Vooruitkomen, samenleven en thuis voelen in Nieuw West. Verslag van een onderzoek.
Stefan Metaal, Maartje Delnoij en Jan Willem Duyvendak
een amsterdamse benadering Vooruitkomen, samenleven en thuis voelen in Nieuw West. Verslag van een onderzoek.
Stefan Metaal, Maartje Delnoij en Jan Willem Duyvendak
Colofon Uitgave Bureau Parkstad
Datum Maart 2006
Druk De Raat & De Vries
Oplage 1000
Vormgeving Bart de Vries
Fotografie Jeroen Albers
Meer weten? Universiteit van Amsterdam Vakgroep Sociologie en Antropologie Oudezijds Achterburgwal 185 1012 DK Amsterdam Bureau Parkstad Postbus 9096 1006 AB Amsterdam 020 346 3060
Inhoud
Ten geleide
5
Voorwoord
7
1 Inleiding
10
2 Probleemschets
18
3 Achter de voordeur
36
4 Beheer op straat
50
5 Moederkindcentrum Anne Tefle
82
6 Nieuwbouw en sociale afstand
106
7 Conclusies
134
Geraadopleegde bronnen
155
Bijlagen
161
Ten geleide Steeds sterker dringt het besef door dat de stedelijke vernieuwing van de Westelijke Tuinsteden alleen slaagt wanneer de sociale positie van de bewoners van het gebied wordt versterkt. Dat betekent dat er fors geïnvesteerd moet worden in het sociale programma. Maar ook het verbeteren en vernieuwen van de woningvoorraad en de voorzieningen moet doorgaan, want dan kunnen de bewoners die een wooncarrière willen maken in het gebied blijven. Met deze uitgangspunten in het achterhoofd is aan de Universiteit van Amsterdam (afdeling Sociologie en Antropologie) gevraagd om nader te onderzoeken wat de effecten zijn van het sociale programma dat in de Westelijke Tuinsteden wordt ingezet. Dat onderzoek maakt deel uit van de brede evaluatie van de vernieuwingsoperatie. De ambities en doelen daarvan zijn 5 jaar geleden vastgelegd in het Ontwikkelingsplan Richting Parkstad 2015. Het veldwerk vergde een jaar en er is een tussentijdse rapportage verschenen, waarvan de resultaten zijn vastgelegd in het discussiedocument “Een blik vooruit”.
De contouren worden zichtbaar van een Amsterdamse benadering, waarin het draait om een subtiele werkwijze waardoor bewoners daadwerkelijk worden geactiveerd. De resultaten van dit onderzoek hebben mede gediend als onderbouwing van een voorstel voor extra investering het sociale programma van de Westelijke Tuinsteden in de bestuursperiode 2006 –2010. Ik wens u veel leesplezier.
Robert Leferink Directeur Bureau Parkstad
Nu ligt het volledige rapport er en dat willen we graag onder uw aandacht brengen. De sociale pijler wordt soms gezien als een verzameling van (weliswaar goedbedoelde), losse projecten die niet veel om het lijf heeft. Uit dit onderzoek blijkt dat dit beeld niet juist is. Bij een aantal projecten wordt op uitvoeringsniveau met een gevoel van urgentie aan problemen in de wijk gewerkt. De actieve bijdrage aan het vooruitkomen van individuele bewoners en het samenleven in de wijk is een belangrijk resultaat.
Voorwoord De klemmende maatschappelijke problemen van onze tijd spelen zich af in de grote steden van het land en dan met name in die wijken waar nieuwkomers, vaak met een laag inkomen, proberen een bestaan op te bouwen. Hoewel de oorzaken van problemen vaak weinig met de wijk als zodanig te maken hebben – en veeleer met migratiestromen, verzwakking van de verzorgingsstaat, politisering van godsdienst – manifesteren samenlevings- en achterstandsproblemen zich wel in deze wijken. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de grootste bestuurlijke uitdagingen zich op lokaal niveau bevinden. Het epicentrum van de beleidsontwikkeling verschuift dan ook meer en meer van het nationale niveau naar grote steden als Amsterdam en Rotterdam. Beide steden trekken veel aandacht omdat ze, ieder op hun eigen manier, de grootstedelijke problematiek proberen aan te pakken. In Amsterdam is de situatie, naast Zuidoost, vooral urgent in de Westelijke Tuinsteden, die de afgelopen jaren grote veranderingen hebben ondergaan. Dit rapport is onderdeel van de evaluatie door Bureau Parkstad van de stand van de stedelijke vernieuwing sinds ‘Richting Parkstad 2015’ is verschenen. In het kader van deze uitgebreide evaluatie zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd en essays geschreven. Zo legden ook wij onze, toen nog voorlopige, bevindingen vast in het essay “Samen vooruitkomen, Sociaal investeren in de Westelijke Tuinsteden”. De resultaten van het onderzoek hebben mede als input gediend bij de samenstelling van het extra investeringsprogramma Sociale Vernieuwing 2006-2010.
Verheugend en opvallend hierin is de sterke aandacht die de ‘sociale pijler’ heeft gekregen in de plannen voor de komende jaren. Het voorliggende onderzoek is financieel mogelijk gemaakt door Bureau Parkstad. Het is uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam, Afdeling Sociologie en Antropologie. Bij dit onderzoek was ook een opdracht aan bureau O+S van de gemeente Amsterdam inbegrepen. Wij zijn O+S erkentelijk voor de samenwerking. Een bijdrage is geleverd door Jeroen Slot, T. Fedorova en M. de Bruin. Speciale dank gaat uit naar Simone Crok die van het begin tot het einde van het traject mee heeft gedacht. Het onderzoek bestaat uit vier sociologische casestudies naar het bereik van sociale projecten in enkele gebieden. Het is geen evaluatieonderzoek in strikte zin. Dat zou gezien de aard van de projecten ook bijzonder moeilijk zijn. Niettemin hebben we door diepgaand deze vier belangrijke projecten te evalueren een scherp beeld gekregen van wat de sociale pijler vermag (en wat niet). Aan dit onderzoek hebben veel personen meegewerkt zonder wier inzet het rapport niet mogelijk was geweest. Voor de studie in Overtoomse Veld danken wij in het bijzonder Angelique Rondagh, Soudia El Ghazaoui en de andere bewonersadviseurs van het SIP, voor hun ruimhartige medewerking. Zonder de inspanningen van de huismeesters Louis de Roo en Orlando Jonathas hadden wij nooit zoveel kunnen zien en horen over het dagelijks leven in Overtoomse Veld en Geuzenveld. Wij danken hen ook voor het leggen van contact met bewoners. Voor het
Zuidwestkwadrant gaat onze dank uit naar Katinka Kahlmann die ons wegwijs heeft gemaakt in het gebied. Voor hun medewerking aan het onderzoek in Geuzenbaan danken wij onder andere Anja Boon en Age-Niels Holstein voor hun inzet. Van het Moederkindcentrum in de Kolenkitbuurt hebben wij een goed beeld kunnen krijgen dankzij de inspanningen van Jale Simsek, die ons wegwijs maakte in het centrume en Jamila Hammadi en Sevil Erturk die ons met verschillende bezoeker kennis liet maken. We danken ook Vladimir Cossiga van het stadsdeel.
Binnen de Universiteit van Amsterdam, willen wij in het bijzonder Lex Veldboer, Loes Verplanke en Bert Schijf danken voor het meedenken en meelezen met het onderzoek. José Komen was onmisbaar om alles ook financieel rond te krijgen. Daarnaast willen we graag de medewerking van onze masterstudenten Mayke Zandstra en Femke Kloppenburg aan het onderzoek in het Zuidwestkwadrant noemen evenals de hulp van Sven Daverveld en Annemiek Meeske bij het onderzoek in Geuzenbaan. Ook bedanken wij Eva van Kempen, Joke van der Zwaard, Jan Dirk de Jong, Gina Giavarro voor gedachtewisselingen die veel hebben bijdragen aan het interpreteren van ons materiaal; ook al blijven wijzelf natuurlijk verantwoordelijk voor de interpretaties die de lezer op de komende pagina’s zal aantreffen. Tot slot onze opdrachtgevers: Bureau Parkstad, en dan met name Yvon Driehuis en Gerard Pouw. We willen hen niet alleen bedanken voor hun medewerking (en
10
Een Amsterdamse Benadering
geduld) maar ook voor het in ons gestelde vertrouwen dat we uit de veelheid van activiteiten en gegevens een rode draad zouden kunnen destilleren. Welaan, wij denken inderdaad op het spoor te zijn gekomen van zoiets als een ‘Amsterdamse benadering’.
Amsterdam, februari 2006 Stefan Metaal, Maartje Delnoij en Jan Willem Duyvendak (Afdeling Sociologie & Antropologie/ Amsterdamse School voor Sociaal-wetenschappelijk onderzoek, Universiteit van Amsterdam)
Inleiding Inleiding
11
1. Inleiding Modellen Het afgelopen najaar stonden de Franse buitenwijken letterlijk in brand. De brandstichtende jongeren toonden de wereld niet alleen het falen van het Franse integratiemodel, ook het sociale model moest het ontgelden: waren het immers niet werkloze jongeren die in opstand kwamen? Deze massieve aanval op Franse modellen deed denken aan het Nederlandse debat van enige jaren geleden waarin ook alles wat met integratiebeleid te maken had op de mestvaalt van de geschiedenis werd gekieperd vanwege het failliet van het “multiculturele model”. In dit type redeneringen zijn problematische praktijken dus een rechtstreeks gevolg van funeste modellen. Frankrijk geloofde in de laicité, in de Verlichting en Voltaire, en zie daar: achterstandswijken zijn het gevolg. Nederland joeg een multiculturele illusie na en zie hier, een multicultureel drama was het gevolg. Juist omdat de problemen in Frankrijk en Nederland zo sterk op elkaar lijken, rijst echter de vraag of invloed van dergelijke nationale modellen niet wordt overschat. Als we Nederlandse aanhangers van het Franse model (Scheffer, Hirsi Ali, Verdonk) hadden moeten geloven, dan zou de Franse integratie immers veel succesvoller moeten zijn geweest. Deze ideologen zullen zich nu vertwijfeld afvragen hoe in Frankrijk, hun gidsland, zoveel onvrede blijkt te kunnen bestaan. Want ook daar – en niet alleen in het, in hun ogen o zo vermaledijde ‘multiculturele’ Nederland - zien we dat de werkloosheid onder jonge migranten significant hoger ligt dan onder de autochtone bevolking, dat sprake is van
12
Een Amsterdamse Benadering
gesegregeerde wijken én van hoge schooluitval en criminaliteit onder de allochtone jeugd. Niet alleen de problemen maar ook een deel van de oplossingen in beide landen lijkt verdacht veel op elkaar. Zo was de Franse regering al steeds meer aandacht geven aan wijken met grote achterstanden. Ook Frankrijk steekt miljarden in stedelijke vernieuwing. Dat zowel de problemen als de gezochte oplossingen in beide landen sterk op elkaar kunnen lijken, toont dat we de invloed van uiteenlopende ideologische ‘modellen’ niet moeten overschatten. Net zo min als Nederland eenduidig ‘het’ multiculturele model heeft gevolgd was Frankrijk louter een toonbeeld van ‘republikanisme’ en ‘laicité’. Sommige Nederlandse onderzoekers, die de resten van de verzuiling aanzien voor de resultaten van dolenthousiast multicultureel beleid, zijn empirisch gesproken even slecht geïnformeerd als iemand die zou menen dat de jeugd in de Franse buitenwijken als militante moslims in opstand zijn gekomen tegen het model van de laicité. In plaats van ons blind te staren op het nationale debat waarin gezwarte piet wordt ‘modellen’, is het de hoogste tijd om de wijken in te trekken en empirisch, nauwkeurig te onderzoeken wat er gebeurt. Aangezien het debat ook in Nederland zo hoog is opgelopen, is het echter buitengewoon moeilijk om dat onbevangen te doen. Ook Nieuw West in Amsterdam staat in het brandpunt van de aandacht. Het betreft hier niet voor niets het grootste herstructureringsgebied in Nederland: dit zijn de naoorlogse wijken met veel sociale huurwoningen waar grote sociale problemen bij elkaar komen. Alleen daarom al zou het schrijven en spreken over deze buurt
op afgewogen wijze moeten gebeuren. Margalith Kleijwegt, die een indringend boek schreef over de (onzichtbare) rol van allochtone ouders, gebruikt termen als getto’s en schrikt er niet voor terug om de buurt te bestempelen aan de hand van zijn foutste bewoner. Haar boek gaat over ‘De buurt van Mohammed B.’ Veel bestuurders zijn voorzichtiger in hun taal en betiteling van de buurt. Natuurlijk, er zijn grote problemen maar doordat het om zo vele en uiteenlopende problemen gaat, kun je deze niet vangen in snelle slogans. Dat er ambitieuze plannen zijn gesmeed om de wijk te herstructureren, geeft echter aan dat ook de bestuurders menen dat er dringend en tamelijk drastisch moet worden ingegrepen. Lokale overheden, woningcorporaties en zorginstellingen bundelen, gelet op deze enorme opgave, hun krachten niet voor niets in samenwerkingsverbanden als Parkstad, FarWest en CareWest. Hoe er over het gebied en zijn inwoners wordt gesproken, blijkt van cruciaal belang. Afhankelijk van de definitie van problemen, variëren ook de oplossingen. Dat is de tweede reden waarom er extra naar dit gebied gekeken wordt. Is het herstructureringsbeleid in Amsterdam anders dan in Rotterdam? In Rotterdam is de taal van de bestuurders veel gealarmeerder en de voorgestelde oplossingen zijn ook drastischer. Met behulp van de metaforiek van stadsmariniers en sociale herovering wordt in Rotterdam voorgesteld om bepaalde groepen inwoners niet langer te laten instromen in bepaalde wijken. In Amsterdam is de toon rustiger en dragen de maatregelen deels een ander karakter. Gaandeweg ons onderzoek drong de vraag Kleijwegt 2005.
zich op of het mogelijk is om te spreken van een specifiek ‘Amsterdamse benadering’ op grond van de projecten in de Nieuw West. Deze vraag kunnen we in deze context maar gedeeltelijk beantwoorden aangezien we hier geen vergelijkend onderzoek presenteren. Wél willen we zo scherp mogelijk in beeld brengen wat naar ons idee de centrale kenmerken zijn van de benadering zoals we die in Nieuw West zijn tegengekomen. We zullen proberen onze woorden zo te kiezen dat problemen noch worden overdreven, noch worden onderschat.
Pijlerdenken Tijdens ons onderzoek werden we veelvuldig geconfronteerd met de term ‘sociale pijler’. In eerste instantie verbaasden wij ons over geheel de eigen taal die de bestuurlijke wereld van herstructurering en stedelijke vernieuwing in Nederland heeft ontwikkeld. Het is ook gemakkelijk om je daar vrolijk over te maken maar dan dreigen we de essentie te missen. Ambtenaren, bestuurders en welzijnswerkers die spreken over fysieke, sociale en economische ‘pijlers’ van beleid proberen daarmee aan te geven dat ze willen breken met verkokerde, nieteffectieve interventies uit het verleden. Ze willen ophouden met projectencarrousels, versnipperde initiatieven, langs elkaar heen werkende bureaucratieën. Toegegeven, dan is het beeld van naast elkaar staande pijlers misschien niet erg handig gekozen. Maar in de politieke werkelijkheid heeft de pijlertaal iets interessants teweeg gebracht: sociale doelen werden even robuust en belangrijk als fysieke en economische. Daarmee hebben nog niet alle deelnemende partijen per se precies dezelfde doelen voor ogen als ze investeren in de Westelijke Tuinsteden. De posities en de belangen Inleiding
13
14
Een Amsterdamse Benadering
van het welzijnswerk en de woningcorporaties kunnen bijvoorbeeld verschillen. De laatste zullen vooral gericht moeten zijn op de verhuurbaarheid van hun bezit op de langere termijn, de eerste moeten soms op zeer korte termijn ingrijpen wanneer sociale problemen (te) hinderlijk cumuleren. De onderhandelingen over de rol van stadsdelen, corporaties en ontwikkelaars, de besluitvorming over de samenstelling van de woningvoorraad en de dichtheid van de bebouwing, de parkeeroplossingen, de berekening over de grondopbrengsten; het zijn zaken die de aandacht opeisen en de noodzaak vergroten tot het uitstippelen van haalbare strategieën. De fysieke vernieuwing kent daardoor een eigen, interne dynamiek. Als we de fysieke vernieuwing vergelijken met een mammoettanker, lijken de projecten van de sociale vernieuwing op laverende scheepjes waar weinigen goed zicht op hebben. De sociale projecten worden ook niet altijd even serieus genomen. Een sportbuurtwerker die in de buurt rondwandelt is kinderspel in vergelijking met een operatie waarin een serie grote complexen in één keer wordt gesloopt. Tegen die achtergrond krijgen sommige bestuurders of ambtenaren het gevoel dat die losse projecten eigenlijk niet zoveel voorstellen. Als vervolgens blijkt dat die projecten bij elkaar opgeteld toch een niet te verwaarlozen kostenpost vormen op de begroting, is het niet verwonderlijk dat daar discussie over bestaat. Een discussie die overigens niet wordt vergemakkelijkt door het feit dat de projecten die onder de vlag van de vernieuwing varen, in dezelfde vijver terechtkomen als de projecten van de ‘reguliere’ sociale sector.
Met de vele losse projecten kan de ‘sociale pijler’ onoverzichtelijk lijken, het belang ervan mag naar onze indruk niet worden onderschat. Dat maakt een boek als ‘Onzichtbare ouders’, ondanks de tekortkomingen, toch duidelijk: er is een niet mis te verstane sociale problematiek in Nieuw West, waaraan de fysieke vernieuwing niet veel kan doen anders dan de ruimtelijke concentratie ervan verminderen. Ook de reguliere regelingen en voorzieningen van de verzorgingsstaat hebben blijkbaar niet kunnen verhinderen dat deze problematiek op deze wijze is ontstaan. Een zorgvuldige sociale aanpak is dan ook geboden.
Sociale motieven Doordat er wordt gesproken over fysieke en sociale pijlers lijkt het alsof ook de motieven uit elkaar lopen. Niets is echter minder waar. Ook bij fysieke vernieuwing bespeuren we wel degelijk sociale motieven. In de verschillende beleidsstukken en plannen spelen sociale doelstellingen zelfs een sleutelrol. Als door de drukte van de vernieuwingsoperatie wordt heengekeken, wordt duidelijk dat de differentiatie van het woningaanbod primair wordt ingezet om sociale doelen te verwezenlijken. De gedeelde intentie van de deelnemers aan het stedelijk vernieuwingsproces is de verbetering van de leef- en woonsituatie van de zittende bewoners. Die intentie lijkt wellicht een open deur maar is dat, (inter)nationaal gezien, bepaald niet. Er lijkt een fundamenteel verschil te bestaan tussen enerzijds stedelijke vernieuwingsoperaties waarin bestuurders en professionals B ureau Parkstad 2001, 2003, 2004a; Projectbureau Vernieuwing Osdorp 2004; Projectgroep Overtoomse Veld 2004; Stuurgroep Osdorp Midden Noord 2003
Inleiding
15
erop vertrouwen dat de zittende bevolking, met hulp en een straffe aanpak, zijn lot in situ, op de plaats zelf, kan verbeteren en anderzijds ingrijpende interventies die gericht zijn op ‘redding’ door nieuwe bewoners die van buiten de wijk komen. Waar stedelijke vernieuwing in bijvoorbeeld de Verenigde Staten al snel bleek te kunnen worden samengevat onder de noemer ‘Urban Renewal = Negro Removal’, daar lijkt in de Nieuw West van een dergelijke etnische agenda geen sprake. Dat achter de vernieuwing vergelijkbare sociale motieven schuilgaan, wil nog niet zeggen dat de verschillende partijen gezamenlijk de sociale agenda hebben onderzocht of dat men deze motieven onder woorden heeft gebracht. Integendeel, bij de vernieuwing is in de onderzoeksfase voornamelijk een stedenbouwkundig perspectief gehanteerd. De door de fysieke pijler nagestreefde differentiatie in leefmilieus kan echter aansluiten op sociale ambities om bewoners in de wijk de mogelijkheid te geven om een wooncarrière te volgen. Dat betekent natuurlijk nog niet dat de fysieke vernieuwing een oplossing biedt voor alle sociale problemen. Zo moet ook na de fysieke vernieuwing worden nagedacht over de sociaal-culturele situatie in de wijken. Welke plaats ‘het sociale’ de komende periode zal krijgen, valt te bezien. Duidelijk is in ieder geval dat de betrokken stadsdelen de sociale pijler minder als losse projecten en meer als een serieus onderdeel van het vernieuwingsbeleid omarmen, terwijl de corporaties bereid lijken een grotere sociale verantwoordelijkheid te aanvaarden. Tot nu toe kreeg de sociale pijler in de kleur Nio en Reijndorp 2004
16
Een Amsterdamse Benadering
rijke brochures en plannen die rond de vernieuwing verschijnen, slechts een korte paragraaf. Daarin worden enkele projecten voor het voetlicht gebracht, die de indruk wekken dat er ook op sociaal gebied het een en ander gebeurt. Deze nederige rol is opmerkelijk gezien het feit dat de gehele vernieuwingsoperatie uiteindelijk een sociaal plan is. Eigenlijk is ‘het sociale’ de nederigheid in de Nieuw Westse aanpak allang voorbij.
Wat hebben we onderzocht? Concreet hebben wij vier situaties meer en detail bekeken. Deze hangen in uiteenlopende mate en op verschillende manieren samen met de fysieke ingrepen. Het is belangrijk om bij die samenhangen stil te staan omdat in het bestuurlijk jargon voortdurend over ‘de’ integrale aanpak wordt gerept alsof het sociale en fysieke steeds op dezelfde manier verknoopt zouden zijn. Soms is het fysieke de geplande sloop van de flat – bijvoorbeeld is het geval van Overtoomse Veld, waarbij bewoners wier huis wordt gesloopt, huisbezoek krijgen. Deze huis-aan-huis aanpak kent, als onderdeel van het Sociaal Investeringsplan (SIP), een combinatie van een fysieke en een sociale aanpak. De woningen worden gerenoveerd of gesloopt en nieuw gebouwd, en voorafgaand aan dat proces wordt bij alle adressen aangebeld voor een gesprek. Daarbij komen problemen boven tafel, zodat mensen kunnen worden doorverwezen naar instellingen. Om te onderzoeken hoe dit project werkt en wat het bereik ervan is, zijn gesprekken gevoerd met de N iet te verwarren met het Sociaal Plan Parkstad, waarin de herhuisvesting in de vernieuwingsgebieden voor bewoners wordt uitgelegd: Bureau Parkstad 2005.
medewerkers van het project en bewoners van de wijk. Soms gaat het om een Sociaal Beheerprogramma nadat een complex woningen is opgeknapt. In het Zuidwestkwadrant (ZWK) hebben zich problemen voorgedaan na de vernieuwing. In dit deelonderzoek komen twee thema’s aan de orde: de alledaagse verhoudingen tussen jongeren en omwonenden in het gebied, en de manier waarop de uitvoerende professionals, die gezamenlijk het Sociaal Beheer vormen, te werk gaan. Interviews zijn gehouden met jongeren, omwonenden en professionals. Dan weer bestaat het fysieke louter uit het gebouw en de plek in een van de Westelijke Tuinsteden waar sociale programma’s plaatsvinden, in ons geval bij het Moederkindcentrum Anne Tefle in de Kolenkitbuurt. Als er al sprake is van een integrale aanpak, dan toch eerder omdat vrouwen niet alleen worden bijgestaan in de opvoeding, maar tegelijkertijd ook de taal leren spreken, sociale contacten opdoen en, hopelijk, zelfredzamer worden. Gesprekken zijn gevoerd met medewerkers en bezoekers van het centrum. In de vierde case draait het om de nieuwbouw zelf, of meer precies de sociale effecten van de nieuwbouw van de Geuzenbaan in Geuzenveld. Ook zijn voorzieningen gerealiseerd aan het Lambertus Zijlplein in samenhang met dit project. We vroegen de bewoners van de Geuzenbaan in een survey wat zij van de buurt en de voorzieningen denken. Op deze wijze proberen we te achterhalen wat hun aanwezigheid kan betekenen voor de bewoners van Geuzenveld.
Bereik: breed en diep Een van de doelen van het onderzoek is om de aanpak in Nieuw West te evalueren. We hebben niet gekozen voor een klassiek, cijfermatige evaluatieonderzoek, maar voor een aanpak met vier casestudies. De vraag naar effecten van de aanpak kunnen we dan ook slechts voorzichtig, met enige slagen om de arm beantwoorden. Dat heeft in de eerste plaats te maken met de fase waarin de ontwikkeling van Parkstadplannen zich bevindt. Hoewel het gehele programma nu meerdere jaren beslaat, zijn veel sociale projecten toch nog relatief jong. Een tweede, nog serieuzer probleem dat tot voorzichtigheid maant, is dat er weinig cijfers voor handen zijn over de situatie voordat met de projecten werd gestart (in het jargon: geen echte nulmetingen). Een derde maar niet minder wezenlijke factor is het probleem van multicausaliteit: hoe weten we zeker dat een bepaalde ontwikkeling in oorzakelijke zin aan een bepaald project kan worden toegeschreven? Niettemin kan het onderzoek naar de vier projecten waardevol zijn als we met plausibele redeneringen kunnen komen over hun mogelijke effecten: niet zozeer in absolute zin maar wel om de vraag te kunnen beantwoorden of de resultaten in de goede richting wijzen. Bij effecten maken we een onderscheid naar ‘breed’ en ‘diep’: hoe groot is de groep die bereikt wordt (en welk deel is dit van de totale doelgroep) en hoe diep is de werking van de interventie: misschien worden weinig mensen bereikt maar sorteren de interventies blijvende effecten bij een paar mensen?
Inleiding
17
Vooruitkomen, samenleven en thuis voelen Om een goed beeld te krijgen van het bereik, moeten we een inschatting kunnen maken van de situatie in de wijk. Enerzijds is sprake van sociaal-economische, structurele problemen en anderzijds spelen sociaal-culturele kwesties. De lokale beleidsstukken die deze analyses maken vertonen zekere overeenkomstem met landelijke beleidsstukken. Bij de structurele problemen worden de wijken als eenzijdig bestempeld in termen van hoge werkloosheid, schooluitval, hoog percentage uitkeringsgerechtigden, slechte huisvestingssituatie, en dergelijke. Het accent ligt hierbij met andere woorden op het al dan niet vooruitkomen van bewoners. Bij de sociaal-culturele aspecten wordt gewezen op tekortschietende leefbaarheid en sociale cohesie, problemen die soms in verband worden gebracht met een hoog percentage nieuwkomers, grote gezinnen, hangjongeren die bedreigend overkomen, op spanningen tussen allochtoon en autochtoon, of tussen allochtone groepen onderling. Deze thematiek heeft betrekking op het samenleven van bewoners in de wijk. Een derde belangrijk element in deze studie is het begrip thuis voelen. Is de buurt een plek waar bewoners zich mee identificeren?
Indeling van het rapport De huisbezoeken in Overtoomse veld zijn het onderwerp van hoofdstuk 3. Naast de huisbezoeken, zal op basis van het onderzoeksmateriaal een schets van de problemen in de wijk worden gegeven, die ook van nut is voor de andere hoofdstukken, deze komt eerst aan de orde in hoofd Uitermark en Duyvendak 2004
18
Een Amsterdamse Benadering
stuk 2. In hoofdstuk 4 komt het Interim Buurtbeheer in het Zuidwestkwadrant aan de orde. Daarin wordt enerzijds gekeken naar de dagelijkse verhouding tussen jongeren en omwonenden in de wijk, en anderzijds naar de verschillende rollen die kunnen worden onderscheiden in het sociaal beheer, zoals huismeesters en buurtconciërges. Hoofdstuk 5 is gewijd aan het Moederkindcentrum Anne Tefle in de Kolenkitbuurt. We hebben niet alleen naar de programmering en het bereik daarvan gekeken, maar ook een blik geworpen op het dagelijks leven van de bezoekers door middel van interviews. Het vierde deelonderzoek is gewijd aan de sociale effecten van de Geuzenbaan (Hoofdstuk 6), een vernieuwingsproject waarbij een accent is gelegd op niweuwe huizen en voorzieningen. Door middel van een survey hebben wij ons een beeld gevormd van de nieuwe bewoners en hun mening over Geuzenveld. In het laatste hoofdstuk zullen we de deelonderzoeken met elkaar vergelijken, om zo tot een geïntegreerd beeld te komen van de aanpak in Nieuw West.
Probleemschets Probleemschets
19
2. Probleemschets Een studie over sociale problemen in Overtoomse Veld Stefan Metaal
Onzichtbare problemen? Voor ‘Onzichtbare ouders’ volgde Margalith Kleijwegt een VMBO-klas in Overtoomse Veld. Ze heeft contact gelegd met de ouders van de leerlingen. Dat bleek niet zo eenvoudig te zijn. De ontvangst varieerde van vriendelijk tot afwerend, en vaak stond ze vergeefs voor een dichte deur. Haar conclusie is dat de allochtone ouders die zij heeft gesproken mijlenver van de Nederlandse samenleving staan, levend in hun eigen wereld. Alleen de leraren zouden nog enigszins zicht hebben op wat er bij de gezinnen thuis gebeurt. Ondertussen blijven hulpverleners van het stadsdeel en maatschappelijke organisaties achter hun bureau zitten, werkend aan het zoveelste rapport, schrijft Kleijwegt. Tot haar verbazing komen de hulpverleners bijna nooit bij de mensen thuis. Haar boek is enerzijds van groot belang voor het onder de aandacht brengen van problemen in stadswijken als Overtoomse Veld, anderzijds is het ook kenmerkend voor de toonzetting in het huidige debat over integratie in steden. “Vroeger mocht je niet hardop zeggen dat de multiculturele samenleving problemen met zich meebrengt. En nu gaat het erom je niet te laten meeslepen in de negatieve spiraal.”. Helaas is het vooral deze sfeer die het boek uitademt: het is vaak tendentieus en te weinig gericht op wat er feitelijk voorvalt in een stadswijk Kleijwegt 2005 Idem: p. 197
20
Een Amsterdamse Benadering
als Overtoomse Veld. Als de schrijfster haar onderzoek iets grondiger had aangepakt had zij bijvoorbeeld kunnen ontdekken dat Overtoomse Veld ook een project met huisbezoeken kent, dat sinds 2001 op grote schaal wordt uitgevoerd. Het boek geeft niettemin indringende portretten van jongeren en hun ouders en hun dagelijkse leven in de wijk en opent daarmee een wereld voor een breed lezerspubliek. Van de achterliggende en soms hevige sociale problematiek komt slechts af en toe iets aan de oppervlakte. Zij mist de kans om te laten zien wat die problemen zijn; veel verder dan ‘isolement van de Nederlandse samenleving’ komt de analyse niet. Een oplossing biedt het boek evenmin, anders dan het obligate: “hulpverleners moeten beter samenwerken”. De ‘noodkreet’ aan het einde van het boek vraagt om huisbezoeken. Wel, zoals in dit en het volgende hoofdstuk zal worden geschetst vinden deze huisbezoeken in Overtoomse Veld al plaats. Zij functioneren als het vertrekpunt van deze studie.
Een probleemschets Voordat we in het volgende hoofdstuk de werkwijze van de huis-aan-huis aanpak aan de orde komt, wordt hier bekeken wat er gaande is in Overtoomse Veld. Hoe ziet het dagelijks leven eruit op straat en in de portieken, wat gebeurt er achter de voordeur, en welke aspecten daarvan moeten we als problematisch betitelen? Het is niet eenvoudig om een goed beeld te krijgen van de situatie in een wijk als Overtoomse Veld. Het gaat om een wijk die regelmatig in het nieuws is en waarover sterk vertekende verhalen rondzingen in de media. Overtoomse Veld is weliswaar uitgebreid onderzocht, in het bijzonder de
vele sociale projecten van de wijk, maar het is moeilijk om een beeld te krijgen van de bewoners en het dagelijks leven in de wijk. Dat geldt voor elke stadswijk die bekend staat als concentratiewijk, maar in Overtoomse Veld komt daar de media-aandacht sinds de incidenten in 1998 en de moord op Theo van Gogh bij. In de gangbare portretten van de wijk domineren twee beelden. Aan de ene kant wordt de situatie bekeken vanuit een wijkbril: de problemen hebben te maken met een eenzijdige bevolkingssamenstelling, leefbaarheidproblemen en gebrekkige sociale cohesie. Deze kwalificaties hebben betrekking op de wijk als geheel maar daarmee ook op het samenleven van de bewoners gezamenlijk. Aan de andere kant is er de zorgbril: hier wonen gezinnen die het moeilijke hebben, die geïsoleerd zijn, die moeite hebben om vooruit te komen, die in een ‘traject’ moeten worden gezet, die in vanuit een principe van ‘empowerment’ moeten worden benaderd. Dit zijn kwalificaties die betrekking hebben op individuele gevallen. Vanuit deze twee perspectieven is een rijke kennis van zaken ontstaan over de problematiek in stadswijken van Overtoomse Veld. Maar beide standpunten zijn eenzijdig: ofwel ze benadrukken de collectieve aspecten (het samenleven), ofwel ze hebben slechts oog voor het individuele vooruitkomen. Hoe ziet het completere beeld eruit?
Veranderingen in de bevolking In de interviews hebben bewoners het vaak over de veranderingen in de bevolking en de problemen die deze met zich meebrengen. Een Marokkaanse respondent beschrijft Engbersen e.a. 2005; Kasem e.a. 2005.
hoe haar straat er uit zag toen zij in 1990 haar woning betrok en hoe het sindsdien is veranderd. Ik woonde in Westerpark in een kleine woning en ik had drie kinderen, en ik zag deze woningen. Het waren grote woningen en ik kwam hier: allemaal bloemetjes buiten en een hele schone straat. Toen kwamen we hier wonen en dan zie je dat het compleet is veranderd. Het gaat echt heel erg achteruit. De Nederlandse mensen gaan hier weg. Toen was de meerderheid hier Nederlands in deze straat, en nu is het omgekeerd, bijna maandelijks zie je weer iemand verhuizen. De bevolkingspiramides van de afgelopen vijftien jaar laten zien hoe de samenstelling van de bevolking is veranderd (Figuur 1). Zichtbaar boven in de piramides is een piek van oudere, autochtone bewoners die in de loop van de jaren in omvang afneemt. Dit is het restant van de wederopbouwgeneratie, die vanaf het eerste uur in de wijk woonde en lange tijd het beeld in de wijk heeft bepaald. De groeiende allochtone bevolking wordt in 1995 nog gekenmerkt door een sterke piramidevorm, die de laatste jaren tweetoppig is geworden, met een piek van jongeren en hun ouders van middelbare leeftijd. Minder opvallend maar toch aanwezig is een kleine groep jonge autochtonen met een piek tussen 25-29 jaar. Bij het beschrijven van de veranderingen heeft men heeft het zelden over veranderingen in neutrale zin; zoals in bovenstaande citaat wordt aangegeven, heet de wijk ‘achteruit’ te gaan. Deze achteruitgang wordt gerelateerd aan het vertrek van Nederlanders. Wat precies het probleem daarvan is, is echter niet direct duidelijk. Probleemschets
21
Figuur 1 Bevolkingspiramides Overtoomse Veld 1995-2005 Overtoomse Veld 1995
Overtoomse Veld 2005
85 80-84 75-79 70-74 65-69 60-64 55-59 50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29 20-24 15-19 10-14 5- 9 0- 4
85 80-84 75-79 70-74 65-69 60-64 55-59 50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29 20-24 15-19 10-14 5- 9 0- 4 0
300
600
900
In eerste instantie verwijst men vooral naar problemen die niet vrij ernstig lijken. Een Nederlandse respondent vat deze zichtbare problemen samen. Eigenlijk hoef ik voor heel veel dingen hier niet weg, maar wel een beetje voor de buurt en toch wel die troep. Het vuil, de hangjongeren. Dat zal ook niet één-tweedrie veranderen. Het meest genoemd worden deze twee zichtbare problemen: de rommel op straat en het gedrag van sommige jongeren op straat. Het belang van deze zichtbare problemen moet niet worden onderschat. Zoals in de loop van dit rapport duidelijk zal worden, zijn deze schijnbaar oppervlakkige zaken van groot gewicht. Maar het zijn zeker niet de enige problemen. Dat wordt bijvoorbeeld duidelijk uit het volgende citaat. Achter het vertrek van de Nederlanders en de toename van de zichtbare problematiek gaat een complexiteit schuil, die zich niet laat samenvatten in termen als ‘gebrekkige leefbaarheid’ of
22
Een Amsterdamse Benadering
0
300
600
900
‘sociaal-economische achterstand’. Dat de situatie ingewikkeld is blijkt bijvoorbeeld uit de volgende beschrijving van een portiek: Hiernaast woont een Nederlandse buurvrouw. Die woont alleen. Beneden mij woont een Turkse met drie kinderen, en daarnaast woont een Marokkaanse familie, die hebben ook drie kinderen. En op twee hoog woont een Algerijns gezin met vijf kinderen, allemaal kleintjes. Dus dat is echt één, twee, drie, vier, vijf. En daarnaast woont ook een Marokkaans gezin met twee kinderen, die is alleen, ze is gescheiden. Helemaal beneden woont een Pakistaanse buurvrouw die heeft twee grote jongens van een jaar of vijfentwintig. En daarnaast woonde een Nederlandse vrouw en die is verhuisd en dat is nu blijkbare onderverhuurd. Gisteren zag ik ineens een Afrikaans echtpaar in de portiek.
In de citaten en beschrijvingen van huishoudens zijn herkenbare persoonsgegevens geanonimiseerd.
Problematische gezinsverhoudingen De meest indringende problematiek ‘achter de voordeur’ wordt gevormd door gezinsproblemen. De buren in het portiek zien niet wat zich binnenshuis afspeelt, maar aan de dingen die zich in het portiek afspelen krijgen ze soms de indruk dat niet alles goed gaat in het huishouden. Een autochtoon Nederlands echtpaar beschrijft de bovenburen. V: Hierboven woont een gezin met vijf kinderen, in een woning als deze. M: Ettertjes. V: Ze zitten op een bijzondere school, dus het zijn moeilijke kinderen. M: Twee van de vijf. V: Ja, die zitten op een moeilijke school, die worden gehaald en gebracht. De jongste is heel moeilijk. Die mag dan mijn hondje aaien, maar als ik dan zeg het is genoeg, zal hij het laatste moment altijd even aan zijn staart trekken. Dan zeg ik, dat is niet aardig. M: Alles wat hier stuk is gegaan, daar is ie debet aan. Hij kan niet naar boven toe, want heeft geen sleutel, en hij wil niet op straat plassen, dus doet hij het beneden in de gang. Gezinsproblemen kunnen zich gedeeltelijk aan het zicht onttrekken. Bepaalde handelingen vallen echter meer op dan andere, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van mishandeling.
Ik had er op gegeven moment echt gewoon genoeg van. Er werd boven mijn hoofd elke dag gestampt, of hij moest zijn vrouw in elkaar slaan, daar mocht ik ook elke dag van genieten. Van kamer naar kamer, kinderen die er om moesten schreeuwen. De bewonersadviseurs hebben regelmatig te maken met problematische gezinsverhoudingen. In een van de beschreven huishoudens hadden de kinderen geen vaste kamer waar zij konden slapen. Dat betekende dat met matrassen werd gesleept. De moeder sloeg haar kinderen regelmatig. In een ander gezin had een man kinderen uit een vorig huwelijk. De vrouw was mishandeld en het huis uit gezet, en de kinderen mochten hun moeder niet meer zien. Daarna had hij een jonge vrouw uit het land van herkomst gehaald, die nog niet wist dat zij voor deze kinderen moest gaan zorgen. Ook binnen dit nieuwe huwelijk is het snel misgegaan. In verschillende gevallen kwamen de bewonersadviseurs er achter dat dergelijke problematische gezinsverhoudingen reeds voorkwamen in het ouderlijk huis van degene die zij advies geven. Het gaat voor een deel om intergenerationeel overgedragen problemen. De bewonersadviseurs noemen een voorbeeld van een dochter uit een huishouden bij wie het mis ging: Die is de eerste keer getrouwd, heeft precies hetzelfde meegemaakt als haar moeder. Gescheiden en uiteindelijk heeft ze een vriend genomen die weer precies hetzelfde was. (...) Bijvoorbeeld, na schooltijd mocht ze nooit naar buiten op straat, werd ze vastgebonden.
Probleemschets
23
Van belang is om aan te tekenen dat problematische gezinsverhoudingen ook kunnen bestaan zonder dat er sprake is van mishandeling. De bewonersadviseurs merken op dat problematische gezinsverhoudingen zelden alleen komen. Vaak is er een veelheid van onderling verweven problemen: een multiproblem-situatie. Financiële problemen in het huishouden kunnen bijvoorbeeld leiden tot problematische gezinsverhoudingen en vice versa. Uit de interviews met de bewonersadviseurs kan niet worden opgemaakt dat het verschijnsel vaker voorkomt bij allochtonen dan bij autochtonen. Wel zijn er minderheden onder immigranten uit bepaalde regio’s waar intergenerationeel overgedragen geweld vaker voor komt dan bij andere groepen. Uit onderzoek komt naar voren, dat de achterliggende oorzaken niet zozeer moeten worden gezocht in de problemen van immigratie vanuit een niet-geïndustrialiseerde land, of in de relatieve deprivatie van veel migranten in Nederland. Er is sprake van specifieke omstandigheden, die niet verward moeten worden met vraagstukken waar immigranten in het algemeen mee te maken hebben, zoals de noodzaak om Nederlands te leren en dergelijke.
Financiële problemen van het huishouden Bij financiële problemen gaat het in eerste instantie om de vaste lasten. Volgens de bewonersadviseurs ontstaan schulden vaak door het te laat betalen van de huur, de energierekening en de ziektekostenverzekering. Dit komt onder veel huishoudens
Zie Van San 1998 over Antillianen, en Van Gemert en Fleisher 2002 over Marokkanen uit het Rifgebergte.
24
Een Amsterdamse Benadering
voor, en de situatie hoeft niet per definitie uitzichtloos te zijn. Problemen ontstaan pas als de schulden blijven oplopen en de bewoners veel te maken krijgen met deurwaarders en hoge betalingsregelingen. De aflossingen die hij doet zijn eigenlijk iets te hoog voor zijn inkomen (...) Ik geloof dat hij dertig euro over hield om van te eten per week. Met vijf kinderen. Andere problemen hangen samen met financiële regelingen: Een andere schuld was ontstaan doordat ze de studiefinanciering en de ov-jaarkaart van een zoon die al van school was niet hebben terugbetaald. En dan was er nog het feit dat hij niet aan de sociale dienst had opgegeven dat zijn zoon achttien jaar werd. Als je kinderen achttien jaar worden, wordt je gekort op de uitkering omdat de sociale dienst er vanuit gaat dat je zoon een inkomen heeft waar hij een soort kostgeld uit betaald. Dus toen kwam de sociale dienst met een stempel: hé meneer, u heeft gefraudeerd. Een deel van financiële moeilijkheden heeft te maken met de vaak ingewikkelde trajecten van opleidingen en banen van de meeste geïnterviewden. Een geïnterviewde jonge moeder heeft verschillende opleidingen gevolgd, zoals een administratieve opleiding, boekhouding en beveiliging, maar heeft op dit moment geen werk. Ik wil wel, maar het is heel moeilijk om weer terug te komen op de arbeidsmarkt. Ik heb altijd wel gewerkt, maar ben er drie jaar tussenuit gegaan vanwege persoonlijke problemen. Met een gat van
drie jaar op je CV is dat toch wel moeilijk. Met een reïntegratieprogramma kom je aan het einde van de rit ook niet aan de bak. Ik wil nu een cursus administratie gaan volgen, die ik zelf dan betaal, om die drie jaar op te vullen. Ik volg nu half jaar een reïntegratieprogramma. In de tussentijd wordt dat gat alleen maar groter. Dat schiet dus allemaal niet op. Een van de problematische elementen is het feit dat men vanuit een situatie van schulden voortdurend bezig is met moeizaam rondkomen, en dus nog niet kan werken aan vooruitkomen.
Immigratie De problemen die tot nu toe ter sprake zijn gekomen, kunnen bij alle bevolkingscategorieën voorkomen. Er zijn ook problemen die specifiek voortvloeien uit immigratie, die door een van de bewonersadviseur zijn getypeerd als ‘opstartproblemen’. Dat begint met de taal, maar kan ook gaan over opleidingsniveau, en andere vormen van achterstand die mensen niet hebben opgelopen in Nederland, maar in feite al met zich meedragen als zij in Nederland aankomen. Veel immigranten in Overtoomse Veld hebben weinig scholing en komen vaak uit plattelandsregio’s. De moeilijkheid om de taal en andere vaardigheden op te pikken, is deels kenmerkend voor immigranten van de gastarbeidersgeneratie die uit plattelandsregio’s komen. De kinderen doen het vaak veel beter. Het eerder geciteerde autochtone Nederlandse echtpaar beschrijft de Marokkaans benedenburen:
M: Hun kinderen werken allemaal: beveiliging, monteur, verpleegster. Ze zijn bijna allemaal ook uit huis, maar ze komen regelmatig hier bij de ouders. V: Als die kinderen bij elkaar komen dan gaan ze koken, en dan komen ze wel eens wat hier brengen. M: Ja, dan komen ze wat vlees en wat brood brengen, ja altijd hè. Kijk, als die ouders terug komen van vakantie vraag ik, wanneer komt ie, woensdag? Dan breng ik dinsdag even een bloemetje, welkom thuis, ja toch? Dan gaat de dochter het vertalen ‘welkom thuis’. Maar goed, daar gaat het helemaal niet om. Die ouders zijn hier wel gekomen heel lang geleden, maar die hebben geen behoefte meer om Nederlands te praten. (...) Die willen gewoon niet meer integreren. Het succes in dit voorbeelden ligt bij de kinderen, die hun weg vinden in de Nederlandse arbeidsmarkt en niet met aanvangsproblemen te maken hebben zoals hun ouders. Hoe ging dat vaak in het ouderlijk huis? Ja, toen kregen we op ons kop als mijn vader thuiskwam en we Nederlands gingen praten. “Als ik binnenkom” zegt ie “dan Marokkaans”. Nou en dan hielden we daar ons ook aan, van “Oh hij komt binnen” en dan was het gewoon van hup. Dan waren we allemaal stil of dan gingen we naar onze kamer. En dan gingen we daar, weet ik veel, mens-erger-je-nieten, maar dan was het gewoon Nederlands. Als we de woonkamer in kwamen bij onze ouders dan was het weer Marokkaans. Probleemschets
25
Taal is echter maar een van de facetten die hoort bij de verschillen waarmee mensen te maken hebben bij immigratie. Vooral voor vrouwen kan de situatie anders zijn. Je ziet dat het een mannenwereldje is vind ik. Dat zie ik ook bij mijn vader. Mijn moeder is gewoon de hele dag thuis. Mijn vader die gaat naar moskee, die haalt de boodschappen en als hij thuiskomt moet het eten klaarstaan. Ja, zo zijn wij grootgebracht. Hoe wij nu denken is dat heel anders. Wij hebben een veel makkelijker leven dan onze ouders, tenminste, onze moeders. Het vinden van een partner in het land van herkomst, betekent dat de partner als immigrant van de eerste generatie aankomt in Nederland. Ook al sluit dat successen niet uit, in eerste instantie is er weer sprake van grote achterstand: Die man heeft een jongere vrouw in Marokko gevonden, via familieleden, bijna via een uithuwelijking gekoppeld. Toen ze hier aankwam sprak ze niets, deed het gezin heel traditioneel. Nu gaat ze naar taalles en het gedrag is ook heel erg veranderd. In het begin toen ik daar kwam nam hij altijd het woord. Ook als ik wat aan haar vroeg gaf hij antwoord. In het begin moest ik echt zeggen “Ik wil het even van uw vrouw horen”. En dan onderbrak hij je weer “Ja maar...” (...)Wat zo leuk is bij dit gezin is dat ze nu zoveel dingen delen. Hij roept ook altijd zijn vrouw erbij als er een gesprek is. Ze
Sterckx en Bouw 2005 laten zien dat dit vaak geen gearrangeerde huwelijken zijn.
26
Een Amsterdamse Benadering
weten ook alles van elkaar, ze doen ook alles samen. Veel van de problemen die met immigratie te maken hebben, zijn terug te voeren op structurele verschillen: de immigratie vanuit een plattelandssituatie met een sterke territoriale binding en een lage industrialisatiegraad naar een samenleving met een hogere mate van individualisering en informatisering.
Straatcultuur De gebruiken uit het land van herkomst van de ouders, hebben weinig te bieden voor noch te maken met de dagelijkse realiteit voor jongeren op school en op straat. Overtoomse Veld staat bekend om zowel een ruimtelijke concentratie van immigranten als om jongerenproblematiek, maar daartussen bestaat bepaald geen één-op-één relatie. De geïnterviewde ouders zijn zich zeer bewust van de aanwezigheid van jongeren met wie zij hun eigen kinderen liever niet samen zien. Een vader van Marokkaanse afkomst maakt zich zorgen over zijn zoon die nog op de basisschool zit. Ik ben naar het politiebureau gegaan. Je vraagt wat is er aan de hand. Dan hoor je niet dat hij het was, maar een groep. Dan probeer je natuurlijk te voorkomen dat hij met die groep mee gaat. Ik heb met hem afgesproken, om twaalf uur heb je pauze: thuis komen. Niet blijven hangen, thuis komen. Eten doe je thuis en daarna ga je weer lekker naar school toe. Een autochtone Amsterdamse moeder vertrouwt erop dat haar zoon van vijftien zich zal redden, net als zijzelf vroeger.
Het zijn hier bijna alleen maar VMBOscholen en op bijna elke school wordt hier wel aan drugshandel gedaan. Maar ik zeg wel: het ligt aan hoe vatbaar je kind is om in die wereld te komen. Mijn zoon gaat wel met kinderen om die blowen, maar nee, ik denk niet echt dat ik daar bang voor hoef te zijn. Hij weet in het algemeen wel de consequenties van iets. Maar je weet het natuurlijk nooit zeker. Waar je mee om gaat, daar word je mee besmet zeggen ze, hè... (...) Ik heb zelf vroeger ook stiekem in groepjes gerookt, dus ja, daarom zeg ik: het ligt echt aan met wie je om gaat. Tijdens de interviews komen we herhaaldelijk het beeld van het ‘verkeerde groepje’ tegen. De bewonersadviseurs zien de zonen van gezinnen met wie zij contact hebben soms ook op straat. Bij verschillende van deze gezinnen was sprake van één zoon met wie het de verkeerde kant op dreigde te gaan, niet alleen op school maar ook door bijvoorbeeld drugsgebruik of criminaliteit. Het kan misgaan als iemand verkeerde vrienden krijgt. Dan zegt zijn vader: “Het ligt niet aan hem maar aan zijn vrienden. Die zijn van de straat.” Als ik wel eens langs loop, dan staat die jongen ook altijd beneden met jongeren. Hij zit weinig binnen, dan gaat hij naar beneden en staat daar met een groepje. Een terugkerend probleem is de zichtbare criminaliteit. Auto-inbraken komen veel aan bod in de interviews. De ergernis betreft niet alleen het criminele vergrijp zelf, maar Dit blijkt ook uit de onderzoeken in Overtoomse Veld: Van Kempen 2003; Engbersen e.a. 2005.
ook de zichtbaarheid ervan: het ‘scouten’ van jongeren, en inbraken op klaarlichte dag. Toen ik hier kwam wonen waren die jongens zeventien, achttien jaar. Maar twee jaar terug was het echt, zag je zo’n schoffie van twaalf, dertien jaar al kijken van ‘valt er wat te halen?’. Die zag je ze op een brommertjes langs de auto’s rijden. Dan zit ik hier en dan zie ik dat ze even een ruitje intikken. En een paar maanden geleden zit ik hier en zie ik ze de kentekenplaten eraf schroeven. Maar ik moet je zeggen dat sinds de politie hier is, het stukken minder is. Dat heeft echt heel veel geholpen. Vaak komt hier politie, de wijkagent, en dan vraagt hij ernaar en dan zeg ik: het is minder, het is echt minder. Overtoomse Veld is een kinderrijke buurt. De meerderheid van de jongeren op straat zijn geen veelplegers, en vormen geen ‘verkeerde groepjes’. Maar die groepjes trekken wel de aandacht. Sommige bewoners ervaren ook intimiderend gedrag van jongeren in de openbare ruimte. Als je over straat loopt zijn er wel eens van die kleine jongetjes die je brutaal aankijken en zeggen: doorlopen! Ja, luister eens, mond houden, zo is het! Maar ik ga er verder niet meer mee in discussie. Vooral de geïnterviewde autochtone vrouwen kunnen voorbeelden geven van kleine voorvallen. In de discussie over achterstandswijken wordt te snel gerefereerd naar bekende, meer ernstige voorvallen uit de
Probleemschets
27
28
Een Amsterdamse Benadering
media, zoals de situatie in Diamantbuurt. Veel geïnterviewden geven echter aan dat zij zich vrij op straat kunnen bewegen en zich niet snel bedreigd of onveilig voelen. Dat neemt niet weg dat de omgangsvormen op straat onder jongeren soms hard zijn. Een oudere autochtone respondent beschrijft het verschil met de tijd dat haar kinderen op straat waren. Er wordt niet meer op straat gespeeld; het is meer hangen en met elkaar etteren. Tijdens de interviews kwamen verschillende voorbeelden naar voren waarbij Surinaamse kinderen en autochtone Nederlandse kinderen zich gediscrimineerd voelden of op andere manieren hard in aanraking kwamen met jongens uit de buurt. Mijn zoon heeft het hier vroeger wel lastig gehad, hij werkte bij de supermarkt. Hij werd geterroriseerd, dan moest hij geld geven of iets pakken, anders zouden ze hem wel even opwachten. Ik moest hem dan ophalen. Ik heb het idee dat het nieuwe politiebureau wel wat werkt, daar ben ik wel echt heel blij mee. Tijdens de interviews met bewoners in Overtoomse Veld valt regelmatig de onmacht van volwassen op: Als je wat tegen ze zegt dan krijg je een brutale mond terug. Eigenlijk durf je dan niks meer te zeggen, want ze weten wat jouw auto is, ze weten waar ik woon. (…) Je kunt bepaalde dingen wel verwachten,
Een leeronderzoek aan de UvA laat overigens zien hoe complex ook daar de situatie is, complexer dan de media weergeven (Groot 2005).
omdat je weet dat die gebeuren. Als je naar buiten komt, word je wel eens omver gereden door een brommer, dan kun je er iets over zeggen, maar de volgende dag gebeurt het weer. Toezicht op straat door volwassenen, ook als het min of meer officieel geregeld is via initiatieven als buurtvaders of buurtconciërges, is ook niet altijd effectief: Ja, die lopen dan door de straat, vaak een Marokkaanse of een Turkse man en dan worden ze gewoon uitgelachen. Zeggen ze van: “ha, hij denkt dat hij politie is”. Dus die komen ook niet zo vaak hier in de straat. Jongeren op straat hebben veel onderlinge contacten, meer dan de volwassenen in de wijk. Vaak hebben de jongens elkaars mobiele nummer. Als er iets interessants te doen is op straat kan men elkaar bellen. De onderlinge omgangsvormen onder jongeren in Overtoomse Veld kunnen het best als een straatcultuur worden getypeerd10. Volwassenen blijken met de klassieke mechanismen van correctie en sociale controle weinig greep te krijgen op wat de jongeren op straat doen. Deze straatcultuur heeft weinig te maken met de kwesties uit de vorige paragraaf over immigratie. Het zijn wel vaak Marokkaanse jongeren, maar het is niet ‘de’ Marokkaanse cultuur die de omgangsvormen op straat bepaalt11. De ‘macht’ van de jongeren op straat groeit terwijl hun maatschappelijke perspectieven er niet beter Van Kempen 2003a; De Jong 2006. 10 De Jong 2006. 11 Idem
Probleemschets
29
op worden. Op straat lijken de jongeren in hun onmacht toch macht te hebben, maar het is een straatcultuur die hen niet helpt om de maatschappelijke perspectieven te verbeteren.
