt je anno 2004 toch wel af wie er toen allemaal wel lid van waren in Strijp, gezien de opkomst van de NSB-beweging in die tijd in Nederland. Een groot biljart was er als je binnenkwam, eigenlijk twee, maar achterin was er dan die toegang en doorloop naar de levensgrote danszaal. Veel jongens en meisjes hebben elkaar hier ontmoet, veel Strijps volk maar ook van ver daarbuiten, ik herinner me dat er zelfs 'meiden' uit 'Zilst' kwamen. Zaterdagavonds was het altijd een drukte van belang en naar het scheen was de plek ACHTER Ramona mogelijk NOG geliefder dan de zaal zelf. Ach een open plek in het bos, was het als het ware daar en .. de doornenheg daar zou daarover mogelijk belangrijk meer informatie kunnen verschaffen als ie kon praten. De oudste naam van het café was altijd Ramona, maar om een of andere duistere reden werd het later een tijdlang "Palace". De meeste Strijpenaren hadden mogelijk wat problemen met de uitspraak van die Engelse naam en dus sprak men altijd over danszaal "Pallas", wat eerder iets Grieks had dan wat Engels als ik er nu aan terugdenk. Maar weer later keerde de oorspronkelijke naam Ramona terug en was dat probleem met de uitspraak vanzelf opgelost. Later kwam er de familie van Piet Teunissen in terecht, waarvan de zoon in Nederlands Indië is geweest.
Dan kwam het huis van Piet Zwiers met zijn fietsenhandel annex reparatiewerkplaats. Later kwam daar de familie Kosters in, een andere fietsenhandel en reparateur. Hun hele tuin was volgebouwd met schuurtjes en werkplaatsen en langs zijn huis kwam eerst een burgerhuis onder hetzelfde dak. Het paadje tussen dat burgerhuis en de winkel van Verdijsseldonk er langs was echter de enige weg naar achteren naar de werkplaats van Zwiers wanneer je je fiets gerepareerd wilde hebben. Empo-fietsen was een van de merken die ik me herinner. Solution... welke Strijpenaar kent niet de lucht van dat goedje? Fietsenmakers en 'slusion'... dat hoorde bij elkaar. Binnenbanden aan een grote haak en de buitenbanden keurig aan een soort rekstok, kompletteerden de zaak. Alles rook naar rubber.
Vervolgens kwam dan het burgerhuis van de familie Henkelman, ze hadden een piano, dat was ongeveer alles wat ik van ze weet. En ja, ze zongen in het Strijps Mannenkoor. Een heel nest geloof ik zong erin mee en van Houtert de dirigent voer er wel bij, er was altijd voldoende aanvoer van verse kandidaten. Ik geloof dat ze wel 4 of 5 zoons hadden daar, naast ook die zwarte piano in huis. Als je er langs kwam .... hoorde je die piano, er scheen altijd wel iemand te zijn die
37
piano speelde. Zij woonden onder hetzelfde dak als de fietsenwinkel en daarnaast kwam dan een paadje dat naar achteren liep maar de tuinen en de boomgaard van Peer van Hulst.
Vervolgens komt de winkel van Verdijsseldonk. Ja naast dat de man duivenmelker was, had hij een winkel. Hij werkte 'overdags' zoals dat zo mooi heette, zelf bij Philips. Dat was de meest perfecte combinatie in Strijp, een winkel hebben en dan 'overdags' bij Philips werken en heden ten dage zou de vraag gesteld kunnen worden, waar anders dan bij Philips?. De andere broer van hem had een zelfde soort winkel op de Strijpsestraat. Men verkocht lakens, slopen, dekens, bedmatrassen, losse kapok, maar ook ondergoed. Truus en Ellie Verdijsseldonk zijn namen die ik me herinner. Zijn vrouw en dochters run-den de winkel, alhoewel ik Verdijsseldonk zelf ook wel eens in de weer heb gezien met het uitvouwen van zo'n lange witte flanellen onderbroek in zijn winkel.
We slaan een paar huizen over denk ik, maar dan was er een familie Kampinga, alleen de naam is me nog bijgebleven.
Ergens daar kwam dan het huis van de familie Stoets ( of was het Stuuts?) bestaande uit man en vrouw. Daarnaast kwam dan de familie Spijksma, het waren 2 broers en een zus die samen in hetzelfde huis woonden.
Vervolgens was er het huis van de familie van de Mortel. Hij was marktkoopman in sokken en ondergoed. Maar voordat die er woonden, dus vlak langs Slijterij Oranje, was er een familie waarvan ik de naam niet meer weet, maar rond 1952 of zo woonde er een accountant en dat was voor de Schootsestraat wel iets heel verhevens blijkbaar, want men sprak daar met enige achting over. De uitdrukkingen van mijn moeder om meer exact aan te geven waar die of die in de straat woonden waren termen als.. "Daar... bij het huis van d'n accountant" of soms "die mensen langs d'n accountant', waarbij iedereen dan blijkbaar meteen wist over wie we het hadden.
Dan als laatste huis van die rij was was er 'het drankenwinkeltje'...oftwel Slijterij Oranje, van de familie Verboven. Als we gazeuselimonade nodig hadden om naar de Sonse bergen te gaan, was dat het aangewezen adres. Naar mijn mening had men zo rond 1950 niet al te veel klandizie, maar een enkele keer werd het wel eens een fles Pleegzuster bloedwijn die mijn moeder nodig had als ze na de zoveelste baby weer wat op verhaal moest komen. En wat ik me herinner was dat men er ook tafels en stoelen verhuurde en glaswerk. Men had wat zoons en een dochter Beppie, een van de zoons die ik me herinner was Frits, zat nog ooit langs mij op de Lagere school in mijn klas geloof en dan was er Mario. Alleen de naam al was uitheems en dat was hij inderdaad. Mario was de gitarist en liedjeszanger, zwart haar en zeer zeer aantrekkelijk voor de meiden. Als ie 17 of 18 was, moest en zouden we zijn edele kunsten van het zingen en gitaarspelen komen beluisteren en aan dat verzoek voldeden we met graagte. En Mario had zijn naam mee, zijn broer Frits kon daarom nooit zanger zijn geworden, die had gewoon zijn naam niet mee. Nee, Mario... het klonk als uit een opera. Zoon Addi woont anno 2004 op de Schootsestraat nr. 38, waar de rooilijn wat terugspringt nabij het witte huis dat ooit van Tumora was. Wat ik me van de familie Verboven nog altijd zal heugen is dat vader Verboven nabij de Cederlaan mogelijk eens te hard met zijn bestelauto door de bocht was gegaan en de hele inventaris met opvouwbare stoelen, kratten, bierflessen, glaswerk etc. op de straat terecht kwam. Ik zie hem nog zitten die oude Verboven, wat verdwaasd rondkijkend temidden van zijn 'uitgestalde' spulletjes midden op het trottoir daar, zich mogelijk afvragend hoe het allemaal zo snel kon gaan. Dat moet rond 1960-62 zijn geweest.
Naast de familie Verboven was dan een breed pad naar achteren, dat direkt naar de boerderij van Peer 'Verhulst' (van Hulst) en diens zuster liep, hij had van die grote poorten en van die lange beukenheggen rond zijn erf. Ze woonden als een der weinigen op het Schoot, hun boerderij had nummer 5, maar er was ook een Jan van Bokhoven die woonde op nr. 3 daar in de twintiger jaren, maar in mijn tijd rond 1950 was dat huis nr. 3 al lang verdwenen en ik heb ook geen idee waar het ooit gestaan zou hebben. De andere huizen van het Schoot stonden veel verderop richting Kreugelstraat. Lange
38
tuinen, onvoorstelbaar lange tuinen waren er overal, als je door dat pad vanuit de Schootsestraat naar achteren liep richting het Schoot daar, dan besefte je pas goed wat een ruimte de mensen toen allemaal hadden. Grote tuinen waren er en iedereen scheen wel een of meer fruitbomen te hebben. Tegenwoordig komt dat daar uit op de Batenweg, achter de Schootsestraat.
Volgt nu dan het deel van de Schootsestraat vanaf dat eerdere pad tot aan de Kleinakkerweg Eerst was er de familie van de Ven, en onbekend is of ze familie van Piet van de Ven waren, die een café had op de hoek Friezenkampstraat/Schootsestraat. Dit gezin langs Verboven dreef echter een kolenhandel en dus waren ze bekend als de kolenboer, niet te verwarren met rode kool of andere koolsoorten, alhoewel er voor die tijd eerder eerst wel een groenteboer woonde. Achter hun huis hadden ze een grote schuur, maar de kolen en briketten lagen vaker gewoon op grote hopen. En heel bijzonder ook was dat hij een vreselijk oude vrachtauto had die achterin de schuur werd gestald. Ik herinner me ook dat het wat oudere echtpaar heel erg vaak op stoelen in de zomer, voor hun huis buiten zat. Rugleuning schuin tegen de muur gekanteld en dan maar heerlijk genieten en naar de mensen kijken. Ja dat is iets wat ook al lang en breed is verdwenen, mensen die op de stoel voor hun huis zitten te kaarten of te praten. Als ze al praten tegenwoordig, heet het plots 'chatten'.. Maar vroeger in mijn tijd was het een 'potje auwehoeren', anderen noemden het soms ook 'zeveren'. Een zoon van hen, Frans, woonde in het middelste huis van een blok van 3, langs de Hervormde Kerk. Zij woonden boven en beneden woonde Wim van den Boer en zijn vrouw. Nadat de familie van de Ven was vertrokken vestigde zich hier later een dumphandel in van de familie Lenaerts.
Vervolgens was er een blok huizen in de zelfde stijl, het eerste was dat van Habraken. Na zoveel jaar weet ik nog altijd niet wat die vader van hen voor beroep had of waar hij werkte. Er was geloof ik een zoon Gerard Habraken en in ieder geval een dochter Annie. Zij, Annie was een verhaal apart. Ze speelde liever met de jongens dan met haar sexegenootjes en ze voetbalde als een manskerel. De meeste jongens legden het af tegen de dribbelzucht en techniek van Annie. Ik weet niet wat er van haar is geworden, maar ze moet later wel haar mannetje hebben gestaan. Een meisje dat voetbalt, dat moet wel een succes worden, dacht ik zo en zij was een prachtig voorbeeld in de vrouwenemancipatie-gedachte, ja ten voeten uit.
Dan kwam het huis van de familie Teunissen, ook hiervan weet ik niet wat de vader ervan deed. Werkte hij bij het spoor? Een der dochters was Riet Teunissen, er was geloof ik nog een andere dochter, maar de jongens ervan heb ik zelf niet gekend, die waren mogelijk al lang en breed het huis uit rond 1950-1955. Zowel Habraken als Teunissen hadden van die portiekingangen, en ja hoor, koperen deurbellen. Blinkende koperen deurbellen..., koperen kleppen van brievenbussen, keurig opgepoetst, dat paste bij die mensen.
Vervolgens komen we aan een huis, dat later werd verbouwd, maar waar eerder een echtpaar woonde geheten "Pik-ennikske".. Wie Pikske was en wie Nikske weet ik niet, maar zeker is dat ze hun bijnaam hadden te danken aan hun geringe postuur. Ik schat ze elk op zo'n 150 centimeter lengte, maar beslist niet groter. Tegenwoordig zouden we ze misschien 'wat en halfwat' noemen. Ze waren bekend en geliefd in de buurt echter. De familie heette feitelijk van Nouwland, maar bijna niemand wist dat, ze werden altijd en eeuwig met hun bijnaam vermeld.
Dan kwam kapper Sjaak van de Ven. Hun huis is later opnieuw verbouwd, want er waren ooit 2 winkelramen in en een deur in het midden. Sjaak van de Ven was herenkapper en was getrouwd met ene Schepens en die kwam uit Woensel. Ik heb haar nog altijd op mijn netvlies, maar zij had iets aan haar eigen netvlies, helaas. Ze had een soort oogkwaal en
39
knipperde altijd met haar ogen, ze kon niet goed tegen het zonlicht en droeg vaak een zonnebril, zelfs in de winter, dat verbaasde ons altijd. De kapper zelf stond voor PRATEN, meestal langdurig praten over voetballen terwijl hij je knipte. Ik geloof dat ook 'het Kappertje' zijn bijnaam verdiend had door zijn wat beperkte postuur. Hij heette nooit de KAPPER, nee hij was de verkleinde uitgave ervan. En volgens mij was hij het liefst voetbalcoach geworden. Maarja in die dagen was er geen droog snee brood te verdienen met het voetballen. Dus was ie kapper en ja wat voor een!. Hele generaties heeft ie op zien groeien, knippen en scheren heette het, 'ouwerwets' nog met de scheerkwast. Jarenlang heeft ie zijn klanten ook begeleid van de wieg naar het graf bijna, totdat ze allemaal zo verdomd weinig haar meer hadden dat er geen eer meer aan te behalen viel. Het kappertje en het voetballen. Ja zijn zoon Gerard (Gratje) heeft het niet van een vreemde. Alleen had ie nooit PSV-supporter moeten worden, maar dat zal ie wel niet met me eens zijn. Kapper van de Ven had 3 zoons, de ene Gerard zette de herenkapsalon voort, de andere, Harrie runde een dameskapsalon, respectievelijk onder en boven in het pand dat ze op de plek van het huis van Vlerken hebben verbouwd. Ze hadden ook nog een zoon Marijn die eveneens kapper is geworden in het stadsdeel Gestel.
Het volgende huis was dat van Vlerken, ik geloof dat die mensen ook Nederlands Hervormd waren. Van hen weet ik nauwelijks iets, maar zeker is dat ze de langste gang van de wereld hadden. Naast hun voordeur was er een andere deur met een kaarsrechte gang naar achteren. In mijn geheugen heb ik van mijn leven nooit meer ergens zo'n lange gang gezien. Fietsen stonden er in en dat is ongeveer alles wat ik me herinner. Ja en verder weet ik dat ze heerlijkste perzikken van de hele Schootsestraat hadden. Vlerken was voor ons jongens hetzelfde als perzikken pikken.
Het volgende huis was het huis van Marie van Erp, dat was haar meisjesnaam.Ondanks het feit dat je meestal als je trouwde de naam van je man kreeg, heette ze altijd en immer Marie van Erp, dus ze moet wel een bijzonder sterk karakter hebben gehad. En dat zal ook wel, ze was immers de dochter van een andere bekende Strijpenaar van die tijd, die ooit met eieren langs de deur liep in Strijp en 'Tieteier' werd genoemd. Haar vader liet de blok huizen bouwen, de latere nummers 100-102 (3 huizen) in het jaar 1928. Als ik haar moet beschrijven dan zou ik willen zeggen dat een dieet wel aan haar besteed was geweest. Mensengod... wat was ze breed. Ze zat vaak bij ons in de keuken op een stoel breedvoerig te praten en het leek alsof de hele keuken dan was gevuld. Als ze opstond... zuchtte ze eerst diep. Ze wist immers wat er komen ging als ze moest opstaan, toch wel minstens 150 kilo denk ik dat ze woog, maar waarschijnlijk meer. Nouja, ze was getrouwd met ene Willem Goverde, loodgieter van zijn vak. Ach, Marie van Erp, wat een lieve gedachte dat deze enorme vrouw 's-avonds in bed moet hebben geploft en dat 'durre mens' dan met zijn vrij schrale postuur zich dicht tegen haar aan mocht vlijen. Mooie dingen toch? Ze hadden twee zoons, en ze verhuisden later naar de Kreugelstraat. Een zoon ervan was Wim en de andere heette Hein en die werd loodgieter, net als zijn vader. Hein Goverde trouwde later met Sjaan Spaninks van het café een paar deuren verder en vestigde zich daarna in Geldrop. Weer later woonden er Cees Wouters met zijn vrouw, een gepensioneerd spoorwegman. Hij was degene die 'd'n Turk', zo heetten wij daar, assisteerde met het repareren van kachels. Cees Wouters, ik herinner me nog een of twee van zijn varkens die hij hield en hij had ook een hele partij kippen en nog konijnen op de koop toe. En dan was daar natuurlijk z'n tuin, 'zunnen hof' , en dat alles maakte hem tot een werkelijk complete mens. Hij had daarnaast een werkplaats met de best uitgeruste werkbanken ter wereld, veel gereedschap had hij, hele rijen hamers en nijptangen herinner ik me ervan en hij repareerde schoenen, zowel die van zijn eigen kinderen maar ook uit de buurt hier en daar. Ja hij repareerde ze met schoenspijkertjes dat weet ik nog, soms na enige tijd moest ik weer naar hem terug om zo'n schoenspijkertje een kopje kleiner te laten maken dat dwars door je voetzool heen dreigde te groeien. Hij is te vroeg gestorven aan kanker, werkelijk een prachtkerel. Als er nog plek over is in Strijp, ook voor hem een monument. Kan dat nog, is er nog plek dan?
Dan kwam het huis van Jan Martens. Het echtpaar met twee kinderen woonde beneden en boven woonde 'het Kleermakerke'...(Goverde) en zijn vrouw Betje, ze waren de ouders van hun zoon die er langs woonden. Hij heette ook wel d'n Ouwe Goverde om hem van de zoon te kunnen onderscheiden. Ik kan me nog nu niet voorstellen hoe dat kleine frele Betje...
40
in staat was om ooit kinderen te krijgen zo fragiel en teer was ze. Het 'Kleermakerke' zorgde perfect voor haar als ze al lang ziek was, ik denk dat zij nogal wat jaren ouder was dan hij. Hij redderde dat het ene lieve deugd was en dat alles op de bovenverdieping. Hij had weliswaar een platdak, maar de ruimte was toch verdraaid klein waar ze woonden. Ik heb als jong kind, ik was 10?, nog meegemaakt dat Betje boven stierf. Ik mocht aan haar doodsbed komen. Ze lag daar in haar bed als een witte engel, een soort moeder Theresa. Ik geloof dat haar man niet veel later ook is gestorven. Zoals gezegd woonde dus beneden het echtpaar Martens-van Osch. Nadat deze beide families verhuisd waren c.q. overleden kwam er de familie Gielen te wonen. Een kleiner en meer frele vrouwspersoon heb ik in mijn leven nooit meer gezien, echt een bijzonder kleine vrouw. Hijzelf was een fervent visser, maar wat zijn echte beroep was weet ik niet meer. Daarna kwam er het iets oudere echtpaar Kanters-van Vroonhoven wonen. Die woonden eerst langs de bloemenwinkel van Aerts/de Jongh.
Dan komt de winkel van Jan Toirkens, getrouwd met Anna Roijmans, in de straat kende men ons als 'd'n Turk', ondanks het feit dat we niks met Turkije hadden uit te staan. Ikzelf vond het altijd wat denigrerend klinken als ze ons zo noemden, maarja wat doe je eraan? We hadden een winkel, eerst haarden-en kachels, maar ik denk dat zodra de mensen allemaal overschakelden van kolen op gas, dat we daarom de haarden en kachels vaarwel moesten zeggen. Dan werd het huishoudelijke artikelen, oftewel potten en pannen. Maar in de Schootsestraat een winkel draaiend houden of de kost ermee verdienen, was slechts aan de cafébazen voorbehouden. En we hadden een groot gezin, 8 kinderen en daarnaast ook nog een pleegkind, de kost verdienen was daarom niet eenvoudig in die tijd. Dus werd het een combinatie van de winkel en op de markt staan. Ja 'Potten en Pannen', graag met hoofdletters. Maar daarvoor was het dus haarden, kachels en fornuizen. Salamanderkachels om duidelijker te zijn, wie weet nog wat het waren? En bij salamanderkachels hoorden kachelpijpen, dus maakten we onze eigen kachelpijpen en hadden we een kleine smederij met een heus smidsvuur. Ook hadden we nog heel even een aluminiumsmelterij, maar nadat ongeveer ons hele huis de lucht invloog door ontploffende munitiedelen ( vliegtuigammunitie), is ook daar een einde aan gekomen. Met wat minder geluk of met wat meer pech, zoals mijn moeder later vertelde, hadden we door de rondvliegende kogels wel erg eenvoudig aan ons einde kunnen komen. Daarna is er de ijscoboer komen wonen, alweer zo'n boer, maar dan een Italiaanse.
