4
Voornaamwoorden
Er zijn de volgende soorten voornaamwoorden: Persoonlijke voornaamwoorden
ich denke
Wederkerende voornaamwoorden
ich wasche mich
Bezittelijke voornaamwoorden
mein Freund
Aanwijzende voornaamwoorden
dieser Hund
Betrekkelijke voornaamwoorden
Die Frau, die das sah...
Vragende voornaamwoorden
Welcher Mann?
Onbepaalde voornaamwoorden
keine Kinder
Een voornaamwoord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort, richt zich naar het geslacht, het getal en de naamval van dat zelfstandig naamwoord. mannelijk – vrouwelijk: ihr Mann – seine Frau haar man – zijn vrouw enkelvoud – meervoud: mein Auto – meine Autos mijn auto – mijn auto's 2e naamval: das Auto meiner Tante de auto van mijn tante 4e naamval: Klaus trägt seinen Koffer. Klaus draagt zijn koffer. Er trägt ihn. Hij draagt hem.
Persoonlijke voornaamwoorden Vormen enkelvoud
1e persoon
2e persoon
onderwerp lijdend voorwerp meewerkend voorwerp
ich ik mich mij, me mir mij, me
du jij dich jou, je dir jou, je
meervoud
1e persoon
2e persoon
onderwerp
wir wij, we uns ons
ihr jullie
sie zij, ze
Sie u
euch jullie euch jullie
sie ze, hen
Sie u
ihnen ze, hun
Ihnen u
lijdend voorwerp meewerkend voorwerp
uns ons
3e persoon er hij ihn hem
sie zij, ze sie haar
es het es het
ihm hem
ihr haar
ihm hem
3e persoon
21
De vorm van de persoonlijke voornaamwoorden hangt af van de functie in de zin, of van een voorzetsel. onderwerp Ich sehe nichts. lijdend voorwerp Sie sahen mich nicht. voorzetsel (für) + 4e naamval Für mich gilt das nicht. meewerkend voorwerp Er konnte es mir nicht sagen. voorzetsel (mit) + 3e naamval Sie will nicht mehr mit mir reden.
Ik zie niets. Ze zagen me niet. Voor mij geldt dat niet. Hij kon het me niet vertellen. Ze wil niet meer met me praten.
Bijzonderheden bij het gebruik Sie en Du Het Duits heeft, net als het Nederlands, zowel een informele aanspreekvorm: du jij/ihr jullie, als een beleefdheidsvorm: Sie u. Ich freue mich, dass du kommst. Ik vind het leuk dat je komt. Ich freue mich, dass Sie kommen. Ik vind het leuk dat u komt. Sie wordt in het Duits veel vaker gebruikt dan u in het Nederlands. Men gebruikt Sie als aanspreekvorm wanneer men de ander(en) niet echt persoonlijk kent. Dat wil zeggen: niet alleen tegenover onbekenden, maar ook tegenover collega's op het werk, buren en bekenden met wie men niet vertrouwelijk omgaat. Du gebruikt men tegenover kinderen en mensen met wie men vertrouwelijk omgaat, dus familieleden en vrienden. Kinderen zeggen du tegen hun ouders en grootouders. Ook jongeren spreken elkaar aan met du.
Bij twijfel kan men de andere persoon aanspreken met Sie en afwachten of die ook de beleefheidsvorm zal gebruiken.
Es Es kan worden gebruikt als 'voorlopig onderwerp', net als het Nederlandse er. Es kamen viele Leute in die Ausstellung.
22
Er kwamen veel mensen naar de tentoonstelling.
Wederkerende voornaamwoorden Het wederkerend voornaamwoord heeft altijd betrekking op het onderwerp van de zin. Het wordt gebruikt als meewerkend voorwerp of als lijdend voorwerp. meewerkend voorwerp (3e naamval)
lijdend voorwerp (4e naamval)
Ich
Ich
kaufe mir ein Auto.
