Voorbereiding Heilig Avondmaal Hervormde Gemeente te Broek op Langedijk
…… en ete alzo
Meditaties voor de week van voorbereiding voor het Heilig Avondmaal
Deel 4 Opgesteld door Ds. N. Noorlander Ds. J. Holtslag
Zondag 19 juni 2011
2
Woord vooraf De week van voorbereiding voor de bediening van het Heilig Avondmaal. We weten allemaal wat dat betekent, alleen, wat houdt die voorbereiding dan eigenlijk in? Hoe doe je dat; je voorbereiding? Ja, een mens beproeve zichzelf, maar wat houdt dat in? We hopen dat deze vraag u bezighoudt. Collega ds. Holtslag uit Vollenhoven en ik hebben geprobeerd hier een antwoord op te vinden. We hopen in de loop van de tijd met een dagboekje te komen met meditaties voor de week van voorbereiding. Acht meditaties, te beginnen met de zondag van de voorbereiding, eindigend op de zondag van de bediening en dankzegging. Het geheel zal voor acht voorbereidingsweken zijn, dus voor twee jaar. Hierbij vindt u de derde week. We hopen dat we daarmee in een behoefte voorzien en staan altijd open voor op- of aanmerkingen. Zegveld Ds. N. Noorlander
3
Zondag Lezen: Psalm 130 Op deze zondag heeft het eerste gedeelte van het Avondmaalsformulier geklonken omdat, zo de Heere wil, volgende week zondag het Heilig Avondmaal bediend mag worden. Over het algemeen wordt de voorbereidingsdienst ook aangekondigd in het kerkblad, dus het overviel ons niet. Opnieuw hoorden we de prachtige woorden van de instelling die de Heiland Zelf gesproken heeft “in de nacht, in welke Hij verraden werd”. Maar er werd ook gesproken over “zichzelf beproeven” en daar hebben we de week van voorbereiding voor. In deze voorbereidingsweek lezen we Psalm 130. Deze Psalm hoort, evenals de Psalmen 120 tot en met 134, tot de “Liederen Hammaälôth”. Het zijn pelgrimsliederen, liederen voor onderweg, onderweg naar Jeruzalem. Zoals ons wel bekend zal zijn, reisde de vrome Jood als het ook maar enigszins mogelijk was naar Jeruzalem om daar één van de feesten te vieren; Loofhuttenfeest, Pascha, Pinksteren of Poerimfeest. Dat was soms een hele onderneming. De twaalfjarige Jezus reisde met Zijn aardse ouders van Nazareth in Galiléa naar Jeruzalem (Lukas 2 : 39 – 51) dat was een reis van ongeveer drie dagen en het ging natuurlijk lopend, maar ze hadden het er graag voor over. En onderweg werd gezongen: “Liederen Hammaälôth”. Deze liederen voor onderweg worden ook wel liederen van de opgang genoemd. “Hammaälôth” kan ook met „trappen‟ vertaald worden of „opgang‟. Dat had te maken met de ligging van Jeruzalem. Jeruzalem was gebouwd op bergen. Het lag dus in de hoogte, om er te komen moest je klimmen. Dat kon best wel zwaar zijn zo aan het eind van de reis. Er wordt vaak gesproken over “opgaan” naar Jeruzalem. Psalm 130 begint met de woorden: “Uit de diepte”. Zijn wij niet allen pelgrimsreizigers hier beneden, op weg naar het hemels Jeruzalem? Op die weg bevinden zich ook de avondmaalsbedieningen. Hoe ervaren we dat? Is het een oase in de woestijn of zien we er tegenop? In deze week van voorbereiding hopen we daarover na te denken.