Dan waar de rooilijn een hoek maakt van zo'n 45 graden richting Zeelsterstraat, kwam dan het café van de familie Spanincks, de IJsvogel genaamd. Oorspronkelijk was het een heel groot café, en ik weet nog dat er lampen brandden op gas, jawel gaslampen tegen het plafond! Later werd het pand in tweeën gedeeld met een extra ingang. De café baas heb ik nooit met zijn voornaam gekend, zijn bijnaam was 'de Spaan' en hij had twee dochters, een ervan was Sjaan geloof ik, de andere Stien, nou Strijpser kan het niet denk ik. Nadat de dochters het huis uit waren, waar 'de Spaan' en zijn vrouw zelf zijn gebleven heb ik nooit achterhaald, kwam dan de familie van Jan van de Berg en diens vrouw Truus er te wonen. De hele zaak werd gemoderniseerd en in een nieuw jasje gestoken. Jan kwam uit Gestel vanuit de Hoogstraat geloof ik. Hij is later op een noodlottige manier aan zijn einde gekomen, toen hij na een al dan niet vakkundig uitgevoerde schoorsteenreparatie ergens in Gestel blijkbaar plots vanaf het dak met een noodgang naar beneden gleed en zich niet langer aan de dakgoot kon vasthouden. Jan had slechts EEN enkele dochter, maar dat was dan ook meer dan genoeg toen voor de Schootsestraat. Haar naam was Betsie. Ja schrijf haar naam maar met hoofdletters, BETSIE, dat past beter bij haar. Haar buste was fenomenaal, alhoewel alle jongens in de buurt altijd spraken over 'haar tieten'. Het woord buste kon ook eenvoudig niet de hele lading hebben gedekt, daarvoor was het veel te voluptueus allemaal. Weelderigheid was het, alles aan haar was weelde, dat is wat ik me nog altijd herinner. Zij was dan ook de werkelijke stuwende kracht in het café en sinds zij er acte de presence gaf, kwamen er meer klanten dan ooit. Betsie Fels was getrouwd of getrouwd geweest en had een zoontje genaamd Lex Bijsterveld, of heette hij Lex Fels?, maar dat maakte de klanten allemaal niet veel uit, ze kwamen voor Betsie denk ik, danwel voor die buste. Haar vriendin, vuurrood of steenbruin haar, kwam ook vaak over vanuit café het Spinnewiel op de kop van de Willemstraat en zorgde mogelijk voor nog meer aanloop. Ja een zelfde soort buste. Tja, altijd spannende verhalen rond dat café
41
daar. Zoals een manskerel die 's-nachts aan de dakgoot aan de achterzijde van het huis hing, proberend bij Betsies slaapkamer naar binnen te komen. Tegen de tijd dat de politie midden in de nacht arriveerde was onze vogel al gevlogen, later hoorden we dat ie zich had verstopt in de nabije sloot rond het erf van Peer 'Verhulst' en de politie die vooraf het hoogste woord voerde dat ze hem wel even te grazen zouden nemen, vond het blijkbaar toch te link achter hem aan te gaan in het donker. Te oordelen naar de plek waar hij zich verstopte moet het haast wel een Strijpenaar zijn geweest. Ach over Betsie en haar vriendin gesproken, ... laten we dit zeggen, wie van ons nu de eerste steen wil werpen, mag alsnog zijn gang gaan denk ik dan maar, maar ikzelf zou eerder denken aan een mogelijk monument, ja ook voor hen. Ja een met zo'n prachtige buste, dat lijkt me wel wat. Dan kunnen we alsnog van die prachtige buste van haar genieten zonder dat we er een klimpartij via de dakgoot voor hoeven te riskeren.
Dan vervolgens kwam het eerder beschreven 'paadje' met daarnaast een vrij groot stuk tuin en dan iets verderop, tegenover de Nederlands Hervormde Kerk zat vroeger bloemisterij van Aerts. Ze verhuisden later naar de Strijpsestraat. Men woonde in een soort huis met Franse kap. Aan de ene kant van het huis woonde de familie Kanters met een aparte voordeur, en zij die van Aerts, hadden de andere helft van het huis met de winkel. De hobbie van Kanters die bij het spoor werkte, was het telen van bloemen en de verkoop ervan en ergens staat me bij dat hij dahlias kweekte. Mogelijk dat daardoor de familie van Aerts ("Bloemenweelde") uit Limburg ( Horst) daar terechtkwam. Ze hadden een zoon Herman die later een bloemenzaak aan de Strijpsestraat had en een dochter Marietje van Aerts, deze Marietje trouwde met de zoon van Findhammer die in Indië is geweest uit de Schootsestraat. Herman van Aerts woont nu in Frankrijk en in mijn gedachten komt nu de uitdruk-king op van 'leven als God in Frankrijk'. Want wie immers had dat nou nog ooit kunnen bedenken dat een doodgewone jongen uit de Schootsestraat nog eens in Frankrijk ging wonen, dat klinkt toch inderdaad als een godswonder?. Een werkelijk schitterende tuin hadden ze, die familie van Aerts en die tuin en dat grasveld deed hun naam als bloemist beslist alle eer aan. Verder naar achteren in hun tuin, halverwege was er een kas. Ik ben er wel eens een paar keer in geweest. Alles geurde naar verse bloemen. Maar ze verkochten ook rouwkransen, van die grote 'joekels' van kransen soms, ik zie ze nog voor me, vaak met paarse linten en ' In memoriam'... of 'INRI'... Dat kwam goed uit, een bloemenzaak aan de ene kant van de straat en de kerk er recht tegenover, soms werden de kransen vanuit de bloemisterij recht naar de overkant van de kerk gebracht. Nadat van Aerts was vertrokken werd de zaak overgenomen of voortgezet door de familie de Jong, een zoon van hen was Nico de Jong. Het was een van de zeer weinige huizen met een eigen oprit, voor aan de straat. Mijn vader maakte er met zijn auto ook maar al te graag gebruik van, hoe kon je anders in hemelsnaam met een auto de stoep oprijden ? De bloemenwinkel van de familie de Jong heette "Bloemsalon Cocktail" en ik heb nooit en te nimmer begrepen waarom de eigenaar het nodig vond zo'n sjieke naam aan zijn wat klein uitgevallen winkelnering te geven.
Dan kwam Frans ( of was het Jan?) van Empel, ze hadden een schilderszaak en woonden oorspronkelijk in de Doelenstraat. Nadat het gebombardeerde huis van bakkerij W. Brok. (W. Brok was gehuwd met een zus van Jan Mathey enkele huizen verderop aan de zelfde kant van de straat) op die plek was teruggebouwd door buurman Marinus Kanters, begonnen ze hier dus hun winkel als huurders. Hij was huisschilder en moeder de vrouw verkocht de potten verf en behangpapier in de winkel. Een halve liter, of minder, zij mengde het spul en adviseerde wat wel en wat niet te doen met die verf. Hem zag je nooit, maar haar des te meer. Je vraagt je altijd weer af waar die mensen allemaal van leefden, er was nauwelijks ooit iets in die winkels te doen. Maar voor stopverf of behang, ja dan ging je naar van Empel. Ik herinner me nog de geur van die stopverf en de geur van verf. Van Empel was de verfwinkel en daarom voor ons een synomiem voor kwasten, verf, terpentine en stopverf. En achterin sneed hij glas. Ook zo'n onmogelijk lijkende combinatie. Hun huis werd in 1974 door de familie Kanters aan de gemeente Eindhoven verkocht en spoedig daarna werd de familie van Empel genoodzaakt naar andere woonruimte om te zien. Hun twee zoons Jan en Ad wonen anno 2004 in de Plataanlaan, samen in hetzelfde huis en zoon Ad heeft de stiel van zijn vader, huisschilder, voortgezet.
42
Naast van Empel was er een smal poortje en dan kwam de zaadwinkel van Cees van Iersel. Ja dat kwam mijn vader goed van pas dat ie zijn vogeltjeszaad daar zo kon kopen. Negerzaad, hennepzaad, wit- en zwartzaad, koolraapzaad, vele andere zaden waarvan ik de naam niet meer weet. Kippevoer dat in grote zakken stond te wachten. Duivenvoer in allerlei soorten en maten, mais.., alles vaak in zakken. Maar hij had ook een soort houten schepvakken... met zo'n vertinde schep schepte hij het zaad dan in een zak of zakje. Voor vogeltjeszaad kleine bruine zakjes,.. en grotere al naar gelang hoeveel voer je kocht. Het spul werd per ons of per kilo verkocht en dan was er dus tenslotte die rode weegschaal. Van Berkel... overal kwam je ze tegen... die rode van Berkel-weegschalen. Van Iersel had er dus ook een, en ja het meeste spul verkocht hij los, dus was het bijna altijd wegen geblazen. "Anders nog iets?" was zijn laatste vraag dan tenslotte als hij de papieren zak met zorg dichtvouwde. Later kwam er melkhandel van Brakel. Van Iersel en zijn vrouw dat was alles wat er in dat grote huis woonde en pas nu bedenk ik me ineens wat anders. Die twee samen met al dat vogeltjeszaad in dat grote huis, wat een inmens vreemde gedachte als ik eraan terugdenk. En dan dat grote emaille uithangbord voor aan de straat van de firma Sluis' Veevoeders, met die enorme haan erop, alleen de kop dan met die rode kam, want de achterkant van zijn lijf was halverwege afgekapt. Ja, dat zijn dus de dingen die je je herinnert, soms vreemde dingen. Later kwam hier mijn neef Frans Toirkens wonen en een korte tijd later ook nog diens broer Wim Toirkens met zijn vrouw Mieke Muller.
In hetzelfde blok huizen met van Iersel kwam dan vervolgens het huis van Hellings. De vrouw van Hellings was Anna van de Ven, ze was een dochter van de kolenboer, verderop in de straat, langs Verboven de slijterij. Een broer van haar was Frans van de Ven, die woonde schuin tegenover hen, in een van de 3 huisjes langs de Protestantse kerk. Ik herinner me dat er nogal eens een grote lompe vrachtauto voor zijn deur stond, met een zogaaamde kiepinstallatie. Hij reed zand... dat heette toen de zandboer. Maar hij haalde geloof ik ook puin op en ander bouwafval. Twee zoons waren er meen ik, de oudste was een jaar of 4-5 jonger dan ikzelf en men is later naar Geldrop vertrokken en daar een vrachtrijdersbedrijf begonnen, nadat hun huizen in de Schootsestraat gesloopt waren.
Naast Hellings opnieuw zo'n brede inham, een gang naar achteren. Je kon aan de linkerkant apart nog naar binnen bij het volgende huis, dat van de familie van Frans Donders. De officiële ingang bij Donders was aan de straatkant, maar die deur ging nooit open denk ik. Hooguit als de pastoor op huisbezoek kwam misschien. Er was geloof ik een zoon Frans, dochter Johanna Donders, een andere dochter was Agnes Donders en ze hadden ook nog een jongere tweeling, een van hen was Trudi. Vader Donders werkte in de oorlog voor de Duitsers op vliegveld Welschap en na de oorlog bij de Heidemaatschappij, maar is vrij jong gestorven.
Dan kwam er een soort mysterieus huis, dat van de oorspronkelijk vrijgezelle broers Matheij, Janus (Adrianus ) en Jan. Ze hadden er eerst een kruidenierswinkel, ik denk dus in de kleine ingeklemde winkel naast hun woonhuis, welke beide panden, het woonhuis en ook de winkel ernaast door hen in 1930 waren gebouwd. Volgens mijn herinnering woonden er dus die twee broers Mathey in dat enorme huis, in onze ogen leek het enorm groot, mogelijk ook omdat het winkeltje ernaast zo klein was. En in dat woonhuis woonde meen ik nog een andere vrijgezel met de naam Brok, maar of hij al dan niet vrijgezel was ben ik niet geheel zeker, in ieder geval had hij zijn vrouw bij een bombardement in 1942 verloren. Deze Brok had eerder zelf een bakkerij gehad, enkele huizen terug dat in de oorlog was weggebombardeerd en mogelijk zette hij daarna zijn bakkerij voort achter in de tuin van de broers Mathey, dat waren immers zijn zwagers. Later werd die bakkerij achterin overgenomen door Jan Looijmans. Nu terug naar het woonhuis van de Mathey's... Een oud herenhuis was het, vol koper en antiek... en het er hing een muffe geur van koperpoets en kamers waar nooit geen verse lucht inkwam. De voordeur aan de straat kon je alleen door als je een paar treden opging, er was een soort verhoginkje. Een koperen deurbel ook, je trok hem UIT, dat is iets wat wij als jongens al rap doorhadden. Beide mannen werkten geloof ik ook bij Philips. Tamelijk bijzonder was ook dat je naast hun huis (rond 1950-1960 ) die kleine winkel van Looijmans had en als je naar achteren toe die winkel uitliep, naar rechts, dan ging je eerst door een doorgang of deur en die kwam dan uit in
43
de aangrenzende keuken van de broers Mathey. En dan kon je ook in de woonkamer kijken met al dat oud spul. Er stond waarschijnlijk een vermogen aan antiek. Ja alles was vreemd aan dat huis, dat antiek, in combinatie met die vrijgezelle manskerels waarvan het leek alsof ze nauwelijks met iemand kontakt hadden en het krioelde er van de katten in dat huis, samen ook nog met een keffende hond. En heel bijzonder was ook dat Jan Mathey kon 'overlezen', hij scheen handoplegger te zijn en scheen dus bovennatuurlijke magnetische genezingsgaves te hebben. Er kwamen veel mensen daar over de vloer naar ik later hoorde, om gebruik te maken van zijn genezende diensten en bekend was dat hij er nooit of te nimmer geld voor wilde hebben. Nadat deze broer Jan was geemigreerd, trouwde zijn broer Janus spoedig daarna. Ik weet niet wat er verder van de broers Mathey en diens zwager Brok is geworden of hoe lang ze er nog woonden in dat huis, want ik ben ze uit het oog verloren. In 1976 werd het woonhuis gekocht door de huidige bewoner Dhr. Strijbosch, die ook eigenaar is van de oude kleine winkel van Looijmans ernaast.
Dan kwam er de winkel en de bakkerij van Looijmans, een soort noodwinkel, schuin ingeklemd. Iedereen kende hem als 'de Looi' en hij kwam geloof ik uit Best. Annie Looijmans was zijn vrouw en zij stond borg voor voldoende actuele buurtinformatie. Momenteel woont de weduwe anno 2004 als weduwe in Veldhoven. Hun winkeltje was een vreemd soort laagbouw, als het ware uit ruimtegebrek geboren. Maar heerlijk gebak verkochten ze er wel en Annie met haar pikzwarte haar was een vertrouwde plek waar vele huismoeders hun dagelijkse conversatie hadden. De Looi zoals hij in Strijp heette stond dus voor Jan Looijmans en hij bracht eerst zijn brood nog in een bakkerskar rond, met van die openslaande scharnierende kleppen aan de bovenkant, een soort veredelde bakfiets. Later verhuisde hij ietsje verderop en begon met een industriële bakkerij. De Looi... hij was een fervent vogeltjesliefhebber. Kanaries kweekte hij boven zijn bakkerij achter in de tuin en de warmte van de oven, die eerst nog werd gestookt met echte mutsert, deed de vogeltjes blijkbaar goed. Hij had altijd veel meer nestjongen van zijn kanariekwekerij dan mijn vader ooit heeft kunnen presteren. Ja die kanaries werden dan ook verkocht en een zingende 'man'; vooral een 'oranje man'... bracht nogal wat op. Oppers was het adres op de Hastelweg of ook Tumora, die ze met graagte wilden hebben. Nadat Looijmans zijn bakkerij verderop in de straat voortzette, ging het winkeltje over in handen van "Calcar" Kindermode danwel huurde het pand. Anno 2004 heeft de winkel het nummer 116A en is eigendom van de familie Strijbosch.
Vervolgens kwam er een blok huizen waarvan het eerste dat van de familie van Leest was beganegronds. Het waren huizen in de z.g. duplexstijl, men had aparte ingangen voor boven- en onder. De familie van Leest verhuisde later en kwam uiteindelijk op het Wilhelminaplein terecht. Hij deed iets in muziek, was hij misschien muziekleraar? Het enige wat ik me herinner was dat er altijd een paar mondharmonica's en soms een enkel wat groter muziekinstrument op de vensterbank lagen aan de voorkant, daar mogelijk uitgestald om te verkopen, wat hem waarschijnlijk nooit lukte, want die mondharmonica's lagen daar jaren later nog steeds volgens mij. Ik denk dat in dat huis later de familie van Jan Martens kwam te wonen op de begane grond, hun twee zoons waren Frans en Kees, respectievelijk de 'rooie' en de 'witbol' genoemd, overeenkomstig de kleur van hun haar. Deze familie woonden eerst op nummer 100 ( nieuw nummer), naast ons. Van Frans heb ik daar op dat oude adres, achter in onze tuin, mijn eerste sexuele voorlichting gehad als jongen. Frans wist al vroeg waar de babies vandaan kwamen, naar het scheen. Als ik 10 of 11 was, meende ik toen ook al dat het verhaal van de ooievaar iets ongeloofwaardigs had. Hij bracht me dus op snel op andere gedachten, zeker toen hij in de sneeuw stond te plassen en me zijn geslacht toonde. Ik weet niet wat de meeste indruk maakte toen, zijn geslachtsdeel of hoever ie kon plassen, maar het was een poging van Frans om aan te geven dat 'kiendjes krijgen' en 'plassertjes' iets met elkaar hadden te maken geloof ik. Frans Martens en plassen in de sneeuw, dat was nog eens sexuele voorlichting uit de eerste hand.
Het volgende huis, eveneens beganegronds, was waar Sjef Taabe in kwam te wonen met zijn schilderszaak. Ik denk dat er in geheel Strijp niet EEN persoon was die Sjef Taabe NIET kende en het omgekeerde was zeker ook het geval.
44
Na dat blok huizen met duplexwoningen, liep de rooilijn weer terug en was er, naast eerst een pad, een groter alleenstaand huis. Het stond wat verder terug en rond 1950-1960 woonde daar de familie van Bokhoven. Het was een al wat ouder echtpaar en in mijn herinnering was de man al jaren met pensioen. Ze hadden slechts een enkele dochter Marietje die later na haar huwelijk naar Australië is geëmigreerd. Oorspronkelijk hadden ze een groot gietijzeren hek voor aan de straat, met een poort. Ik denk dat ze de enige mensen in de straat waren met een voortuin behalve dan vooraan in de straat bij Tumora, waar een rij huizen ook tuinen hadden met gemetselde muurtjes er omheen en ronde ijzeren stangen. Later verkocht de familie van Bokhoven hun huis aan Jan Looijmans, de bakker, die het pand totaal vernieuwde en uitbouwde. Op deze plek kwam dus de nieuwe bakkerswinkel en industriële bakkerij van Jan Looijmans die vervolgens werd overgenomen door diens zoon Joop. De zoon had daar ook nog een tijdlang een groothandel in bakkerijbenodigdheden, maar erg lang heeft het allemaal niet meer geduurd. Twee jaar ongeveer nadat hij het bedrijf van zijn vader had overgenomen stierf hij plots aan een hartinfarct en werd het bedrijf gesloten. Thans is er een soort kaarsenmakerij in gevestigd, genoemd de Drie-Ster ( nr. 124 A), zijnde een soort door de gemeente gerunde sociale werkplaats en atelier voor lichamelijk gehandicapte personen.