Extremisme Afgaande op de interviews blijkt de straatcultuur geen verband te houden met moslimextremisme. Een autochtone Nederlandse bewoner: Je ziet ze hier wel eens met burka’s lopen. En wat zeggen de Marokkaanse jongens, “kijk daar heb je zorro!” Dat zijn dan Marokkaanse jongens en die staan bij de kapper met me, en dan zien ze zo een in een burka aankomen, en dan lachen, gieren, brullen, “he zorro”. De moord op Theo van Gogh en het feit dat Mohammed B. uit Overtoomse Veld komt, heeft wel veel losgemaakt: ’s Nachts kwam ik hier bij de nachtwake, toen Van Gogh was vermoord en daar was een Marokkaanse jongen. Zegt ie, godverdomme, ik ben zo kwaad, ik ben zo verbitterd. Jullie wilden dat ik ging integreren, ik neuk andere wijven, ik gebruik dope, ik zuip…ik doe alles wat jullie doen. Ik ben geïntegreerd. En nou dat Van Gogh dood is ben ik opeens een buitenlander! Tijdens het onderzoek bleek een Marokkaanse geïnterviewde vrouw een kennis te hebben in een portiek verderop in de straat. De zoon van deze kennis was geradicaliseerd:
Die jongens is heel zwaar moslim. Lange baard, twee jurken over elkaar, op tijd naar de moskee, elke dag. Eerst was hij helemaal niet zo. Als ik bij zijn moeder binnenkom dan gaat hij weg. Blijkbaar zijn er boeken waarin staat “je mag niet met de vrouwen zitten want daar zit de duivel bij” of weet ik veel wat. Soms krijg ik van hem ook wel eens preken: “Ja maar die profeet heeft zo gezegd, en die...”. Daar kom jij niet tussen. De gedachte dat deze radicalisering van jongeren voortkomt uit de teruggetrokkenheid van de ouders uit de Nederlandse samenleving, zoals wel wordt gesuggereerd in de literatuur12, klopt volgens deze geïnterviewde niet. Wij hebben daar nooit iets van gehoord van onze ouders. En in Marokko wordt je er juist op aangekeken als jij er zo bij loopt met zo’n jurk en zo’n baard. Dat zijn alleen oudere mannen die dat doen. Die al een paar keer naar Mekka zijn geweest. (...) Dat vind ik heel erg dat ze zeggen dat het aan die ouders ligt. Dat is echt niet zo. Als je die moeder ziet. Die moeder spreekt heel goed Nederlands. Heeft het iets te maken met de jongeren op straat? Nee, nee, nee, juist helemaal niks Want als die jongens hier buiten staan zaterdagavond en luidruchtig zijn met harde muziek en drinken, dan komt hij naar buiten en dan zeggen ze van “hé, daar heb je die jongen van de moskee”.
12 Kleijwegt 2005
30
Een Amsterdamse Benadering
Anders dan de overige onderwerpen in deze probleemschets, is extremisme in Overtoomse Veld uitzonderlijk. Op grond van dit onderzoek kan geen verband worden geconstateerd met de straatcultuur onder jongeren, problematische gezinsverhoudingen en dergelijke. Extremisme is een complex verschijnsel dat zich niet laat herleiden tot zaken die voorkomen in stadswijken als Overtoomse Veld.
Kleine netwerken Over de contacten tussen bewoners bestaan veel misverstanden. Dat in Overtoomse Veld veel moslims wonen, wil niet zeggen dat zij onderling veel contact hebben. De geïnterviewde vrouw van Marokkaanse afkomst kan zich aan die veronderstelling ergeren. Een keer zei iemand: “kunt u dat niet tegen ze zeggen, jullie zullen toch ook wel ontmoetingplaatsen hebben voor jullie soort?” Ik zeg tegen die vrouw “pardon?” Maar dan hebben ze blijkbaar iets van: ‘ze zullen elkaar wel elke avond ergens ontmoeten’. Veel Nederlandse oude vrouwen die denken dat, van die vrouwen met die hoofddoeken hebben een eigen ding. Maar dat is helemaal niet zo. De netwerken zijn kleiner dan vaak wordt verondersteld. Zoiets als een Marokkaanse of Turkse gemeenschap hebben we niet op wijkniveau aangetroffen. Ook de familienetwerken zijn soms minder hecht dan wordt gedacht. We vroegen een Marokkaanse geïnterviewde of hij zijn broers en zussen vaak ontmoet.
Vroeger toen we allemaal jong waren wel ja. Iedereen heeft zijn eigen leven nu, en het wordt een stukje minder. Alleen bij gelegenheden, dan komen we met z’n allen. In dit opzicht wijkt het familieleven niet sterk af van dat in autochtone Nederlandse gezinnen13. Iets dergelijks geldt ook voor de houding ten opzichte van buren. De omgangsvormen in de portieken in Overtoomse Veld wijken in veel opzichten niet af van de stedelijke omgangsvormen zoals die in stadswijken met veel autochtone Nederlanders worden aangetroffen14. Je gaat goed met elkaar om, je zegt gedag en als er wat is dan bel je gewoon aan. Vind ik prima. Beneden woont een Marokkaanse jongen, een gezin. Naast hem woont een Turk. Hiernaast een Hollandse mevrouw. Boven ons woont een Marokkaan, naast hem een Hollandse mevrouw. Je komt elkaar voor de deur tegen, gedag zeggen en de rest gaat vanzelf dan. Alleen als er gelegenheden zijn, een feest of een geboorte of zo. Of trouwfeest. Dan nodigen ze je uit en dan ga je gewoon. Niet echt dat je aanklopt en kom maar even binnen. Alleen als je elkaar goed kent. Kijk een buurman van de overkant, daar heb ik goed contact mee. Hij komt bij mij koffie drinken en ik kom ook bij hem op de koffie of thee. In Marokko is dat heel anders. Wie er in het dorp wonen, is meestal familie. Daar 13 Van Marokkanen is bekend dat familienetwerken minder uitgebreid zijn dan onder Turken. Zie hierover bijvoorbeeld Sterckx en Bouw 2005. 14 Anderiesen en Reijndorp 1990; Blokland 1998; Metaal 2001.
Probleemschets
31
32
Een Amsterdamse Benadering
hoef je niets te vragen, je komt gewoon binnen. Als ik naar het platteland ga, ga ik niet zitten wachten totdat hij vraagt: “Kom even binnen,” nee, je gaat gewoon naar binnen. In de steden is het anders. In de steden is het precies hetzelfde als hier. De norm dat je netjes met elkaar omgaat maar de deur niet plat loopt, gold in de Westelijke Tuinsteden ook onder de autochtone bewoners in de jaren zestig15. De stedelijke omgangsvormen lijken in het huidige Overtoomse Veld echter nog een slag terughoudender: En je kunt zeggen wat je wilt, ik heb hier hartstikke leuke buren, maar echt contact, ook toen de kinderen klein waren heb je die hier niet. Kinderen vroeg je dan wel mee naar huis, maar mijn kinderen gingen nooit met andere mee. Het zou ook wel eens leuk zijn, als dat andersom is. Ook de bewonersadviseurs komen soms een afwachtende houding tegen als het gaat om contacten tussen buren. Mensen durven elkaar ook niet aan te spreken. Als je wel eens hoort hoeveel mensen er last hebben van de zoon van de ander terwijl ze zelf zonen hebben. Het is altijd de zoon van de buurvrouw. Zeg je dan wel eens wat tegen de vader of de moeder? “Nee hoor, dat niet.” Men corrigeert elkaar ook niet altijd, want het is de zoon van de ander. Maar ja, je kunt niemand corrigeren als je op een eiland woont.
15 Metaal 1994.
Bewoners van Overtoomse Veld leven eerder in kleine netwerken dan in grote gemeenschappen, en het lijkt erop alsof sommige bewoners deze netwerken voor bepaalde informatie ook graag klein willen houden. Sommige mensen kunnen grote geheimen meedragen, als gezin, als kind ook. Ouders kunnen gescheiden zijn, maar voor de buitenwereld mag absoluut niet bekend worden dat een naambordje veranderd is, want anders zouden mensen kunnen zien dat vader niet meer in het huis woont. Terwijl vader al twee, drie jaar niet in het huis woont. Informatie is voor sommige bewoners blijkbaar sneller gevoelig. De Marokkaanse man die zojuist de stedelijke omgangsvormen in Nederland vergeleek met de stedelijke omgangsvormen in Marokko, trekt zich liever niet teveel aan van dat soort gevoeligheid. Het doet er niet toe wat zijn afkomst is, als je iets dwarszit, zeg het gewoon. Helemaal boven woont een Marokkaans gezin met drie kindertjes, jongetjes en meisjes, die gooien ook af en toe wat in de tuin van de vierde verdieping. Mijn vrouw doet de was en hangt dat buiten aan het balkon en dan komt het allemaal op de kleding. Dus ik zeg jongens, meisjes doe dat niet. Ik heb een aantal keer de vader erop aangesproken. Volgens mij heeft dat vooral te maken met het gevoel. Je durft het wel of je durft het niet. Ik ben nergens voor bang. Maar er zijn heel veel mensen die het niet durven. Probleemschets
33
“Laat maar, laat maar.” Die zijn bang dat ze een grote mond terug krijgen. Of ruzies. De dagelijkse omgang in de portieken kan daardoor geladen worden. Het is meer dan een publieke afwijzing, men ervaart het als een persoonlijke aanklacht. Als de buurman had gezegd: “Meneer, uw zoon daar heb ik zoveel last van.” Dan zegt dat niets over de zoon, maar over de vader. Laatst had ik een moeder. Die zoon gedraagt zich als een crimineel, is pas neergestoken, vechtpartijen. Als ik haar daar op wijs, dan voelt zij zich aangevallen. Terwijl ik denk: “Die jongen is vijfentwintig jaar, dat is een volwassene.”
Rommel en collectieve verantwoordelijkheid Hier spelen kinderen, dus er komt wel eens wat vuil in de bosjes en dat ligt er dan. Dat mag dus wel wat beter. Vuilnisbakken zijn ook een probleem. Nu is die container weer vol, waarschijnlijk omdat de vuilnisman niet dat hele blok rond kan. Deze moeten vaker geleegd worden. En meer bakken, tja, er zijn wel bakken, maar vuil wordt vaak gewoon op de grond gegooid. Dat is vooral mentaliteit denk ik. Het zijn kleine dingen; spugen in het trappenhuis, verkeerd bezorgde post wordt verscheurd. Dan denk ik: we zijn wel met z’n allen verantwoordelijk voor onze eigen portiek. Het zijn geen grote dingen, maar als we het allemaal niet doen, dan is het zo veel prettiger.
Een geïnterviewde van Marokkaanse afkomst kan zich er ook flink aan ergeren. Net als hier die afvalcontainer, nou ze doen niet eens de moeite om die klep open te doen en de vuilniszak erin te gooien. Nee, ze klakken ’t er gewoon naast. En dan zie je dat en dan ga je die moeder of die vader erop aanspreken “was mijn kind niet”. Snap je, dus dat soort dingen. In de aanpak van stadswijken wordt meestal de vraag gesteld hoe in het algemeen de leefbaarheid kan worden verbeterd. Het probleem wordt daarbij onvoldoende precies verwoord. Het is niet een mentaliteitskwestie van alle bewoners gezamenlijk. De vraag moet worden gesteld waar het gebeurt en wie er bij betrokken zijn. In dit geval gaat het om bewoners met een gering gevoel van collectieve verantwoordelijkheid heeft voor hoe de straten en portieken er uit zien. Dat is iets anders dan royale kwalificaties in beleidsnota’s als een ‘gebrekkige sociale samenhang’ of weinig ‘sociale cohesie’, die het tot een probleem maken van de hele wijk, van alle bewoners. Achter deze begrippen schuilt de gedachte dat de buurt meer behoort te zijn dan een stadswijk met stedelijke omgangsvormen, en dat de oorzaak van de problemen is dat mensen niet méér contacten met elkaar hebben. Maar ook in wijken waar het uitgesproken netjes is heersen stedelijke omgangsvormen, waarin een zekere sociale afstand wordt gehouden tussen buren. De buurt is niet zozeer een integratiekader als wel een identificatiekader16. Het is een plek waar 16 Blokland 2005.
34
Een Amsterdamse Benadering
zij zich al of niet thuis kunnen voelen, mee kunnen identificeren. Dat rommel niet aan grotere, abstracte begrippen kan worden opgehangen, betekent niet dat het onbelangrijk is. Draagvlakvoor de aanpak van andere problemen kan alleen worden georganiseerd als hun voornaamste ergernissen zichtbaar aangepakt worden. Zo gaf een portefeuillehouder aan17 dat sommige straten in plaats van één keer per week, tegenwoordig twee keer per week bezocht worden door een schoonmaakploeg. In hoofdstuk 4 zal ter sprake komen hoe de overheid en andere organisaties in de wijk kunnen bijdragen aan de verbetering van de zichtbare problematiek, niet alleen met beter fysiek beheer, maar ook door middel van sociaal beheer, met uitvoerende professionals zoals een huismeester. Een geïnterviewde geeft aan dat de situatie daardoor verbeterd is. En zeker sinds hij hier rondloopt, daar ben ik heel blij mee. Hij is een soort tussenpersoon tussen de verschillende buren en portieken. Iedereen voelt zich altijd direct aangevallen als iemand ze ergens op aanspreekt, en dat is nu anders. Dit is een beleid dat zich specifiek richt op de makers van de rommel en hun gebrekkige gevoel van collectieve verantwoordelijkheid, zonder dat het probleem in de schoenen wordt geschoven van de andere bewoners.
17 Van Kempen 2003a, p 11.
Stedelijk samenleven Overtoomse Veld kent, net als andere stadswijken, een vrij hoge mate van stedelijke anonimiteit. Toch moeten verschillende vormen van contact tussen bewoners niet over het hoofd worden gezien. Toen de eerste immigrantengezinnen zich vestigden in de Westelijke Tuinsteden, wilde het nog wel gebeuren dat een van de autochtone Nederlandse bewoners zich over het gezin ging ontfermen. Dat verliep op een bevoogdende wijze, waarbij het gezin aan de hand werd genomen en uitgelegd hoe ‘alles hier hoort’18. Van dit type bevoogding is niet veel meer aangetroffen tijdens het veldwerk. Een oudere autochtone Nederlandse geïnterviewde speelt nog wel een helpende rol, maar dat is geen eenzijdige relatie meer. Ze zien mij als een bemoeial denk ik. Als een kindje geboren wordt geeft ik ze kleertjes en fruit. Ik geef ook hulp met formulieren, bijvoorbeeld met het borstkankeronderzoek. Maar ik mopper ook. Je moet wel beleefd blijven. Ze mogen ook op mij mopperen. Ze denken dat ik iets tegen hun heb omdat ze uit het buitenland komen maar dat is echt niet zo. Het is wel beter nu sinds ik de buurvrouw geholpen toen ze gevallen was met haar boodschappen, die heb ik toen overeind geholpen. (...) We helpen elkaar, maar dat doen we bij andere ook, dus in principe maakt dat niets uit. Ook de Marokkaanse buurman helpt de oudere mensen van hiernaast. Hij brengt altijd haar vuilniszakken weg en hij heeft haar een tijd verzorgd toen zij ziek in bed lag. 18 Bovenkerk e.a. 1985; Metaal 1995.
Probleemschets
35
Ook allochtone bewoners bieden buren hulp, misschien soms wel meer dan Nederlanders buren19. Toch zeggen de Marokkaanse respondenten de invloed van de (oudere generatie) Nederlandse bewoners soms te missen, al is men ambivalent over de die daar bij hoorde. Het is ook heel veel met mensen omgaan en zo. Niet alleen op school, het is gewoon heel veel met mensen omgaan die Nederlands spreken. Vooral met mijn klasgenoten. Kijk ik heb tot mijn zestiende op school gezeten en daar ging ik heel veel met Nederlandse jongens om. Als ik iets verkeerd zei, dan zeiden ze van “Nee, zo moet het.” Daar leer je van. Ondanks alle geschetste problemen in dit hoofdstuk, zijn er ook positieve ontwikkelingen te melden over Overtoomse Veld. In de eerste plaats bieden buren elkaar dagelijkse hulp. Dat geldt ook voor allochtone geïnterviewden die allochtone buren helpen die slecht Nederlands spreken. In de tweede plaats kan wat betreft de zichtbare problematiek niet worden gesproken van een totaal sociaal isolement; bewoners bemoeien zich met elkaar over de gang van zaken in het portiek en op straat, en spreken daarbij af en toe jongeren aan. Het zijn misschien niet veel contactmomenten, maar ze maken wel uit voor het ‘thuisgevoel’. Ten derde zijn veel bewoners in staat om een burenrelatie op te bouwen die bij incidenten en conflicten in het portiek de basis vormen voor een oplossing – en die relaties zijn soms hard nodig. Ten vierde vormen zich in de wijk ook contacten tussen allochtone bewoners, met name 19 Müller 2006.
36
Een Amsterdamse Benadering
vrouwen, die niet gerelateerd zijn aan het familienetwerk, maar bijvoorbeeld in de openbare ruimte rond scholen. En als ik dinsdagochtend mijn zoontje naar de peuterspeelzaal breng dan zitten we daar altijd met de moeders, dan blijf je tot negen uur kletsen. Vind ik gezellig. Dan zit je daar bij het water, die bankjes. Allemaal moeders komen dan. Ook van verschillende professionals horen we over het bestaan en de groei van dergelijke contacten. Deze nieuwe bindingen kunnen de horizon vergroten en mensen uit de eigen kring halen. Op die manier helpen de nieuwe contacten om vooruit te komen20. Onvoldoende samenhang in de wijk is niet het grootste probleem. Overtoomse Veld is méér dan een anonieme stadswijk; soms toch een beetje een integratiekader. Zes terreinen zijn in dit hoofdstuk besproken waarop zich problemen voordoen. Deze terreinen zijn naar voren gekomen uit interviews. Het is een bijzondere combinatie van gezichtvelden. Geen wijkbril, geen zorgbril, maar zorgvuldig kijken naar waar de problemen zich afspelen, wie daar bij betrokken kunnen zijn en welke gevolgen de problemen hebben.
20 Van der Zwaard 2000.
Achter de voordeur Achter de voordeur
37
3. Achter de voordeur Een studie naar de werkwijze en het bereik van huisbezoeken in Overtoomse Veld Stefan Metaal
Uitgangspunten Ambitieuze doelstellingen Het doel van deze deelstudie is om de huisbezoeken te evalueren; om te onderzoeken wat het ‘bereik’ is van het project onder de bewoners van Overtoomse Veld, met op de achtergrond de vraag of het project moet worden voortgezet en eventueel navolging verdient in andere stadsdelen. De huisbezoeken zijn als ‘huis-aan-huis aanpak’ onderdeel van het Sociaal Investeringsplan (SIP) van Stadsdeel Slotervaart. In deze studie richten wij ons op de huisbezoeken, niet op het Sociaal Investeringsplan in zijn geheel. Het stadsdeel heeft namelijk diverse projecten ondergebracht in het plan die niet met huisbezoeken werken en dus voor de evaluatie buiten beschouwing kunnen blijven. Het Sociaal Investeringsplan kent een eigen evaluatiesystematiek, die gebaseerd is op het zoeken naar meetbare resultaten. Op zeven dimensies zijn ‘meetbare ambities’ geformuleerd die moe(s)ten worden bereikt in de periode 2003-2006. We noemen er enkele. Op het vlak van opvoeding en onderwijs, moeten alle kinderen 24 uur ‘onder de pannen’ zijn, dat wil zeggen, dat er kinderopvang is voor iedereen die het nodig heeft. De ambitie voor sociale participatie luidt dat 95 procent van de bewoners ‘sociaal actief’ is. Het doel bij werk en inkomen is dat 75 procent van de bewoners werk of een eigen bedrijf heeft of Idem
38
Een Amsterdamse Benadering
bezig is met een opleiding. Op het gebied van veiligheid streeft men naar 60 procent minder meldingen van overlast en een afname van 60 procent van delicten als straatroof en inbraak. Elk jaar wordt bekeken hoe het er voor staat op deze dimensies, en welke meetbare bijdragen zijn geleverd door de huis-aanhuis aanpak en andere onderdelen van het Sociaal Investeringsplan. Voor een overzicht van de behaalde resultaten kunnen de jaarverslagen worden geraadpleegd; we beperken ons in dit onderzoek tot de hoofdlijnen. Een tweeledig streven Het SIP kent als een van zijn uitgangspunten het streven om bij de huis-aan-huis aanpak tegelijkertijd ‘massief’ en ‘vraaggericht’ te werk te gaan. Dit tweeledige streven beschouwen wij als kenmerkend voor de werkwijze van de huis-aan-huis aanpak in Overtoomse Veld. Met ‘massief’ wordt bedoeld dat men in principe alle bewoners benadert, en dat daarbij niet een specifiek deelterrein (werk, zorg) maar een breed scala van onderwerpen aan de orde komt. De bedoeling van het ‘vraaggericht’ te werk gaan is dat men op basis van iedere individuele situatie onderzoekt wat men voor het huishouden kan doen. Deze aanpak is niet geheel uniek in lokaal sociaal beleid, maar de combinatie is wel bijzonder. Aan de ene kant wil men – als vorm van assertief sociaal beleid, met enige drang en dwang - achter de voordeur komen om alle problemen op tafel te krijgen, aan de andere kant wil men zorgvuldig omgaan met de vragen die vanuit het huishouden komen. Idem
De huis-aan-huis aanpak gaat uit van een langdurige aanwezigheid in de wijk; de bewonersadviseurs, die huis-aan-huis aanbellen beschikken dan ook over een eigen kantoor. In het nu volgende wordt eerst bekeken hoe de huis-aan-huis aanpak in zijn werk gaat. Daarna wordt ingegaan op de vraag hoe ‘breed’ het bereik van deze werkwijze is onder bewoners, en ook hoe ‘diep’ die interventie gaat.
Huis-aan-huis Voorgeschiedenis Het begint in 1998 met een brief aan de Kamer van Walter Etty en Bram Peper bij de kabinetsformatie. Geconstateerd wordt dat kwetsbare groepen niet bij de voorzieningen terechtkomen: vraag en aanbod komen niet bij elkaar. De auteurs opperen als mogelijkheid om huis-aan-huis bezoeken te ondernemen, in probleemwijken, per complex, in combinatie met stedelijke vernieuwing. Voorwaarde is dat er meetbare doelstellingen zijn, en dat de instellingen naar wie wordt doorverwezen bij de financiering worden betrokken. Ook wordt medewerking verlangd van de corporaties. Walter Etty komt met de portefeuillehouder welzijn bij Stadsdeel Slotervaart (Harro Hoogerwerf) overeen om een pilot te beginnen in Overtoomse Veld. Een projectleider wordt aangewezen (Rob Sayers) en deze begint in 2000 met de eerste adressen. Er komt een projectorganisatie, met een eigen kantoor en personeel. De reactie van de bestaande instellingen was aanvankelijk niet erg positief. Moet je dat extra geld nu in projectbureaus gaan steken? Voor alle problemen die wij signaleren krijgen
we minder ruimte. Er komen meer organisaties bij en de stadsdelen gaan steeds meer aanbesteden. Er is gewoon een laag bijgekomen. Je maakt geen gebruik van de bestaande organisaties; we zitten midden in de samenleving! Maar de bestaande instellingen hebben de oplopende problemen in Overtoomse Veld niet voldoende kunnen stuiten, zo werd geredeneerd, en het Sociaal Investeringsplan kon beginnen met als belangrijkste onderdeel de huis-aan-huis aanpak. Inmiddels zijn goede relaties ontstaan met de instellingen en wordt van elkaars diensten gebruik gemaakt. Opzet van het project De bewonersadviseurs, vijf in getal, hebben een kantoortje in de wijk waar bewoners terechtkunnen met vragen. Daarnaast is er één keer per week een inloopspreekuren van schuldhulpverlening (Impuls) en de formulierenbrigade (DWI) in het kantoor. Het kantoor wordt door de mensen die er bekend mee zijn kortweg aangeduid als SIP. Dat geldt zowel voor professionals als bewoners. De bewonersadviseurs worden vaak de ‘dames van het SIP’ genoemd. Uit de interviews met de bewonersadviseurs blijkt hoe de werkwijze langzaam vorm heeft gekregen sinds 2001. In dat eerste jaar begonnen Angelique Rondagh en Soudia El Ghazaoui als bewonersadviseurs met het project. Twee dingen werden duidelijk: langsgaan met een vragenlijst en direct vragen naar problemen wierpen geen vruchten af. Ook werd besloten om vooralsnog uitsluitend vrouwelijke bewonersadviseurs in te zetten, met als doel om binnen te komen bij alle huishoudens.
Achter de voordeur
39
Een vrouw aan de deur is minder bedreigend, is de redenering. In deze periode is dus ook het tweeledige karakter van de aanpak ontstaan: enerzijds ‘massief’, binnenkomen bij alle adressen, en anderzijds ‘vraaggericht’, afgaande op de onderwerpen die door de bewoners worden aangedragen. De medewerkers zijn van verschillende herkomst. Ze zijn geworven via advertenties. In hun CV zit niet alleen ervaring met zorg en welzijn, maar bijvoorbeeld ook met administratieve functies in bedrijven met een cliëntèle met een gevarieerde culturele herkomst. Het opleidingsniveau moet minimaal HBO zijn; het gaat bovenal om sociale vaardigheden met bewoners. De huis-aan-huis aanpak werkt per complex. Om te beginnen neemt de organisatie contact op met de corporatie van het te slopen complex voor het adressenbestand. De koppeling aan renovatie heeft zowel praktische en financiële motieven: de koppeling genereert middelen die voor een dergelijk project anders niet beschikbaar komen en zij biedt een vertrekpunt bij de gesprekken, als praktische ingang, om uit te leggen dat men van deur tot deur gaat. Werkwijze aan de deur Volgens de bewonersadviseurs is het handig om met twee personen aan te bellen: een bewonersadviseur van Nederlandse en een bewonersadviseur van Marokkaanse of Turkse herkomst. Met een Nederlandse en een allochtoonse kan je de rollen het beste benutten. Iemand die vanuit ‘de cultuur’ kan redeneren vindt beter aansluiting terwijl een Nederlander dan meer de link vormt naar buiten toe. Met twee Marokkaansen
40
Een Amsterdamse Benadering
blijf je binnen een bepaalde denkwereld en wordt de link naar de wereld van werk en instellingen moeilijker. Twee Nederlanders werkt ook niet, want dan mis je aansluiting. Als de bewonersadviseurs op pad zijn, spreken ze ook in de portieken en op straat mensen aan als het vermoeden bestaat dat deze in het complex wonen. Als na herhaald aanbellen mensen niet opendoen, krijgen de bewoners een brief met een foto van het team en het adres en het telefoonnummer van het kantoor. Het hangt sterk af van het type bewoners welke strategie men aan de deur hanteert. Bij bewoners met enige opleiding en bij de meeste autochtone Nederlandse bewoners wordt uitgelegd dat men in het kader van de stedelijke vernieuwing alle adressen langs gaat. Er wordt dan ook uitleg gegeven over wat het Sociaal Investeringsplan inhoudt. Bij ongeschoolde bewoners, waar men zich vooral op richt, wordt die uitleg in eerste instantie achterwege gelaten. De adviseurs introduceren zich dan bijvoorbeeld als volgt. Wij zijn (voornaam) en (voornaam). We gaan langs alle bewoners in de buurt. Het is belangrijk om te weten of er wensen zijn in de buurt. Wat u van de buurt vindt, wat u zou willen. U kunt alles vragen. We zitten in de wijk, dus jullie kunnen altijd terecht. Het doel is hierbij om contact te leggen. Het maakt op dat moment niet zoveel uit wat het gespreksonderwerp is. Het idee is dat dan de vragen vanzelf komen, bij het volgende bezoek.
Hoe begin je een gesprek? Er hangt een wandkleedje uit Marokko. Je vraagt over het dorp in Marokko, naar jeugdherinneringen. Dan staan ze open. Hoe is het met de kinderen? De bewonersadviseurs krijgen door deze aanpak weinig negatieve reacties, omdat ze zich op het oog nergens mee lijken te bemoeien. Bij de eerste huisbezoeken is niet meteen duidelijk hoe de situatie in het huishouden is. Vaak zijn meerdere gesprekken nodig voordat de problemen op tafel komen. Door de open benadering wordt de kans groter dat dit als nog lukt. Soms komen mensen later langs op het kantoor en blijken er meer problemen te zijn dan men aanvankelijk dacht. Niet alle huishoudens leert men kennen via de voordeur. Wij hebben ook wel mensen leren kennen omdat we toevallig in de straat liepen. We zagen kinderen op straat tijdens de schooluren. En spreken ze aan: “He, zijn jullie leuk op straat hier aan het spelen?” Dat was het eerste gesprek. “Maar we wonen hier net en we hebben nog geen school.” Dus toen hebben aangeboden:“Wij willen wel eens met pappa en mamma praten en dan gaan we jullie helpen om een school te vinden.” We gaven een kaart mee en binnen een uur stond de vader voor de deur met de eerste hulpvraag. Drie typen huishoudens De huis-aan-huis aanpak richt zich niet uitsluitend op de grootste probleemgezinnen. Ten eerste zijn er huishoudens bij wie er niet zoveel aan de hand is, maar met wie wel gesprekken zijn gevoerd en die
soms om kleine adviezen hebben gevraagd. Bijvoorbeeld: men is op zoek is naar een voetbalvereniging voor een zoontje, of na twee bezoeken komt er een dochter langs voor een stageplaats. Ten tweede zijn er gezinnen waar iets tijdelijks aan de hand is, die na de introductie met een probleem komen dat met een doorverwijzing of hulp al snel op weg is geholpen. Dit zijn de gezinnen met zogenaamde ‘opstartproblemen’. In een wijk als Overtoomse Veld wonen veel immigranten die vaak te maken hebben met dergelijke aanvangsproblemen, en dus baat hebben bij dergelijke laagdrempelige professionele ondersteuning. Een belangrijk kenmerk van de huis-aanhuis aanpak bij dit tweede type is dat de bewonersadviseurs blijven langsgaan bij de adressen. Meer dan bij andere projecten treden de bewonersadviseurs voor een langere periode op als ‘casemanager’. Deze aanpak kan grote voordelen hebben voor de wijk en de instellingen. Volgens een van de bewonersadviseurs zijn er veel gezinnen die in een vroeg stadium met hun vragen kunnen komen, voordat de situatie escaleert. Vaak komt professionele ondersteuning pas als de situatie uit de hand is gelopen. Ten derde zijn er gezinnen bij wie het al eerder mis is gegaan: er is sprake van een opeenstapeling van problematiek, waarvan de schulden- en opvoedingsproblemen het meest in het oog springen. De buren hebben niet altijd in de gaten wat er precies aan de hand is, legt een bewonersadviseur uit. Je krijgt vaak het stempel probleemgezin als de buurt last van je heeft. Maar als het een probleemgezin is dat heel Achter de voordeur
41
42
Een Amsterdamse Benadering
gesloten is, achter de deur, wat eigenlijk niemand weet, dan wordt het niet zo ervaren als een probleemgezin. Terwijl dat juist vaak het echte probleemgezin is. Soms worden de problemen wel direct zichtbaar zodra men achter de voordeur is: We kwamen in een hele donkere huiskamer, en we werden min of meer gedwongen in de keuken te zitten, het was erg rommelig. En hij excuseerde zich dat hij aan het slapen was, het was ongeveer half drie ‘s middags. Ook als eenmaal contact is gelegd, gaat nog niet alles vanzelf. Veel huishoudens blijven problemen ontkennen. Soms wordt ronduit agressief gereageerd: Als ik niet in het tweede gesprek door hem heen had geprikt, had ik waarschijnlijk ook gezegd “Ik kan je niet helpen.” Maar dat is al heel vaak gebeurd in zijn leven. Dus hij heeft ook bij mij gezien hoe je kan praten met een instantie, ook als je het niet eens bent of wellicht boos bent, dat je met een rustigere houding toch datgene voor elkaar kan krijgen. Trajectplan De begeleiding van gezinnen is soms een kwestie van lange adem – ook als sprake is van zichtbare vooruitgang. Die mevrouw kan van niets, werkelijk niets, daar kan ik nu een gesprek mee voeren. Die leeft helemaal op. Die gaat naar taalles, die komt elke week langs op kantoor. Het gaat soms in hele kleine stapjes.
In veel gevallen kan de problematische situatie worden verbeterd. Niet alleen met doorverwijzingen naar instellingen, maar ook door de gezinsleden te begeleiden en met elkaar te laten praten. Zo ook in het onderstaande voorbeeld, waarbij de vader het gedrag van zijn zoon interpreteert als uitdagen: Vader zegt: “Je doet het om mij te pesten.” Ik (de bewonersadviseur, SM): “Hij doet het niet om u te pesten, want hij vindt het net zo erg.” Het is maar een klein detail, maar die details zitten bijna in ieder gezin. De bewonersadviseurs kunnen op deze manier veel betekenen voor gezinnen. Op een gegeven moment kwam de vrouw naar mij voor hulp: ze wilde scheiden. Op doorvragen van mij wilde ze niet scheiden maar eigenlijk het gedrag van haar man anders hebben. Niet dat schreeuwen meer en soms sloeg hij ook. Dat wilde ze niet meer. Ik heb daarop duidelijk kunnen krijgen of ze wel of niet wilde scheiden. Uiteindelijk wilde ze dat niet. Ik heb met vader en moeder daarop een gesprek gedaan op verzoek van moeder. En uiteindelijk bleken ze nog heel veel om elkaar te geven, maar wilden ze alleen het gedrag veranderen van elkaar. Soms kan het echter niet anders dan tot een breuk komen. De vraag is dan of er iemand is die in de gaten houdt hoe het daarna verder gaat. Waar moet je dan terecht met zo’n vrouw en de kinderen? Geen Nederlands praten, geen familie, de Nederlandse Achter de voordeur
43
maatschappij niet voldoende kennen, of helemaal niet kennen. Waar moet je dan heen? Bewonersadviseurs werken met een trajectplan. Per lid van het huishouden worden bepaalde doelen gesteld: kinderopvang voor de jongste, de moeder eerst een taalcursus, over zoveel jaar werk. Vader een computercursus, dan een betaalde baan. Op deze manier wordt een stappenplan opgesteld voor het hele gezin, met medewerking van dat gezin. De ervaringen binnen de huis-aan-huis aanpak wijken op dit gebied niet sterk af van de aanpak bij andere hulpverleners in dergelijke situaties, zoals maatschappelijk werkers. Behalve dat zij veel meer ‘outreachend’ werken: Je ziet meer als je bij mensen thuis komt. Je ziet ook de moeder die taal niet spreekt, je ziet hoe de ouders met hun kinderen omgaan, hoe een zoon niet naar school is. Wij zien het hele systeem. Het gaat om het hele gezin en alle aspecten van het leven. Vanuit deze gedachte om een zo compleet mogelijk beeld te vormen van het gezin, wordt ook het trajectplan gemaakt. Aandachtsgebieden Het brede spectrum van de aanpak geeft de bewonersadviseurs de mogelijkheid om alle problemen van het huishouden aan bod te laten komen. Op welke punten krijgen ze de meeste vragen?
Tabel 1 Vragen van bewoners (Stadsdeel Slotervaart 2004) Taalvaardigheid
237
Onderwijs, opvoeding en vrije tijd
550
Sociale participatie
131
Werk en inkomen
705
Veiligheid
158
Gezondheid en welzijn
208
Basisvoorwaarden
458
De meeste vragen liggen op het terrein werk en inkomen, in het bijzonder op het gebied van inkomensproblemen. Op de tweede plaats komen vragen op het gebied van onderwijs, opvoeding en vrije tijd. Daarbij is het aantal verwijzingen en andere ondernomen acties ongeveer gelijk verdeeld over problemen met school en kinderopvang, opvoedingsproblemen en opleidingsmogelijkheden. Veel vragen hebben ook betrekking op vrije tijd: zoals informatie over speelvoorzieningen voor kinderen en vrijetijdsactiviteiten voor volwassenen. Ervaringen met instellingen Hoe de huis-aan-huis aanpak verschilt van gangbare hulpverlening via de instellingen blijkt uit praktijkvoorbeelden. De bewonersadviseurs zien het vaak misgaan bij de hulpverlening door bestaande instanties door de bureaucratische procedures. Bij schuldhulpverlening bijvoorbeeld moet je van tevoren je inkomen op orde hebben, maar dat is iets dat juist deze mensen niet lukt. Veel professionele hulpverlening gaat uit vraagsturing in de verkeerde zin van het woord: alsof alle bewoners met een helder gearticuleerde vraag kunnen komen. Stadsdeel Slotervaart 2003; 2004.
44
Een Amsterdamse Benadering
Figuur 1 Aantal adressen en bezochte huishoudens per complex per 31-12-2005 350
326 Totaal complex
300
Bezocht 249
250
212 200
166 150
112 100
70
60
70
64
66
62
50 0
31
Da ge nra a d He t Oo s te n He t Oo s te n c o m ple x 187 c o m ple x 41 c o m ple x 40
R o c hda le c o m ple x 26
Natuurlijk willen de bewonersadviseurs vraaggericht werken of beter nog, probleemgericht. En dan is het een kwestie van professionaliteit om die problemen op tafel te krijgen: Die man kwam langs op kantoor met een formuliertje. Uiteindelijk bleek dat een van zijn kinderen door omstandigheden al een jaar thuis zat. Achter elke vraag zit een verhaal. Instellingen zijn niet altijd afgestemd op geduldig doorvragen. Vaak houden de problemen ook verband met elkaar, terwijl de instellingen slechts een deelgebied bestrijken. Dat geldt bijvoorbeeld voor schuldhulpverlening, de GG&GD, Bureau Jeugdzorg of het maatschappelijk werk. Elk bestrijkt primair een deelgebied. Er zijn soms veel personen die zich er mee bemoeien. Jeugdzorg kwam via de school binnen voor één kind, maar dat kreeg geen vervolg. Maatschappelijk werk had ook een dossier van de moeder en een andere dochter, maar had de ernst van de situatie toch niet goed in de
C o m ple x de Allia ntie
38 7
Eige n Ha a rd R o c hda le Zo m e rs B uite n Ove rige c o m ple x c o m ple x 1139 c o m ple x
gaten. De moeder aanvaardde ook geen hulpverlening. Al zijn er wel bezoeken geweest en dossiers aangemaakt, er is geen actie ondernomen. Het strandt vaak in procedures. Sommige probleemgezinnen hebben ook zeer gespannen verhoudingen met hulpverleningsinstellingen, die van elkaar niet weten dat de betrokken persoon daardoor uit beeld dreigt te verdwijnen: Hij was bij de sociale dienst weggestuurd omdat hij zich te agressief had gedragen. Met de sociaal raadslieden klikte het ook niet. Ik heb vervolgens contact gelegd met schuldhulpverlening van Impuls. En daar vertelden ze dat ze deze meneer eigenlijk ook niet meer wilden helpen, omdat hij zich een aantal keer niet aan de afspraak heeft gehouden. Ik heb ook met maatschappelijk werk gesproken. Die wilden hem in eerste instantie niet eens zien. “Die meneer moet eigenlijk gewoon naar een psychiater en dat was ook de afspraak. We kunnen niets meer voor meneer doen.” En hij weigerde dat. Hij heeft van het begin af aan gezegd Achter de voordeur
45
46
Een Amsterdamse Benadering
“Nee, want ik ben niet gek. Ik ga daar niet aan mee doen.” Later vertelde hij me ook dat hij wel degelijk bij een psychiater heeft gelopen, maar dat dat absoluut niet strookte met wat hij wilde. De huis-aan-huis aanpak komt problemen op het spoor die anders verborgen blijven. Ten tweede kunnen de bewonersadviseurs het geheel van problemen overzien, zonder zich te richten op een deelaspect. Ten derde besteden ze per huishouden veel tijd en aandacht om aan de problemen te werken. Bovendien zijn ze laagdrempelig omdat er geen procedures zijn die eerst moeten worden doorlopen. In veel opzichten is de huis-aan-huis aanpak uiteindelijk overigens wel weer afhankelijk van de reguliere instellingen. Huishoudens worden immers doorverwezen en vaak onderhouden de bewonersadviseurs ook zelf contacten met de instellingen. Zoals aangegeven reageerden de instellingen aanvankelijk niet erg positief op de komst van het SIP. Langzamerhand is echter de overtuiging gegroeid dat deze nieuwe aanpak wel effectief kan zijn.
Bereik Bereik in cijfers Het SIP werkt met een uitgebreid eigen evaluatiesysteem, het SIP-registratiesysteem. In de jaarrapporten wordt op basis van dit systeem verslag gedaan. Ten behoeve van dit deelonderzoek kregen wij beschikking over enkele cijfers van het nog te verschijnen jaarrapport over 2005. Andere gegevens zijn gebaseerd op het jaarverslag van 2004.
Het bereik kan groot worden genoemd. Afgaande op de jongste cijfers van het SIP voor het jaarrapport 2005, zijn per 31 december 683 huishoudens bezocht. Bezocht wil zeggen dat de bewonersadviseurs achter de voordeur zijn gekomen, een inschatting hebben kunnen maken van de situatie van het huishouden en in relatieve openheid deze huishoudens ook van advies hebben gediend. In Figuur 1 zijn de gegevens uitgesplitst per complex. Het bereik varieert per complex, maar komt gemiddeld uit op zo’n driekwart van de adressen. In de complexen rechts in de figuur is pas in het afgelopen jaar begonnen. De bewonersadviseurs geven aan dat zij in de complexen die zij enkele jaren volgen bij ongeveer een kwart van de adressen, ondanks de intensieve aanpak, niet binnenkomen. Daar staat tegenover dat het totale bereik van het project op de wijkbevolking opmerkelijk mag worden genoemd. In deze 683 bezochte huishoudens wonen in totaal 2216 personen. Per 1-1-2005 wonen in Overtoomse Veld in totaal 9617 personen. Daarmee is een substantieel deel van de wijkbevolking bereikt (23 %). De adressen waar men ondanks alle inspanningen niet binnenkomt zijn overigens niet geheel onbekend bij de bewonersadviseurs. Ze komen vaak in de portiek en spreken andere bewoners. Hoewel onder deze 25% waarschijnlijk veel probleemgevallen schuil gaan, hoeft dit niet voor iedereen in deze categorie op te gaan. Het kan namelijk ook gaan om mensen die maatschappelijk wel functioneren, overdag werken en daarom
Direct informatie vanuit het SIP-registratiesysteem. Het jaarrapport 2005 moet nog verschijnen.
Achter de voordeur
47
niet open (kunnen) doen. Of het kan gaan om mensen die langdurig op reis zijn of, en dat is wel problematisch, om illegale bewoning. Bereik in de breedte en in de diepte We lopen de boven onderscheiden drie types na. Van het eerste type, huishoudens met wie enkele gesprekken zijn gevoerd en die bijvoorbeeld om kleine adviezen hebben gevraagd, zijn er per portiek van acht huishoudens ongeveer drie. Van deze huishoudens kan men inschatten dat er verder niet zoveel aan de hand is. Voor de tweede categorie, met ‘startproblemen’ - waarbij het bijvoorbeeld gaat om financiële problemen van het huishouden, of hulp voor scholing van de jongeren – moet meer worden gedaan. Het betreft hier 2 van de 8 huishoudens op een portiek.. Ten derde zijn er dan de moeilijkere gevallen, de zogenaamde multiprobleemgezinnen. Die gevallen komt men niet in elk portiek tegen. De logische vraag is dan hoeveel van deze gezinnen voorkomen in de complexen, want de bewonersadviseurs schatten ook in dat zij wel véél van deze probleemgezinnen te spreken krijgen, maar niet elk probleemgezinnen. Deze vraag is aan verschillende bewonersadviseurs voorgelegd en zij komen telkens op dit antwoord uit: per portiek (acht woningen) kan ongeveer één huishouden in de bezochte complexen van Overtoomse Veld Noord worden bestempeld als een multiprobleemgezin. Een kanttekeningen bij deze berekeningen is op zijn plaats. Zoals aangegeven zijn sommige complexen minder uitvoerig bezocht dan andere, en daarnaast geven de bewonersadviseurs aan dat in sommige complexgedeeltes de situatie moeilijker
48
Een Amsterdamse Benadering
is dan in andere (moeilijker in termen van binnenkomen en in gesprek raken). Niettemin kan het bereik zeker ‘breed’ worden genoemd, in de zin dat een ruime meerderheid van de complexen is bezocht, dat van deze huishoudens gegevens zijn verzameld en dat ongeveer de helft van de bewoners met (kleine) vragen komt die door de bewonersadviseurs worden beantwoord. Interessanter is echter de vraag naar het bereik in de ‘diepte’ Afgaande op de interviews met de bewonersadviseurs, zijn de effecten van de huis-aan-huis aanpak het grootst voor de huishoudens die in een multiprobleemsituatie verkeren. Voor de bereikte gezinnen van dit type treedt de adviseur voor een langere periode op als casemanager, als een tussenpersoon bij wie men met vragen terecht kan en die ook contact kan opnemen of herstellen met de instellingen. We kunnen op basis van de casusbeschrijvingen concluderen dat het bereik in dit opzicht zeer ‘diep’ is te noemen. Een groot bereik dus, zowel in de breedte als de diepte, maar toch kunnen enkele kanttekeningen worden gemaakt. De bewonersadviseurs zijn op hun best met het helpen bij problematische gezinsverhoudingen en bij het vinden van de weg in de Nederlandse samenleving (taalles, activiteiten, uit huis zijn, toeleiding naar betaald werk). De bewonersadviseurs kunnen de situatie echter bepaald niet volledig oplossen. Het project hangt uiteindelijk af van de goede wil en professionele kwaliteit van de bestaande instellingen. Ten slotte is het succes sterk afhankelijk van de persoonlijk inzet van de huidige bewonersadviseurs. Een ander project met huisbezoeken heeft niet noodzakelijk hetzelfde resultaat.
Deelterreinen van bereik Tabel 2 Status van vragen: behaald en niet behaald
(Stadsdeel Slotervaart 2004) Behaald
Niet behaald
Taalvaardigheid
66
22
Onderwijs, opvoeding en vrije tijd
232
79
Sociale participatie Werk en inkomen
41
17
450
92
Veiligheid
40
11
Gezondheid en welzijn
13
25
158
26
Basisvoorwaarden
Bereik en probleemschets Leggen we de probleemschets van het vorige hoofdstuk naast de huisbezoeken. De huis-aan-huis aanpak is het meest effectief op het gebied van problematische gezinsverhoudingen en de financiële problemen van het huishouden. Ook de problemen op het terrein van immigratie krijgen een centrale plek binnen de aanpak, bijvoorbeeld bij gezinnen met opstartproblemen. Deze drie punten vormen het voornaamste werkterrein van het project. Wat betreft de straatcultuur zijn de huisbezoeken minder relevant. Jongeren worden via de gezinnen weliswaar bereikt en krijgen bijvoorbeeld stages aangeboden. Voor kinderen uit problematische gezinnen zijn de huisbezoeken ook belangrijk, maar voor hetgeen zich op straat afspeelt kunnen de huisbezoeken niet veel betekenen. Wat betreft de (te) kleine netwerken kunnen de huisbezoeken in eerste instantie niet veel veranderen. Wel kunnen gezinnen na verloop van tijd ook meer betrokken worden bij activiteiten buiten het eigen netwerk.
Als het gaat over rommel op straat en de collectieve verantwoordelijkheid daarover, is er geen directe rol weggelegd voor de bewonersadviseurs; zij zeggen dit terrein ook liever over te willen laten aan sociaal beheer. Ook op het gebied van stedelijk samenleven tussen verschillende bevolkingsgroepen in de wijk, is deze aanpak niet direct relevant. Het gaat hierbij meer op het vooruitkomen van individuele huishoudens dan om het samenleven. Hoewel hier een grote kanttekening past: als mensen hun eigen leven weer meer op de rails krijgen, uit zich dat vaak ook in een andere opstelling in de portiek en in de wijk. In die zin zijn vooruitkomen en samenleven met elkaar verbonden. Aankloppen en luisteren In de inleiding van dit hoofdstuk zijn de doelstellingen van het SIP genoemd. We constateerden dat de zeven doelen erg ambitieus zijn. Om twee voorbeelden aan te halen: op de dimensie taalvaardigheid en integratie moet 95 procent van de mensen de Nederlandse taal beheersen. Bij gezondheid en welzijn hoort een reductie 25 procent van de zorgconsumptie tot de ambities, alsook ‘een percentage van alcohol en drugsgebruik van minder dan 1 procent’. Deze doelen zijn niet alleen erg ambitieus, deels vallen ze ook buiten het directe bereik van de huis-aan-huis aanpak; veel andere factoren spelen hierin immers een rol. Dat er hoog wordt ingezet is niettemin prijzenswaardig. De voor de huis-aan-huis aanpak kenmerkende interventiemethode van ‘massief’ en ‘vraaggericht’ sluit hierop aan: een tweeledige strategie van aankloppen en luisteren. Enerzijds is deze aanpak niet vrijblijvend: het gaat om offensief sociaal beleid. Men Achter de voordeur
49
klopt aan, men dringt aan. Anderzijds wordt er ‘maatwerk’ geleverd; men houdt rekening van de specifieke omstandigheden van de betrokken huishoudens; men kijkt naar de mogelijkheden van die bepaalde persoon. En spreekt de mensen aan op wat ze kunnen, zodat ze langzamerhand hun eigen leven weer in de hand krijgen. Vanuit deze tweeledige strategie hebben de huisbezoeken een groot bereik, zowel in de breedte, als in de diepte.
50
Een Amsterdamse Benadering
Beheer op straat Beheer op straat
51
4. Beheer op straat Een studie over alledaagse verhoudingen en sociaal beheer in het Zuidwestkwadrant Stefan Metaal met medewerking van Mayke Zandstra en Femke Kloppenburg
Inleiding Ambities van sociaal beheer In het Zuidwestkwadrant in Osdorp concentreert het onderzoek zich op een sociaal beheerprogramma, waarbij professionals met beheertaken op wijkniveau worden geïntroduceerd en verder ondersteund. Tot deze lokale uitvoerende professionals behoren onder andere de huismeesters en complexbeheerders van de corporaties, de buurtregisseur, buurtconciërges en jongerenwerkers. Het doel is snel een beeld krijgen van wat er op straat gaande is, en direct stappen te ondernemen om een oplossing te vinden voor problemen. Ook in Slotervaart, Geuzenveld/Slotermeer en Bos en Lommer zijn vergelijkbare beheerprogramma’s opgezet. Specifiek voor de situatie in het Zuidwestkwadrant is dat het beheerprogramma op een bijzondere manier gerelateerd is aan de fysieke vernieuwing. Toen na de oplevering van de gerenoveerde complexen bleek dat veel van de problemen weer terugkeerden, realiseerde men zich bij het stadsdeel dat fysieke vernieuwing niet als vanzelf ook een verbetering van de sociale situatie met zich meebrengt. Stadsdeel Osdorp besloot om in het kielzog van de vernieuwingsoperatie een beheerprogramma te lanceren dat een aanzienlijke intensivering zou betekenen van het bestaande sociale beheer.
52
Een Amsterdamse Benadering
Het voornaamste element is het opzetten van een door het stadsdeel geleid samenwerkingsverband van verschillende uitvoerende professionals bij onder andere gemeente, politie en corporaties. Vanuit deze samenwerking tracht men problemen in de wijk zo snel mogelijk aan te pakken. Voor het sociaal beheer in het Zuidwestkwadrant is een doelstelling geformuleerd, namelijk: de bestrijding van sociaal-educatieve en maatschappelijke achterstanden en overlast en het vergroten van sociale samenhang en veiligheidsgevoelens. Dat getuigt van een hoog ambitieniveau. Naast deze brede doelstelling heeft het stadsdeel ook meer concrete lokale problematiek voor ogen. De problemen die terugkeerden na de vernieuwing komen voor een groot deel neer op hinderlijk gedrag van jongeren en de reactie daarop van bewoners. In dit deelonderzoek gaat onze aandacht vooral uit naar deze problemen in de openbare ruimte en de mogelijke invloed van sociaal beheer op die situatie. Waar in het vorige hoofdstuk het accent lag op wat er achter de voordeur gebeurt, zal in dit hoofdstuk dus de focus liggen op het dagelijkse leven in de straten van de wijk. Alledaagse situatie Het is steeds vaker in het nieuws: luidruchtig gedrag, vandalisme, intimidatie, criminaliteit, radicalisering, extremisme. Sommige jongeren op straat blijken een hele reeks van problemen te veroorzaken. Het nieuws richt zich daarbij vaak op dezelfde plekken. Osdorp staat bekend vanwege problemen met jongeren, net als de Diamantbuurt en Slotervaart. Stadsdeel Osdorp 2004a
Anders dan bij de problemen achter de voordeur, die in het vorige hoofdstuk zijn besproken, heerst over deze problemen op straat een sterk gevoel van urgentie. Er is een uitgebreide publieke discussie ontstaan over dit onderwerp. De richting die deze discussie aanneemt, wordt in hoge mate bepaald door dat gevoel van urgentie. De aandacht gaat voortdurend uit naar de meest ernstige situaties. Dat draagt niet bij aan een goed inzicht van de situatie in stadswijken zoals het Zuidwestkwadrant. Niet dat de problemen die zo fel worden bediscussieerd niet ernstig zijn. Waar het om gaat is dat de situatie in de naoorlogse stadswijken een problematiek kent, die weliswaar minder ernstig of nieuwswaardig is, maar wel degelijk aandacht verdient. Sociaal beheer, zoals dat bijvoorbeeld in Osdorp is ontstaan, is een poging van de lokale instanties om greep te krijgen op die minder opvallende maar toch belangrijke kwesties. Voor deze deelstudie is een keuze gemaakt om een relatief alledaagse situatie te onderzoeken, in een deel van het Zuidwestkwadrant dat sinds enkele jaren is vernieuwd. Het gaat in deze studie niet om de honderdvijftig meest ernstige draaideurcriminelen, of om de kleine groep jongeren die radicaliseert, of om ‘hot spots’ zoals de Diamantbuurt, waar een heel lastige groep zich ophoudt. De aandacht gaat hier uit naar de alledaagse verhoudingen tussen enerzijds de jongeren die zich regelmatig op straat bevinden, en anderzijds de omwonenden, die ook van de openbare ruimte gebruik maken en het gedrag van de jongeren waarnemen vanuit hun woning.
Jongeren in het Zuidwestkwadrant Vooraf zijn enkele opmerkingen over de jongeren in het Zuidwestkwadrant op zijn plaats. In Bijlage 6 zijn gegevens opgenomen die de situatie van de bevolking in Osdorp en het Zuidwestkwadrant illustreren. Wat opvalt is dat de vernieuwing weliswaar verandering brengt, maar geen wezenlijk verschil laat zien in de opbouw van bevolking in termen van allochtoon en autochtoon. Daarnaast voorziet O+S geen verdere toename van het aandeel jongeren in de bevolking.. Uit onderzoek in de Westelijke Tuinsteden, en ook uit ons veldwerk, blijkt dat op straat Marokkaanse jongens meestal de grootste groep vormen. Sommige onderzoekers verbinden het luidruchtige en hinderlijke gedrag van jongeren met de Marokkaanse cultuur, of specifiek de cultuur van het Rifgebergte, waarin andere noties van gezag en respect zouden bestaan en veel problemen voorkomen binnen gezinnen. Uit verschillende studies naar het gedrag van jongeren in de openbare ruimte blijkt echter dat ook de jongeren van autochtone Nederlandse afkomst zich anders gedragen dan vroeger. Ook al spelen culturele factoren een rol, het blijft onverstandig om bij voorbaat uit te gaan van culturele factoren. Er zijn namelijk ook andere factoren die van grote invloed zijn op de situatie in de openbare ruimte. Een van die andere factoren ligt mogelijk besloten in de openbare ruimte zelf, zoals deze gevormd is volgens de naoorlogse, modernistische stedenbouwkundige principes. Anders dan in de vooroorlogse stads Gemert en Fleisher 2002; Pels 2003; Werdmölder 2005. Karsten e.a. 2001; Emmelkamp 2004.