Du kaufst dir ein Fahrrad. Er/sie/es kauft sich ein Boot. Wir kaufen uns ein Boot. Ihr kauft euch einen alten Ford. Sie kaufen sich gar nichts. Und was möchten Sie sich kaufen?
dusche mich jeden Morgen.
Du duschst dich jeden Abend. Er/sie/es duscht sich nicht gern. Wir duschen uns häufig. Ihr duscht euch selten. Sie duschen sich gar nicht. Duschen Sie sich gern kalt?
meewerkend voorwerp (3e naamval)
lijdend voorwerp (4e naamval)
ich
mir
mich
du
dir
dich
er, sie, es
sich
sich
wir
uns
uns
ihr
euch
euch
sie
sich
sich
De vormen van het wederkerend voornaamwoord zijn gelijk aan die van het persoonlijk voornaamwoord, behalve de vorm voor de 3e persoon enkelvoud en meervoud: sich.
De Duitse wederkerende voornaamwoorden kunnen ook wederkerigheid uitdrukken. In een Nederlandse zin wordt dan elkaar gebruikt. Sie helfen sich.
Ze helpen elkaar.
Waar nodig wordt het woord gegenseitig toegevoegd om duidelijk te maken dat het om een wederkerige handeling gaat. Die beiden alten Frauen stützten De beide oude vrouwen ondersteunden sich gegenseitig. elkaar. Na een voorzetsel wordt voor een wederkerige handeling echter niet het wederkerend voornaamwoord gebruikt, maar einander. Die Kinder spielten miteinander.
De kinderen speelden met elkaar.
23
Bezittelijke voornaamwoorden Het bezittelijk voornaamwoord richt zich niet alleen naar de bezitter (ik, jij, hij, enz.) maar ook naar het geslacht, het getal en de naamval van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. Bezittelijke voornaamwoorden kunnen bijvoeglijk of zelfstandig worden gebruikt.
Bijvoeglijke vormen enkelvoud
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
1e naamval
mein mijn dein jouw, je sein zijn ihr haar unser ons, onze euer jullie ihr hun Ihr uw meinen deinen seinen ihren unseren eu(e)ren ihren Ihren meinem deinem seinem ihrem unserem eu(e)rem ihrem Ihrem meines deines seines ihres unseres eu(e)res ihres Ihres
meine deine seine ihre unsere eu(e)re ihre Ihre meine deine seine ihre unsere eu(e)re ihre Ihre meiner deiner seiner ihrer unserer eu(e)rer ihrer Ihrer meiner deiner seiner ihrer unserer eu(e)rer ihrer Ihrer
mein dein sein ihr unser euer ihr Ihr mein dein sein ihr unser euer ihr Ihr meinem deinem seinem ihrem unserem eu(e)rem ihrem Ihrem meines deines seines ihres unseres eu(e)res ihres Ihres
4e naamval
3e naamval
2e naamval
24
meervoud 1e naamval 4e naamval 3e naamval 2e naamval
meine, deine, seine, ihre, unsere, eu(e)re, ihre, Ihre meine, deine, seine, ihre, unsere, eu(e)re, ihre, Ihre meinen, deinen, seinen, ihren, unseren, eu(e)ren, ihren, Ihren meiner, deiner, seiner, ihrer, unserer, eu(e)rer, ihren, Ihren
De bijvoeglijke bezittelijke voornaamwoorden hebben dezelfde vormen als het ontkennend lidwoord kein geen. ▶ Hoofdstuk 2 Het lidwoord
Voorbeeldzinnen: Meine Katze ist krank. Mijn kat is ziek. Hast du deinen Hund gefunden? Heb je je hond gevonden? Sie hat mit ihrem Geld investiert. Ze heeft haar geld geïnvesteerd. Wo sind eu(e)re Freundinnen? Waar zijn jullie vriendinnen?
Zelfstandige vormen De zelfstandige vormen van het bezittelijke naamwoord kunnen een eerder genoemde persoon of zaak vervangen. Ist das dein Ring? – Ja, das ist meiner. Ist das deine Kette? – Ja, das ist meine. Ist das dein Buch? – Ja, das ist mein(e)s. Sind das deine Kinder? – Ja, das sind meine.