Het oude alleenstaande huis dat dan komt was dat van de weduwe van Coenraad Hendriks, er waren nogal wat kinderen in dat gezin, ik meen 5 of 6 en een dochter ervan was gehuwd met Peter Petersen. Dhr. Petersen werkte bij Philips en ik geloof dat hij aan de vallende ziekte leed, dat was het verhaal in de buurt dan toch. Elke morgen liep hij met zijn broodtrommeltje onder zijn arm richting Beukenlaan-poort. Ik zie hem nog lopen, een beetje stram en altijd een echte heer. Maar hij schijnt bij ons voor op de stoep een keer te zijn neergevallen en ze moesten hem ijlings weer bij zinnen brengen. Hij was een der weinige Hervormde mensen uit de straat. Hij is veel te jong gestorven, als het ware in het harnas, bij Philips dan, ze schijnen hem daar dood te hebben gevonden op zijn werk, rond 1958. Verder weet ik dat ze daar een enorm vervelende keeshond hadden. Ik was altijd als de dood als de poort van hun tuin weer eens per ongeluk was opengelaten, want dan was daar dat grauwende venijnige witte keeshondje. Ofwel het zat voor aan de straat, te wachten blijkbaar tot ik weer eens langs kwam, danwel had het mormel zich verdekt achter de poort opgesteld en meestal schrok ik me dan wezenloos als ik er langs liep. De familie Petersen zelf zal het wel nooit hebben geweten dat ik zo'n bloedhekel had aan hun hondje. De weduwe Petersen-Hendriks heeft nog tot 1968 in dat huis gewoond en daarna kwam er de familie Peels. Hun zoon werkt anno 2004 bij fa. Pebo in de Friezenkampstraat, maar Pebo was eerst gevestigd in het pand waar vroeger café de Uiver zat, hoek Vlierstraat.
Dan vooruitspringend met de rooilijn was daar oorspronkelijk het gigantisch grote café van de familie van Annie en Piet van de Ven. Hijzelf was melkboer en ik herinner me dat er altijd aan de achterkant van hun huis, opzij van de familie Petersen, lege melkbussen tegen de muur stonden te wachten, die waren schoongemaakt met water. Daar stond ook nog een soort schuur opzij van het huis met van die groene staldeuren en ik daar had hij de melk en de melkbussen staan. Zijn vrouw runde het café en hijzelf was dus melkboer, vandaag de dag lijkt het allemaal een bizarre combinatie, maar in die jaren 1950-1960 was dat alles heel doodnormaal. Niemand die er in feite een opmerking over maakte. Dat café vernauwde de Schootsestraat daar enorm, het stak zeker 4-5 meter vooruit, vergeleken met het huis van Petersen. Het pand had een lange zijkant aan de Schootsestraat en het trottoir was daar hooguit een meter breed, terwijl het verder terug bij de familie Petersen-Hendriks wel 5 meter breed was. Ik meen te weten dat de vrouw-des-huizes haar 'mannetje stond'. Ergens blijft me steeds nog bij dat de grootte van haar biljard in het café ook iets met haar eigen omvang of postuur had te maken. Ofwel met de billiardkeu's als de klanten weer eens het café uit werden geduwd, soms met keu en al leek het wel, terug op weg naar moeder de vrouw. Later kwam hier de motorzaak van Roestenberg, maar dan was dat oude café al lang en breed tegen de vlakte gegaan. Na dat café kwam er dus de Friezenkampstraat. Nee er woonden toen al lang geen Friezen meer.
45
Volgt nu het deel van de Schootsestraat, hoek Friezenkampstraat naar het Pleintje (Trudoplein) toe. Eerst was er de slagerij van Pierre Achten en er waren nog twee broers meen ik, Sjef en Sjaak. Het was een rundvleesslagerij, zo'n typischse winkel waar je 'gesneden vlees' kon kopen dat dan met zo'n grote snijmachine met de hand werd 'gesneden' zoals dat heette, zoals 'sesiesworst' of gekookte ham en tongeworst was ook al zo'n bekend begrip. Angstaanjagend als je die hand van de slager zo dicht maar wel vakbekwaam langs dat vlijmscherpe mes zag glijden met een vloeiende beweging. Met de ene hand draaide ie aan het wiel en onder het praten tegen de klanten zorgde hij er ook nog voor dat de andere hand niet tussen dat machien kwam. Gelukkig kreeg je ook altijd een 'schijfke worst' van de 'slagter', dat vergoedde veel van het eindeloze geduld dat je moet hebben als er weer eens 7 ons gesneden vlees afgesneden moesten worden en er al 'twee wachtenden voor U waren'.. De familie Achten had oorspronkelijk een slagerij in Woensel op de Nieuwe Bogart 19 daar en de opening in de Schootsestraat was in october 1921. Men adverteerde eerst ook nog met eieren, maar in mijn tijd rond 1950 was het uitsluitend een slagerij met rundvlees. Nadat de familie Achten deze winkel vaarwel zegde, kwam er een poelier te wonen.
Dan kwam de winkel van Beerens, alias Piet Nep. Hij verkocht kruidenierswaren en ik herinner me dat je er suiker, meel etc. per gewicht kon kopen in losse verpakking. Volgens mij verdiende ie het zout in de pap niet, had een groot gezin ook. Alles werd toen op de pof geleverd, en soms klaagde hij als middenstander zijn nood bij ons thuis, als ie er weer eens geld bij had ingeschoten als de mensen niet betaalden. De concurrentie deed hem tenslotte de das om, Piet de Gruiter op de Frederiklaan, dat was de finale doodssteek voor deze Piet uit de Schootsestraat. Hij verhuisde ergens naar het Drents Dorp, mogelijk diep teleurgesteld in zoveel onrecht. Ach hij zou eens moeten weten dat Piet de Gruiter vele jaren later, hetzelfde lot overkwam. Ook de Gruiter overleefde niet. Ik geloof dat op deze plek van kruidenier Beerens later café-bar Barcelona werd gevestigd.
Naast Beerens had je een grote inrit, dan kwam slagerij Wijnhoven, eveneens een rundveeslagerij. Ook twee of 3 zoons naar ik meen. Ook daar het bekende 'half onsje gesneden vlees' en de immer terugkerende vraag 'mag het ook een bietje meer zijn?' ... Nooit was het minder, het was altijd MEER. Ach Frans Wijnhoven... een van de namen die ik me herinner. Bloed-worst en gesneden vlees... dat waren pas 'slagters'! Kom er nu nog maar eens om. En ik herinner me dat de vriescel ook zelf in de winkel was. Soms ging Frans of een der zoons die dampende vriescel in, je was altijd weer blij dat ie er even daarna weer uitkwam. Moeder Wijnhoven, dat kleine parmantige vrouwmens... , ook zij vroeg altijd of 'ge nog een stukske worst lustte'....
Ik moet weer een of twee huizen overslaan, omdat ik me niet herinner wie er toen woonden. Vervolgens kwam er een burgerhuis van de familie van Gemert, vlak naast kapsalon Konings. Ik weet dat de vader van dat vrij grote gezin als bakker bij de Etos werkte en hij bezorgde dat brood ook een tijdlang nog. Ze hadden een soort huis met bredere ramen aan weerskanten van de deur.
Dan kwam de zaak van Paul oftewel 'Pauw' Konings, ik geloof dat ze hem de oude Konings noemden, een soort dubbele winkel hadden ze, links de sigaren en sigarettenafdeling, rechts de kapsalon. Het was familie van de schilderszaak er recht tegenover. 'Oo-de-Klonje' is iets wat ik me daarvan ook altijd herinner, een kapper van enige naam en faam verkocht immers oodeklonje.. , vooral rond de SINTERKLAAS. Vreemd genoeg was het zowel een dames- als herenkapper. Ik heb de dames wel onder die permanentkappen zien zitten zweten.. op weg naar school. Zij liever dan ik dacht ik dan. De familie emigreerde in de vijftiger jaren naar Nieuw-Zeeland.
46
Komen we nu aan de brede ingang van de fabriek en werkplaats van de firma Tielemans ( oud nr. 120, nieuw 148 ). Hun feitelijke woonhuis was enkele huizen verderop, richting het Pleintje toe ( oud nummer 128 ). Men had twee dochters, Joke Tielemans was er een van, maar ze hadden meer kinderen, als ik het goed heb was er een zoon Frans ook. Ze waren familie van het verhuisbedrijf van Vroonhoven uit de Sint Severusstraat in Strijp. Vader Tielemans was voorzitter van de Strijpse Harmonie en ik weet dat de repetities een tijdlang in dat nieuwe fabrieksgebouw plaatsvonden. Als ik naar school liep door de Doelenstraat hoorde ik een enkele keer de zware tonen van de tubas. Soms marcheerde de harmonie vanuit de poort van Tielemans, de Schootsestraat in, richting het Pleintje toe en al die zwarte costuums met goudgalon afgezet en die tressen, dat was een ware belevenis. Vader Tielemans werd ook wel "d'n Burgemeester van Strijp" genoemd, waarschijnlijk omdat hij altijd voorop liep in die harmonie, zo trots als een pauw met het vaandel. Oorspronkelijk was hun bedrijf er een van markiezendoek verkopen voor zonweringen en ook het installeren van zonweringsluifels voor winkels etc. En ik weet als ik ongeveer 10-12 was, dat er altijd hele hordes jongens achter die dochters van Tielemans aanzaten om er verkering mee te hebben, vooral Joke viel in de smaak, maar ook haar ietwat oudere zus was geliefd. Wij als jonge, pas in de leer zijnde knaapjes, werden door hen, de beide zussen, vaak ingeschakeld om ' briefkes rond te brengen'. Ja soms bij die, dan weer bij een andere jongen, want een enkele keer heette het dat 'het uit was' en dus moesten er weer de nodige 'briefkes' worden rondgebracht. Ja, dat staat me in mijn geheugen gegrift, er was toen heel wat couriersactiviteit tussen de Schootsestraat en de Botenbuurt en de Tielemans-meisjes wisten wel hoe ze dat aan moesten pakken.
Ik sla nu nogal wat burgerhuizen over, omdat de lijst anders te lang wordt en stap ik over naar de laatste huizen richting het Pleintje aan deze kant. Het voorlaatste lage type huis, twee huizen voor slager Hager, was het 'kostershuis', het huis werd door meerdere kosters bewoond, de een na de ander. Ooit woonde er G. van Schaijk en hij was doodsgraver voor de Sint Trudokerk en men had een groot gezin, met o.a. een dochter Evelientje. Later in dat huis kwam er de familie van Osch te wonen vanuit de Beukenlaan, hij was koster van de nabijgelegen Trudokerk nadat hij eerder werkzaam was bij Philips, maar daar ontslag had genomen. Later verhuisde hij naar het Trudoplein, langs het gebouw van 'de Ark'. Nog weer daarna woonde er Gerrit de Wildt, zijn naamplaatje voor aan de deur "Graftenmaker" stelde ons eerst nog voor raadsels, maar het bleek al ras dat het een modernere variant was voor een doodsgraver. En een doodsgraver is dus iemand die ZE, de doden, niet OPgraaft maar BEgraaft, terwijl hij er eerst een gat voor heeft gegraven natuurlijk.
Het huis net voor slager Hager was waar de familie van Schaijk woonden, het waren de weduwe, later de kinderen van de doodsgraver ernaast. Er woonde jarenlang een koppel dat in de volksmond de fameuze bijnaam "Adam en Eva" had, mogelijk vanwege hun wat typische gedrag. De mannelijke helft van het duo, zijnde Jan van de Ven, was touwslager van beroep en liep ook met spullen langs de deur om die te verkopen. Naast hun lage huis, het laatste van dat type huis daar, was er dan een ontzettend smal gangetje naar achteren, dat scheen een verbinding te zijn met het huis van Verberne aan de kant van het Pleintje. Het was zo smal dat je er amper door kon, zeker niet als je met een fiets was. En het was altijd oppassen geblazen als Miet van Schaijk (alias Eva ) weer eens vervaarlijk tegen je tekeer ging... als ze in een slecht humeur was of als ze de pesterij van ons jongens niet langer duldde.
Vervolgens in de straat was er opnieuw een slagerij, deze keer de familie van Cees Hager. Hij was getrouwd met een dochter van Verberne, net om de hoek. Ook hier weer die bekende vriescel in de winkel en het 'onsje gesneden vlees'. Cees had zelf altijd en eeuwig zo'n soort witte muts op, ik herinner me dat het altijd zo hygiënisch stond en zo fris rook. Stijf gestreken witte jasschorten en dan zo'n witte muts op, stijf van de stijfsel, dat hoorde bij slagers. Ik zou wel eens willen weten of hij er 's-nachts ook mee naar bed ging. Op de bovenverdieping van het huis woonde de familie van J.Vos. De 2 huizen daar ( dat van Hager en het andere ernaast langs Verberne) waren vrij hoog en werden door 2 families bewoond, boven en onder. Cees Hager is later in Maarheeze gaan wonen en daar ook overleden.
47
Verberne op de hoek was oorspronkelijk een kruidenierswinkel. Ik weet nog dat er sommigen van de knappe dochters van de de familie Gruiters van de Venstraat daar de klanten bedienden. Later werd het een modezaak, ik denk inderdaad dat ook hier Piet de Gruiter debet aan was. De kleine kruideniers waren daar niet tegenop gewassen. Anno 2004 is er een winkel van rook-en brandschade-artikelen.
48
Kaarten Het RIKKEN was een begin van een lange serie andere kaartspelletjes. Maar al ras ging het over in het z.g. zwikken, een soort verbeterde versie van 'petoeten'... Het was vaak erop of eronder, en ik weet nog, dat we alhoewel de inzet maar 5 cent per slag was, we soms wel een gulden of een paar gulden verspeelden op een Zondagmiddag. Dat was niet te verkroppen, want hoe het altijd weer liep, de 'kappertjes' ( broers Gerard en Harrie ) speelden zodanig goed dat de rest van ons, het steevast moest afleggen. De strijd is wel eens zo hoog opgelopen dat we met stoelen tegenover elkaar stonden omdat we dachten dat ze weer eens 'vals' speelden... Want je verlies ACCEPTEREN omdat je waarschijnlijk niet zo bijster goed kon kaarten, kwam blijkbaar niet in onze vocabulair voor. Als je 'paste' of 'speelde' mocht er verder ook geen twijfel over bestaan dat je inderdaad voor je woord stond. Van mening veranderen... dat was gewoon VRAGEN om moeilijkheden..... Als je in je overmoed eerst nog had gedacht dat je wel een kans van slagen had bij het spel en het dus aaandurfde om ze 'te vragen'.. dan was er dus daarna ook geen ontkomen meer aan om je lot al dan niet manhaftig te ondergaan. Ook als tijdens het spelen al ras bleek dat je tegenstander weliswaar had 'gepast' maar eigenlijk veel betere kaarten had dan jijzelf.. en er dus een duivels genoegen in scheen te scheppen om jouw persoonlijke afgang alle luister bij te zetten, lees volop meewerken aan je verlies. En 'verzaken',... was al helemaal vragen om je doodvonnis. Nouja... er werd dus nogal eens 'gezwikt'. Ik weet al niet meer of het met 3 of met 4 kaarten was, ik meen met 3 en dus 12 totaal, omdat er meestal met 4 man werd gespeeld, alhoewel niet noodzakelijk. Later al naar gelang we wat meer op leeftijd kwamen, ging het over in rikken. Maar rikken kan nooit zo spannend worden als zwikken. Dat is me altijd bijgebleven. Rikken is meer voor oude mannen en vrouwen, zwikken is meer als je je geld zo snel mogelijk kwijt wilt raken. Maar zwikken is wel meer plezier.. soms ook ten koste van een ander. Maar er waren andere kaartspelletjes ook zoals 'jokeren' met allerlei varianten in het spel, ik herinner me ook het 'een-en-twintigen'... en heb geen benul meer hoe het ging. Er was verder ook het 'katten', en er was ook het "pazjansen" (patience), dat was echt een geliefde bezigheid, want dat kon je helemaal in je eentje doen... inclusief het verliezen.
49
Lassen Al jong wist ik van het bestaan van lassen. Er was autogeenlassen, dat was met zo'n blauwe vlam die aan het einde van een lange soort ijzeren pook brandde. Het werkte met acetyleengas, het spul zat in van die manshoge ijzeren cylinders, maar ik heb ook nog in die eerste jaren na de oorlog meegemaakt dat er met carbidgas werd gelast. Ik weet niet meer precies hoe het werkte, maar het carbid was opgeslagen onder een soort afdak, een soort wit kalkachtig spul. Tja, gewoon in een oude waterton, achter in de schuur, achter een soort schot met een dun leidinkje eruit. Er werd water opgegoten en het siste dan van jewelste en het stonk onbedaarlijk naar rottende eieren. Maar dan hield men gewoon een lucifertje aan het einde van de gasstroom en ja dan was er ... een vlam... en vervolgens kon je lassen, als ik het me allemaal goed heug. Mijn hemel, ze had-den bij de familie Wagemakers in onze Schootsestraat een klandizie van jewelste. In feite waren het twee broers, ze werkten allebei bij Philips, maar de hele buurt wist ze te wonen, als er wat te lassen viel dan ging je naar hen toe. Direkt na werktijd waren de beide broers al achter in hun schuurtje te vinden en lasten ze tot laat in de avond door. Van fietsen tot weet ik veel, alles scheen gelast te moeten worden in die dagen. Dus ik was al jong bij die zaken betrokken, mijn vader had immers het snode plan gekregen om rekken in serie te gaan pro-duceren voor biscuitblikken. Ik denk dat 'de Looi' hem wel 'opgejuind' zal hebben dat er flink wat geld mee viel te verdie-nen. Dus ik regelmatig te voet met zo'n dom rek op mijn nek of een partij losse ijzeren staven richting de familie Wagemakers. Ach mevrouw Wagemakers, ze was lief, ze gaf me vaak genoeg een glas limonade of zo en vroeg hoe het met me ging. Zij maakte de afspraken voor 's-avonds. Later werd er ook electrisch gelast, dat was bij Kaanen in de Doelenstraat. Dus opnieuw weer met ijzerwaren op mijn nek, nu naar de Doelenstraat. Ik weet niet wat voor indruk de Strijpse mensen van ons hadden, maar ze zullen wel gedacht hebben, al dat ijzer, wat spoken ze er in hemelsnaam mee uit daar bij Toirkens. Nouja, ik had het ze allemaal heel goed uit kunnen leggen! Ik heb heel wat uurtjes doorgebracht nabij blauw flikkerend laslicht waar je NOOIT in mocht kijken, anders werd je blind. Alsof het allemaal nog niet erg genoeg was, spullen naar de lasserij brengen en ook nog de vrees dat je blind kon worden. Wat een tijd!
50
Branden in de straat en ander onheil... En dan ontdek je een kadasterkaart uit het jaar 1931 en vind er wat notities op, zoals van een plek waar blijkbaar ooit een huis stond, aangeduid met 'puinhoop'. En een ander huis op zo'n oude kaart met de opmerking 'afgebrand'. Dat waren huizen ergens nabij de Kreugelstraat, horend tot het oorspronkelijke oude gehucht 'het Schoot' daar en vervolgens lees je dan iets over de "Brandstichter van Strijp".... een zekere van der Looij, die er vlakbij woonde, een krantenartikel in 1936 vermeldde hem. Had het ene iets met het andere te maken? En dan... denk je wat verder na over wat er allemaal voor onheil in de straat is gebeurd en waarvan je de draagweidte nauwelijks kan beseffen.
En ja er waren dus nog andere branden ook, de Schootsestraat bleef er niet geheel van verschoond. En cafébrand was er anno 1932, 21 maart of zo, een brand in het café van Tinus van Gemert, op de hoek Schootsestraat en Kastanjelaan. Het café werd dan daarna verbouwd en was korte tijd gesloten. Een andere brand was die in 1963 of 1964 in een huis naast bakkerij Michiels, schuin tegenover de fabriek van Tielemans, naar het einde van de Schootsestraat toe, huisnummer 93 (nieuw nr.), welk huis inmiddels is afgebroken. Van een gezin met 6 kinderen van de familie Boogaard-Bierings kwamen er twee om in een brand daar, de anderen wisten te ontkomen of werden door buurtbewoners gered. Een der mensen die bij de redding hielpen was Harrie Trimbos aan het einde van de straat bij de Frederiklaan wonend. Kreeg hij ooit een onderscheiding voor zijn kloeke handelen? Maarja, zoals zo vaak, de uitdrukking zegt' het leven gaat verder' en dus raken deze zaken snel in de vergetelheid. Daarom dat ik er hier nog even aan herinner, ook aan sommig ander schokkend nieuws uit het verleden.
