Voorstel tot decreet Werk- en Zorgtrajecten Reacties van Zorgnet Vlaanderen en het Vlaams Welzijnsverbond
0.
Korte situering Zorgnet Vlaanderen en Vlaams Welzijnsverbond
Zorgnet Vlaanderen en het Vlaams Welzijnsverbond zijn beide koepels van sociale ondernemers in Vlaanderen die vanuit menselijke waarden kwalitatieve zorg en welzijn willen bieden aan zorgvragers. Zorgnet Vlaanderen staat voor de zorgactoren waarbij in relatie tot het voorliggend voorstel tot decreet voornamelijk de sector geestelijke gezondheidszorg relevant is. Het Vlaams Welzijnsverbond staat voor welzijnsorganisaties. In het licht van het voorliggend voorstel is vooral de sector van personen met een handicap de meest relevante partij. 1.
Inleiding
Voorafgaandelijk willen we onze appreciatie uitdrukken m.b.t. dit initiatief, er wordt immers een aanzet gemaakt om de huidig lopende projectmatige aanpak via tender-oproepen om te buigen naar een meer structureel en een (nog) sterker ingebed kader voor intersectorale samenwerking ten gunste van een kwetsbare, sterk gediversifieerde doelgroep. Alle personen in de samenleving hebben recht op werk, ook diegenen die moeilijker in te zetten zijn. Het VNverdrag voor personen met een beperking stelt heel duidelijk dat ook deze personen recht hebben op arbeid. Het concept W² zoals het door de Vlaamse regering is goedgekeurd komt daaraan tegemoet. De doelstelling van W² is om op maat van individuele competenties, mensen maximaal te laten participeren in de maatschappij. Wij vinden het concept van de participatieladder heel sterk omdat mensen erin kunnen bewegen naar boven en naar onder. De vertaling van het concept naar het voorliggende voorstel van decreet wordt maar gedeeltelijk uitgewerkt. Enkel de activeringstrajecten en de trajecten maatschappelijke oriëntatie zijn uitgewerkt in het ingediende voorstel van decreet, met name trede 4. De uitwerking van trede 3 naar arbeidsmatige activiteiten wordt verschoven naar de volgende legislatuur via een aanbouwdecreet. We betreuren dat gewerkt wordt met een ‘aanbouwdecreet’. Onze vrees is dat hiermee een decretale regeling zal uitgewerkt worden voor de activeringstrajecten en de trajecten maatschappelijke oriëntatie terwijl de arbeidsmatige activiteiten onder begeleiding met welzijns- en zorgbegeleiding geen decretale verankering zal krijgen terwijl het wél een belangrijk, zo niet een noodzakelijk sluitstuk betreft. Het is alsof een schilder begonnen is aan een tweeluik. Hij heeft op heden slechts het linkerdeel afgewerkt maar stelt toch het hele werk ten toon in een galerij, zij het met een blanco rechterdeel. Dat deze trede 3 belangrijk, zo niet onmisbaar is, blijkt in de huidig lopende zorgbegeleidingen in de tenders. Aan bijna 30% van de doelgroep wordt het advies “arbeidszorg” toegekend. Samen met de groep “niet toeleidbaar” omvatten ze nagenoeg 65 % van de uitgevoerde zorgbegeleidingen die in de periode 2009 – 2012 werden uitgevoerd. Deze groep wordt met het voorliggende voorstel niet bediend. Enkel voor de overige 35% wordt betaald werk in het beschermd of het normaal economisch circuit in het vooruitzicht gesteld. We mogen dus aannemen dat de activeringstrajecten kunnen opgestart worden voor om
1
en bij de 35% van de potentiële doelgroep maar dat de nog uit te werken trede 3 een veel hogere potentiële instroom zal kennen. Wij verwachten dat in de volgende legislatuur dit sluitstuk wordt gerealiseerd. Destijds is er een overdracht geweest van tewerkstelling voor personen met een handicap, waaronder de beschutte werkplaatsen, de bevoegdheid over aanpassingen aan de werkpost, van het beleidsdomein welzijn naar het beleidsdomein werk. Het beleidsdomein Werk is dan ook bevoegd geworden voor de personen die het door een handicap moeilijker hebben om een job te vinden die aangepast is aan hun mogelijkheden. In deze logica verwachten we dat het beleidsdomein Werk tijdens de volgende legislatuur blijvende inspanningen zal leveren voor deze doelgroep en dus ook voor de realisatie van trede 3. In het kader van de zesde staatshervorming krijgt Vlaanderen onder meer de bevoegdheid over de initiatieven beschut wonen en hun activering en over de revalidatiecentra. De sector Geestelijke gezondheidszorg kijkt dan ook reikhalzend uit hoe Vlaanderen deze nieuwe bevoegdheden zal omzetten in de realisatie van trede 3. 2.