Is dat jouw ring? – Ja, dat is de mijne. Is dat jouw ketting? – Ja, dat is de mijne. Is dat jouw boek? – Ja, dat is het mijne. Zijn dat jouw kinderen? – Ja, dat zijn de mijne.
In het enkelvoud verschillen sommige zelfstandige vormen van de bijvoeglijke vormen. De zelfstandige vormen hebben dezelfde uitgangen als het bepaald lidwoord (der, die, das). ▶ Hoofdstuk 2 Het lidwoord enkelvoud
mannelijk, vrouwelijk, onzijdig
1e 4e 3e 2e
meiner, meine, mein(e)s meinen, meine, mein(e)s meinem, meiner, meinem meines, meines, meiner
naamval naamval naamval naamval
(zo ook: deiner, enz.) (zo ook: deinen, enz.) (zo ook: deinem, enz.) (zo ook: deines, enz.)
In het meervoud zijn de zelfstandige vormen gelijk aan de bijvoeglijke vormen (zie hierboven).
25
Aanwijzende voornaamwoorden Aanwijzende voornaamwoorden hebben een aanwijzende of verwijzende functie. Ze kunnen bijvoeglijk of zelfstandig worden gebruikt. De vorm richt zich naar het geslacht, het getal en de naamval van het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen. Sie müssen in diese Richtung gehen. U moet deze richting uit. Welches Buch kannst du mir Welk boek kun je me aanraden? empfehlen? – Dieses. – Dit. Der, die, das Het bepaald lidwoord der, die, das kan ook als aanwijzend voornaamwoord worden gebruikt, zowel bijvoeglijk als zelfstandig. Het heeft dan meer nadruk in de zin. Het kan ook worden versterkt met hier, da of dort. Das Hemd da/dort gefällt mir. Dat overhemd daar vind ik mooi. – Das ist aber sehr teuer. – Maar dat is wel erg duur. Der Wein schmeckt mir gut. Die wijn vind ik heel lekker. – Den kaufe ich immer in Frankreich. – Die koop ik altijd in Frankrijk. De bijvoeglijk gebruikte vormen zijn gelijk aan die van het bepaald lidwoord.
▶ Hoofdstuk 2 Het lidwoord
De zelfstandig gebruikte vormen zijn gelijk aan die van het bepaald lidwoord, behalve de 2e naamval enkelvoud en meervoud, en de 3e naamval meervoud. De tweede naamval wordt heel weinig gebruikt. enkelvoud
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
2e naamval
dessen
deren
dessen
meervoud 2e naamval 3e naamval
deren, derer denen
Ein Mann wurde verletzt. Dessen Name ist noch nicht bekannt. Hast du diese Leute eingeladen? – Ja, denen habe ich gestern noch eine Einladung geschickt.
Eén man raakte gewond. Diens naam is nog niet bekend. Heb jij deze mensen uitgenodigd? – Ja, die heb ik gisteren nog een uitnodiging gestuurd.
Het zelfstandig gebruikte das wordt vaak gebruikt om te verwijzen naar de inhoud van een of meer eerdere zinnen. Ich bin umgezogen. – Das habe ich noch gar nicht gewusst. Ich habe einen kleinen Bruder. – Das glaube ich dir nicht.
26
Ik ben verhuisd. – Dat wist ik nog helemaal niet. Ik heb een klein broertje. – Dat geloof ik niet.