Want er was een ongeluk waarbij op de hoek Schootsestraat een kind uit de Frederiklaan was betrokken, de krant vermeldde het op 6 maart 1937. En dan komt vervolgens de oorlog en zaait dood en verderf, ook in de Schootsestraat.
In de oorlog er immers bij een R.A.F-bombardement door de Engelsen van 6 december 1942 een bom dwars door het dak van een huis langs kapper Konings en ontplofte niet direct. De hele buurt bleef buiten op straat angstig staan afwachten en durfde het huis niet meer in, maar vader Konings trapte de voordeur open en daar zag men de onontplofte bom zitten die door de houten vloer was gevallen. Alhoewel iedereen hem waarschuwde in huis te blijven omdat de bom tegenover hun huis elk moment alsnog kon ontploffen, waagde Janus Kievits (zijn vader was eigenaar van café den Uiver) het desondanks toch om naar buiten te komen, een half uur ongeveer nadat de bom was gevallen. Op het zelfde moment dat hij de deurklink in zijn hand had ontplofte de bom en werd hij door een bomscherf gedood en doormidden gereten. Hij stierf na enkele minuten in de armen van Janus Konings die er vlakbij woonde. Ook een der slaapkamers en de winkel van het huis ernaast van kapper Konings werd zwaar getroffen door de ontploffing.
Een andere tijdbom viel op de zelfde dag 6 december 1942 op het huis van de kruidenierswinkel van Brok, tegenover de Protestantse Kerk. Vlak na het bombardement, terwijl de bom in haar huis nog niet ontploft was, liep Mevrouw Brok naar boven op haar slaapkamer om haar geld te pakken dat daar in de klerenkast verstopt was. Dan op dat zelfde moment ontplofte de bom terwijl zij daar was, de kast viel op haar en ze is dan daarop gestorven.
Nog een ander ongeval als gevolg van de bombardementen is bekend waarbij enkele jongens en meisjes zonodig na de oorlog een granaat wilden openmaken en een zoontje van de familie de Kroon, hoek Schootsestraat/Kreugelstraat daarbij het leven verloor. Maar er waren meer tragieken te melden die met de Tweede Wereloorlog hadden te maken, zoals de angstige momenten en dagen die een aantal families doormaakten vanwege de alsmaar dreigende bombardementen op de nabijgelegen Philipsfabrieken. Sommige huizen werden daarom op een gegeven moment ontruimd en de mensen werden
51
geëvacueerd totdat de kust weer veilig was. Dat betrof sommige huizen in het gedeelte van de straat tussen wat nu de Cederlaan is en de Kreugelstraat.
52
Bussen in de straat en zelfs tanks.. Bij ons in de straat liep de lijndienst (lijn 10), oorspronkelijk nog een tijdlang vanaf de Markt in het centrum ook door de Schootsestraat, richting Lievendaalseweg. De busroute was eerst over de Parallelweg langs het spoor tot aan het punt waar vroeger het Eindje was, dan voordoor het PSV-stadion langs en dan vervolgde de bus zijn weg over een stuk van de Frederiklaan en daarna voorbij Woninginrichting Prijt ging men rechtsaf de Schootsestraat in en vervolgde dan verder richting Zwaanstraat, Meidoornplein en tenslotte naar de Halvemaanstraat. Later verlegde men die lijndienst en kwam dan door de Kastanjelaan te lopen en was de busdienst op de Schootsestraat er alleen nog op het stuk aan het verre begin, naar de Zwaanstraat toe. De reden van verlegging zal wel geweest zijn dat er nauwelijks halteplaatsen gehandhaafd konden worden tussen het deel van de straat wat nu de Cederlaan heet en de rest ervan richting Frederiklaan, waar de straat toen-dertijd behoorlijk nauw was.
De 'stad' in die dagen ... dat was het Centrum en niks anders.. Als je naar de 'stad' ging ... wist iedereen waar dat was. Voor ons was dat de Acaciastraat uitlopen en dan juist om de hoek was daar de bushalte van de stadsdient. De andere meest nabije halte terug was op de kop van de Kastanjelaan, naar de Zwaanstraat toe. En je kunt je nauwelijks voorstellen dat men tegen een zo lage prijs met de bus kon, ik geloof een rit naar de stad voor een kwartje in 1955 of zo. Maar meestal liepen we hele einden te voet naar de stad. Of zelfs verder.
Maar er waren meer bussen in de Schootsestaat dan velen vaak nu kunnen bevroeden. Het woord was VIPRE, heb nooit be-grepen waar de afkorting voor stond. Maar ze dienden voor het ophalen en wegbrengen van Philips-personeel. Ja dat kwam dan in kolonne aanrijden, zo'n 30-40 bussen door de straat uit de Zeelsterstraat vanuit Arendonk denk ik. Kun je je dat indenken, zoveel bussen door die relatief smalle straat en dan met die bocht bij de Protestantse kerk of bij de hoek van de Kastanjelaan en dat alles zonder zwaailichten. Bussen van de Vipre, het waren meer een soort vrachtauto's maar dan voor personenvervoer. Opleggerconstructies waar je waarschijnlijk wel zo' 80 passagiers in kon vervoeren. Comfort ho maar ! Ongelooflijk,... en dan ook bij dat nauwe einde aan de kant van het Pleintje, de bussen raakten zowat de huizen is mijn gevoel nu achteraf. Ja niet alleen 's-morgens maar ook 's-avonds in omgekeerde richting, die hele colonne elke dag opnieuw het hele jaar door. Ja de vooruitgang had zijn prijs, das wel zeker. Die bussen hoorden bijna als inventaris bij de Schootsestraat. Later werd de route gewijzigd toen de Rondweg eenmaal volledig was uitgebouwd. En nog weer later was het bijna niet meer nodig die vooral Belgische werknemers van verweg te recruteren. Maar tot aan het begin van de 70ger jaren waren die bussen nog altijd een deel van het gezicht in Strijp.
Maar niet alleen bussen... er waren zelfs tanks. Ja niet voor niets dat er een Constant Rebecca kazerne was... en de Schootsestraat was nu eenmaal uiteindelijk het verlengde van de Oirschotse Dijk, waar ze in slagorde stonden opgesteld voor het geval de Russen ooit het lef hadden om vanuit het Oeralgebergte over te komen. Wat die tanks in Godsnaam in de Eindhovense straten hadden te zoeken zal wel voor eeuwig en altijd tot de mysteries behoren. Ik kan me niet voorstellen dat het een of andere echt serieuze militaire oefening was, daarvoor was het te lachwekkend allemaal voor ons. Ik had meer het idee dat ze het somtijds voor de lol deden, door die smalle straten crossen en dan de mensen de stuipen op het lijf jagen. Een andere reden kan zijn geweest dat er zoveel mooie jonge meiden in onze straat woonden en ik sluit niet uit, dat sommige soldaten het wel prachtig vonden om wat extra indruk op ze te maken... en naar ze te kunnen zwaaien.
53
Over bijnamen.. Ach we wisten meteen wie ze waren, de Rooie ( Frans Martens ), de Witte ( Koos Waterman)... , de Vlerk (van Vlerken), de Giel ( Gielen ), de Spaan ( Spaninks ), de Looi ( Looijmans ), d'n Baard ( van Gemert ), d'n Ouwe Kuil en dus ook de Jonge Kuil ( Verkuilen ), Pik en Nikske (Nouwland), de Watermannen of Watermennekes, de Turk ( dat waren wijzelf ), Piet Nep ( Beerens ), het Kappertje, de Finis ( Levinus Lenaerts ), de Koster, Piet d'n Dief ( de winkel van de firma de Gruijter ), we hadden zelfs een heuse "Adam en Eva", en mogelijk waren er meer bijnamen. Soms was het verwarrend, want er was een Witte Waterman maar ook een andere Witte ...... En wat de denken van een heuse "Moordenaar" die ooit ergens aan het begin van de straat woonde richting Zwaanstraat. Soms waren die bijnamen inderdaad wat minder vlijend, zoals ook een vrouw aan het einde van de straat ( ja beste lezers ik ken haar ware naam, maar ik ga het niet verklappen) die onverbloemd Sientje Blotekont werd genoemd. Dat liet weinig te raden over vrees ik waarom. Een andere bijnaam was die voor Willem Overmeijer, de buurtbewoners noemden hem eenvoudigweg 'Stalin', hij scheen bijna een soort tweelingbroer van hem te zijn en dat niet alleen vanwege diens grote zwarte snor. En je hoefde denk ik ook maar enigszins wat anders dan anders te zijn of de buurtbewoners hadden al ras een bijnaam voor je bedacht. Maar er waren andere, meer beroepsmatige aanduidingen zoals de Perdeslagter, niemand noemde hem ooit Cas Kerkhofs. Hij woonde een tijdlang in bij de familie van van Bokhoven, die mensen woonden er recht tegenover. Ik geloof dat ze die 'd'n Bok' noemden. De kolenboer was een andere aanduiding, iedereen wist wie we bedoelden, (van de Ven). Het 'Smitje' stond voor iemand in de Kerkakkerstraat, hij verkocht knopen, naaigaren en fournituren. Het Kleermakerke was een andere naam en zonder twijfel wist iedereen wie het was (Goverde ). Sjef Taabe heette natuurlijk d'n Tap, of was het d'n Tab? Ik weet wel dat hij een uitbundig cafébezoeker was, dus mogelijk dat ze dachten dat hij iets met de biertap had te maken. Nou ja, inderdaad leek zo'n bijnaam vaak ook wat minder verheven gedachtes in te houden en werd het meer een scheldnaam, zoals een vrouwspersoon die eenvoudig in de buurt werd aangeduid met 'die klepkooi van de hoek daar', een aanduiding dat zo iemand dus alles en nog wat over anderen wist en het dan rondbazuinde.
Maar er was ook JUFFROUW Ivits... dat duidde bijna op enig standverschil, het fijne ervan zijn wij er als buurtjongen nooit van te weten gekomen. Anderen kregen nooit bijnamen om een of andere onnaspeurbare reden, zoals de families Teunissen, Habraken, familie Hager, familie Henkelman, Verdijsseldonk.. Waren ze ongrijpbaar...of onaantastbaar..??
Nou ja, veel is er sindsdien niet echt veranderd als mensen elkaar 'nader proberen te duiden', met een of andere bijnaam, die soms erg verhullend kan zijn zoals ik recentelijk nog hoorde vertellen over een 'gek wijfke'. De dame in kwestie scheen in een adem te worden vermeld met wat sommigen in de straat aanduidden met de "Schootse Wallen".
Over andere ietwat buitenissige namen in de straat Wat te denken van een café en danszaal dat in de Schootsestraat zoveel bekendheid had en soms ver daarbuiten? De naam was 'Ramona' en veel Canadese soldaten in 1945-1946 kenden de weg er naartoe waarschijnlijk beter dan de weg in tegenovergestelde richting als ze 's-avonds laat terug moesten keren naar hun kazerne na wat alcoholische versnaperingen. Ik ben er tot op heden nooit achtergekomen waarom dit echte Strijpse café deze prachtige spaanse meisjesnaam werd toebedeeld. Mogelijk dat bij de opening van het café in 1931 er orkesten optraden die de van oorsprong Amerikaanse song "Ramona' uit 1927 ten gehore brachten. En vlak daarbij was er dan de dierenwinkel van Tumora, waarschijnlijk gestart door de familie van Dolf en Hetty Moorman. Wie bedenkt er nu in hemelsnaam zo'n exotische naam als Tumora ... en dan niet eens zeker te zijn van de achtergrond? Soms zijn er inderdaad meer vragen dan antwoorden, behoudens dan wanneer sommige meisjes na een avondje stappen in danszaal Ramona vlak na de oorlogsjaren, korte tijd later bemerkten dat ze
54
zwanger waren en het antwoord op die ene bekende vraag was dan maar al te duidelijk. Ach... de naam 'Ramona' kreeg dus uiteindelijk ook verder weg dan de Schootsestraat meer bekendheid, maar dan op een andere manier.
55
Over boeren Je had in die dagen vele ' boeren'.. het scheen of alles en iedereen ook iets van een boer was. Vanzelf waren er in het begin van de 20e eeuw velen direkt afkomstig uit dat milieu. Ik herinner me dat nogal wat burgermensen niet alleen kippen hielden, maar vaak een eigen varken in de achtertuin in een of andere onnozele kooi hadden zitten, aangevuld met wat konijnen. Het was heel gewoon dat Pa bij Philips werkte, maar na afloop zijn eigen kleine boerderijtje er op nahield, een tuin met wat groentes was wel het minste. Maar inderdaad nogal wat mensen hadden plek voor een heus varken. Zoals bij mij thuis ook. Tja en natuurlijk werd dat geslacht en dat gebeurde dus ook thuis, gewoon op de 'plats'... , ik zie het nog gebeuren bij mij thuis achter op de binnenplaats. Volgens mij was het gillen van dat varken tot achter de Hastelweg te horen toen. Misschien daarom ook dat zoveel mensen werden betiteld als boer, omdat ze het half en half zelf nog steeds waren. Zo was er in Strijp heel vroeger, voor de tweede wereldoorlog een boer die met eieren langs de deur liep ( van Erp ). Zijn bijnaam was 'Tieteier', dat was zo'n beetje de kreet waarmee hij langs de deuren zeulde om zijn eieren aan de man te brengen in een grote mand. Hijzelf gebruikte de kreet " Verse Kiepeier" maar de kinderen hadden daar al gauw " Verse Tieteier" van gemaakt, dat klonk ze wat vermakelijker in de oren denk ik. Tja zo iemand heette dan dus de eierboer, hem gewoon met zijn naam Bert (=Lambertus) van Erp aanspraken zou teveel van het goede zijn geweest, zijn familienaam voluit zonder horten of stoten uitspreken moet wel haast een dagelijkse zonde zijn geweest. De meeste mensen van wat toen de gewone man heette, hadden eerder een bijnaam dan een eigen naam. Iemand die petroleum verkocht heette dan de petroleumboer. Behalve als een vrouw petroleum verkocht, dan heette die het Petroliumwijfke of ook wel het "Bronolliewefke". Immers het spul dat ze verkocht heette 'bronollie' en zeker NOOIT gewoon petroleum. Een grote ton op een handkar dat was alles wat je nodig had en natuurlijk petroleum in die ton. Naar analogie van olieboeren waren er dus ook zandboeren, ijscoboeren, melkboeren, kaasboeren of liever nog kaasboerinnen, je had kolenboeren, schillenboeren, groenteboeren, aardappelboeren, kippenboeren, konijnenboeren, schapenboeren, verder weg was er zelfs een pindaboer, visboeren waren er dus ook en wat exclusiever misschien, maar ja er was zelfs een palingboer, alhoewel niet in de Schootsestraat zelf. Ik geloof dat ik ergens ooit nog een textielboer heb horen vermelden, maar zeker weten was er een asfaltkoning, een verbeterde versie van dat boeren. Die verkocht rubberoid, wat toen ook dakleer heette. Wijzelf met onze haarden en kachels zullen wel de kachelboeren zijn geweest, tenminste wat ik van andere familie van me heb gehoord, dat waren ook kachelboeren. Natuurlijk was er toen ook al een fritesboer, das ongeveer de enige die het qua naam nog heeft overleefd, misschien dat ie in de toekomst 'fish and chips' gaat heten. Maar velen van ons weten dat er nog altijd fritesboeren zijn, alhoewel McDonalds de meeste zaken van die fritesboeren overgenomen schijnt te hebben.
56
Dansscholen Natuurlijk weet iedere Eindhovenaar onmiddellijk wat Dansschool Need was, ja in de Mauritsstraat. Dus moest Strijp zo hoognodig ook een eigen danschool hebben denk ik dan maar, een oud deftig pand aan de Willemstraat werd de exclusieve plek. Mogelijk was Need toch te deftig voor ons, misschien te duur ook, zodat wij in Strijp, het gros dan toch, naar dansschool Gerard Kuppens gingen. Jeetje, die eerste foxtrot, die muziek op een grammofoonplaat en dat 'quick-quickslow'..., mijn God wat een ervaring. Dat ik voor het eerst zelfs met de vrouw van de dansschooleigenaar, een Engelse lady? , mocht dansen, of wat er dan mijnerzijds aan danskunst voor door moest gaan, ik voelde me echt in een andere wereld. Ik geloof dat ik van toen af zelfs een beetje verliefd op haar was. Ach als je 18 bent, heb je nog geen benul van die wereld. Dus de hele danscursus door maar wachten op de kans dat ik nog een keer vaker met haar mocht dansen. Nee helaas, het is me geen tweede keer gelukt, mogelijk was ze gewaarschuwd door haar echtgenoot dat het geen pas gaf om jonge onbesuisde jongens het hoofd op hol te brengen. Maar met haar decolleté had ze wel het beoogde effect en dat alles was zo dichtbij als je met elkaar danst, ja dat is na jaren nog altijd wat me bijstaat, het was zo vlakbij, die werkelijk schitterende fluweelzachte rondingen zo dichtbij en dat ze ook tegen me lachte ook.... Jeetje, wat was ze mooi en ja ze was die spreekwoordelijke engelse lady, dat kwam er nog overheen, ja ze was een DAME..., dat kwam je in Strijp bijna nergens tegen. Lastig was het wel soms om altijd 'netjes' op de dansles te komen.. Het enige paar fatsoenlijke schoenen dat ik had, moest soms nog van de modder worden ontdaan, vooraleer ik naar het dansfestijn mocht. Mijn zus en ik, tja, je zou ons gezien moeten hebben, zo opgedost als we waren. Tegenwoordig zou een spijkerbroek meer dan genoeg zijn geweest. Maar in die dagen was het 'brilcreme', stropdas en andere onzin..., dan pas was je kompleet en dan pas werd je geacht in een heuse danszaal te mogen komen. En nogmaals over dat decolleté gesproken.... ik ben het eens met het gezegde 'wat leeft moet lucht hebben'.. nietwaar? De mogelijkheden ervan worden naar mijn mening nog altijd te weinig onderkend.
