Voor Van Datum Onderwerp Bron
: Seniorenraad Arnhem : İdris Sancak : 5 september 2014 : Turkse oudere Arnhemmers : Movisie, NOOM, Spectrum
De Wmo is een participatiewet. Deze wet heeft als uitgangspunt dat mensen zoveel mogelijk zelf hun problemen oplossen en hulp organiseren, zo nodig met hulp van familie of vrienden. Als dit niet mogelijk is kan de hulp van de gemeente worden ingeroepen. Voor sommige groepen burgers is het moeilijk om deze eigen verantwoordelijkheid te dragen. Zij hebben soms onvoldoende vaardigheden, kennis en sociale contacten om de (professionele) hulp te organiseren die zij nodig hebben. Gemeenten hebben echter de plicht om zich ervan te vergewissen dat ook de belangen en behoeften van de ingezetenen die niet voor zichzelf opkomen, worden betrokken in het beleid (Wmo, artikel 11). Met andere woorden, gemeenten moet weten wat de belangen en behoeften zijn van de kwetsbare burgers in hun gemeenten, zoals vluchtelingen en oudere migranten De Wmo en oudere migranten Op dit moment zijn de meeste allochtone ouderen nog tussen de 55 en 65 jaar, maar in de toekomst zal het aantal 65-plussers en 75-plussers stijgen. In absolute zin vertienvoudigt het aantal migranten ouder dan 65 van nog geen 50.000 nu naar bijna een half miljoen in 2050. Ook in relatieve zin stijgt hun aandeel, van ruim 2% in de totale groep 65-plussers nu naar bijna 5% in 2020 en 12% in 2050. Hierdoor zal het beroep op (gezondheids) zorgvoorzieningen toenemen, in het bijzonder in de grote steden waar de meeste allochtone ouderen wonen (*1). Deze groep ouderen is zeer divers en verkeert voor een belangrijk deel nog in een emancipatiefase. Om deze groeiende groep uit hun eigen kring te halen en midden in de maatschappij te zetten, is het belangrijk dat ze ten volle meedoet aan alles wat de samenleving te bieden heeft. Oudere migranten verkeren in dezelfde situatie als de autochtone ouderen voor wat betreft beperkingen voor zelfstandig functioneren. Hun beperkte beheersing van het Nederlands is echter een extra complicerende factor omdat die de communicatie met mensen van buiten de eigen familie sterk bemoeilijkt. Nieuwe kennis verwerven mensen uit deze doelgroepen via mondelinge overdracht door vertrouwde personen. Deze eigen kring beschikt niet de actuele informatie, de meesten volgen niet de maatschappelijke ontwikkelingen en is niet zo nauw betrokken bij de Wmo proces. Instellingen hebben in het algemeen nog geen werkbare manier gevonden om deze groepen te informeren en voor te lichten op een wijze die bij deze doelgroepen past. Deze ouderen behoren relatief vaak tot de groep die zich terugtrekt uit het maatschappelijk leven. Daar bovenop worden allochtone ouderen ook geconfronteerd met een aantal specifieke problemen. Zo hebben oudere migranten vaak een onvolledige AOW en pensioen opgebouwd waardoor hun inkomenspositie kwetsbaar is. Daarnaast hebben ze specifieke gezondheids- en welzijnsproblemen en hebben de meeste een schrikbarend laag opleidingsniveau. De financiële positie van veel allochtone wijkt daarmee sterk af van die van autochtone ouderen en is relatief slecht. Alarmerend is het gegeven dat armoede onder allochtone ouderen zeven keer zo vaak voorkomt als bij autochtone ouderen (*2). De deelname van oudere migranten aan de samenleving wordt door deze factoren sterk bemoeilijkt. Binnen de beleidskaders van de Wmo is het bevorderen van de maatschappelijke participatie van de allochtone ouderen echter nog teveel onderbelicht gebleven. __________________________________________________________________________________________ * 1 Schellingerhout SCP 2004 * 2 Mertens Tijdschrift over ouder worden en maatschappij 2008