4
Maandag Lezen: Psalm 121 Uit de diepte… Uit de diepte roep ik. We mogen hier in de eerste plaats denken aan de diepte van het dal. Als de pelgrim na een lange, vermoeiende reis bij Jeruzalem komt dan ziet hij de heilige stad liggen op de bergen. Die bergen moeten eerst beklommen worden voor er gezongen kan worden: „Jeruzalem, dat ik bemin, wij treden uwe poorten in‟ (Psalm 122). Trouwens, ook Psalm 121 spreekt van bergen, van hoogte; Ik hef mijn ogen op naar de bergen…. En tenslotte noemen we ook Psalm 125, ook een lied Hammaälôth; ‟”rondom Jeruzalem zijn bergen”. Uit de diepte roep ik. Er zijn synagogen waar voor het spreekgestoelte een lager gedeelte is (een soort „zitkuil‟) waar de rebbe, de voorganger, gaat staan als de 130e Psalm wordt gelezen, gereciteerd. Uit de diepte roep ik, letterlijk. Beneden vandaan. Dit roepen is een roepen tot God. Uit de diepte roep ik tot U, o Heere! In Jeruzalem, op de bergen, op de berg des Heeren, staat de tempel, dáár woont Hijzelf. Het roepen van de pelgrim is het roepen tot de Heere, Die tussen de Cherubim woont, Die het Zelf gezegd heeft: Roep Mij aan in de dag der benauwdheid. Tot wie zouden we beter kunnen roepen dan tot God? Wat zoeken wij het toch nog vaak bij mensen; die eens vragen, bij hem eens proberen, hij zal het toch wel weten. Ach, zoudt g‟ uw hoop op mensen bouwen? Wij storten tranen als wij mensen missen, En voelen dan daaronder grote eenzaamheid. Beseffen niet hoezeer wij ons vergissen; Is dan de Heere niet tot hulp bereid? Uit de diepte roep ik tot U. Bij wie kunnen we het beter zoeken, ook in de week van voorbereiding? Als we de voorbereiding serieus nemen dan zal het ons niet onbewogen laten. Er zijn veel gedachten en ideeën over de invulling van deze week. De één weet er dit over te zeggen, een ander vindt eigenlijk…. Laten we het bij de Heere zoeken, of Hij Zijn licht en waarheid zenden wil. En dan geeft het formulier ons goede aanwijzingen, maar dan wel het héle formulier en niet alleen de woorden: “die eet en drinkt zichzelf een oordeel” of “het avondmaal dat Christus alleen voor Zijn gelovigen heeft ingesteld”, maar ook: “…omdat wij ons leven buiten onszelf in Christus Jezus zoeken”.
5
Dinsdag Lezen: Psalm 34 Uit diepte van ellende, Roep ik met mond en hart. Eerlijkheidshalve moet gezegd worden dat de berijming van Psalm 130 niet in overeenstemming is met de tekst uit “Het boek der Psalmen”. Het woord “ellende” komt er niet in voor. We moeten hierbij bedenken dat deze Psalm gemaakt is in de tijd van Nehemia, toen er al tweemaal een groep Joden uit Babel was teruggekeerd naar Judea waar een begin gemaakt was met de herbouw van stad en tempel. Door tussenkomst en tegenwerking van de Samaritanen was de herbouw stil komen te liggen. Zie hierover Nehemia 1 : 3; dat was de ellendige situatie toen deze Psalm gemaakt werd. Bij de berijming is dit woord “ellende” voor het eerst gebruikt. Pas veel later is deze Psalm toegevoegd aan de bundel “Hammaälôth”, liederen voor onderweg. Natuurlijk is de reis naar Jeruzalem zwaar en natuurlijk zijn de laatste loodjes (de bergen rondom de Heilige Stad) het zwaarst, maar om dan van “ellende” te spreken gaat misschien wat ver. “Uit de diepte” is voor pelgrims het meest toepasselijk. Het woord “ellende” uit de berijming heeft vooral betrekking op de geestelijke nood. De nood van de kennis van de zonde, die genoemd wordt in het formulier als het gaat om de juiste voorbereiding op de bediening van het Heilig Avondmaal. Ten eerste laat ieder bij zichzelf zijn zonde en vervloeking overdenken, of, zoals het doopformulier het zegt, dat wij mensen zijn op wie de toorn van God rust. Bij de doopvragen wordt er zelfs gezegd dat wij aan allerhande ellende, zelfs aan de verdoemenis onderworpen zijn. Dat is de “diepte van ellende”, waar het uiteindelijk om gaat in Psalm 130. En toch wordt deze Psalm die “Dé Profundis” genoemd wordt, dat betekent: uit de diepte, door velen als een parel aangeduid en wel een parel van verlossing. De dichter zou dit kostelijke juweel waarschijnlijk nooit gevonden hebben, als hij niet in de diepte was geweest. Parels worden in de diepte gevonden. Parels glanzen in het donker het mooist. Er gaat een licht op uit de diepte van ellende. Dat is het licht van de laatste woorden van dit eerste vers van deze Psalm. Uit de diepten roep ik tot U, o Heere. Zal Hij, Die de jonge raven hoort, zulk roepen niet horen?