57
Het geloof en de vergaande invloed van de geestelijken Ja natuurlijk heb ik als kind nog meegemaakt dat een priester over straat liep op weg naar een doodzieke mens die 'bediend' moest worden, dat heette toen het toedienen der sacramenten. Dan liep zo'n priester in een soort heilige.. maar redelijk gezwinde pas, samen met de toe te dienen Heilige Hostie en Heilige Olie (de woorden toen altijd met hoofdletters geschreven) onder zijn jas in een etui of zo verborgen, naar het huis van de zieke. Ik meen ook dat er dan altijd iemand VOOR hem uitliep, een misdienaar of zo die wat zenuwachtig met een belletje rinkelde.., zodat je kon zien en horen dat de priester of pastoor op weg was. Iedereen in de straat stond dan stil, totdat hij voorbij was, soms deden de mannen dan hun hoed of pet af en sommigen van hen, in ootmoedige eerbied, knielden zelfs als de priester passeerde. Ja, de tijden zijn hard veranderd dat mag je wel vaststellen. De hoofdletters zijn al lang verdwenen zo te zeggen, om maar te zwijgen van al het andere dat is verdwenen, soms de kerkgebouwen die verdwenen, soms de priesters die het voor gezien hielden. Het instituut van de R.K. Kerk was toen echter oppermachtig nog in de 40- en 50-tiger jaren, op allerlei manieren. Op de scholen werd b.v. soms aan arme kinderen melk gegeven. Het was misschien een goedbedoelde vorm van zorgzaamheid op de veelal katholieke scholen toen, maar voor de kinderen in kwestie was het een soort schande, want dan wist de rest van de klas maar al te goed wie het thuis niet al te breed hadden en dat werd op deze manier nog eens nadrukkelijk bevestigd. Mogelijk dat die melkuitdeling niet in direkte zin werd geïnitieerd door de R.K. Kerk maar de 'verdenking' van enige samenhang was er dus zeker. Een waar gebeurd verhaal is dat van een meisje dat vaak een rode strik in het haar droeg als ze naar school ging. En iedereen weet dat in de 50-60-ger jaren de katholieke kerk erg anti-communistisch was en die mensen heetten dan de 'Rooien'. Dat was dus duidelijk, dan wisten we over wie we het hadden, de 'rooien' waren de communisten. En als dat meisje dus weer op een ochtend op school kwam, rode strik in het haar en het bleek dat het toen 1 mei was, de dag van de Arbeid/// dan moest die strik dus UIT. Ja, want vooral veel religieuzen waren opgeleid als leerkracht en... een rode strik...op 1 mei in je haar...dat was onoorbaar. De moeder stuurde het kind 's-middags echter weer gewoon naar school, met inbegrip van die rode strik in het haar en gaf haar de opdracht mee dat als de leerkracht het waagde om er weer iets van te zeggen, dat dochterlief dan maar moest zeggen dat ze naar de Philipsschool (lees Protestantse) zou worden gestuurd, dat was blijkbaar de enige dreiging die enig effect sorteerde om de leerkracht wat inschikkelijker te maken. Geen wonder dat deze zelfde religieuze nonnen, al dan niet als onderwijzeres werkzaam aan de school aan de Frederiklaan, in de volksmond als "Zusters van Liefde en Krengen van Barmhartigheid" door het leven gingen. Alles en nog wat hing aan elkaar van die invloed van de Kerk cum suis en dat werd door de gewone man in de straat niet altijd gewaardeerd. Zoals de Katholieke Volkspartij, waarbij het zelfs vanaf de Preekstoel werd voorgelezen dat je er maar beter op kon stemmen, voordat het te laat was. Op een andere partij stemmen... was onoorbaar, danwel een regelrechte sollicitatie om naar de HEL te worden gestuurd. De MOEDER der kerk regeerde met straffe hand, maar vaak bijna 'vermomd' denk ik wel eens achteraf. Alhoewel alles bijna discreet gebeurde, wist bijna toch iedereen EXACT hoe het in zijn werk ging. Over de St. Vincentius-vereniging zou je al precies hetzelfde kunnen zeggen. Heel de straat wist immers ... wie er door 'de St. Vincentius' werd gesteund, zeker omdat IEDEREEN ook wist wie voor de uitvoering ervan verantwoordelijk waren. Als die persoon bij je aan de deur kwam.. wist de hele straat het binnen 5 minuten. Nee, ik zal nu geen namen gaan noemen, niet die van de brave bestuurders van de Sint Vincentiusvereniging ...., noch van de mensen uit de Schootsestraat die 'gesteund' werden. En hoe ze bij de Sint Vincentius-vereniging wisten dat je kleren nodig had? Nou gewoon, het hoofd der school...., was een van de mogelijkheden, om maar eens een enkel voorbeeld te noemen. Het greep als het ware allemaal in elkaar, het ene radertje in het andere. En als de 'brave burgers' (lees de beminde parochianen) wat al te vrijmoedig waren of werden, dan was er altijd wel een preek 's-Zondags om een en ander recht te trekken, lees met hel en verdoemenis te dreigen. Mijn moeder vertelde me dat toen zij jong was het onoorbaar was om lipstick te gebruiken of make-up, nagelllak was ook al verfoeilijk, dat deden
58
alleen de Belgische 'meiden' of 'madammen' in Belgie...en dansen was al helemaal iets zondigs. Nog in 1951 verscheen een artikel in het "Rooms Leven' blad waarin gesteld wordt dat men alleen bij 'Need' mocht dansen. Need stond immers voor katholiek, alle anderen waren blijkbaar de bekende 'heidenen'...., misschien dat Need een katholieke variant had bedacht van de Engelse wals, of was het meer een katholieke wals? De R.K. Kerk bemoeide zich dus continue met allerlei zaken en wel op HUN manier, schijnbaar de ene WARE manier. Want dat heb ik van jongsaf aan goed begrepen. Er was maar EEN ware GOD en dat was die van de katholieken. Er was ook maar EEN waarheid, zoals er ook alleen maar EEN WARE kerk was... dat was die van de Rooms Katholieken. Als je GEEN katholiek was...of als je als katholiek met Aswoensdag niet op zijn minst de halve dag met zo'n kolengruis-askruisje of streep op je voorhoofd rondliep.. dan kwam je in de HEL. Zoveel was zeker, er waren zondes maar er waren ook DOODzondes. En voor doodzondes kwam je in de hel, nadat je natuurlijk eerst al heel lang in het vagevuur had moeten doorbrengen, zo simpel was dat!. De religie van de katholieke kerk was er ook een van de scheiding tussen jongens en meisjes. In de Trudokerk in de kleine bankjes waar de kinderen zaten, had je de meisjes links en dus de jongens rechts en al precies hetzelfde was het in het Patronaatsgebouw. En om nog maar eens duidelijk het verschil tussen mannen en vrouwen aan te geven, volgens de katholieke kerk?? Ach.. nou ja., hier komt de oplossing van mijn vraag. .....Vrouwen droegen een hoed in de kerk.. en mannen beslist NIET..
59
Kerken De Nederlands Hervormde Kerk In de Schootsestraat had je wat wij noemde de 'Protestantse Kerk'.. in feite was het Nederduits Hervormd, maar dat 'protestantse' had voor ons iets meer op zijn plaats zijnde. Voor ons katholieken was het allemaal een pot nat, ze hoorden er niet bij, niet bij ons in het Zuiden. We vonden ze een soort indringers. Alhoewel de kerk in het midden van de straat wel een uitvloeisel moet zijn geweest van de perfecte Philips-planning, hoorde die kerk daar eigenlijk niet naar ons gevoel, veel liever hadden we die op de Oirschotse hei gezien of nog verder weg. Maarja, er was nu eenmaal een Philipsdorp en er was het Drents Dorp, beiden geïnitieerd door ons aller godfather, de Philips-familie. Het feit dat Philips hun hele hebben en houden had gepland hield in dat er dus ook een kerk voor hen was. En eenmaal een kerk, dan moet je er ook naar toe. Dus kwamen ze van heinde en verre leek het wel, massaal waren ze er alle zondagen. Soms twee keer, dat leek wel wat op de katholieken met hun Lof in de namiddag. In de Schootsestraat waren er nauwelijks anderen dan katholieken te vinden, de enige Protestanten voor zover ik weet waren de familie Petersen en Molenaar, verder was bijna iedereen katholiek of ' hield zich op de vlakte ' en hoorde nergens bij, ze waren 'niks' zoals mijn moeder het zo plastisch uitdrukte om aan te duiden dat ze ongelovig waren. Thuis werd je bijgebracht dat die Protestanten een soort slechterikken waren, ze hadden weliswaar de zelfde God, maar ze waren en deden ook niet aan de 'Konsekrasie'..., waarbij de wijn plots in bloed veranderde. Nog ellen-diger voor hen was ook nog eens dat ze NIET in de H. Maagd Maria geloofden en dat scheen al helemaal onvergefelijk. Maar volgens mij zat er meer achter, omdat iedereen in Eindhoven wist dat die Philipsmensen, een wezenlijk groter aandeel in de zeggenschap hier in het Zuiden hadden, dan wij als katholieken eigenlijk graag wilden toestaan. En Strijp was oorspronkelijk katholiek. Veel priesters lieten onverbloemd merken dat de Protestanten de verkeerde dingen voorstonden. Geen communie hadden die vermaledijde Protestanten en ook geen biecht, dat alles was een privilege der katholieken. Wij als katholieken hadden immers de VIJF GEBODEN en zij niet, wij hadden er 15 alles bij elkaar en zij slechts 10! En je KON ER OOK ZEKER NOOIT MEE TROUWEN. Dat was ongeveer het meest onvergefelijke dat een katholiek kon overkomen. 'Twee geloven op een kussen' ..was geloof ik de uitdrukking, want 'daar sliep de duvel tussen'. En de Protsetantse kinderen hadden als bijnaam 'de Bokken' om aan te geven blijkbaar dat ze iets stijfkoppigs hadden waarschijnlijk. Maar ik denk dat de onlustgevoelens over en weer aanwezig waren. Dus ... werd ik op een dag pal voor de protestantse kerk opgewacht door een behoorlijk wat grotere jongen die me tegen wilde houden en me alleen door wilde laten, ook voor de toekomst zei ie, als ik HEM verlof wilde vragen. Anders zouden er klappen vallen of woorden van gelijke strekking. Mijn moeder wist ook al niks beter te verzinnen dan me terug te sturen en de jongen erop te laten wijzen dat hij ongelijk had en dat ze mijn vader anders wel eens zou sturen. Maar ja, wat doe je als die jongen twee koppen groter is dan jezelf?. Juist ja, gewoon een omweg nemen, leek me toen ook al verstandiger. De 'Protestanten' noemden we ze, alles een pot nat, die jongen die me de weg wilde versperren was een bewijs temeer dat ze de baas over ons wilden spelen en dat niet alleen binnen de Philipsgemeenschap. Ze kwamen zondags naar hun kerk, hetzij vanuit het Philipsdorp, hetzij vanuit het Drents Dorp. Altijd netjes gekleed en zo sereen gedroegen ze zich altijd. Ja dat was wel indrukwekkend. We moesten ons als katholieken nogal aanpassen aan hen in ons eigen Zuiden, wij waren het allemaal veel uitbundiger gewend en waren lang niet zo SEREEN als zij. Ja, aanpassen...vergeet ook niet dat als je een winkel had, dan diende je zeker daarom wel eens wat inschikkelijker te zijn dan je normaal wenselijk achtte. Immers de broodnodige klandizie vraagt dan om compromissen, nietwaar? Maar ja, dat besef je natuurlijk niet als jongen als je een klap van een Protestant krijgt. Dan wil je WEERWOORD ... of een klap teruggeven denk ik dan maar.
Wat ik me van de kerk ook nog herinner was dat ze zo'n galmend orgel hadden, vooral als de deuren openstonden, genoot de hele Schootsestraat mee. Ik ben weliswaar in de 25 jaar dat ik Strijp woonde nooit verder in die kerk gekomen dan net
60
achterin het portaal, dus ik weet niet hoe het er precies uitzag dat orgel, maar je kon het wel op een kilometer afstand horen, zelfs op de Ekkerstraat toen.
De Trudokerk Van deze kerk herinner ik me alleen dat we er altijd naar toe "moesten". Een normaal iemand ging er niet voor zijn plezier naar toe, afgezien van de 'zwies' die voor de broodnodige variatie zorgde, met die lange stok van hem en zijn soort Napoleonshoed op. Volgens mij had hij zijn steek altijd net verkeerd om. Hij had hem beter dwars op zijn hoofd kunnen zetten, hadden we tenminste nog eens om hem kunnen lachen. Nee lachen was er niet bij, als je hem zag, mijn God wat een dragondertype was ie, een soort Swiebertje, maar dan in de kerk. Meestal was hij achter in de kerk te vinden, ter hoogte van de jongelui, daar was het meeste vertier achter de een of andere pilaar. Naast het gesmiespel... oftwel het heimelijk gefluister, werd er soms zelfs gekaart. Tja, dat waren nog eens tijden. Maar voor die zwies, in feite heette hij Blankers, moest je wel uitkijken, want hij had verstrekkende invloed, zelfs buiten de kerk. Streng als ie was, 't was meer een politieman dan een normaal mens, had ie zo zijn eigen kontakten met de pastoor of het hoofd der school. Ja verdomd nu ik eraan terugdenk, hij was twee handen op een buik met het hoofd der school meester Cras. Dus wij als jongelui, probeerden zoveel mogelijk de dans te ontspringen om niet naar de kerk te hoeven. En als we dan eenmaal echt 'moesten', dan waren er andere oplossingen. Zodra de 'konsekratie' er was, of vlak erna, smeerde je hem als de bliksem, op weg naar meer interessante zaken dan al dat gepreek. Ach die preken, goedbedoelde dingen of pogingen waren het misschien, alleen niet aan mij besteed. Ik las liever 'Mein Kamp' alhoewel op de INDEX en dus verboden. Later werd het "Lady Chatterlys lover" dat was nog meer verboden, je moest er helemaal voor naar de bibliotheek van Jonkers op de Kleine Berg om het op de kop te tikken... Boeken dat waren dingen die de jeugd en mij meer boeiden dan al die kerkelijke onzin. Godfried Bomans was nog eens andere koek met Eric en het Klein Insectenboek. Of Eric de Noorman, dat was een andere Eric maar dan met meer plaatjes.. Allemaal zaken die er meer toe deden dan dat gepreek van de pastoor en zijn helpende vrienden. We begrepen maar nooit toen, dat je weliswaar wel priester kon worden, maar waarom moesten die preken dan ook nog zo dodelijk saai zijn en zo lang?
De Koenraadkerk En ergens rond 1955 of zo, hoorden we plots niet langer meer bij de Trudoparochie, maar ineens bij de Koenraadkerk. Tot dan toen was zelfs het achterste stukje van de Kreugelstraat tot de Beukenlaan (dan nog Zwaanstraat genoemd ) nog deel van de de Trudoparochie, als het ware onder de neus van de Paterskerk. De bisschop had waarschijnlijk al eerder een andere streep getrokken, immers ook de Koenraadkerk had klandizie nodig en dus inkomsten denk ik. Ja de marketinggedachte was al redelijk goed bekend toen in de R.K.organisatie. Er is toen in de Schootsestraat heel wat gepraat met de pastoor van de Trudokerk. Maar alle gepraat ten spijt.. de verandering was er vrij plotseling.. Tja, zo gaat dat soms, als we dus al in de kerk kwamen, was dat vanaf dat moment in die Koenraadkerk. Niet langer liep er dan een suisse rond om te orde te bewaren in die andere kerk, ook dat bespaarde wat geld. Die 'suisse' (zwies), dat was ook nauwelijks meer nodig, enkele jaren verderop was er een zodanige terugloop in het kerkbezoek, dat er zelfs banken uit de kerk werden gesloopt. Dan viel het minder op denk ik. Een enkele naam die ik me herinner is die van Pater Fidentius, een andere was Pater Canisius. Later is die laatste zelfs gehuwd, naar ik hoorde. 'Canies' of ook wel 'Knies' zoals hij liefkozend werd genoemd, had het kerkkoor onder zijn hoede, veelal gemengd, later werden het bij gebrek aan belangstelling meer en meer of uitsluitend dames. Hijzelf kon prachtig blokfluit spelen en hij zorgde er in ieder geval voor dat ik nog een paar jaar bij hem in zijn kerkkoor Gregoriaans gezang probeerde aan de man te brengen. 'T heeft allemaal niet mogen baten, al dat hemelsche gezang ten spijt, ook deze kerk is afgebroken.
Mijn vader was nog het meest kwaad dat ie zijn geld niet terugkreeg toen de Kerk werd afgebroken. Immers die was betaald met gebedeld geld jaren eerder, zijn eigen moeder had nog haar laatste zilveren rijksdaalder in die nieuw te
61
bouwen Paterskerk geïnvesteerd. Nee, mijn vader heeft zijn geld of dat van zijn moeder nooit meer teruggezien. Dus alleen al vanwege dat geld, als er nog plaats is op die gedenkplaats in Strijp, alsnog een monument graag, deze keer voor mijn grootmoeder.
62
Auto's in de straat Het is me altijd bijgebleven, een van de eerste auto's, een soort taxi, zo noemde hij het zelf. Taxibedrijf Verhees, hij woonde schuin tegenover slagerij Hager aan het einde van de straat bij het Pleintje. Jeetje, zwart was die taxi. Nouja, in die dagen hadden ze maar een kleur denk ik, de kleur was sowieso zwart. Geen standsverschillen op dat gebied en dat maakte alles overzichtelijker, ook met de auto's. Maarja, hij had dus de eerste auto voor zover ik me heug, en als hij het al een taxi noemde dan was het niet zoiets als wij heden ten dage hebben. Een taxi toen, was het een Studebaker of was het een Ford, ... was zwart en lomp. LOMP jazeker, alles was groot, de wielen waren bijna als karwielen, de spatborden waren ook al immens, de deuren al naar gelang. Veel zwart en weinig chroom nog. Erg snel ging het ook al niet, ik gok op zo'n 40-50 kilometer per uur, dat was zo ongeveer het maximaal haalbare denk ik. Maar we gingen er een keer op een heugelijke zondag mee naar de Oirschotse hei. Mogelijk dat mijn moeder, meer praktisch van aard dan mijn vader, het hele uitstapje met die taxi toch bij nader inzien wat te duur vond. Dus was het de eerste en de laatste keer dat wij als kinderen met een taxi gingen. Maar, dan was het zo rond 1950 en dan was er Fons Linders. Tja, vanzelfsprekend was de kleur van zijn auto ook zwart. Ik meen dat het een ondefinieerbaar soort Ford was, hij heeft er jaren in rondgetoerd naar de markten met ondergoed. Fons en zijn Fordje, twee handen op een buik, ja das een goeie vergelijking. Hij was er trots op en dat kon ook, want meestal onderhield hij zijn wagentje perfect. En Fons was ook de aanleiding voor ONZE auto, mijn God. Eerst haalde ie mijn vader over om ook op de markt te gaan staan, en de tweede fout die mijn vader maakte was dat hij zich te laat realiseerde dat er dan ook een auto nodig was, immers hoe kon je anders die verre reizen maken naar Veghel bijvoorbeeld? Fons wist het ook altijd zo smeuïg te brengen, die altijd terugkerende schaterlach was er steeds weer. Zijn vrouw Anna was niet zo gesteld op die lach, dat ging haar net te ver. Maarja Fons kon wel accordeon spelen en dat heeft het mogelijk weer bij haar goedgemaakt. Het werd dus een Studebaker onze eerste auto. Een ander woord dan Studebaker had kunnen zijn LOMP, lomp in het kwadraat deze keer. Een Studebaker voor mij is synoniem voor lomp en onkomfortabel. "Twee op een" heette dat meen ik, of was het net andersom?, zoiets als bij een tank dus, dat betekent twee liter benzine op een kilometer, ALS ie al reed dus. Want dat had soms nogal wat voeten in de aarde /// wat een gedoe, een heuse slinger aan de voorkant was er en die had je vaak nodig. Maar als er dan op een dag, al rijdend naast de Zuidwillemsvaart, ja op weg naar Veghel denk ik, een wiel afvloog waren de laatste dagen van deze Studebaker geteld. Vader vond het blijkbaar te link om een rechtsachterwiel te hebben dat met een spijker dwars door de as was bevestigd en dat er wel eens op het verkeerde moment af kon vliegen. Zeker te link langs dat kanaal. Ik heb het verhaal vele malen van hem moeten aanhoren, dus dat heeft wel indruk op hem gemaakt. Later werd het een moderner vehikel, jeetje een Morris Minor, een zogenaamde tweetakt en de helft van dat ding was van hout, daar hadden ze in Engeland genoeg van denk ik. We poetsten hem zelfs met schoensmeer, dat was goed voor het hout.. Vervolgens een Skoda.. mijn God nog meer trubbels om dat ding 's-winters aan de praat te krijgen... Maar dan weer werden het frivolere types auto's, een Ford Transit, een Ford Anglia.. en nog vele anderen die zorgden voor de broodnodige variatie. En de kleuren van die auto's veranderden mee, van zwart werd het eerst stemmig grijs en later zelfs blauw. En ik moet ook zeggen sinds de dagen van onze auto's waren de mensen van van der Meulen Ansems kind aan huis bij ons. De andere man die vaak bij ons de vloer kwam was dus Frans van de Ven van tegenover ons, hij was een ander 'kind aan huis' om de broodnodige reparaties te verrichten. Maar op die manier leer je als jonge jongen wel het een en ander over autotechniek, immers zuigerveren, bougies, krukassen, wiellagers en vele andere spullen die vervangen moesten worden bracht bij mij vaak het gevoel teweeg dat auto's toen al te veel aandacht kregen.