Beheer op straat
53
54
Een Amsterdamse Benadering
wijken kwamen er geen gesloten bouwblokken, zodat de openbare ruimte een grote maat kreeg en overal langs ‘meandert’ in de vorm van plantsoenen met lage bossages, parkeerterreinen, stoepen en rustige straten. Binnen deze open verkaveling bevonden zich nauwelijks eigen tuinen of andere afgesloten plekken die duidelijk privé waren. Tegelijkertijd was veel van de ruimte niet geheel openbaar te noemen, gesitueerd tussen de woningen, bedoeld als groene open ruimte en weinig geschikt voor spelende kinderen of hangende jongeren tot laat op de avond. Je zou kunnen zeggen dat de tuinsteden ontworpen zijn vanuit een idee van gemeenschappelijkheid. Dat blijkt ook als naar de eigendomsverhoudingen wordt gekeken: de corporaties en de gemeente hebben verschillende delen van de open ruimte in beheer. Intussen zijn de wijken meer stadswijken geworden, met een grotere stedelijke diversiteit in gebruik van de ruimte. De openbare ruimte bleef echter de openheid en ongelaagdheid houden. De ruimte is erg groot en moeilijker te beheersen, en niemand voelt zich verantwoordelijk voor het beheer. Reijndorp stelt om die reden dat een formalisering van de ruimte kan bijdragen tot een informeel gebruik van de openbare ruimte. Deze nuances maken duidelijk dat we niet te snel moeten zijn met conclusies over het gedrag van jongeren in de openbare ruimte. De situatie in het Zuidwestkwadrant vraagt om nauwkeurig onderzoek. Voor dit deelonderzoek naar het sociaal beheer in het Zuidwestkwadrant is niet voor een cijfermatige evaluatieve benadering gekozen. Hoeveel meldingen van overlast er zijn binnengekomen en behandeld, Reijndorp 1995.
wordt bijgehouden door het stadsdeel en de professionals die bij het sociaal beheer betrokken zijn. Nuttig als deze gegevens mogen zijn voor de praktijk, voor deze studie zijn ze minder relevant; op basis van die gegevens weten we nog niet wat er met die meldingen of behandelingen wordt bereikt. Net als in het vorige hoofdstuk, wordt vanuit een kwalitatief-sociologische invalshoek de situatie in de wijk nauwkeurig bestudeerd, om te kijken waar het programma landt. In dit geval gaat onze aandacht uit naar de situatie in de openbare ruimte; naar de alledaagse verhoudingen tussen de jongeren die zich daar regelmatig ophouden, en de omwonenden, die zich al of niet aan de jongeren storen. Vanuit deze blik op de situatie kan worden beoordeeld of het programma van sociaal beheer zinvol is binnen de omstandigheden in het Zuidwestkwadrant. Als eerste zal in dit hoofdstuk worden beschreven hoe in het Zuidwestkwadrant het sociaal beheer is opgezet en hoe het hier aan gerelateerde jeugdbeleid vorm heeft gekregen. We spraken met verschillende professionals en beleidsmakers (Bijlage 1). Vervolgens wordt verslag gedaan van het onderzoek onder jongeren en omwonenden (zie Bijlage 2 voor een uitleg van de methoden). Tenslotte zal stil worden gestaan bij het bereik van het sociaal beheer in het Zuidwestkwadrant en sociaal beheer als beleidsinstrument in stadswijken in het algemeen.
Stedelijke vernieuwing en sociaal beheer in het ZWK Voor dit onderzoek is binnen het Zuidwestkwadrant een kleiner gebied Beheer op straat
55
uitgekozen om ons op te concentreren. Het gaat om de appartementencomplexen aan de Hertingenstraat, Ekingenstraat en Lederambachtstraat, en de openbare ruimte daar omheen. Deze gebouwen worden door zowel ambtenaren als professionals aangeduid met het complexnummer dat de woningcorporaties eraan geven. Het Oosten heeft het meeste bezit in dit gebied en duidt dit aan als Complex 50. De fysieke vernieuwingsoperatie bestond hier uit een ingrijpende renovatie van dit complex, verdichting door middel van een nieuwe complex (de Drie Wachters) en een transformatie van de openbare ruimte. Voor dit onderzoek hangt de keuze voor dit gebied samen met de jongerenproblematiek die zich in dit gebied heeft voorgedaan, zowel voor als na de vernieuwing. Voordat kan worden ingegaan op de manier waarop het sociaal beheer is ingericht, is het van belang om te beschrijven hoe de vernieuwing gestalte heeft gekregen in dit gebied. Een ruimtelijke strategie In de jaren negentig had de stedelijke woningdienst (nu Dienst Wonen) studies gedaan naar mogelijkheden van vernieuwing binnen de Westelijke Tuinsteden die nog sterk in de sfeer lagen van renovatie. Besloten werd om vier voorbeeldprojecten aan te wijzen, waarvan het Zuidwestkwadrant uiteindelijk het snelste ging. Dat het tempo daar hoger lag blijkt wel uit het feit dat Overtoomse Veld Noord ook was aangewezen als voorbeeldproject. Zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven zijn de plannen voor dat gebied steeds herzien en wordt nu opnieuw een strategie uitgezet. Van der Klis 2001.
56
Een Amsterdamse Benadering
De stedenbouwkundige supervisor voor het Zuidwestkwadrant, Endry van Velzen, kan zich herinneren dat de gesprekken met de corporaties en stadsdelen in die tijd nog heel onbestemd waren; er was bijvoorbeeld nog geen programma met welke woningtypen er moesten komen. Oplossingen werden in die tijd nog gezocht in differentiatie binnen de bestaande voorraad, door bijvoorbeeld optoppen en aanbouwen. Ook binnen het Zuidwestkwadrant is in de loop van de tijd het ambitieniveau opgeschroefd. Van de drieduizend woningen zouden er aanvankelijk driehonderd worden gesloopt; vermoedelijk zal het uiteindelijke aantal op ongeveer achthonderd uitkomen. Volgens de supervisor is sindsdien in Nieuw West het accent steeds meer komen te liggen op het woningbouwprogramma. Voor het Zuidwestkwadrant stond de ruimte meer centraal. De principes voor deze ruimte zijn van belang voor de manier waarop deze later in gebruik is genomen. Het gebied waar Complex 50 en de Drie Wachters onderdeel van zijn, is georiënteerd op de rand waar nu het Stadspark Osdorp ligt. Daartoe zijn de poorten onder de woningen sterk vergroot. Een deel van de bebouwing is gesloopt, zodat langs de rand van het park de verdichting kon plaatsvinden door middel van nieuwe hoogbouw, de Drie Wachters. Onderdeel van de strategie was ook om de genoemde nadelen van de open verkaveling te ondervangen. In het nieuwe ontwerp werd een duidelijkere ‘geleding’ in de buitenruimte nagestreefd, met grenzen tussen wat openbaar en wat privé is. Het aantal open plekken is ingeperkt en in plaats daarvan werden tuinen aangelegd. Het meest opvallende resultaat van deze strategie vormden de kijktuinen rond Complex 50. De ruimte
is geprivatiseerd en alleen toegankelijk voor de bewoners van het bijbehorende complex. Rond de tuinen zijn grote hekken geplaatst. Aanvankelijk was het de bedoeling om binnen deze omheining voor de bewoners privé-tuinen aan te leggen, maar na overleg met de bewoners is gekozen voor collectieve tuinen. Vooral om deze reden wordt de functie van de opvallende hekken niet door iedereen op dezelfde manier begrepen. Ze zijn onderdeel van een ruimtelijke strategie, die tot doel heeft het gebruik van de openbare ruimte te vereenvoudigen. Teruggekeerde problemen en sociaal beheer Na de oplevering van Complex 50 en omgeving bleken verschillende problemen terug te keren in de wijk. zoals afval op straat, asociaal gedrag van jongeren en vandalisme. Tijdens de bouw van de Drie Wachters zijn veel ramen ingegooid en werden regelmatig jongeren waargenomen op de toen nog open verdiepingen. De speeltoestellen werden gesloopt en in de nieuwe portieken werd door de bewoners veel geklaagd over het gedrag van jongeren. Dit blijkt onder andere uit een beleidsdocument dat het stadsdeel vervaardigde, speciaal om deze kwestie aan de kaak te stellen. Bij het stadsdeel groeide het besef dat niet alle problemen zich laten oplossen door middel van fysieke vernieuwing, en dat te weinig aandacht was besteed aan de sociale infrastructuur. Vanuit deze gedachte is het ‘Interim Buurtbeheer’ opgezet, in combinatie met enkele nieuwe voorzieningen en een koerswijziging in het jongerenwerk. Het Interim Buurtbeheer Stadsdeel Osdorp 2004a.
wordt per vernieuwingsproject gefinancierd uit de grondexploitatie. In opzet is deze vorm van sociaal beheer een samenwerkingsverband tussen verschillende uitvoerende professionals bij onder andere gemeente, politie en corporaties. Door deze samenwerking tracht men problemen in de wijk zo snel mogelijk aan te pakken. Als onderdeel van het project heeft het stadsdeel een Coördinator Leefbaarheid en Veiligheid aangesteld. Deze richt zich op de overlastproblematiek op straat: het ‘blussen’ van ‘sociale brandjes’ in de wijk, dat wil zeggen, het snel reageren op meldingen van overlast. In het vervolg komt aan de orde hoe dit precies in zijn werk gaat. Groepen jongeren en jongerenbeleid De manier waarop Stadsdeel Osdorp het sociaal beheer heeft vormgegeven, komt niet alleen voort uit deze interpretatie van de vernieuwing. Het is onderdeel van een bredere strategie die betrekking heeft op de jongeren in het stadsdeel. Volgens de geïnterviewde professionals concentreren de problemen met jongeren zich op een aantal plekken. De belangrijkste groepen van dit moment zijn volgens het jongerenwerk te vinden bij het stadsdeelkantoor, in de wijk de Aker, op de Pieter Calandlaan, in de Wildemanbuurt, op het Dijkgraafplein, en rond Complex 50. De jongerenwerkers geven aan dat de meeste jongeren vooral ‘hangen’, voetballen wanneer mogelijk en vaak lopen te ‘stoeien en klieren’ met elkaar. Vaak zijn jongeren tot ’s avonds laat op deze plekken te vinden. Het sociaal beheer in Stadsdeel GeuzenveldSlotermeer kent een vergelijkbare constructie. Stadsdeel Osdorp 2004a.
Beheer op straat
57
58
Een Amsterdamse Benadering
Daarbij hoeft niet altijd sprake te zijn van hinderlijk gedrag, maar op de genoemde plaatsen komen ook veel meldingen binnen van uiteenlopende handelingen, waaronder lawaai, intimidatie, pesterijtjes, openbaar drugsgebruik en vandalisme. Criminele vergrijpen als beroving, tasjesroof en autoinbraak heeft door het gehele stadsdeel plaats en weinig met de genoemde plekken te maken, al wordt een klein deel van de jongeren met dergelijke vergrijpen in verband gebracht. In de media verschijnen regelmatig alarmerende berichten over de jongeren in Osdorp. Zo is veel aandacht besteed aan een groep die zich vaak op het Dijkgraafplein bevond. Volgens professionals ging het hier om ‘harde kern’-jongeren, die zich in het criminele circuit begaven. Door een gecombineerde aanpak van politie, justitie en het welzijnswerk, plus het feit dat de jongeren ouder en dus waarschijnlijk volwassener zijn geworden, zijn de problemen rond het Dijkgraafplein afgenomen. Jongeren worden naar jeugdgevangenissen of instituten als Den Engh of Glenn Mills gestuurd. Deze aanpak wordt wel omschreven als ‘de aanpak van de harde kern’. Volgens de professionals worden de problemen vaak in de pers overdreven. Er is, volgens hen, zeker sprake van problemen met jongeren in Osdorp, maar er zijn geen negen jeugdbendes, zoals een kop van een artikel in het Parool luidt10. Het stadsdeel heeft een schatting gedaan naar de mate van criminaliteit onder jongeren. Van de 6500 jongeren in Osdorp zouden er ongeveer 150 deel uit maken van een ‘naar
criminaliteit neigende groep’. De overlastgevende groep bestaat uit ongeveer 400 jongeren11. De Vrije Universiteit heeft een inventarisatie gemaakt in wat groter detail, waarin ook een uitspraak over het onderzoeksgebied wordt gedaan: in 2003 zouden ongeveer dertig jongeren regelmatig verblijven rond complex 50. Daarvan worden tien jongeren als hinderlijk omschreven, vijftien als overlastgevend en vijf als crimineel12. Deze en veel andere schattingen in termen van groepen, komen voort uit de ‘shortlistmethodiek’, ook wel de ‘methode Ferwerda’ genoemd. Met deze methode worden groepen jongeren in een buurt in kaart gebracht, waarbij een indeling in verschillende typen wordt gehanteerd, waaronder hinderlijke groepen, overlastgevende groepen en criminele groepen. Bij hinderlijke groepen gaat het om jongeren die rondhangen in de buurt, af en toe lawaai maken, soms iets vernielen, maar wel kunnen worden aangesproken op hun gedrag. Bij een overlastgevende groep betreft het jongeren die nadrukkelijker aanwezig zijn op straat en zich provocerend gedragen ten opzichte van voorbijgangers, vernielingen aanrichten en zich minder aantrekken van de reactie van buitenstaanders. Bij een criminele straatgroep is er sprake van een groep waarin een aantal leden zich schuldig maakt aan criminele activiteiten. Het gaat daarbij om jongeren die al een aantal keren met de politie in aanraking gekomen zijn, en er niet voor terugschrikken om geweld te gebruiken. De negen bendes uit het Parool-artikel zijn geen jeugdbendes, maar ‘criminele straatgroepen’.
Aanpak Problematische Jeugdgroepen Amsterdam-West 2004
11 Stadsdeel Osdorp 2004c
10 Het Parool 2004.
12 Osdorpse Lieverdjes, 2003
Beheer op straat
59
Het doel van de shortlistmethodiek is om overzicht te krijgen van de jongeren in de buurt, zodat betrokken partijen, zoals de stadsdelen, politie, justitie en jeugdzorg, gericht kunnen samenwerken. In Osdorp is in het verlengde van de methodiek een plan van aanpak opgesteld. Belangrijk daarbinnen is het signaleren en onderling melden van problematiek, onder andere via het ‘Netwerk 12 +’ van alle instellingen die met jongeren werken, inclusief politie en justitie, en via het Interim Buurtbeheer. In de aanpak speelt ook het jongerenwerk een rol, bijvoorbeeld door activiteiten aan te bieden om verveling tegen te gaan bij een hinderlijke groep. Een door het stadsdeel ingezette wijziging van het jongerenwerk is een niet onbelangrijk onderdeel van de manier waarop het stadsdeel de problematiek in wijken als het Zuidwestkwadrant wil aanpakken. De indruk was dat het jongerenwerk lange tijd stil heeft gelegen in de wijk. Het stadsdeel was weinig te spreken over het werk van welzijnsorganisatie Impuls op dit gebied13. Om die reden is Stichting KansWeb ingeschakeld, die nu het jongerenwerk organiseert. KansWeb richt zich zowel op ambulant als accommodatiegericht jongerenwerk. Voor het ambulante werk gaan jongerenwerkers ‘vindplaatsgericht’ te werk en zoeken de jongeren op straat op, of reageren op een melding vanuit deelnemers aan het Interim Buurtbeheer of het Netwerk 12 +. De ambulant-jongerenwerkers werken ook mee aan activiteiten zoals voetbaltoernooien om in contact te komen met de jongeren, waardoor jongeren mogelijk makkelijker aanspreekbaar zijn als er bijvoorbeeld sprake is van overlast. Het accommodatie13 Stadsdeel Osdorp 2004c
60
Een Amsterdamse Benadering
gedeelte bestaat uit het organiseren van diverse activiteiten in jongerencentra en buurthuizen. Dit zijn voornamelijk inloopactiviteiten. Naast het jongerenwerk van Stichting KansWeb lopen nog verschillende andere projecten. Zo zijn er sportvaders actief in de buurt, een project waarin de Vrije Universiteit betrokken is. Door de aanleg van bijvoorbeeld voetbalkooien is er meer ruimte voor jongeren om te sporten. Bij Nieuwe Perspectieven wordt met behulp van intensieve trajectbegeleiding getracht de jongeren weer op het rechte pad te krijgen. Beware Watch Out is een project waarbij (voormalige) probleemjongeren surveilleren in onder andere winkelcentra. Verder is Impuls actief op het gebied van trajectbegeleiding voor jongeren (gericht op opleiding en werk) en naast theater de Meervaart is sinds kort Studio W.E.S.T. gevestigd waar jongeren workshops of cursussen kunnen volgen in muziek, dans, theater of nieuwe media. Al met al heeft het stadsdeel flink geïnvesteerd in deze vernieuwing van het jongerenbeleid. Opvallend is vooral het streven om tegen te gaan dat de verschillende instanties slechts in eigen kring beleid maken of activiteiten organiseren. De verbinding met het sociaal beheer springt daarbij ook in het oog. Hoe dit in de praktijk werkt zal verderop worden beschreven. Als eerste wordt het nu tijd om te bekijken hoe de verhouding jongeren en omwonenden zich heeft ontwikkeld in het onderzoeksgebied.
Alledaagse verhoudingen tussen jongeren en omwonenden In dit onderzoek ligt de nadruk niet op de meest problematische jongeren. Dat is deels een effect van de keuze voor het onderzoeksgebied rond Complex 50, waar zich eerder ‘hinderlijke’ jongeren begeven dan ‘criminele’ in termen van de genoemde shortlistmethode. Het is echter ook een bewuste keuze. Een beschrijving van een meer gemiddelde situatie is naar ons idee nuttig om vat te krijgen op de problemen die misschien minder ernstig zijn, maar wel vaker voorkomen. Gekeken is naar het dagelijkse leven van de bewoners en jongeren en hun interacties in de wijk14. Vraaggesprekken zijn gevoerd met jongeren die regelmatig op straat te vinden zijn rond Complex 50, dat wil zeggen tussen de verschillende stroken en de ruime onderdoorgangen onder de gebouwen, in het bijzonder rond het buurthuis de Ossejan, waar een inloop voor de jongeren verzorgd wordt door het jongerenwerk. Daarnaast is gesproken met bewoners van deze complexen over hun ervaringen met de jongeren. Aan de hand van deze gesprekken wordt een beeld geschetst van de manier waarop jongeren en omwonenden met elkaar samenleven, welke problemen zij daarbij ervaren en in hoeverre dat is veranderd sinds de vernieuwing. Daarnaast is ook met enkele gerichte observaties bestudeerd waar de jongeren elkaar precies ontmoeten en wat ze doen met elkaar. Aan de jongeren werd ook gevraagd hoe hun contact met andere jongeren uit de 14 Het veldwerk in deze paragraaf is in het kader van dit deelonderzoek voor het grootste deel verzorgd door student Mayke Zandstra die er haar Masterscriptie Sociologie aan heeft gewijd. Zie voor meer details Zandstra 2006.
buurt was. De geïnterviewde jongeren kennen elkaar allemaal. Voor een buitenstaander zouden ze één grote groep vormen. Volgens sommige is daar ook sprake van, want iedereen kent elkaar. Maar anderen geven aan een kleiner vast groepje te hebben. De meisjes hebben een vast groepje vriendinnen en de jongens zeggen een groepje vrienden te hebben variërend van vijf tot vijftien man. Deze groepen lijken voornamelijk gebaseerd op leeftijd, waar je woont en geslacht. Er lijkt meer sprake te zijn van een kluwen jongeren bestaande uit diverse losse groepjes, dan echt aparte vaste groepen15. Jongens van Marokkaanse afkomst vormen de meerderheid op straat in het onderzoeksgebied, gevolgd door Turkse en autochtone Nederlandse jongens. Meisjes zijn minder op straat te vinden. In de Aker zijn daarentegen voornamelijk autochtone Nederlandse jongeren op straat te vinden, waar ook wat meer meisjes bij zijn. Buiten als ‘thuis’ Wanneer de jongeren buiten zijn is het niet alleen maar hangen wat de klok slaat. De jongens geven aan dat voetballen de favoriete activiteit op straat is voor hen. Zes jongeren noemen hangen of chillen als een activiteit op straat. Verder noemen ze fietsen, winkelen, spelen, praten, roken en blowen. Uit de observaties viel op dat de jongeren bijzonder actief overkomen op straat. Vooral wanneer een grote groep op straat is, wordt er veel gevoetbald, gestoeid of gefietst. Vooral de vrijheid die ze op straat hebben is voor hen belangrijk. Thuis moet je 15 Zie Bijlage 2 voor een uitleg van de gevolgde methode.
Beheer op straat
61
respect voor je ouders hebben en is het saaier dan op straat. Een 16-jarige jongen, die regelmatig op straat te vinden is, zegt hierover het volgende: Thuis gedraag ik me anders, ik heb respect voor mijn ouders, dus daar gedraag ik me naar. Buiten heb ik meer vrijheid en ontmoet ik me vrienden. Ik gedraag me op straat dus anders, niet dat ik geen respect heb voor anderen, maar wel anders dan thuis. Doordat sommige jongeren op straat het voornaamste deel van hun vrije tijd doorbrengen, voelt de straat voor hen als thuis. Een jongen van 17 jaar oud die graag op straat te vinden is ervaart dat als volgt: Niet dat ik het niet leuk vind thuis. De jongens van de buurt zijn net als mijn broers. Ik ben met sommige opgegroeid vanaf vijf, zes jaar. En nog steeds. Toen was ik altijd op straat en nu nog steeds. Het is net alsof buiten voor mij thuis is. Als ik in huis ben, is dat om te eten en te studeren en dan weer naar buiten.
Drie typen reacties van omwonenden Slechts twee respondenten geven aan op dit moment duidelijk overlast te ervaren van de jongeren op straat. Een buurtbewoner van 45 jaar oud over de huidige vorm van overlast: Het niveau waarmee ze lawaai maken, zo ben ik niet opgevoed. (..) En verder verstoren ze vaak de activiteiten in de Ossejan, door op het raam te kloppen en dergelijke. Dat is toch een vorm van overlast. De botheid, de onbeschoftheid
62
Een Amsterdamse Benadering
en de onbeleefdheid in de gewone onderlinge omgang, dat is gewoon vervelend en daar moet je op een bepaalde manier mee om kunnen gaan. (..) En hier worden ook wel eens vrouwen belaagd. Ook is er een keer iemand beroofd. En de algehele sfeer op straat is gewoon niet leuk, omdat die Marokkaanse jongens gewoon bot zijn. Naast deze twee bewoners is er een categorie van bewoners die weet dat er overlast is (voor andere omwonenden), maar zegt daar persoonlijk niet echt last van te hebben. Het zijn mensen die nee antwoorden op de vraag of ze overlast ervaren, maar later toch een aantal voorbeelden van overlast in hun verhaal geven. Voorbeelden van overlast die worden gegeven zijn: lawaai, onbeschoftheid, stenen gooien, voetballen tegen portiek, brutaal, ‘je kan er niets van zeggen’, rokende jeugd in park, vernielingen, verstoren activiteiten Ossejan, territoriumgedrag op straat, blowen in de portieken en het vuilnis in het park. Dan is er nog een derde categorie van bewoners die helemaal geen overlast ervaart en zich zelfs soms niet lijkt te kunnen voorstellen waar men zich druk om maakt. Daarbij gaat het niet alleen om buurtbewoners die ver weg van de poort (onderdoorgangen) wonen. Een bewoner van een galerijwoning boven de poort geeft aan die drukte op straat wel gezellig te vinden. Een bewoonster van een benedenwoning die het dichtst bij de poort ligt, zegt ook nooit overlast te ervaren. Hieruit blijkt dat het ervaren van overlast sterk verschilt tussen de geïnterviewden. Een 80-jarige galerijbewoner: De buurvrouw die komt wel eens naar ons toe en dan zegt ze: “Ja, ik kan niet
slapen, want ze zijn aan het voetballen”. Ja, wat moeten wij daaraan doen? Wij hebben daar niet zoveel last van hoor. Je hoort ze wel, maar wij slapen er gewoon doorheen. Wij zijn dat gewoon gewend, misschien zijn we toleranter, ik weet het niet hoor. En een andere respondent: Je hebt natuurlijk het verschil tussen mens en mens, want je hebt mensen die ergeren hun eigen overal aan en je hebt mensen die vinden dat dan wel vervelend, maar ja, daar laten ze het dan ook maar bij. Wat als overlast wordt gezien en wat niet varieert dus sterk. Sommige omwonenden hebben veel moeite met de brutaliteit van jongeren en andere weer niet. Het is lastig om het begrip overlast te gebruiken voor feitelijk gedrag. Om van overlast te kunnen spreken is gedrag van jongeren èn ervaring van omwonenden nodig16. In vergelijking met eerdere onderzoeken valt op dat de oudere autochtone bewoners zich goed hebben aangepast aan de bevolkingssamenstelling van hun buurt. Van vervreemding van hun buurt lijkt geen sprake te zijn. Men lijkt eerder ‘streetwise’ te zijn dan voorheen17. De reactie van de jongeren De geïnterviewde jongeren geven bijna allemaal aan wel eens contact te hebben met volwassenen die in de buurt wonen. Vaak zijn dit buren of vrienden van hun ouders.
16 Zie ook Schuyt 1995. 17 Müller en Van Til 1998; Groot 2005.
De meeste jongeren zeggen weinig negatieve ervaringen te hebben met buurtbewoners die in het gebied wonen waar zij vaak op straat zijn. Volgens sommige jongeren was het vroeger anders, maar zijn de buurtbewoners nu gewend geraakt aan de jongeren. In de media en in onderzoeken wordt vaak aangegeven dat de Marokkaanse jongeren zich buitengesloten voelen. Van dit soort gevoelens is uit de interviews met jongeren weinig gebleken, voor zover dat althans de buurt en de omwonenden betreft. Een geïnterviewde jongen somt in het volgende citaat kort zijn ervaringen op. Hij heeft het gevoel lastig te worden gevallen door de politie, die steeds zijn identiteitskaart wil zien en ook werk vinden is moeilijk. We hebben weinig te doen. Ik wil ook werken, maar ik word nergens aangenomen. Ik heb een paar keer gesolliciteerd, maar niemand neemt me aan. De meeste geïnterviewde jongeren voelen zich wel eens buitengesloten; dat is vooral als ze naar de stad gaan, bij de discotheken, en op de arbeidsmarkt. In het dagelijks leven in de buurt hebben ze naar eigen zeggen weinig te maken met vooroordelen. Vooral de wat oudere jongens voelen zich soms opgejaagd. Zij vinden dat mensen niet hoeven te klagen wanneer ze alleen maar ergens staan en vinden het belangrijk om met respect behandeld te worden. Je oogst wat je zaait Een opvallende uitkomst van de interviews die zowel bij bewoners als jongeren naar voren komt, is de waarde die wordt gehecht aan wederkerigheid. Een 47-jarige bewoonBeheer op straat
63
ster die al twintig jaar in de buurt woont drukt het als volgt uit: Ja, je oogst wat je zaait. Ik groet iedereen en iedereen groet vriendelijk terug en als ik van de Carnavalsvereniging om twee uur ’s nachts in mijn eentje naar huis wandel en dan staat er een groepje jongeren te hangen op de brug en dan zeg ik gewoon goedenavond of goedenacht en dan krijg ik keurig goedenavond terug. Ik heb nog nooit problemen gehad. Een ouder stel dat sinds de vernieuwing bovenin een van de complexen in een ‘optopwoning’ woont: M: Maar met die kinderen dat begint jong. En die kinderen, ik ken ze niet van naam hoor, want met die buitenlandse namen... Dat is erg moeilijk. Maar die kinderen, of ik aai zo over hun bollen dan zeggen ze: die meneer die is aardig en die vrouw die is ook aardig. V: Dus doe aardig tegen die jongens en die kinderen en dan krijg je een aardig woord terug. Jongeren ervaren dit ongeveer hetzelfde. Volgens de jongeren zijn ze best aanspreekbaar op hun gedrag, mits mensen dat maar met ‘respect’ doen. De meeste jongeren geven aan dat wanneer iemand hen normaal behandeld, zij ook normaal zullen reageren. Als iemand scheldend op hen afkomt, zullen ze terug schelden. Een 17-jarige jongen vindt het een groot verschil maken hoe iemand hem benadert: Met sommige buurtbewoners maken we wel eens een praatje en sommige
64
Een Amsterdamse Benadering
buurtbewoners schelden en schreeuwen naar ons. Als iemand normaal tegen ons doet, dan ben ik ook relaxed tegen hen, maar soms schreeuwen ze gewoon oprotten. Ja, dan scheld je maar wat je wilt, maar daar trek ik me toch niets van aan. Ik ga alleen weg als ik vind dat iemand gelijk heeft. Een 14-jarige jongen over respect: Soms worden we wel weggestuurd wanneer we onder een portiek staan. Als ze het aardig vragen gaan we weg, maar als ze het boos vragen dan kan er wel ruzie ontstaan. ‘Respect’, zoals de jongeren het noemen, is heel belangrijk voor ze. Als mensen ergens last van hebben, moeten ze dat op een respectvolle manier duidelijk maken. Dan zullen ze misschien luisteren, anders niet. Of ze echt luisteren wanneer iemand hun respectvol benaderd, is uit de observaties niet geheel duidelijk geworden. Opvallend is wel dat er niet helemaal sprake lijkt te zijn van tweerichtingsverkeer. De buurtbewoners vinden dat de jongeren met respect benaderd moeten worden en de jongeren vinden dat zij zelf ook met respect behandeld moeten worden. Maar aan de andere kant wordt er weinig gezegd over het respectvol behandelen van buurtbewoners. De paar omwonenden die overlast ervaren, geven wel aan dat de jongeren brutaal en asociaal zijn in hun gedrag, maar de overige bewoners besteden hier weinig woorden aan. De jongeren geven wel aan respect te hebben voor hun ouders en oudere familieleden, maar ze noemen verder niet in hoeverre zij respect hebben voor andere bewoners. De enige wijze waarop dit naar voren komt is
dat sommige jongeren aangeven ‘rekening te houden’ met de omwonenden. Straatcultuur Voor de meeste geïnterviewden betekent het handelen van de jongeren geen overlast. Ze houden zich in het algemeen afzijdig van de jongeren, waardoor er geen reacties over en weer kunnen ontstaan. Evenwel kan uit de antwoorden van de meerderheid die op deze manier zelf geen overlast lijkt te ervaren, wel worden opgemaakt dat zij zich ‘weerbaar’ opstellen op straat. Het gedrag van de jongeren vraagt blijkbaar wel om een alledaagse strategie van de omwonenden. Men begrijpt dat andere bewoners bepaald gedrag wèl als overlast zullen zien. De alledaagse verhoudingen tussen jongeren en omwonenden in het Zuidwestkwadrant moeten desondanks niet al te negatief worden geïnterpreteerd. De jongeren stellen zich niet ‘normloos’ op naar bewoners, en de omwonenden zijn niet voortdurend aan het klagen. Overlast blijkt een zeer relatief begrip te zijn in deze context. De meldingen die binnen komen bij het stadsdeel of andere instanties, zijn niet een afspiegeling van de bevolking. Wat echter ook naar voren komt uit het onderzoek is dat het gedrag op straat van de jongeren wel degelijk om een zekere strategie van de bewoners vraagt, zonder dat het gedrag door deze bewoners direct wordt veroordeeld. Er kan gesproken worden van een straatcultuur onder de jongeren18, die wordt gekenmerkt door een hoge mate van activiteit.
18 De Jong concludeert dit over de situatie in Slotervaart (te verschijnen 2006).
Verbetering De situatie zoals die in het voorgaande is beschreven, is van recente datum. De meeste omwonenden menen dat de jongerenoverlast net na de vernieuwing veel erger was. Overal werden ramen ingegooid, speeltoestellen werden meteen vernield en in de portieken van de complexen werd geblowd door jongeren en vuilnis achter gelaten. Het is merkbaar rustiger op straat. De buurtbewoners hebben het gevoel dat de aanpassingen die in eerdere fase zijn aangebracht werken, zoals de camera’s die geplaatst zijn na vernielingen in een portiek, en het afsluiten van de portieken. Verder heeft de verhuizing van de coffeeshop de overlast doen afnemen. Ook de meeste jongeren vinden dat het wel beter is geworden in de wijk. Hiervoor worden verschillende factoren genoemd. De belangrijkste is het jongerenwerk. Volgens eigen zeggen komt het door verveling dat jongeren dingen vernielen. Dat gebeurt nu, ook volgens de jongeren, minder. Verder waren volgens een aantal van de huidige jongeren in voorgaande jaren meer oudere jongeren in de buurt te vinden. In hoeverre deze verbetering van de situatie toe kan worden geschreven aan het sociaal beheer is niet op voorhand duidelijk. Veel van de (kleine) maatregelen die hier zijn genoemd, hebben een relatie met sociaal beheer: meldingen komen terecht bij de coördinator, de huismeesters berichten over schade, en een deel van de maatregelen is ook door deze lokale professionals voorgesteld. De meeste bewoners zijn echter niet bekend met sociaal beheer in het algemeen, en ook niet met de meeste professionals die in de wijk rondlopen. De meerderheid van de geïnterviewden kent wel de huismeester van complex 50, maar Beheer op straat
65
slechts enkele bewoners hebben contact met de buurtregisseur en verder kennen ze eigenlijk ook niemand van een instantie of de gemeente. Dat neemt niet weg dat de verbetering wordt opgemerkt, en op een of andere manier wordt wel vermoed dat het niet vanzelf zo is gekomen. Een 65-jarige omwonende: Ik heb de indruk dat met rottigheid, degene die daar aan moeten werken, dat er wel wat aan gedaan wordt, zonder dat wij dat nou echt merken. Ook de jongeren ervaren verbetering, maar doelen daarbij vooral op de fysieke vernieuwing. De jongeren voelen zich in de buurt wel thuis. De meeste wonen hier hun hele leven al en Osdorp is hun wijk. De meeste jongeren zijn blij met de vernieuwing die er plaats heeft gevonden. Het is netter geworden, mooier, de woningen zijn groter geworden en er is minder criminaliteit. Een 18-jarige jongen: Ik vind het wel een verbetering. Het ziet er nu wel beter uit. Die huizen die we eerder hadden was niet een pretje. Het leek net op een getto uit Amerika. De huizen waren beklad. De deuren waren kapot. Ramen waren kapot. Het is nu wel mooi ja. Er werd de bewoners ook gevraagd wat ze van de vernieuwingen in de openbare ruimte vonden. Over de kijktuinen zijn de meningen verdeeld. Sommige vinden ze niet mooi, slecht onderhouden of vinden dat de hekken juist uitnodigend werken om overheen te klimmen. Andere mensen
66
Een Amsterdamse Benadering
vinden de kijktuinen wel mooi en goed onderhouden. Conclusies uit het veldwerk Hoewel je na alle berichten uit de media zou verwachten dat het geen pretje zou zijn om in een dergelijke buurt te wonen, lijken de bewoners over het algemeen vrij positief te oordelen over de buurt. Ook met de vermeende overlast lijkt het mee te vallen. Veel buurtbewoners beschikken toch nog over een dosis tolerantie en steken de hand ook in eigen boezem: je oogst wat je zaait. De jongeren zijn over het algemeen ook redelijk positief over de buurtbewoners, hoewel af en toe met een kritische ondertoon. De jongeren geven aan dat respect voor hen heel belangrijk is en dat blijkt een soort toverwoord. De openbare ruimte lijkt nog niet te zijn verworden tot een niemandsland waarin niemand elkaar kent of ziet. Er is nog steeds sprake van interactie tussen jong en oud, Nederlanders en Marokkanen. Daar staat tegenover dat de straatcultuur onder de jongeren wel vraagt om enige strategie van de omwonenden. Vanuit de alledaagse verhoudingen kunnen jongeren en omwonenden op een ‘werkbare’ manier samenleven in de wijk. Maar de omwonenden zijn niet altijd in staat om jongeren te corrigeren voor gedrag dat zij als hinderlijk of gevaarlijk zien, en omgekeerd kunnen de jongeren ook niet altijd bogen op vertrouwen van de bewoners. Voordat wordt ingegaan op de mogelijk rol die sociaal beheer kan hebben in deze situatie, zal nu eerst worden ingegaan op de praktijk van de professionals.
Werkwijze van het sociaal beheer De uitvoerende professionals die bij sociaal beheer zijn betrokken, hebben een eigen
taakstelling vanuit hun organisaties. De functies van de buurtregisseur en de huismeester zijn door respectievelijk de politie en de corporaties opgericht om greep te krijgen op de dagelijkse realiteit op straat. In de uitoefening van deze functie zijn de professionals relatief zelfstandig. Deze functies bestaan ook zonder dat het stadsdeel een speciaal programma ontwikkelt voor sociaal beheer. Uit de taakstelling van de professionals volgt min of meer dat zij elkaar ook uit zichzelf opzoeken voor overleg. Dat neemt niet weg dat de stadsdelen in de Westelijke Tuinsteden een actieve bijdrage leveren. Per wijk leveren zij een coördinator, die meestal de voorzitter is als de professionals bijeenkomen. Accenten verschillen van stadsdeel tot stadsdeel. In Osdorp is bijvoorbeeld het jongerenwerk actief ingeschakeld. In deze paragraaf wordt een beeld geschetst van de verschillende professionals die deelnemen aan sociaal beheer. Het gaat hierbij vooral om de verschillende rollen te typeren. Aan bod komen achtereenvolgens: de coördinator, de buurtregisseur, de huismeester, de buurtconciërge en de jongerenwerker. Het uitgangspunt is het sociaal beheer in het Zuidwestkwadrant; de interviews met de professionals die opereren rond Complex 50 dienen als basis. Voor een correcte beschrijving van de buurtregisseurs, huismeesters en buurtconciërges zijn ook de interviews uit andere wijken meegenomen; de nadruk zou anders teveel komen te liggen op het functioneren van concrete individuen. Na deze beschrijving van de rollen in het sociaal beheer, volgt een paragraaf waarin specifiek wordt ingegaan op het bereik van het Interim Buurtbeheer in het Zuidwestkwadrant.
De coördinator Binnen de kring relatief zelfstandige professionals verzorgt het stadsdeel meestal de functie die het best is te omschrijven als het voorzitterschap. In Geuzenveld is het de wijkmanager, in Overtoomse Veld en Bos en Lommer de buurtbeheerder, en in Osdorp de coördinator. De bevoegdheden, de grootte van het te beheren gebied en de mate van contact met bewoners wisselt van stadsdeel tot stadsdeel, en is verder ook afhankelijk van de persoon. De functie van ‘Coördinator Leefbaarheid en Veiligheid’ in Osdorp is zoals aangegeven ingesteld als reactie op de vernieuwing. Daarnaast hoort het ook bij de aanpak van het stadsdeel om meer ‘van binnen’ te werken, vanuit de geluiden uit de wijk, dan ‘van buiten’, met een beleid geformuleerd vanaf de bureaus. De werkzaamheden van de coördinator in Osdorp zijn zeer afwisselend, maar het voornaamste element is het ‘brandjes blussen’: snel reageren op meldingen van overlast en dan met de betrokkenen komen tot een oplossing. Meldingen worden gedaan door bewoners, de politie (meestal via de buurtregisseur) of bijvoorbeeld de corporatie (via de huismeester of de relatiebeheerder). Daarnaast komen ‘signalen’ binnen via andere instellingen en professionals in de wijk of andere afdelingen binnen het stadsdeel. De werkwijze van het brandjes blussen is eenvoudig. Veel meldingen komen binnen via actieve bewoners, vaak ook lid van een van de vele bewonersverenigingen. Als een klacht binnenkomt, wordt gepeild of het serieus genoeg is: is het structureel of incidenteel, gaat het om jongeren die al in een traject zitten bij verschillende organisaties, zijn er al mensen mee bezig? Beheer op straat
67
68
Een Amsterdamse Benadering
Als de melding binnenkomt via meerdere kanalen is dat vaak een teken dat het serieus is. Vervolgens kan bekeken worden wat voor actie kan worden ondernomen, en wie daarbij kan worden ingeschakeld. De buurtregisseur Een buurtregisseur is een agent die fulltime werkt in de wijk. De buurtregisseurs werken vanuit het politiebureau, voor Osdorp is dat Meer en Vaart. Tot de functie behoort het totale politiepakket zoals openbare orde en veiligheid, waarbij ook assistentie in recherche-onderzoeken hoort of inschakeling bij huiselijk geweld en dat soort zaken. Ze krijgen noodsituaties door via het bureau. De buurtregisseurs hebben veel contacten in de wijk, met bijvoorbeeld ouders via de scholen. De contacten met bewoners zijn soms zo indringend dat verschillende geïnterviewde buurtregisseurs aangeven dat zij zich soms bijna hulpverlener of psychiater voelen, al geven zij aan dat daar voor hun wel een grens aan zit. De buurtregisseurs onderhouden veel contact met jongeren. Met sommige jongeren kunnen ze goed overweg, terwijl andere hun capuchon op doen als ze langslopen en op de grond spugen. De agenten geven aan dat zij een belangrijk taak hebben in het aanspreken van sommige jongens op hun gedrag, ‘daar waar anderen de wind van voren krijgen’. Nodig is persoonlijke aandacht; de buurtregisseurs willen graag ‘outreaching’ zijn. Het is een kwetsbare positie, waarbij voortdurend het vertrouwen van mensen gewonnen moet worden, en tegelijkertijd ook moet worden opgetreden. Als iets is doorgegeven, kunnen jongeren soms vermoeden wie de melding heeft gedaan, en dan is het de
volgende dag moeilijk om het gezag te behouden. Een buurtregisseur blijft meestal minimaal vier tot zes jaar in één buurt werken en wordt daarna overgeplaatst. De buurtregisseur die geïnterviewd werd voor het Zuidwestkwadrant heeft kinderen zien opgroeien in de buurt. Toen hij begon in 1998 waren de jongens die nu achttien zijn een jaar of tien. Het heeft wel een aantal jaren geduurd om een vertrouwensband op te bouwen. De huismeester De corporaties hebben sinds enige jaren in veel complexen een huismeester of complexbeheerder aangesteld. Het Oosten heeft nu in totaal bijvoorbeeld zo’n twintig huismeesters in dienst. De huismeesters werken net als de buurtregisseurs vijf dagen per week in de buurt. Ze hebben een kantoortje in de wijk als uitvalsbasis, maar zijn meestal op pad, als aanspreekpunt en voor het opknappen van kleine klussen, bijvoorbeeld voor het repareren van een slot of een lampje. Hun voornaamste functie is opletten of er rommel op straat of in de portieken ligt, en het aanspreken van bewoners en jongeren op luidruchtig of hinderlijk gedrag. De huismeesters hebben meestal geen voortraject in zorg of hulpverlening, maar komen bijvoorbeeld uit de materiaaldienst van de corporaties. Met een kleine cursus worden ze bijgeschoold. De corporaties lijken binnen hun organisatie te zoeken naar mensen die van huis uit over het type vaardigheden beschikken die nuttig zijn voor het werk. De huismeester die nog net voor het Oosten in Complex 50 werkte ten tijde van het onderzoek, geeft aan hoe belangrijk sociale Beheer op straat
69
vaardigheden zijn. “Ik kan met praktisch iedereen wel overweg. Als ik wil zou ik de hele dag overal koffie kunnen drinken.” Een andere huismeester legt uit hoe je bewoners kan aanspreken op straat. “Mensen zien meteen ‘die moet wat van me’, dus wat je moet zeggen is: ‘hoe gaat het met je’ of ‘alles goed?’ dan heb je een basis.” Wat betreft hulpverlening of problemen met de huur hebben de huismeesters alleen een signalerende functie. Ze geven deze informatie bijvoorbeeld door aan de sociale beheerder of relatiebeheerder bij de corporatie, of aan een van de hulpverleners in de wijk. Ze kunnen bewoners ook gemakkelijk doorverwijzen, omdat zij de voorzieningen en instellingen in de wijk goed kennen. Net zomin als de buurtregisseurs kunnen de huismeesters op persoonlijke problemen ingaan. “Als bewoners vragen of je iets voor ze kan regelen moet je er niet altijd op ingaan, anders blijf je bezig. Je moet jezelf in stand houden. Je bent een doorgeefluik, je moet niet met de telefoonrekening gaan helpen.” Ook voor de huismeester geldt dat het een kwetsbare positie is. Net als de politie moeten ook de corporaties voorzichtig zijn met het delen van informatie, uit principe. “Maar vaak moeten ze dat juist wel doen, ook als het om persoonlijke problemen van bewoners gaat. Je moet oplossingsgericht werken. Er zijn mensen die er iets aan kunnen doen. Het dubbele is, je moet soms optreden, mensen op dingen wijzen. Maar je moet ook een band hebben. Ze moeten niet gaan lopen als ze me zien.” De huismeester is een uitvoerende werknemer van de corporatie, maar staat relatief dicht bij het dagelijks leven in de wijk. De huismeester signaleert ook dingen die de corporatie zelf liever niet ziet, zoals achter-
70
Een Amsterdamse Benadering
stallig onderhoud in woningen waarvan de toekomst niet duidelijk is. De geïnterviewde huismeesters gaven ook kleine voorbeelden van bezuinigingen, of het tegenhouden van kleine investeringen, zoals het niet-installeren van drangers in de portiekdeuren. De huismeesters hebben op het oog een eenvoudige taak, in de vorm van klusjes en het toespreken van bewoners. In feite is het echter een ingewikkelde functie waarin voortdurend moet worden gemedieerd tussen verschillende personen en organisaties, waarbij soms op kousenvoeten moet worden gelopen, en soms juist doortastend moet worden opgetreden. Ook in een ander opzicht hebben de huismeesters een mediërende functie: rond de vernieuwing. In de te renoveren of te slopen complexen krijgen zij veel vragen over wat er precies met het pand gaat gebeuren. De vragen zijn vaak zo direct dat de huismeester er met het voorlichtingsmateriaal van de corporatie niet altijd uitkomt. Omgekeerd krijgen de huismeesters in de nieuwbouw of gerenoveerde complexen te maken met de kleine mankementen die bij de oplevering komen kijken: garagedeuren die niet open willen, voordeuren die niet sluiten, lekkages, een lift die blijft steken. Zo had de huismeester voor de Drie Wachters soms wel dertig voicemailberichten op een ochtend. De buurtconciërge Er is nog een andere type uitvoerende professional die net als de buurtregisseur en de huismeester een functie heeft als toezichthouder: de buurtconciërge, een functie die we zijn tegengekomen in het Zuidwestkwadrant, Overtoomse Veld en de Geuzenbaan. Het toezicht betreft voor een deel hetzelfde soort mankementen aan de
gebouwde omgeving dat de huismeesters in de portieken signaleren, maar dan eerder op straat: stoeptegels, ongedierte, afval. Bij de functie hoort ook dat de buurtconciërge af en toe zelf ook wat opruimt ‘om het goede voorbeeld te geven’. Verder nemen de buurtconciërges deel aan de overlegstructuren die zijn opgezet in het kader van sociaal beheer. Als er bijvoorbeeld een activiteit of project in de buurt is met jongeren, komt de buurtconciërge ook. In Geuzenveld bezorgen de buurtconciërges nieuwe bewoners een soort welkomstpakket met onder andere de ‘straatregels’ die in sommige wijken zijn opgesteld. Zoals de huismeester en de buurtregisseur kan de buurtconciërge ook een sociale functie hebben, door kleine problemen voor bewoners op te lossen of als tussenpersoon te fungeren met de instellingen. Ook voor hen is een vertrouwenspositie belangrijk. Er zijn echter ook enkele belangrijke verschillen. De huismeester en de buurtregisseur hebben een gezaghebbende organisatie boven hen. Bewoners zijn gebaat bij een goede relatie met de corporatie en de politie. Voor jongeren geldt dat ook, al was het vanwege de kans dat ook de ouders betrokken worden. Huismeesters en buurtregisseurs krijgen dus meer gedaan van bewoners en jongeren, omdat zij zich kunnen beroepen op hun positie. Huismeesters en buurtregisseurs hebben ook andere taken in de omgeving dan rondlopen en toezicht houden. Ze hebben in zekere zin een ‘excuus’ om op straat rond te lopen; dat kan soms belangrijk zijn om te voorkomen dat bewoners zich afvragen wat die persoon daar doet. De buurtconciërge kan niets anders dan toezicht te houden, is nooit op weg ergens naartoe, kan de aandacht niet van zichzelf afleiden. Wellicht
is dat de achtergrond van de observatie van verschillende geïnterviewden, dat op sommige plekken een groepje buurtconciërges eerder samen ‘rondhangt’ dan de ronde doet. Dat wijst ook op de specifieke eigenschappen van het werk van de huismeester en de buurtregisseur. De huismeester en de buurtregisseur hebben een duidelijke taakomschrijving waarbij men elkaar ook niet voor de voeten loopt. Buurtconciërges hebben een veel vagere taakomschrijving. Van belang is ook dat huismeesters en buurtregisseurs een financierende organisatie achter zich hebben, die belang heeft bij goed functioneren. Voor de buurtconciërges is minder geld beschikbaar. De welzijnsorganisatie Impuls heeft van verschillende stadsdelen het verzoek gekregen om buurtconciërges aan te stellen. Dat kon aanvankelijk alleen via ID-banen. Verschillende geïnterviewden merken op dat de buurtconciërges vaak laag opgeleid zijn en soms taalproblemen hebben. Om die reden is in verschillende stadsdelen recentelijk de positie verzwaard. De buurtconciërges hebben dus een moeilijke, onduidelijke taak, waar zij over het algemeen minder goed voor toegerust zijn dan huismeesters en buurtregisseurs. De jongerenwerker Een type professional dat meestal in een sociaal beheernetwerk een rol speelt is de jongerenwerker. In sommige wijken zijn er ook sportbuurtwerkers met een vergelijkbare functie. In het Zuidwestkwadrant is een accent gelegd op het jongerenwerk. Jongeren op straat worden benaderd door ambulant jongerenwerkers. Zij leggen contact en inventariseren of de jongeren interesse Beheer op straat
71
72
Een Amsterdamse Benadering
hebben in bepaalde activiteiten. Wanneer er behoefte is aan een bepaalde activiteit, zoals bijvoorbeeld zaalvoetbal, probeert het jongerenwerk dit te organiseren. Op deze manier legt het jongerenwerk contact met jongeren, en is daardoor in staat problemen te signaleren. De jongerenwerkers kunnen de jongeren makkelijk aanspreken wanneer er sprake is van overlast, maar ook wanneer een jongere bijvoorbeeld een probleem heeft met zijn werk, kan de jongerenwerker daarbij helpen. Net als de andere uitvoerende professionals moet de jongerenwerker een vertrouwensbasis opbouwen. Als bijvoorbeeld jongeren de ingang met overkapping van een gebouw als hangplek gebruiken, kan de jongerenwerker er op af gaan om de jongeren te verzoeken ergens anders te gaan staan, maar dat kan niet drie keer opnieuw. Het belang van de vertrouwensband is groot. Volgens een jongerenwerker staan de jongeren er wel voor open, meer dan hij had verwacht, maar het moet hen wel iets opleveren. Een van de ambulant jongerenwerkers nam ons mee op een wandeling en sprak daar een groepje aan. Dat gaat ongeveer zo: Hee alles goed? Er wonen hierachter een paar oude mensen. Die vinden het niet zo leuk dat jullie hier zijn. Jullie maken geen lawaai of zo, maar ze zijn oud, weet je. Verderop is dat plein met die goals, die voetbalkooi, die is nu leeg zag ik. Trouwens, zaterdag is er in het centrum een workshop met een DJ, hier heb je een flyer. De jongerenwerkers proberen voortdurend op iets positiefs te wijzen, dat voortkomt uit het ‘accommodatiegericht’ jongerenwerk, waar vanuit activiteiten worden
georganiseerd in Paradoks, de Ossejan en Buurtcentrum Osdorp. Soms komen via het Netwerk 12 + signalen binnen over jongeren die op een bepaalde plek te vinden zijn. De ambulant jongerenwerker kan er dan naar toe gaan om contact te leggen, activiteiten voor hen te organiseren of hen wijzen op bestaande activiteiten. Op individueel niveau kunnen de jongerenwerkers de jongeren doorverwijzen naar bepaalde instellingen wanneer er sprake is van problemen, bijvoorbeeld naar het Streetcornerwork waar jongeren geholpen worden bij huisvesting of schulden. Net als de buurtconciërges heeft het jongerenwerk te kampen met een tamelijk geringe gezagsbasis. Maar ze kunnen wel door programmering en handig manoeuvreren bij de jongeren contact krijgen, omdat het duidelijk is dat ze er echt voor hun zijn, en dat ze luisteren. Voor de meer gemiddelde jongere die vaak op straat is, komt het dan ook naar voren als een goede voorziening, hoewel daarbij moet worden aangetekend dat de meeste geïnterviewde jongeren geworven zijn via de Ossejan, het buurthuis midden in Complex 50, waar het jongerenwerk een inloopspreekuur heeft. Fysiek beheer De relaties tussen de professionals en de reinigingsdienst van de stadsdelen (of andere uitvoerders van het fysiek beheer) zijn in principe ook van groot belang voor het functioneren van sociaal beheer. Een van de grootste ergernissen is de rommel op straat en in de portieken, zoals beschreven in het vorige hoofdstuk. Wat betreft het fysiek beheer zijn we tijdens het onderzoek tekenen van impasses tegengekomen. Tijdens een van de rondleidingen door het Zuidwestkwadrant Beheer op straat
73
viel ons de rommel op in de plantsoenen, die getuige de staat van het zwerfvuil, al weken oud was. Volgens de professional die ons op dat moment rondleidde (de Coördinator Leefbaarheid en Veiligheid) had dat niet te maken met inactiviteit van de reinigingsdienst maar met het feit dat zij ‘er genoeg van hadden’, en vonden dat de bewoners het dan maar ‘op deze manier moesten leren’. In Overtoomse Veld liepen we met een van de huismeesters langs een veldje vol plastic zakken en ander afval. Dat bleek daar te liggen omdat een groepje jongens een paar dagen eerder een van de prullenbakken had vernield. Op de vraag hoe het kwam dat dit zwerfvuil daar nog lag, werd uitgelegd dat de reiniging pas de volgende dag zou langskomen. In Geuzenveld zagen we op een van de rondleidingen opnieuw een grote hoeveelheid oud zwerfvuil liggen. De huismeester was niet erg onder de indruk van de veegploeg die maar één keer in de week langskomt. De vegers staan verveeld om zich heen te kijken, want er is toch geen veegwagen in de buurt. En de veegwagen komt vrolijk door een straat gereden terwijl er geen vegers zijn op de stoepen of in de plantsoenen. Die vegers hebben er gewoon geen zin in, het boeit ze niet. Dat heeft te maken met de bevolking van de buurt, waar ze geen moeite voor willen doen. Het is schandalig, ik heb ze wel eens gezegd: ‘maar stel dat je eigen moeder hier zou wonen?’ De relatie tussen fysiek en sociaal beheer is minder helder dan de relatie tussen de professionals van het sociaal beheer
74
Een Amsterdamse Benadering
onderling. Verrassend is ook het feit dat de reinigingsdienst nog werkt volgens een vaststaand rooster, met een veegploeg die in deze wijken één of twee keer per week langskomt. Dit terwijl er voor het sociaal beheer fulltime professionals in dienst zijn. Gezien de hoeveelheid beleid die op het gebied van sociale programma’s en stedelijke vernieuwing wordt ingezet, is dat opmerkelijk te noemen. Een netwerk van veldwerkers De contacten die de verschillende professionals onderling onderhouden vormen een terugkerend element tijdens de interviews. Het vormen van een integraal netwerk is ook een terugkerende element in de beleidsstukken over sociaal beheer, en in de bredere discussie over sociaal beleid in stadswijken. De praktijk van het netwerk wijkt wel enigszins af van het beleid, waarin het begrip netwerk een soort mantra lijkt te worden. Het hangt van de constructie per stadsdeel af hoe vaak men bijeenkomt, waar het overleg plaats heeft en hoeveel personen aan tafel zitten. De werkgroep Interim Beheer in het Zuidwestkwadrant komt ongeveer één keer in de zes weken bijeen. Deze werkgroep heeft ook een taak tijdens de vernieuwing, om de overlast van bouwactiviteit zoveel mogelijk te beperken. Naast de werkgroep Interim Beheer, zijn er aanvullende ‘brandweergroepen’ waarin professionals meldingen en incidenten bespreken, welke acties zijn ondernomen en dergelijke. In Overtoomse Veld bestaat een ‘buurtserviceoverleg’ met professionals die in het wijkcentrum dat door welzijnsorganisatie Impuls wordt beheerd, en ook in Geuzenveld komen de professionals bijeen.