6
Woensdag Lezen: Psalm 6 Vergeving van zonden. Psalm 130 is een beurtzang. We stellen ons voor een (tempel)koor en een voorzanger, de “opperzangmeester”. Het koor zong de eerste twee verzen van deze Psalm, de voorzanger de verzen 3 en 4, waarna het koor weer inviel. Het koor, de gemeente, zingt: Heere! Hoor naar mijn stem, laat Uw oren opmerkende zijn. Wil naar mijn smeekstem horen, merk op mijn jammerklacht. Dan komt de voorzanger aan de beurt, hij gaat zeggen wat dat nu eigenlijk inhoudt, die diepte van ellende. Wat is de uiteindelijke betekenis van de ellende? Waar gaat het om? De ongerechtigheden, mijn overtredingen, mijn zonden. Als wij onszelf gaan zien zoals de heilige God ons ziet. Hij Die ons kent zoals wij zijn. Die ons ziet en dóórziet, ons hart kent, ons doen en laten, onze handel en wandel, ons spreken en zwijgen, want: geen woord is nog mijn tong ontgleden, of Gij, Gij weet alreeds mijn reden. Dan zal onze ellende ervaren worden en dan zal er een roepen zijn vanuit de ellende, dan beseffen we dat we niet kunnen bestaan voor Gods aangezicht: ach, wie zal bestaan? Maar….! Maar, een mooi woord, een rijk woord, puur Evangelie. Niet ons “maar”, want wij gebruiken dat nogal eens om iets goed te praten. “Dat was fout, máár… ik bedoelde het goed”. “Dat had ik niet moeten doen, máár het waren de omstandigheden”. “ Ik had m‟n mond moeten houden, máár als je wist wat hij gezegd heeft”. Het “maar” uit Psalm 130 is een ander maar. Het is een tegenstelling. Het is een mogelijkheid, waar eigenlijk geen mogelijkheid kan zijn. Ik ben in de diepte van de ellende vanwege de zondenlast die ik dagelijks groter maak. Onmogelijk om daar onderuit te komen, want God zal de zonde niet ongestraft laten… maar. Maar nee, daar is vergeving!Ook dat mogen we overdenken in de week van voorbereiding. De gewisse beloften van God overdenken dat mij al mijn zonden alleen om het lijden en sterven van Jezus Christus vergeven zijn.
7
Donderdag
Lezen: Psalm 32
Vergeven! Een heel bijzonder woord, dat woord vergeven. Wij denken bij het woord vergeven vaak aan: niet meer aan denken. Het is over en uit. We doen net of er niets aan de hand is. Maar zou dat niet meer de betekenis hebben van “vergeten”, terwijl wij ondertussen wel denken: ik zal het je vergeven, maar vergeten kan ik het niet. Het echte Bijbelse woord vergeven is iets anders. We moeten het woord heel letterlijk nemen en dan gaat het om vergeven, aan een ander geven. Ja, we mogen hier zeggen: aan de Ander geven en daarmee zijn we in het hart van het Evangelie. De vergeving van de zonden. God ziet de zonden niet door de vingers. De Bijbel geeft op vele manieren aan dat God de zonden serieus neemt, al denken we alleen maar aan de woorden: De ziel die zondigt zal sterven. God kan en wil de zonden niet ongestraft laten, eer Hij die ongestraft liet blijven heeft Hij de straf ervoor (doopformulier) door de bittere en smadelijke kruisdood voltrokken aan Zijn eigen lieve Zoon. Het plaatsvervangend lijden en sterven van onze Heere Jezus Christus. Als wij het Avondmaalsformulier lezen, valt het ons op hoe vaak er gesproken wordt over zonden en vergeving van zonden. Dat is eigenlijk vanzelfsprekend, want juist voor de zonde van het ganse menselijke geslacht heeft de Here Jezus geleden onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle. Dat lijden en sterven mogen we aan de avondmaalstafel gedenken, want Jezus sprak bij de instelling van het Heilig Avondmaal: “Doet dat tot Mijn gedachtenis”. Maar als wij bidden: “Vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren”, betekent de vergeving van onze zonden door het dierbaar bloed van onze Heere en Heiland óók dat wij onze naaste te vergeven hebben, of zoals het formulier dat noemt; alle vijandschap haat en afgunst afleggen en zonder enig huichelen een ernstig voornemen hebben voortaan in waarachtige liefde en eensgezindheid met onze naaste te leven. Bij de waarachtige zelfbeproeving gaat het niet alleen om onze verhouding tot God, maar onze naaste valt er niet buiten. Naast de verticale lijn is er ook een horizontale. We weten wel dat dit laatste vooral genoemd wordt bij de dankbaarheid, maar de waarachtige zelfbeproeving bestaat niet alleen maar uit het overdenken van onze zonden, maar ook uit het onderzoeken van ons hart of we de gewisse beloften van God geloven dat al onze zonden om het lijden en sterven van Jezus Christus vergeven zijn, en óók de waarachtige gezindheid om in liefde met onze naaste te leven. Deze drie. Alle drie.