Van de negen prestatievelden van de Wmo zijn er vijf waarop in het bijzonder specifieke aandacht voor allochtone ouderen gewenst is. Dit zijn achtereenvolgens: sociale samenhang en leefbaarheid, informatie en advies, mantelzorg en vrijwilligerswerk, het verlenen van individuele voorzieningen aan mensen met beperkingen en het bevorderen van deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem. De participatie van allochtone ouderen op de hierboven omschreven prestatievelden blijft achter, het lokale Wmo-aanbod sluit veelal niet aan bij hun leefwereld en het maatschappelijke middenveld op het gebied van zorg en welzijn is onvoldoende toegerust, zowel in personeel, instrumenteel als organisatorisch opzicht. Terwijl juist gerichte maatregelen nodig zijn om hen te stimuleren tot blijvend maatschappelijk participeren (*3). Voor zowel gemeenten als zorg- en welzijnsinstellingen is het belangrijk om te weten welke methoden en voorzieningen ertoe doen als het gaat om het bevorderen van de maatschappelijke participatie van kwetsbare burgers zoals oudere migranten. Met de komst van de Wmo is namelijk de verantwoordelijkheid hiervan voor een groot deel bij de gemeenten komen te liggen. Met name de drie prestatievelden sociale samenhang en leefbaarheid, informatie en advies, en mantelzorg en vrijwilligerswerk zijn hier relevant. Maatschappelijke participatie en oudere migranten Maatschappelijke participatie behelst de deelname van (alle groepen) burgers aan de samenleving, zoals het hebben van werk, volgen van onderwijs en betrokken zijn bij leefbaarheid van de eigen omgeving. Het actief deelnemen in maatschappelijke organisaties waarbij men zich, onbetaald, vanuit betrokkenheid inzet voor anderen, voor de maatschappij of een groep in de samenleving is een voorbeeld van maatschappelijke participatie. Zelfstandig kunnen functioneren in het dagelijks leven of het creëren van een ontmoetingsruimte voor de eigen groep om onderlinge sociale contacten te stimuleren. Participatie (en integratie) zijn begrippen die in de ouderensector een specifieke inhoud hebben gekregen. Als ze domineren in de doelstellingen van de organisatie dan is er het risico dat de organisatie voorbij gaat aan de behoeften waaraan eerst voldaan moet zijn. De wensen en behoeften van allochtone ouderen moeten dan ook eerst in kaart worden gebracht en zij moeten vervolgens betrokken worden bij de realisatie van het aanbod waar zij behoefte aan hebben, stelt Nelissen (Forum – Utrecht 2000). (*4) Zij meent dat het ontwikkelen van passend aanbod voorrang heeft boven het streven om ouderen te laten participeren in overlegstructuren, en boven het bevorderen van de integratie van allochtone ouderen in de wereld van de autochtone ouderen. Zelfredzaamheid is belangrijk om te kunnen overleven. Hierbij valt te denken aan een grotere toegankelijkheid en interculturalisatie van Nederlandse instellingen (fase 1) die voor ouderen belangrijk zijn en informatie in de eigen taal over belangrijke voorzieningen. Bij fase 2 horen zaken als een centrum voor ontmoeting in de eigen kring, een eigen (plek in het) verzorgingshuis en een zinvolle dagbesteding. Met andere woorden: het mogelijk maken en stimuleren van de onderlinge contacten en ontmoetingen binnen de specifieke groep.
__________________________________________________________________________________________ *3 De Wild Movisie en Mertens SCP 2007 *4 Idris: Deze mensen wonen al half eeuw in Nederland !!??
Pas bij fase 3 komen interculturele activiteiten en ontmoetingen ter sprake. Oftewel: het mogelijk maken en stimuleren van de contacten en ontmoetingen buiten de eigen groep. Om de maatschappelijke participatie van allochtone ouderen te bevorderen moet rekening gehouden worden met de verschillende fasen waarin oudere migranten verkeren en met de verschillende behoeften die zij dan hebben. Zo zal een breed scala van aanbod van methoden en voorzieningen met verschillende subdoelen ontstaan dat is afgestemd op de verschillende behoeften maar die allen de maatschappelijke participatie van oudere migranten beogen te bevorderen. Tijdens een expertmeeting werd duidelijk dat de experts deze benadering van maatschappelijke participatie herkenden. “Participatie moet niet worden opgelegd aan ouderen; zij moeten zelf kunnen aangeven waar zij behoefte aan hebben.” Sommige oudere migranten hebben veeleer de behoefte om sociale isolement te doorbreken door het aangaan van contacten met ouderen uit de eigen etnische groep. Vrijwilligerswerk doen in een Nederlandse vereniging bijvoorbeeld is dan simpelweg een te grote stap. Dit betekent dat maatschappelijke participatie niet alleen moet worden opgevat als participatie buiten de eigen kring, maar dat participeren binnen de eigen groep ook een vorm van maatschappelijke participatie is. De aanwezigen benadrukten dat de bonding contacten binnen de eigen etnische groep van groot belang zijn. “Het is erg belangrijk