Dieser, jener Dieser (-e, -es) betekent deze, dit. Jener (-e, -es) betekent die, dat. De vormen voor het bijvoeglijk en het zelfstandig gebruik zijn gelijk, en hebben dezelfde uitgangen als het bepaald lidwoord. ▶ Hoofdstuk 2 Het lidwoord enkelvoud 1e 4e 3e 2e
naamval naamval naamval naamval
mannelijk
vrouwelijk
dieser diesen diesem dieses
jener jenen jenem jenes
diese diese diesen dieser
jene jene jenen jener
diese diese dieser dieser
onzijdig jene jene jener jener
dieses dieses diesem dieses
jenes jenes jenem jenes
meervoud 1e 4e 3e 2e
naamval naamval naamval naamval
Voorbeeldzinnen: Diese Wurst schmeckt gut. Von Deze worst is lekker. Van deze wil ik dieser möchte ich gern 150 Gramm. graag 150 gram. Diese Familie kommt aus Berlin. Deze familie komt uit Berlijn. Jene Familie kommt aus Weimar. Die familie komt uit Weimar. Dieses Jahr wollen wir ein Haus Dit jaar willen we een huis kopen. kaufen. Diese Kinder kenne ich, aber jene Deze kinderen ken ik, maar die niet. nicht.
De verkorte vorm van dieses zelfstandig gebruikt is dies. Dies musst du dir merken! Dit moet je noteren!
Derjenige Het aanwijzend voornaamwoord derjenige, diejenige, dasjenige degene, datgene leidt een betrekkelijke bijzin in. Het kan bijvoeglijk of zelfstandig worden gebruikt. Derjenige, der Deutsch lernen will, besucht einen Kurs. Diejenigen Eltern, die beim Reno- vieren der Schule helfen wollen, treffen sich um 8 Uhr. Diejenigen, die nicht helfen, können Geld spenden.
Degene die Duits wil leren, gaat naar een cursus. Die ouders die willen helpen met het opknappen van de school, komen om 8 uur bij elkaar. Degenen die niet helpen, kunnen geld schenken.
27
Beide delen van het aanwijzend voornaamwoord richten zich naar het geslacht, getal en de naamval van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. De vormen van het eerste deel zijn die van het bepaald lidwoord. enkelvoud
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
1e 4e 3e 2e
derjenige denjenigen demjenigen desjenigen
diejenige diejenige derjenigen derjenigen
dasjenige dasjenige demjenigen desjenigen
naamval naamval naamval naamval
meervoud 1e naamval 4e naamval 3e naamval 2e naamval
diejenige diejenige denjenige derjenige
Vragende voornaamwoorden Wer, was Wer betekent wie. Was betekent wat. Ze worden alleen zelfstandig gebruikt. De vorm van wer is afhankelijk van de functie in de zin of van een voorzetsel. 1e 4e 3e 2e
naamval naamval naamval naamval
wer wen wem wessen
wie wie aan wie van wie
1e naamval: onderwerp: Wer hat das gesagt? 4e naamval: lijdend voorwerp: Wen rufst du an? 3e naamval: meewerkend voorwerp: Wem hast du das Buch gegeben? 2e naamval: van wie: Wessen Rad ist das? mit + 3e naamval: Mit wem habt ihr gespielt? über + 4e naamval: Über wen habt ihr gelacht? Was ist los? Was meinst du?
28
Wie heeft dat gezegd? Wie bel je? Aan wie heb je het boek gegeven? Wiens fiets is dat? Met wie hebben jullie gespeeld? Over wie hebben jullie gelachen? Wat is er aan de hand? Wat bedoel je?
In combinatie met een voorzetsel verandert was in wo, met daarachter het voorzetsel, bijvoorbeeld: wovon waaraan, womit waarmee, wofür waarvoor, enz. Vóór een voorzetsel dat met een klinker begint, wordt een r toegevoegd: worüber waarover, woran waaraan, woraus waaruit. Wofür brauchst du die Schere? Worüber werden Sie sprechen?
Waarvoor heb je de schaar nodig? Waarover gaat u spreken?