De professionals beamen dat de regelmatige vergaderingen nuttig zijn om een moment te hebben dat iedereen elkaar ziet en centrale kwesties kunnen worden besproken, maar belangrijker vinden ze de manier waarop zij onderling contact houden gedurende een gemiddelde werkdag. Sommige van de geïnterviewden vinden het woord ‘professional’ wat overdreven. Een van de buurtregisseurs spreekt liever van ‘veldwerkers’, en benadrukt het belang van het feit dat zij op een informele manier een netwerk vormen. Kenmerkend voor sommige van de professionals die we gesproken hebben, is hun voortdurende beschikbaarheid. Dat hoort bij de taakomschrijving. Men noemt elkaar bij de voornaam, en is de hele dag direct met de mobiele telefoon te bereiken. De manier waarop de professionals over elkaar oordelen, hangt ook met deze contacten samen. Als men niet over deze flexibiliteit beschikt om snel te reageren, of om actie te ondernemen als een ander daar om vraagt, vormt zo iemand al snel een minder centrale figuur in het netwerk. Deze relaties zijn van belang voor het dagelijks functioneren van de professionals, omdat zij vanuit hun eigen taakomschrijving niet alles zelf kunnen of mogen doen. Ze moeten andere personen inlichten, of overhalen om ergens naartoe te gaan, iets te repareren, een gesprek te beginnen, een bureaucratische procedure in gang te zetten of deze soms juist te omzeilen. Op deze manier zijn ook de contacten opgebouwd met instellingen en andere lokale organisaties. Dat lukt niet alle professionals even goed. Sommige professionals kennen hulpverleners, bewonersadviseurs (SIP) en opbouwwerkers bij de voornaam, terwijl andere zich strikt houden aan hun eigen
taakomschrijving. In dat geval is de maandelijkse vergadering slechts een verplichting. Een netwerk is pas een functionerend netwerk als de professionals zelf actief contacten onderhouden. Verschillende geïnterviewden geven aan dat binnen de onderlinge relaties de opgebouwde vertrouwensband van groot belang is. “Want je hoort ook wel eens iets dat de ander eigenlijk niet mag vertellen. Je moet geluk hebben met je partners.” De professionals moeten voldoende betrokken zijn bij de wijk, maar er ook voldoende afstand van kunnen nemen. Om een balans tussen betrokkenheid en distantie te houden, worden de buurtregisseurs en de huismeesters om de zoveel jaar overgeplaatst. Ze moeten lang genoeg in een gebied werken om een vertrouwensbasis op te bouwen, maar na verloop van tijd is een frisse kracht blijkbaar ook weer noodzakelijk. Wat betreft het netwerk valt op dat sommige professionals het idee lijken te hebben dat de bewoners ook een plek hebben binnen het sociaal beheer als netwerk. “De bewoners zijn de ogen en oren van de wijk”. Uit het voorgaande is echter naar voren gekomen dat de actieve bewoners geenszins representatief zijn voor de wijk, ook niet in het Zuidwestkwadrant. Sociaal beheer is minder centraal gestuurd beleid dan het soms lijkt. Het is eerder een tamelijk losse constructie van relatief zelfstandig opererende professionals, een ‘netwerk van veldwerkers’. Het is dus lastig om te bepalen wat het aandeel van het stadsdeel eigenlijk is, ook al vormt het vaak een speerpunt van beleid en zit een ambtenaar van het stadsdeel de vergaderingen voor. Door het opzetten van het samenwerkingverband, het beschikbaar Beheer op straat
75
stellen van financiële middelen, accommodatie en dergelijke, kan het stadsdeel echter een belangrijke basis leggen voor sociaal beheer. Het begrip ‘netwerk’ is belangrijk omdat het werk van de professionals vraagt om voortdurende contacten met collega’s, maar het is niet zaligmakend. Het gaat nadrukkelijk om de vraag welke professionals actief aan het netwerk deelnemen, en wat tot hun takenpakket behoort. Specifiek voor het ZWK Het sociaal beheer in het Zuidwestkwadrant is op vier manieren specifiek. Ten eerste is het projectmatig opgehangen aan de vernieuwing, wat betekent dat er een tijdelijk budget is, dat voor sociaal beheerbegrippen groot is. De tijdelijkheid blijkt bijvoorbeeld uit het wat ongelukkig gekozen woord ‘interim’, alsof er nu sprake is van een crisis en de problemen zich straks vanzelf gaan oplossen. De koppeling met de vernieuwing is echter logisch, gezien de voorgeschiedenis met de initiële ‘terugkeer’ van de problemen na de vernieuwing. Ten tweede liggen door de vernieuwing accenten anders. In de praktijk blijken klachten over de woningen een belangrijke plaats in te nemen in de dagelijkse bezigheden. Ten tijde van het onderzoek waren bijvoorbeeld de huismeesters zodanig druk bezig met kleine mankementen aan de woningen, dat zij nauwelijks toe kwamen aan andere taken. Ten derde is het jongerenwerk actief ingeschakeld, en versterkt, onder ander door de organisatie ervan te herzien. Uit het onderzoek blijkt dat de inschakeling van het jongerenwerk een positieve uitwerking heeft, zodat contacten worden gelegd met de groep van twaalf tot achttien jaar, die
76
Een Amsterdamse Benadering
minder snel wordt bereikt door bijvoorbeeld de huismeesters of buurtconciërges. Ten vierde heeft de Coördinator Leefbaarheid en Veiligheid direct met de bewoners contacten, door meldingen aan te nemen, en regelmatig aan actieve bewoners te vragen hoe de situatie is. Zij is ook vaak zelf op straat om te kijken wat er gaande is. Het voordeel daarvan is dat zij beter kan inschatten wat de problemen, ter plekke, inhouden. Het nadeel is dat de betrokkenheid met actieve bewoners ook een vertekend beeld kan geven. Dat legt dus enige druk op het beoordelingsvermogen van de coördinator. Ten vijfde behoort tot het Interim Buurtbeheer in het Zuidwestkwadrant ook een expliciete taak (vooral van coördinator) van het stimuleren van kleinschalige bewonersprojecten en activiteiten, projecten om bijvoorbeeld jongeren en ouderen met elkaar in contact te brengen. De gedachte is dat men op deze manier aan de ‘preventie’ van problemen doet. Deze projecten worden in de regel door uiteenlopende betrokken bewoners of externe partijen geïnitieerd en uitgevoerd. Een voorbeeld daarvan is een huiskamerproject in Complex 50, waar op een gegeven moment zoveel jongeren op afkwamen dat het niet meer in de huiskamer paste, en verplaatst werd naar het buurthuis de Ossejan. Een ander project is het sportvaderproject, wat min of meer een vervolg is op het buurtvaderproject. Verder zijn bijvoorbeeld projecten ondersteund met kinderkunst in de portieken, en zijn twee containers beschilderd door kinderen bij de voetbalkooi. Er is ook een theaterproject over het conflict tussen jong en oud. De coördinator kan dergelijke activiteiten ‘stimuleren’ door bijvoorbeeld accommodatie te regelen of
vrijwilligers te werven. Bovendien heeft de coördinator vanuit het Interim Beheer budget voor deze activiteiten. Het is echter niet duidelijk waarom deze projecten tot sociaal beheer worden gerekend. Tussen de problemen waar de professionals mee te maken hebben en deze activiteiten zit wel enige ruimte, zodat van directe preventie van problemen geen sprake kan zijn.
Het bereik van sociaal beheer Te hoog gegrepen doelen Voor het sociaal beheer in het Zuidwestkwadrant is een doelstelling opgesteld, zoals in de inleiding van dit hoofdstuk is aangegeven: de bestrijding van sociaal-educatieve en maatschappelijke achterstanden en overlast en het vergroten van sociale samenhang en veiligheidsgevoelens19. Dat zijn eigenlijk meerdere doelen in één formulering. Verder valt op dat deze doelen tamelijk abstract zijn, en zeker niet allemaal even haalbaar voor de professionals die op straat lopen. In de volgende alinea’s lopen we kort de onderdelen van de doelstelling na.
komen. Dat zou ook de uitvoering van hun taken in de weg zitten: de vertrouwensband en gezagsbasis die daar voor nodig is, valt of staat bij een zekere afstand en discretie. De professionals met beheertaken zijn soms echter wel een bron van informatie voor hulpverleners die contacten met hen onderhouden, en omgekeerd verwijzen de professionals bewoners regelmatig door naar een instelling. Wat dat betreft hebben ze vooral een ondersteunende functie. Een uitzondering vormen wellicht de jongerenwerkers, die de jongeren bijvoorbeeld op straat tegenkomen en stimuleren om een opleiding te volgen. Maar dat behoort tot het terrein van jongerenwerk dat eigenlijk niet meer onder de noemer van sociaal beheer kan worden geschaard. Sociaal beheer helpt echter niet in directe zin bij de maatschappelijke problemen achter de voordeur, op school of op het werk. Armoede of achterstand worden niet verholpen met sociaal beheer20.
De bestrijding van sociaal-educatieve en maatschappelijke achterstanden Wat betreft deze achterstanden gaat het typisch om zaken die onder het bereik ‘in de diepte’ vallen: dat bewoners niet alleen met een snelle verwijzing geholpen zijn, maar ook daadwerkelijk er maatschappelijk ‘beter’ van worden. Dat is een te hoog gegrepen doel voor sociaal beheer. De uitvoerende professionals kunnen of mogen vanuit hun taakomschrijving zelden met dit maatschappelijke doel achter de voordeur
Het vergroten van sociale samenhang Wat de sociale samenhang aangaat, moet worden opgemerkt dat lang niet alle bewoners direct bij het sociaal beheer betrokken zijn. Bewoners zullen onderling ook niet veelvuldiger contact krijgen als af en toe een huismeester het portiek bezoekt. Naast het optreden van professionals op straat, zijn in het Zuidwestkwadrant zoals gezegd ook diverse bewonersactiviteiten gekoppeld aan het sociaal beheer. Mogelijk brengt dat het doel om de sociale samenhang te vergroten iets dichterbij, hoewel in een interview een actieve bewoner ook toegaf dat de opkomst niet altijd zo hoog is, dat er voornamelijk actieve bewoners op
19 Tussenbalans Sociale vernieuwing in het ZWK
20 Zie ook Engbersen, Snel en Weltevrede 2005.
Beheer op straat
77
78
Een Amsterdamse Benadering
afkomen die op deze manier iets positiefs willen doen. Belangrijk is echter wèl dat de activiteiten een referentie vormen naar iets positiefs in de gesprekken met jongeren en bewoners. Bij het vergroten van sociale samenhang als doelstelling voor sociaal beheer kunnen nog twee andere kanttekeningen worden geplaatst. Ten eerste kan men zich afvragen of ‘sociale samenhang’ wel de juiste term is voor de situatie die met dat begrip wordt bedoeld. In het vorige hoofdstuk kwam naar voren dat het gaat om een meer verscheiden soms zeer indringende problematiek die zich niet zomaar onder een algemene noemer laat vangen. Die verscheidenheid aan sociale problemen vormt wellicht de voornaamste oorzaak voor de rommel in de portieken en de problemen op straat met sommige groepen jongeren. Het is belangrijk om deze gevolgen de aandacht te geven, omdat die in hoge mate het karakter van de wijk bepalen. Maar door het aanpakken van de gevolgen kunnen de diepere oorzaken nog niet worden weggenomen. Ten tweede is met een begrip als ‘sociale samenhang’ niet meer duidelijk wie welke verantwoordelijkheden heeft met betrekking tot de problematiek. Het kan soms handig zijn om een veilige formulering te zoeken zodat iedereen zich in de definitie van het probleem kan vinden, met de kanttekening dat met ‘sociale samenhang’ de nadruk wel erg op de bewoners komt te liggen. Het onderscheid tussen de verantwoordelijkheden van bewoners en de verantwoordelijkheden van instanties en instellingen verdwijnt als alle problemen in de buurt onder één noemer worden gebracht om te komen tot een ‘integrale’ probleemdefinitie. Het is verleidelijk om het dan te wijten
aan een gebrek aan ‘sociale controle’ of voortschrijdende ‘individualisering’ bij de bewoners, zonder dat men zich afvraagt welke concrete handelingen kunnen worden ondernomen om de situatie te verbeteren. De afkeurende houding van de veegploeg jegens bewoners, zoals boven geciteerd, kan dat illustreren. De bestrijding van overlast en het vergroten van veiligheidsgevoelens De termen overlast en veiligheidsgevoelens raken nog het meeste aan het eigenlijke werkterrein van sociaal beheer, maar ook deze termen kunnen verwarrend werken. Het veldwerk onder jongeren en omwonenden maakt duidelijk dat overlast een term is met een mate van objectiviteit die de werkelijkheid niet goed dekt. Een onderscheid moet worden gemaakt tussen het gedrag van jongeren en verschillende reacties daarop van de omwonenden. Als deze multi-interpretabele situatie vervolgens ‘bestreden’ wordt, ontstaan misverstanden. Kenmerkend echter voor succesvolle interventies vanuit sociaal beheer is juist dat men gaat uitzoeken wat er aan de hand is voordat maatregelen worden genomen. ‘Bestrijden’ dekt niet de lading van de lokale kennis en het subtiele optreden dat nodig is in het veld. Of daarmee ook veiligheidsgevoelens van bewoners worden vergroot kan op grond van het onderzoek niet goed worden beantwoord. Naar voren komt dat actieve bewoners in de professionals in ieder geval een aanspreekpunt vinden. Een groot bereik in de breedte Het eigenlijke werkterrein van de uitvoerend professionals, zoals dat uit de interviews naar voren komt, bestaat voornamelijk uit Beheer op straat
79
het aanspreken van bewoners op rommel op straat en in de portieken, en het helpen opruimen ervan, het aanspreken van jongeren op luidruchtig of intimiderend gedrag op straat, en het op een alledaagse manier helpen stimuleren van de jongeren om hun situatie te verbeteren, buiten het circuit van de hulpverlening. Opmerkelijk genoeg komen dergelijke meer concrete zaken niet voor in de doelstellingen voor sociaal beheer zoals die in het beleid zijn geformuleerd. De conclusie luidt dus dat de hoge, maatschappelijk doelen niet gehaald worden, maar dat die ook helemaal niet aan sociaal beheer moeten worden opgehangen. Het gaat bij sociaal beheer meer om het concrete, praktisch ingrijpen vanuit de zeer verscheiden rollen van de uitvoerend professionals. Op basis van de interviews met bewoners kan worden vermoed dat het sociaal beheer op dit werkterrein effect heeft. Onder de geïnterviewde bewoners, van verschillende onderzochte wijken, overheerst de mening dat de situatie wat betreft hinderlijk gedrag en rommel op straat sinds een jaar of drie is verbeterd. Belangrijk is dat ook de minder actieve bewoners positieve effecten ervaren, al is men niet altijd van de professionals en hun taken op de hoogte. Zowel de geïnterviewden uit Overtoomse Veld als in het Zuidwestkwadrant wijzen op een verbetering van het sociale klimaat op straat. Ook de geïnterviewde jongeren zijn meer te spreken over de buurt, hoewel zij zich nog steeds slecht begrepen voelen. We zouden dit kunnen omschrijven als een effect dat per bewoner misschien klein is, maar wel van toepassing is op alle bewoners van het gebied. Van een bereik in de ‘diepte’ moeten we bij sociaal beheer niet te hoge
80
Een Amsterdamse Benadering
verwachtingen hebben, van een bereik in de ‘breedte’ des te meer. Een kanttekening bij het sociaal beheer in het Zuidwestkwadrant is dat het een project vormt met een tijdelijk budget en een beperkte looptijd door de koppeling aan de vernieuwing. Op die manier kan worden meegelift op de grote financiële middelen die vrijkomen bij de fysieke vernieuwing. De condities die sociaal beheer noodzakelijk maken, verdwijnen met de vernieuwing echter niet. Het is de vraag of sociaal beheer als een project moet worden opgevat. Complementariteit Sociaal beheer betekent een flinke investering in professionele aandacht en financiële middelen. Maar het verhogen van de professionele dichtheid is geen garantie voor goed beleid. Dat geldt ook voor een begrip als ‘netwerk’. Het is van belang dat professionals samenwerken, maar het intensiveren van samenwerking op zich leidt nog niet tot een verbetering van de situatie in de wijk. Als het gaat om professionals zijn niet alleen de kwantitatieve factoren belangrijk: zijn er voldoende professionals en werken ze voldoende samen; maar ook de kwalitatieve factoren: welke rollen hebben de professionals, zijn die helder, en als daarbij een netwerk moet worden opgesteld, vormen de professionals met hun taken daarin een complementair geheel. Het gaat om een combinatie van verschillende kwaliteiten. Andere factoren Het succes van sociaal beheer zoals dat uit verschillende deelonderzoeken naar voren komt, staat niet los van een aantal ontwikkelingen. Ook in het Zuidwestkwadrant
is het een combinatie van factoren die bijdraagt aan het gevoel van verbetering. n De manier waarop de openbare ruimte is ingedeeld na de vernieuwing heeft veel vraagtekens opgeworpen. De hekken worden niet begrepen, de doorgangen onder de gebouwen zijn erg groot en kil. Desondanks blijkt uit het onderzoek dat het afsluiten van de portieken, het vergroten van de doorgangen en het vrijwaren van een deel van de gevels, een gunstig effect heeft. Het maakt duidelijk voor de jongeren waar ze wel en niet mogen (en kunnen) komen. n Van groot belang voor de relatieve rust op straat is de ‘aanpak van de harde kern’. Zeker op beruchte plekken als het Dijkgraafplein is de situatie sterk verbeterd. De politie heeft een registratiesysteem om zicht te houden op jonge draaideurcriminelen, waarin ook de kleinere vergrijpen meetellen. Uiteindelijk komen de meest problematische gevallen terecht in bijvoorbeeld Den Engh en Glenn Mills. Sommige van deze jongeren zijn inmiddels teruggekeerd in de wijk. n In het Zuidwestkwadrant zelf heeft de verplaatsing van de coffeeshop naar een doorgangsroute ook een grote invloed gehad op de afname van overlast. De coffeeshop stond midden in de wijk en was vooral in trek bij oudere jongeren die van verder weg kwamen. n Specifiek voor de situatie in het onderzochte gebied is het gunstige effect van de aanwezigheid van buurthuis de Ossejan, waardoor de jongeren een eigen plek hebben. Het is een positieve referentie binnen een praktijk die voor het overige veel (negatieve) correcties verlangt. Volgens de huidige plannen zal het gesloopt worden. Het bij vernieuwing concentreren van dergelijke voorzieningen in verzamelgebouwen
op grotere afstand van de buurt neemt zo’n positieve referentie weg.
Conclusie Uit het vorige hoofdstuk kwam naar voren dat de twee grootste zichtbare ergernissen bestaan uit enerzijds de rommel op straat en in het portiek en anderzijds het luidruchtig en intimiderend gedrag van sommige jongeren op straat. Sociaal beheer richt zich bovenal op deze zichtbare problematiek. Bij het onderzoek in het Zuidwestkwadrant is aandacht besteed aan de jongeren. We zijn niet uitgegaan van de honderdvijftig meest lastige jongens, en ook niet van de radicaliserende, maar van de alledaagse verhoudingen tussen jongeren en omwonenden in dit vernieuwingsgebied. Op basis van de interviews kan worden vermoed dat er veel bewoners zijn die geen grote hinder ondervinden van de jongeren, en met af en toe groeten de jongeren ook het gevoel geven een ‘gewone bewoner’ te zijn, en daarmee ook zichzelf. Dat ze dit zo op die manier uitleggen, geeft echter aan dat er toch wel enige druk uitgaat van de jongeren. Er is een straatcultuur, en bewoners stellen zich daar op in. Het is echter geen uitzichtloze situatie, noch wat betreft de jongeren, noch wat betreft de rommel op straat. Binnen de alledaagse verhoudingen zijn er mogelijkheden voor uitvoerende professionals om mensen aan te spreken. Achter sociaal beheer steken echter doelstellingen met iets te grote woorden, die gezien de praktische aard van de werkzaamheden van de professionals, te hoog gegrepen zijn. Maatschappelijk achterstanden kunnen er niet mee worden bestreden. Beheer op straat
81
Het sociaal beheer heeft minder nut dan de hooggespannen verwachtingen, maar omgekeerd heeft het meer nut dan veel mensen verwachten gezien de praktische aard ervan. Het doet ook aanzienlijk meer dan wij als onderzoekers van te voren hadden gedacht. Misschien dat die vrees, dat het nogal praktisch is en dus niet voldoende interessant lijkt voor uitgebreide financiering, wel schuilt achter hooggegrepen doelstellingen. Dat zou onterecht zijn, want juist die praktische kant blijkt van groot belang te zijn voor de bewoners; of zij de buurt als een probleem zien, of dat zij zich er thuis voelen.
82
Een Amsterdamse Benadering
Moederkindcentrum Anne Tefle Moederkindcentrum Anne Tefle
83
5. Moederkindcentrum Anne Tefle Maartje Delnoij
De Kolenkitbuurt Moederkindcentrum Anne Tefle (hierna: MKC) is gelegen in de Kolenkitbuurt in het Amsterdamse stadsdeel Bos en Lommer. De Kolenkitbuurt is het deel van Bos en Lommer dat grotendeels ten westen van de ringweg ligt. De Kolenkitbuurt is te typeren als een doorgangsbuurt. ‘Wie het beter krijgt vertrekt’, aldus het stadsdeel. De gemiddelde woonduur ligt met 6,9 in de Kolenkitbuurt dan ook wat lager dan het Amsterdamse gemiddelde van 8,1 jaar. Iets meer dan de helft (52%) van de bewoners woont op dit moment vier jaar of korter in de buurt. In de buurt is een omvangrijke fysieke vernieuwingsoperatie aan de gang. Sommige straten zijn al niet meer bewoond en op verschillende plaatsen vinden sloop- of renovatiewerkzaamheden plaats. In de Kolenkitbuurt staan circa 2.100 woningen. 95% hiervan zijn sociale huurwoningen. Het woningbestand zal door de vernieuwing aanzienlijk veranderen: in totaal worden in de periode tot 2015 ongeveer 1.000 woningen gesloopt, 400 woningen gerenoveerd en er worden 1.400 nieuwe woningen gebouwd. Het percentage sociale huurwoningen zal teruggebracht worden tot 56%. Het doel van deze operatie is een
Stadsdeel Bos en Lommer (2003), Vernieuwingsplan Kolenkitbuurt Tuinenstad. Dienst Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam in opdracht van stadsdeel Bos en Lommer (2004), Monitor Kolenkitbuurt.
84
Een Amsterdamse Benadering
meer ‘gevarieerde bevolkingsopbouw’ te creëren. Het stadsdeel heeft ook expliciet sociale doelstellingen geformuleerd. Ten eerste komt er in de toekomst in de Kolenkitbuurt een welzijnsverzamelgebouw waarin ook het MKC opgenomen zal worden. Daarnaast zijn de plannen vooral gericht op het verbeteren van de sociaal-economische positie van de bevolking. De ambitie van het stadsdeel is dat een aantal bewoners door het verbeteren van hun sociaal-economische positie kan doorstromen naar de nieuwe en duurdere woningen in de buurt. Hieronder worden de demografische en sociaal-economische ontwikkelingen die in de laatste tien jaar plaats hebben gevonden in de Kolenkitbuurt beschreven, zoals die door Bureau Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam in het kader van dit onderzoek zijn verzameld. Demografische stand van zaken Op 1 januari 2005 telde de Kolenkitbuurt officieel 7.351 bewoners verdeeld over 3.276 huishoudens. Het grootste deel van de huishoudens (45%) bestaat uit alleenstaanden; 26% van de huishoudens bestaat uit gezinnen met kinderen; 15% uit stellen zonder kinderen; 13% uit eenoudergezinnen (zie bijlage tabel 1). Het aandeel 0-11 jarigen en 18-24 jarigen is in De Kolenkit het hoogste van de hele stad; het aandeel 12-17 jarigen het op één na hoogste (zie bijlage tabel 2).
Stadsdeel Bos en Lommer (2003), Vernieuwingsplan Kolenkitbuurt Tuinenstad. Stadsdeel Bos en Lommer (2003), Vernieuwingsplan Kolenkitbuurt Tuinenstad.
84.5% van de bevolking van de Kolenkitbuurt bestaat uit allochtonen. De grootste bevolkingsgroepen in de Kolenkitbuurt zijn op dit moment Marokkanen, Turken, allochtonen uit andere niet-geïndustrialiseerde landen en autochtone Nederlanders (zie tabel 1). De groep allochtonen uit niet-geïndustrialiseerde landen is wat land van herkomst betreft zeer heterogeen. Pakistani voeren de lijst aan, maar er wonen ook veel bewoners uit Egypte, Afghanistan, voormalig Nederlands-Indië, de voormalige Sovjet Unie en Ghana in de Kolenkitbuurt. Woonduur en huwelijksmigratie Van de bijna 4.000 volwassen allochtonen in de Kolenkitbuurt woont bijna een op de vier minder dan tien jaar in Nederland. Voor 24% van de Turken en 18% van de Marokkanen geldt dit. Bij de niet-geïndustrialiseerde landen is dit zelfs meer dan de helft (zie tabel 2). De redenen waarom mensen in Nederland komen wonen kunnen relationeel van aard zijn (gezinsvorming- en hereniging), studie- of werk-gerelateerd, of een humanitaire grond hebben (asiel; medische redenen). We hebben geprobeerd een indruk te krijgen van het aantal personen dat als huwelijkspartner naar Nederland is gekomen. Hierbij is gekeken naar het aantal personen dat zich rechtstreeks uit het buitenland in de Kolenkitbuurt heeft gevestigd, en vlak vóór of ná de vestiging is
Het geboorteland van de persoon zelf, of dat van zijn/haar vader of moeder is een ander land dan Nederland.
gehuwd. Migranten die niet langer dan drie jaar vóór de vestiging en niet later dan één jaar ná de vestiging zijn getrouwd, worden door O+S gerekend tot de huwelijksmigranten (zie tabel 3). Uit de tabel blijkt dat in de periode van 1995 tot 2004 78 Turkse, 87 Marokkaanse en 43 vrouwen uit andere niet-geïndustrialiseerde landen voor hun huwelijk naar de Kolenkitbuurt zijn komen wonen: in totaal 218. Ook is er een aanzienlijk aantal mannen als huwelijkspartner vanuit het buitenland naar de Kolenkitbuurt gekomen. In de afgelopen 10 jaar waren dat er in totaal 143. Gemiddeld komt dat in deze buurt neer op 36 huwelijksmigranten per jaar, waarvan 22 vrouwen. Dat betekent, dat van de in de Kolenkitbuurt wonende Turkse vrouwen (ouder dan 19 jaar), in ieder geval 16% de afgelopen tien jaar als huwelijkspartner naar Nederland is gekomen. Dit geldt ook voor 13% van de Marokkaanse vrouwen en voor 13% van de vrouwen uit andere niet-geïndustrialiseerde landen ‘Huwelijksmigranten (in het bijzonder Turken en Marokkanen) trouwen vaak in het land van herkomst met in Nederland wonende partner en vervolgens verhuizen naar Nederland. Het kan soms een aantal jaar duren voordat de ‘bruid(egom)’ naar Nederland komt, bijvoorbeeld als er gewacht moet worden op de verblijfsvergunning. Een kleine groep migranten komt eerst naar Nederland en treedt daarna in het huwelijk’ (bron: O+S). Een enkele huwelijksmigrant woonde al in een ander land dan het geboorteland. Het verschil tussen tabel 2 en 3 - de instroom die niet verklaard kan worden door huwelijksmigratie - moet gezocht worden in andere relationele redenen dan een huwelijk (bijvoorbeeld een alleenstaande ouder of een kind dat naar Nederland is gehaald; of volwassenen die op basis van een samenlevingscontract naar Nederland zijn gekomen) en overige redenen (studie; werk; asiel; medische gronden etc.).
Moederkindcentrum Anne Tefle
85
Tabel 1 Bevolking naar etniciteit, Kolenkitbuurt 1995
2000
2005
1995-2000
2000-2005
753
684
577
-69
-107
Turken
1.138
1.497
1.685
359
188
Marokkanen
1.622
2.105
2.541
483
436
Surinamers/ Antillianen
niet-geïnd. Landen
539
751
1.224
212
473
geïnd.landen
501
385
317
-116
-68
Nederlanders
2.237
1.468
1.007
-769
-461
Totaal
6.790
6.890
7.351
100
461
Bron: O+S
Tabel 2 Volwassen allochtonen naar woonduur in Nederland, 2004 (absolute aantallen)
5-9 jaar
totaal korter dan 10 jaar in Nederland
als % van aantal allochtonen per etn. groep
35
29
69
15
korter dan 1 jaar
1-4 jaar
5
Surinamers/ Antillianen Turken
23
112
126
261
24
Marokkanen
28
144
106
278
18
niet-geïnd. landen
101
255
119
475
57
8
27
15
50
18
165
573
395
1.133
27
geïnd.landen. totaal allochtonen Bron: O+S
Tabel 3 Huwelijksmigranten in de Kolenkitbuurt naar etnische groep en geslacht mannen
totaal
1995-1999
2000-2004
1995-1999
2000-2004
1995-1999
2000-2004
*
*
*
*
4
7
Turken
21
37
36
42
57
79
Marokkanen
28
31
29
58
57
89
9
7
24
19
33
26
Surinamers/ Antillianen
niet-geïnd. landen geïnd.landen totaal
*
*
*
*
5
4
63
80
93
125
156
205
*) het aantal is kleiner dan 5 Bron: O+S
86
vrouwen
Een Amsterdamse Benadering
Sociaal-economische positie en maatschappelijke participatie Huishoudens in de Kolenkitbuurt hebben minder te besteden dan gemiddeld in Amsterdam. 1.038 huishoudens behoren tot de minima; dat wil zeggen een op de drie huishoudens. Bijna de helft van de jongeren onder de 18 jaar woont in een minimumhuishouden. In vergelijking met de andere buurten is dit de grootste concentratie van armoede in de Westelijke Tuinsteden10. Een aanzienlijk deel van de bevolking boven de 18 jaar heeft na de basisschool geen vervolgdiploma gehaald (66.3%)11. De werkloosheidscijfers zijn hoog (17% tegenover 9,7% in Amsterdam als geheel). Er is daarnaast een groot aantal bewoners met een WAO-uitkering12. De sociaal-economische positie van de bewoners van de Kolenkitbuurt blijft niet alleen op het terrein van werk en welvaart achter. Ook op andere terreinen blijft maatschappelijke participatie van de bewoners
Dienst Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam in opdracht van de Universiteit van Amsterdam. Gegevens voor 2003. De meest recente cijfers, voor 2004, zijn op dit moment nog niet openbaar. 10 Ter vergelijking: in Osdorp-Midden behoort 27% van de huishoudens en 40% van de jongeren tot de minima. In Overtoomse Veld is dit 24% van de huishoudens en 44% van de jongeren. In absolute zin zijn er in de Kolenkitbuurt minder minimumhuishoudens dan in SlotermeerZuidwest, Geuzenveld, Slotervaart, OsdorpMidden en Osdorp-Oost. 11 Dienst Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam in opdracht van stadsdeel Bos en Lommer (2004), Monitor Kolenkitbuurt. 12 Het gaat in totaal om zo’n 1.670 bewoners volgens het stadsdeel (bron: Stadsdeel Bos en Lommer (2003), Vernieuwingsplan Kolenkitbuurt Tuinenstad.
achter bij het Amsterdamse gemiddelde (zie bijlage tabel 3). Vrouwen in de Kolenkitbuurt De helft van alle vrouwen en meisjes in de Kolenkitbuurt zijn van Marokkaanse of Turkse komaf. Bijna 40% van de vrouwen en meisjes leeft er in een minimumhuishouden. 11% van de huishoudens in de Kolenkitbuurt bestaat uit alleenstaande moeders (1,5% uit alleenstaande vaders). Van deze moeders is 33% van Turkse of Marokkaanse en 28% van Surinaamse of Antilliaanse afkomst. In totaal groeit meer dan een kwart (26%) van alle kinderen in de Kolenkitbuurt op in een éénoudergezin13.
MKC Anne Tefle: activiteiten en resultaten Ontstaan Lange tijd waren er weinig tot geen voorzieningen voor allochtone vrouwen in de Kolenkitbuurt. Om verschillende redenen konden de vrouwen niet bij bestaande organisaties terecht. Buurthuis De Schaffelaar, dat wordt gerund door Stichting Impuls, wordt van oudsher vooral door autochtonen bezocht. Omdat er alcohol wordt geschonken en er ook mannen komen, wilden of konden veel allochtone vrouwen er geen gebruik van maken. De documentaire ‘De Akbarstraat’, waarin Felix Rottenberg allerlei vrouwen uit de buurt interviewde, bracht onder andere dit probleem scherp in beeld. Het projectbureau Kolenkit van stadsdeel 13 71% van de Surinaamse of Antilliaanse kinderen groeit hier op in een eenoudergezin. Het aandeel Turkse kinderen uit de Kolenkitbuurt dat in eenoudergezinnen opgroeit is 19%, het aandeel Marokkaanse kinderen is 11%.
Moederkindcentrum Anne Tefle
87
88
Een Amsterdamse Benadering
Bos en Lommer is toen plannen gaan ontwikkelen voor een vrouwencentrum. Aangezien er een aanbod moest komen dat ook Turkse en Marokkaanse vrouwen moest bereiken, heeft het stadsdeel besloten het Moederkindcentrum Anne Tefle (anne betekent moeder in het Turks; tefle betekent kind in het Marokkaans) op te richten. Op 8 maart 2002 – Internationale Vrouwendag – opende Moederkindcentrum Anne Tefle zijn deuren in een noodgebouw aan de Wiltzanglaan in Bos en Lommer, tussen de ringlijn van de metro en de Paulusschool. Het MKC wordt gefinancierd door het stadsdeel Bos en Lommer14. Aanvankelijk was het MKC een project van 5 jaar, maar in 2005 is besloten de subsidiëring voort te zetten. Het concept Moedercentrum Het concept ‘Moedercentrum’ - waarnaar het Moederkindcentrum Anne Tefle is gemodelleerd - is in de jaren negentig van de vorige eeuw in Duitsland ontwikkeld. Moedercentra zijn bedoeld als multiculturele, laagdrempelige, buurtgerichte accommodaties opgezet door en voor vrouwen. Het concept Moedercentrum rust op vier pijlers. De belangrijkste pijler is dat de vrouwen zelf verantwoordelijkheid dragen voor het reilen en zeilen van het centrum. De organisatie en het beheer van het centrum is in hun handen. Dat betekent dat de vrouwen ook allerlei vaardigheden kunnen (en moeten) aanleren zoals financieel beheer, PR, overleggen met instanties, samenwerken, et cetera. De tweede pijler is dat de vrouwen zelf bepalen welke activi14 In 2004 ontving MKC Anne Tefle 212.135,00 euro subsidie. Circa 40% van dat bedrag werd besteed aan algemene en huisvestingskosten, en 60% aan kosten voor personeel en bestuur.
teiten in het centrum plaatsvinden. Verder wordt iedere vrouw die in het centrum vaste taken op zich neemt als medewerker gezien. Zij krijgt in ruil hiervoor gratis gebruik van faciliteiten en deelname aan activiteiten. Voor sommigen betekent dit een betaalde baan binnen het centrum. De medewerksters én de bezoekers vormen een team dat nauw samenwerkt. Tenslotte zijn Moedercentra alleen voor vrouwen en hun (kleine) kinderen toegankelijk; in principe zijn Moedercentra niet toegankelijk voor mannen15. Er is speciale aandacht voor de kinderen in de vorm van opvangfaciliteiten en een activiteitenaanbod dat op kinderen gericht is16. Het doel van Moedercentra is om vrouwen, vooral in de periode dat ze voor jonge kinderen zorgen, mogelijkheden te bieden om zorgtaken en initiatieven richting samenleving en betaald werk te combineren. Een Moedercentrum kan, zo is de hoop, voor deze vrouwen een brug slaan tussen thuis zitten en actief deelnemen aan de samenleving. Op dit moment zijn er in Nederland 30 Moedercentra en 63 initiatiefgroepen, in diverse stadia, van ideevorming tot bijna geopend. Missie & doelgroep Waren de activiteiten aanvankelijk vooral op ontmoeting gericht, later kwamen daar ambities als ‘empowerment’ en ‘emancipatie’ bij. Empowerment wordt door het stadsdeel ook wel omschreven als ‘het verbeteren van de sociaal-economische positie 15 Een uitzondering wordt soms gemaakt; bij MKC Anne Tefle bijvoorbeeld voor de betrokken beleidsmedewerker van stadsdeel Bos en Lommer; of in de avonduren voor inspraakavonden. 16 http://www.moedercentra.nl
Moederkindcentrum Anne Tefle
89
van de bevolking (…) Bewoners moeten voldoende startkwalificaties hebben voor het volgen van een opleiding, het vinden van een baan of op een andere manier kunnen participeren, bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk’ 17. In het jaarverslag van het MKC uit 2004 wordt empowerment vooral opgevat als een emancipatieproces: ‘Het versterken van de eigen krachten, talenten, ambities en mogelijkheden van vrouwen, met het doel vrouwen te ondersteunen in hun eigen emancipatieproces’. De directrice van het MKC ziet empowerment vooral als maatschappelijke participatie. ‘Dat de vrouwen op zijn minst iets kleins kunnen doen in de samenleving, bijvoorbeeld naar de bibliotheek gaan’, zegt ze. Deze variatie in betekenissen is opmerkelijk, hoewel ze een gemeenschappelijk kenmerk hebben: het ondersteunen van stappen naar zelfstandigheid. De doelgroep van het MKC bestaat officieel weliswaar uit alle vrouwen in de Kolenkitbuurt in Bos en Lommer, maar er is speciale aandacht voor ‘groepen vrouwen die moeilijk vanuit zichzelf maatschappelijk geactiveerd kunnen worden’, en jonge alleenstaande moeders18. In de praktijk bezoeken vooral Marokkaanse en Turkse vrouwen het centrum.
17 Stadsdeel Bos en Lommer (2003), Vernieuwingsplan Kolenkitbuurt Tuinenstad. 18 Jaarrapportage MKC (2004)
90
Een Amsterdamse Benadering
Beheer & activiteiten Het MKC heeft negen personen in vaste dienst: een directrice en acht medewerksters19. Zij zijn allen van Turkse of Marokkaanse komaf. Er werken in totaal ongeveer dertig vrijwilligers in het MKC. Deze vrijwilligers vervullen taken als kinderoppas, receptioniste, lerares in de conversatielessen en cateringmedewerkster in de kantine. Het MKC heeft twee hoofdtaken: enerzijds het beheer van het gebouw en het faciliteren van andere organisaties; anderzijds biedt het MKC ook zelf activiteiten aan. Naast het MKC zijn er dus andere organisaties in het gebouw gevestigd. Dat zijn gezondheidsorganisatie Mimoza (organiseert o.a. zwangerschapscursussen, cursussen gezond ouder worden, leren fietsen, etc.), de Islamitisch Turkse vrouwenorganisatie Hilal Basak (organiseert o.a. bijeenkomsten voor alleenstaande moeders) en De Spil, centrum voor opvoedingsondersteuning en ouderbetrokkenheid (biedt informatie en advies tijdens een zogenaamd ‘pedagogisch spreekuur’, geeft opvoedcursussen, organiseert themabijeenkomsten). Met deze organisaties vindt een gebruikersoverleg plaats om de activiteiten op elkaar af te stemmen. Daarnaast faciliteert het MKC verschillende andere organisaties door middel van wervingsactiviteiten (voor oudkomerscursussen bijvoorbeeld) en het beschikbaar stellen van ruimte (bijvoorbeeld voor de formulierenbrigade, of voor kinderkookles van een basisschool).
19 Een coördinator empowerment, een office manager, een PR-medewerkster, een coördinator ontmoetingen receptie, een beheerder, een begeleider vrijwilligers, en twee kinderoppassen. (Gegevens over 2004).
2004
2005
6
onbekend
onbekend
onbekend
9
onbekend
SMR/Capabel huiswerkklassen
35
onbekend
activiteiten voor kinderen van het AZC
12
0
onbekend
onbekend
kinderkookles Paulusschool
30
onbekend
Cursus Nederlandse taal en ouderbetrokkenheid van het ROC (voor moeders van leerlingen van de Bos en Lommerschool)
88
onbekend
Nederlandse taalles van het NCB (i.o.v. stadsdeel inzake oudkomersprojecten)1
72
onbekend
conversatielessen
70
140
cursus Stapje-voor-stapje (taalles gecombineerd met stageplek en coaching)
18
nog geen vervolg
n.v.t.
10
24
24
cursus succesvol op de werkvloer (cursus waarin werkhouding, verhouding met collega’s en leidinggevenden aan bod komt)
n.v.t.
start nog
communicatie (communicatie en goed leren luisteren voor in het dagelijks leven)
n.v.t.
13
34
2 groepen
n.v.t.
onbekend
aerobics
120
4 groepen
aerobics meiden
20
onbekend
56
uitgebreid naar 6 groepen
8
onbekend
n.v.t.
onbekend
buikdansen
1 groep
kookles
12
onbekend
Inloop voor activiteiten van andere organisaties: formulierenbrigade maatschappelijk werk fysiotherapie Mensendieck
Mimoza (pijngroep, zwangerschapsbegeleiding, thema-ochtenden)
Educatie & empowerment
computerles (basisvaardigheden en gevorderden; start sept. 2005) cursus kwaliteit van het leven (diverse zaken die bij Turkse en Marokkaanse vrouwen spelen worden in de eigen taal besproken, zoals gemeenschap/individu, opvoedtips)
Arabische les project ouderenwerk (start sept. 2005; een nieuw arbeidsmarktproject bedoeld om vrouwen kennis te laten maken met werken in de ouderenzorg, bestaande uit lessen, excursies en stage) Ontmoeting & ontspanning
naailessen yoga omgaan met cultuurverschillen (start sept. 2005; mede bedoeld voor autochtone bewoners van Bos en Lommer)
1 Deze lessen vonden dus plaats in het MKC. Volgens het stadsdeel – dat de plaatsing van oudkomers bij taallessen regelt - werden bij hoge uitzondering vrouwen in een les die op maximaal 5 à 10 min lopen van hun woning plaatsvond. De periode vanaf aanmelding tot plaatsing duurde volgens een betrokken stadsdeelmedewerker gemiddeld twee maanden.
Moederkindcentrum Anne Tefle
91
92
Een Amsterdamse Benadering
Er worden in het MKC ook inspraakavonden voor de buurt georganiseerd. Het MKC organiseert en ontwikkelt zelf ook activiteiten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten die gericht zijn op ontmoeting, op ontspanning, op taalverwerving en op ‘empowerment’. De activiteiten die gericht zijn op ontmoeting en ontspanning, zoals naailessen, zijn volgens een medewerkster van het MKC essentieel. Volgens haar zijn het juist de laagdrempelige activiteiten die een moeilijk bereikbare groep vrouwen over de drempel kunnen trekken. Ze hoopt dat op den duur vrouwen uit deze groep doorstromen naar een activiteit die gericht is op vergroting van zelfredzaamheid. Sommige lessen worden in het Turks en Marokkaans gegeven. Voor enkele activiteiten wordt (sinds 2005) een bijdrage gevraagd. Naailessen kosten bijvoorbeeld 80 euro per jaar, conversatielessen 30 euro per jaar.
per week20. Daar waar reeds aantallen van 2005 bekend zijn, is dat ook aangegeven.
Resultaten Aan de hand van de jaarrapportage 2004 is geprobeerd een indruk te krijgen van de bezoekersaantallen per activiteit, en het bereik van het MKC in zijn geheel. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de inloop van bezoekers die voor activiteiten van andere organisaties dan het MKC zelf in het MKC komen, activiteiten gericht op educatie & empowerment en activiteiten gericht op ontmoeting & ontspanning. Het aantal deelnemers is het aantal deelnemers
20 De genoemde bezoekersaantallen zijn gebaseerd op tellingen van MKC Anne Tefle. De bezoekersaantallen in het jaar 2004 zijn overgenomen uit de jaarrapportage van het MKC van 2004; de bezoekersaantallen in 2005 zijn door medewerkers van het MKC genoemd.
Het totale aantal deelnemers aan activiteiten in 2004 was ongeveer 600 per week21. Circa 10% van de deelnemers waren kinderen. Als naar het totale aantal bezoekers gekeken wordt komt de inloop van vrouwen en kinderen die niet aan activiteiten deelnemen erbij. Het totale aantal bezoekers wordt door het MKC geschat op gemiddeld 700 per week22. Hoeveel is dat nu als we de gehele Kolenkitbuurt in ogenschouw nemen? Met andere woorden, hoe groot is het bereik van de activiteiten van het MKC, hoe breed? Kijken we naar de groep van Turkse en Marokkaanse vrouwen boven de 20 – en daar richt het MKC zich impliciet op – dan wonen er in deze buurt ongeveer 1.100 van hen23. Dit betekent dat zo’n 55% van deze groep door de activiteiten van het MKC bereikt wordt24. Dit impliceert dat, ondanks
21 De berekening is om drie redenen een indicatie. Ten eerste waren van een aantal activiteiten geen precieze aantallen bekend. Ten tweede kwam het voor dat bezoekers aan meerdere activiteiten deelnemen en dus dubbel tellen. Ten derde zijn vrouwen die het MKC bezoeken - maar niet aan activiteiten deelnemen - niet meegeteld. 22 In 2004. De cijfers van 2005 waren ten tijde van dit onderzoek niet beschikbaar, maar volgens de directrice van het MKC is het aantal bezoekers in 2005 met 30% toegenomen ten opzichte van het jaar daarvoor. 23 Zie bijlage tabel 4. 24 Ervan uitgaande dat alle bezoekers van het MKC in de Kolenkitbuurt wonen. Echter, sommige bezoekers wonen in een andere, omliggende buurt.
Moederkindcentrum Anne Tefle
93
dit relatief hoge percentage, binnen de Turkse en Marokkaanse groep een aantal vrouwen niet wordt bereikt. Volgens de directrice betreft dit de zorgmijders, de geïsoleerde gezinnen, de gezinnen waar de man het voor het zeggen heeft, de ‘multiprobleemgevallen’ en de hoogopgeleide vrouwen. Het bereik is ook klein als het om andere groepen gaat dan Turkse en Marokkaanse vrouwen. Vrouwen uit niet-geïndustrialiseerde landen, autochtone vrouwen en vrouwen van Surinaamse of Antilliaanse komaf bezoeken het centrum niet tot nauwelijks. Hoeveel invloed heeft het bezoeken van het MKC nu precies op de vrouwen? Hoe diep is het effect van de activiteiten van het MKC? Daartoe worden hieronder drie activiteiten nader beschreven. Taal Een Turkse vrouw vertelt dat haar man, die in 1999 naar Nederland is gekomen, al drie of vier jaar op de wachtlijst van het ROC staat voor Nederlandse les. Als ze voor haar man belt met het ROC krijgt ze elke keer een ander telefoonnummer waar ze heen moet bellen: ze wordt van het kastje naar de muur gestuurd. Een Marokkaanse vrouw staat al meer dan een jaar op de wachtlijst voor taalles bij het ROC. In september 2004 werd ze opgeroepen, maar omdat de kinderopvang van het ROC vol zat, kon ze niet beginnen. Veel zogenaamde oudkomers bevinden zich in deze situatie. Ook de meeste vrouwen die geïnterviewd zijn, zijn - in beleidstermen - oudkomers. Dat betekent dat zij voor 1998 naar Nederland gekomen zijn. De stadsdelen zijn verantwoordelijk voor de oudkomerstrajecten. Het stadsdeel
94
Een Amsterdamse Benadering
zal dan ook proberen degenen die taalles willen volgen, te plaatsen bij het ROC of een andere aanbieder25. De wachtlijsten voor Nederlandse taallessen zijn echter lang voor mensen die zichzelf bij het ROC aanmelden, omdat het ROC voorrang geeft aan nieuwkomerscursussen. Het kan dan ook vele maanden duren voordat oudkomers een oproep krijgen. Voor de vrouwen die kleine kinderen hebben, komt er nog het probleem bij dat ze op het moment dat ze worden opgeroepen soms geen kinderopvang kunnen vinden en de aangeboden cursus daardoor niet kunnen volgen. In het MKC worden conversatielessen gegeven en er is kinderopvang binnenshuis. De conversatielessen worden gegeven door vrijwilligers. Dit zijn autochtone vrouwen uit Amsterdam die veelal een achtergrond in het onderwijs en/of met taal hebben. In 2004 was er ook in het MKC een wachtlijst voor de conversatielessen. In 2005 heeft het MKC het aanbod echter weten te verdubbelen ten aanzien van het jaar ervoor (van 4 naar 9 groepen), waardoor de wachtlijsten weggewerkt konden worden. Bovendien zijn de groepen vanaf 2005 in verschillende niveaus onderverdeeld (beginners, gevorderden etc.). Nederlands leren gaat langzaam. Een van de redenen is dat de vrouwen alleen Nederlands spreken tijdens de wekelijkse uurtjes les in het MKC: in hun directe omgeving – zowel in de buurt als thuis – wordt veelal Marokkaans of Turks gesproken. De vrouwen missen daardoor de 25 Op de markt van oudkomers hebben de ROC’s een aandeel van 30%. Op dit moment voeren de ROC’s het cursusaanbod voor nieuwkomers nog volledig uit. (http://www.integratie.net/kiem/ nieuws/2005/11/Inburgeren-wordt-straks-miljoenendans_1013.html op 21-11-2005)
mogelijkheid om te oefenen. ‘Na één week vergeten alles’, verzuchtte een Marokkaanse vrouw keer op keer tijdens de taalles. Ten tweede gaat het langzamer door de beperkte vooropleiding van veel vrouwen, waardoor bepaalde studievaardigheden ontbreken, aldus een lerares. Volgens haar hebben de vrouwen het vooral zwaar met de zinsvolgorde, die in het Nederlands heel anders is dan in het Turks of Marokkaans. Dankzij de conversatielessen gaat de beheersing van het Nederlands door de vrouwen niettemin sterk vooruit, vertelt een medewerkster van het MKC. ‘Er waren vrouwen die geen woord Nederlands spraken en zich nu gewoon goed kunnen redden’. Het is haar ook opgevallen dat er vaak communicatiemisverstanden ontstonden, bijvoorbeeld tussen de vrouwen en de juf of meester van de school van hun kinderen. Daarom heeft het MKC in 2005 een nieuwe activiteit aan het aanbod toegevoegd: communicatietrainingen. Sociale activeringscursus ‘Stapje-voorstapje’ De ‘Stapje-voor-stapje’-cursus is door het MKC ontwikkeld en werd gefinancierd uit het geld voor sociale activering van het stadsdeel. Het doel van de ‘Stapje-voorstapje’-cursus was een groep vrouwen waarvan de maatschappelijke participatie minimaal was ‘in contact te laten komen met de zogenaamde buitenwereld’26. Dit hield in dat vrouwen gedurende zes maanden in een traject zaten. Ze kregen 10 uur per week Nederlandse les bij een gediplomeerde docente Nederlandse taal, en liepen daarnaast één dagdeel per week 26 MKC (2004), Plan van aanpak vrijwilligerswerk ‘Stapje-voor-stapje’.
stage bij een instelling in de buurt. De vrouwen kregen bovendien individuele ondersteuning en werden er werkbezoeken afgelegd aan diverse instellingen in Bos en Lommer. De deelnemers konden tijdens het volgen van lessen en stage ook gebruik maken van de kinderopvang in het MKC. De ‘Stapje-voor-stapje’-cursus liep van juni tot december 2004. Deze ‘Stapje-voor-stapje’-cursus lijkt in meerdere opzichten geslaagd. Op de voorlichtingsdag voor de ‘Stapje-voor-stapje’cursus alleen al kwamen 50 vrouwen af. Uiteindelijk hebben zich 40 vrouwen aangemeld voor dit intensieve traject. Het MKC heeft toen 18 vrouwen moeten selecteren. Dit laatste hield verband met het feit dat het een pilotproject was met een beperkt budget. De selectie was volgens de directrice een lastige procedure omdat alle vrouwen zeer gemotiveerd waren om deel te nemen. Ze vertelt dat alle vrouwen die zij gesproken heeft dromen van een betaalde baan en onafhankelijkheid. In economisch opzicht vooruit willen komen speelt daarbij voor de vrouwen een grote rol. ‘Deze mensen zitten echt in geldnood’, vertelt de directrice. De vrouwen die niet mee konden doen hebben een brief gekregen waarin staat dat het MKC voor hen een alternatief zoekt. De geselecteerde cursisten vormden volgens de groepsleidster een hechte groep. Deze groep had volgens haar een goede uitstraling naar de andere bezoekers van het MKC omdat er dagelijks nieuwe vrouwen kwamen vragen of ze ook mee mochten doen. De achttien deelnemers aan het traject zijn allemaal doorgestroomd naar andere activiteiten. Veertien vrouwen gingen extra Nederlandse lessen volgen. Vier vrouwen Moederkindcentrum Anne Tefle
95
hebben plaatsgenomen in de cliëntenraad van het MKC. Zeven zijn als vrijwilligers actief geworden in de buurt, in het MKC of op basisscholen in de buurt. Een vrouw heeft aan haar stage betaald werk over gehouden. Deze resultaten waren voor het stadsdeel reden om een vervolgsubsidie aan te vragen bij het Europees Sociaal Fonds. Voor de ongeveer vijftig vrouwen die hierdoor waarschijnlijk in de toekomst de ‘Stapjevoor-stapje’ cursus kunnen gaan volgen, is de eis gesteld dat een groot deel hiervan (volgens het stadsdeel circa 80%) moet doorstromen naar (vrijwilligers)werk, stage of vervolgopleiding. Cursus ‘Kwaliteit van het leven’ Volgens de directrice hebben veel vrouwen bepaalde ‘boodschappen’ meegekregen in hun jeugd, die hen in de weg staan. ‘Volg je man’ en ‘gehoorzaam zijn’ zijn voorbeelden van dit soort boodschappen. Door de empowermentcursus ‘Kwaliteit van het leven’ hoopt het MKC ‘de knop bij de vrouwen om te kunnen zetten’. Er is een aparte Turkse en Marokkaanse groep gevormd, omdat de cursus in hun eigen taal gegeven wordt. De vrouwen leren in deze cursus assertiever te worden, nee te zeggen en hun eigen beslissingen te nemen. Dit is volgens de groepsleidster erg belangrijk omdat de vrouwen vaak erg vast zitten in, wat zij noemt, ‘gemeenschapsdenken’. De gevolgen hiervan zijn volgens haar dat de vrouwen extreem bang zijn voor roddels in de buurt, geen eigen mening hebben en alleen maar volgens bepaalde richtlijnen kunnen leven. ‘Ze gaan bijvoorbeeld niet buitenshuis werken of een avondje uit, terwijl ze dat wel zouden willen’, aldus de groepsleidster. De vrouwen gaan volgens
96
Een Amsterdamse Benadering
haar snel vooruit. Ze illustreert dit met het feit dat enkele jaren geleden sommige vrouwen begonnen te gillen als de mannelijke postbode per ongeluk bij het MKC naar binnen liep. Vandaag de dag schrikken de vrouwen volgens haar niet meer, en werd zelfs een conversatieles door een mannelijke vrijwilliger gegeven. Er wordt tijdens de cursus ook aandacht besteed aan de opvoeding van kinderen. ‘Van huis uit hebben de vrouwen altijd geleerd hun kind weg te sturen als dit aandacht vroeg terwijl zij met andere dingen bezig waren, bijvoorbeeld in de keuken’, aldus de groepsleidster. ‘Ze denken dat een kind geen aandacht of complimentjes nodig heeft, een kind redt zichzelf wel. Daarnaast denken de vrouwen dat als er iets mis is, het aan de school ligt. Zowel Turkse als Marokkaanse vrouwen schuiven erg de verantwoordelijkheid af. Op de cursus leren de vrouwen dat het belangrijk is hun kind aandacht te geven. Eigenlijk is het gewoon een soort pedagogische cursus. De kinderen komen hierdoor steviger in hun schoenen te staan’. Ze wijst erop dat ze dit belangrijk vindt omdat de Kolenkitbuurt zo’n kinderrijke buurt is.