dat allochtone ouderen zich eerst veilig voelen binnen de eigen groep, eerder kan niet verwacht worden dat zij zomaar naar buiten treden en contacten aangaan met mensen buiten de eigen groep. Vrijwilligerswerk binnen de eigen kring is dan ook net zo waardevol als vrijwilligerswerk binnen een Nederlandse organisatie.” De experts zien deze onderlinge contacten als een voorwaarde. Zij menen “dat het timuleren van contacten binnen de eigen groep de basis is van alle vormen van participatie.” Ook het Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten (NOOM) benadrukt het stimuleren van de onderlinge contacten van oudere migranten teneinde de maatschappelijke participatie te bevorderen. Het NOOM is een samenwerkingsverband van landelijke organisaties van oudere Surinamers, Turken, Marokkanen, Chinezen, Molukkers en Zuid-Europeanen. Deze organisatie is opgericht in 2007 met het doel om alle allochtone ouderen te representeren, zodat een sterke landelijke belangenbehartiging ontstaat. Het NOOM vraagt gemeenten om in het kader van de Wmo expliciet aandacht te besteden aan oudere migranten. “Het is belangrijk dat gemeenten daadwerkelijk initiatieven ondersteunen vanuit de verschillende migrantengemeenschappen om te komen tot ontmoetings-, dagopvang- en woonprojecten (*5). De behoefte is groot. Dit soort projecten nodigen ouderen uit om de deur uit te gaan, bieden dagstructuur en activeren de deelnemers. Zelforganisaties willen graag aan de slag, maar missen vaak de capaciteit om dergelijke projecten te initiëren en vorm te geven. Met enige ondersteuning zijn initiatieven mogelijk die effect hebben op het welbevinden van de oudere migranten en tegelijk een potentieel aan nieuwe vrijwilligers meebrengen. Hier liggen bij uitstek kansen voor uitbouw van de Wmo als echte participatiewet. Doelgroep Nederland Het aantal oudere migranten neemt de komende jaren flink toe. Dit maakt aandacht voor deze specifieke doelgroep des te noodzakelijker. Uit onderzoek van het SCP blijkt dat er in 2004 ruim 115.000 niet-westerse allochtone 55-plussers in Nederland waren. Surinamers, Turken, Marokkanen en Antillianen zijn de grootste vier groepen. Samen vormen zij bijna 80% van de niet-westerse allochtone ouderen die in Nederland wonen. De ruim 115.000 nietwesterse allochtone 55-plussers vormen samen bijna 3% van alle 55-plussers.
__________________________________________________________________________________________ *5 NOOM een keer uitnodigen om de mogelijkheden te bespreken?
Het gaat om een nog kleine groep die snel groter zal worden: in 2020 zullen er 350.000 allochtone ouderen zijn, die samen ruim 6% van de ouderen vertegenwoordigen. De groep 55-plussers onder de allochtone bevolking die de komende jaren zal toenemen heeft een relatief groot risico om in een sociaal isolement te komen. Deze groep zal namelijk de komende jaren met pensioen gaan. Dit betekent dat hun inkomen zal afnemen en daarmee ook hun mogelijkheden om deel te nemen aan de maatschappij (Schellingerhout 2004b). De Surinaamse ouderen vormen de grootste groep niet-westerse allochtone 55-plussers (32.614 in 2003), gevolgd door de Turken (26.164), Marokkanen (22.953) en de Antillianen (9162). De Molukkers vormen een aanzienlijk kleinere groep met naar schatting tussen de 3500 en 5600 ouderen. De Surinaamse en Molukse groepen tellen relatief gezien de grootste aantallen 65-plussers. Het aantal oudere Turkse en Marokkaanse mannen overtreft het aantal oudere vrouwen uit die landen, bij de Antillianen, Surinamers en Molukkers zijn er meer vrouwen dan mannen. Met uitzondering van de Molukse ouderen wonen de meeste allochtone ouderen in de grote steden. Deze groepen oudere migranten kennen wat betreft gezondheid grote verschillen. De Molukse ouderen zijn over het algemeen zeer gezond, in sommige opzichten gezonder dan autochtone ouderen. Arnhemmers Aantal Arnhemmers 145.574 Totaal (100%) Aantal Allochtonen 42.518 Totaal (29.2%) Niet Westerse Allochtonen in Arnhem (17.7%) Turkse Arnhemmers 8003 (5.5%) Marokkaanse Arnhemmers 3007 (2.1%) Ned. Antillen & Arubaanse Arnhemmers 2210 (1.5%) Surinaamse Arnhemmers 3067 (2.1%) Overig niet Westers Arnhemmers 9442 (6.5%)
(Bron CBS 2010)