Was für ein(e) Was für ein(e) betekent wat voor (een). Ein krijgt de vormen van het onbepaald lidwoord. ▶ Hoofdstuk 2 Het lidwoord Voor een woord in het meervoud blijft ein weg. Was für ein Hund ist das? Wat voor hond is dat? In was für einem Haus wohnen Sie? In wat voor soort huis woont u? Was für einen Mantel möchten Sie? Wat voor jas wilt u? – Einen schwarzen. – Een zwarte. Was für Leute sind das? Wat voor mensen zijn dat? Welcher Het vragend voornaamwoord welcher, welche, welches welk(e) kan bijvoeglijk of zelfstandig worden gebruikt. Het krijgt de uitgangen van het bepaald lidwoord der, die, das, afhankelijk van het geslacht, het getal en de naamval van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. enkelvoud
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
1e 4e 3e 2e
welcher welchen welchem welches/welchen
welche welche welcher welcher
welches welches welchem welcher/welchen
naamval naamval naamval naamval meervoud
1e naamval 4e naamval 3e naamval 2e naamval
welche welche welchen welcher
Welcher Junge hat das gesagt? Welke jongen heeft dat gezegd? Welches Hemd soll ich anziehen? Welk overhemd zal ik aantrekken? Mit welchen Lehrern habt ihr Met welke leraren hebben jullie gesproken? gesprochen? Welches/Welchen Kindes Eltern haben Van welk kind hebben de ouders zich sich beschwert über die Lehrerin? beklaagd over de lerares?
29
Betrekkelijke voornaamwoorden Een betrekkelijk voornaamwoord staat aan het begin van een betrekkelijke bijzin. Zo'n zin specificeert een persoon of zaak die in de hoofdzin wordt genoemd (het antecedent). Der Mann, mit dem ich gesprochen habe, will mir die Wohnung vermieten.
De man met wie ik gesproken heb, wil de woning aan mij verhuren. Het geslacht en getal van het betrekkelijk voornaamwoord richt zich naar het antecedent: der Mann: dus het betrekkelijk voornaamwoord is der. De naamval van het betrekkelijk voornaamwoord hangt af van de functie van het woord in de bijzin, of van een voorzetsel: mit + 3e naamval, dus dem. Vergelijk: Der Mann, den ich schon lange kenne, will mir die Wohnung vermieten. (den is lijdend voorwerp van de bijzin). De man, die ik al lang ken, wil de woning aan mij verhuren. Vóór de Duitse betrekkelijke bijzin staat altijd een komma. Der, die, das Het meest gebruikte betrekkelijk voornaamwoord is der, die, das. De meeste vormen zijn gelijk aan die van het bepaald lidwoord. Alleen de 2e naamval enkelvoud en meervoud, en de 3e naamval meervoud hebben eigen vormen (dezelfde als de aanwijzende voornaamwoorden, zie p. 26). enkelvoud 1e 4e 3e 2e
naamval naamval naamval naamval
mannelijk der den dem dessen
meervoud vrouwelijk die die der deren
onzijdig das das dem dessen
die die denen deren
Mein Onkel, der in Italien wohnt, Mijn oom, die in Italië woont, heeft hat uns eingeladen. ons uitgenodigd. Sie ist eine Klatschtante, der ich Ze is een kletstante, aan wie ik nooit nie mehr etwas erzähle. meer iets vertel. Der Nachbar, dessen Sohn oft mit De buurman, wiens zoon vaak met onze unseren Kinder spielt, ist sehr krank. kinderen speelt, is erg ziek. Der Mann, mit dem ich ins Kino De man met wie ik naar de bioscoop ga, gehe, ist mein bester Freund. is mijn beste vriend. In combinatie met een voorzetsel kan een betrekkelijk voornaamwoord dat terugslaat op een zaak (geen persoon), veranderen in wo: der Brief womit ich geantwort habe de brief waarmee ik heb geantwoord Maar het gebruik van voorzetsel + het betrekkelijk voornaamwoord is correcter: der Brief mit dem ich geantwort de brief waarmee ik heb geantwoord habe
30
Welcher Het betrekkelijk voornaamwoord welcher, welche, welches wordt vooral in formele schrijftaal gebruikt, of om herhaling van een vorm van der, die, das te vermijden. De vormen zijn gelijk aan die van het vragend voornaamwoord (zie p. 29), alleen ontbreken de vormen voor de 2e naamval. das Geschehen, welches das Komitee beschreibt ... (in plaats van: das Geschehen, das das Komitee beschreibt ...) De gebeurtenis die het comité beschrijft ... Was Het betrekkelijk voornaamwoord was slaat terug op: – das, alles, etwas, nichts: Das ist genau das, was mich ärgert. Dat is precies wat me irriteert. Sag mir bitte alles, was du weißt. Vertel me alsjeblieft alles wat je weet. – een zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord in de overtreffende trap: Das war das Beste, was ich sagen Dat was het beste wat ik kon zeggen. konnte. – een hele zin: Er hat sich immer um mich geküm- Hij heeft altijd voor me gezorgd, wat mert, was ich nie vergessen werde. ik nooit zal vergeten. Wer, was Wer en was kunnen ook antecedent en betrekkelijk voornaamwoord ineen zijn, zoals in het Nederlands wie, degene(en) en wat, hetgene dat. Wer zu spät kommt, muss die Reste Wie te laat komt, moet de restjes eten. essen. Was andere Leute davon halten, ist Wat andere mensen daarvan vinden, is jetzt nicht wichtig. nu niet belangrijk.