Bedenkingen bij de toelichting
2.1. Verkeerde omschrijving van trede 3 (bovenaan pagina 5) In de inleiding van de toelichting wordt een beschrijving gegeven van de participatieladder en de invulling van de verschillende treden. Bovenaan pagina 5 wordt een beschrijving gegeven van de treden 3 en 4. De beschrijving van trede 3 is echter foutief. De vermelde beschrijving is deze van trede 2 (activiteiten buitenshuis) maar niet van arbeidsmatige activiteiten met begeleiding en welzijns-of zorgondersteuning. 2.2. Tegenspraak met de door de Vlaamse regering goedgekeurde conceptnota 2013 We merken een tegenspraak tussen de conceptnota die door de Vlaamse regering in juni 2013 werd goedgekeurd en de voorliggende toelichting. In de goedgekeurde conceptnota van 2013 werd duidelijk gesteld dat de trede 4 de enige “tijdelijke trede” is. Met andere woorden: de enige trede die geen finaliteit kan zijn. Op pagina 4 onderaan van de toelichting lezen we echter “Voor werkzoekenden bij wie de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, ook na een periode van intensieve begeleiding, als niet-haalbaar op middellange termijn wordt gezien, zoeken de casemanagers een oplossing in trede 1 of 2. Alsof trede 3 geen waardig alternatief kan zijn. Voor beide koepels is het onaanvaardbaar dat de trede 3 een “tijdelijke trede” zou zijn. Deze trede 3 moet als een finaliteit mogelijk zijn voor mensen die in staat zijn tot arbeidsmatige activiteiten doch zonder economische finaliteit. 3.
Bedenkingen bij het voorstel tot decreet
Hieronder vindt u enkele punctuele bedenkingen bij de tekst van het voorliggende voorstel tot decreet. -
Artikel 3: definities o bevat geen definitie van “begeleiding”; o dient te worden aangevuld met de definitie van “revalidatiecentrum” (waaronder de psychosociale revalidatiecentra voor volwassenen, de centra ambulante revalidatie en de revalidatiecentra voor personen met een verslavingsproblematiek ) en “jongerenwelzijn”;
2
-
Artikel 4: doelgroep o Er staat expliciet “Personen voor wie betaalde arbeid tijdelijk niet mogelijk is… Wordt hiermee ook duidelijk gesteld dat de voorgestelde trajecten, waaronder de trajecten maatschappelijke oriëntatie, niet open staan voor de doelgroep van de personen die bij de VDAB op heden gekend zijn als de “ontoeleidbaren”? Indien dit niet de bedoeling was, dient de omschrijving van de doelgroep te worden aangepast. Gelet op het ontbreken van de invulling van trede 3, lijkt ons in het huidige stadium van zaken de doelgroepomschrijving correct.
-
Artikel 6: gegevensdeling o Gezien de gegevensdeling een essentieel aspect is in de samenwerking en gegeven het delicaat karakter van deze psycho-medische en sociale data lijkt het ons aangewezen om in artikel 6 het woord “voorhanden” te vervangen door relevant. Art. 6 1° luidt dan als volgt: “al het diagnostisch materiaal van de kandidaat-deelnemer dat relevant is met het oog op een mogelijke deelname aan het werk- en zorgtraject. Dit strookt beter met de geest van de toelichting inzake het omgaan met deze gevoelige informatie.