63
Duiven Alhoewel mijn eerste foto er een is, temidden van duiven ...mag ik niet zeggen dat alles onverdeeld plezierig was in mijn gedachten daarover. De eerste herinneringen zijn dat ik er vooral Zondags op uit werd gestuurd als de duiven van Orleans, St. Vincent of Bordeau thuiskwamen, ALS ze al thuiskwamen, dat ik dan de ringen op een drafje weg moest brengen naar een andere duivemelker die wel een klok had. Zo'n klok heette een konstateursklok, het duurde nog jaren voor mijn vader er een had. Dus dan heb je een andere duivemelker nodig die wel zo'n klok heeft. Ja dat was die langs de protestantse kerk. Ik ben zijn naam vergeten, maar ik weet nog exact hoe ik altijd door zijn poortje de tuin naar binnen spurtte om de ring zo snel mogelijk geklokt te krijgen. Ik scheen nogal goed in de eindsprint te zijn, want van alle 8 kinderen ben ik altijd degene geweest die daarvoor moest opdraaien. Duivensport was populair in die dagen. Woorden als vitesse, fond, midfond ... zijn gesneden koek voor mij. En de convoyeur was iemand die de duiven begeleidde. Dus al die dingen waren ook de reden dat ik de duiven eerst moest inkorven en dan enkele dagen later voor de uitslagen in het café moest gaan kijken. Ik kwam al vroeg in een café, maar het enige wat ik me heug was dat het allemaal eenlingen waren, behalve een handvol ingewijden. Sigarenrook was het andere wat ik me herinner, zo'n dikke walm dat ik mezelf vaak niet eens terug kon vinden. Ik voelde me altijd en eeuwig opgelaten in dat café onder die manskerels. Veel gezwam over duiven en opscheppen, dat konden ze. Ja, die van 'hun' daar ging het over, over d'n rode, of de schalie, de witpen, de zwarte of de witte,... de rode witpen of de geschelpte witpen. Alsof het filmsterren waren waar ze over praatten of zwetsten, maar het waren gewoon duiven. Duiven die soms niet eens terugkwamen van de vlucht. Duiven wegbrengen op de fiets kwam later, ik denk dat mijn vader zo snel mogelijk de kans aangreep dat ik een fiets kreeg zodat hij me daarna kon wegsturen met de jonge doffers en duivinnen zogezegd voor hun eerste proefvlucht. Ja achterop de fiets met zo'n brede korfmand, met 8 duiven. De Zeelsterbrug was de eerste statie denk ik. Halverwege Veldhoven of Oerle... werden de volgende staties. Ach die duiven, ze moesten eens weten, wat ik allemaal voor ze heb overgehad.
Ik heb me later vaak afgevraagd wie er bij ons thuis duiven hield. Ik ben er eigenlijk nooit achter gekomen. Veel duivestront is er door mijn handen gegaan, voor ik besefte dat Pa in feite de meest plezierige dingen van de duivesport voor zichzelf hield. Ja dat deed hij zelf, het voeren en het wachten tot ze thuiskwamen, wachten op de duiven dan of wachten op mij tot ik van het duivenlokaal terugkwam met de uitslagen. Dat was ongeveer alles wat betreft zijn bijdrage aan het duivengebeuren. De rest van de hand-en-spandiensten liet ie aan mij over. Duiven en duivekooien, ze hoorden bij Strijp, daar is ook niets te veel mee gezegd, maar ze hoorden ook zeker bij mijn vader.
64
Café's De Schootsestraat was er een met veel café's alhoewel er in de Strijpsestraat in die tijd ook al wel een paar waren. Maar er waren er in de Schootsestraat dus nogal wat, vandaag de dag zouden we zeggen meer dan gemiddeld? Alhoewel de consumptie van bier naar mijn mening niet zo'n grote hoogte bereikte, afgemeten naar het aantal vaten dat werd afgeleverd. Er werd volgens mij niet zo veel gedronken, behalve dan misschien door de 'oude Spaan' die veelal bij gebrek aan klandizie zijn eigen jenever er soms doorheen moest jagen, wilde hij tenminste weer een nieuwe voorraad aan kunnen leggen. Veel van die kasteleins naar ik later hoorde schenen hun eigen beste afnemers te zijn en ik denk dat 'de Spaan' die langs ons een café runde, inderdaad een waardige representant van het kasteleinsgilde genoemd mocht worden.
Maar er waren meer waardige representanten van dit nobele gilde der cafébazen en niet te vergeten de bazinnen. Aan de westkant van de straat had je op de hoek van de Friezenkampstraat het iets vooruitstekende pand van Piet van de Ven. Een groot billiard en sigarenrook, dat is wat ik me ervan herinner. Dan kreeg je dus de al genoemde eigenaar Spaninks met zijn cafe de Ijsvogel. Later kwam hier het Witte Paard ( eigenaar Jan van de Berg) voor in de plaats. Vervolgens had je 'Ramona', heb nooit geweten waar die naam voor stond, anders dan dat het een Spaanse meisjesnaam is. Maar wat in Gods-naam heeft een Spaans meisje met een café van doen? Dan was er op de hoek van de latere Cederlaan een café met de zeer toepasselijke en oorspronkelijke naam het Huukske ( eigenaar van Gemert ). Vervolgens kreeg je café de Nachtegaal (eigenaar Bijnen) en dan had je het aan die kant van de straat wel gehad.
Maar dan de andere kant, de oostkant van de straat, waren er nog een paar cafés. Recht tegenover de oude bakkerswinkel van Jan Looijmans was er, vlakbij de Protestantse kerk halverwege de straat, nadat er eerst een huis voor was weggesloopt, café 't Putje, later omgedoopt tot café Corona, want in die dagen kregen de cafés waarschijnlijk bij voorkeur spaansklinkende namen zoals café-bar Barcelona. Dat café tegenover Looijmans was er volgens mij pas rond 1955 of zo, daarvoor was het op die plek een verder naar voren gebouwd oud burgerhuis. Dan iets verderop de straat, richting naar het Pleintje toe, recht tegenover café van de Ven was er het café van de familie de Visser (alias "het Visserke" ). Het café was genaamd ''de Uiver" en was aan de ene kant van wat nu de Vlierstraat heet. Altijd ongezellig leek het er, er kwam nauwelijks iemand. Een groot billiard dat was er wel, daar kon men bijna professioneel biljard op spelen. Later kwam 'de Finis' hier terecht vanuit de Willemstraat waar hij een groentewinkel had. Midden in het café stond zo'n gigantisch grote salamanderkachel van wel anderhalve meter hoogte samen met meterslange zwarte kachelpijpen naar de schoorsteen toe. Dan was er café de Roskam op de andere hoek van de Vlierstraat en Schootsestraat, de eigenaar was de familie van Dinther. Ik herinner me het als een van de levendigste café's in de straat. In ieder geval kende ik twee van de zoons, Wim en Nol van Dinther. Dus alles bij elkaar 6-7 café' s in de Schootsestraat. En het waren typisch mannenetablissementen, veel walm van sigaren en sigaretten. Vrouwen kwamen er niet. Biljarten en oude mannenverhalen opdissen leek het voor jongens van onze leeftijd. De jukebox kwam pas later en dan kwamen ook de vrouwen om de hoek kijken. Maar ook opmerkelijk nog altijd voor mij is dat ze die ronde tonnen gebruikten om bier af te leveren, het maakte een hels lawaai als ze die over de trottoirs en over de cafévloer rolden, naar de kelders onder de café' s. Grote langwerpige blokken ijs werden er meegeleverd voor de koeling ervan. Ik zie die mannen van d'n 'Oranjeboom'.. met leren doeken de blokken ijs op hun schouder nog naar binnen brengen, druipend ook van smeltend ijs in de zomer.
65
Winkels en mensen in de nabijheid van de Schootsestraat Op de Frederiklaan was er op de hoek met het Pleintje, de winkel van de Gruijter, om precies te zijn Piet de Gruiter. Hij werd zoals eerder al vermeld, ook wel 'Piet de Dief' genoemd...mogelijk omdat hij niet echt goedkoop was of omdat de concurrerende winkeliers mogelijk zijn 'bloed wel konden drinken' in die dagen. Het z.g.' Snoepje van de week', deed veel andere kleine kruidenierswinkels in de buurt de das om. Maar ze hadden zo'n heerlijke winkel ook bij de Gruijter, het rook er altijd naar vers gemalen koffie en er was die onbegrijpelijke luxe van marmer. Marmeren vloeren, marmeren toonbanken ook, de muren waren gemarmerd. Zelfs stukken van de buitengevel waren van marmer. Alles leek zo verschrikkelijk luxe, dat je er als kind bijna bedremmeld van werd. Je realiseerde je pas veel later dat het allemaal in de prijs zat die je zelf betaalde uiteraard. Jamin... was er ook als ik goed nadenk, de winkel was bijna langs de Gruiter. Dan kwam geloof ik een schoenenzaak of de schoenmakerij van de familie Zweers, daar kwam later de radiozaak van Nic Brood voor in de plaats. Daar weer langs was Coen Dillen met zijn sigarenwinkel op een gegeven moment, maar wie zijn voorganger was weet ik niet meer, want er was eerst een andere winkel. Dan de zaak van Merkelbach, haarden en kachels en huishoudelijke artikelen en het was een winkel die ons nogal groot overkwam, veel te groot naar Strijpse begrippen. Smetsers was een andere bekende naam in Strijp, de linkerkant van de winkel als je binnenkwam was voorbehouden aan servies en glaswerk, de andere kant daar verkochten ze spijkers in allerlei maten en ook gereedschappen. Voor een schop of hark moest je bij Smetsers zijn. Kippengaas en dakleer waren andere produkten.
Het korte stuk van het Pleintje naar de Strijpestraat toe, was de kant die wat minder in trek was voor winkeliers. Dat kwam mogelijk doordat je de straat vanuit de Schootsestraat etc. moest oversteken, zelfs in die tijd een hachelijke onderneming. En het was daar ook niet erg uitnodigend, met dat oerlelijke gebouw van de electriciteitscentrale op dat kleine plein, midden voor hun neus. De PNEM heeft daar heel wat klandizie weggehouden, bovendien was het uitermate lastig voor de kermisattracties. Hoe ze dat gebouw daar ooit hebben kunnen neerzetten, is me een raadsel.
Je had er aan de zijkant van dat Pleintje, dus direkt naast de Gruiter geloof ik, eerst de winkel van Kuijpers-van de Heuvel. Een kledingzaak, ik meen damesmode. Op de hoek met de Strijpsestraat was er dan Savenije met veel luxe huishoudelijke artikelen, glas en servieswerk. Ook haarden en kachels en hij had een loodgieterswerkplaats. Zijn etalages van de winkel waren zowel aan het Pleintje maar er waren er ook twee geloof ik de hoek om aan de kant van de Strijpsestraat. Vervolgens was er de winkel van Verdijsseldonk, een broer van hem woonde in de Schootsestraat. Men had lingerie..., jeetje ..oh la la.. en dat recht tegenover de pastorie van de St. Trudokerk nog wel. Ietsje verderop woonde kapper Lukken. Tussen de winkel van Verdijsseldonk en kapsalon Lukken was een open plek, daar scheen vroeger een kerkhof van de Trudokerk te zijn ge-weest. De graven ervan naar ik later hoorde waren net voor de Tweede Wereloorlog geruimd.
Het Pleintje zelf... Net om de hoek Schootsestraat/Pleintje, langs Verberne was er de frituurzaak van de familie van Turnhout, maar iedereen noemde hem Nillis of Nilliske. Daar was de echte frites te koop, bijna zou ik zeggen van belgische kwaliteit, hij deed zijn naam alle eer aan, de kwaliteit van zijn frites was werkelijk alsof ze regelrecht vanuit het Belgische Turnhout werden geleverd.
Daar was er de winkel van Bijnen.Verlichting en veel klein gereedschap. Maar ik herinner me ook nog dat de ene helft van de winkel was volgestouwd met nieuwe fietsen. Ze verhuurden dus ook steps en fietsen aan de Strijpse jeugd op Zondagen. En cafés op het Pleintje waren er ook, jawel, twee aan elke kant van de Doelenstraat, Gijsbers was er een van
66
( café het Molentje of wel ook de Mulder ) en het andere was café de Vlierhof, wat wij in Strijp het 'Duivemelkerslokaal' noemden, in dat laatste café zetelden de beroemde " Strijpse Kraaiers". Ik vraag me nog af waar ze allemaal de klandizie vandaan haalden die cafés. Daarnaast, langs café de Vlierhof was er een drogisterij, van de familie Hermans, later kwam er Munsters. Die winkel had zo'n half uitstekend borstbeeld voor aan de straat aan de gevel hangen, een zogenaamde Gaper. De man stak zijn tong uit, mogelijk als stil protest tegen het Christusbeeld dat toen nog midden op het plein voor de Trudokerk stond. Er schijnt ooit een heus protest ook te zijn geweest van de kant van de pastoor van de St. Trudokerk omdat die Gaper zijn tong zo overduidelijk uitstak naar dat H. Hartbeeld, maar sommigen van ons jongens bewonderden die gaper maar al te zeer, mogelijk omdat we onze tong soms liever naar de pastoor zelf hadden uitgestoken en dit was toch een variant die ons deugd deed. En er was verder een heuse apotheker aan het Trudopleintje, Aangenendt was de naam en wij als jongens hadden altijd de grootste moeite met die naam, want was het nu met 'dt' of alleen met 't' dat je die naam schreef?.
Ook over het Pleintje zou echter veel meer zijn te zeggen, want er waren meer winkels. Zoals aan de Frederiklaan, de hoek van de Schootsestraat om. Daar had je de groentewinkel van Frans van de Goor, daarnaast was slagerij Groenen en dan kwam de bekende winkel van de Gebrs. Prijt. Ergens heb ik ooit gehoord dat in het pand van de familie Prijt er een soort toneelzaal is geweest van de familie Wijnhoven maar dat heb ik alleen van horen zeggen. De familie Prijt had verder ook een manufacturenwinkel genaamd 'de Magneet' aan de Iepenlaan, maar de eigenlijke bekende Prijtwinkel was aan de Frederiklaan zelf. Van breiwol, klosjes naaigaren... evolueerde de winkel naar woninginrichtingsartikelen, gordijnen, tapijten incluis en nog later meubelen.
De Strijpsestraat verderop... De Strijpse Bazar, wie kende hem niet? En het Sierhuis. Daar tegenover ergens was er een kaaswinkel van Trinus. Thomassen het drankenwinkeltje... was iets verderop. En Restiau... de schoenenwinkel en schoenmakerij weer verderop. De Strijpsestraat was al net zo van winkels en cafés voorzien denk ik achteraf als de Schootsestraat. Dus daarover zou ik nog wel een apart verhaal kunnen schrijven, maar dat laat ik graag aan anderen over.
Het Schoot Dat was dus de oorspronkelijke plek waarna de Schootsestraat is vernoemd. Een groepje van 3-4 woningen, in armoedige stijl was alles van wat er toen nog van het Schoot restte rond 1950, gelegen achter café de Nachtegaal. Een van de families die er woonde was Vermeeren, hij werkte bij Philips. Zijn vrouw was twee koppen groter dan hij, maar dat scheen hem nooit te deren want er was altijd die glimlach op zijn gezicht alsof hij het allemaal wel had begrepen op dit ondermaanse. Hij met zijn postuur kon wel twee keer in dat van haar, zo rondborstig was ze. Ze kwam nogal eens bij ons in de winkel, mogelijk om haar beklag te doen over de N.V. Philips, daar staat me nog iets van bij, want 'heure mens' werkte bij Philips. Tja dat helpt als je je hart eens kon luchten in onze winkel, soms had ik het idee, alle verhalen aanhorend, dat ons moeder meer een sociaal werkster of psychotherapeut was. Maar dan onbetaald. Naast TV's en radio's maakte Philips ook gelijk in een ruk door de PROBLEMEN, en ons moeder loste ze dan vervolgens op dacht ik wel eens. Meer verderop, bezien vanuit het Schoot richting Trudokerk, nog steeds tegen het Schoot aan, was de grote boerderij van Piet van Hulst, maar in Strijp heette hij altijd Peer 'Verhulst'. Hij woonde er alleen met zijn zus Hanna, beiden rond 1950 al op leeftijd, geboren rond 1882. Hun vader kwam uit Veldhoven, maar zijn kinderen waren in Strijp geboren en deze broer en zus zijn beiden ook ongetrouwd gebleven. We kochten er appels uit zijn boomgaard, of liever we stalen ze als we de kans kregen. Die boomgaard zal ik me mijn leven lang herinneren. In onze jongensogen was het een gigantische boomgaard, ik denk wel 4 rijen breed en minstens 100 meter lang en liep door tot achter café de Nachtegaal of nog iets verder richting Kreugelstraat. Wat ik me ook nog herinner is dat mijn vader en ik er met een net vogels gingen vangen in die boomgaard. Dat had de oude van Hulst dus wel toegestaan. Ik denk dat mijn vader als tegendienst de kachels voor
67
hem heeft moeten maken. De familie leefde nogal op zichzelf, en dus kwamen we er niet al te vaak. Peer zou het ook maar niks hebben gevonden 'al dat vrimd volk over d'n herd of over de vloer', hij en zijn zus wilden het liefst met rust worden gelaten. De boerderij rook steevast naar appels, stro, rogge, haver en andere landbouwprodukten zoals aardappelen. Ja die typische geur van appels, vooral die van rode sterappels en grote goudreinetten, die is voor mij voor altijd verbonden met Peer 'Verhulst' en zijn zuster. Ook in de oorlog verkocht Peer en zijn zus er ook al honing, appels en peren, meestal zonder bon (distributiebon) en volgens wat ik me heb laten vertellen was er dan altijd een lange rij met mensen die hun beurt afwachten voor de verkoop van hun waren. Ongelofelijk in onze kinderogen was het feit dat Peer en zijn zuster, beiden al op leeftijd toen rond 1950-1955, nog altijd een waterput achter hun huis hadden en geen stromend leidingwater en ik herinner me ook dat het er altijd aardedonker was als je binnen in de boerderij kwam, ze hadden namelijk geen electriciteit, alles werd nog met petroleumlampen verlicht. Onlangs ontdekte ik dat Peer ook een vuurwapen had rond 1920, hij had er in ieder geval vergunning voor. Mensenlief, dat hebben de Strijpenaren nooit beseft denk ik van dat vuurwapen, maar Peer in zijn boerderij woonde ook redelijk ver achteraf daar, dat zal wel de reden zijn geweest dat hij er een had. Vlakbij woonde overigens Tinus van Gemert die had ook een vuurwapenvergunning, maar dat was mogelijk vanwege diens funktie als jachtopziener.
De Kreugelstraat Dat die erg lang tot ergens halverwege de straat, nog onbestraat was en slechts een zwart sintelpad aan de kant van de Koenraadkerk, kan nauwelijks iemand zich nu nog voorstellen denk ik. Er waren weliswaar niet erg veel winkels, maar een paar noem ik er toch. Er was n.l. wel een fietsenzaak van van Asperdt, hij woonde in een blok waarvan de drie huizen slechts EEN WC hadden en wel buitenshuis nog toendertijd. Halverwege was er ook een bakkerij, men noemde het de Groninge bakker. En in mijn jonge jaren rond 1955 of zo vestigde zich er een groentezaak van van Kaathoven, ze stonden op de markt en verkochten massa's bananen, peren, sla etc. Ik herinner me nog altijd hun kreten van "Heerlijke Klapsfavorieten", dat stond voor goudgele peren. Als er tomaten bij ons thuis moesten komen, dan waren ZIJ het aangewezen adres, niet alleen bij ons maar ook voor de meeste Schootsestraatse mensen.