Vrouwen aan het woord In het kader van het onderzoek zijn negen bezoekers van het MKC geïnterviewd. Achtergrond Zes vrouwen zijn geboren in Marokko. Drie vrouwen zijn geboren in Turkije, twee ervan komen uit dezelfde streek. De jongste is 25 jaar. Vier vrouwen zijn in de twintig, een is begin dertig. Drie vrouwen zijn in de veertig, en de oudste is 55 jaar. Van twee Turkse vrouwen werkten de vaders al langer in Nederland, als fabrieksarbeider en ‘iets’ op Schiphol. Als kind bleven deze
Moederkindcentrum Anne Tefle
97
vrouwen met hun moeders achter in Turkije, om op latere leeftijd voor gezinshereniging of voor hun eigen huwelijk naar Nederland te verhuizen. Hun vaders zijn inmiddels met pensioen en wonen weer in Turkije. De vaders van de andere vrouwen werkten in het land van herkomst als timmerman, veehandelaar, boer, in de bouw, als leraar of als gemeenteambtenaar. De geïnterviewde vrouwen zijn allemaal naar school geweest. De helft is daarbij niet verder gekomen dan het basisonderwijs; de andere helft heeft de middelbare school of een beroepsopleiding gevolgd. Vier vrouwen uit Marokko zijn op jonge leeftijd van school gegaan (rond hun 12e jaar) om hun moeder te helpen in het huishouden. Twee vrouwen hebben in Marokko de havo gevolgd. Zij hebben een diploma en spreken ook Frans, de tweede taal in Marokko. Twee Turkse vrouwen hebben in Turkije op het Lyceum gezeten. Een van hen is na de lagere school met haar moeder naar Nederland verhuisd om bij haar vader te gaan wonen. Zij heeft vervolgens in Amsterdam ook nog een kappersopleiding gevolgd. Een van de geïnterviewde vrouwen heeft een betaalde baan, de andere vrouwen hebben nooit buitenshuis gewerkt. Woonduur De vrouwen verschillen behoorlijk in het aantal jaar dat ze in Nederland wonen. Ook is er niet altijd een relatie tussen woonduur in Nederland en leeftijd. Zo woont een 39 jarige vrouw pas 6 jaar in Nederland, en een 32 jarige vrouw al 14 jaar. De woonduur loopt uiteen van 6 tot 26 jaar, het gemiddelde is 14,5 jaar. Het merendeel van de vrouwen is door te trouwen met een man die al in Nederland woonde als huwelijkspartner in de Kolenkitbuurt
98
Een Amsterdamse Benadering
terechtgekomen. Bij twee vrouwen was het andersom. Een Marokkaanse vrouw woonde al tien jaar in Nederland, toen ze trouwde en haar Marokkaanse echtgenoot (die zeven jaar jonger is) over liet komen. Een Turkse vrouw die zelf als kind wegens gezinshereniging naar Nederland kwam, liet haar man 6 jaar geleden vanuit Turkije overkomen. Moederschap Op een na zijn alle vrouwen moeder. Drie van hen hebben vier kinderen. Gemiddeld hebben ze 3¼ kinderen. De leeftijd van hun kinderen loopt uiteen van 1 tot 17 jaar. Hun dagelijks leven bestaat voornamelijk uit heen en weer rennen om hun kinderen naar de basisschool te brengen en te halen (vier keer per dag), tussendoor boodschappen doen, schoonmaken, en later op de dag koken. In het weekend gaan ze ook op bezoek (bijvoorbeeld bij schoonfamilie), of er wordt bezoek thuis ontvangen. Ondanks hun drukke dagindeling volgen alle vrouwen cursussen in het MKC, en werken acht vrouwen als vrijwilliger. Een vrouw heeft een fulltime baan, als afdelingsassistente op de kraamafdeling van een ziekenhuis. Zij krijgt van haar werkgever één dagdeel per week vrij om in het MKC conversatielessen te volgen. Hun mannen De echtgenoten van zes vrouwen werken in laaggekwalificeerde beroepen zoals taxichauffeur, schoonmaker, of meubelbezorger, op een school als conciërge, of op de sterilisatieafdeling van een ziekenhuis. Slechts een man heeft een wat hoger gekwalificeerd beroep. Hij is verkoper op de bloemenveiling in Aalsmeer. Twee vrouwen hebben economisch inactieve mannen. De
man van een van hen is door zijn leeftijd (70 jaar) met pensioen, en een andere vrouw heeft een werkloze man die wel allerlei cursussen volgt via de sociale dienst. Over de relatie met hun mannen worden af en toe spontaan opmerkingen gemaakt. Een vrouw klaagt bijvoorbeeld dat haar man nooit iets doet in het huishouden. ‘Hij is ziek en altijd moe. Alles op mijn schouders’, zucht ze. Een andere vrouw vertelt dat haar man, die taxichauffeur is, ‘s nachts altijd weg is, en overdag altijd slaapt. ‘Eten, boodschappen, kind, ik doe alles!’, zegt ze lachend. Maar ze geeft met een knuffelgebaar ook aan dat ze hem mist in bed. Een vrouw heeft een ‘lieve man’, zegt ze, want ‘hij helpt mee in het huishouden, doet boodschappen en kookt’. De woning en de buurt De meeste vrouwen wonen in de Kolenkitbuurt, sommigen in een ander deel van Bos en Lommer. De vrouwen vinden hun woning vaak te klein en erg gehorig. In verhalen over hun woonomgeving komt de ergernis over het zwerfvuil en de vieze trappenhuizen vaak terug. Een gevoel van schaamte hierover overheerst: ‘Wij schamen ons allemaal’, zegt een van de vrouwen. Een vrouw klaagt over het feit dat er voor jongeren vanaf 17 jaar niets te doen is in de buurt. Ze mist vooral sportvoorzieningen. Een andere vrouw klaagt over het feit dat kleine kinderen ‘s avonds veel te laat nog op straat spelen. In de gesprekken is de vrouwen gevraagd waar ze graag zouden willen wonen, en wie ze dan als buren zouden willen hebben. De meeste vrouwen dromen van een eengezinswoning, met een tuin die speelruimte biedt aan hun kinderen. In een eengezinswoning heb je ook sowieso goede buren
want je hebt minder last van elkaar, weet een Marokkaanse vrouw. Nieuw Sloten lijkt als locatie populair. Twee vrouwen geven de voorkeur aan de Kolenkitbuurt, onder de voorwaarde dat hun huur hetzelfde blijft ná de vernieuwing. Een van hen wil dan wel meer Nederlandse buren. Een Marokkaanse vrouw zegt dat haar man in de Kolenkitbuurt wil blijven. Hij heeft haar verteld dat de Kolenkitbuurt na de vernieuwing heel mooi gaat worden. Eén vrouw vertelt dat ze onlangs samen met haar man, de verkoper op de bloemenveiling, een nieuwbouwflat heeft gekocht in het nabij gelegen stadsdeel Geuzenveld. Enkele vrouwen zouden in een ideale situatie het liefst Nederlandse buren willen hebben, ‘want die zijn gezellig en rustig, geen lawaai, want ze werken allemaal.’ Anderen willen eenvoudigweg ‘goed opgeleide’ buren, zeggen ze, ‘die schoonmaken en rekening houden’. Een Turkse vrouw wil Turkse of Nederlandse buren, maar in ieder geval geen Surinamers of Marokkanen. Ze is bang voor Surinamers, want ze verdenkt haar Surinaamse buurman ervan zijn vrouw te slaan. Contact met Nederlanders Geen van de vrouwen heeft veel contact met Nederlanders. Het contact dat er is, beperkt zich tot de lerares Nederlands in het MKC, de vrouwen die in het MKC komen ‘om te vergaderen’, en met de juf op de basisschool van een kind. Veel vrouwen hebben ook contact met die ene Nederlandse buur, maar er wordt wel geklaagd over de oppervlakkigheid van het contact. Een Turkse vrouw geeft aan dat de taal voor haar de grootste barrière is om het contact verder te laten gaan Moederkindcentrum Anne Tefle
99
dan alleen hallo zeggen. Ze heeft ervaren dat mensen geen geduld hebben om naar haar te luisteren. Een andere Turkse vrouw klaagt over de Nederlanders in haar buurt, die haar aankijken ‘met een blik van wat moet je’, zegt ze. Volgens haar zijn vooral de buurtbewoners tussen de 45 en 50 jaar ‘niet zo enthousiast’. De Turkse vrouw die al vanaf jonge leeftijd in Nederland woonde, heeft al haar Nederlandse vriendinnen van vroeger uit de buurt zien wegverhuizen. Ze heeft nu alleen nog contact met de Nederlandse lerares van haar zoontje. Ze vindt dat jammer, en heeft positieve verwachtingen van de vernieuwing van de buurt en de meer gemengde bevolkingssamenstelling die ze daarbij voorziet. ‘Wat mij betreft gaat het vast en zeker lukken’, zegt ze. Ambities Alle geïnterviewde vrouwen hebben zonder uitzondering de ambitie in de toekomst een vervolgopleiding te gaan volgen en/of te gaan werken27. Vier van hen willen in de toekomst een opleiding in de kinderopvang volgen, en daarna ook werken. Twee vrouwen twijfelen nog tussen een administratieve opleiding of ‘iets met kinderen’. Een vrouw wil later gaan werken in een beroep waar ze andere vrouwen kan helpen. Er is een Turkse die aangeeft dat haar man, die ‘s nachts taxi rijdt, niet wil dat zij gaat werken. Ze lijkt daar voor dit moment vrede mee te hebben; ze vindt het nu belangrijk eerst goed Nederlands te leren spreken. Alle vrouwen besluiten hun verhaal over toekomstambities overigens met een opmerking over hun taalprobleem en het belang van het goed kunnen spreken van de 27 Een vrouw werkt al fulltime.
100
Een Amsterdamse Benadering
Nederlandse taal. Ze willen een opleiding gaan volgen, maar vinden dat zij hiervoor nog te slecht Nederlands spreken. Ze willen allemaal eerst goed Nederlands leren spreken, daarna komt de rest. De belangrijkste aspecten van het MKC28 De vrouwen zijn op verschillende manieren bij het MKC binnengekomen. Sommigen vertellen dat zij met een vriendin die al bekend was met het MKC zijn meegekomen. Twee vrouwen hebben een wervingsfolder gelezen en zijn vervolgens alleen naar binnen gestapt. Een jonge Marokkaanse moeder is door iemand van de GGD-zuigelingenzorg op het bestaan van het MKC gewezen. De vrouwen hebben zonder uitzondering deelgenomen aan taal- & empowermentactiviteiten in het MKC. Drie vrouwen hebben conversatielessen gevolgd; zes vrouwen hebben het sociale activeringstraject ‘Stapje-voor-stapje’ gevolgd. Vijf van de negen vrouwen hebben daarnaast ook andere activiteiten binnen het MKC gevolgd. Genoemd worden aerobics, gymnastiek, zwangerschapscursus en de computerles. Nederlandse taal en cultuur Voor de geïnterviewde vrouwen is veruit het belangrijkste aspect van het MKC dat zij er de Nederlandse taal kunnen leren. Een goed voorbeeld is een Marokkaanse vrouw die in 2005 een wervingsfolder van het MKC las en besloot (alleen) bij het MKC
28 Waarbij rekening gehouden moet worden met het feit dat deze vrouwen niet perse een precieze afspiegeling zijn van de gemiddelde bezoeker van het MKC. De indruk bestaat dat de geïnterviewde vrouwen wat meer geïnteresseerd zijn in het educatieve & empowerment aanbod dan de gemiddelde bezoeker.
naar binnen te stappen. Ze is begonnen met het volgen van conversatieles. Daar heeft ze Nederlands leren schrijven en spreken. Ze vertelt dat ze zich nu bij de dokter zonder haar man of dochter kan redden. Ze vindt dat ze veel geleerd heeft en dat haar Nederlands nu veel beter gaat. Ze komt iedere week. ‘Als ik thuisblijf, ga ik achteruit’, zegt ze. Een andere Marokkaanse vrouw vertelt dat ze blij was dat ze in het MKC meteen terecht kon bij de conversatieles. Andere scholen waar ze geweest was hadden allemaal wachtlijsten. De conversatielessen hebben een grote aantrekkingskracht op de vrouwen uitgeoefend. Drie vrouwen hebben eraan deelgenomen, de andere zes hebben - door deelname aan de ‘Stapje-voor-stapje’ cursus - zes maanden lang intensieve Nederlandse les gekregen. Meerdere vrouwen geven aan dat zij het ook een belangrijk aspect van het MKC vinden dat zij de Nederlandse cultuur beter leren kennen. Bij de vrouwen leefde vaak de verwachting dat zij in het centrum autochtone vrouwen zouden ontmoeten. Een Turkse vrouw kijkt rond in de ontmoetingsruimte van het MKC en voegt er lachend aan toe: ‘Maar helaas, geen Nederlandse vrouwen! Helaas alleen Turks en Marokkaans’. Een Marokkaanse vrouw legt uit dat het MKC voor haar belangrijk is omdat ze daar de mogelijkheid heeft in contact te komen met Nederlandse mensen, ook al beperkt dat contact zich volgens haar tot ‘vrouwen die komen vergaderen’ en bij haar in de kantine een kopje koffie bestellen, de lerares Nederlands en de interviewster. ‘Empowerment’ De vrouwen geven aan dat ze zich door hun ervaringen in het MKC zelfverzekerder
voelen. Met name de vrouwen die de cursus ‘De kwaliteit van het leven’ hebben gevolgd, merken de gevolgen. Ze geven aan beter voor zichzelf te kunnen opkomen. Ook hebben ze geleerd om ‘nee’ te zeggen. Een zichtbaar resultaat van de ‘Stapjevoor-stapje’-cursus is dat bijna alle vrouwen de stap naar vrijwilligerswerk gemaakt hebben. Vier vrouwen werken in het MKC als vrijwilligers: drie in de kantine en één in de kinderopvang. Twee vrouwen werken als vrijwilligers op een islamitische basisschool in de buurt; één als overblijfmoeder, de ander geeft Arabische les. Eén vrouw werkt als vrijwilliger in de kinderopvang van een buurthuis. Een Turkse, die vrijwilligerswerk doet in het MKC, geeft aan dat zij zich daardoor gewaardeerd voelt. Vriendinnen en kennissen Dat het MKC dicht bij hun huis gelegen is, speelde voor de meeste vrouwen een doorslaggevende rol. De vrouwen vinden het ook belangrijk dat ze zich thuis voelen in het MKC. Het feit dat het MKC alleen voor vrouwen toegankelijk is speelt hierin een belangrijke rol en wordt door drie vrouwen genoemd. Van een Turkse vrouw mogen er ook mannen komen, het maakt haar niet uit, zegt ze. Ze legt uit dat het wel anders is als er ook mannen komen, door voor te doen hoe ze gaat zitten als er mannen in de buurt zijn: de benen netjes naast elkaar aan en handen in haar schoot. Ze trekt daarbij een kuis gezicht en slaat haar ogen neer. Ze legt uit dat ze als er mannen in de buurt zijn, zij niet vrijuit zou kunnen praten zoals nu. Een flink deel van de geïnterviewde vrouwen geeft aan dat zij voordat zij in het MKC kwamen, helemaal geen vriendinnen of kennissen hadden. Door het MKC hebben Moederkindcentrum Anne Tefle
101
102
Een Amsterdamse Benadering
zij allen 10 tot 25 vrouwen leren kennen, die deels ook goede kennissen geworden zijn. Sommigen hebben in het MKC een of twee goede vriendinnen gevonden29. Kinderen en opvoedingsondersteuning Er wordt door een aantal vrouwen gebruik gemaakt van het aanbod in het MKC dat specifiek gericht is op kinderen (opvoedsteun, kinderopvang). In het MKC zijn kinderen nadrukkelijk welkom. Daarom is de naam van het MKC ook MoederKindCentrum, en niet het meer gangbare Moedercentrum. Vrouwen kunnen hun kleine kinderen gewoon meenemen en vinden dat een groot voordeel. Bovendien is er gratis kinderopvang beschikbaar voor alle vrouwen die binnen het MKC activiteiten volgen. In het MKC bevindt zich ook een opvoedsteunpunt. Enkele vrouwen geven aan dat zij hiervan gebruik hebben gemaakt en dat zij de mogelijkheid om opvoedtips te krijgen een pluspunt vinden.
Conclusies Moederkindcentrum Anne Tefle is een initiatief dat door stadsdeel Bos en Lommer is ontwikkeld om de sociaal-economische positie van de vrouwen in de Kolenkitbuurt te verbeteren. Vooral eerste generatie Turkse en Marokkaanse vrouwen, die 29 Twee vrouwen geven echter aan geen vriendinnen te hebben. Bij een Marokkaanse vrouw ligt dat aan haar schoonfamilie die haar volledig opeist. Een Turkse vrouw die als kind naar Nederland kwam vertelt dat ze voordat ze naar het MKC kwam ook al geen vriendinnen had. Ze gaat ook niet om met haar familie en heeft gewoonweg niet veel contacten. Ze zegt dat ze zich erg depressief voelt, waarop de andere vrouwen die er op dat moment bij zaten haar steun aanboden.
als huwelijkspartner naar Nederland zijn gekomen, bezoeken het centrum. Ze vinden in het centrum een open sfeer waarin ze aan allerlei activiteiten kunnen deelnemen. Ook voor hun kinderen is het MKC vaak een tweede huis. MKC heeft voet aan de grond gekregen in de Kolenkitbuurt Het MKC heeft bij een aanzienlijk deel van de Turkse en Marokkaanse moeders met jonge kinderen uit de Kolenkitbuurt voet aan de grond gekregen. Ongeveer 55% van alle Turkse en Marokkaanse vrouwen uit de Kolenkitbuurt bezoekt het MKC30. Deze vrouwen zijn vaak als huwelijkspartner vóór 1998 naar Nederland gekomen en worden daardoor vrijwel allemaal tot de beleidscategorie ‘oudkomers’ gerekend. Deze groep vrouwen valt evenwel tussen wal en schip als het gaat om taalonderwijs bij reguliere instellingen zoals het ROC. Nieuwkomers krijgen daar immers voorrang en in kinderopvang wordt niet (meer) voorzien. Hierdoor kunnen deze vrouwen ook geen verdere opleiding volgen of werk vinden om hun sociaal-economische positie te verbeteren. In het MKC kunnen deze vrouwelijke ‘oudkomers’ wel terecht, onder andere door de voor deze groep vaak noodzakelijke kinderopvang. Een gecombineerd aanbod aan ontmoeting, ontspanning, taal en ‘empowerment’ versterkt elkaar Het MKC zet in op de combinatie ontmoeting & ontspanning enerzijds en taal & empowerment anderzijds. Deze combinatie lijkt voor deze groep vrouwen 30 Ervan uitgaande dat alle bezoekers van het MKC ook daadwerkelijk in de Kolenkitbuurt wonen.
Moederkindcentrum Anne Tefle
103
goed te werken. De activiteiten die gericht zijn op ontmoeting en ontspanning halen de vrouwen uit hun isolement. Taal- en empowermentcursussen helpen hen vervolgens de eerste stappen te zetten naar een vervolgopleiding of werk. Veel vrouwen hebben een taalachterstand. Schaamte hierover lijkt hen de moed te ontnemen om verdere stappen te zetten. Door het leren van de Nederlandse taal worden de vrouwen zelfverzekerder, zelfstandiger en ontstaan er mogelijk nieuwe perspectieven. De empowermentcursussen trachten het zelfvertrouwen (verder) te vergroten31. Zelforganisatiepoot in MKC niet aanwezig De belangrijkste pijler van Moedercentra is dat de vrouwen zelf verantwoordelijkheid dragen voor het reilen en zeilen van het centrum. Moedercentra zijn bedoeld als bottom-up initiatieven die draaien op zelfbestuur32. Een belangrijk verschil met het oorspronkelijke concept is dat de organisatie, het beheer en de programmering in MKC Anne Tefle niet handen is van de vrouwen zelf, maar van het stadsdeel en de betaalde beroepskrachten (de directrice, de vaste medewerksters en het bestuur). Er bestaat - ondanks de grote inzet van de vrijwilligers - een zekere afstand tussen de formele organisatie en de bezoekers. Onder andere door de instelling van een bezoe31 De commissie Pavem concludeerde dat voor deze doelgroep een ‘integrale werkwijze’, waarbij alle levensgebieden aan bod komen, het beste is. ‘Door dit integrale karakter zet zich bij de deelnemers een proces in gang waarbij zij hun behoeften, mogelijkheden en belemmeringen in allerlei opzichten verkennen. Het op gang brengen van dat proces is het belangrijkste doel’. 32 http://www.mine.cc/modules. php?name=News&new_topic=11 ; 11-12-2005.
104
Een Amsterdamse Benadering
kersraad probeert de organisatie MKC de vrouwen wel meer zeggenschap te geven. De druk van resultaatafspraken Door de ligging in een buurt met 85% allochtonen heeft dit Moederkindcentrum een zware taak: er wordt van het MKC verwacht dat het Turkse en Marokkaanse vrouwen op korte termijn een betere toekomst kan geven. Het stadsdeel wil ook dat er ‘zichtbare resultaten’ geboekt worden. De ‘output’ van het MKC is echter moeilijk om te zetten naar harde cijfers in termen van doorstroom naar scholing of betaalde arbeid. Bij een groep met zo’n sociaaleconomische achterstand moet rekening worden gehouden met een doorlooptijd van enkele jaren voordat successen zichtbaar kunnen worden (gemaakt). Het kost nu eenmaal veel tijd om de Nederlandse taal te leren. Het vinden van betaald werk hangt daarnaast mede af van de toegankelijkheid van de arbeidsmarkt. De ‘Stapje-voor-stapje’-cursus was een pilot project dat zeker resultaten heeft geboekt. Omdat een vervolgsubsidie lang op zich liet wachten, is de groep vrouwen die deze cursus heeft gevolgd niettemin toch tussen wal en schip gevallen. Een multicultureel centrum? Idealiter wordt in een Moedercentrum ‘de multiculturele samenleving van vandaag en voor de toekomst vorm gegeven en gegrondvest’33. Door de ligging van het MKC in een buurt waar 85% van de bevolking allochtoon is, is dat geen gemakkelijke opgave. Het MKC slaagt er door zijn programmering, die in veel gevallen expliciet gericht is op deze Turkse en Marokkaanse vrouwen, 33 http://www.moedercentra.nl 11-12-2005.
in om laagdrempelig te zijn voor deze groep die anders nauwelijks hun huis uitkomt. Het drempelverlagende effect wordt nog vergroot door de Nederlands/Turks/ Marokkaanse naam van het centrum, en het personeel dat van Turkse of Marokkaanse afkomst is34. Een gevolg is echter dat het MKC een uitsluitend effect kan hebben op andere groepen in de Kolenkitbuurt35. Autochtone vrouwen en vrouwen uit niet-geïndustrialiseerde landen bezoeken het MKC dan ook niet tot nauwelijks. De afwezigheid van deze groepen kan worden opgevat als een verlies van de oorspronkelijke multiculturele gedachte van Moedercentra. Juist ook de bezoekers van het MKC missen het contact met autochtone vrouwen, al was het maar om eens te kunnen oefenen met de Nederlandse taal. Zorgelijk is ook de afwezigheid van de vrouwen uit niet-geïndustrialiseerde landen. De helft van hen woont korter dan 10 jaar in Nederland, waardoor deels een gelijke problematiek kan bestaan als bij hun Turkse en Marokkaanse buurvrouwen. Deze groep nam bovendien de afgelopen jaren in de Kolenkitbuurt flink in aantal toe.
34 De vrijwilligers die de conversatielessen geven zijn de uitzondering. Dit zijn (vaak hoogopgeleide) autochtone vrouwen. De twee maatschappelijk werkers die in het MKC spreekuur houden zijn wel weer van Turkse en Marokkaanse komaf. De folders die in het centrum verkrijgbaar zijn, zijn in het Turks en Marokkaans (en Nederlands) gedrukt. 35 Illustratief is de uitspraak van een autochtone vrouw die het opvoedsteunpunt wilde bezoeken. Toen zij voor het eerst in het MKC kwam wilde ze rechtsomkeert maken bij het aanzicht van de andere bezoekers. ‘Ik dacht dat ik verkeerd was! Ik dacht dat ik in een Turks of Marokkaans centrum was beland’, vertelt ze.
Geen structureel aanbod van Nederlandse les De lerares Nederlands van het MKC schat in dat de groep vrouwen die het MKC bezoekt drie jaar lang tweemaal per week les nodig heeft om het Nederlands voldoende te leren beheersen (op NT2 niveau). Uit de interviews komt echter naar voren dat het bestaande aanbod van taallessen in Nederland ondoorzichtig en vaak niet erg structureel is. Sommigen hebben voordat het MKC bestond ooit al eens in een buurtcentrum, buurtschool of in een moskee lessen gevolgd. Een ander heeft een paar maanden taalles gehad bij het ROC in Amsterdam Oost. Vaak vervalt het aanbod, soms ook stoppen de vrouwen zelf met het volgen van taalles, bijvoorbeeld omdat ze zwanger zijn. In het MKC is wel een continu aanbod aan conversatielessen, maar de ‘echte’ Nederlandse les zoals die gegeven werd tijdens de ‘Stapje-voor-stapje’-cursus is vervallen36. Het MKC heeft na afloop van deze cursus wel extra geld van het stadsdeel ontvangen om de lerares nog wat langer aan te kunnen houden. De vrouwen uit deze groep wilden graag doorgaan met lessen volgen. Toen het pilotproject was afgelopen vielen de vrouwen echter in een gat. De conversatielessen in het MKC zijn voor hen geen optie omdat het niveau te laag is. Twee vrouwen hebben zich daarom bij het ROC ingeschreven, maar zijn daar op een wachtlijst geplaatst. Deze groep is
36 Bij conversatielessen ligt de nadruk op Nederlands spreken en verstaan. Conversatielessen worden gegeven door vrijwilligers. De Nederlandse les in het MKC werd door een gediplomeerd lerares Nederlands gegeven. Hier werd ook geleerd te Nederlands te lezen en schrijven.
Moederkindcentrum Anne Tefle
105
nu dus verstoken van Nederlandse les. ‘Ze willen wel, maar krijgen de kans niet’, aldus een medewerkster van het MKC. Het is niet alleen voor de vrouwen zelf belangrijk dat zij de taal leren. Omdat het veelal om moeders met kleine kinderen gaat, hebben zij ook invloed op de kansen en het schoolsucces van hun kinderen. Gezien de hoge schooluitval in de Kolenkitbuurt is extra hulp van de moeders /ouders op dit terrein nodig (zie tabel 5 in bijlage). Ondanks deze kritische kanttekeningen voorziet het MKC Anne Tefle in een behoefte. Het MKC slaat voor een moeilijk benaderbare groep Turkse en Marokkaanse vrouwen een brug tussen thuis zitten en actief deelnemen aan de samenleving. De positie van deze vrouwen wordt op veel leefgebieden versterkt: sociale contacten, beheersing van de Nederlandse taal, (vrijwilligers)werkervaring, emancipatie, opvoeden en gezondheid. Het is overigens de vraag hoe het de komende jaren verder zal gaan met het MKC. Een deel van de bezoekers zal straks ten gevolge van de herstructurering niet meer in de Kolenkitbuurt wonen. De bevolkingssamenstelling van de buurt zal in komende periode ook gaan veranderen. Daar komt bij dat het MKC over een paar jaar in een welzijnsverzamelgebouw ondergebracht zal worden, waarin ook autochtone organisaties ondergebracht gaan worden37. Deze nieuwe omgeving kan drempels opwerpen voor groepen die nu wel door het MKC worden bereikt. Aan de andere kant
37 Naar verluid komen buurthuis De Schaffelaar en het MKC in het nieuwe welzijnsverzamelgebouw op dezelfde verdieping terecht.
106
Een Amsterdamse Benadering
biedt de nieuwe situatie de vrouwen ook de kans een volgende stap in hun emancipatie te maken en andere groepen te ontmoeten.
Nieuwbouw en sociale afstand Nieuwbouw en sociale afstand
107
6. Nieuwbouw en sociale afstand Een studie naar de houding van bewoners van de Geuzenbaan ten opzichte van Geuzenveld Stefan Metaal Met medewerking van Maartje Delnoij
Inleiding Verbindingen In ruimtelijk opzicht is Geuzenveld lang een wat eentonige naoorlogse wijk geweest. Het meest opvallende kenmerk van de stedenbouwkundige opzet is de voortdurend herhaalde ‘haken’, nu nog intact, met middelhoogbouw van portiek-etageflats. Vanaf het jaar 2000 ligt midden in de wijk een strook met nieuwbouw van een heel andere karakter: de Geuzenbaan. In plaats van een overwicht aan sociale huurwoningen, bevat de nieuwbouw veel koopwoningen en particuliere huurwoningen. De stedenbouwkundige opzet is in vergelijking met de naoorlogse ‘oudbouw’ divers te noemen, terwijl de architectuur zich ook onderscheidt, onder andere in de materiaalkeuze. De nieuwbouw is vrij prestigieus opgezet, om het imago van de wijk te verbeteren. Mede door deze opzet lijkt de nieuwbouw op dit moment een aparte positie in te nemen binnen de oudbouw, ook al heeft men bij de Geuzentuinen rekening willen houden met de inpassing in de wijk. De Geuzenbaan mocht de wijk niet doorklieven, zoals de verhoogde weg dat deed waar de nieuwbouw voor in de plaats is gekomen. We zullen dit vraagstuk naar de fysieke verbindingen hier niet uitgebreid bespreken. Zie verder Metaal en Delnoij 2005 ev.
108
Een Amsterdamse Benadering
Belangrijk voor dit onderzoek is de vraag in hoeverre van sociale verbindingen kan worden gesproken. Vormt de Geuzenbaan een onderdeel van de omgeving, of is de Geuzenbaan een fremdkörper binnen de wijk? Aan de ene kant is gepoogd om nieuwe bewoners binnen te halen, die Geuzenveld een ander imago moeten geven, met een meer gemengde bevolkingssamenstelling. Aan de andere kant wordt juist gepoogd om met de nieuwe bewoners ook een positieve impuls te geven aan de situatie van de huidige bewoners. Dit vraagstuk heeft beleidsmatig niet zoveel aandacht gekregen bij de ontwikkeling van de Geuzenbaan; het figureert meer op de achtergrond, als een hoop, of veronderstelling. Zoals in de inleiding van dit rapport bleek, laat de groeiende sociaal-wetenschappelijk literatuur over differentiatie echter zien dat met herstructurering de wens op positieve sociale effecten niet altijd in vervulling gaat. In deze deelstudie onderzoeken wij in hoeverre er mogelijkheden zijn voor verbindingen tussen de nieuwbouw en de oudbouw in sociaal opzicht, geredeneerd vanuit het perspectief van de bewoners van de Geuzenbaan. Door middel van een survey is onder andere bekeken hoe de bewoners van de nieuwbouw de buurt beoordelen en of zij zich thuis voelen in het gebied. Ook is voor dit deelonderzoek uitgebreid gebruik gemaakt van de gegevens die zijn aangeleverd door O+S vanuit de samenwerking voor dit onderzoek. Daarnaast zijn diverse gesprekken gevoerd met lokale profes Kleinhans, Veldboer en Duyvendak 2000 Z ie Bijlage 2 voor een uitleg van de methode en het onderzoeksgebied. Bijlage 4 bevat de vragenlijst.
sionals die dagelijks met de bewoners van de oudbouw en de nieuwbouw te maken hebben. In verband met signalen over bovengemiddelde verhuisgeneigdheid is bij dit onderzoek in het bijzonder gelet op de tevredenheid over het sociale klimaat in de buurt en de voorzieningen. Tevens zijn vragen in het survey opgenomen over de mate waarin bewoners van de nieuwbouw contact hebben met bewoners van de oudbouw, en in hoeverre de bewoners van de nieuwbouw zich verbonden voelen met de oudbouw. Deze vragen vloeien deels voort uit de vraagstelling van een ander onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, afdeling Sociologie en Antropologie. Het survey is voor twee onderzoeken ingezet. Dit tweede onderzoek komt tot stand dankzij financiering via het Stedelijk Innovatieprogramma (STIP) en gaat over de vraag in hoeverre de lager opgeleide bewoners van herstructureringswijken kunnen ‘steunen’ op de middenklasse die daar nu komt te wonen. De vragen van dat onderzoek zullen hier slechts beperkt aan de orde komen, in afwachting van de rapportage van het project. De vraag naar de rol van de middenklasse blijft hier dus op de achtergrond. Tot de vraagstelling behoort evenmin hoe de verkoop precies is verlopen, of hoe de tevredenheid is van de bewoners met de financiering en andere specifiek woningmarkt-gerelateerde vragen. Net als in de andere deelstudies gaat het in de eerste plaats om de sociale effecten. Dit deelonderzoek heeft daarmee een ander uitgangspunt dan de voorgaande drie, waarin telkens een sociaal project centraal
staat. Doordat deze en andere sociale projecten een sterke relatie hebben met de gehele vernieuwingsoperatie, vormt een deelstudie over de sociale effecten van de fysieke vernieuwing een belangrijke aanvulling.
Veldboer 2006
www.geuzenbaan.nl, bezocht februari 2006
Doelstellingen van de nieuwbouw De bedoelingen van de Geuzenbaan kunnen worden afgeleid uit gesprekken met diverse betrokkenen. Daartoe behoren onder andere de portefeuillehouder wonen, de coördinator stedelijke vernieuwing, en de projectmanager stedelijke vernieuwing voor de Geuzenbaan. Daarnaast is bijvoorbeeld ook gesproken met medewerkers van Het Oosten, en de architect voor de Geuzentuinen. Deze gesprekken zijn van groot duidend belang voor het onderzoek, omdat de meeste publicaties rond het project een uitgesproken wervend karakter hebben. Dat geldt bijvoorbeeld voor de website over de Geuzenbaan. Wie op deze site op zoek gaat naar de doelstellingen van de vernieuwing komt er bekaaid vanaf. In het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer wordt gewerkt aan een uniek stedelijk vernieuwingsproject. De Geuzenbaan ligt in het hart van deze stedelijke vernieuwing. Dit betekent dat er niet alleen nieuwe woningen komen, maar ook de omgeving een enorme impuls krijgt. Zo is een zijtak van de Albardagracht gegraven (...) Hierdoor wordt het steeds prettiger wonen in GeuzenveldSlotermeer. Het feit dat het gaat om een project waarin woningen verkocht moeten worden, vormt
Nieuwbouw en sociale afstand
109
soms een niet onaanzienlijk hindernis bij het onderzoek. Dit is overigens een effect dat zich niet alleen bij de Geuzenbaan voordoet, maar ook bij herstructureringsprojecten elders. Het is vaak lastig voor beleidsmakers en ontwikkelaars om uit de sfeer van imago-verbetering te komen vanwege de marktsituatie. Met een open blik kijken naar de concrete gevolgen van de komst van de nieuwkomers gaat over meer dan positieve aspecten voor het imago. Uiteindelijk bij doorvragen in de gesprekken kon met de betrokkenen op een openlijke manier over de uitgangspunten van het project worden gesproken. n Het
project Geuzenbaan had als doel in een wijk met overwegend sociale woningbouw, onder andere koopwoning te bouwen met het oog op het creëren van ‘een evenwichtig, leefbaar stadsdeel’. n Benadrukt wordt tijdens de gesprekken dat de Geuzenbaan geen stads vernieuwingsproject is, maar een inbreidingsproject, omdat er geen woningen voor gesloopt zijn. De meeste woningen liggen op de grond van de afgebouwde dijk van de voormalige Abraham Kuyperlaan. Dat maakt de eigendomssituatie bijvoorbeeld overzichtelijker dan bij sloop/nieuwbouw, en bevorderde een snelle start. Wat niet wegneemt dat het project onderdeel is van de gehele stedelijke vernieuwingsoperatie in de Westelijke Tuinsteden. n Voorop stond dat het gebied ontwikkeld zou worden door verschillende partijen. Deze partijen hebben een vrij grote invloed gehad op invulling van de projecten, al stond bij het project waarin sociale woningbouw is opgenomen, de ‘Geuzentuinen’, vast hoeveel sociale huurwoningen zouden worden gerealiseerd.
110
Een Amsterdamse Benadering
n
Vooraf heeft het stadsdeel beredeneerd dat verbindingen tussen oudbouw en nieuwbouw de aandacht hadden. Bij de Geuzentuinen is vooraf als doelstelling meegegeven dat het complex een schakel moest vormen tussen de oudbouw aan weerszijden. Over de vraag of die verbinding voor de Geuzentuinen geslaagd is verschillen de meningen. Wel valt het geïnterviewden op dat de complexen met veel koopwoningen (‘Tussen water en park’ en ‘Albardakade’) weinig relatie lijken te hebben met de omgeving; ze zouden ‘met de rug staan’ naar de sociale huurwoningen. n Een centraal aandachtspunt bleek de veranderde marktsituatie. De plannen gingen uit van de overspannen Amsterdamse woningmarkt eind jaren negentig. Vooral de van de duurdere koopwoningen viel tegen. In de opleveringsfase is in de Geuzentuinen koop omgezet in particuliere huur. In het meer recente complex Tussen water en park, hebben de koopwoningen een minder ambitieus prijsniveau. n Bij de plannen was aanvankelijk niet gekozen om buitenstaanders dan wel doorstromers uit de wijk als doelgroep te nemen. Net als bij de vernieuwing in de Bijlmer, is het streven nu expliciet om bewoners binnen de wijk gelegenheid te bieden om door te stromen naar een koopwoning of particuliere huurwoning. Meer specifiek kan dat gaan om het vasthouden van de allochtone middenklasse. Bij de plannen voor de onderzochte complexen was dit slechts gedeeltelijk het doel. n Parallel aan de woningbouw worden ook de voorzieningen in het vernieuwingsproces betrokken, zoals de revitalisering van het Lambertus Zijlplein als winkelcentrum. Om de levensvatbaarheid te bevorderen is concentratie van winkels nagestreefd en een
ontmoedigingsbeleid voor winkels buiten de nieuwbouw gevoerd. Daarnaast zijn enkele sociale voorzieningen bij elkaar gebracht in het nieuwe verzamelgebouw Het Pluspunt. Zoals aangegeven in hoofdstuk 3 is ook in Geuzenveld het sociaal beheer verder uitgewerkt in de vorm van interim beheer. n Bij deze strategie voor de voorzieningen was aanvankelijk slechts een beperkte rol weggelegd voor horecavoorzieningen. Uit onderzoek bleek dat juist dergelijke stedelijke voorzieningen worden gemist door (potentiële) kopers. Het stadsdeel probeert nu via flexibele regelgeving meer horeca aan te trekken. Deze aandachtspunten maken duidelijk dat met dit deelonderzoek een bijdrage wordt geleverd aan de veranderende inzichten over hoe de stedelijke vernieuwing uit te voeren in de Westelijke Tuinsteden. De vragen in het survey naar de verhuisgeneigdheid, de voorzieningen en de verbindingen met de oudbouw, vinden aansluiting bij vragen die zijn ontstaan in de loop van het vernieuwingsproces in Nieuw West. De gegevens van het survey worden aangevuld door gegevens van O+S. Dankzij de samenwerkingsverband met O+S zijn gegevens beschikbaar over de gehele populatie van de Geuzenbaan. In de nu volgende paragraaf over de achtergronden van de bewoners van de Geuzenbaan, wordt gebruik gemaakt van zowel het survey als de populatiegegevens. In de paragraaf daarop zal eerst aan de hand van populatiegegevens een beeld van de in- en uitstroom worden geschetst op basis van populatiegegevens, en vervolgens bekijken we de vraag of mensen actief op
zoek zijn naar een andere woning, zoals deze in het survey is gesteld.
Achtergronden Leeftijdsopbouw In deze paragraaf bekijken we de samenstelling van de bevolking in de Geuzenbaan, op basis van de gegevens uit het survey en de populatiegegevens van de Geuzenbaan. Deze laatste gegevens vormen resultaten op zichzelf, en bieden daarnaast een vergelijkingsbasis voor de gegevens over de complexen zoals die naar voren komen uit het survey. Per 1 januari 2005 telde Geuzenbaan in totaal 791 bewoners. Deze bevolking is relatief jong. Het accent ligt op de leeftijden tussen 25 en 40 jaar, en jonge kinderen (Figuur 1). Figuur 1 Leeftijdsopbouw Geuzenbaan 2005 (bewerking van een uitdraai van O+S) Leeftijdsopbouw Geuzenbaan 2005 85+ 80-84 75-79 70-74 65-69 60-64 55-59 50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29 20-24 18-19 15-17 10-14 5-9 0-4 0
20
40
60
80
100
120
Etniciteit Bij etniciteit is hier gekozen voor drie groepen. De keuze voor deze drie groepen is gebaseerd op de in voorgaande hoofdstukken genoemde verschillen in cultureel
O+S 2005b.
Nieuwbouw en sociale afstand
111
112
Een Amsterdamse Benadering
Nieuwbouw en sociale afstand
113
Tabel 1 Etniciteit in de populatie van Geuzenbaan en Geuzenveld (bewerking van een uitdraai van O+S) Geuzenveld zonder Geuzenbaan (personen)
Geuzenbaan (personen) Nederland en geïndustrialiseerde landen
357
45,1 %
4915
39,2 %
Suriname en Nederlandse Antillen
110
13,9 %
1159
9,2 %
Turkije, Marokko en niet-geïndustrialiseerde landen
324
41,0 %
6479
51,6 %
791
100 %
12553
100 %
Tabel 2 De verdeling van etniciteit en huishoudensbezetting in het survey
Etniciteit
Respondenten
Geschat aantal leden van de huishoudens per etniciteit**
Partner
Nederland en geïndustrialiseerde landen
99
69.7 %
0.3
1.6
1.9
167
60.9 %
Suriname en Nederlandse Antillen
23
16.2 %
0.5
1.5
2.1
38
13.9 %
Turkije, Marokko en nietgeïndustrialiseerde landen
20
14.1 %
1.9
1.9
3.8
69
25.2 %
142
100 %
F (2, 121) = 28,370; p = 0,000
F (2, 139) = 4,196; p = 0,017
F (2, 121) = 30,257;
274
100 %
p = 0,000
* door missing values is dit niet precies een optelling van de voorgaande kolommen ** naar de etniciteit van de respondent ; geeft dus een vertekend beeld rechte tellingen; geen berekening op basis van voorgaande kolommen)
Tabel 3 Huishouden, opleidingsniveau en sociale positie Huishouden
Opleidingsniveau
Sociale positie
Gezin
42
33.6 %
Laag (geen diploma t/m VMBO)
31
22.3 %
Culturele middenklasse
47
33.1 %
Stel zonder kinderen
47
37.6 %
Midden (MBO t/m VWO)
44
31.7 %
Economische middenklasse
59
41.5 %
Alleenstaande
36
28.8 % Hoog (HBO of WO)
64
46.0 % Lager opgeleiden
36
25.4 %
125
100 %
139
100 %
142
100 %
Onder sociale positie is de categorie ‘lager opgeleiden’ samengesteld op basis van gegevens over beroepen en opleidingen, niet alleen het opleidingsniveau, vandaar het verschil met de categorie ‘laag’ bij opleidingsniveau.
114
Een Amsterdamse Benadering
kapitaal. Bewoners afkomstig uit geïndustrialiseerde landen beschikken dikwijls over cultureel kapitaal waarmee men een gunstige uitgangspositie heeft in Nederland voor opleidingen en banen. ‘Expats’, een specifieke groep binnen deze categorie, worden zelfs gekenmerkt door een hoge sociale positie in termen van cultureel kapitaal. Bewoners afkomstig uit Turkije, Marokko en niet-geïndustrialiseerde landen beschikken meestal over veel minder cultureel kapitaal, of het cultureel kapitaal uit het land van herkomst laat zich moeilijk overzetten naar de situatie in Nederland. Bewoners afkomstig uit Suriname en de Nederlandse Antillen hebben door bekendheid met Nederland een andere uitgangspositie dan overige immigranten. Voor een volledig beeld kan het soms nuttig zijn als allochtonen niet bijvoorbaat tot dezelfde categorie worden gerekend in statistieken. In Tabel 1 is de etnische samenstelling van de bevolking in de Geuzenbaan te zien. In de Geuzenbaan wonen iets minder bewoners afkomstig uit Turkije, Marokko en niet-geïndustrialiseerde landen dan in de rest van Geuzenveld, maar niet heel veel minder. Dat laatste zou door sommigen als opmerkelijk kunnen worden gezien vanwege de genoemde verschillen in stedenbouw en architectuur tussen oudbouw en nieuwbouw. Een fysiek contrast is echter nog geen sociaal contrast. Het is zeker niet zo dat de nieuwbouw vooral autochtone Nederlanders aantrekt.
D eels gaat het hier om opleidingen, diploma’s en dergelijke, maar ook om minder tastbare zaken als voorkeuren en vaardigheden die essentieel zijn om bepaalde sociale posities te bereiken, Bourdieu 1979.
In dit hoofdstuk wordt onder meer bekeken of deze verschillen in etniciteit ook corresponderen met verschillen in houding met betrekking tot de wijk, en de andere variabelen uit deze casus. Etniciteit is echter zeker niet de enige belangrijke achtergrondvariabele in het onderzoek. De verdeling van etniciteit binnen het survey, wijkt af van de zojuist gegeven verdeling in de populatie van de Geuzenbaan, onder andere doordat in het survey de gegevens niet per persoon, maar per huishouden zijn bekeken. Om die reden is een schatting gemaakt over de verdeling van etniciteit met inbegrip van alle leden van het huishouden. Op basis van Tabel 2 blijkt het survey toch ook na die berekening een kleiner aandeel te bevatten van bewoners afkomstig uit Turkije, Marokko en niet-geïndustrialiseerde landen; kleiner dan het aandeel van deze groep in de populatie (25,2 % tegenover 41,0 %). Deze groep heeft bij surveys vaker een lage respons.
Huishouden Het survey geeft verder een beeld van de bevolkingssamenstelling van de Geuzenbaan, in termen van verschillende achtergrondvariabelen. Zie de tabellen samengenomen in Tabel 3. Het percentage alleenstaanden in het survey (28,8 %) is aanzienlijk lager dan het gemiddelde voor de vooroorlogse Amsterdamse stadswijken, dat dikwijls op zestig à zeventig procent uitkomt. In de Geuzenbaan komen dus relatief veel stellen en gezinnen terecht. Dit komt hieronder nog uitgebreid aan de orde.
Nieuwbouw en sociale afstand
115
Tabel 4 Sociale positie naar etniciteit
Sociale positie
Etniciteit Nederland en geïndustrialiseerde landen
Suriname en Nederlandse Antillen
Turkije, Marokko en niet-geïndustrialiseerde landen
totaal
33
8
6
47
33.3 %
34.8 %
31.6 %
33.3 %
45
10
3
58
45.5 %
43.5 %
15.8 %
41.1 %
21
5
10
36
21.2 %
21.7 %
52.6 %
25.5 %
99
23
19
141
100 %
100 %
100 %
100 %
Culturele middenklasse Economische middenklasse Lager opgeleiden
totaal
Figuur 2 Plaats van herkomst en bestemming 2001-2004 (bewerking van een uitdraai van O+S) Vestiging
Vertrek
Overig
Overig Amsterdam 191 = 25.6% Binnenstedelijk
Nieuw
Amsterdam
West
19 = 27.1%
28 = 40.0%
Noord en
Noord en Zuidoost
Nieuw West
208 = 27.8% Zuidoost 5 = 7.1%
49 = 6.6%
Geuzenveld
Geuzenveld
18 = 25.7%
299 = 40.0%
Buitenland 11= 7.7% Buitenstedelijk **
Regio Amsterdam 70 = 49.0% Overig Nederland 56 = 39.2%
116
Een Amsterdamse Benadering
Buitenland 6 = 16.2%
Overig Nederland 9 = 24.3%
Regio Amsterdam 19 = 51.4%
Sociale positie Aan het opleidingsniveau (nogmaals Tabel 3) valt op dat in de geuzenbaan vrij veel hoger opgeleiden wonen, zoals overigens in Amsterdam als geheel. De vierde variabele in de tabel, sociale positie, vraagt om iets meer uitleg. Kenmerkend voor de sociale positie zoals uitgelegd in de hedendaagse sociologie, is niet alleen een ‘verticale’ verdeling van hoog naar laag, maar ook een meer kwalitatief, horizontaal verschil dat wordt geduid met de termen cultureel en economisch kapitaal. Dit onderscheid doet zich sterker gelden bij de hogere sociale posities dan bij de lagere. Om die reden zijn in dit onderzoek drie sociale posities onderscheiden: een culturele middenklasse, een economische middenklasse en een groep van lager opgeleiden. Het survey bevat een reeks vragen over type opleiding en beroep van de respondent en diens partner, zodat een inschatting kon worden gemaakt van de sociale positie. Van belang bij dit onderscheid is dat onderzoek heeft aangetoond dat de groeiende culturele middenklasse een sterke band heeft ontwikkeld met de stad. De economische middenklasse is traditioneel sterker verbonden met suburbane gemeenten10. Gezien het streven om een ‘allochtone middenklasse’ aan de wijk de binden, is het nuttig om een kruistabel van etniciteit en sociale positie te bekijken (Tabel 4). De drie categorieën van etniciteit in de nieuwbouw kunnen niet worden geassocieerd met één
Deze visie op sociale positie is een sterke vereenvoudiging van het schema van Bourdieu 1984
van de sociale posities11. Dat houdt dus dat de lager opgeleiden van verschillende etnische herkomst zijn, en dat ook de middenklasse in Geuzenveld gemengd is.
Vestiging, vertrek en verhuisgeneigdheid Vestiging en vertrek O+S heeft voor dit onderzoek populatiegegevens op het niveau van de Geuzenbaan geleverd over vestiging en vertrek binnen en buiten de gemeentegrenzen (Tabel 5)12. Het relatief hoge percentage vertrekkers binnen vier jaar (13,5 % als we de huidige populatie van 791 inwoners als uitgangspunt nemen), vraagt om een uitvoerige analyse van deze cijfers. Tabel 5 Vestiging en vertrek binnen- en buitenstedelijk 2001-2004 (bewerking van een uitdraai van O+S)
Binnenstedelijk
Buitenstedelijk
Vestiging
Vertrek
747
70
83,9 %
65,4 %
143
37
16,1 %
34,6 %
890
107
100 %
100%
In Figuur 2 zijn de vier cellen uitgesplitst naar de plaats van herkomst en bestemming. De kleine groep buitenstedelijke vertrekkers (37), is voor een deel verhuisd naar plaatsen op relatief grote afstand van Amsterdam; iets meer dan de helft (19) vertrok naar een gemeente in de
Bijlage 4.
11 Op het oog, de waarden in de cellen zijn te laag voor een associatiemaat.
10 De Wijs Mulkens 1999; Reijndorp e.a. 1998; Metaal 2005.
12 Deze gegevens zijn geleverd op het niveau van personen, niet huishoudens.
Nieuwbouw en sociale afstand
117
Tabel 6 Vestiging en vertrek binnen- en buitenstedelijk 2001-2004 naar etniciteit (bewerking van een uitdraai van O+S) Vestiging
Etniciteit
Nederland en geïndustrialiseerde landen Suriname en Nederlandse Antillen Turkije, Marokko en niet-geïndustrialiseerde landen
Buitenstedelijk
Binnenstedelijk
Buitenstedelijk
315
91
23
20
42.2 %
63.6 %
32.9 %
54.1 %
103
26
19
4
13.8 %
18.2 %
27.1%
10.8 %
329
26
28
13
44.0 %
18.2 %
40.0%
35.1 %
747
143
70
37
100 %
100 %
100 %
100 %
Amsterdamse regio, bijvoorbeeld naar een plaats als Almere (8). Deze gemeentes zijn naar verhouding een populaire bestemming, maar van een massaal vertrek vanuit de Geuzenbaan naar suburbane gemeentes is zeker geen sprake. De groep binnenstedelijke vertrekkers is bijna twee keer zo groot. Opmerkelijk genoeg blijft de grote meerderheid van deze groep relatief dicht in de buurt wonen. Van de 70 binnenstedelijke vertrekkers blijven er 46 binnen Nieuw West (waarvan 18 binnen Geuzenveld), terwijl 24 respondenten elders in de stad een woning vonden (waarvan 5 in Noord en Zuidoost). Figuur 2 Plaats van herkomst en bestemming 2001-2004 (bewerking van een uitdraai van O+S) Wat betreft de vestigers valt op dat het aandeel vanuit Amsterdam veruit het grootst is, en dat een groot deel van de buitenstedelijke vestigers bovendien uit de nabije omgeving komt. Het patroon is wat dat betreft verrassend overeenkomstig: er lijkt sprake te zijn van een sterk accent op nabijheid.
118
Een Amsterdamse Benadering
Vertrek
Binnenstedelijk
Ook de leeftijd is meegenomen bij vestiging en vertrek. Opvallend is dat er tot 2005 vrij weinig kinderen uit de buurt vertrekken, wat er op kan wijzen dat gezinnen niet snel uit de Geuzenbaan vertrekken. De vertrekkers zijn vaak jonge mensen in de leeftijd tussen de 20 en 35 jaar. De cijfers zijn door O+S ook uitgesplitst naar etniciteit (Tabel 6). Daaruit komt naar voren hoe gemengd de in- en uitstroom is. Er is geen selectieve migratie uit de complexen van de Geuzenbaan. Het percentage vertrekkers van de categorie Nederland en geïndustrialiseerde landen is iets lager dan de vestigers van deze categorie, dus van een ‘vlucht’ van deze categorie is geenszins sprake. De Geuzenbaan lijkt al met al een flinke doorstroom te kennen, waarbij de schaal kleiner is dan verwacht. Het meest wordt verhuisd van en naar de buurt, iets minder vaak van en naar overig Nieuw West, weer iets minder vaak van en naar de rest van Amsterdam, en nog iets minder vaak naar de regio, et cetera. De cijfers suggereren verder dat het bij de vertrekkers gaat om
relatief jonge mensen. Wat betreft etniciteit valt op dat vrij veel allochtonen voor de Geuzenbaan hebben gekozen, en dat zij niet meer of minder dan de autochtonen uit het project vertrekken. De voorstellingen die gemaakt worden van stedelijke vernieuwing gaan vaak uit van een middenklasse die zich stabiel, relatief permanent in de wijk vestigt, of deze nu autochtoon of allochtoon is, of van binnen of van buiten de wijk komt. Blijkens deze cijfers kan ook een groep van minder ‘gesettelde’ relatief jonge huishoudens worden gevonden in de nieuwbouw, die in de Geuzenbaan wellicht een tijdelijke plek vindt, in afwachting op een andere woning op een andere locatie. Verhuisgeneigdheid In de veldwerkperiode kwamen we signalen tegen die in de richting van een minder succesvol verlopen verkoop en een hoge verhuisgeneigdheid wijzen. Geïnterviewde professionals was het opgevallen dat veel ‘te koop’-borden aan de ramen hangen, in het bijzonder aan de gevels van de urban villa’s van de Albardakade. In een evaluatierapport uit 2002 over dit complex, wordt ook verslag gedaan van aanvankelijk tegenvallend verkoopcijfers, en dat al in een vroeg stadium een plan van aanpak is opgesteld met diverse wervingsacties (verkoopmanifestaties, advertenties, brochures, freecards, deelname aan informatiecentrum)13. In het rapport wordt wel gemeld dat deze werving succesvol is geweest. De als koopwoningen bestemde eengezinswoningen en appartementen in complex de Geuzentuinen, blijken ook geen doorslaand succes te zijn geweest in de 13 Evaluatierapport Albardakade 2002
initiële fase van de verkoop. Uit gesprekken met Het Oosten kan worden opgemaakt dat bij oplevering slechts 18 van de 62 woningen waren verkocht. Besloten werd om de overige woningen te verhuren op de particuliere markt, met een optie op koop binnen twee jaar. De woningen zijn nu grotendeels verhuurd, en inmiddels is de looptijd van de regeling ten einde. Twee van de huurders hebben van deze koopregeling gebruikt gemaakt. De tegenvallende verkoop heeft zoals eerder aangegeven te maken met de ‘veranderende marktsituatie’, of met andere woorden, een optimistische inschatting van de hoeveelheid mensen die een woning wil kopen van het prijsniveau in deze complexen. Het gaat hierbij vooral om de duurdere koopwoningen, met een vraagprijs van rond de driehonderdduizend euro. Daarmee is niet gezegd degenen die uiteindelijk in de Geuzenbaan zijn gaan wonen, in deze en de minder dure woningen, ontevreden zijn over de wijk of graag willen verhuizen. Dat moest dus verder worden onderzocht. In de resultaten van het survey komen we een vrij hoge verhuisgeneigdheid tegen. 18,3 procent van de respondenten geeft aan actief op zoek te zijn naar een woning. Om precies te zijn hebben 26 respondenten ‘ja’ geantwoord op de vraag: ‘bent u actief op zoek naar een andere woning?’. Het is de moeite waard om deze variabele te relateren aan andere variabelen in het onderzoek, want 18,3 procent kan vrij hoog worden genoemd, althans, voor een complex dat niet zo lang geleden is opgeleverd, zo leert navraag bij O+S. Echter, 26 respondenten is erg weinig om verbanden mee te laten zien. Bij deze analyse moet dus een slag om de arm genomen worden, omdat de Nieuwbouw en sociale afstand
119
120
Een Amsterdamse Benadering
absolute aantallen verhuisgeneigden erg klein worden in de kruistabellen. Van de vijf (deel)complexen komen de urban villa’s van de Albardakade op de hoogste verhuisgeneigdheid uit, met 30,6 procent (11 van 25 respondenten). In het complex Tussen water en park willen de minste mensen verhuizen (2 van 35 respondenten). Bij de andere drie complexen schommelt de verhuisgeneigdheid rond de 20 procent. De motieven zijn zeer verscheiden te noemen. Anders dan we vooraf dachten, heeft de verhuisgeneigdheid weinig te maken met gebruik van of de tevredenheid over voorzieningen in de wijk. De antwoorden op de vraag of mensen bepaalde voorzieningen missen, en de vraag of men actief op zoek is naar een andere woning, zijn niet aan elkaar gerelateerd. Zoals de verschillen tussen de complexen aangeven, houdt de verhuisgeneigdheid ook geen duidelijk verband met de financieringscategorie van de woning: de categorieën sociale huur, particuliere huur en koop bevatten een vergelijkbare proportie aan bewoners die aangeven actief op zoek te zijn naar een andere woning, respectievelijk 17,2, 13,0 en 20,2 procent. De cijfers van vestiging en vertrek laten tot nu toe een zeer gemengd beeld zien van de feitelijke uitstroom; van selectie is vooralsnog geen sprake. Wat betreft de verhuisgeneigdheid toont het survey een iets ander beeld. Een patroon is te ontwaren als we kijken naar de achtergronden van de respondenten. Lager opgeleiden en allochtonen zijn minder vaak actief op zoek naar een woning (Tabel 7 en Tabel 8). Het zijn hoofdzakelijk respondenten die behoren tot de middenklasse en afkomstig zijn uit Nederland en geïndustrialiseerde landen die
op de vraag ‘ja’ hebben geantwoord. Wat overigens niet wegneemt dat meer dan driekwart van deze groep wèl in de Geuzenbaan blijft blijven wonen. Ook de samenstelling van het huishouden geeft een iets ander beeld dan op grond van de cijfers van vestiging en vertrek kan worden verwacht: de alleenstaanden lijken minder verhuisgeneigd te zijn dan gezinnen en stellen zonder kinderen (Tabel 9). We kunnen op basis van deze vergelijking niet verklaren waarom de cijfers van vestiging en vertrek en de gegevens van het survey niet dezelfde richting opwijzen. Verhuisgeneigdheid is iets anders dan daadwerkelijk verhuizen; een verschil tussen houding en gedrag. Van de 24 respondenten die de vervolgvraag hebben ingevuld waarin kan worden aangegeven waar men naartoe zou willen verhuizen, zijn er slechts 2 die binnen Nieuw West willen blijven. 12 zoeken een plekje elders in de stad, terwijl 10 respondenten graag de stad uit willen. Dit is opmerkelijk gezien de constatering bij de cijfers van vestiging en vertrek, dat veel van de vertrekkers een plek vinden binnen Geuzenveld en Nieuw West. Mogelijk wijst dit op een discrepantie tussen de ambitie en de mogelijkheden om in naar de stad dan wel de suburb te verhuizen, maar daarover is geen zekerheid. Het zijn niet gezinnen die naar buiten de stad willen verhuizen (het is half-om-half gezinnen en stellen zonder kinderen). Wel is het zo dat 7 van de 8 respondenten die zowel de vraag waar men naartoe wil verhuizen hebben beantwoord met ‘naar buiten’, als de vraag naar het inkomen
Nieuwbouw en sociale afstand
121
Tabel 7 Verhuisgeneigdheid naar sociale positie Sociale positie Culturele midden- Economische midklasse denklasse Bent u actief op zoek naar een andere woning?