-
Artikel 9: De VDAB schat zowel de huidige als bereikbare participatiegraad van de kandidaatdeelnemer in. o We hadden veel liever gehad dat de bovenstaande passage wordt aangevuld met de woorden “… in overleg met de verzoeker tot deelname”.
-
Artikel 10: De VDAB beslist of de kandidaat-deelnemer al dan niet kan deelnemen aan een werk- en zorgtraject. o In de toelichting is er sprake van dat de kandidaat moet beschikken over voldoende draagkracht, ook al wordt nergens aangegeven wat men verstaan onder voldoende draagkracht. Bijgevolg laat de voorliggende tekst veel te veel ruimte voor interpretatie door 1 partij, namelijk de VDAB.
-
Artikel 11 en volgenden, waarin de mandatering van de casemanagers wordt geregeld o De voorliggende tekst gaat uit van het ordeningsprincipe van de zorgregio’s niveau regionale stad voor wat de netwerken betreft. Om te komen tot een optimale samenwerking tussen de VDAB als screener, de casemanagers Werk en Zorg en de actoren die het traject zullen uit voere , is het efficiënter om al deze actoren op hetzelfde ordeningsprincipe te organiseren. Bijgevolg dient de voorliggende tekst te worden aangevuld inzake de screening en de mandatering van de casemanagers met een inbedding in een zorgregio. o De lijst van mandaatvoorwaarden voor de casemanager zorg dient te worden aangevuld met: Een revalidatiecentrum, waaronder de psychosociale revalidatiecentra voor volwassenen, de centra ambulante revalidatie en de revalidatiecentra voor personen met een verslavingsproblematiek Punt g) een welzijns- en zorgvoorziening erkend door het VAPH “of jongerenwelzijn”, om ondersteuning te bieden
3
-
Artikel 12: Casemanager Werk o We appreciëren dat de toewijzing van een casemanager werk werd verruimd tot actoren die beschikken over “een mandaat voor kosteloze trajectbegeleiding”. o In artikel 12 wordt bepaald aan welke voorwaarden de werkactoren moeten voldoen. Eén van de voorwaarden is dat zij niet gemandateerd mogen zijn als casemanager zorg. Wij menen dat de functie casemanager zorg en casemanager werk niet door één en dezelfde persoon uitgevoerd kunnen worden maar dat deze personen wel tot eenzelfde organisatie kunnen behoren. Met de netwerken en samenwerkingsverbanden die ontstaan zien wij welzijnsactoren en werkactoren dicht bij elkaar komen.
-
Artikel 14: Opdrachten voor de casemanager Zorg. o In vergelijking met de huidige tenders appreciëren we het verdwijnen van het kunstmatige onderscheid tussen welzijn/zorg enerzijds en empowerment anderzijds.
-
Artikel 19: mandaatvoorwaarden voor de penhouder: o $ 1, 1° c) Conform de voorgestelde toevoegingen in de casemanager Zorg: De lijst van mandaatvoorwaarden voor de penhouder dient te worden aangevuld met: Een revalidatiecentrum, waaronder de psychosociale revalidatiecentra voor volwassenen, de centra ambulante revalidatie en de revalidatiecentra voor personen met een verslavingsproblematiek Punt e) een of meer welzijns- en zorgvoorziening erkend door het VAPH “of jongerenwelzijn”, om ondersteuning te bieden o M.b.t. het netwerk van dienstverleners wordt opgelegd om uit elk van de 5 vermelde (sub)sectoren minstens één partner op te nemen. In vergelijking met de huidige netwerken die gevormd werden in het kader van de TAZ en de TAZ-bis duiken een aantal nieuwe sectoren op wiens relevantie we niet in twijfel willen trekken maar die de complexiteit van het netwerk zal verhogen en dus zwaardere vereisten zal stellen aan de afstemming. o In het artikel 19 is wellicht een foutje geslopen: onder het punt 3° a) staat “de dienstverleners vermeld in punt 2°, die acties ondernemen in het kader van ….” moet wellicht staan: “de dienstverleners vermeld in 1° a), die acties ondernemen in het kader van …”
-