8
Vrijdag Lezen: Hebreeën 6:9-20 Hoop. Ik hoop maar dat het morgen mooi weer is. Ik hoop maar dat ik geslaagd ben voor dat examen. Zou je er ook bij kunnen zijn? Ik hoop het wel. Als wij iets hopen dan willen we iets graag. Het is meer een wens dan een zekerheid. Ik wil het graag, ik hoop het. Het Bijbels hopen is juist het tegenovergestelde; het is een vastheid, een zekerheid. Niet voor niets wordt de hoop vergeleken met een anker. Wat is er vaster, steviger dan een anker? Een anker houdt het grootste schip op z‟n plaats. De twee armen van een anker worden in de Hebreeënbrief genoemd: twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God zou liegen. God kan niet liegen, wat God zegt is ja en amen. En “Amen” betekent: het zal waar en zeker zijn. Zou God iets zeggen en niet doen? Hij is geen mens dat Hij liegen zou. Zijn Woord is volkomen betrouwbaar. Het verbaast ons elke keer weer hoeveel Bijbelwoorden er (letterlijk) in het formulier worden aangehaald. In Psalm 130 lezen we: Ik hoop op Zijn Woord (: 5b). Dat is hopen op een vaste grond, “vaste grond van mijn behoud”. Omdat het ingaat in het binnenste van het voorhangsel. Dat betekent dat het anker van ons geloof zijn vastheid en houvast vindt achter het voorhangsel; het voorhangel dat scheiding maakt tussen het Heilige en het Heilige der Heilige. In dat achterste gedeelte van de tempel woont God tussen de engelen die het deksel van de ark van het verbond sieren, het verzoendeksel. Daar mocht één maal per jaar, op grote verzoendag, de hogepriester komen om het bloed te sprenkelen. Daarom wordt de Heere Jezus ook “Hogepriester” genoemd in Hebreeën 6. Hij is ingegaan in het Heilige der Heilige, niet zonder bloed, met Zijn eigen dierbaar bloed. Zijn lichaam is gebroken, Zijn bloed is vergoten tot een volkomen verzoening van al onze zonden. “Al onze zonden”, daar mogen we niet zomaar aan voorbij gaan, maar dat hoeft ook niet het enige te zijn, want we mogen ook Zijn dood gedenken. Daarnaast kan en mag de dankbaarheid niet ontbreken. Zo bereiden wij ons voor om aanstaande zondag des Heeren dood te gedenken. En is dat nu ook voor mij? Psalm 130 spreekt dan van: “Ik hoop op Zijn Woord”. Die hoop is vast, zo vast als een anker. Het Woord mag een vaste bodem zijn. Zoudt g‟ uw hoop op mensen bouwen, waar men nimmer heil bij vindt? Wat verwacht ik, o Heere, mijn hoop is op U. En die hoop doet alle leed verzachten. Komt, reisgenoten, ‟t hoofd omhoog.
9
Zaterdag Lezen: Jesaja 54:1-8 Wachters op de morgen. Wat kunnen slapeloze nachten toch lang duren. Er kunnen zoveel vragen en zorgen zijn dat we de slaap niet kunnen vatten. Dan zien we er naar uit dat het weer licht gaat worden, dat de dag weer begint. Het verlangen naar de morgen is in Psalm 130 een ander wachten. Er wordt gesproken over “wachters”. Hier worden bedoeld de wachters op de muren van de stad. Zij houden de wacht als de stad slaapt. Het gaat hier om de wachters van de derde nachtwake. Dat is van drie uur ‟s tot zes uur in de morgen. Zij kijken naar de lucht die in het oosten licht begint te kleuren. Als de dag aanbreekt, worden ze afgelost en kunnen ze gaan slapen. Wachters op de morgen, het wordt twee maal gezegd om het verlangen nog eens extra te onderstrepen, ja zelfs méér dan wachters op de morgen. Welk wachten wordt hier bedoeld? Mijn ziel wacht op de Heere! Wat kan de Heere soms ver weg zijn. Nee, we moeten zeggen: wat kan de Heere soms ver weg líjken. We hebben in Jesaja gelezen dat de Heere zegt: “Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten…..”