Ja
Nee
Lager opgeleiden
11
13
2
26
23,4 %
22,0 %
5,7 %
18,4 %
36
46
33
115
76,6 %
78,0 %
94,3 %
81,6 %
47
59
35
141
100 %
100 %
100 %
100 %
Tabel 8 Verhuisgeneigdheid naar etniciteit Etniciteit Nederland en geïndustrialiseerde landen Bent u actief op Ja zoek naar een andere woning? Nee
Suriname en Nederlandse Antillen
Turkije, Marokko en niet-geïndustrialiseerde landen
23
3
0
26
23,5 %
13,0 %
0,0 %
18,4
75
20
20
115
76,5 %
87,0 %
100,0 %
81,6
98
23
20
141
100 %
100 %
100 %
100 %
Tabel 9 Verhuisgeneigdheid naar huishouden Huishouden
Bent u actief op ja zoek naar een andere woning? nee
122
Een Amsterdamse Benadering
Gezin
Stel zonder kinderen
Alleenstaande
9
11
1
21
21,4 %
23,4 %
2,9 %
16,9
33
36
34
103
78,6 %
76,6 %
97,1 %
83,1
42
47
35
124
100 %
100 %
100 %
100 %
hebben ingevuld, als huishouden uitkomen boven de 2050 euro netto per maand. De respondenten is ook gevraagd waarom men op zoek is naar een andere woning. In een tabel staan de redenen in volgorde van vaak genoemd naar minder vaak genoemd (Tabel 10). (Meerdere antwoorden waren mogelijk). Tabel 10
Reden voor het actief op zoek zijn naar
een andere woning
Reden voor het actief op zoek zijn naar een andere woning
Respondenten (van 26)
Omvang of type woning
13
Onveilige leefomgeving en/of criminaliteit
11
Wil meer centraal in de stad wonen
7
Geen geschikte basisscholen in de buurt
7
Sfeer in de buurt (asociaal gedrag, etc)
7
Slecht winkelaanbod op Lambertus Zijlplein
6
Omstandigheden in werk en studie
6
Overlast door sloop en vernieuwing
5
De gegevens over vestiging en vertrek laten zien dat veel van de verhuizers relatief jong zijn, wat doet vermoeden dat het gaat om huishoudens die in een fase zijn waarin veel afwegingen een rol spelen. Wel of niet in de stad, wel of niet samenwonen, kinderen, en dergelijke vragen. Dat omvang en type woning hooge scoort doet vermoeden dat veel van de bewoners in de Geuzenbaan een relatief voorlopige plek hebben gevonden. Naast het type woning blijkt ook ‘Onveilige leefomgeving en/of criminaliteit’ een
belangrijk motief te zijn, gevolgd door onder andere ‘Sfeer in de buurt’. Dit blijkt ook een motief te zijn in de evaluatie van het Albardacomplex uit 2002. Optanten die zich hadden aangemeld maar uiteindelijk geen woning hadden gekocht (afvalpercentage 55 % na het eerste verkoopgesprek), gaven aan dat de locatie onvoldoende interessant was, in combinatie met de financiering.
Veiligheid en voorzieningen Veiligheidsbeleving Omdat een onveilige leefomgeving en het sociale klimaar in de wijk aanwezig zijn in de motieven voor het actief op zoek zijn naar een andere woning, staan we hier kort stil bij enkele gegeven over veiligheid. In het survey is een aparte vraag over veiligheidsbeleving opgenomen: ‘hoe beoordeelt u de veiligheid in de buurt’, met een antwoord op een vijfpuntsschaal. Met een gemiddelde van 2,6 oordelen de respondenten hier neutraal over. Er zijn ook geen verbanden tussen deze vraag en de achtergrondvariabelen. Om die reden kunnen gegeven van O+S hier een aanvulling vormen14, zij het dat deze informatie een veel groter gebied betreft. De Geuzenbaan is onderdeel van de buurtcombinatie Geuzenveld15. De Geuzenbaan is met 791 inwoners slechts een klein onderdeel van deze buurtcombinatie. 14 Door O+S voor dit deelonderzoek samengesteld op basis van Veiligheidsindex Amsterdam 20032004 15 De precieze naam bij O+S voor deze buurtcombinatie is Geuzenveld/Spieringhorn. Per 1 januari 2005 telt Geuzenveld 13.344 inwoners en Spieringhorn 2, vandaar dat we hier kortweg Geuzenveld aanhouden.
Nieuwbouw en sociale afstand
123
Tabel 11
Subjectieve en objectieve veiligheidsindex (bron: O+S, Veiligheidsindex Amsterdam 2003-2004) Subjectieve veiligheidsindex
Buurtcombinatie
Objectieve Veiligheidsindex
2003
2004
2003
2004
Geuzenveld
114
108
94
90
Slotermeer-Noordoost
94
106
98
96
Slotermeer-Zuidwest
127
111
125
109
Eendracht
106
108
105
98
Geuzenveld/Slotermeer
110
102
105
98
Amsterdam
100
93
100
95
Tabel 12
Elementen van de objectieve veiligheidsindex (bron: O+S, Veiligheidsindex Amsterdam 2003-2004) Geuzenveld
Geuzenveld/Slotermeer 2004
2003
2004
2003
Inbraak
141
128
150
134
100
82
Diefstal
86
72
95
74
100
88
Geweld
74
109
110
109
100
99
Overlast
52
72
88
91
100
100
Vandalisme
132
129
147
139
100
103
Verkeer
127
52
88
84
100
95
21
24
21
28
100
113
Drugs
Tabel 14
2004
Tevredenheid over gebruikte voorzieningen Type voorziening
Winkels en weekmarkt op het Lambertus Zijlplein
124
Amsterdam
2003
N
Gemiddelde waardering (vijfpunts-schaal)
134
3,4
Speelvoorzieningen voor kleine kinderen
62
3,1
Voorzieningen voor jongeren
45
2,7
Sportfaciliteiten
63
3,3
Zorgvoorzieningen voor ouderen
32
3,4
Bibliotheek op Lambertus Zijlplein
76
3,8
Het Gezondheidscentrum op het Lambertus Zijlplein
42
3,5
Voorzieningencentrum Het Pluspunt
47
3,5
Een Amsterdamse Benadering
De ‘subjectieve veiligheidsindex’ is gebaseerd op bevolkingsonderzoek, in het bijzonder verschillende edities van leefbaarheidsmonitoren. Het betreft vragen over veiligheidsgevoelens, vermijding van bepaalde plekken en activiteiten uit angst voor criminaliteit, en vragen over de mate waarin volgens bewoners bepaalde problemen voorkomen in hun buurt. De index is geijkt op de situatie in 2003. Het stedelijk gemiddelde van 2003 is gesteld op 100. Het stedelijke gemiddelde van 2004 is 93 (een verbetering). Bekeken wordt de mate waarin buurtcombinaties van dit getal afwijken. Geuzenveld komt met subjectieve veiligheidsindex van 108 op plek nummer 17 van buurtcombinaties met een lage veiligheidsbeleving (er zijn in totaal 77 buurtcombinaties). Conform de stedelijk trend is de index van Geuzenveld 2004 (108) lager dan de index van 2003 (114), maar verschuift daarmee nauwelijks in het rijtje buurtcombinaties. De subjectieve veiligheidsindex is deels ontworpen om een vergelijking te kunnen maken met de ‘objectieve veiligheidsindex’. Zie voor een vergelijking binnen het stadsdeel Tabel 11. De buurtcombinatie Geuzenveld kent dus een groot contrast tussen de veiligheidsbeleving en de feitelijke onveiligheid. Daarbij moet worden aangetekend dat het vooral bepaalde elementen van de objectieve index laag scoren in vergelijking met de rest van het stadsdeel en Amsterdam als geheel (Tabel 12). Het meest persistent zijn blijkbaar inbraak en vandalisme.
Voorzieningen Zoals aangegeven is tijdens de vernieuwing bijzondere aandacht besteed aan de voorzieningen. Na oplevering van de Geuzenbaan, werd hier en daar vermoed dat de bewoners van de Geuzenbaan minder tevreden zouden zijn met het aanbod van voorzieningen. In het survey zijn daarom enkele vragen over gebruik en tevredenheid met betrekking tot de voorzieningen opgenomen. Iets meer dan de helft van de respondenten (56,6 procent) geeft aan bepaalde voorzieningen te missen in de wijk. Het meest genoemd zijn kleine winkels en horecavoorzieningen (Tabel 13). De mogelijkheid om via een open vraag overige voorzieningen of details in te vullen is veelvuldig benut. Op deze plek werd het meest gewezen op het type kleine winkels en horecagelegenheid dat men vaker in nabij het centrum vindt, zoals ‘eettentjes’, ‘een goeie toko’, en ‘leuke winkeltjes’. Tabel 13 Voorzieningen die worden gemist Respondenten (van de 79)
Voorziening Kleine winkels
24
Horecagelegenheden
16
Supermarkt (grotere)
9
Speelvoorzieningen
8
Degenen die gebruik maken van de voorzieningen die aanwezig zijn in de buurt, tonen zich echter tevreden over deze voorzieningen. De winkels en de weekmarkt op het Lambertus Zijlplein worden door vrijwel alle respondenten met enige regelmaat bezocht. Hierover is men gemiddeld genomen tevreden (Tabel 14). De frequentie van gebruik van de andere voorzieningen (voorzieningen Nieuwbouw en sociale afstand
125
voor jongeren of ouderen bijvoorbeeld) hangt logischerwijs sterk samen met de samenstelling van het huishouden. Over de voorzieningen voor jongeren is men iets minder te spreken, hierover wordt gemiddeld genomen neutraal geoordeeld. De bibliotheek aan het Lambertus Zijlplein scoort daarentegen weer wat hoger dan de andere voorzieningen; vooral de gezinnen zijn hierover tevreden. In een interview met twee medewerkers van de bibliotheek werd ook uitgelegd hoe dat komt: kinderen komen binnen via de scholen en vermoed wordt dat het vooral voor allochtone moeders een bestemming is waar men gemakkelijk met de kinderen naar toe kan. De bibliotheek heeft bepaald geen stoffig, jaren vijftig imago, zo leggen de geïnterviewde medewerkers uit: het nieuwe onderkomen in Het Pluspunt geeft de bibliotheek een moderne uitstraling, de collectie is bij de tijd, en er zijn multimediavoorzieningen. Uit het survey blijkt dat allochtonen inderdaad ook iets meer gebruik maken van de bibliotheek dan de groep autochtone Nederlanders, hoewel dat ook wederom samenhangt met de huishoudenssamenstelling. De speelvoorzieningen voor kleine kinderen komen onder de bewoners van de sociale huurwoningen in het complex de geuzentuinen het minst positief uit de bus. Basisscholen Bij de vraag of de voorzieningen van invloed zijn op de verhuisgeneigdheid en de waardering van de wijk bij de nieuwkomers, is in het survey ook een poging gedaan om de betekenis van de scholen in dit opzicht te onderzoeken. Zoals in Tabel 10 is te zien, komt het antwoord ‘Geen geschikte basis-
126
Een Amsterdamse Benadering
scholen in de buurt’ op een gedeelde derde plaats binnen de motieven om een andere woning te zoeken. Een ander vermoedens vooraf was dat de autochtone middenklasse de kinderen buiten de wijk op school zou doen, of zelfs buiten de stad. De leeftijdsopbouw (zie Figuur 1 eerder in dit hoofdstuk) laat zien dat in de Geuzenbaan naar verhouding vrij veel jonge kinderen wonen. Op basis van de vulling van de eerste drie vijfjaarscohorten (72 kinderen, 39 kinderen en 35 kinderen) kan worden vermoed dat ongeveer 75 kinderen in de Geuzenbaan wonen met de leeftijd voor de basisschool. Deze kinderen bevinden zich deels in dezelfde huishoudens. Met de respons van 33,9 procent blijven er dan niet zoveel respondenten over. Toch is het de moeite waard om deze grofkorrelige gegevens over de basisscholen uit het survey te bekijken. Van de 42 ondervraagde huishoudens met thuiswonende kinderen, hebben 14 huishoudens één of meer kinderen in de leeftijd voor de basisschool. Deze 14 huishoudens hebben voor uiteenlopende basisscholen gekozen. Degenen uit de sociale huurwoningen hebben gekozen voor scholen in Geuzenveld: ’t Koggeschip en de Timotheusschool. De kopers hebben gekozen voor de P.J. Troelstraschool en ’t Koggeschip in Geuzenveld, de Slootermeerschool in hetzelfde stadsdeel, De Horizon en Osdorpse Montessorischool in Osdorp, en de St. Jozefschool in Halfweg. Voor de vermoedens dat autochtonen hun kinderen niet in de wijk op school doen bieden deze gegevens geen uitsluitsel: slechts 2 van deze 14 huishoudens valt in de categorie autochtonen. Deze twee huishoudens kunnen op basis van het survey worden gerekend tot de economische
Figuur 3 35
%
‘Witte vlucht’ volgens O+S in GeuzenveldSlotermeer (bron: O+S 2005b)
Geuzenveld
30
-
Slotermeer Amsterdam
25 20
15
10
5
0 stadsdeel waar leerling woont
stadsdeel schoollocatie
middenklasse, en zij brengen hun kinderen inderdaad niet in de wijk naar school, maar dat zegt weinig. Ook de bewoners uit de andere categorieën (Suriname en Nederlandse Antillen, en Turkije, Marokko en niet-geïndustrialiseerde landen) brengen hun kinderen naar scholen buiten de wijk, ongeacht hun sociale positie. Gegevens van O+S16 die betrekking hebben op het gehele stadsdeel GeuzenveldSlotermeer, laten zien dat veel autochtone kinderen in een ander stadsdeel naar school gaan. Geuzenveld-Slotermeer heeft dat gemeen met enkele andere stadsdelen, zoals De Baarsjes, Bos en Lommer en Oost/Watergraafsmeer. Op basis van achtergrondkenmerken heeft O+S een definitie gemaakt voor ‘witte vlucht’ met betrekking tot scholen. Van ‘witte vlucht’ is in deze methodiek sprake als een Nederlandse leerling of een westerse allochtoon naar een andere school gaat dan één van de drie dichtstbijzijnde gelegen scholen en deze nieuwe school minimaal 25% witter is dan de witste 16 Door O+S voor dit deelonderzoek samengesteld op basis van O+S 2005b
school van deze scholen. Afgaande op deze definitie is er in stadsdeel GeuzenveldSlotermeer duidelijk sprake van een ‘witte vlucht’ met betrekking tot de scholen (Figuur 3). Het heeft er alle schijn van dat de Geuzenbaan in dit opzicht geen uitzondering vormt binnen het stadsdeel. In gesprekken met de schooldirecteuren van ’t Koggeschip en de P.J. Troelstraschool is de schoolkeuze binnen Geuzenveld ook aan de orde gekomen. Beide scholen hebben nog niet zoveel gemerkt van toestroom uit de Geuzenbaan. Wel onderschrijven de directeuren het vermoeden dat een deel van de autochtone bewoners de kinderen naar scholen buiten de wijk brengt. Dat heeft te maken met de samenstelling van de scholen. De directeur van ’t Koggeschip heeft daar een bijzondere verklaring voor. Sinds enkele jaren brengen ouders hun kinderen vaker naar scholen zoals die in Halfweg, zegt ook deze directeur. Maar goed, mensen hebben daar hun redenen voor, en die moet je respecteren. De onderbouw werd allochtoner. Dat betekent veel voor de sociale gang van zaken rondom de kinderen. Ouders willen een verjaarspartijtje organiseren voor hun kind, nodigen kinderen uit, maar die komen niet. Ze mogen niet bij elkaar spelen. Doordat kinderen in de buurt al ergens anders op de school zitten, komen ze na schooltijd terug in de buurt en dan zit jouw kind daar als enige. En dat maakt het contact tussen de kinderen moeilijker. Dus dat zijn de keuzes die de ouders maken. Hoe we met kinderen omgaan, of hoe we activiteiten ontplooien, daar gaat het niet over. Het gaat met name over je thuis voelen, herkenning. Nieuwbouw en sociale afstand
127
128
Een Amsterdamse Benadering
Nieuwbouw en sociale afstand
129
Tabel 15 Rapportcijfers voor buurt
Sociale positie
Rapportcijfer (1-10) voor buurt huidige situatie
Rapportcijfer (1-10) voor buurt over drie jaar
Culturele middenklasse
6,0
7,0
Economische middenklasse
5,6
6,9
Lager opgeleiden
6,7
7,5
F (2, 131) = 6,706; p = 0,002
F (2, 126) = 2,806; p = 0,064
Tabel 16 Rapportcijfer voor de buurt over drie jaar, vier achtergrondvariabelen Welk rapportcijfer (1-10) denkt u dat u de buurt over drie jaar kunt geven? Financieringscategorie
Opleidingsniveau
Samenstelling huishouden
Etniciteit
Sociale huurwoning
7,5
Laag (geen diploma t/m VMBO)
7,4
Nederland en geïndustrialiseerde landen
7,0
Gezin
7,4
Particuliere huurwoning
7,0
Midden (MBO tot VWO)
7,1
Suriname en Nederlandse Antillen
7,1
Stel zonder kinderen
7,1
Koopwoning
7,0
Hoog (HBO of WO)
6,9
Turkije, Marokko en nietgeïndustrialiseerde landen
7,7
Alleenstaande
6,9
F (2, 127) = 2,137; p = 0,122
F (2, 125) = 1,696, p = 0,188
F (2, 126) = 2,460; p = 0,089
F (2, 113) = 1,819; p = 0,167
Tabel 17 Thuisgevoel voor diverse achtergrondvariabelen Hoe beoordeelt u de mate waarin u zich thuis voelt in de buurt? Gemiddelde waardering (vijfpuntsschaal) Etniciteit
Nederland en geïndustrialiseerde landen
2,7
Suriname en Nederlandse Antillen
2,7
F (2, 137) = 3,464; p = 0,034
Turkije, Marokko en niet-geïndustrialiseerde landen
3,4
Opleidingsniveau
Laag (geen diploma t/m VMBO)
3,0
Midden (MBO tot VWO)
2,8
F (2, 134) = 1,677; p = 0,191
Hoog (HBO of WO)
2,6
Sociale positie
Culturele middenklasse
2,7
Economische middenklasse
2,5
Lager opgeleiden
3,2
F (2, 137) = 5,165; p = 0,007
Complex F (4, 129) = 2,634; p = 0,037
Geuzentuinen sociale huur
3,0
Geuzentuinen overig
2,2
Albardakade overig
3,1
Albardakade De Rede
2,5
Tussen water en park
2,6
De vijfpuntsschaal bestaat in dit uitzonderlijke geval uit de waarden zeer goed, goed, redelijk, matig en slecht. Hogere scores wijzen in de richting van meer thuis voelen.
130
Een Amsterdamse Benadering
In dit citaat worden twee gedachtes weersproken. Ten eerste wordt uitgelegd dat het niet aan het beleid of het onderwijsprogramma van de school ligt, ten tweede lijken de mensen die hun kinderen elders op school doen in hun motieven niet op kleur te kiezen, maar op het sociale klimaat waarin de kinderen terechtkomen. De dynamiek van witte en zwarte scholen is te uitgebreid om hier veel over uit de wijden. Wat duidelijk wordt is dat deze dynamiek niet specifiek is voor Geuzenveld, en dat het waarschijnlijk is dat de dynamiek voor gezinnen een rol speelt in de afwegingen om in een herstructureringswijk te gaan wonen, ook in Geuzenveld. Schoolkeuzes worden gemaakt op het schaalniveau van de wijk en een straal daar omheen, maar de achterliggende dynamiek ligt op een hoger niveau en heeft te maken met bevolkingsontwikkeling en bepaalde eigenschappen van het Nederlandse onderwijsbestel. Met lokale maatregelen kan deze dynamiek moeilijk worden beïnvloed. De vraag of ’t Koggeschip in het nieuwe gebouw, als brede school, aantrekkelijk is voor de bewoners van de nieuwbouw is van beperkte relevantie. In het survey is de vraag gesteld: bent u van plan uw kinderen naar deze school te brengen als deze school af is? De ouders met kinderen op deze school zijn voornemens hun kinderen daar te houden. De andere twee respondenten die ja hebben geantwoord op deze vraag hebben kinderen op de Timotheusschool, die binnenkort in het kader van de vernieuwing binnen Geuzenveld naar een andere buurt wordt verplaatst.
Verbindingen Mening over wijk en bewoners De respondenten is gevraagd om hun waardering voor de buurt uit te drukken in een rapportcijfer. De respondenten komen gezamenlijk uit op een krappe voldoende van 6,1. De vraag welk cijfer men de buurt over drie jaar kan geven, is gemiddeld met een 7,1 beantwoord17. Navraag bij O+S levert op dat een dergelijke positieve waardering voor de toekomst geen uitzondering is. De waardering voor de buurt gevat in dit cijfer, laat een verband zien met de sociale positie van de respondenten. In de verwachting voor over drie jaar zit een echo van die verdeling (Tabel 15). De lager opgeleiden blijken een hogere waardering voor de buurt te hebben dan de middenklasse. Daarbij is de culturele middenklasse wat positiever dan de economische middenklasse. Iets vergelijkbaars zien we bij de andere variabelen. Telkens zijn de groepen die het meeste gemeenschappelijk hebben met de bewoners van de oudbouw in Geuzenveld, gemiddeld het meest hoopvol over de buurt (Tabel 16). Het is een patroon dat in diverse analyses van de date terugkeert. Op stellingen over het sociale klimaat in de wijk wordt over het algemeen vrij neutraal gescoord. (“De mensen in deze buurt kennen elkaar nauwelijks”; “De mensen in de buurt gaan prettig met elkaar om”, et cetera) Er zijn wat deze stellingen betreft weinig verbanden met de achtergronden van de bewoners. Alleen op de stelling “Ik 17 Een statistische significant verschil (1,04 rapportpunt) op basis van een t-test (p = 0,000)
Nieuwbouw en sociale afstand
131
woon in een (gezellige) buurt waar veel saamhorigheid is,” wordt door de groep Turken en Marokkanen duidelijk positiever geantwoord dan door andere groepen. In de mate waarin men zich thuis voelt in de buurt kan het zojuist aangegeven patroon worden ontwaard (Tabel 17): telkens scoren de categorieën die het meeste gemeen hebben met de oudbouw het hoogst. Opvallend is hierbij het contrast binnen het complex de Geuzentuinen. Ook opvallend is wederom het kleine contrast tussen de culturele en de economische middenklasse. Meedoen Het leggen van een verbinding behoorde tot de doelstellingen van de fysieke vernieuwing, hoewel niet van meet af aan. De eerste plannen voor de geuzenbaan zijn uitgegaan van duurdere urban villa’s zoals die van het project Albardakade. Naarmate de plannen voor de omgeving vorderenden, besloot het stadsdeel om het noordelijk deel van de Geuzenbaan beter aan te laten sluiten op de omgeving. Deze aansluiting moest op twee manieren vorm krijgen. Ten eerste was het wenselijk om een sociale huurwoningen te bouwen voor de doorstroom vanuit de Colijnstraat. Ten tweede wilde het stadsdeel nu ook de verbinding tussen de buurten aan weerszijden van de Geuzenbaan te versterken. De dijk van de voormalige weg was altijd een sterke barrière geweest. Het project dat hier invulling aan heeft moeten geven is de Geuzentuinen18. Het idee is dat de drie blokken ‘meedoen’ in het grid van de buurten aan weerszijden van het project. Daarnaast is onder andere door de 18 Metaal en Delnoij 2005.
132
Een Amsterdamse Benadering
gemengde typologie van hoog- en laagbouw getracht de binnentuinen voor het zicht open te houden vanaf de straat. Onderdeel van het ontwerp is ook de strategie die in het Zuidwestkwadrant een belangrijk uitgangspunt is geweest: het aanbrengen van meer geleding, en daarmee helderheid in de openbare ruimte. Het derde project, Tussen water en park, is in zekere zin een terugkeer naar de oudere strategie, waarbij de gebouwen weer een zelfstandige plek hebben. Wel zijn de huren en koopprijzen in dit complex naar beneden bijgesteld. Wat deze fysieke constellatie zegt over de verbindingen in sociaal opzicht is een ingewikkeld vraagstuk, dat hier niet zal worden uitgewerkt. Wel hebben we met het survey bekeken of er verbindingen bestaan tussen bewoners. In hoe verre kan de nieuwbouw in sociaal opzicht ook ‘meedoen’ met de oudbouw? De uitvoerende professionals zijn vragen gesteld over de sociale contacten in de wijk en mogelijke verbindingen tussen de oudbouw en de nieuwbouw. Volgens de huismeester van Het Oosten zijn er meer contacten tussen bewoners in de oudbouw onderling dan in de nieuwbouw, maar deze onderlinge relaties in de oudbouw zijn wel moeilijker. De portieken in de oudbouw kennen een zeer gevarieerde samenstelling, met grotere verschillen in omgangsvormen. Het dagelijks onderhoud in de oudbouw vergt veel inspanning van de huismeester, zeker in vergelijking met de nieuwbouw. De huismeester typeert de relatie tussen oudbouw en nieuwbouw als volgt: ‘het mixt niet maar er is ook geen overlast’. Bij enkele losse gesprekken met bewoners op onze rondleidingen door de wijk, komt naar voren dat sommige bewoners afkomstig
uit de Colijnstraat nog contacten hebben in de oudbouw verderop. Het gaat daarbij vooral (maar niet alleen) om een circuit van relatief actieve bewoners. De vraag of er contacten bestaan tussen de bewoners van de nieuwbouw en de oudbouw is een belangrijke. De bewoners van de oudbouw zouden op die manier sociaal profijt kunnen trekken van de middenklasse die met de vernieuwing arriveert. Vanuit dat oogpunt zijn enkele vragen in het survey opgenomen, die echter niet behoren tot dit deelonderzoek. De resultaten over de contacten worden later uitgebreid gepubliceerd als onderdeel van het genoemde STIP-onderzoek ‘Steunen op het midden’. Eén constatering over de vraag naar de contacten tussen nieuwbouw en oudbouw is echter in dit rapport nog op zijn plaats. Het betreft hier de contacten van de respondenten die niet gerekend kunnen worden tot de middenklasse, die voornamelijk worden aangetroffen in de sociale huurwoningen van de nieuwbouw. Het feit dat een deel van deze respondenten uit Geuzenveld afkomstig is (voornamelijk via de herhuisvesting vanuit de Colijnstraat) vertekent de vraag naar de contacten met de oudbouw aanzienlijk. Wordt voor deze variabele gecontroleerd19, dan komt ook bij het aantal contacten in de oudbouw wederom het geschetste patroon te voorschijn: naarmate de sociale afstand kleiner is, nemen de contacten toe. Daarbij geldt bijvoorbeeld dat ook de bewoners van de sociale huurwoningen die niet uit Geuzenveld komen, aangeven méér contacten te hebben in de oudbouw, dan de
bewoners van de particuliere huurwoningen en koopwoningen. Sociale verbindingen kunnen ook ruimer worden opgevat dan concrete contacten tussen individuen in oudbouw en nieuwbouw. In de stedelijke context is een zekere anonimiteit gangbaar, of liever een ‘beleefde onoplettendheid’20. Minstens zo belangrijk is het dat de inwoners van een wijk zich er in hun dagelijks leven thuis voelen. Het mengt zich dan weliswaar niet in de zin van een gemeenschap, maar wel in een stedelijke zin. Bewoners die elkaar op straat passeren die zich met behoud van een zekere afstand op hun gemak voelen is het beeld van vele stadswijken of buitenwijken21. Contacten blijven in de meeste wijken beperkt tot af en toe een praatje met de buren; alleen degenen met kinderen hebben soms iets meer contact. De bewoners weten ongeveer wie waar woont, groeten elkaar, kennen enkele buren van naam, maar gaan niet uitgebreid bij elkaar op de koffie. Als een doel van de vernieuwing is om verbindingen te leggen tussen oudbouw en nieuwbouw, vraagt dat dus om een strategie waarin zowel het programma als de openbare ruimte zijn afgestemd op een collectief, stedelijk gebruik, waarin de buurt naar voren komt als een positief identificatiekader, niet noodzakelijk als een integratiekader22. Wat dat betreft zijn de plannen om het niveau en het uiterlijk van de voorzieningen te verbeteren van het stadsdeel een belangrijk positief element, om de openbare
20 Civil inattention. Goffman 1963. 19 Dat wil zeggen, als de bewoners die hun vorige woning niet in Geuzenveld hadden niet worden meegerekend.
21 Metaal 2001; Reijndorp 2004 22 Zie de vorige hoofdstukken in dit rapport; Blokland 2005.
Nieuwbouw en sociale afstand
133
134
Een Amsterdamse Benadering
ruimte in de wijk een meer bestemd, levendig en collectief karakter te geven. Aan het nut van het ontmoedingsbeleid voor kleine winkels in de zijstraten wordt echter getwijfeld door verschillende uitvoerende professionals en winkeliers die we gesproken hebben. De kleine winkeliers kunnen de duurdere huren niet betalen, en vrezen een deel van hun klandizie te verliezen, terwijl de bewoners aangeven behoefte te hebben aan kleine winkels. Conclusie In de loop van het onderzoek werd duidelijk dat de verkoop niet soepel is verlopen, noch in de Albardakade, noch in de Geuzentuinen. De verhuisgeneigdheid blijkt ook vrij hoog te zijn. De cijfers van de populatie wijzen op een doorstroom in de eerste jaren na oplevering. Daarbij gaat het om een groep van nog niet ‘gesettelde’ relatief jonge huishoudens die in de Geuzenbaan wellicht een tijdelijke plek vinden, in afwachting op een andere woning op een andere locatie. Deels zijn het starters (hoewel weinig in aantal in het survey) maar vermoedelijk ook behorend tot een grote groep bewoners in Amsterdam die lang blijft ‘starten’ of daar misschien wel flexibel wil blijven23. Wat betreft de verhuisgeneigdheid toont het survey een ander beeld. Een patroon is te ontwaren als we kijken naar de achtergronden van de respondenten. Lager opgeleiden en allochtonen zijn minder vaak actief op zoek naar een woning. Het zijn hoofdzakelijk respondenten die behoren tot de middenklasse en afkomstig zijn uit Nederland en geïndustrialiseerde landen die op deze vraag ‘ja’ hebben geantwoord.
Wat overigens niet wegneemt dat meer dan driekwart van deze groep niet actief op zoek is naar een andere woning. De vraag is ook gesteld waarom men op zoek is naar een andere woning. Enerzijds gaat het om de motieven die horen bij het doorstromen, die past bij de nog niet ‘gesettelde’groep die bij vestiging en vertrek is opgemerkt, waarin bijvoorbeeld het motief ‘omvang of het type woning’ meespeelt. Ook komen de veiligheidsbeleving en de sfeer in de buurt naar voren als belangrijke motieven. Er zijn weinig redenen om aan te geven dat de Geuzenbaan en omgeving bijzonder onveilig zijn. De groep die aangeeft te willen verhuizen, past wat dat betreft in de trend van heel Geuzenveld, waarin de veiligheidsbeleving geen gelijke tred houdt met de ‘objectieve veiligheid’ zoals die onder andere met politiegegevens wordt geregistreerd. Echter, dat motief geldt alleen voor degenen die aangeven actief op zoek te zijn naar een andere woning; over het algemeen wordt de veiligheid in de buurt neutraal beoordeeld. Opmerkelijk is dat de verhuisgeneigdheid geen verband houdt met het missen van voorzieningen. Het type voorzieningen dat men mist, kleine winkels en horeca, zijn de typische stedelijke voorzieningen van de oude stadswijken rond het centrum. Op grond van de overwegend nabije vorige woonplek van de vestigers, mag enige bekendheid met Amsterdam worden verwacht. Dat het in Geuzenveld rustiger is dan in het centrum zal niet als een verrassing komen. Met het gemis spreekt een deel van de respondenten vermoedelijk uit
23 Metaal 2001; Reijndorp 2004
Nieuwbouw en sociale afstand
135
dat men liever dichter bij het centrum zou wonen. Over de bestaande voorzieningen op het Lambertus Zijlplein, als onderdeel van de vernieuwing, is men echter tevreden. Het Pluspunt wordt positief gewaardeerd, en in het bijzonder de bibliotheek blijkt onder verschillende bevolkingsgroepen een belangrijke plek in de wijk te vormen. De inzet van het stadsdeel om bij de vernieuwing de voorzieningen ook aan te pakken, lijkt in deze zin positief uit te werken. Aan het nut van het ontmoedigingsbeleid voor kleine winkels in de zijstraten kan echter worden getwijfeld. In de motieven voor het zoeken naar een andere woning komt het ontbreken van geschikte basisscholen naar voren. Wat betreft de scholen kan niet met zekerheid worden gezegd voor welke scholen de autochtone ouders in de nieuwbouw kiezen, maar mede afgaande op de trend voor een groter gebied kan verwacht worden dat een deel van hen blijft kiezen voor scholen die buiten de wijk liggen. Deze uiteenzetting over doorstroom, verhuisgeneigdheid en gemis aan voorzieningen, moet niet tot een beeld leiden dat de bewoners van de Geuzenbaan niet tevreden zijn over de wijk en bij de eerste de beste mogelijkheid willen vertrekken. De respondenten zijn over de meeste sociale aspecten neutraal, en over de voorzieningen die men gebruikt tevreden. Wel zijn er duidelijke verschillen tussen categorieën respondenten. Voor uiteenlopende aspecten als de verhuisgeneigdheid, de beoordeling van de wijk en de vraag om men zich thuis voelt in de wijk, komt telkens hetzelfde patroon te voorschijn. De groepen die het meeste gemeenschappelijk
136
Een Amsterdamse Benadering
hebben met de bewoners van de oudbouw in Geuzenveld zijn gemiddeld het meest te spreken over de buurt. Dit wordt onder andere zichtbaar in de verschillen in sociale positie. De lager opgeleide respondenten blijken meer tevreden te zijn over de wijk en zich er beter thuis te voelen dan de middenklasse. Daarbij is de culturele middenklasse iets positiever dan de economische middenklasse, een verschil dat mogelijk samenhangt met het feit dat de culturele middenklasse met de stad geassocieerd kan worden, terwijl de economische middenklasse eerder op zoek gaat naar de functionele comforts van de suburb24. Dit komt overeen met het beeld dat de verkoop van duurdere woningen moeilijker is verlopen dant die van de minder dure woningen. Het vertaalt zich ook in het feit dat de verhuisgeneigdheid groter is in het duurdere complex met de urban villa’s. We begonnen dit hoofdstuk met de vraag of de Geuzenbaan een verbinding kan vormen met de oudbouw. Op grond van de meningen over de wijk en andere indicatoren, kan de Geuzenbaan geen fremdkörper in de wijk worden genoemd, maar van een sterke verbinding tussen nieuwbouw en oudbouw lijkt ook geen sprake te zijn. Misschien moeten op dat punt ook niet te hoge verwachtingen worden gekoesterd. Een kleine verbinding heeft soms al een grote waarde. Niet alleen vanwege de mogelijkheid dat mensen met elkaar in contact komen en elkaar vooruit kunnen helpen25, maar ook voor het bescheidener doel van het scheppen van een collectief, stedelijk klimaat, waarin mensen zich thuis kunnen voelen. 24 Metaal 2005. 25 Veldboer 2006.
Conclusies Conclusies
137
7. Conclusies Een Amsterdamse benadering? Jan Willem Duyvendak Stefan Metaal
Zicht op Nieuw West In de inleiding verwezen we naar de verhitte maatschappelijke discussie over stadswijken en integratie. Een relevante vraag is of in dit debat de precieze empirische ontwikkelingen voldoende naar voren komen; of extremen niet teveel als voorbeeld dienen. Hoe dit ook zij, de maatschappelijke discussie heeft haar weerslag op het beleid. In Nieuw West zien we een gevoel van urgentie terug in de doelstellingen van de projecten. Deze doelstellingen zijn soms echter zo ambitieus en royaal geformuleerd dat zij, in al hun ambitie, mogelijk het doel voorbijschieten. Sluiten zij aan op de gesignaleerde problematiek? Kunnen de doelstellingen wel worden behaald, gezien de aard van de problematiek? We zullen hieronder de doelstellingen die aan de vier cases ten grondslag liggen kort in herinnering brengen, om deze vervolgens te confronteren met de problemen zoals deze uit het onderzoek naar voren komen. Deze confrontatie vormt de aanleiding om kort stil te staan bij enkele tendensen in het maatschappelijke debat en de beleidsdiscussie over stadswijken zoals de onderzochte wijken in Nieuw West. Hooggestemde doelstellingen In Overtoomse Veld zijn de huisbezoeken onderdeel van het Sociaal Investeringsplan van het stadsdeel. Het SIP kent een eigen evaluatiesystematiek, gebaseerd op
meetbare resultaten. Zeven dimensies zijn onderscheiden: opvoeding en onderwijs, sociale participatie, werk en inkomen, veiligheid, taalvaardigheid en integratie, gezondheid en welzijn en basisvoorwaarden. Elke dimensie is vertaald in ‘meetbare ambities’, waarin telkens het aandeel van de bevolking dat problemen ondervindt op een van de dimensies moet afnemen in de periode 2003-2006. Het doel bij werk en inkomen is bijvoorbeeld dat 75 procent van de bewoners werk of een eigen bedrijf heeft of bezig is met een opleiding. Op het gebied van veiligheid streeft men naar 60 procent minder meldingen van overlast en een afname van 60 procent van delicten als straatroof en inbraak. Binnen de evaluatiesystematiek wordt bekeken wat de huisbezoeken per dimensie bijdragen aan deze doelen. Ook voor het Interim Buurtbeheer in het Zuidwestkwadrant is een ambitieuze doelstelling geformuleerd, namelijk: de bestrijding van sociaal-educatieve en maatschappelijke achterstanden en overlast en het vergroten van sociale samenhang en veiligheidsgevoelens. Het Moederkindcentrum Anne Tefle in de Kolenkitbuurt was aanvankelijk vooral op ontmoeting gericht, en later kwamen daar ambities voor ‘empowerment’ en ‘emancipatie’ bij. Empowerment wordt door het stadsdeel omschreven als ‘het verbeteren van de sociaal-economische positie van de bevolking (…) Bewoners moeten voldoende startkwalificaties hebben voor het volgen van een opleiding, het vinden van een baan Stadsdeel Slotervaart 2003; 2004. Stadsdeel Osdorp 2004a
138
Een Amsterdamse Benadering
of op een andere manier kunnen participeren, bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk’. Het moederkindcentrum heeft zelf een iets andere formulering ‘Het versterken van de eigen krachten, talenten, ambities en mogelijkheden van vrouwen, met het doel vrouwen te ondersteunen in hun eigen emancipatieproces’. Deze variatie in betekenissen is opmerkelijk, hoewel ze een gemeenschappelijk kenmerk hebben: het ondersteunen van stappen naar zelfstandigheid. De doelgroep van het MKC bestaat officieel weliswaar uit alle vrouwen in de Kolenkitbuurt in Bos en Lommer, maar er is speciale aandacht voor jonge alleenstaande moeders en ‘groepen vrouwen die moeilijk vanuit zichzelf maatschappelijk geactiveerd kunnen worden’. Het project Geuzenbaan had als doel in een wijk met overwegend sociale woningbouw, onder andere koopwoningen te bouwen met het oog op het creëren van ‘een evenwichtig, leefbaar stadsdeel’. Gaandeweg zijn verdere doelstellingen ontstaan en bijgesteld. Zo heeft het stadsdeel ingezet op mogelijke verbindingen tussen bewoners in de oudbouw en de nieuwbouw, met name bij het complex de Geuzentuinen. Later werd meer expliciet het streven toegevoegd om bewoners binnen de wijk gelegenheid te bieden om door te stromen naar een koopwoning of particuliere huurwoning. In alle vier gevallen zijn de ambities hoog, maar zijn ze ook realistisch? Wat is de relatie met de problematiek?
Stadsdeel Bos en Lommer 2003; 2004. Moederkindcentrum Anne Tefle 2004. Idem
Problemen in Nieuw West Op basis van het onderzoek kan een schets worden gegeven van de problemen die zich in de buurt afspelen. We hebben immers niet alleen de projecten bekeken maar ook onderzocht hoe het dagelijks leven eruit ziet op straat en in de portieken, wat er achter de voordeur gebeurt en welke aspecten daarvan als problematisch moeten worden beschouwd. We streven niet naar een volledige weergave van de sociale problematiek, maar wel naar een goed beeld om dit te kunnen vergelijken met de bovenstaande doelstellingen. We onderscheiden enkele terreinen waarbinnen bepaalde, specifieke problemen zich kunnen manifesteren, zonder een dekkend beeld na te streven. n Een van de meest serieuze typen problematiek heeft achter de voordeur plaats en betreft problematische gezinsverhoudingen. Het kan gaan om ouders die onderling ruzie hebben, kinderen die thuis de dienst uit maken, verstoorde relaties. Soms is er sprake van geweld, maar zeker niet altijd. Kenmerkend is een verstrengeling met andere problemen: een multiprobleemsituatie. n Bij de financiële problemen van huishoudens gaat het vaak om de vaste lasten: de huur, de energierekening en de ziektekostenverzekering. Dit komt onder veel huishoudens voor maar de situatie hoeft niet uitzichtloos te zijn. Misschien wel het meest problematisch gegeven is dat men vanuit een situatie van schulden voortdurend bezig is met rondkomen, en dus nog niet kan werken aan vooruitkomen. n Tijdens het veldwerk kwamen we veel succesverhalen tegen over immigratie, maar die verhalen laten ook zien waar de moeilijkheden zitten. Daarbij kan het gaan om taal, opleidingsniveau, en andere vormen Conclusies
139
van achterstand die mensen al met zich meedragen als zij in Nederland aankomen. De drempels zijn vaak hoger voor vrouwen uit Turkije, Marokko en niet-geïndustrialiseerde landen die als huwelijkspartner naar Nederland zijn gekomen. n Wat betreft de jongeren op straat blijkt perceptie een belangrijke kwestie, als slechts enkele omwonenden de jongeren als een zien probleem, en de meerderheid geen grote overlast ervaart en/of zich weerbaar opstelt. Een belangrijke verklaring (geen excuus!) voor wel bestaande overlast is het contrast tussen de macht van de jongeren op straat en de onmacht die zij overal elders ervaren. Uiteindelijk is de sociale positie van jongeren een belangrijke achtergrond van de straatcultuur. n Lokale netwerken zijn soms kleiner dan wordt gedacht: zoiets als ‘de’ Marokkaanse of Turkse gemeenschap hebben we op wijkniveau niet aangetroffen. Het lijkt erop alsof veel bewoners hun netwerken ook met opzet klein houden. Soms is er ook sprake van een voorzichtige houding als het gaat om contacten tussen buren. Een klein netwerk doet denken aan isolement, maar dat is een te algemene term voor een specifiek terrein. n Het meest zichtbare probleem in de onderzochte wijken is de rommel op straat en in de portieken. Dit moet niet worden onderschat omdat het symbool staat voor de gebrekkige staat van onderhoud die op allerlei terreinen speelt. De oorzaak van de rommel ligt deels bij bewoners die niet handelen vanuit een gevoel van collectieve verantwoordelijkheid. Daarnaast speelt ook het matige onderhoud door stadsdeel en corporaties een rol. n Moslim-extremisme is een terrein dat eigenlijk niet in dit rijtje thuis hoort, maar
140
Een Amsterdamse Benadering
juist daarom besproken moet worden. In vergelijking met de problemen die hier worden genoemd is het uitzonderlijk. Er is ook geen directe relatie met de meer alledaagse problemen. Het enige voorbeeld van extremisme dat we tijdens het veldwerk kwamen, bleek geen relatie te hebben met de teruggetrokkenheid van ouders uit de Nederlandse samenleving noch vloeide dit voort uit de straatcultuur van de jongeren. Deze problemen zijn niet nieuw. Wel zijn ze zorgvuldig gekozen door drie eenvoudige vragen te stellen aan het onderzoeksmateriaal: waar, wie en welke gevolgen. Waar precies spelen de handelingen zich af die bij het terrein horen, is dat binnenshuis, in het portiek, op straat, en waar komen de handelingen van origine vandaan. Wie kunnen betrokken zijn bij het terrein in termen huishouden, etniciteit, sociale positie, en de categorieën binnen die categorieën. Welke gevolgen heeft het voor vooruitkomen in de maatschappij, het samenleven met andere bewoners en het thuis voelen in de wijk. Generieke termen Zoals gezegd, getuigen de doelstellingen van de onderzochte projecten, net zoals in de maatschappelijke discussie over achterstandswijken en integratie, van een gevoel van urgentie. Dat gevoel lijkt zich vooral te vertalen in een hoog ambitieniveau. Maar grote woorden zijn nog geen grote daden. De meest gebruikte termen in de hooggegrepen doelstellingen zijn de containerbegrippen van het grotestedenbeleid: ‘eenzijdige bevolking’, ‘armoede’, ‘leefbaarheid’, ‘veiligheid’, ‘sociale samenhang’. Het voordeel van deze termen, namelijk dat veel sociale problemen onder één noemer
Conclusies
141
worden gebracht, is tegelijkertijd het grote nadeel. Men kan daardoor de pretentie hebben met één aanpak een veelheid van problemen op te lossen. Als deze begrippen tegen het licht worden gehouden van de vragen: waar, wie en welke gevolgen, wijzen de antwoorden dezelfde kant op. Het komst steeds neer op ‘de wijk’ en ‘de bewoners’ in het algemeen. Consequentie hiervan is dat sommige termen eerder lijken te verduisteren wat er concreet op straat en binnenshuis gebeurt dan dat er veel mee wordt verhelderd. Met het begrip leefbaarheid worden rondslingerend vuil en rondhangende jongeren onder één noemer gebracht, beide belangrijke zichtbare problemen maar toch heus met verschillende oorzaken en dynamiek. Een begrip als sociale samenhang suggereert ook teveel de wens van ‘eenheid’ van de gehele wijkbevolking – terwijl er tegelijkertijd geen oog is voor de zeer sterke (te sterke?) sociale samenhang binnen eigen kring. De vraag welk niveau van sociale cohesie passend is voor stadswijken met stedelijke omgangsvormen lijkt te weinig te worden gesteld. Problemen in de buurt, problemen van de buurt? Wat heeft het met de wijk te maken? We zullen niet uitgebreid ingaan op deze discussie. Enkele opmerkingen mogen volstaan. Concentraties ontstaan bijna nooit vrijwillig uit een streven om met gelijkgezinden nabij te zijn. De ruimtelijke concentratie van allochtonen in bepaalde stadswijken heeft vooral structurele oorzaken: het vloeit voort uit de samenstelling van de
142
huishoudens en de samenstelling van de woningvoorraad. Uit zorgvuldig statistische onderzoek blijkt dat er geringe effecten zijn van het wonen in een bepaalde wijk op de maatschappelijke positie, effecten die men vervolgens als groot of klein kan interpreteren. Wat die ‘buurteffecten’ precies veroorzaakt blijft daarbij grotendeels in het midden. Bekijken we de situatie in Nieuw West, dan vallen twee dingen op. Er zijn wel degelijk problemen die zich op dat buurtniveau afspelen, die er toe doen, die ook afstralen op het hele leven van een huishouden. Op het geheel van de problemen van een huishouden zijn dit meestal echter relatief kleine, additionele effecten. De feitelijke oorzaken van de problematiek liggen –helaas! – toch elders, kennen een meer structureel karakter. Daarmee willen we buurtgebonden effecten –zoals het feit dat mensen van buiten de wijk afgaan op het slechte imago van de wijk – zeker niet bagatelliseren. Vechten tegen nadelen van het wonen in een bepaalde buurt blijft dan ook geboden, zelfs al zijn de problemen vooral problemen van de mensen, niet van de buurt als geheel10. Etnisering van de problematiek Bij sommige problemen die we zijn tegengekomen in de onderzochte wijken, zijn vaker bepaalde bevolkingsgroepen betrokken dan andere. Sommige problemen hebben zelfs direct te maken met immigratie. U itermark en Duyvendak 2004; Ostendorf e.a. 2001; Musterd e.a. 2003; Van der Laan Bouma 2005.
Metaal 2001.
V ergelijk Paulle 2005, met betrekking tot leerervaringen binnen de setting van de school en de straat.
Zoals vermoed door Tamboer 2005.
10 Musterd e.a. 2002.
Een Amsterdamse Benadering
Andere problemen komen vaker voor onder mensen uit bepaalde herkomstlanden, maar hebben niet noodzakelijk met problemen van immigratie te maken11. Het is belangrijk om de problemen op deze manier te ontrafelen. De problemen zijn namelijk niet terug te voeren op één bepaalde cultuur, of een ‘etnische groep’ als geheel. Een discussie over ‘de Marokkanen’, of ‘de moslims’ is niet irrelevant – de bewoners en uitvoerend professionals in de wijk houden zich daar zelf ook veel mee bezig – maar dat mag de aandacht niet afleiden van het feit dat de grootste problemen zich voordoen bij kleine minderheden binnen deze groepen noch van het feit dat een ander probleem kan voorkomen bij cultureel zeer verschillende individuen uit diverse landen. Nog lastiger is het om vanuit die invalshoek te komen tot oplossingen voor de problematiek. Stedelijk samenleven Tot nu toe hebben we het vooral over problemen gehad. Dat moet ook, want de problemen zijn soms groot. De suggestie moet echter niet gewekt worden dat er in deze wijken niets dan problemen is. Uit het boek ‘Onzichtbare ouders’ komt bijvoorbeeld te eenzijdig een wijk naar voren met sociaal geïsoleerde gezinnen, waarin niemand elkaar helpt. In vergelijking daarmee waren wij verrast hoe ‘sociaal’ veel bewoners in de onderzochte wijken onderling waren. In de eerste plaats bieden veel buren elkaar dagelijkse hulp, onder andere met formulieren. Dat geldt bijvoorbeeld ook
11 Dit verschil kan worden geduid als een verschil sociaal-structurele kenmerken en sociaal-culturele kenmerken.
voor autochtone geïnterviewden die allochtone buren helpen die slecht Nederlands spreken. In de tweede plaats is er ook geen cultuur van langs-elkaar-heen-leven en onverschilligheid. Bewoners bemoeien zich met elkaar, spreken elkaar aan over de gang van zaken in het portiek en op straat. Ten derde zijn veel bewoners in staat om een burenrelatie op te bouwen die bij incidenten en conflicten in het portiek de basis vormen voor een oplossing. Ten vierde ontstaan in de wijk ook contacten tussen allochtone bewoners, met name vrouwen onderling, die niet voortkomen uit het kleine netwerk van de familie, maar bijvoorbeeld ontstaan via scholen, in de openbare ruimte of bij een moederkindcentrum. Deze situatie is relatief nieuw. Lang heeft het contrast gedomineerd tussen oudere autochtonen en jonge allochtone gezinnen. De wederopbouwgeneratie werd gekenmerkt door de culturele erfenis van de jaren vijftig, met veel vanzelfsprekende aandacht voor netheid en fatsoen, waarbij kwam dat de drukte van het gezin voor deze autochtonen zelf tot een ver verleden behoorde. De komst van allochtone gezinnen die hun weg nog moest vinden, met kleine kinderen die veel op straat speelden, betekende een groot contrast12. Te weinig wordt door beleidsmakers en wetenschappers onderkend dat deze diametrale tegenstelling steeds meer tot het verleden behoort. Er onstaat een andere, meer diverse rolverdeling. Zo zijn de centrale figuren in de portieken en de straat, die mensen wegwijs maken of corrigeren, tegenwoordig vaker allochtoon dan autochtoon. Dit samenleven kent stedelijke omgangsvormen. Daarmee moet het worden 12 Teijmant en Martin 1995, Reijndorp e.a. 1994.
Conclusies
143
onderscheiden van een streven naar gemeenschap. Dit streven, hoe weinig realistisch ook, blijft in beleidskringen in Nieuw West de kop op steken. Ook bij de oorspronkelijke bouw van de naoorlogse uitleg behoorde een streven naar het vormen van hechte gemeenschappen tot de uitgangspunten. Destijds werd al gewezen op de negatieve eigenschappen van dergelijke gemeenschappen (roddel, achterklap, kliekgeest, recht van de sterkste) en op de onmogelijkheid om dit te realiseren in een moderne samenleving13. Een moderne, stedelijke buurt is geen robuust ‘integratiekader’ zoals werk en opleiding dat zijn. Daarmee is de buurt echter bepaald nog niet irrelevant geworden, laat staan dat we wijkprojecten gericht op participatie zouden willen relativeren.
Complementariteit in bereik Aan de onderzochte projecten liggen ambitieuze doelstellingen ten grondslag. In de praktijk blijkt in de meeste gevallen dat zich een werkwijze heeft uitgekristalliseerd die beperkter maar waarschijnlijk realistischer is in welke problemen precies kunnen worden aangepakt. Per deelonderzoek bespreken we wat het bereik is bezien vanuit deze werkwijze, niet zozeer vanuit de doelstellingen. Huisbezoeken in Overtoomse Veld Het bereik in de breedte is opvallend. De bewonersadviseurs geven aan dat zij in de complexen die zij volgen bij driekwart van de bewoners binnen komen; ongeveer een kwart van de adressen doet, ondanks de intensieve aanpak, niet open. Daarbij gaat het niet alleen om mensen die echt niet 13 Van Doorn 1957.