Artikel 25: Activeringstraject: o 1° b) aanreiken van diverse werkvloeren, zowel binnen de sociale economie als binnen het normale arbeidscircuit. We kunnen geenszins akkoord gaan met de beperking tot werkvloeren binnen de sociale economie of normale arbeidscircuit. Ook werkvloeren die worden opgezet door Vlaams erkende welzijns- en zorgactoren moeten in aanmerking genomen worden als werkvloer in het kader van een activeringstraject en dit met volgende argumentatie: Ofwel wou men in het decreet rekeninghouden met de invoering van Individual Placement and Support, waarbij men een deelnemer onmiddellijk op een werkvloer brengt en daar traint. Deze methodiek vereist echter dat de begeleiding geruime doorloopt na de ondertekening van een arbeidscontract. Afgaande op de tekst van de toelichting waarin wordt gesteld dat de doorverwijzing en toeleiding naar
4
betaalde arbeid geen deel meer uitmaken van het activeringstraject, doet besluiten dat deze insteek niet aan de basis ligt van de keuze van de beperking van de werkvloeren tot deze binnen de sociale economie of van het normaal economisch arbeidscircuit. Ofwel is men van oordeel dat de deelnemer reeds van meet af aan van het activeringstraject over voldoende draagkracht beschikt om te kunnen participeren aan een werkvloer binnen de sociale economie of het normaal economisch circuit. In dit geval is de hele omweg van de samenwerking werk-zorg niet nodig. Immers, deze persoon kan sowieso worden aangemeld bij een zorg- of welzijnsactor, buiten de W²- om. Ofwel is men van oordeel dat een deelnemer niet van meet af aan over voldoende draagkracht beschikt om te participeren aan een werkvloer binnen de sociale economie of het normaal economisch arbeidscircuit. In dit geval is het onlogisch om deze deelnemer onmiddellijk in het activeringstraject op een dergelijke werkvloer te werk te stellen. Een tewerkstelling met begeleiding op een ander type werkvloer is dan aangewezen. o
2° b) verlenen van zorg met het oog op herstel of het draaglijk maken van de… problemen en het versterken van de competenties… Dit is een zeer vage omschrijving van de doelstelling van de zorgcomponent in een activeringstraject. We stellen voor om de tekst van 2° b) te vervangen door: “het verlenen van zorg of bieden van ondersteuning met het oog op het versterken van de (mentale) weerstand en inzicht in het eigen functioneren om te komen tot betere resultaten op de werkvloer en in de job-oriëntatie”
-
Artikel 27: traject maatschappelijke oriëntatie o Hebben we het goed begrepen dat de acties die worden beschreven in het traject beperkt zijn tot de acties door de beide casemanagers en dus geen cliëntgebonden activiteiten vereisen van de netwerkpartners? o De omschrijving van de begeleiding “als het persoonlijk coachen van de deelnemer” is zeer vaag.
-
Artikel 35 en 36: einde van een traject o Hoewel niet expliciet vermeld in de tekst van het voorstel tot decreet, stelt de toelichting dat het doorverwijzen en het toe leiden van een deelnemer naar een andere actor, expliciet niet behoort tot het traject. Dit is voor beide koepels onaanvaardbaar: gelet op de kwetsbaarheid van de beoogde populatie is een “warme overdracht” noodzakelijk. Een traject kan dus pas worden afgesloten als de deelnemer ook effectief is toe geleid naar een andere actor. Bovendien is het ook aangewezen dat hetzij de casemanager werk (in geval van doorstroming naar trede 5 of 6) of de casemanager zorg (in geval van doorstroming naar trede 1 of 2) een blijvende begeleidende rol ten aanzien van de deelnemer op zich neemt. Zo is het allesbehalve ideaal dat een werkbegeleiding stopt bij het ondertekenen van een arbeidscontract op trede 5 of 6. De principes van Individual Placement en Support gaan er immers vanuit dat de persoon ook verder op de werkvloer wordt begeleid teneinde job-behoud te stimuleren.