Onbepaalde voornaamwoorden Alle Alle al(le) wordt bijvoeglijk gebruikt bij telbare woorden in het meervoud en bij niet-telbare woorden in het enkelvoud. Het wordt verbogen zoals het bepaald lidwoord der, die, das. aller Reichtum alle rijkdom alle Kleidung alle kleding alles Geld al het geld die Ursache aller Probleme de oorzaak van alle problemen
Vóór een ander voornaamwoord of een lidwoord komt de vorm all. die Ursache all seiner Probleme de oorzaak van al zijn problemen
31
De zelfstandige vorm alle allen, allemaal wordt gebruikt voor personen. Wanneer deze vorm wordt gecombineerd met een persoonlijk voornaamwoord, komt hij daarachter. Alle waren einverstanden. Sie alle wollten kommen.
Iedereen was akkoord. (Allen waren ...) Ze wilden allemaal komen.
Alles De zelfstandige vorm alles alles wordt gebruikt voor zaken. Het heeft alleen vormen voor het enkelvoud, met de uitgangen van het bepaald lidwoord der, die, das. Nicht alles war uns klar. Er war mit allem ganz zufrieden.
Niet alles was ons duidelijk. Hij was met alles heel tevreden.
Beide Beide beide, allebei kan bijvoeglijk of zelfstandig worden gebruikt, alleen in het meervoud. Het heeft de vormen van het bepaald lidwoord. Beide Produkte sind gut. Wir haben beide Hunger.
Beide producten zijn goed. We hebben allebei honger.
Derselbe Derselbe, dieselbe, dasselbe dezelfde, hetzelfde kan bijvoeglijk of zelfstandig worden gebruikt. Beide delen van het woord worden verbogen. enkelvoud
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e 4e 3e 2e
derselbe denselben demselben desselben
dieselbe dieselbe derselben derselben
dasselbe dasselbe demselben desselben
dieselben dieselben denselben derselben
naamval naamval naamval naamval
Ich habe dasselbe Gefühl wie du. Er hört immer dieselben CDs.
Ik heb hetzelfde gevoel als jij. Hij luistert altijd naar dezelfde cd's.
Einer, keiner Einer, eine, ein(e)s betekent een (van een aantal personen of zaken) of iemand. Het heeft alleen vormen voor het enkelvoud. In het meervoud wordt welche gebruikt. ▶ Welcher, p. 29 Keiner, keine, kein(e)s betekent geen (van een aantal personen of zaken) of niemand. De vormen van einer en keiner worden alleen zelfstandig gebruikt. ▶ Hoofdstuk 2 voor kein als ontkennend lidwoord enkelvoud 1e naamval 4e naamval 3e naamval 2e naamval
32
mannelijk (k)einer (k)einen (k)einem (k)eines
vrouwelijk (k)eine (k)eine (k)einer (k)einer
onzijdig (k)ein(e)s (k)ein(e)s (k)einem (k)eines
meervoud keine keine keinen keine
Ist da einer? Is daar iemand? Ich verließ die Party schnell, denn Ik verliet het feest snel, want ik kende ich kannte dort keinen. er niemand. Irgendein, irgendeiner, irgendein(e)s een of ander, een willekeurig(e) kan bijvoeglijk of zelfstandig worden gebruikt. Voor het meervoud wordt irgendwelche gebruikt. Hole irgendein Brot. Irgendeiner war da. Habt ihr irgendwelche Fragen?