144
Een Amsterdamse Benadering
willen opendoen, maar bijvoorbeeld ook om illegale bewoning of mensen die op reis zijn. Qua bereik kunnen drie typen huishoudens worden onderscheiden. Ten eerste zijn er huishoudens met wie enkele gesprekken zijn gevoerd en die bijvoorbeeld om kleine adviezen hebben gevraagd. Per portiek van acht huishoudens, treffen de bewonersadviseurs er ongeveer drie van dit type. Van deze huishoudens kan men inschatten dat er verder niet zoveel aan de hand is. Ten tweede wordt voor twee van de acht huishoudens meer gedaan, waarbij het bijvoorbeeld gaat om financiële problemen van het huishouden, of hulp voor scholing van de jongeren. Ten derde zijn er de moeilijkere gevallen, de zogenaamde multiprobleemgezinnen. Die gevallen komt men niet in elk portiek tegen. In de ‘moeilijkere’ complexen kan het niettemin oplopen tot één huishouden per portiek, wat voorwaar een verontrustend cijfer is. Het bereik van SIP kan dus zeker ‘breed’ worden genoemd, in de zin dat een ruime meerderheid van de adressen in de complexen is bezocht, dat van deze huishoudens gegevens zijn verzameld en dat ongeveer de helft van de bewoners met (kleine) vragen komt die door de bewonersadviseurs worden beantwoord. Dat toch een kwart van de huishoudens ondanks alle inspanning overblijft is zorgwekkend. Interessant is echter ook de vraag naar het bereik in de ‘diepte’. Afgaande op de interviews met de bewonersadviseurs, zijn de effecten van de huis-aan-huis aanpak het grootst voor de huishoudens die in een multiprobleemsituatie verkeren. Voor de bereikte gezinnen van dit type treedt de adviseur voor een langere periode op als ‘casemanager’, als een tussenpersoon bij
wie men met vragen terecht kan en die ook contact kan opnemen of herstellen met de instellingen. We kunnen op basis van de casusbeschrijvingen concluderen dat het bereik in dit opzicht werkelijk vergaand is te noemen. Wat betreft de straatcultuur zijn de huisbezoeken minder relevant. Jongeren worden weliswaar via de gezinnen bereikt, en krijgen bijvoorbeeld stages aangeboden. Voor kinderen uit problematische gezinnen zijn de huisbezoeken ook belangrijk, maar voor hetgeen zich op straat afspeelt kunnen de huisbezoeken niet veel betekenen. Deze opsomming maakt duidelijk dat de huisbezoeken vooral van nut zijn voor problemen op het gebied van vooruitkomen. De huisbezoeken zijn minder relevant voor problemen die meer met het samenleven in de wijk te maken hebben. Opvallend kenmerk is overigens de assertiviteit die de professionals aan de dag leggen. Men klopt aan, dringt aan. Hier is sprake van offensief sociaal beleid. Sociaal beheer in het Zuidwestkwadrant Het eigenlijke werkterrein van de uitvoerend professionals, zoals dat uit de interviews naar voren komt, bestaat voornamelijk uit het aanspreken van bewoners op rommel op straat en in de portieken, en het helpen opruimen ervan; het aanspreken van jongeren op luidruchtig of intimiderend gedrag op straat; en het op een alledaagse manier helpen stimuleren van de jongeren om hun situatie te verbeteren, buiten het circuit van de hulpverlening om. Daarmee worden de hoge, maatschappelijk doelen niet gehaald – maar het ligt ook niet in de rede ligt om deze van het sociaal beheer te verwachten. Het gaat bij sociaal beheer meer om het concrete, praktisch ingrijpen. Op basis van de interviews
met bewoners kan worden vermoed dat het sociaal beheer op dit werkterrein ook daadwerkelijk effect heeft. Onder de geïnterviewde bewoners, van verschillende onderzochte wijken, overheerst de mening dat de situatie wat betreft hinderlijk gedrag en rommel op straat, sinds een jaar of drie is verbeterd. Belangrijk is dat ook de minder actieve bewoners positieve effecten ervaren, ook als men niet van de professionals en hun taken op de hoogte is. Zowel de geïnterviewden uit Overtoomse Veld als in het Zuidwestkwadrant wijzen op een verbetering van het sociale klimaat op straat. Ook de geïnterviewde jongeren zijn meer te spreken over de buurt, hoewel zij zich nog steeds slecht begrepen voelen. Alles overziend, zouden we het bereik kunnen omschrijven als een effect dat per bewoner misschien klein is, maar dat breed is doordat alle bewoners van het gebied het dagelijks ervaren. Van een bereik in de ‘diepte’ moeten we bij sociaal beheer niet te hoge verwachtingen hebben, van een bereik in de ‘breedte’ des te meer. Aan problemen achter de voordeur kunnen de professionals van sociaal beheer vanuit hun takenpakket niet veel doen. Bij sociaal beheer gaat het eerder om samenleven dan vooruitkomen. Wat betreft jongeren en hun straatcultuur is sociaal beheer zeer relevant voor zover het betrekking heeft op de alledaagse verhoudingen tussen jongeren en omwonenden. Het kan daarbij het thuisgevoel van twee kanten versterken. Aan de sociale positie van de jongeren kunnen de buurtbeheerders echter weinig doen. Een kanttekening bij het sociaal beheer in het Zuidwestkwadrant is dat het een project vormt met een tijdelijk budget en een beperkte looptijd door de koppeling aan Conclusies
145
146
Een Amsterdamse Benadering
de stedelijke vernieuwing. Op die manier kan worden meegelift op de grote financiële middelen die vrijkomen bij de fysieke vernieuwing. De condities die sociaal beheer noodzakelijk maken, verdwijnen na afloop van de vernieuwing echter niet. Het is de vraag of sociaal beheer als een project moet worden opgevat – nee dus – ook al impliceert sociaal beheer een flinke investering in professionele aandacht en financiële middelen. Het moederkindcentrum in de Kolenkitbuurt Het moederkindcentrum blijkt te voorzien in een grote behoefte. Voor een moeilijk benaderbare groep van Turkse en Marokkaanse vrouwen slaat het centrum een brug tussen thuis zitten en actiever deelnemen aan de samenleving. De positie van deze vrouwen wordt op veel gebieden versterkt: qua sociale contacten, beheersing van de Nederlandse taal, (vrijwilliger s)werkervaring, emancipatie, opvoeden en gezondheid(sbeleving). Voor de geïnterviewde vrouwen is veruit het belangrijkste aspect dat zij er de Nederlandse taal kunnen leren. Ook andere vaardigheden worden genoemd. Een flink deel van de geïnterviewde vrouwen geeft aan dat zij helemaal geen vriendinnen of kennissen hadden, maar via het moederkindcentrum vrouwen hebben leren kennen die soms goede vriendinnen geworden zijn. Daarnaast geven de vrouwen aan dat ze zich door hun ervaringen in het moederkindcentrum zelfverzekerder voelen. Afhankelijk van de cursussen die zij gevolgd hebben, geeft men aan beter voor zichzelf te kunnen opkomen en niet alles te accepteren.
Ook wordt door een aantal vrouwen gebruik gemaakt van het aanbod in het MKC dat specifiek gericht is op kinderen (opvoedingsondersteuning, kinderopvang). Dat is zo ongeveer het dichtst dat het centrum ‘achter de voordeur’ kan komen. Het moederkindcentrum legt, net als de SIP-huisbezoeken, het accent op vooruitkomen, maar daarnaast is ook een aspect van samenleven hier prominent aanwezig. De nieuwe sociale banden overstijgen de kleine (familie)netwerken en vormen een kader waarbinnen men elkaar de weg kan wijzen. Geuzenbaan Voor de Geuzenbaan gaat het niet alleen om ‘bereik’ maar ook om de vraag of mensen willen verhuizen en of dat verband houdt met (gebrekkige) voorzieningen. Lager opgeleiden en allochtonen zijn minder vaak actief op zoek naar een woning. Het zijn hoofdzakelijk respondenten die behoren tot de middenklasse en afkomstig zijn uit Nederland en geïndustrialiseerde landen die op de vraag ‘ja’ hebben geantwoord. Wat overigens niet wegneemt dat meer dan driekwart van deze groep aangeeft niet actief op zoek te zijn naar een andere woning. In de motieven voor het zoeken naar een andere woning komt het ontbreken van geschikte basisscholen naar voren. Wat betreft de scholen kan niet met zekerheid worden gezegd voor welke scholen de autochtone ouders in de nieuwbouw kiezen, maar mede afgaande op de trend voor een groter gebied kan verwacht worden dat een deel van hen blijft kiezen voor scholen die buiten de wijk liggen. Opmerkelijk is overigens dat er verder geen relatie bestaat tussen de verhuisgeneigdheid en het missen van andere voorzieningen. Conclusies
147
Als we qua bereik naar de voorzieningen kijken, worden er overigens wel meer voorzieningen gemist, zoals kleine winkels en horeca. Over de bestaande voorzieningen op het Lambertus Zijlplein is men echter tevreden. Vooral het Pluspunt wordt positief gewaardeerd, in het bijzonder de bibliotheek. De inzet van het stadsdeel om bij de vernieuwing de voorzieningen ook aan te pakken, lijkt in deze zin positief uit te werken. Het voornemen om meer horecavoorzieningen aan te trekken sluit daar bij aan. Als het gaat om het bereik van de Geuzenbaan in sociale zin, is een belangrijke vraag of de Geuzenbaan een verbinding kan vormen met de oudbouw. De verbinding is van groot belang. Niet alleen vanwege de mogelijkheid dat mensen met elkaar in contact komen en elkaar wellicht vooruit kunnen helpen, maar ook voor het bescheidener doel van het scheppen van een klimaat waarin mensen zich thuis voelen. Wat dat betreft blijken binnen de Geuzenbaan verschillen te bestaan. Dit wordt onder andere zichtbaar in de verschillen in sociale positie. De lager opgeleide respondenten blijken meer tevreden te zijn over de wijk en zich er meer thuis te voelen dan de middenklasse. Daarbij is de ‘culturele’ middenklasse iets positiever dan de ‘economische’, een verschil dat mogelijk samenhangt met het feit dat de culturele middenklasse zich meer met de stad engageert, terwijl de economische middenklasse eerder op zoek gaat naar de functionele comforts van de suburb. Naarmate de sociale afstand tussen de bewoners van de nieuwbouw en de bestaande bevolking kleiner is, oordelen de bewoners van de nieuwbouw positiever
148
Een Amsterdamse Benadering
over de buurt en zijn ze ook meer geneigd om daar te blijven wonen. Dat zou voor de vernieuwing kunnen betekenen dat, indien inderdaad het ambitieniveau om heel dure woningen te bouwen wordt bijgesteld, er een grotere kans is dat bewoners zich thuis voelen, of in ieder geval zich meer aangesloten voelen bij de rest van de buurt. Dekkend pakket? De onderzochte wijkprojecten hebben dus een redelijk tot groot bereik, maar dekt dat bereik ook – in potentie, qua type aanpak - alle problemen? De huisbezoeken kunnen grote diensten bewijzen op het gebied van vooruitkomen: problematische gezinsverhoudingen, financiële problemen van het huishouden en problemen als direct gevolg van immigratie kunnen zo worden op- en aangepakt. Het sociaal beheer is belangrijker op de terreinen die met samenleven te maken hebben. Het aanpakken van rommel op straat en in de portieken en het stimuleren van collectieve verantwoordelijkheid zijn daar bij uitstek voorbeelden van. Het moederkindcentrum heeft op voor zowel het gebied van vooruitkomen als op het gebied van samenleven positieve effecten. Het haalt vrouwen uit kleine, soms beklemmende netwerken en introduceert hen in nieuwe groepen waarin vooruitgang een belangrijk doel is. De betekenis van de vernieuwingsoperatie de Geuzenbaan voor de wijkbewoners is minder helder; hier gaat het vooral om de vraag of er verbindingen zullen ontstaan tussen nieuwbouw en oudbouw in termen van ondersteunen van vooruitkomen, en de vraag of bewoners zich zullen thuis voelen in de wijk. De projecten hebben elk een groot bereik op een deelgebied, waarmee zij gezamenlijk
– bij een intensieve aanpak in alle wijken - potentieel een groot terrein bestrijken. Uit deze studie komt ook naar voren dat de sociale doelstellingen van deze projecten onvoldoende realistisch worden verwoord. De doelstellingen zijn te ambitieus en te generiek gesteld. Toch betekent dit niet dat deze projecten in de praktijk slechts heel bescheiden effecten sorteren. Per project is het bereik (breed en/of diep) heel behoorlijk. En gezamenlijk lijken deze aanpakken redelijk dekkend te zijn (waarbij we hier nog afzien van de sociale projecten rond school en vermaatschappelijking van de zorg die ook zouden kunnen bijdragen). Al deze projecten gezamenlijk verdienen wellicht de grote woorden en de hoge ambities.
Contouren van een Amsterdamse benadering De projecten hebben qua werkwijze gemeenschappelijke kenmerken. Dat brengt ons bij de tweede vraag zoals opgeworpen in de inleiding: is sprake van een Nieuw Westse, Amsterdamse benadering van herstructurering? Uit onze onderzoeken komt naar voren dat: er meer dan vroeger is sprake van enig paternalisme, van drang en dwang, ook al spreken veel hulpverleners nog steeds over ‘vraagsturing’; n er minder wordt gefocust op een specifiek probleem maar op het geheel aan (multi)problemen van een persoon of huishouden. n het is bedoeld voor iedereen, er wordt territoriaal, huis-aan-huis gewerkt; n bewoners zelf verantwoordelijk worden gehouden voor de verbetering van hun leefomstandigheden maar gelet op de omstandigheden is dit voor sommige bewon
ners in de Westelijke Tuinsteden moeilijker dan voor anderen; daarom worden ze daarin tijdelijk professioneel bijgestaan. n er worden voorzieningen ontwikkeld waar buurtbewoners trots op kunnen zijn; sociale voorzieningen hebben niet alleen een directe dienst- of hulpverlenende functie maar zijn ook plekken om zelfbewustzijn aan te ontlenen. n Bewoners worden soms aangesproken op ‘nabije identiteiten’: als ouders, voorleesmoeders, buurtbewoner, buurtmoeder, sportvader, etc; Deze kenmerken sluiten enerzijds aan op ontwikkelingen die zich welhaast in heel Nederland voordoen (een trend naar ‘modern paternalisme’ ), anderzijds tekent zich een nieuw model af. Centraal hierin staat de directheid van de benadering: er wordt aangebeld, mensen worden direct aangesproken, op de huid gezeten, op hun verantwoordelijkheid voor henzelf en hun nabije naasten aangesproken. Er zou, idealiter, geen ontsnappen aan zijn, aan deze moderne interventietechnieken, en daar is de taal dan ook naar. Het gaat om integrale aanpakken, waarbij mensen in ketens van professionals worden gevolgd. Hoewel het wellicht wat beklemmend klinkt vanuit het perspectief van degene die in ‘behandeling’ wordt genomen, is de diepere betekenis van deze taal vooral dat de vrijblijvendheid aan de kant van de hulpverlening definitief moet verdwijnen (in die zin is het eerder een vorm van zelfbinding van sociale professionals). Het is niet zozeer dat de cliënt in een ketenaanpak in de boeien wordt geslagen, als wel dat professionals zich verplichten om geen gaten te laten vallen. Dat professionals dit met elkaar afspreken is bepaald geen overbodige luxe. Wie het boek van Conclusies
149
Margalith Kleijwegt doorleest, ziet hoeveel kinderen toch weer tussen de mazen van het professionele net doorglippen. Hoewel het een beetje de omgekeerde wereld is om bij dergelijk stringente benaderingen over vraagsturing te spreken, valt op dat veel bewoners uiteindelijk heel blij zijn dat ze achter de gerania zijn weggehaald. Op het moment dat zich nieuwe mogelijkheden voordoen, blijken mensen ongekende wensen te hebben en ongekende kwaliteiten. Wat mensen willen, hangt vaak sterk af van wat ze denken dat er kan. Het is daarom bij uitstek een taak van professionals en vrijwilligers om te laten zien dat er zoveel meer mogelijk is dan betrokkenen zelf vaak denken. Goed hulp verlenen is de brug slaan tussen maatschappelijke mogelijkheden en kwaliteiten van bewoners. Deze tweeledige aanpak, van aanbellen maar ook luisteren, is eveneens kenmerken voor enkele andere projecten in Amsterdam. In de Orteliusbuurt is een project afgerond dat in opzet vergelijkbaar is met de huisaan-huis in Overtoomse Veld; in Amsterdam Noord komen bewonersadviseurs langs om over werk en opleiding een gesprek te beginnen; in de Bijlmer komt een wijkhostess langs die met de bewoners praat over leefbaarheid14. Bij deze benadering worden bewoners worden soms aangesproken op ‘nabije identiteiten’: als ouders, voorleesmoeders, buurtbewoner, buurtmoeder, sportvader, etc; een ‘politiek van proximiteit’. Als eerste stap op weg naar emancipatie is het aanspreken op identiteiten als ouder en buurtbewoner waarschijnlijk handig en
14 In benadering vergelijkbare Amsterdamse projecten: Stadsdeel de Baarsjes 2005, Stadsdeel Amsterdam-Noord 2005; Keesom, J. 2005.
150
Een Amsterdamse Benadering
adequaat. Joke van der Zwaard heeft echter in een analyse van het fenomeen ‘buurtmoeder’ in Rotterdamse wijken laten zien dat aanspreking op een dergelijke nabije en vaak ook territoriale identiteit, mensen dreigt op te sluiten in wat ze al kunnen en wie ze al zijn15. Terwijl professionals juist ook nieuwe werelden voor ze moeten ontsluiten, zo mogelijk buiten de wijk en voorbij de traditionele ouderrol. In de beleidsteksten van de Westelijke Tuinsteden worden de verschillende aspecten van concentratieproblemen niet altijd even scherp onderscheiden. Dat sprake is van veel individuele problematiek is duidelijk, maar het blijft soms mistig waarom men concentraties wil tegengaan. Voorzover er in de plannen van de Westelijke Tuinsteden sprake is van een ambitie om te komen tot een meer gemengde bevolking, slaat dit vooral op een sociaal-economische gemengde populatie. Er wordt vooral verwezen naar ‘vooruitkomen’. Problemen worden primair in sociaal-economische termen geduid, het gaat meer over klasse dan over kleur. De mengingsstrategie in het kader van het vooruitkomen stelt onder andere dat mensen aan de onderkant zich kunnen optrekken aan medebewoners die een stapje hoger op de maatschappelijke ladder staan. Deze mengingsstrategie is, juist omdat zij gericht is op binding van stijgende inwoners, in Parkstad een groeistrategie en niet zozeer bedoeld als een verplaatsingsstrategie: het gaat primair om het ‘omhoog werken’ van de zittende bewoners op basis van vertrouwen in hun capaciteiten. Met andere woorden: bewoners moeten groei15 Van der Zwaard 1995
mogelijkheden hebben, hetgeen zich moet kunnen vertalen in een wooncarrière in de eigen buurt. Dat is evident een andere politiek dan het willen verspreiden van etnisch geconcentreerd wonende groepen; etniciteit is in deze optiek geen issue. Bij de nadruk op ‘vooruitkomen’ is actieve spreiding van minder kansrijken ook tamelijk zinloos, zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek: het verspreiden van probleemgroepen leidt op individueel niveau namelijk niet of nauwelijks tot lotsverbetering. Hieruit wordt duidelijk dat de Amsterdamse benadering primair een sociale benadering is; de fysieke opgave is uiteindelijk een secundaire. In de Amsterdamse plannen gaat het vooral over het binden van de bevolking die het beter gaat – door het bieden van een wooncarrière in de eigen buurt – en veel minder over het aantrekken van kapitaalkrachtige huishoudens van buiten Nieuw West. Dit betekent ook dat het geen doel op zichzelf is om per se een andere bevolking te krijgen; wél dat het de bestaande bevolking beter moet gaan. Waar stedelijke vernieuwing in andere landen al snel bleek te kunnen worden samengevat onder de noemer ‘Urban Renewal = Negro Removal’, daar lijkt in de Nieuw West van een dergelijke etnische agenda geen sprake. Sterker nog, uit recent onderzoek blijkt dat bijvoorbeeld het aantal Marokkaanse Nederlanders in Nieuw West nog toeneemt, zij het dat deze toename geheel is toe te schrijven aan natuurlijke aanwas16. Afname van het aandeel Turkse en Surinaamse Nederlanders in het gebied, is ook geen beoogd effect van de herstructureringsoperatie. Integendeel zelfs, met
name de sociaal mobiele migranten zouden de politici in Nieuw West graag vasthouden.
16 Musterd en De Vos 2006
17 Reijndorp en Van der Zwaard 1996.
Lessen uit Nieuw West De vier beschreven casussen zijn representatief in die zin dat ze vier benaderingen vertegenwoordigen die we in de Westelijke Tuinsteden op verschillende plekken tegenkomen. Aangezien we die andere projecten niet hebben kunnen onderzoeken, weten we niettemin niet zeker in hoeverre deze vier projecten wellicht een iets te rooskleurig beeld schetsen van de sociale programma’s in hun geheel. De projecten van de ‘sociale pijler’ ogen soms fragmentarisch, incidenteel, met weinig follow up, al was het maar omdat ze moeilijk te financieren zijn17. Wat dat betreft hebben de huisbezoeken, het sociaal beheer en het moederkindcentrum een wat steviger karakter: er lijkt zich een stabiel programma te ontwikkelen. Des te verbazingwekkender is het dat deze programma’s formeel nog steeds van tijdelijke aard heten te zijn doordat ze verbonden zijn met de fysieke vernieuwing. Het bereik van de programma’s is opvallend in de breedte (aantallen bereikt huishoudens) maar vooral ook in de diepte (de mate waarin huishoudens vooruit komen). Met name die projecten die zeer gericht en zeer intensief individuen en gezinnen bij de hand nemen zijn vernieuwend en op het oog beloftevol. Deze individuele benaderingen – gericht op het greep leren krijgen op het eigen leven en op werkelijk vooruitkomen – zouden op grote schaal in de Westelijke Tuinsteden uitgevoerd moeten worden. Hierbij valt op dat de plek waar dit plaatsvindt eigenlijk niet zo relevant is:
Conclusies
151
het gaat niet om de problemen van een straat, een buurt, een wijk, laat staan van ‘de’ Westelijke Tuinsteden. Het gaat om het aanpakken van problemen van individuen die vaak in deze wijken wonen. Een geconcentreerde, territoriale benadering (huis-aan-huis aanbellen, of alle vrouwen proberen te bereiken via een MKC dat letterlijk in de buurt is) ligt hierbij voor de hand. Maar de betekenis van de plek waar de professionele interventie plaatsvindt, is voor veel projecten niet meer dan dat: het is vaak voor professionals de plek waar ze hun doelgroep kunnen vinden. Sociaal beheer is gericht op collectief beter samenleven, en heeft daarmee een veel minder ‘diep’ bereik. Dat is geen reden om het achterwege te laten, integendeel. Uitgebreid en intensief sociaal beheer heeft verschillende belangrijke effecten. Ten eerste verhindert het rommel, wijst het mensen op collectieve verantwoordelijkheid. Ten tweede kan hierdoor verkeerde beeldvorming over en weer tussen jongeren en omwonenden worden voorkomen. Achterstanden worden er niet mee weggenomen, maar het vormt niettemin een belangrijke bijdrage aan het prettiger samenleven. Sociaal beheer zou in plaats van een project in veel van deze buurten een permanenter en grootschaliger karakter moeten krijgen. Ook het streven naar een meer gedifferentieerd woningbestand verdient ondersteuning: het vergroot de keuzemogelijkheden voor mensen die uit een huurwoning groeien. Al te ambitieuze dromen dat differentiatie van woningen ook leidt tot het sociaal-economisch vooruitkomen van de onderkant van de samenleving of tot intensief interetnisch contact, lijken echter te hoog gegrepen. Bij het vooruitkomen
152
Een Amsterdamse Benadering
lijkt de rol van de buurt en andere buurtbewoners überhaupt niet zo groot, zeker niet voor de meest kansarmen. Wel is het belangrijk dat mensen zich thuis voelen kunnen. Naarmate de sociale afstand groter is, voelen mensen zich minder thuis in de buurt en minder verwant met bewoners uit de bestaande bebouwing. Thuis voelen betekent vooral dat de wijk een positief identificatiekader vormt. Daarin, bevestigt dit onderzoek, spelen voorzieningen een belangrijke rol. Bij differentiatie is het belangrijk om uit te gaan van de buurt als identificatiekader, niet als integratiekader. Of differentiatie van het woningbezit leidt tot betere sociale integratie kan op grond van dit onderzoek niet worden gezegd. Onderzoek dat zich hier op richt biedt vooralsnog geen uitsluitsel. Aan de ene kant wordt geconstateerd dat ‘Het blijkt wel mogelijk te zijn om de middenklasse geïnteresseerd te krijgen voor een woning in een herstructureringsbuurt, maar sociale relaties met de andere bewoners van de wijk komen niet van de grond.18’ Aan de andere kant wordt ook wel gewezen op positieve sociale effecten van menging19. Hoe dit ook zij, toenemende segregatie maakt de ontmoetingskansen tussen kwetsbaren en weerbaren er niet groter op en dat is als zodanig en punt van zorg. Om die reden mensen verplicht te gaan spreiden of uit buurten te weren, is echter wel een heel draconische maatregel. Het ligt dan ook voor de hand om allerlei wijken qua woningbestand gevarieerder te maken – dus sturing aan de aanbodzijde en geen dwingelandij aan de vraagkant – zodat de 18 Bolt en Torrance, 2005, p. 69. 19 Kleinhans 2005
Conclusies
153
individuele keuzevrijheid voor iedereen toeneemt. De beste voorzieningen Het beleid in de Westelijke Tuinsteden, met zijn accentuering van individuele probleemaanpak, lijkt op de juiste weg te zijn (op voorwaarde dat het collectieve samenleven niet wordt verwaarloosd). Hoewel harde cijfers op dit moment ontbreken en causale verbanden hoogstens plausibel konden worden gemaakt, blijkt het bereik van een aantal projecten groot en de effectiviteit aanzienlijk. Er gebeurt veel meer dan dat er druppels op een gloeiende plaat vallen: de resultaten verdampen niet maar slaan hier en daar werkelijk neer. De optelsom van al deze inspanningen zou er uiteindelijk in moeten resulteren dat mensen die vooruitkomen en (beter) samenleven, graag in de Westelijke Tuinsteden blijven wonen. Het is veelzeggend als bewoners enthousiast voor een buurt kiezen. Vanzelfsprekend heeft dit alles te maken met het imago van een buurt en dat is moeilijk beïnvloedbaar door beleid. Een meer gedifferentieerd woningbestand kan daarbij helpen, net zoals een prettige leefomgeving en toegenomen leefbaarheid. Maar imago is een verraderlijk iets. Het beeld dat mensen ‘van buiten’ van een buurt hebben, hoeft niet te corresponderen met het ‘binnenbeeld’ (identificatiekader). Dit speelt ook in de Westelijke Tuinsteden. Waar voor veel migranten de verhuizing naar Nieuw West een grote vooruitgang was na de benauwde behuizing in de negentiende-eeuwse wijken, daar zijn voor veel autochtonen de Tuinsteden monotone en saaie wijken geworden. Gelet op het accent dat het Amsterdamse bestuur in de plannen legt op (het ‘omhoog
154
Een Amsterdamse Benadering
werken’ van) de zittende bewoners, ligt het in de rede dat allereerst het imago van de Tuinsteden verhoogd moet worden voor hen die er nu wonen. Het investeren in nieuwe woningen kan daarbij helpen, maar het bouwen en goed toerusten van publieke voorzieningen waar iedereen van profiteert is daarbij van nog groter belang. Het gaat daarbij niet alleen om gebouwen waar de bewoners trots op kunnen zijn maar ook om het royaal investeren in diensten: ‘De beste voorzieningen voor de “slechtste” wijken: de best toegeruste sociale diensten, de meest actieve reïntegratiebedrijven en de beste leraren voor de scholen in concentratiewijken’ 20. Een exclusief Amsterdamse benadering? Dit beleid, waarvan de contouren zich steeds helderder aftekenen, is zeker Amsterdams. Maar is het ook exclusief Amsterdams? In een recente vergelijkende studie voor de WRR benadrukken de sociologen Engbersen, Snel en Weltevrede sterk de overeenkomsten tussen de benaderingen in Amsterdam en Rotterdam21. Zij gebruiken voor deze gedeelde benadering de term ‘sociale herovering’ en benoemen drie kenmerken: ‘(1) het vergroten van de leefbaarheid en de veiligheid in de publieke ruimte, (2) het realiseren van een meer evenwichtige bevolkingsopbouw (in concreto: het aantrekken dan wel behouden van middengroepen) en (3) het formuleren van gemeenschappelijke competenties en gedragsregels om het alledaagse verkeer tussen bewoners te bevorderen’22. Naast deze drie ambities wijzen ze op vier aspec20 Van der Laan Bouma 2005: 87. 21 Engbersen, Snel en Weltevrede 2005. 22 Idem, p. 125.
ten die te maken hebben met de middelen om deze doelen te bereiken: (1) het door street level bureaucrats weer zicht krijgen op de alledaagse, werkelijke problemen van mensen; (2) een indringende, verdergaande en normerende aanpak; (3) een samenhangende aanpak, integraal beleid; (4) onderkenning dat beleid op meerdere schaalniveaus noodzakelijk is omdat niet alle problemen op het niveau van de wijk op te lossen zijn. Deze kenmerken van de heroveringsgedachte corresponderen grotendeels met onze bevindingen met betrekking tot de Amsterdamse aanpak. Zij noemen weliswaar niet het beroep op nabije identiteiten en de eigen verantwoordelijkheid maar deze vormen zeker ook een onderdeel van Rotterdamse projecten. Het grootste verschil lijkt te schuilen in de geformuleerde doelen. Niet alleen is de overkoepelende term ‘sociale herovering’ weinig Amsterdams – hoeveel Amsterdamse bestuurders hebben werkelijk de greep op hun buurten geheel verloren? – ook de drie onderliggende doelen dekken maar in zeer beperkte mate wat er in de Westelijke Tuinsteden onder de noemer van stedelijke vernieuwing gebeurt. Waar in de drie doelen van Engbersen c.s. het collectieve aspect sterk domineert (de openbare ruimte, de middengroepen behouden, spelregels voor het samenleven) daar trof ons in de Amsterdamse benadering nu juist het accent op individuele emancipatie, op doorgroeimogelijkheden. Vanzelfsprekend hoeft dit geen tegenstelling te zijn met collectieve ambities (deze kunnen zelfs een noodzakelijke conditie vormen voor een individuele benadering) maar het is veelzeggend dat dit aspect in Rotterdam blijkbaar zo ondergeschoven is dat het
niet als gemeenschappelijk kenmerk door Engbersen c.s. kan worden benoemd. Hieraan ten grondslag ligt een fundamenteel verschil dat door de auteurs onvoldoende wordt opgemerkt. Waar zij stellen dat ‘de beleidsstrategie van sociale herovering duidelijk maakt dat het oplossen van de stedelijke problemen in achterstandswijken niet louter door de bewoners zelf kan geschieden’, daar viel in het Amsterdamse beleid juist op dat de bestuurders wél geloof hebben in de bestaande bevolking en de mogelijkheid om hen ‘omhoog te werken’, te ‘empoweren’. Waar het Rotterdamse gemeentebestuur soms lijkt uit te stralen dat het liever een andere bevolking zou hebben, geloven de bestuurders van Amsterdam, en zeker die van de Westelijke Tuinsteden, in hun eigen mensen. De term ‘sociale herovering’ is dan ook niet dekkend voor deze benadering; zij suggereert veel te veel alsof de redding van buiten moet komen; dat er van buitenaf ingegrepen moet worden door derden. De Amsterdammers willen ook een gemengde(re) bevolking maar dan toch vooral door binding van stijgers, niet door spreiding of het afsluiten van wijken voor bepaalde groepen. Waar Rotterdam in de herovering vooral in termen van groepen is gaan denken, is Amsterdam steeds liberaler geworden: het gaat primair om een individuele benadering gericht op vergroting van keuzemogelijkheden. Met deze strategie wordt het moeilijker om de verhouding tussen groepen te thematiseren: vermenging van allochtoon en autochtoon zal in Amsterdam (pas) plaatsvinden doordat migranten sociaaleconomisch gaan stijgen. Rotterdam lijkt daaraan op het oog meer te doen door de segregatie van zwart en wit als zodanig tot Conclusies
155
probleem te bestempelen23. Toch is het nog de vraag of de Rotterdamse benadering effectiever is: voortdurend problemen benoemen die onoplosbaar zijn (behalve als Rotterdam ervoor zou kiezen om massaal met zijn bevolking te gaan slepen) maakt die problemen eerder groter dan kleiner. Iets minder grote woorden en wat meer individuele daden: dat lijkt de kracht van Amsterdam. Deze, toegegeven: hier wat sterk aangezette, verschillen tussen Rotterdam (accent op sociaal-culturele kwesties; denk ook aan de Islam-debatten) en Amsterdam (sociaal-economische) zijn opvallend maar makkelijk overbrugbaar, zou je zeggen: laat beide steden hun agenda verbreden en van elkaar leren. Dit is echter nog niet zo eenvoudig. Amsterdamse politici lijken in meerderheid namelijk heel bewust van de nieuwe etnische samenstelling van de stad geen probleem te willen maken terwijl Rotterdamse bestuurders dit meer of minder omfloerst wel doen. Amsterdam wil geen hek om de stad door inkomenseisen te stellen aan nieuwkomers terwijl Rotterdam meent dat het weren van bepaalde groepen bewoners vanwege de grote sociale problematiek gerechtvaardigd is (de befaamde Rotterdam-wet). In Amsterdam valt op dat de bestuurders wél geloof hebben in de bestaande bevolking en de mogelijkheid om hen ‘omhoog te werken’, te ‘empoweren’. In deze meer individuele aanpak schuilt wel een risico, namelijk dat sociale cohesievraagstukken van de weeromstuit te weinig aandacht krijgen. Amsterdam moet leren balanceren tussen het stimuleren van zowel binding als stijging – bepaald geen eenvoudige sociale opgave. 23 Uitermark en Duyvendak 2004b.
156
Een Amsterdamse Benadering
Een oplossing voor alle problemen? Of deze daden met elkaar voldoende zullen zijn ter oplossing van de grote sociale problemen van de bewoners van de Westelijke Tuinsteden, dan is overigens zeer de vraag. Veel kwesties die daar spelen overstijgen namelijk de schaal van de wijk. De radicalisering van een enkele bewoner heeft meer te maken met het (inter)nationale debat, gebeurtenissen ver weg (en dichtbij door Internet), dan met de precieze aanpak op straatniveau. Daarmee worden de inspanningen van de bestuurders, de professionals en de bewoners in de Westelijke Tuinsteden niet minder belangrijk. Maar het is goed om aan te geven dat die inspanningen lang niet alle knellende problemen kunnen oplossen. Daarmee wordt dan meteen duidelijk dat het ook niet fair zou zijn om de maatregelen van de afgelopen jaren te evalueren op doelen die zij nooit hebben beoogd.
Geraadpleegde bronnen Conclusies
157
Geraadpleegde bronnen Anderiesen, G. en Reijndorp, A. (1990) Eigenlijk een geniale wijk; dagelijks leven in de Indische Buurt. Het Spinhuis, Amsterdam Beke, B., Wijk, A van. en Ferwerda, H. (2000) Jeugdcriminaliteit in groepsverband ontrafeld: tussen rondhangen en bendevorming. SWP, Amsterdam. Blokland-Potters, T. (1998) Wat stadsbewoners bindt. Sociale relaties in een achterstandswijk. Kampen: Kok Agora Blokland, T. (2005) ‘De buurt als identificatiekader? De teloorgang van publieke familiariteit en de gevolgen voor ‘vertrouwen in de buurt’ in achterstandswijken.’ In: MO Samenlevingsopbouw, 24 nr. 5. Boerma, T. en Konijn, H. (2005) Moedercentra op de kaart. P.J. Partners, Rotterdam. Bolt, G. en Torrance, M.I. (2005) Stedelijke herstructurering en sociale cohesie. DGW/Nethur, Utrecht. Bourdieu, P. (1979) La distinction. Critique sociale du jugement. Les editions de minuit, Paris. Bureau Parkstad (2001) Richting Parkstad 2015. Bureau Parkstad, Amsterdam. Bureau Parkstad (2003) Jaarrapportage Parkstad 2003. Bureau Parkstad, Amsterdam. Bureau Parkstad (2004a) Jaarrapportage Parkstad 2004. Bureau Parkstad, Amsterdam. Bureau Parkstad (2004b) Eigen wijsheid. Vrouwen aan zet in de Westelijke Tuinsteden. Bureau Parkstad, Amsterdam. Bureau Parkstad (2005) Sociaal Plan Parkstad. Bureau Parkstad / samenwerkende corporaties, Amsterdam. Burgers, J. en Musterd, S. (2002) Naar een verklaring van stedelijke ongelijkheid. Een model gebaseerd op bestaande theorieën en een empirische illustratie. In: Sociologische Gids, nr 4: 371-385. Commissie Blok (2004) Bruggen bouwen. Onderzoek integratiebeleid. SDU uitgevers, Den Haag.
158
Een Amsterdamse Benadering
Commissie PaVEM (2005) Zij doen mee! Participatieagenda 2010. Ministerie van ZSW, Den Haag. Dagevos, J. (2004) Gescheiden werelden? De etnische signatuur van vrijetijdscontacten van minderheden. Paper voor de Sociaal-wetenschappelijke Studiedagen, 22/23 april. SISWO, Amsterdam. Dalrymple, Th. (2004) Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderklasse in stand houdt. Het Spectrum, Utrecht Doorn, J.A.A. van (1957) ‘Wijk en stad; reële integratiekaders?’ In: Prae-adviezen voor het congres over sociale samenhangen in nieuwe stadswijken, gehouden op 17 december 1957 te Amsterdam. Instituut voor Sociaal Onderzoek van het Nederlandse Volk (ISONEVO), Amsterdam. Duyvendak, J.W. (1999) De mythe van de wijkaanpak. In: De Helling, 12, nr.2: 39-42. Emmelkamp, R. (2004) Een veilig avontuur. Alledaagse plaatsen en vrijetijdsbesteding in de verhalen van jongeren en ouders. Proefschrift voor de Universiteit van Amsterdam. Engbersen, G., Snel, E. en Weltevree, A. (2005) Sociale herovering in Amsterdam en Rotterdam. Eén verhaal over twee wijken. WRR/Amsterdam University Press, Amsterdam. Gemeente Amersfoort (2004) Grote Steden Beleid 2000-2004: de sociale projecten. Gemeente Amersfoort, Amersfoort. Gemert, F. van, en Fleisher, M. (2002) In de greep van de groep. Een onderzoek naar een Marokkaanse problematische jeugdgroep. Beleidsonderzoek uitgevoerd door Regioplan, Amsterdam Giddens, A. (1984) The constitution of society. Outline of the theory of structuration. Cambridge: Polity Press. Goffman, E. (1963) Behavior in public places. Notes on the social organizition of gatherings. The Free Press, New York. Groot, C.A. (2005) “Ik laat me niet gek maken”. Een stadssociologische studie naar de perceptie van overlast in de Diamantbuurt. Leeronderzoek Universiteit van Amsterdam.
Hazekamp, J. (1985) Rondhangen als tijdverdrijf. Over het onder elkaar zijn van jongens en meisjes in de vrije tijd. VU Uitgeverij, Amsterdam Hoog, M. de, (2005) ‘Boogie woogie’. In: Een ongebonden blik. 7 essays over de vernieuwing in Amsterdam Nieuw West. Bureau Parkstad, Amsterdam: 34-44. Jong, J.D.A. de (2006) Straatleven. Een etnografisch onderzoek onder straatjongens van Marokkaanse afkomst in groepsverband. (Proefschrift Universiteit van Amsterdam, te verwachten 2006) Karsten, L., Kuiper, E. en Reubsaet, H. (2001) Van de straat? De relatie jeugd en openbare ruimte verkend. Koninklijke van Gorcum, Assen Kasem, I., Boutachekourt, K., Ham, C, Th. van en Sneijders, H. (2005) Aanpak probleemwijken. Eindrapport. Van de Bunt Adviseurs voor organisatie en beleid/Gemeente Amsterdam, Amsterdam. Keesom, J. (2005) ‘Niet alleen investeren in beton’. Aedes Magazine 13-14. Kempen, E. van, en Kamp, S. (2003) Neighbourhood governance capacity for social integration, the Dutch case study Overtoomse Veld. Report of the first stage of research. SERC/ Universiteit van Amsterdam, Amsterdam. Kempen, E. van (2003) Neighbourhood governance capacity for social integration, the Dutch case study Overtoomse Veld. Report of the second stage of research. SERC, Amsterdam. Kleijwegt, M. (2005), Onzichtbare ouders. De buurt van Mohammed B. Uitgeverij Plataan, Zutphen. Kleinhans, R.J., Veldboer, L. en Duyvendak, J.W. (2000) Integratie door differentiatie? Een onderzoek naar de sociale effecten van gemengd bouwen. Ministerie van VROM, Den Haag.
Laan Bouma-Doff, W. van der, (2005) De buurt als belemmering? Van Gorcum, Assen. Metaal, S. (1995) ‘Confrontatie en vijandigheid.’ In: 50 jaar sociale verandering: leven in de Westelijke Tuinsteden van Amsterdam. Verslag van een mini-symposium op 26 januari 1995. Stichting De Driehoek/Universiteit van Amsterdam, Amsterdam: 10-12 Metaal, S. en Reijndorp, A. (2001) Vooruit in de Vrolikstraat. Een onderzoek naar de herwaardering van de Oosterparkbuurt. Stadsdeel Oost/ Watergraafsmeer, Amsterdam. Metaal, S. (2001) ‘Grotestedenvrees.’ In: Rooilijn, nr 9: 453-458. Metaal, S. (2005) Spatial identity and geostrategic lifeplanning. Paper presented at the International Conference Doing, thinking, feeling home: The mental geography of residential environments, Delft University of Technology, October 14-15 Metaal, S. en Delnoij, M. (2005) Geuzentuinen. Stedelijke omgangsvormen in een gemengd vernieuwingsgebied.’ In: Stedebouw en Ruimtelijke Ordening, nr 6: 30-32 Metselaar, S. (2004) Jeugd in Herstructureringswijken. Een onderzoek naar de relatie tussen jongeren en de voorzieningen in herstructureringswijken in Amsterdam. Afstudeerscriptie Planologie, Universteit van Amsterdam. Ministerie van SZW/ Commissie Pavem/NIZW (2003) Kleurrijke vrouwen over de drempel. Wervingsmethoden van projecten gericht op maatschappelijke participatie van allochtone vrouwen. Ministerie van SZW, Den Haag. Moederkindcentrum Anne Tefle (2004) Jaarrapportage 2003. MKC Anne Tefle, Amsterdam.
Kleinhans, R.J. (2005) Sociale implicaties van herstructurering en herhuisvesting. Delft University Press, Delft.
Moederkindcentrum Anne Tefle (2005) Samen sterk. Jaarrapportage 2004. MKC Anne Tefle, Amsterdam.
Klis, M. van der (2002) Buurten met toekomst. Visies in theorie en praktijk voor vroeg naoorlogse herstructureringswijken. Doctoraalscriptie Planologie, Universiteit van Amsterdam.
Moederkindcentrum Anne Tefle (2004) Plan van aanpak vrijwilligerswerk project ‘Stapje-voorstapje’. MKC Anne Tefle, Amsterdam.
Kuypers, P. en Lans, van der J. (1994) Modern paternalisme. De Balie, Amsterdam.
Müller, T. en Til, T. van (1998) Je doet het voor het gevoel. Een onderzoek naar buurtbetrokkenheid in Amsterdam. Architext, Haarlem
Bronnen
159
Müller, T (2006) Praten is goud. Een project ter verbetering van interculturele communicatie in een multiculturele wijk. Amsterdam/Arnhem, Gemeente Arnhem/ Architekten Cie.
Ostendorf, W., Musterd, S. en Vos, S. de (2001), Social mix and the neighbourhood effect. Policy ambitions and emperical evidence. In: Housing Studies, 6 nr.3: 371-380.
Musterd, S., Smakman N. en Blok H. (2002) Problemen in de buurt maar niet van de buurt. Ontwikkelingen en beleid in de Westelijke Tuinsteden van Amsterdam. Amsterdam Study Centre for the Metropolotan Environment, Amsterdam.
Paulle, B. (2005) Anxiety and intimidation in the Bronx and the Bijlmer. An ethnographic comparison of two schools. Dutch University Press, Amsterdam
Musterd, S. en Ostendorf, W. (2003) ‘Spreiden helpt kansarmen niet.’ In: Trouw, 10 september. Negen jeugdbendes in Osdorp (2004) Het Parool, 26 april. Musterd, S. en Vos, S. de (2006) ‘Woondynamiek in Concentratiewijken. In: Clara H. Mulder en Fenne Pinkster (Red.) Onderscheid in wonen; het sociale van binnen en buiten, Amsterdam University Press, Amsterdam: 123-138. Nio, I. (2004) ‘De verstedelijking van het AUP. Een tweede impuls voor de Westelijke Tuinsteden’. In: Stedebouw en Ruimtelijke Ordening nr 4 / Tijdschrift voor de Volkshuisvesting nr 5 (Bijlage): 6-11. Nio, I. en Reijndorp A. (2004) ‘Survey before plan. Vooronderzoek en de stedelijke vernieuwing’. In: Stedebouw en Ruimtelijke Ordening nr 4 / Tijdschrift voor de Volkshuisvesting nr 5 (Bijlage): 26-30. Noorda, J. en Veenbaas, R. (2000) Hangplekken, een nieuwe rage? VU Uitgeverij, Amsterdam. O+S (2004) Naar burgerschap in Amsterdam. Diversiteits –en integratiemonitor 2004 Dienst Onderzoek en Statistiek, Amsterdam. O+S (2004) Monitor Kolenkitbuurt. Dienst Onderzoek en Statistiek, Amsterdam. O+S (2005a) Sociaal-economische positie inwoners Nieuw West 2000-2004. Dienst Onderzoek en Statistiek, Amsterdam. O+S (2005b) Staat van de stad III. Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie. Dienst Onderzoek en Statistiek, Amsterdam. Osdorpse lieverdjes? Groepsgerichte aanpak van overlast en criminaliteit (2003) Hoofdrapport in opdracht van Stadsdeel Osdorp. Instituut Jeugd en Welzijn, Vrije Universiteit, Amsterdam.
160
Een Amsterdamse Benadering
Pels, T. (2003) Respect van twee kanten. Een studie over last van Marokkaanse jongeren. Van Gorcum, Assen. Praag, C.S. van (1981), Allochtonen; huisvesting en spreiding. SCP, Rijswijk. Projectbureau Vernieuwing Osdorp (2004) Vernieuwing Osdorp Amsterdam 2004. Stadsdeel Osdorp / Projectbureau Vernieuwing Osdorp, Amsterdam. Projectgroep Overtoomse Veld (2004), Vernieuwingplan Overtooms Veld. Stadsdeel Slotervaart / Far West, Amsterdam. Reijndorp, A., en Ven, H. van der, (red.) (1994). Een reuze vooruitgang. Utopie en praktijk in de Zuidelijk Tuinsteden van Rotterdam. Uitgeverij 010, Rotterdam. Reijndorp, A. (1995) ‘Een heuvel met mooie bloemen.’ In: Cd-rom Parkstad Nu! Een ontwerpstudie naar de verstedelijking van naoorlogse wijken. Reijndorp, A. en Zwaard, J. van der (1996) Sociaal Investeren Rotterdam. Kijken naar sociale processen, nadenken over het perspectief. Gemeente Rotterdam, Rotterdam. Sampson, R., Morenoff, J. en Gannon-Rowley, T. (2002), Assessing ‘neighborhood effects’, social processes and new directions in research. In: Annual Review of Sociology, 28 nr.1: 443-478. San, M. van (1998). Stelen en steken. Delinquent gedrag van Curaçaose jongens in Nederland. Het Spinhuis: Amsterdam. Schuyt, C.J.M. (1995) Kwetsbare jongeren en hun toekomst. Beleidsadvies voor Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag. SCP (1994), Rapportage Minderheden 1994: ruimtelijke spreiding van allochtonen: ontwikkelingen, achtergronden. SCP, Rijswijk.
SCP (2002), Zekere banden: sociale cohesie, veiligheid en leefbaarheid. SCP, Den Haag. Soomeren, P. van. (2005) ‘Herstructurering en beheer’. In: Een ongebonden blik. 7 essays over de vernieuwing in Amsterdam Nieuw West. Bureau Parkstad, Amsterdam. 46-50. Stadsdeel Amsterdam-Noord (2005) Open de deur voor de bewonersadviseur. Individueel bewonersadvies Amsterdam-Noord. Stadsdeel AmsterdamNoord, Amsterdam. Stadsdeel Bos en Lommer (2003) Vernieuwingsplan Kolenkitbuurt Tuinenstad. Stadsdeel Bos en Lommer e.a., Amsterdam. Stadsdeel Bos en Lommer (2004) MoederKindCentrum Anne Tefle. Stadsdeel Bos en Lommer, Amsterdam. Stadsdeel Bos en Lommer (2005) Welzijn, zorg en wonen kaart Bos en Lommer. Stadsdeel Bos en Lommer, Amsterdam. Stadsdeel de Baarsjes (2005) Nieuwsbrief Orteliusbuurt. Stadsdeel de Baarsjes, Amsterdam. Stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer (2004) De aanpak van problematische jeugdgroepen. Ervaringen uit Amsterdam West. Uitgave van de Stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer, Stadsdeel de Baarsjes, Stadsdeel Osdorp, Stadsdeel Slotervaart, Justitie in de Buurt en Politie Amstelland, Amsterdam. Stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer (2005), Kansenkaart wonen, welzijn en zorg in Geuzenveld-Slotermeer. Stadsdeel GeuzenveldSlotermeer, Amsterdam. Stadsdeel Slotervaart (2003) Meer grip met SIP. Jaarsverslag Investeren in Mensen: Sociaal Inversteringsplan Overtoomse Veld 2003. Stadsdeel Slotervaart, Amsterdam. Stadsdeel Slotervaart (2004) Werk in uitvoering. Jaarsverslag Investeren in Mensen: Sociaal Investeringsplan Overtoomse Veld 2004. Stadsdeel Slotervaart, Amsterdam. Stadsdeel Osdorp. (2003) Programma Jeugd. Stadsdeel Osdorp, Amsterdam Stadsdeel Osdorp (2004a) Sociale vernieuwing in het Zuidwest Kwadrant – Tussenbalans. Projectbureau Sociale Vernieuwing Osdorp, Amsterdam.
Stadsdeel Osdorp (2004b) Vernieuwing Osdorp Amsterdam 2004 Projectbureau Vernieuwing Osdorp, Amsterdam. Stadsdeel Osdorp (2004c) Voortgangsrapportage Programma Jeugd. Stadsdeel Osdorp, Amsterdam. Sterckx, L. en Bouw, C. (2005) Liefde op maat, partnerkeuze van Turkse en Marokkaanse jongeren. Siswo, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam. Stichting Voorbeeld (2005), Quick scan vrouwencentra Nieuw West. In opdracht van Bureau Parkstad, Amsterdam. Stuurgroep Osdorp Midden Noord (2003), Vernieuwingsplan Osdorp Midden Noord. Stadsdeel Osdorp/Prospect Amsterdam/ Westwaarts, Amsterdam. Tamboer, K. (2005) ‘Nieuwe kansen Nieuw West’. In: Een ongebonden blik. 7 essays over de vernieuwing in Amsterdam Nieuw West. Bureau Parkstad, Amsterdam: 4-7. Teijmant, I. en Martin, F. (red.) (1994) Nieuw West een buurt van goede bedoelingen. Herinneringen aan de Westelijke Tuinsteden van Amsterdam. Bas Lubberhuizen, Amsterdam. Uitermark, J. en Duyvendak, J.W. (2004a), De weg naar sociale insluiting. Over segregatie, spreiding en sociaal kapitaal. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Den Haag. Uitermark, J. en Duyvendak, J.W. (2004b) Revanchism in Rotterdam or the end of socialdemocratic urban governance. Paper presented at Paths of Urban Change: Social and Spatial Perspectives, National University of Singapore, 9-11 December. Veldboer L. (2006) ‘Op zoek naar de voorbeeldige middenklasse.’ Sociologie, (te verschijnen voorjaar 2006) Vos, S. de en Deurloo, R. (1999), Right extremist votes in the presence of foreigners: an analysis of the 1994 elections in Amsterdam. In: Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, 90, nr.2: 129-141. Werdmölder, H. (2005) Marokkaanse lieverdjes. Uitgeverij Balans, Amsterdam
Bronnen
161
Wijs-Mulkens, E. de (1999) Wonen op stand. Lifestyles en landschappen van de culturele en economische elite. Het Spinhuis, Amsterdam. Wittebrood K. en Wouden, R. van der (2002), Criminaliteit: concentratie of cumulatie? Is er een verband tussen economische status van een buurt en criminaliteit? In Rooilijn, 36 nr.9: 433-439. Zandstra, M. (2006) Je oogst wat je zaait. Een onderzoek naar de verhoudingen tussen jongeren en omwonenden in het Zuidwestkwadrant in Amsterdam. Afstudeerscriptie Sociologie, Universiteit van Amsterdam. Zwaard, J. van der (1995) “Nu doe je alles samen met je man.” Etniciteit en emancipatie als zelfpresentatie. In: Migrantenstudies, 11 nr.4: 258-271. Zwaard, J. van der (1999) Met hulp van vriendinnen. Moeders uit lage inkomensgroepen over rondkomen en vooruitkomen. Utrecht, SWP Zwaard, J. van der (2000). ‘Contacten op loopafstand; De betekenis van de buurt voor moeders uit lage inkomensgroepen’. In: Tijdschrift voor de sociale sector, 1 / 2: 16-21.