5
-
Artikel 36: einde van een traject maatschappelijke oriëntatie o Hoe kan de VDAB, in samenspraak met de deelnemer en de beide casemanagers, beslissen of het raadzaam is dat de deelnemer deelneemt aan arbeidsmatige activiteiten als er (voorlopig) geen georganiseerd aanbod is op trede 3. Dit is ook in tegenspraak met de toelichting waarin wordt gesteld “Gezien de complexe problematiek van de betrokkenen is het belangrijk dat de inspanningen en de voortgang die tijdens een werk- en zorgtraject werden geleverd, op een redelijke termijn voortgezet kunnen worden. Wanneer dat niet gegarandeerd kan worden, dreigen de motivatie en draagkracht van de betrokkene ondergraven te worden.”
4.
Ontbrekend in het decreet
Ondanks de bepalingen in de voorliggende tekst, waarin wordt verwezen naar de zorgregio niveau regionale stad, staat in het hele voorstel tot decreet geen enkele indicatie dat de te leveren screening, casemanagement en zorg en begeleiding ten aanzien van de (kandidaat-)deelnemer wordt geleverd in de nabijheid van de woonplaats van de persoon. Dit is nochtans essentieel voor de beoogde kwetsbare doelgroep. Anderzijds laat de tekst van het voorstel nergens in zijn kaarten kijken hoe de Vlaamse bevoegdheden in de werk- en zorgtrajecten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest invulling zullen krijgen. 5.
Randvoorwaarden in de operationalisering
Het voorliggende voorstel schets het kader voor de verdere operationalisering van trede 4 van de participatieladder. In deze verdere operationalisering pleiten we voor onderstaande randvoorwaarden: -
Voldoende caseload Net als bij de tenders wordt gekozen voor een forfaitaire vergoeding die geplaatst wordt in het kader van een dienst van algemeen economisch belang. Daarnaast vereist het decreet (terecht) een voldoende mate van continuïteit, professionaliteit en een goede, vlotte collegiale samenwerking tussen de diverse partners: casemanagers werk en zorg, de diverse dienstverleners, aangevuld met occasionele onderaannemers, en de penhouder. Willen deze netwerken zich hiertoe engageren dan dienen ze voldoende zicht te hebben op het aantal op te starten trajecten. Immers, een voldoende grote caseload is noodzakelijk om medewerkers aan te werven, te financieren en hen een voldoende mate van expertise te laten opbouwen én te continueren. Een discontinue instroom moet dan ook vermeden worden om deze netwerken toe te laten zich financieel en professioneel te ontplooien. Spreiding van de caseload over een al te groot aantal partners is dan ook weinig effectief noch efficiënt.
-
Voldoende financiering per traject Het spreekt voor zich dat het forfait kostendekkend moet zijn om kwaliteitsvolle zorg aan te bieden. In de mate dat de huidige vergoedingen zoals we die kennen in de tenders als maatstaf zullen worden genomen dan kunnen we nu reeds spreken van een onder-financiering.
-
Flexibele trajecten
6
Gelet op het vaak grillig verloop van heel wat psychische en psychiatrische problemen, is het aangewezen dat een persoon een traject moet kunnen onderbreken in geval van herval en deze vlot moet kunnen hernemen. Evenzo moet een persoon binnen afzienbare tijd een nieuwe kans krijgen op een nieuw traject wanneer een vorig traject onsuccesvol werd afgerond. Dit impliceert dat een persoon na een traject maatschappelijke oriëntatie ook toegang moet kunnen krijgen tot een nieuw activeringstraject indien de toestand van de persoon intussen gewijzigd is. Contactpersonen: Hilde Verstricht stafmedewerker ondersteuning van personen met een handicap
[email protected] 02 507 01 27 – 0486 33 76 48 Vlaams Welzijnsverbond vzw - Guimardstraat 1 - 1040 Brussel www.vlaamswelzijnsverbond.be @welzijnsverbond
Yves Wuyts Stafmedewerker geestelijke gezondheidszorg Zorgnet Vlaanderen Guimardstraat 1, 1040 Brussel, Belgium Tel. +32 (0) 2 507 01 99 / mobile +32 (0) 478 99 53 10 / Tel. secr +32 (0) 2 507 01 50 Fax. +32 (0) 2 513 52 69 E-mail:
[email protected] Skype: yves.wuyts2 www.zorgnetvlaanderen.be Disclaimer
7