68
Vogeltjes vangen Dat kon dus nog in de tijd rond 1950-1955. Ja met lijm en een zeemleren broekje. Veel mensen zullen nauwelijks weten wat dat is, maar ik wist het maar al te goed. Lijnolie koken, die kocht je gewoon bij de drogist op het Pleintje of bij de schilderswinkel, koken dus die lijnolie tot ie heet is en dan wordt ie stroperig. Dat smeer je stroriet of andere stokjes in met die lijm en die steek je dan ergens in de grond of tussen het gras... Het lokvogeltje krijgt een soort broekje om en de vogel bind je dan aan een stokje vast nabij die plek op de grond..zodat ie flink fladdert. Daar komen dan zijn soortgenoten op af..vliegen tegen de lijmtakken en klaar is kees. Veel vogels echter krijgen een behoorlijke klap van die lijm, de veren zitten helemaal onder en soms sterven ze snel na de vangst. Maar ja, dat zijn vogeltjesvangers, die denken niet veel verder, vandaag zou het niet meer zijn toegestaan, meer nog, er zijn nauwelijks putters ( distelvinken ), gewone vinken, sijzen, kepen of goudvinken te vinden. Maar in die dagen ving mijn vader ze op het kerkhof, in de tuin van Peer van Hulst, achter in onze eigen tuin, en overal en nergens. Zoals op de Oirschotse dijk bij sommige boeren, of in de tuinen van Looijmans, de bakker, dat was zelf ook zo'n vogeltjesliefhebber. Ik heb daar in de Schootsestraat nog hele kluchten sijzen, vinken en kepen gezien, maar dat is alles al lang verleden tijd. Er is nauwelijks nog een groep mussen te vinden vandaag de dag. De meeste vogels werden toen ook nog eens, naast de techniek met de lijmstokken, gevangen met een groot klapnet, voorzien van ijzeren veren. Je kon zo een hele klucht mussen of merels soms ineens vangen. Maar opnieuw gezegd, het was eigenlijk niet fraai. Veel vogels stierven een gewisse dood. Een gering percentage overleefde het tenslotte, meestal omdat de vogels niet in de juiste omstandigheden in veel te kleine kooitjes gevangen werden gehouden en daarbij nagenoeg alles ontbeerden wat ze in de natuur wel hadden. Soms kregen ze zelfs niet eens het juiste voer, want wat doe je als een vogel soms ook insekten op zijn menu heeft staan of grotendeels zaden eet van een enkele plantensoort? En een vogelkooi is nu eenmaal geen vervanging van de vrije natuur, soms trekken sommige vogelsoorten in de vrije natuur in de winter naar warmere streken om in de lente weer terug te keren. Een vogelkooi, hoe goed dan ook bedoeld, kan daar geen antwoord op zijn. Daarom, vogels VANGEN was een, maar ze in LEVEN houden was twee. Mijn moeder heeft er heel wat van de dood weten te redden als pa weer eens was vergeten ze water te geven.
69
De Ronde van het Vliegveld Velen van U weten dus niet wat dat is... die Ronde. Dus hier komt de broodnodige uitleg.. Voor ons jongens was de Ronde van het Vliegveld...als gesneden koek en we smulden ervan zo vaak als kon. De start van de Ronde was in de Schootsestraat, ter hoogte van café het Witte Paard en daar eindigde het dus ook. Wie al een fiets had, die deed mee, met of zonder kansen op de overwinning.
Ik heb nog altijd geen idee, hoe lang de route was, maar ik gok op totaal zo'n 15-18 kilometer, afgemeten naar de tijd die de meesten van ons erover deden, behalve als je ketting was gebroken halverwege dat nam dan wat meer tijd. De route voerde door de Schootsestraat, rechtsaf het Pleintje op, vervolgens de Strijpsestraat, Zeelsterstraat, de Zeelster Brug over, dan rechtsaf de Sliffertsestraat op... langs het Vliegveld, langs het Beatrixkanaal en vervolgens de Oirschotse Dijk op, zo terug naar de Zwaanstraat en tenslotte weer de Schootsestraat. Ik denk dat zowat elke jongen bij ons in buurt, die Ronde heeft gereden. Namen als Kees Martens, Frans Liebregts, Gerard van de Ven, Jan Mol, ... Jo Mathieu.. zij waren regelmatige deelnemers. De prijs was eigenlijk niks, het ging meer om de EER.. degeen die het snelste was steeg in de rangorde.. Het winnen van de Ronde van het Vliegveld was zoiets als het winnen van de Zesdaagse van Antwerpen. Wat ik nog niet begrijp achteraf is dat er nooit ernstige ongelukken zijn gebeurd. Een hele horde als gekken fietsende jongens, over de Zeelsterstraat, zo hard mogelijk, je zou toch zeggen dat het levensgevaarlijk was? Maar er gebeurde eigenlijk nooit wat vreemd genoeg... Desondanks ging het ook wel eens mis, maar dan op een andere manier. Ikzelf had aan de zoon van Betsie Fels, de dochter van het café, gevraagd of ik haar fiets mocht hebben. Die jongen had in zijn onnozelheid en na lang aandringen mijnerzijds, weliswaar toegestemd dat ik die fiets mocht lenen en dat verhoogde dus mijn kansen om sneller te zijn dan de rest. Die fiets was net nieuw en had VERSNELLINGEN... en de mijne had die dus niet. Maar Bestie toen ze het hoorde, was zo furieus, die stond me midden op straat aan de meet op te wachten en wilde me zo stoppen. Toen dat niet snel genoeg ging naar haar zin, rukte ze me met een grote zwiep van de fiets af en ik kwam met mijn knieën op de harde straat terecht. Gevolg, een groot gat in mijn nette streepjesbroek..de enige die ik had. en wat kleinere gaten in mijn hand... Ik zal 18 zijn geweest. Betsie.. ach ja, ze was te vurig maar ze was ook knap en sexy, dat sprak in haar voordeel. Dus heb ik het haar vergeven als ik eraan terugdenk, maar de val was pijnlijk en dat heug ik me nog steeds.
70
Over milieuverordeningen Daar hadden ze toen in Strijp nog nooit van gehoord en als ze er al ooit van hadden gehoord, dan was het zeker aan dovemansoren gezegd. Laat de tegenwoordige mens nu ook weer niet denken dat we in Strijp het niet zo nauw namen, oh nee, verre van dat. Maar toch... men had toen andere inzichten om het voorzichtig uit te drukken. Ik weet me nog goed te herinneren dat de diepe scheidingssloot tussen het kerkhof en de achtertuinen van de mensen aan de Schootsestraat ongeveer volledig was opgevuld met rotzooi. Een ander woord valt er niet voor te bedenken. Niet dat ik er nu zo vaak doorheen wilde, maar als spelende kinderen kwam je ook daar. Naast stukken prikkeldraad, huisvuil, ander ongeregeld spul en veel brandnetels vond je soms een compleet fornuis, of oude baalzakken. Het enige excuus wat ik me kan bedenken is dat er zoveel nering was in de Schootsestraat, je had immers bakkers, slagers, groenteboeren, dus ze zullen allemaal wel eens wat spullen achterover de sloot in hebben gemikt. De vuilnisophaal was weliswaar georganiseerd, maar er waren nog geen vuilniscontainers, hooguit wat oude zinken teilen waar je je afval in dumpte. Dus die sloten hadden zo hun funktie in Strijp. Ja en er waren nogal wat sloten. Moet ik het nu dus nog verder uitleggen dan? Ach mijn vader deed al precies hetzelfde. We hadden ooit nog eens een aluminiumsmelterij aan de Schootsestraat. Rond 1951 of zo, doekte hij die business op, sloot zijn smederij of wat ervoor door moest gaan en zat dus met een partij overbodige spullen. Nou, als de geologische opgravingsdienst over zeg 300 jaar opgravingen doet in onze achtertuin, zullen ze naast een 6-tal komplete gietijzeren fornuizen, enkele kolenhaarden, verder nog zo ongeveer enkele kubieke meters sintel en- aluminumslakken vinden. Tis maar dat U het weet. Zo ging dat, effe een kuil van 2 meter diep en 4x4 en hupakkee.. Maar we waren niet de enige! Zeker weten dat er nog wat meer onder de grond ligt daar in Strijp. Ja carbid afval, smederij-afval, sintels en wat dies meer zij. En dan te bedenken dat wij in de Schootsestraat niet de enige smelterij hadden, zeer nabij was er Frans Clercx aan de Beukenlaan, meer dan waarschijnlijk dat daar ook nog wat aluminiumslakken en oude smeltkannen van grafiet zijn terug te vinden, ietsje onder het maaiveld. Maar ja zelfs de koster op het kerkhof ruimde eenvoudig een hoekje van zijn kerkhof in als knekelhok, het was allemaal simpel van construktie en makkelijk toegankelijk. Dus ikzelf als kind heb meerdere malen de botten her en der verspreid zien liggen, en mijn neef vertelde me nog onlangs dat zijn eigen hondje soms wel eens thuiskwam met zo'n bot uit datzelfde knekelhuis. Ach, weet zo'n hond beter? Mischien ook, ach weten we ZELF beter?
71
Vrachtvervoer in die tijd, in combinatie met wat dan ook Wie kent er niet de kolenhandel van de firma van de Ven uit de Gagelstraat?. Tuurlijk kennen we die als Strijpenaren. Kolen en olie rondbrengen op een platte kar en later in een oude Ford vrachtwagen, dat was een vertrouwd beeld. Maar er waren meer van die vrachtrijders in die dagen. Ik denk dat elke boer met een platte wagen en een paard wel nagedacht moet hebben over de extra mogelijkheden van vrachtvervoer. Piet van Ewijk, ongeveer langs Roestenburg op de Strijpsestraat, was een van die mensen die ook wat vervoerde, ik meen dat ie ook nog schillen ophaalde, dat scheen lonend te zijn in die dagen. Maar een andere schillenboer was van Oijen, die woonde op de Ekkerstraat. Had een groot gezin, ik weet niet of ie meer kinderen had of kippen, maar er liep altijd van alles op zijn erf. Van honden, katten naar kippen en ongeregeld vee, het leek ook een lange aaneenschakeling van kooien en stallen en rondlopend kleinvee. En dat alles afgewisseld met kinderen. Alhoewel de maatschappelijke status van die vervoerders en schillenboeren niet erg hoog was, weet ik zeker dat iedereen besefte dat we ze hard nodig hadden. Dus waren er meer anderen ook die soms vanuit de kolenhandel aan ander vrachtvervoer deden. Gielen, bijgenaamd 'de Giel', was zo iemand aan de Strijpsestraat, hoek Kerkakkerstraat. Ja een groot paard achter in zijn stal dat was ongeveer alles wat nodig was, naast natuurlijk een of twee platte wagens. Die stal.. het stonk er altijd als de hel. Zijn knecht was voor ons 'de Rooie' (de Vries, wonend aan de Plataanlaan ), die nam het vervoer later over. In de voorkamer van Gielen verkocht men sigaren en sigaretten, dan was er de keuken en ja dan kwam die stal. Een heerlijke combinatie moet het zijn geweest, vooral zomers. Oja, 'de Giel' verkocht ook kolen natuurlijk en 'odeklonje'. Sigaren en odeklonje, beide een adekwaat middel tegen de stank van paardemest, vandaar misschien die keuze ook. Het beste echter was de Giel als hij of zijn knecht, een begrafenisstoet mocht rijden naar de Trudokerk. In zwart gala, inclusief zwarte kleppen voor het paard. Hoge hoed had ie dan op, en hij keek zo ernstig mogelijk. Of als koetsier op een open calèche voor een jubileum van de een of andere hoge piet van Philips of Strijp, een gezelschap ergens naar toebrengen, ja dan was d'n Giel op zijn best... Sigaren, sigaretten, parfums, vervoer, kolen, begrafenisstoet, calèche.. het was alles heel gewoon dat zoiets in een en de zelfde familie was te vinden. In de Schootsestraat hadden we onze hoogst eigen kolenboer, ook van de Ven geheten, misschien was ie zelfs wel familie van de firma uit de Gagelstraat dat weet ik niet meer. Kolen... Grote hopen lagen er, zwarte cokes, antraciet, bruinkool, eierkolen, en wat ander zwart grut waarvan ik de namen niet meer weet. Alles achter in de tuin, want de opslag was al snel te klein binnenin de schuur.
Wat me altijd is bijgebleven is dat die vervoerders, meestal zelf nog zwarter zagen dan de kolen die ze vervoerden. Zwarte zakken met zwarte kolen erin, getorst door mannen met zwarte gezichten, ja dat was het wel ongeveer, jarenlang. Zwart was synoniem voor vrachtrijders toen, of overdrijf ik nu?. En niemand maar dan ook niemand die er van opkeek. Zelfs niet van een kolenboer die soms een hoge hoed op moest zetten als het zo uitkwam.
72
Fietskogeltjes, zuurkool en andere vreemde gedachtes over geuren Ach in die dagen welke jongen herinnert het zich niet meer? , die opgeschoten jongens met fietskogeltjes in de zakken. Ergens scheen het iets van een soort schat te zijn, een soort zekerheid. Banden plakken met een teiltje water en als je dan die fiets toch aan het repareren was, dan keek je maar gelijk even de kogellagers na. Je vader had ergens altijd wel een busje met 'consistentvet', dat had zo'n aparte geur die je je leven lang niet meer vergeet. Ja en dan keek je of er nog voldoende kogeltjes in dat wiellager zaten, meestal vielen ze door de droogte eerst allemaal op de vloer. Die vond je dan later, veel te laat weer terug, en zo kwam het dat jongens altijd fietskogeltjes op zak hadden, ja ze wikkelden ze in een of ander onguur zakdoekje. En dat liet je dan aan elkaar zien, mensenlief, dat waren nog eens momenten. Over geuren gesproken dus, niet-waar? Fietskogeltjes in een zakdoek, ik zei het al. De geur van consistentvet vermengd met de geur van ijzer en nog meer geurtjes van de zakdoek zelf ook, ja PERFECT. Ik zou het zo weer terug herkennen. Zuurkool en wekflessen was ook zo'n merkwaardig gedoe met een andere typische geur. Ja ik herinner me een groenteboer, net om de hoek Schootsestraat/ Frederiklaan, daarnaast was er een slagerij en dan kwam de winkel van Prijt, die groenteboer heette Frans van de Goor. Hij en zijn vrouw hadden een groot gezin met 7 kinderen of zo en een broer van hem had ook een groentewinkel op de Zeelsterstraat, dus denk ik dat het oorspronkelijk echte Strijpenaren waren. Geboren en getogen heet dat. Ik herinner me hem, als ik ongeveer 10 jaar was in 1950, dan was hij in mijn ogen een vijftiger, dus moet hij iets voor 1900 zijn geboren. De man scheen altijd en eeuwig een PET op te hebben. Ja hij was degeen die werkelijk een fenomenaal grote bruin geglazuurde aardewerk pot in zijn groentewinkel had staan. Bovenop had ie een soort ronde houten deksel of plank, ja hij had er altijd een grote steen op liggen. Moest je zuurkool hebben, dan lichtte hij met een vakbekwame beweging dat deksel op, dan was er vervolgens een soort theedoek die de pot bovenop afdekte en ook die theedoek werd er met een nog grotere zwierige beweging afgehaald. En dan was daar die typische geur van zuurkool. Mmmmm..., heerlijk als ik eraan terugdenk. De hele winkel vulde zich dan met de geurige melange als van verre oorden. Die zure geur, en dat zilte, . alsof het iets exotisch had. Ergens dreven er aan de bovenkant in die sappige massa ook altijd wel wat van die zwart gespikkelde pepertjes in, of waren het toch rode? En dan nam hij zo'n soort veredelde riek in zijn hand, maar dan kleiner. Dan schepte hij er wat zuurkool uit, die stribbelde altijd tegen die zuurkool, dat herinner ik me ook. De zuurkool was altijd kompakt, dus je moest hem er ongeveer aan de haren uittrekken zo te zeggen, dat zijn zo de gedachtes als je ernaar staat te kijken als kind. En dat schepte ie dan dan op een soort vetpapier, dat lag dan al in een soort halfronde of ovale weegschaal en dan schepte ie net zo lang bij, totdat je die kilo zuurkool had. Onderwijl keek hij met zijn ene oog naar de weegschaal en het andere oog in de zuurpot. Volgens mij kreeg je na jaren zuurkoolscheppen daar een oogafwijking van. Van de Goor en zuurkool, samen met zijn eeuwige PET.., ja een perfecte combinatie. Ik geloof dat ook hij er altijd een was met ' mag het een onsje meer zijn'? Ja dat hadden die Strijpse winkeliers wel geleerd met dat 'zunige' Drents volk, dat altijd maar net genoeg geld had om een half pond van iets te kopen. Dan was er dus maar een oplossing en dat was, 'mag het ietsje meer zijn'..., dan hadden ze in ieder geval toch de broodnodige extra omzet. Tja terug nu naar die zuurkool..., dan vouwde ie dat vetpapier dicht en rolde er een grote krant omheen, dat was bedoeld als zekerheid dat je boodschappentas tenslotte bij thuis-komst ook niet helemaal onder het zuurkoolsap zat. Helaas ging daarbij wel eens iets fout. Volgens mij roken onze bood-schappentassen thuis stuk voor stuk naar zuurkool. Ach over geuren, consistentvet en zuurkool gesproken. Wat te denken van de geur van petroleum? Wie weet nog dat veel mensen, voor het aardgas zijn intrede deed, vaak ook nog op petroleumstelletjes kookten, naast dat andere gas? Dat andere gas, daarvoor had je een gasmeter, je deed er dubbeltjes in, en dan kreeg je weer gas. Dus dat was denk ik voor een aantal mensen redelijk duur. Daarom werd er het veel goedkopere petroleum gebruikt, het stonk een uur in de
73
wind, als je ergens een drop van dat spul op je kleren kreeg kon je beter maar gelijk naar dokter Peer Jansen gaan om te vragen hoe je nog ooit van die geur verlost kon worden. Er waren verder ook petroleumhaarden zelfs, nog meer druppen dus op je kleren. Petroleumstelletjes, ja, wie kent ze niet?. Eenpitters had je, tweepitters en ik herinner me zelf vierpitters, het duurde allemaal eeuwen voor de aardappels gaar waren. Meer in die tijd hadden de mensen tijd genoeg. Het was alles in die zelfde tijd, dat er ook de eerste tweetaktbenzine was. Een unieke combinatie van olie die gemengd moest worden met benzine. Een op 15 ...was als een toverwoord, als de garagist effe niet goed had opgelet en het werd per ongeluk 1:17, dan kreeg je natuurlijk geheid zeker NOOIT die auto meer aan de gang. En er waren nogal wat tweetaktmotoren in die dagen. Garages stonken dan ook per definitie naar olie en benzine en niet zo zuinig ook, ik weet zeker dat de jongens van Roestenburg dat alsnog na zoveel jaren zullen beamen. Die mix van geuren, olie ..benzine en petroleum, kom daar nu nog maar eens om, nietwaar?
En terugdenkend aan mijn jeugd dus, ik mis die geuren nu. Ik mis ze ten zeerste. Ik mis de geuren EN de mensen die daar bij hoorden. Is er nog plaats voor wat monumentjes dan nog? Voor wat geuren deze keer?