162
Een Amsterdamse Benadering
Bijlagen Bijlagen
163
Bijlage 1 Geïnterviewde professionals Huisbezoeken Overtoomse Veld Angelique Rondagh Soudia El Ghazaoui Tiny van der Pijl Wendela Beemsterboer Louis de Roo Orlando Jonathas Natasja Los Corry van Rhee Rob Sayers Albert de Snoo Dick Glastra van Loon
Bewonersadviseur SIP Bewonersadviseur SIP Bewonersadviseur SIP Bewonersadviseur SIP Huismeester Woningcorporatie Het Oosten Complexbeheerder Woningcorporatie Rochdale Buurtregisseur Projectleider SIP, Stadsdeel Slotervaart Projectleider SIP, Stadsdeel Slotervaart Divisiemanager Welzijn, Impuls Stichting Eigenwijks
Sociaal beheer Zuidwestkwadrant Katinka Kahlman Coördinator sociale veiligheid Stadsdeel Osdorp Ciska Koldewijn Coördinator jongerenwerk Stichting Kansweb Mohammed Jongerenwerker Stichting Kansweb Archie Jongerenwerker Stichting Kansweb Rob Reuter Buurtregisseur Jaap Noorda Onderzoeker jeugdgroepen bij de Vrije Universiteit Henk Idema Huismeester Woningcorporatie Het Oosten Ton Heijdra Opbouwwerker Wijkorgaan Osdorp Rogier Noyon Hoofd afdeling Markt en Innovatie woningcorporatie Het Oosten Erik Zantman Medewerker Contact Relatiebeheer May Britt Jansen Beleidsmedewerker Jeugd Stadsdeel Osdorp Katinka Kahlman Coördinator sociale veiligheid Stadsdeel Osdorp Moederkindcentrum Kolenkitbuurt Harriete Buys Voormalig lerares Nederlands, MKC Anne Tefle Vladimir Cossiga Beleidsmedewerker Sociaal Cultureel Werk Stadsdeel Bos en Lommer Sevil Erturk Office manager / projectmedewerker, MKC Anne Tefle Gina Giavarro Project ontwikkelaar Moedercentra, Landelijk Centrum Opbouwwerk Jamila Hammadi Projectmedewerker, MKC Anne Tefle Igor Meuwese Projectleider Sociale Voorzieningen, stadsdeel Bos en Lommer Jale Simsek Directrice MKC Anne Tefle
164
Een Amsterdamse Benadering
Geuzenbaan Anja Boon Age-Niels Holstein Piet Dikken Fred Berkholz Louis de Roo Bart van Ballegooien Marije Jansen Irene de Vries Andrea Cloos J. van Velzen Brito de Campos Kenneth Nelson
Projectmanager Stedelijke Vernieuwing sector wonen en werken van stadsdeel Geuzenveld Slotermeer Projectmanager Stedelijke Vernieuwing Stadsdeel Geuzenveld- Slotermeer Portefeuillehouder Wonen Stadsdeel Geuzenveld-Slotermee Coördinator stedelijke vernieuwing Stadsdeel GeuzenveldSlotermeer Huismeester Woningcorporatie Het Oosten Buurtregisseur Openbare Bibliotheek, Hoofd regio Nieuw West Openbare Bibliotheek, Collectiemanager regio Nieuw West Eigenaresse Rudea Print, kopieerwinkel Directeur basisschool ’t Koggeschip Directeur Pieter Jelles Troelstra school in Geuzenveld Buurtconciërge in Geuzenveld
Bijlagen
165
Bijlage 2 Methodologische verantwoording Overtoomse Veld Met de bewonersadviseurs zijn eerst twee verkennende interviews gehouden. Daarbij lag het accent op de doelstellingen en de werkwijze van het project. Vervolgens zijn middagsessies georganiseerd met telkens twee bewonersadviseurs, die vertelden over bewoners met wie zij in contact zijn. Van te voren is gevraagd om enkele casussen voor te bereiden, die typerend zijn voor de werkwijze. De bewoneradviseurs hebben daarbij getracht een zo compleet beeld mogelijk beeld te schetsen: niet alleen de moeilijkste gevallen, niet alleen bewoners van één bepaalde herkomst, niet alleen één type problemen. Daarna is nog een sessie gehouden met een bewonersadviseur. Deze sessies hebben in vijf casusbeschrijvingen opgeleverd. Het gaat om een Marokkaans gezin, een Marokkaans eenoudergezin, een Surinaams eenoudergezin en twee asielzoekers uit het Midden Oosten. Bij de casusinterviews is de geschiedenis van contacten met de bewonersadviseurs en de instellingen besproken. Ook werd de checklist doorgelopen die bij de interviews met bewoners is gehanteerd, voor zover de bewonersadviseurs over deze informatie beschikten. Daardoor kwamen naast de uitgebreide casussen tijdens de gesprekken met de bewonersadviseurs ook andere bewoners uit het bestand van de huisbezoeken ter sprake, omdat telkens gevraagd is naar de buren in de portiek. Dit leverde soms korte beschrijvingen op van deze huishoudens, een soort kleine casussen. Ook tijdens de
166
Een Amsterdamse Benadering
interviews met bewoners kwamen andere inwoners van de portieken ter sprake. Hoewel daarbij minder persoonlijke details tevoorschijn kwamen, kregen we wel een indruk van de samenstelling van de portieken in termen van herkomst, huishouden en sociale positie. Daarnaast is met acht bewoners gesproken die in de buurt wonen waar het huis-aanhuis project loopt. De huismeesters is gevraagd om bewoners een gesprek voor te stellen, bij voorkeur geen bewoners uit het vergadercircuit. De geïnterviewden en de gezinnen die besproken zijn met de bewonersadviseurs, wonen in Overtoomse Veld Noord, het gebied omgrenst door de ringweg en het spoor, tussen de Postjesweg en de Jan Evertsenstraat. De interviews hadden plaats bij mensen thuis. Gesproken is met twee Marokkaanse gezinnen, met een gemiddeld opleidingsniveau. Twee Nederlandse oudere echtparen, lager opgeleid, met een lange geschiedenis in de buurt. Twee Nederlandse alleenstaande moeders, met een gemiddeld opleidingsniveau. Een lager opgeleide Surinaamse alleenstaande moeder. En tenslotte een Portugees gezin met een oudere inwonende zoon met hoog opleidingsniveau. De huismeesters (complexbeheerders) van het Oosten en Rochdale hebben deze bewoners gevraagd of zij mee wilden doen aan het onderzoek. Door nauwlettend door te vragen over de portiek van de bewoners in kwestie, en kritisch door te vragen bij de huismeesters en bewonersadviseurs over de samenstelling van andere portieken, kunnen we met enige voorzichtigheid een inschatting maken van de situatie in de wijk, van de bevolkingssamenstelling, van de problemen op straat en achter de voordeur.
Zuidwestkwadrant Complex 50 is de naam van de appartementencomplexen aan de Hertingenstraat, Ekingenstraat en Lederambachtstraat. Deze complexen vormen het onderzoeksgebied. Tussen de complexen ligt buurthuis Ossejan met rondom de speelstrook waar veel jongeren zich ophouden. Binnen dit onderzoek speelt het tijdspad ook een belangrijke rol. In 2001 zijn de woningen opnieuw opgeleverd en dit onderzoek vindt plaats in 2005. Het gaat niet alleen om de huidige situatie, maar gekeken is ook naar de situatie zoals die was voor de vernieuwing, tijdens de vernieuwing en net na de vernieuwing. Tijdens de interviews wordt hier naar gevraagd. Op die manier kan ook bekeken worden in hoeverre de vernieuwing en de sociale maatregelen effect hebben gehad op de situatie in de buurt. In het onderzoek is gebruik gemaakt van diverse onderzoeksmethodes. Het veldwerk bestond uit gesprekken met sleutelpersonen, zoals jongerenwerkers, de buurtregisseur, actieve bewoners en medewerkers van de gemeente. Verder is materiaal verzameld over de vernieuwing, zoals informatiebrochures en jaarverslagen. Cijfers van O+S zijn gebruikt voor een demografische analyse van de buurt. Daarnaast is het plein geobserveerd vanaf een balkon. Ook is geobserveerd tijdens aanwezigheid in de wijk, bijvoorbeeld voor het werven van respondenten. Het belangrijkste deel van het onderzoek bestaat uit de interviews die gehouden zijn met jongeren en buurtbewoners uit de buurt. Gekozen is voor kwalitatieve interviews als onderzoeksmethode. De interviews zijn semi-gestructureerd van aard. De buurtbewoners zijn door middel van een brief benaderd voor een interview. De buurtbe-
woners zijn geselecteerd op basis van een beredeneerde steekproef in drie straten rond de Ossejan: de Ekingenstraat, de Hertingenstraat en de Lederambachtstraat. In de steekproef hebben we geprobeerd zoveel mogelijk verschillende woningtypen op te nemen, zoals seniorenwoningen, gezinswoningen of optopwoningen. Een steekproef is genomen uit adressen in de omgeving van de Hertingenstraat en de Ekingenstraat. Respondenten zijn telefonisch of aan de deur benaderd voor een interview. Los van deze steekproeven zijn enkele bewoners geïnterviewd die actief deelnemen in sociaal beheer en bekend zijn bij de professionals. Moederkindcentrum Kolenkitbuurt Het onderzoek naar Moederkindcentrum Anne Tefle is een kwalitatief ‘multi-actoren’ onderzoek. Dat betekent dat geprobeerd is een nauwkeurige en valide beschrijving te bieden van de effecten van de activiteiten van het centrum, aan de hand van interviews met verschillende betrokkenen. Niet alleen de directeur van het MKC is geïnterviewd, maar ook betrokken beleidsmedewerkers van stadsdeel Bos en Lommer, de projectontwikkelaar van het landelijk expertisecentrum voor moedercentra, de lerares Nederlands in het MKC, de vakgroep coördinator empowerment van het MKC, en vrijwilligers en bezoekers. In veel gevallen is er meer dan één gesprek gevoerd met de geïnterviewden. Naast interviews is gebruikgemaakt van literatuur- en documentenonderzoek, en participerende observatie. De resultaten van de activiteiten binnen het centrum konden door deze combinatie van kwalitatieve methoden zo precies mogelijk worden vastgesteld. Bijlagen
167
Het documentenonderzoek richtte zich op beleidsdocumenten: jaarverslagen van het MKC en beleidsteksten van het stadsdeel. Daarnaast werd door literatuuronderzoek de meer algemene literatuur over de emancipatie van allochtone vrouwen, over moeders, moedercentra bestudeerd . Hierdoor ontstond een meer ingebed beeld van de functie van moedercentra en de positie van het MKC hierin. Het onderzoek kent ook kwantitatieve elementen. Ten eerste was er veel aandacht voor het aantal bezoekers, en het aantal deelneemsters per activiteit. Hierdoor was het mogelijk het bereik van het centrum vast te stellen. Daarnaast is gebruik gemaakt van allerhande cijfermateriaal over de Kolenkitbuut dat door het bureau Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam in het kader van dit onderzoek verzameld is. De kern van dit onderzoek bestaat uit interviews met de vrouwen die het centrum bezoeken. Maar al te vaak wordt er over deze vrouwen gepraat, en te weinig mèt hen. Het doel van de interviews was onder meer de betekenis van het centrum voor de geïnterviewde vrouwen te achterhalen. Om in contact te komen met potentiële interviewkandidaten is besloten eerst een activiteit in het MKC bij te wonen. Er is gekozen voor het bijwonen van Nederlandse les en conversatieles. De vrouwen konden op die manier kennismaken en vertrouwen krijgen in de interviewer, en de interviewer kreeg de kans participerend te observeren. Met hulp van de leraressen, die konden inschatten welke vrouwen de taal voldoende zouden beheersen voor een interview, is vervolgens na afloop van de les aan de klas gevraagd wie mee wilde werken aan dit onderzoek. Hieruit zijn zes respondenten
168
Een Amsterdamse Benadering
voortgekomen, met wie een afspraak werd gemaakt. Alle respondenten die zich op deze manier aanboden waren van Marokkaanse afkomst. Daarom is besloten dat een medewerkster van het MKC - zelf van Turkse afkomst - een aantal Turkse vrouwen rechtstreeks zou benaderen. Hier kwamen drie interviewafspraken uit voort. Er is voor gekozen de vraaggesprekken te laten plaatsvinden in het MKC. De vrouwen maakten de indruk zich daar op hun gemak te voelen. In alle gevallen boden vrouwen zich samen met een kennis of vriendin aan voor het interview. Bijna alle vraaggesprekken zijn dan ook in groepjes van twee afgenomen. Hun vriendin kon hen dan ook af en toe bijstaan als zij een vraag niet begrepen, of niet op een Nederlands woord konden komen. Omdat er met het oog op de (niet al te persoonlijke) vragen niet werd verwacht dat de geïnterviewde een ander antwoord zou geven omdat de vriendin meeluistert, is hierin meegegaan. Dit minigroepsgesprek had een vrij informeel karakter. Alle interviews zijn in het Nederlands gehouden. Van alle gesprekken zijn schriftelijk aantekeningen gemaakt. Met de geïnterviewden is afgesproken dat hun antwoorden anoniem verwerkt zouden worden. Geuzenbaan De Geuzenbaan bestaat uit verschillende onderdelen. De adressen in de drie gedeeltes die voor begin 2005 waren opgeleverd vormen de populatie waarbinnen het survey is afgenomen. Het gaat om de hiervoor kort aangestipte projecten Albardakade, Tussen water en park, en de Geuzentuinen. Op de kaart van het onderzoeksgebied zijn de gebouwen van de Geuzenbaan donker afgebeeld (Figuur 1).
Figuur 1 Kaart onderzoeksgebied (bron: www.geuzenbaan.nl)
Het project Albardakade bevat 176 appartementen, allen koopwoningen. Zichtbaar in het midden op de kaart zijn de vier urban villa’s aan het water die ieder 29 appartementen bevatten. Iets daaronder op de kaart, tussen de urban villa’s en het ronde keerpunt van de tram, bevindt zich het vijfde, grotere gebouw De Rede, een toren met 60 appartementen. De Albardakade is ontwikkeld door de VOF De Geuzenbaan, een samenwerkingverband van Volker Wessels Vastgoed en Ballast Nedam Ontwikkelingsmaatschappij. De vijf gebouwen zijn ontworpen door Groosman & Partners.
Rechtsonder op de kaart zijn de drie blokken zichtbaar die gezamenlijk het project ‘Tussen water en park’ vormen. Deze gebouwen staan aan het eind van de Burgemeester Roëllstraat en bevatten elk 36 woningen. Binnen de drie torens zijn 36 appartementen aangewezen als particuliere huurwoningen en 72 als koopwoningen. Ook dit complex is ontwikkeld door VOF De Geuzenbaan. Het ontwerp van de gebouwen komt van Tangram Architecten. In het bovenste deel van de kaart zijn de drie blokken met binnentuin van de Geuzentuinen te zien (tussen het genoemde patroon in de oudbouw van de naoorlogse ‘haken’). Het complex Geuzentuinen bevat 138 woningen van verschillende typen (eengezinswoningen en appartementen) en financieringscategorieën (sociale huur, particuliere huur en koop). De 76 sociale huurwoningen zijn benut voor het opvangen van de geherhuisvesten uit het gesloopte complex aan de Colijnstraat, iets verderop in Geuzenveld (waar nu het gebouw Parkrand verrijst). De overige 62 woningen zijn voornamelijk voor de verkoop bedoeld, maar inmiddels is een deel daarvan omgezet in particulier huur. Het project de Geuzentuinen is gezamenlijk opgezet door de twee woningcorporaties die bezit hebben in de oudbouw aan weerszijden van het plangebied. De ontwikkelaars zijn Kristal (namens Woningcorporatie Het Oosten) en de Principaal (namens Woonstichting De Keij). De collectieve ruimte en de huurwoningen worden beheerd door Het Oosten. De ontwerpers: Faro Architecten. Andere onderdelen van de Geuzenbaan waren voorjaar 2005 nog niet beschik Zie Metaal en Delnoij 2005 voor meer details over dit complex.
Bijlagen
169
Tabel 1 Complexgrootte, aantal respondenten per complex en respons per complex* Complex
Woningen
Aandeel in Geuzenbaan
Respondenten
Respons
Aandeel in survey
76
18.0 %
27
35.5 %
19.9 %
Geuzentuinen sociale huur Geuzentuinen overig
62
14.7 %
16
25.8 %
11.8 %
Albardakade De Rede
60
14.2 %
22
36.7 %
16.2 %
Albardakade overig
116
27.5 %
36
31.0 %
26.5 %
108
25.6 %
35
32.4 %
25.7 %
422
100 %
143
33.9 %
100.0 %
Tussen water en park
* De kolom ‘respondenten’ telt niet op tot 143 omdat er 9 missing values zijn op de variabele complex. Omdat het survey huis-aan-huis verspreid is hebben we het complex afgeleid uit de door de respondent ingevulde postcodes.
baar voor het survey (een deel daarvan is op de kaart zichtbaar). Twee van de drie opgeleverde complexen zijn voor de analyse verdeeld in twee delen, om een beeld te krijgen van eventuele verschillen in scores tussen eenheden die verschillen in prijsklasse. De vier urban villa’s van de Albardakade zijn wat duurder dan de meer gemengde toren De Rede. In de Geuzentuinen zijn de sociale huurwoningen apart genomen, ofschoon deze woningen ruimtelijk verspreid liggen binnen twee van de drie blokken. In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het aantal respondenten en de respons per (deel)complex (Tabel 1). De ervaring leert dat een respons van 33,9 % voor een schriftelijk enquête naar tegenwoordige maatstaven redelijk tot goed kan worden genoemd. Per complex wijkt de respons niet veel hier van af. Het survey is samengesteld op basis van twee onderzoeken: het onderzoek van deze rapportage, in opdracht van Bureau Parkstad, en een tweede onderzoek, Steunen op het midden, dat namens de Universiteit van Amsterdam, Afdeling Sociologie en Antropologie, wordt
170
Een Amsterdamse Benadering
verzorgd door Lex Veldboer. Het is een van de onderzoeken van het Stedelijk Innovatieprogramma (STIP). Voor het onderzoek van deze rapportage zijn vragen opgenomen over de verhuisgeneigdheid, de voorzieningen en tevredenheid over de buurt; voor het STIP-onderzoek zijn andere vragen opgenomen. Voor beide onderzoeken zijn achtergrondvariabelen opgesteld, met bijzondere aandacht voor de sociale positie. De vragen over verhuisgeneigdheid, de voorzieningen en tevredenheid over de buurt zijn relatief overzichtelijk, de operationalisatie van de achtergrondvariabelen vraagt om iets meer uitleg. Dit komt aan de orde in de tekst van het hoofdstuk over de Geuzenbaan. Het Survey is uitgezet bij alle adressen in de Geuzenbaan (de gehele populatie dus). Bij het naderen van de inleverdatum zijn studenten van deur tot deur gegaan om mensen te motiveren het survey in te vullen. O+S de vragenlijst opgemaakt en de gegevens ingevoerd. Zie voor de vragenlijst Bijlage 4.
Bijlage 3 Checklists voor interviews
n
Huishouden (uren werk per week, taakverdeling huishouden). n Netto maand inkomen (huishouden), maandelijkse woonlasten (ongeveer) en huursubsidie.
Bewoners Overtoomse Veld en Zuidwestkwadrant n
Prompt (laat zelf vertellen). Probe (vraag door waar interessant). Noteer observaties (interieur, indrukken). Woongeschiedenis n Geslacht, geboortedatum, geboorteplaats. n Beroep en plaats van herkomst ouders. Waar jeugd doorgebracht (m.n.12-16 jr). n Woningen: waar, soort woning, soort wijk, redenen verhuizing, hoe aan gekomen (ook huidige woning). n Relaties: langdurige relaties, samenwonen, scheidingen, kinderen. n Kinderen: geslacht, geboortedatum. n Herhalen voor de partner. Opleidingen en banen Voornaamste opleidingen en banen. n Niveau èn richting, waar, reden om te beginnen, hoe aan gekomen. n Herhalen voor de partner. n Familie, vrienden en kennissen. n Ouders, volwassen kinderen: wat zijn die gaan doen: woonplaats, beroep. n Vrienden en kennissen: waar wonen ze, waar kent men ze van. n
Dagelijkse leven n Hoe ziet een gemiddelde week eruit. Waar: werk, kinderdagverblijf, scholen, boodschappen en winkelen, verenigingen/vrijwilligerswerk, familie, vrienden en kennissen. n Vakanties, waarheen.
Media Welke kranten en tijdschriften, welke tv-zenders (ook de kinderen), computer in huis, internet.
Straat Wie wonen er ongeveer in de straat. n Beschrijving van de huizen naast en tegenover, te beginnen bij de buren (huishouden, beroep, spontaan genoemde karakteristieken). n
Woonomgeving Interactie met mensen op straat. Ga na: jongeren, actieve bewoners, kennissen in de buurt (groeten, af en toe praatje, over de vloer). n Ervaring van de openbare ruimte, kijktuinen, het park: waar lopen ze liever wel/niet. Leukste en slechtste plekken van de buurt. n Heeft men gesproken met / gehoord van mensen die werken voor de buurt (ga na: huismeester/complexbeheerder, jongerenwerkers, opbouwwerker, coördinator leefbaarheid en veiligheid, buurtregisseur. n Bekend met projecten in de buurt? Wat wordt georganiseerd? Zelf actief? n
Vernieuwing Merkt men iets van de nieuwbouw renovatie in de buurt/Nieuw-West. n Is buurt veranderd/verbeterd? Door vernieuwing of door andere zaken? n Hoe was het eerst? Wat zou men verbeterd willen zien? n Herhuisvesting, hoe gelopen, tevreden? n
Bijlagen
171
n
Voorkeur voor een gemengde buurt? (naar etniciteit of naar inkomen?) Wie graag als buren?
Toekomst Wens om te verhuizen op korte termijn? Waar zou men graag willen wonen? (Zoem uit: buurt, Osdorp, Amsterdam, regio, Nederland, land van herkomst). n Werk: type banen, in welke gebied verwacht men te werk te vinden (zoem uit). n
Jongeren Zuidwestkwadrant De jongere Leeftijd n School n Hobby’s of vrije tijd n Vrienden n Afkomst n Ontmoetingsplaatsen n
Het op-straat-zijn Activiteiten op straat n Leuk/niet leuk op straat n Vaste groep vrienden n Welke plekken n Andere groepen jongeren n Verschil straat en thuis n Gevoel bij plein/hangplek n
Contact met buurtbewoners Contact met mensen in de buurt n Met wie wel contact en met wie niet? n Reacties van buurtbewoners op jongeren n
Beeldvorming Houding t.o.v. jongeren in de buurt n Rol etniciteit n
172
Een Amsterdamse Benadering
Jongerenwerk Contact jongerenwerk n Activiteiten voor jongeren n
Fysieke en sociale vernieuwing Sloop en renovatie Osdorp n Consequenties voor jongeren n Verbetering of niet? n
Bezoekers Moederkindcentrum n
Persoonlijke achtergrond (leeftijd, gezinssamenstelling, geboorteland/plaats, immigratiegeschiedenis (ook van echtgenoot), beroep (ook van vader/moeder/echtgenoot)) n Dagelijkse routine (hoe ziet een doorsnee week eruit: werk, huishouden, school, sport, moskee, boodschappen, verenigingen, familiebezoek, vrienden/kennissen, uitgaan) n Opleiding en werkervaring (hier en in land van herkomst) n Toekomstdromen (op gebied van opleiding of werk) n Beheersing Nederlandse taal (eigen oordeel over de mate waarin ze Nederlands verstaan, lezen, spreken, en schrijven; welke cursussen hebben ze gevolgd; welke taal wordt thuis gesproken met partner en kinderen) n Sociale contacten (hoeveel in totaal? hoeveel met autochtonen?) n Moederkindcentrum Anne Tefle (hoe terecht gekomen; welke activiteiten gevolgd; hoeveel mensen leren kennen; welke aspecten van het MKC vinden de vrouwen het belangrijkste?) n De woonbuurt (mening over buurt en de aanstaande vernieuwing; (al dan niet gedwongen) verhuisplannen; zoja waarheen; ideale buren)
Bijlage 4 Vragenlijst Geuzenbaan BLOK 1. WOONGESCHIEDENIS 1
Waar woonde u voordat u in deze buurt kwam wonen?
1
2
3
4
5
6
7
in dezelfde buurt (buurt 6, buurt 7, buurt 8 of buurt 9 in Geuzenveld) in stadsdeel Geuzenveld/Slotermeer, andere buurt in Nieuw-West, ander stadsdeel in Amsterdam, in één van de overige stadsdelen in de omgeving van Amsterdam elders in Nederland in het buitenland
2
Wat was het type woning waar u hiervoor in woonde?
1
2
3
4
5
6
sociale huurwoning particuliere huurwoning koopwoning inwonend bij ouders studentenhuis/ op kamers anders, namelijk ___________________________________________________________________________
3
Hoeveel jaar woont u in uw huidige buurt?
4
Hoeveel jaar woont u in uw huidige woning?
5
In welk type woning woont u nu?
1
2
3
sociale huurwoning particuliere huurwoning koopwoning
BLOK 2. BUURTVOORZIENINGEN 6
Kunt u hieronder aangeven hoe vaak u van de volgende voorzieningen gebruik maakt? Het gaat hier om de voorzieningen die zich in buurt 6, 7, 8 of 9 bevinden. winkels en weekmarkt op het Lambertus Zijlpein speelvoorzieningen voor kleine kinderen voorzieningen voor jongeren sportfaciliteiten (zoals fitness, sportpark Ookmeer/Eendracht) zorgvoorzieningen voor ouderen bibliotheek op het Lambertus Zijlplein het gezondheidscentrum op het Lambertus Zijlplein voorzieningencentrum Het Pluspunt
vaak
soms
nooit
Bijlagen
173
7
Kunt u hieronder aangeven hoe tevreden u bent over deze buurtvoorzieningen? Het gaat hier om de voorzieningen die zich in buurt 6, 7, 8 of 9 bevinden.
winkels en weekmarkt op het Lambertus Zijlpein speelvoorzieningen voor kleine kinderen voorzieningen voor jongeren sportfaciliteiten (zoals fitness, sportpark Ookmeer/Eendracht) zorgvoorzieningen voor ouderen bibliotheek op het Lambertus Zijlplein het gezondheidscentrum op het Lambertus Zijlplein voorzieningencentrum Het Pluspunt
tevreden
niet tevreden, niet ontevreden
ontevreden
zeer ontevreden
niet van toepassing
weet niet
zeer tevreden
8
Mist u bepaalde voorzieningen in uw directe woonomgeving?
1
2
ja nee → ga naar Blok 3
9
Welke voorzieningen mist u?
X
BLOK 3. SCHOLEN 10
Heeft u kinderen die op de basisschool zitten?
1
2
ja nee → ga naar Blok 4
11
Kunt u aangeven op welke basisschool uw kind(eren) zit(ten)? Graag naam en plaats van de school invullen. Basisschool: _______________________________________________________________________________________ Plaats: ____________________________________________________________________________________________
11a
Eventueel 2e basisschool: ____________________________________________________________________________ Plaats: ____________________________________________________________________________________________
174
12
In buurt 9 wordt momenteel gebouwd aan de nieuwe brede school 't Koggeschip. Bent u van plan uw kinderen naar deze school te brengen als deze school af is?
1
2
3
4
5
ja nee misschien niet van toepassing weet ik niet
Een Amsterdamse Benadering
BLOK 4. BUURT ALGEMEEN 13
De volgende uitspraken gaan over de buurt waarin u woont. Kunt u voor elke uitspraak aangeven in welke mate u het er mee eens bent?
De mensen in deze buurt kennen elkaar nauwelijks. De mensen in deze buurt gaan op een prettige manier met elkaar om. Ik woon in een (gezellige) buurt waar veel saamhorigheid is. Ik voel me thuis bij de mensen die in deze buurt wonen.
helemaal mee eens
mee eens
niet mee eens, niet mee oneens
mee oneens
helemaal mee oneens
weet ik niet
BLOK 5. CONTACTEN IN DE BUURT
Nu volgt een aantal vragen over uw contacten met mensen die ook in de buurt wonen. Met de buurt wordt bedoeld: Geuzenveld, buurt 6, 7, 8 en 9 (zie kaart en beschrijving op blz.1). Met de nieuwbouw wordt bedoeld: alle woningen die sinds 2001 in de Geuzenbaan zijn gebouwd en waartoe ook uw woning behoort. Onder de oudbouw wordt in dit onderzoek verstaan: alleen de sociale huurwoningen in Geuzenveld buiten de Geuzenbaan. Onder een contact wordt verstaan: 1 keer of vaker in het afgelopen half jaar met iemand een praatje hebben gemaakt. 14
Met hoeveel mensen in de nieuwbouw heeft u contact?
1
2
3
4
5
6
0 → ga naar vraag 17 1-4 5-9 10-19 20-50 Meer dan 50
15
Hoe heeft u de buurtbewoners in de nieuwbouw met wie u contact heeft leren kennen?
1
2
het zijn mijn (over)buren het zijn vroeger mijn buren geweest via een gesprekje op straat (bijvoorbeeld bij het uitlaten van de hond) op de school van mijn kinderen bij activiteiten van mijn kinderen buiten schooltijd bij buurtactiviteiten (cursussen, vrijwilligerswerk, inspraakavonden)
U kunt hierbij meerdere antwoorden aankruisen.
3
4
5
6
7
8
9
in een buurtvoorziening (bibliotheek, gezondheidscentrum) via familie, vrienden, kennissen
10
11
12
via mijn werk (als klant of contact) in de kerk, in de moskee bij vrijetijdsactiviteiten (hobby, club)
13
anders, namelijk _________________________________
in de buurtwinkel of op de markt
16
Als u bewoners van de nieuwbouw heeft leren kennen door een bepaalde buurtactiviteit, kunt u dan aangeven bij welke activiteit dat is geweest?
1
2
3
4
inspraakbijeenkomsten buurt- of straatactiviteiten (bijvoorbeeld een straatfeest) sport- en spelactiviteiten in de openbare ruimte cursussen in het buurthuis vrijwilligerswerk (bezoek aan ouderen, zieke mensen, eenzame mensen)
5
6
7
8
9
buurtbeheer buurtbemiddeling (conflictbemiddeling tussen buren) anders, namelijk _________________________________ niet van toepassing
10
weet ik niet
Bijlagen
175
17
Met hoeveel mensen in de oudbouw (de sociale huurwoningen buiten de Geuzenbaan) heeft u contact?
1
2
3
4
5
6
0 → ga naar vraag 21 1-4 5-9 10-19 20-50 Meer dan 50
18
Hoe heeft u de buurtbewoners in de oudbouw met wie u contact heeft leren kennen?
1
2
het zijn mijn (over)buren het zijn vroeger mijn buren geweest via een gesprekje op straat (bijvoorbeeld bij het uitlaten van de hond) op de school van mijn kinderen bij activiteiten van mijn kinderen buiten schooltijd bij buurtactiviteiten (cursussen, vrijwilligerswerk, inspraakavonden)
U kunt hierbij meerdere antwoorden aankruisen.
3
4
5
6
7
8
9
in een buurtvoorziening (bibliotheek, gezondheidscentrum) via familie, vrienden, kennissen
10
11
12
via mijn werk (als klant of contact) in de kerk, in de moskee bij vrijetijdsactiviteiten (hobby, club)
13
anders, namelijk _________________________________
in de buurtwinkel of op de markt
19
Als u bewoners van de oudbouw heeft leren kennen door een bepaalde buurtactiviteit, kunt u dan aangeven bij welke activiteit dat is geweest?
1
2
3
4
inspraakbijeenkomsten buurt- of straatactiviteiten (bijvoorbeeld een straatfeest) sport- en spelactiviteiten in de openbare ruimte cursussen in het buurthuis vrijwilligerswerk (bezoek aan ouderen, zieke mensen, eenzame mensen)
5
6
7
8
9
buurtbeheer buurtbemiddeling (conflictbemiddeling tussen buren) anders, namelijk _________________________________ niet van toepassing
10
weet ik niet
BLOK 6. OVEREENKOMSTEN EN VERSCHILLEN 20
In hoeverre komen de volgende kenmerken van u overeen met die van buurtbewoners in de oudbouw met wie u contact heeft? zeer sterk overeenkomend
levensstijl (smaak, voorkeur, interesses) gezinssamenstelling etnische en/ of culturele achtergrond leeftijd loopbaan 21
weinig overeenkomend
niet of nauwelijks overeenkomend
weet niet
In hoeverre voelt u zich verbonden met de volgende groepen?
De bewoners van Amsterdam Amsterdammers met dezelfde levensstijl als ik Mijn eigen etnische groep in Amsterdam Amsterdammers met een lage opleiding en geen of slecht betaald werk De bewoners van Geuzenveld De bewoners van de nieuwbouw van Geuzenveld De bewoners van de oudbouw van Geuzenveld
176
enigszins overeenkomend
Een Amsterdamse Benadering
(een zeer beetje) verbonden verbonden
neutraal
helemaal niet niet verbonden verbonden
weet niet
22
Hoe zou u het vinden als uw kinderen vrienden zouden hebben die wonen in de oudbouw?
1
2
3
4
5
6
7
heel vervelend vervelend maakt niet uit niet vervelend volstrekt niet vervelend niet van toepassing/ ik heb geen kinderen weet ik niet
BLOK 7. VOORUITKOMEN 23
In hoeverre bent u het eens met de volgende stelling: Buurtbewoners met een lage opleiding en geen of slecht betaald werk kunnen vooruitkomen door contacten met buurtbewoners met een hogere opleiding en meer inkomen.
1
2
3
4
5
6
helemaal mee eens mee eens niet mee eens, niet mee oneens mee oneens helemaal mee oneens weet ik niet/ geen mening
24
Vul aan: Mensen met een lage opleiding en geen of slecht betaald werk nemen volgens mij het sterkst een voorbeeld aan …
1
2
3
4
5
6
personen met een hoog maatschappelijk aanzien buurtbewoners met een hogere opleiding en meer inkomen voorbeelden binnen de eigen groep anders, namelijk ___________________________________________________________________________ niemand weet niet/ geen mening
25
Heeft u zich in het afgelopen jaar ingezet om de positie van een buurtbewoner met een lage opleiding en geen of slecht betaald werk te versterken?
1
2
3
4
5
ja, informatie gegeven over een bepaalde opleiding of baan ja, geholpen met tips voor een sollicitatiegesprek ja, bij een bedrijf of instelling een goed woordje voor iemand gedaan ja, anders, namelijk _________________________________________________________________________ nee, niets gedaan
26
Heeft u in uw werk veel contact met mensen met een lage opleiding en geen of slecht betaald werk?
1
2
3
4
5
6
vaak soms weinig niet of nauwelijks contact niet van toepassing weet ik niet
BLOK 8. ERVARINGEN EN VERWACHTINGEN 27
Hoe beoordeelt u....
het onderhoud van de openbare ruimte in de buurt de veiligheid in de buurt de bevolkingssamenstelling van de buurt de mate waarin u zich thuisvoelt in de buurt
zeer goed
goed
redelijk
matig
slecht
weet niet
Bijlagen
177
28
Welk rapportcijfer (1-10) zou u geven voor de buurt?
29
Hoe verwacht u dat de volgende aspecten in de buurt zich in de komende drie jaar gaan ontwikkelen?
het onderhoud van de openbare ruimte in de buurt de veiligheid in de buurt de bevolkingssamenstelling van de buurt de mate waarin u zich thuisvoelt in de buurt 30
zeer positief
positief
niet positief, niet negatief
negatief
zeer negatief
weet niet
Welk rapportcijfer (1-10) denkt u dat u de buurt over drie jaar kunt geven?
BLOK 9. VERHUISWENSEN 31
Bent u actief op zoek naar een andere woning?
1
2
ja nee → ga naar Blok 10
32
De volgende vragen alleen invullen als u actief op zoek bent naar een andere woning. Als u actief op zoek bent naar een andere woning, waarmee heeft dat dan te maken? U mag hier meer dan één antwoord omcirkelen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
178
omvang of type woning gunstige verkoopprijs huidige woning omstandigheden in mijn huishouden (gezinsuitbreiding, scheiding, overlijden) omstandigheden in werk of studie sfeer in de buurt (asociaal gedrag, het soort mensen, overlast buren) lawaai, stank, verkeersdrukte, vervuiling, slecht onderhouden openbare ruimte overlast ten gevolge van de sloop en vernieuwing van de omliggende buurten onveilige leefomgeving en/of criminaliteit slecht winkelaanbod op het Lambertus Zijlpein
11
12
onvoldoende speelvoorzieningen voor kleine kinderen onvoldoende voorzieningen voor jongeren
13
14
onvoldoende sportmogelijkheden in de nabijheid onvoldoende zorgvoorzieningen voor ouderen
15
wil weg uit de stad en landelijker wonen
16
wil meer centraal in de stad wonen
17
18
19
wil woning kopen anders, namelijk _________________________________ weet ik niet
geen geschikte basisscholen in de buurt
33
Waar wilt of gaat u naar toe verhuizen?
1
2
3
4
5
6
7
8
naar dezelfde buurt (buurt 6, buurt 7, buurt 8 of buurt 9 in Geuzenveld) naar stadsdeel Geuzenveld/Slotermeer, andere buurt naar Nieuw-West, ander stadsdeel naar Amsterdam, in één van de overige stadsdelen naar de omgeving van Amsterdam naar elders in Nederland naar het buitenland weet ik niet
Een Amsterdamse Benadering
BLOK 10. PERSOONLIJKE GEGEVENS
De laatste vragen gaan over u en uw huishouden. 34
Wat is uw leeftijd en die van uw (eventuele) partner? In jaren uzelf partner
35
Wat is uw geslacht en die van uw (eventuele) partner? uzelf partner
36
37
vrouw
Hoeveel thuiswonende kinderen heeft u (ook kinderen van 18 jaar en ouder).
Wat is …. Nederland (inclusief Nederlands-Indië, Nieuw-Guinea) Suriname Nederlandse Antillen of Aruba Turkije Marokko Zuid-Europa (Portugal, Spanje, Italië, Griekenland, voormalig Joegoslavië,Slovenië, Kroatie, Kosovo, Servië) overige niet-geïndustrialiseerde landen (bv. Ghana, Egypte, Indonesië, Vietnam, Cambodja) overige geïndustrialiseerde landen (o.a. Duitsland, België, Frankrijk, Engeland, USA, Australië, Zweden) overige landen, namelijk:
uw geboorteland
geboorteland moeder
geboorteland vader
geboorteland partner
_______________________________ weet niet 38
man
Wat is de hoogst VOLTOOIDE opleiding van …
uzelf
partner
geen opleiding gevolgd of enkele jaren lagere school, basisschool gevolgd
lagere school, basisschool, speciaal onderwijs
VSO, voortgezet speciaal onderwijs VBO, LBO (huishoud-, ambacht-, technische school, interne bedrijfsopleiding), MBO-KORT, BBL, BOL 1-2, leerlingwezen, ULO
MAVO, MULO, VMBO
MBO(-lang), interne opleiding op MBO-niveau, BBL, BOL 3-4
HAVO, VWO, HBS, MMS
HBO, interne opleiding op hbo-niveau
WO, universiteit, kandidaatsexamen
opleiding in het buitenland gevolgd
anders, namelijk
weet ik niet
__________________________________________
Bijlagen
179
39
uzelf
partner
Gedrag en maatschappij
Economie
Gezondheidszorg
Kunst, taal en cultuur
Landbouw en natuurlijke omgeving
Onderwijs
Technisch en natuurwetenschappelijk
Recht
uzelf
partner
werkzaam in loondienst, gesalarieerd
zelfstandig werkzaam
freelancer
meewerkend in familiebedrijf
werkloos, werkzoekend, wachtgeld
onderwijs volgend, studerend
huisvrouw/huisman
arbeidsongeschikt, invalide, langdurig ziek
AOW, gepensioneerd, rentenierend, VUT
vrijwilligerswerk
Indien MBO, HBO of WO, binnen welke richting valt uw studie en die van uw (eventuele) partner?
anders, namelijk 40
________________________________________
Wilt u hieronder aankruisen wat uw voornaamste bezigheid is en die van uw (eventuele) partner?
anders, namelijk
________________________________________
41
Wat is het NETTO inkomen PER MAAND in EURO waarover uw huishouden beschikt? Dit is exclusief inkomen van kinderen jonger dan 18 jaar; vakantiegeld, kinderbijslag en neveninkomsten.
1
2
3
4
5
6
7
8
netto 700 euro per maand of minder netto tussen de 701 - 1000 euro per maand netto tussen de 1001 - 1350 euro per maand netto tussen de 1351 - 2050 euro per maand netto tussen de 2051 - 3200 euro per maand netto boven de 3201 per maand wil niet zeggen weet niet
42
Tot welke kerk of welke groepering op levensbeschouwelijke grondslag rekent u zichzelf?
1
2
3
4
5
6
7
Nederlands Hervormd Gereformeerd Rooms Katholiek Humanistisch Islamitisch andere kerk of groepering op levensbeschouwelijke grondslag geen
43
Wat is uw postcode? z.o.z.
180
Een Amsterdamse Benadering
44
De volgende twee vragen hoeft u alleen in te vullen als u of uw partner gewerkt heeft of als u nu werkzaam bent. In welke sector (branche) bent u werkzaam (geweest)?
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
Bouwnijverheid Communicatie/Media/ PR Consultancy Detailhandel Financieel/administratief Horeca ICT Industrie Juridisch Kunst en cultuur
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
45
In welke sector (branche) is uw partner werkzaam (geweest)?
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Bouwnijverheid Communicatie/Media/ PR Consultancy Detailhandel Financieel/administratief Horeca ICT Industrie Juridisch Kunst en cultuur Landbouw en Veeteelt
Marketing/ Reclame Onderwijs Onderzoek en research Overheid Techniek Transport en logistiek Veiligheid/ Leefbaarheid Werving en selectie Zorg en welzijn anders, namelijk _________________________________
Landbouw en Veeteelt
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
Onderwijs Onderzoek en research Overheid Techniek Transport en logistiek Veiligheid/ Leefbaarheid Werving en selectie Zorg en welzijn anders, namelijk niet van toepassing, ik heb geen partner weet ik niet
Marketing/ Reclame
Einde van de vragenlijst
Bijlagen
181
Bijlage 5 Tabellen Overtoomse Veld (O+S) Huwelijksmigratie Hierbij is gekeken naar het aantal personen dat zich rechtstreeks uit het buitenland in Overtoomse Veld heeft gevestigd en vlak voor of na de vestiging is gehuwd. Migranten die niet eerder dan drie jaar voor de vestiging en niet later dan één jaar na de vestiging in de Kolenkitbuurt zijn getrouwd, worden gerekend tot de ‘huwelijksmigratie’. Nieuwkomers die zich in Overtoomse hebben gevestigd voor gezinsvorming en niet gehuwd zijn vallen buiten het bestek van dit onderzoek. Tabel 5.2 laat de etniciteit van de huwelijksmigranten in de Kolenkitbuurt zien. Meer dan de helft heeft Marokkaanse of Turkse komaf. In tabel 5.3 zijn de top-3 landen te zien waar de huwelijksmigranten vandaan komen. Op de eerste twee plaatsen staan Marokko en Turkije. De andere migranten komen uit twintig verschillende landen uit bijna alle werelddelen (West-, Oost- en Zuid-Europa, Afrika, Azië en Noord- en Zuid Amerika). Het gaat echter om één of twee personen per land. Huwelijksmigranten (in het bijzonder Turken en Marokkanen) trouwen vaak in het land van herkomst met in Nederland wonende partner en vervolgens verhuizen naar Nederland. Het kan soms een aantal jaar duren voordat de ‘bruid’ naar Nederland komt, bijvoorbeeld als er moet gewacht worden op de verblijfsvergunning. Een kleine groep migranten komt eerst naar Nederland en vervolgens treedt in een huwelijk. Dit wil nog niet zeggen dat deze migranten rechtstreeks uit Marokko of Turkije komen. Het zegt alleen wat hun geboorteland was.
182
Een Amsterdamse Benadering
Eenoudergezinnen Van de 3.659 huishoudens in Overtoomse Veld bestaan er zo’n 400 uit eenoudergezinnen (11%). Deze alleenstaande ouders zijn met name autochtonen en Surinamers (tabel 5.4). In totaal wonen er 1.169 kinderen in deze 392 eenoudergezinnen (zie tabel 5.5). Dit zijn gemiddeld drie kinderen per gezin. Opmerkelijk is dat hoewel het aantal Marokkaanse alleenstaande ouders relatief klein is (71), zijn er relatief veel kinderen van Marokkaanse afkomst die in eenoudergezinnen wonen (263). Gemiddeld gaat het hier om 3,7 kinderen per eenoudergezin. Dit fenomeen kan twee verklaringen hebben. Ten eerste zijn er relatief veel Marokkaanse ouders die drie tot zes kinderen hebben. Ten tweede kan de etnische groep van het kind anders zijn dan van de (alleenstaande) ouder: als een ouder autochtoon is en het is bekend dat de tweede ouder in het buitenland was geboren (bijvoorbeeld Marokko), behoort het kind tot de etnische groep van de ouder die in het buitenland was geboren. Bevolkingsdynamiek In de tabellen 5.6a en 5.6b is het migratiesaldo per deelgebied te zien. Het valt op dat in de eerste vijf jaar zowel in het westelijke als in het oostelijke gedeelte van Overtoomse Veld bevolkingstoename plaats vond. In de periode 2000-2004 is een beperkte bevolkingstoename alleen nog in het westelijke gedeelte te zien. In het oostelijke deel van Overtoomse Veld neemt de bevolking daarentegen af, dit geldt met name voor autochtonen. Eventuele verschillen zijn te wijten aan de administratieve correcties.
Tabel 5.1 Bevolking naar etniciteit, Overtoomse Veld (in absolute aantallen)
Surinamers/ Antillianen Turken
1995
2000
2005
1995-2000
2000-2005
982
977
854
-5
-123
723
1.099
1.335
376
236
1.881
2.698
3.142
817
444
niet-geïnd. landen
679
893
1.153
214
260
geïnd.landen.
734
727
652
-7
-75
Nederlanders
4.086
3.226
2.481
-860
-745
totaal
9.085
9.620
9.617
535
-3
Marokkanen
Tabel 5.2 Huwelijksmigranten in Overtoomse Veld naar etnische groep en geslacht mannen 1995-1999
vrouwen
2000-2004
1995-1999
totaal
2000-2004
1995-1999
2000-2004
Surinamers/ Antillianen
*
*
*
*
5
*
Turken
7
17
7
16
14
33
Marokkanen
22
31
16
36
38
67
niet-geïnd.landen
*
5
16
16
18
21
geïnd.landen
*
*
6
*
9
6
36
58
48
72
84
130
totaal *) het aantal is kleiner dan 5
Tabel 5.3 Huwelijksmigranten naar land van herkomst (2000-2004) mannen 1995-1999
vrouwen
2000-2004
1995-1999
totaal
2000-2004
1995-1999
2000-2004
Surinamers/ Antillianen
*
*
*
*
5
*
Turken
7
17
7
16
14
33
22
31
16
36
38
67
*
5
16
16
18
21
Marokkanen niet-geïnd.landen geïnd.landen totaal
*
*
6
*
9
6
36
58
48
72
84
130
*) het aantal is kleiner dan 5
Bijlagen
183
Tabel 5.4 Aantal eenoudergezinnen per buurt en etnische groep, 2005 Westelijke Kwadrant
Oostelijke Kwadrant
totaal
Surinamers/ Antillianen
99
*
100
Turken
57
0
57
Marokkanen
70
*
71
niet-geïnd. landen
55
*
56
Nederlanders/ geïnd.landen.
98
10
108
totaal
379
13
392
Tabel 5.5 Aantal kinderen in eenoudergezinnen per buurt en etnische groep, 2005 Westelijke Kwadrant
Oostelijke Kwadrant
totaal
Surinamers/ Antillianen
291
*
293
Turken
171
0
171
Marokkanen
261
*
263
niet-geïnd. landen
173
*
177
245
20
265
1.141
28
1.169
Westelijke Kwadrant
Oostelijke Kwadrant
totaal
Surinamers/ Antillianen
-26
16
-10
Turken
368
6
374
Marokkanen
807
0
807
niet-geïnd. landen
191
20
211
Nederlanders/ geïnd.landen. totaal
Tabel 5.6a Migratiesaldo in Overtoomse Veld, 1995-1999
geïnd.landen.
-16
22
6
Nederlanders
-837
-19
-856
totaal
487
45
532
Westelijke Kwadrant
Oostelijke Kwadrant
totaal
-141
3
-138
Turken
232
-3
229
Marokkanen
450
9
459
niet-geïnd. landen
212
42
254
geïnd.landen.
-61
-10
-71
Nederlanders
-613
-128
-741
79
-87
-8
Tabel 5.6b Migratiesaldo in Overtoomse Veld, 2000-2004
Surinamers/ Antillianen
totaal
184
Een Amsterdamse Benadering
Tabel 5.7 Volwassen allochtonen naar woonduur in Nederland, 2004 (absolute aantallen)
Surinamers/ Antillianen
korter dan 1 jaar
1-4 jaar
10
37
5-9 jaar
totaal korter dan 10 jaar in Nederland
als % van volwassen bevolking binnen de groep
31
78
12
Turken
7
53
56
116
15
Marokkanen
25
103
106
234
15
niet-geïnd. landen
21
140
129
290
22
geïnd.landen.
23
70
64
157
26
totaal allochtonen
86
403
386
875
20
De belangrijkste oorzaak van de bevolkingsafname bij Nederlanders, westerse allochtonen en Surinamers is de verhuizing naar de andere stadsdelen. Marokkanen, Turken en niet-westerse allochtonen verhuizen juist vaker naar Overtoomse Veld uit de andere stadsdelen dan andersom. Woonduur van allochtonen in Nederland Er wonen iets meer dan 7.000 allochtonen in Overtoomse Veld, waarvan 55% van de eerste generatie. Gekeken naar de volwassen bevolking wonen er ruim 4.300 allochtonen ouder dan 17 jaar. Eén op de vijf van hen woont pas korte tijd in Nederland. Het gaat om ruim 900 mensen die nog geen tien jaar in Nederland verblijven (zie tabel 5.7).
Bijlagen
185
Bijlage 6 Tabellen Zuidwestkwadrant (O+S) Bevolking naar etniciteit en leeftijd in 1995-2005 Op 1 januari 2005 telde Zuidwest Kwadrant circa 4.200 bewoners. Grotendeels behoren ze tot de etnische minderheden, waarvan Marokkanen de grootste groep vormen (zie tabel 6.1). In de periode 1995-1999 is het aantal bewoners met 17% afgenomen, met name autochtone bewoners. In de periode 2000-2005 is het aantal bewoners met 29% nog forser afgenomen. Deze afname betreft alle etnische groepen, maar autochtonen in de sterkste mate. Van de 404 allochtonen uit de niet-geïndustrialiseerde heeft een kwart Pakistaanse of Ghanese komaf. Kenmerken van jongeren Op 1 januari 2005 telt Zuidwest Kwadrant ruim 4.200 bewoners, waarvan de grootste groep (30%) van de Marokkaanse afkomst is en de twee na de grootste groep bestaat uit autochtonen (28%). Ruim twee van de vijf bewoners in Zuidwest Kwadrant zijn jonger dan 25 jaar. Bij deze groep wijkt de bevolkingssamenstelling nogal veel van het buurtgemiddelde af (zie figuur 6.1). Marokkanen (43%), op afstand gevolgd door Turken (18%) vormen de twee grootste bevolkingsgroepen. Autochtone jongeren vormen slechts 14% van de totale jeugd in de Zuidwest Kwadrant.
186
Een Amsterdamse Benadering
Ontwikkeling aantal jongeren van bepaalde leeftijdsgroepen In de periode 2000-2005 is het aantal bewoners in de Zuidwest Kwadrant met 29% gedaald. Het aantal jongeren is echter nog sterker gedaald, met 33% (zie tabel 6.2). Van sommige groepen jongeren is minder dan de helft over in vergelijking met de stand op 1 januari 2000. Zo, is het aantal autochtone jongeren tot 18 jaar en het aantal Surinaamse en Antilliaanse kinderen tot 12 jaar met meer dan 50% gedaald. Bij de grote bevolkingsgroepen, als Marokkanen en Turken is de daling iets minder snel geweest, maar in absolute zin is het aantal Marokkaanse jongeren (236) meer gedaald dan het aantal Nederlandse jongeren (226). Concentraties jongeren zijn verdwenen Er zijn geen concentraties van 0-11 jarigen in de Zuidwest Kwadrant te vinden; niet in 2004 en ook niet in 1998. Wel was er in 1998 een concentratiegebied van jongeren tussen de 12 en 17 jaar. Dit is na de vernieuwing verdwenen (zie figuur 6.2). Aantal jongeren Het is interessant om naar de situatie van tien jaar geleden te kijken en de bestaande trends te analyseren. Het aantal jongeren begon al in de periode 1995-2000 te dalen, maar de daling was toen beperkt tot 12%. In de periode 2000-2005 is het aantal jongeren met eenderde afgenomen. De daling betreft ment name jonge kinderen tot 10 jaar. Het aandeel jongeren tussen de 10 en 18 jaar is gelijk gebleven (tabel 6.3).
Tabel 6.1 Bevolking naar etniciteit, Zuidwest Kwadrant 1995
2000
2005
1995-2000
2000-2005
699
579
462
-120
-117
Surinamers/ Antillianen Turken Marokkanen
679
770
581
91
-189
1.324
1.516
1.253
192
-263
465
507
404
42
-103
niet-geïnd. landen geïnd.landen.
574
408
278
-166
-130
Nederlanders
3.339
2.074
1.178
-1.265
-896
totaal
7.080
5.854
4.156
-1.226
-1.698
Tabel 6.2 Jongeren in Zuidwest kwadrant, stand op 1 jan. 2005 (abs.) en groeitempo in de periode 2000-2005 (%) 0-11 jaar 2005 (abs.)
12-17 jaar
groei 20002005 (%)
18-24 jaar
2005 (abs.)
groei 20002005 (%)
2005 (abs.)
totaal 0-24 jaar
groei 20002005 (%)
2005 (abs.)
groei 20002005 (%)
Surinamers/Antillianen
62
-56
51
-25
70
-4
183
-35
Turken
127
-43
82
-14
82
-15
291
-30
Marokkanen
334
-28
185
-25
159
-21
678
-26
87
-22
29
-42
46
-19
162
-26
geïnd. landen
19
-37
11
-54
24
-29
54
-39
Nederlanders
92
-51
34
-62
93
-44
219
-51
totaal
721
-38
392
-32
474
-25
1.587
-33
niet-geïnd. landen
Tabel 6.3 Jongeren in Zuidwest kwadrant, stand op 1 januari 2005 (abs.) en groeitempo in de periode 1995-2000 en 2000-2005 (%) Nederlanders en geïnd.landen 1995
2000
2005
0- 4 jaar
191
96
5- 9 jaar
137
98
10-14 jaar
133
69
15-19 jaar
137
108
niet-geïnd. landen
totaal
1995
2000
2005
1995
2000
2005
54
418
38
430
358
257
609
454
311
417
246
567
515
284
45
418
406
270
551
475
315
28
330
362
280
467
470
308
20-24 jaar
242
162
108
245
288
261
487
450
369
totaal jongeren
840
533
273
1.841
1.831
1.314
2.681
2.364
1.587
totale bevolking
3.913
3.167
3.372
2.700
7.080
5.854
4.156
2.482
1.456
groitempo aantal jongeren (%)
-37
-49
-1
-28
-12
-33
groeitempo totale bevolking (%)
-37
-41
6
-20
-17
-29
Bijlagen
187
Figuur 6.1 Bevolkingssamenstelling naar etniciteit, op 1 januari 2005 100
%
80
60
40
20
0 bevolking
jongeren 0-24 jaar
Nederlanders
Marokkanen
geïnd. landen
Turken
niet-geïnd. landen
Surinamers/Antillianen
Het aantal autochtone jongeren (inclusief westerse allochtonen) is over de hele periode 1995-2005 sterker gedaald dan het aantal jongeren afkomstig uit de nietgeïndustrialiseerde landen zowel in absolute als in relatieve zin. In de toekomst zal het aandeel etnische minderheden onder jongeren waarschijnlijk iets toenemen, maar daarna juist afnemen. Deze toekomstige afname is toe te schrijven aan het feit dat over vijf of tien jaar de derde generatie van allochtonen zal geboren zijn. Deze derde generatie is moeilijk te registreren. Allochtonen van de derde generatie worden tot autochtonen gerekend.
188
Een Amsterdamse Benadering
Figuur 6.2 Concentraties 12-17 jarigen in Zuidwest Kwadrant, 1998 (licht) en 2004 (donker)
Bijlage 7 Tabellen Kolenkitbuurt (O+S) Tabel 7.2 Aantal en aandeel jeugdigen van de totale bevolking, 2004 Kolenkitbuurt
Amsterdam
abs.
%
abs.
%
0-11 jarigen
1.665
22,0
98.293
13,3
12-17 jarigen
728
9,6
42.194
5,7
18-24 jarigen
973
12,8
65.039
8,8
bron: O+S
Tabel 7.3 Maatschappelijke participatie Bos en Lommer ten opzichte van stedelijk gemiddelde, 2003 Kolenkitbuurt
Bos en Lommer
Werk
onder gemiddeld
onder gemiddeld
welvaart
onder gemiddeld
onder gemiddeld
Sport
onder gemiddeld
gemiddeld
Uitgaan
onder gemiddeld
gemiddeld
actief in vereniging
onder gemiddeld
gemiddeld
inzet buurt of stad
onder gemiddeld
onder gemiddeld
politieke interesse
gemiddeld
gemiddeld
Sociaal isolement
gemiddeld
gemiddeld
Sociale cohesie
gemiddeld
boven gemiddeld
gezondheid
boven gemiddeld
boven gemiddeld
bron: Staat van de Stad II
Tabel 7.4 Aantal vrouwen naar leeftijd en etniciteit in de Kolenkitbuurt op 1 januari 2004
Surinamers/ Antillianen
0-14
15-19 jaar
20-39 jaar
40-64 jaar
65+
totaal
63
27
126
100
13
329
Turken
302
81
326
135
12
856
Marokkanen
411
142
434
204
17
1.208
niet-geïnd. landen
165
33
223
93
11
525
geïd. landen
20
11
55
55
38
179
Nederlanders
43
22
134
174
223
596
1.004
316
1.298
761
314
3.693
totaal bron: O+S
Bijlagen
189
Tabel 7.5 Schooluitval, 2003-2004 schoolverlaters zonder startkwalificatie (abs.)
aandeel schoolverlaters van het totaal aantal 17-22-jarigen (%)
2003/2004
2004
Kolenkitbuurt
274
33,1
Bos en Lommer
676
24,9
Westelijke Tuinsteden*
2.394
22,8
Amsterdam
11299
22,4
* Geuzenveld-Slotermeer, Osdorp, Slotervaart en de Kolenkitbuurt bron: LAS/ O+S
190
Een Amsterdamse Benadering