Turkse en Marokkaanse ouderen springen er wat gezondheid betreft negatief uit: zij hebben veel chronische aandoeningen en hebben vaak ernstige beperkingen. Ook binnen de groepen zijn er gezondheidsverschillen, bijvoorbeeld naar geslacht en naar opleidingsniveau. Beleving van ziekte en ‘hulpzoekgedrag’ hebben een culturele achtergrond, die verschilt per groep. Bij de aanpassing van zorgvoorzieningen zal dan ook steeds moeten worden gezocht naar maatwerk. Hindoestanen worden over het algemeen niet gezien als een probleemgroep, maar eerder als een succesvolle bevolkingsgroep wat betreft hun integratie in de Nederlandse samenleving (*6). In Nederland wonen naar schatting 160.000 Hindoestanen afkomstig uit Suriname. Hindoestaanse ouderen weten zich te redden in Nederland, over het algemeen beheersen ze de taal, hebben ze gewerkt en weten ze de weg naar zorgvoorzieningen. Allochtonen ouderenbeleid Het thema ouder worden in een vreemd land heeft een aantal periodes in de belangstelling gestaan. Het onderwerp dook voor het eerst in 1987 op in Nederland tijdens een conferentie van de EURAG in Noordwijkerhout. In Nederland maakten wij ons in eerste instantie vooral zorgen over een groep nietwesterse migranten, deels arbeidsmigranten en deels afkomstig uit de vroegere kolonie Suriname, die in een dreigende langdurige “achterstandssituatie” dreigen te geraken.
_________________________________________________________________________________________ *6 Choenni 2008 Hindoestaanse ouderen in Nederland.
Daar kwamen later nog ouder wordende vluchtelingen bij. De overheid onderkende op een gegeven moment het probleem dat allochtone ouderen nauwelijks bekend zijn met het Nederlandse zorgsysteem. In 1991 zei de toenmalige minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur tijdens het symposium Tussen wal en schip van het NIZW: “De afbrokkelende mantelzorg en het gebrek aan kennis over voorzieningen kunnen in de praktijk leiden tot problemen als isolement, vereenzaming, verarming en verzorgingsgebrek. Het onderwerp allochtone ouderen kwam uiteindelijk in juli 2003 voor het eerst echt op de politieke agenda toen de Voorlopige raad voor het Ouderenbeleid het advies ‘Kleur bekennen’ uitbracht. In 1994 reageerde het toenmalige Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur op dat advies met de notitie ‘Kleurrijk grijs’. Daarna volgde een eerste golf met veel aandacht in de vorm van publicaties en methodiekontwikkeling. De beleidslijn van het ministerie was; algemeen beleid waar mogelijk, specifiek of categoriaal waar nodig. Na enkele jaren zwakte de politieke aandacht af. Het was immers maar een relatief kleine groep en echte structurele aandacht zou op termijn wel eens veel kunnen gaan kosten. In het werkveld stond de ontwikkeling echter niet helemaal stil. Daar bleef een aantal professionals zich bezig houden met het opzetten en aanbieden van voorzieningen en het ontwikkelen van methoden voor deze specifieke doelgroep zoals verderop in deze verkenning zal blijken. Sociale uitsluiting Volgens het onderzoek van het SCP naar de gezondheid en het welzijn van allochtone ouderen bleek deze groep ouderen een duidelijke risicogroep voor sociale uitsluiting te zijn als gevolg van een lage opleiding, een hoog percentage werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, een laag inkomen en een slechte beheersing van de Nederlandse taal (*7). Allochtone ouderen kampen ook relatief vaak met psychische problemen zoals vereenzaming en depressie. Overigens beperkte het SCP zich in dit onderzoek tot Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Antilliaanse en Molukse ouderen. Van de andere allochtone ouderen zijn veel minder gegevens bekend. Uit onderzoek van de stichting Bevordering Maatschappelijke Participatie (BMP) blijkt dat oudere vluchtelingen een relatief groot risico lopen om in een sociaal isolement terecht te komen. Ze hebben vaak weinig familie om zich heen en zijn bij instanties op het gebied van zorg en huisvesting nauwelijks bekend (*8). Hun mogelijkheden tot deelname aan de samenleving zijn over het algemeen gering en ze hebben vaak weinig ruimte om zich uit te drukken en aan anderen te laten zien wie ze zijn.
Arnhem, 7 augustus 2014
________________________________________________________________________________________
*7 Schellingerhout SCP 2004 *8 Moerbeek Stichting Bevordering Maatschappelijke Participatie 2002