Haal eens een brood, het maakt niet uit wat. Er was een of ander iemand. Hebben jullie misschien vragen?
Einiger Einiger, einige, einiges enig(e), enkel(e), iets wordt bijvoeglijk of zelfstandig gebruikt. Het heeft de uitgangen van het bepaald lidwoord der, die, das. Es gab einige Probleme. Er waren enkele problemen. Einige meiner Freunde studieren. Een paar van mijn vrienden studeren. Wir haben einiges zusammen erlebt. We hebben wel iets samen beleefd. Jeder Jeder, jede, jedes elk(e), ieder(e) heeft alleen vormen voor het enkelvoud, met de uitgangen van het bepaald lidwoord der, die, das. Het kan bijvoeglijk of zelfstandig worden gebruikt. Jedes Kind isst gern Schokolade. Jeder von uns weiß das.
Elk kind eet graag chocola. Ieder van ons weet dat.
Jemand, niemand Jemand iemand en niemand niemand worden alleen zelfstandig gebruikt. Ze kunnen de volgende uitgangen hebben: 1e 4e 3e 2e
naamval naamval naamval naamval
jemand jemand(en) jemand(em) jemand(e)s
niemand niemand(en) niemand(em) niemand(e)s
Jemand muss ihn verraten haben. Iemand moet hem verraden hebben. Ich habe es niemand(em) erzahlt. Ik heb het aan niemand verteld. Er hat niemand(e)s Vertrauen. Hij heeft niemands vertrouwen. Mancher Mancher, manche, manches betekent menig(e) of sommig(e). Het kan bijvoeglijk of zelfstandig worden gebruikt en heeft de uitgangen van het bepaald lidwoord der, die, das. Manche Leute lernen es nie. Sommige mensen leren het nooit. Manche lernen schnell, andere nicht. Sommigen leren snel, anderen niet. Das ist schon manchem passiert. Dat is al menigeen overkomen.
33
Mehrere Mehrere betekent meerdere, verscheidene. Het kan bijvoeglijk of zelfstandig worden gebruikt, alleen in het meervoud. Het heeft de uitgangen van het bepaald lidwoord. Es gab auch Familien mit mehreren kleinen Kindern. Mehrere der Wohnungen sind beschädigt.
Er waren ook gezinnen met meerdere kleine kinderen. Verscheidene van de woningen zijn beschadigd.
Solcher Solcher, solche, solches zulk(e) kan bijvoeglijk of zelfstandig worden gebruikt. Het wordt verbogen als het aanwijzend voornaamwoord dieser, diese, dieses, maar de uitgang van de 2e naamval mannelijk en onzijdig kan in plaats van -es ook -en zijn vóór een zelfstandig naamwoord met de uitgang -(e)s. enkelvoud
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e 4e 3e 2e
solcher solchen solchem solches solchen Rates
solche solche solcher solcher
solches solches solchem solches solchen Glückes
solche solche solchen solcher
naamval naamval naamval naamval
Solches Glück kommt selten vor. Zulk geluk komt zelden voor. Solche verrückten Ideen kann nur Zulke gekke ideeën kan alleen jouw zus deine Schwester haben. hebben. Welcher Het onbepaald voornaamwoord welcher, welche, welches wordt alleen zelfstandig gebruikt. Het wordt verbogen als het bepaald lidwoord. De betekenis van het enkelvoud is een beetje, wat, van het meervoud enkele, een paar. Ich möchte noch Wein. Hast du Ik wil nog wijn. Heb jij nog wat? noch welchen? Ich habe keine Gläser mehr. Hast Ik heb geen glazen meer. Heb jij er nog du noch welche? een paar?
34