. Het kan wel eens nodig zijn dat de Heere ons een ogenblik verlaat, om ons te beproeven, omdat wij het misschien wel te vanzelfsprekend vinden dat de Heere bij ons is, om ons te laten merken wat en hoe we zijn zonder Hem. Maar als Hij ons, om welke reden dan ook (voor een ogenblik) verlaat; Hij laat ons niet in de steek. Want “met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij over u ontfermen”. Wat een troost, wat een bemoediging! Maar ondertussen blijven de nachten lang. Mijn ziel vol angst en zorgen, wacht sterker op de Heer‟, Dan wachters op de morgen, de morgen, ach wanneer. Kennen we dat wachten? Houdt het zoeken naar de Heere ons wel eens uit de slaap? Het zijn niet de slechtste uren. En in verband met deze week van voorbereiding? Liggen we er wakker van? Morgen is het zondag en morgen zal de tafel gereed staan. Avondmaalszondag! Weten we nu al dat we toch niet gaan? Dat we gewoon thuis blijven? Dan verhinderen we de Heilige Geest in ons te werken. Dan onttrekken we ons aan de opzoekende liefde van God, dan nemen we de opdracht van de Heere Jezus: “Doet dat tot Mijn gedachtenis”, niet serieus. Dan gaan we de weg van de minste weerstand. Morgen is het zondag en morgen zal de tafel gereed staan. Houdt het ons bezig, houdt het ons uit de slaap? Israël hope op de Heere ( ) en Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheid. Dan mogen we zingen: „k Zal Zijn lof zelfs in de nacht, Zingen daar ik Hem verwacht.
10
Zondag
Lezen: Psalm 134
Loven. Nadat we in de voorbereidingsweek hebben gelezen uit de 130e Psalm, lezen we vandaag de laatste van de liederen Hammaälôth, de bekende Psalm 134, die vooral gezongen wordt in onze bijzondere diensten: de verzen 2 en 3 in huwelijksdiensten en vers 3 bij de Heilige Doop, bevestiging van ambtsdragers en lidmaten. 'Dat 's Heeren zegen op u daal‟. In het geheel van de pelgrimsliederen zouden we dit een afscheidslied kunnen noemen. Het feest in Jeruzalem is voorbij, de pelgrims gaan terug naar huis. De priesters blijven in de tempel achter, “gij knechten des Heeren! Gij, die elke nacht in het huis des Heeren staat”, (gij, die des nachts Zijn huis bewaakt) de feestgangers gaan terug naar hun dagelijkse bezigheden. De lange, vermoeiende reis naar huis ligt voor hen, maar: “De Heere zegene u uit Sion”. Zij krijgen de zegen mee. Zij gaan, evenals wij als we de kerk uitgaan, gezegend naar huis. We kunnen de vergelijking doortrekken; het was, naar wij hopen, goed in Gods huis. We mochten het gebroken brood en de vergoten wijn proeven. Of, we mochten in ieder geval zíen dat het brood gebroken werd en de wijn vergoten. “Zo is Mijn lichaam gebroken” heeft de Heiland gesproken, voor u, voor jou.Morgen is het weer maandag, het werk, de studie, de gewone gang van zaken wacht ons weer. Hoe gaan we naar huis? Hoe gaan we de week weer in? Daar gaan de pelgrims. “Heft uwe handen op naar het heiligdom”, wij zouden ook kunnen zeggen: kijk nog eens om, denk nog eens terug. “…..en looft de Heere!” Zo‟n 125 maal worden wij in het boek der Psalmen opgeroepen om de Heere te loven. Zouden wij aan die oproep geen gehoor geven? Of is er niets te loven? Loven is niet jubelen en juichen omdat we het zo goed voor elkaar hebben; loven is de Heere grootmaken omdat Hij zo goed voor ons is. De Israëlieten hadden het soms best wel zwaar op weg naar huis. Hoe is dat bij ons? Het zal echt niet altijd gemakkelijk zijn na de Avondmaalsbediening, de boze zal ons zeker niet met rust laten. De twijfel zal ook niet ontbreken. Maar de Heere zegene u uit Sion. Zijn zegen gaat met ons mee en wie de zegen van de Heere ontvangt, zal gezegend zijn. Dan mogen we de woorden uit de dankzegging over nemen: Loof de Heere mijn ziel en vergeet geen van Zijn weldaden. Zo kunnen we verder; van Avondmaal tot Avondmaal. Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort. U ook? Tenslotte nog dit: de onderliggende gedachte van het Hebreeuwse woord loven is: geluid maken. Is er nog iets te horen na het Heilig Avondmaal? En gij mijn ziel, looft gij Hem bovenal!
11