74
D'n Etos Alhoewel niet zelf gevestigd aan de Schootsestraat hoorde 'den Etos' er zeker bij. Philips en d'n Etos immers hoorden onverbloemd bij elkaar, Philipsdorp en Etos.. het was echt een rotsvaste eenheid toen. De officiele afkorting stond voor Eendracht, Toewijding, Overleg en Samenwerking en was een voortzetting van de eerder in juli 1918 al opgerichte Philips Cooperatie en dus inderdaad oorspronkelijk een Philips-initiatief zoals zovele andere dingen in Strijp. In de volksmond werd de ETOS al vroeg de bijnaam gegeven van "Een Troep Ouwe Schooiers". De beginletters waren in ieder geval hetzelfde als die van de officiele naam, maar waarom de Strijpse mens of de Eindhovenaar zo'n onaardige bijnaam aan de ETOS had toebedacht is onduidelijk. Mogelijk nog altijd dat gevoel dat er wat naijver was tussen de mensen van boven en beneden de rivieren? Of zat er meer achter zoals de nog altijd aanwezige tegenstellingen destijds tussen het protestantse en katholieke deel van de bevolking? Waar de kruidenierswinkel van Piet de Gruiter eerder katholiek was, was de Etos iets uit de Protestantse sfeer, maar misschien heb ik toch ongelijk. De Etos toen startte geloof ik allereerst met een bakkerij, de ingang ervan was aan de Lijsterbesstraat in Strijp, halverwege in de bocht van die straat. De bakkerijwinkel zelf was aan de kant van de Kastanjelaan, tegenover het monument bij de Philips Bedrijfsschool. Maar ze hadden ook een drogisterij aan de Frederiklaan en ook nog een kruidenierswinkel vlakbij het PSV-stadion. Wat ik me echter als bewoner van de Schootsestraat het meest herinner nu is die Etoswinkel aan het Plataanplein. Ja een kruidenierswinkel annex ook wat kaas- en vleeswaren. Ja en wie kent er niet meer die beroemde 'bonnen' die je dan meekreeg als je wat gekocht had?. Of was het zo, dat je die bonnen kon KOPEN tegen een soort gereduceerd tarief? Ik herinner me altijd aan het einde, dan was er een soort 'circusact', de winkelbediende telde dan een aantal bonnen af en die droeg je dan als een kostbare lading mee naar huis. Ja naar dat jampotje.. En die bonnen moesten dan GETELD worden, een keer per jaar, en dan moest je naam en adres erop worden ingevuld en alles ingeleverd in een bruinpapieren BONNENZAK. Wie weet dat nog?. Dan kreeg je weer weken later een postwissel of zo thuisgestuurd, als alles 'klopte' tenminste en dan kon je je geld ophalen op het postkantoor. Dat tellen van die bonnen, mensenlief het kostte zowat een dag werk per jaar, het hele gezin was er geloof ik mee bezig. Maar ja, dan was er ook nog dat andere, de jaarlijkse FEESTAVOND van d'n Etos, dat vergoelijkte heel veel. Maar dan moest je wel lid zijn, want het credo was... geen lid ..dan ook GEEN feestavond. Dus in die tijd hadden ze daar bij de Etos al heel erg goed begrepen hoe je aan klantenbinding kon doen. Nou ja, het hoorde er allemaal bij in het dagelijkse leven. Bonnetjes in een jampot in de keuken, ja een ultiem genoegen, een soort appeltje voor de dorst ook. En dan had je aan de andere kant van de Schootsestraat, ook iets van de Etos. Daar was een soort distributiecentrum, met een ingang aan de Doelenstraat. Ergens staat me nog iets bij dat daar vrachtwagens in- en uitreden van de Etos.
75
Strijp eindelijk dan toch opgestuwd in de vaart der volkeren Denkend aan de 50-tiger jaren... wat staat me daarvan nog bij? De tijd van de dagelijkse lepel levertraan vlak voor het slapen was al bijna voorbij en ook de 'Sint Vincentiusvereniging' als katholieke charitatieve instelling, had bijna afgedaan, alhoewel heel wat Strijpenaren er vlak na de oorlog mee te maken hadden gehad. Eerst nadat het eeuwenoude dorpshuis van Strijp was afgebroken, naast het transportbedrijf van Bierends op de hoek Zeelsterstaat/Venstraat, stond er dan eindelijk, eindelijk.. niets meer in de weg om Strijp meer op de landkaart te zetten, zoals ze dat nu uitdrukken. De Rondweg kwam er dus en dan rond 1950 en later veranderde Strijp daarna in een rap tempo, razendsnel. Veel te snel als ik er nu aan terugdenk. Waar ik in begin van de 50-tiger jaren nog overal boeren het land zag ploegen vlak achter onze tuinen in de Schootsestraat, met een paard, meestal een 'knol' en daarna die zelfde boeren in het zweet hun land zag eggen met een houten eg, verschenen daar plots de Philips Brandweerkazerne en de Philips Gezondheidsdienst.. Waar eerder de koeien vlakbij nog in de weilanden stonden bij de oude boerderij van Maatje aan de Ekkerstraat, verscheen er een meisjesschool daar. En waar ooit het 'Petroliumwijfke' woonde in een oud boerderijtje met een deur die nauwelijks hoog genoeg was om er binnen te komen, was daar de plek waar het Evoluon werd gebouwd. In 1967 was het zover, het was dan ongeveer afgebouwd dat Evoluon en stonden we eindelijk op de wereldkaart. De Strijpenaren werd nog snel even gevraagd om wat geld bij elkaar te schrapen om een kado aan te bieden namens de Strijpse of was het inmiddels de 'Philips'? bevolking. Een kado in feite aan 'Mijnheer Philips' om er een klokkentoren bij te hebben, bij dat Evoluon. De meeste Strijpenaren hadden al moeite genoeg om die uitheemse naam uit te spreken, maar nu moesten ze ook nog wat geld bij elkaar sprokkelen. Dus sindsdien hoorden we daar dan carillonklanken over het Ven, waar je eerst slechts het loeien van wat koeien hoorde en wat zacht gemekker van enkele schapen. Ja en daar was plots ook de Cederlaan, waar alles eerst nog zo rustig en landelijk was en daar werd in een vloek en een zucht toen ook alles volgebouwd, de Eindhovense Drukkerij kwam er en nog wat Philipsgebouwen. Het heette 'Eindhovense' Drukkerij, in feite was het echter van Philips, maar het concern moet gedacht hebben, laten we het maar niet al te veel aan de grote klok hangen. Want het werd meer en meer duidelijk, hoeveel plekken in Strijp al lang en breed door Philips waren ingepalmd. Wij als kinderen in onze onnozelheid dachten dat al die velden nog altijd van bepaalde boeren waren, maar toen een keer alles in een stroomversnelling geraakte in de 60tiger jaren, kwam aan de oppervlakte wie er de werkelijke eigenaar was. En ja dan bouwde men er aan de Ekkerstraat maar gelijk een Districtskantoor bij van de Politie. Waar politieagenten voor die tijd voor ons Strijpenaren altijd gelijk stonden met 'die van de Grote Berg', verschenen ze nu ineens ook in Strijp. Ach ja, die beroemde vooruitgang toch, dus werd ook in een ruk maar gelijk de hele Ekkerstraat en de omgeving ervan 'volgeplant' met huizen zoals ze bij mij thuis zeiden. Eindelijk stonden we dan op de kaart, maar al onze vroegere voetbalveldjes waren in een klap weggevaagd, dat wel. Weinig of geen beukenheggen meer ook en zeker geen 'mulders'..... De vooruitgang in die jaren was ook de tijd dat je niet langer naar de Boerenleenbank ging, nee het werd Rabo, want er was een soort vreemdsoortig huwelijk gesloten tussen de Boerenleenbank en de Raiffeissenjongens. Meer huwelijken volgden ook, zo kregen de ABN en de Amro eerst 'verkering', later 'trouwden' ze en werd het ABN/AMRO. Ja de Bezemstraat veranderde in Koenraadlaan, ze zullen gedacht hebben de bezem erdoor met al dat ouwerwets gedoe, nu of nooit!. Nu de kerk is gesloopt daar, mag ik voorstellen dat we weer teruggaan naar de Bezemstraat? En nog iets dat ik moet vertellen, de zwarte sintels verdwenen en ervoor in de plaats kwam asphalt.
76
Sloop van enkele gedeeltes van de Schootsestraat en al dan niet vervangen door nieuwbouw Tussen café Ramona en café het Cornerhuis nabij de Cederlaan waren de 2 aan elkaar gebouwde oude winkelpanden van de families Verkuilen, de nummers 62 en 64, het ene huis was van de melkboer ( Bert ) en het andere dat van de bakker (Cor) . Beide panden zijn inmiddels afgebroken en niet vervangen.
Aan de oneven kant waren er nabij de Acaciastraat ooit 4 oude lage woningen, de nummers Schootsestraat 33-35-37-39, ze stonden iets uit de rooilijn naar voren, waarvan het nummer 33 ooit werd bewoond door de familie Waterman. Deze 4 oude huizen zijn eveneens afgebroken en vervangen door nieuwbouw, maar horen thans tot de nummering van de Acaciastraat ( nr. 30), waar ook de feitelijke voorkant van deze nieuwbouw is.
Ongeveer tegenover de Protestantse Kerk, waren vroeger de panden nrs. 106 t/m 114 waren, te beginnen vanaf de bloemisterij van familie de Jong ( huis met z.g. Franse kap ), dan het huis van de familie van Empel de schilder, dan het blok van twee huizen, het ene huis waar zaadhandel Kanters inzat en daarnaast dat van de familie Hellings en dan nog een huis, de helft van een blok van twee, dat van de familie Donders. In totaal waren dat 5 huizen, verdeeld over 4 blokken, die zijn allen rond 1976 afgebroken. Daarvoor in de plaats kwam toen nieuwbouw, particuliere koopwoningen, waarvan de nummering nu bij de erachter gelegen Populierenweg hoort ( nrs. 1 t/m 19). Het huis van indertijd de familie Mathey/Brok (nr. 116 ), ook de oude bakkerij achterin die tuin en daarnaast de oude kleine driehoekige winkel van ooit bakkerij Looijmans ( thans 116A) staan er nog steeds anno 2004.
Op de hoek van de Friezenkampstraat en de Schootsestraat stond tot halverwege de vijftiger jaren het tamelijk ver vooruitstekende café van Piet van de Ven, het pand had het oude nummer 106 en werd in december 1955 afgebroken. Hij was eveneens melkboer. Op die plek kwam later de nieuwbouw van nummer 134, de motorenzaak.
Aan het einde van de Schootsestraat nabij de Frederiklaan, aan de oneven kant, werden de panden vanaf de bakkerij Michiels ( nummers 93-95-97-99-101-103-105-107-109-111), totaal 2 rijen met in totaal 10 huizen, allen gesloopt. Op de plaats van Jo Verhees ( nr. 101 ) tot aan het einde van de straat kwam dan de nieuwbouw van de latere Rabobank, die inmiddels ook weer is vertrokken. De nummering werd dientengevolge daarop aangepast na de afbraak van die 2 oude rijen met 10 kleinere arbeiderswoningen.
77
Omnummering circa. 1957, een stukje erbij en een stukje eraf Wat eerst het einde van de Zwaanstraat was, tussen het bekende " Strijps Bultje" en de Kreugelstraat, werden de huizen dan opgenomen onder de Schootsestraat, terwijl het tot dan toe altijd Zwaanstraat was geweest.
Maar we verloren ook een stukje straat, het stukje van het 'Pleintje' tussen de Strijpsestraat en de Frederiklaan, behoorde tot dan toe bij de nummering van de Schootsestraat. Er was een Maison Jeanette, een dameshoedenwinkel, en ook een winkel van Wenting, de kledingzaak en die winkels hadden tot die tijd de laatste nummers van de Schootsestraat, resp. 103 en 105 (oude nummering), een voortzetting van het laatste huis aan de Frederiklaan met oud nummer 95. Soms werden die panden gerekend tot het Sint Trudoplein, soms behorend tot de Schootsestraat, maar de nummering was wel degelijk de voortzetting van de Schootsestraat.
78
Philips ofwel de N.V. Philips Gloeilampenfabrieken Ach tenslotte, het kan niet uitblijven, we moeten het ook even over 'Philips' hebben. Iedereen uit Strijp naar het scheen werkte er rond 1950-1960. En een paar dingen hebt U al gelezen inmiddels, dus samenvattend kan ik zeggen Strijp was Philips... en omgekeerd. En....Philips had werkelijk aan ALLES gedacht, want zo scheen het jarenlang, dat denken ..dat liet men in Strijp aan Philips over. Bij Philips werken betekende dat er voor je WERD gedacht.. en dat was anders dan dat je zelf ook in staat was te kunnen denken of een eigen mening te hebben. Ik heb daarom pas veel later begrepen waarom vakbonden jarenlang geen schijn van kans hadden bij het 'concern'... Er werd immers voor ze 'gezorgd' van de wieg tot het graf en dat alles onder het alziend toezicht van Philips leek het wel. Dus was er een voetbalveld, eerst nog een eenvoudig omheind grasveld, later een heus stadion. Er was een Philips Ontspanningscentrum, er was een heus Philipsdorp en de bekende fruittuin. Zelfs had Philips immers hoogsteigenhandig gezorgd voor een heuse appelboomgaard waar je blijkbaar tegen gereduceerd tarief appels kon kopen, die anders toch weggerot waren. Maar Philips wilde bij hoog en bij laag zijn sociale gezicht laten zien denk ik. Dat half Strijp voorheen al een eigen appelboom of fruitboom had was ze daar nog nooit opgevallen op de Emmasingel op het hoofdkantoor. Maar er was meer, er was veel meer "Philips". Een athletiekvereniging was er, een Philips Bewakingsdienst, een Philips Gezondheidscentrum... zelfs een Philips-brandweer en een Philips-harmonie. Ik heb echter nooit van Philips MUZIEK gehoord, ik denk dat ze dat bij alle druktes daar op de Emmasingel toen waren vergeten. Pas veel later als Ing. Otten het concern verliet was er ineens een 'Otten' grammofoonplaat met eigentijdse muziek in opdracht voor die speciale gelegenheid gecomponeerd. En Frits Philips kreeg inmiddels zijn muziekcentrum midden in de stad, overigens pas veel en veel later. Maar wij als kinderen hadden zo onze eigen voorkeuren voor het 'Philipse'... Want 's-Zondags naar het Philips-de Jong Wandelpark... dat was wat we zo heerlijk vonden als kinderen. Aan de Oirschotse Dijk al die weelderige grote struiken met rhodondendrons, mensenlief, zoveel en zo groot. Die brede paden in dat park, dat je daar helemaal gratis rond kon wandelen, dat scheen bijna een gave van boven, van God. Ach, later lees je dan over de Romeinen....en je leest iets over "Brood en Spelen" en je begrijpt meer en meer hoe de wereld in elkaar steekt. Toch was het een heerlijk park en dat is het nog steeds. Tja, dat er iemand recht tegenover woonde waarna dat park was genoemd, was slechts aan enkelen bekend. Of was zij zelf, die Mevrouw daar, naar dat park genoemd, dat vroegen we ons ook wel eens af. Ikzelf wist het in ieder geval dat ze er woonde, die Mevrouw Philips, en ik ben nog wel eens aan haar huis geweest. Nee, je kwam daar zomaar niet in. Er was eerst een venijnig blaffende grote zwarte hond van een of ander agressief ras, die hond hadden ze van een soort sleeptouw voorzien, maar kon niet loskomen. Hij droeg een bel die rinkelde, mogelijk om Mevrouw Philips te waarschuwen dat ik eraan kwam. Als je de poort binnenliep, dan liep die hond vanaf de ingang Oirschotsedijk aan een soort halsband mee tot je zo ongeveer aan de voordeur van de Philips-villa stond. Bedremmeld en nog onder de indruk van die hond stond je daar dan, na eerst een paar treden opgegaan te zijn. Neeeee,,,,, je kwam er ook zomaar niet IN, in dat huis, er was altijd eerst de barriere van de DIENSTMEID. Maar tenslotte kon ik dan, namens mijn vader, komen zeggen dat de kachel klaar was, want mijn vader mocht daar OOIT de kachel repareren. En ik werd er dan op uitgestuurd om onderdanig te vragen wanneer het de Philipsmensen mocht behagen dat mijn vader de kachel weer kwam installeren. Het leken me echter heel GEWONE mensen, die Mevrouw Philips en zo. Ik heb ook nooit begrepen waarom er zo nodig een park naar haar genoemd moest worden. Ze hadden dan ook gelijk wel een park naar mijn eigen moeder kunnen vernoemen, dat zou ik al net zo vreemd hebben gevonden. Maar ja, Mevrouw Philips, later begreep ik dat ze ook VOORZITSTER was van het Nederlands Rode Kruis, dus dan heb je zeker wel wat meer in de pap te brokken dan een heel legioen Strijpse huismoeders bij elkaar. Ik vond het ook altijd nogal onrechtvaardig, dat half Strijp oorspronkelijk door hen was opgekocht, zowel elke vierkante meter scheen ooit in handen van Philips te zijn geweest, of meer nog, WAS nog steeds in handen van Philips en pas veel later hoor je dat ze al die grond ooit van die arme keuterboertjes opgekocht hadden, en nog wel voor een habbekrats.
79
Ja, de Schootsestraat, je kon absoluut niet om "d'n Philips" heen. Alles rook bijna naar Philips ook. Wie weet nog dat ze daar bakeliet produceerden aan de Kastanjelaan, vlakbij de Schootsestraat? Dat bruine goedje, waar ze electrische lichtknoppen en radiokasten van maakten? Heeft nog iemand idee hoe het rook, dat spul? Nou, wij in de Schootsestraat kunnen het U nog nauwkeurig vertellen. Het stonk, das alles. En dan dat zoemende geluid altijd op de achtergrond, hele gedeeltes van de gebouwen van het Nat. Lab in de Kastanjelaan waren bovenop voorzien van een soort molentjes, die draaiden dag en nacht, ik denk voor de airconditioning of wat dan ook. Dat zoemende geluid was er, een eeuwigdurend zoemend geluid. Altijd zo lang ik daar woonde hoorde ik het en dus wen je er aan. En dan over Philips en dus over standbeelden gesproken, ik maakte nog mee dat er een standbeeld werd opgericht voor Anton Philips. Hij en zijn broer hadden zulke niet-Brabantse namen, in Strijp zou zo iemand immers gewoon Toon hebben geheten. Zijn broer heette b.v. Gerard, terwijl alle Strijpenaren toen nog gewoon Gerrit heetten of ook wel Graat. Hij was bovendien nog ingenieur ook en daar hadden we er in Strijp niet veel van. Over hen beiden werd met eerbied gesproken, das wel zeker. Dus kreeg de ene mijnheer Anton Philips waarschijnlijk een standbeeld omdat hij ooit nog gloeilampen had verkocht aan de Russische Tsaar en de andere een wat simpeler gedenkplaat aan de voorgevel van zijn fabriekje waar hij die lampen had 'uitgevonden', want dat idee moeten we altijd hebben gehad. De ene helft van de Philipsdynastie scheen de commerciële tak te zijn, de andere vormde het brein. Maar wij als kinderen dachten soms, had ik ook maar die naam Philips gehad, dan had er misschien ook een standbeeld voor ons ingezeten.. Philips en al die rijen mensen die te voet elke ochtend naar hun werk liepen, dat is wat ik me ook herinner, lopend door de Schootsestraat. In die tijd werkten ze nog op Zaterdag ook, eerst 48 dan 45 uur per week. Brave mensen waren het, die allemaal Jan Boezeroen schenen te heten, zo noemden de Strijpenaren elkaar vaak. Met hun simpele broodtrommeltjes onder hun armen, met een rode wekfles-elastiek eromheen. Een beetje chagrijnig leken ze me altijd, op weg naar die grote poorten aan de Beukenlaan of de Kastanjelaan. Dat is wat ik me ervan herinner.
Maar was Philips of de Philipsfabrieken dan alleen....zoals IK het hier beschrijf? Nee, het was meer dan wat ik hier KON beschrijven. Het was veel meer, immers Philips,... of zoals ze zelf zeiden, 'Mijnheer Philips' was voor velen hun levensvervulling, niet meer en niet minder vaak. Ze stonden ermee op en gingen ermee naar bed. Alleen 'mijnheer Philips' sliep in een heel wat luxer bed dan zijzelf. Ach veel is is te verklaren met het aloude gezegde "Wiens brood men eet, diens woord men spreekt." Dat gold toen voor vele Strijpenaren.
Dus alhoewel ik het met een hoop dingen nog steeds oneens ben, heb ik toch ook een andere gedachte nu.. Ja een gedachte voor hen, die Strijpse Jan Boezeroenen, heb ik mijn verhaal dus geschreven, zodat ze dit met een glimlach kunnen lezen en herbeleven. En verder eindig ik nu met de vraag...Is er nog plek voor wat extra standbeelden dan aan het einde van dit verhaal? Dat lijkt me wel wat, een eenvoudig standbeeld zonder opsmuk ook, voor een van die Jan Boezeroenen, een stand-beeld zonder titel ook das meer dan 'zat'. En zet het maar ergens aan het Ven of zo neer, aan een zwart 'sintelpaaike'.., ja zet het daar maar neer. Of aan het bekende 'rond padje'..., dat was een ander 'paaike'..... dat door zoveel Strijpenaren ooit werd bewandeld.
80