Voor
kómen,
maar hoe?
2
‘Verslaving’ is waarschijnlijk het beste woord om het gevoel van verloren zijn, dat in onze hedendaagse maatschappij zo vaak voorkomt, duidelijk te maken. Door onze verslaving klampen we ons vast aan dingen die we beschouwen als middelen tot zelfontplooiing: rijkdom en macht , status en aanzien, overvloedige consumptie, eten en drinken, seksueel genot waarbij het eerder gaat om lust dan om liefde. We verwachten van deze dingen dat zij onze diepste behoeften zullen bevredigen, maar dat kunnen ze nooit. Zolang we echter in deze waan leven, zijn we verslaafd en dolen we rond in ‘het verre land’, op zoek naar iets wat daar nooit te vinden zal zijn. Wij krijgen een eindeloze reeks teleurstellingen te verwerken en ons verlangen naar zelfontplooiing blijft onvervuld. In deze tijd, waarin het aantal verslavingen steeds toeneemt, zijn we ver afgedwaald van ons vaderhuis. Leven in een ‘ver land’, dat is leven als een slaaf van de dingen van de wereld, met altijd die innerlijke hunkering naar vrijheid. Uit: Henri Nouwen, Eindelijk Thuis Kennis hebben over middelen is goed. Maar kun je er ook mee voorkomen dat met name jongeren drugs zullen gaan gebruiken of zelfs verslaafd zullen raken? Of komt daar meer voor kijken? Ook voor christelijke gezinnen en christelijke scholen is dit al lang geen theoretische vraag meer. Steeds meer jongeren in onze samenleving, ook van christelijke huize, komen in aanraking met bewustzijnsveranderende middelen. Sommigen experimenteren een tijdje, anderen schieten door in verslaving. Gaat het bij die laatste groep om speciale personen met bepaalde karaktertrekken? Of hadden ouders of leerkrachten al eerder moeten ingrijpen? Het zijn vragen die iedereen die zich bezighoudt met jongeren zich zou moeten stellen.
Jongerencultuur Het wordt jongeren niet makkelijk gemaakt waar het gaat om het bepalen van een eigen standpunt op het gebied van drugs. Aan de ene kant zijn daar de waarschuwende geluiden om toch vooral niet te beginnen met drugs, aan de andere kant laten bepaalde drugs- en verslavingsdeskundigen weten dat experimenteren met bewustzijnsveranderende middelen iets is dat bij de puberteit past en waar ouders en leerkrachten niet al te ongerust over moeten zijn. Ook de huidige jongerencultuur maakt het voor jongeren er niet makkelijker op. De cultuur is niet zo vast omlijnd als enkele decennia geleden. De ene trend is nog maar net populair of moet al plaatsmaken voor weer een andere trend. Binnen de cultuur, en dan met name de uitgaanscultuur, is druggebruik voor grote groepen jongeren inmiddels normaal. Er is onder jongeren sprake van een stijging van het gebruik van pillen en poeders (1). “Gekeken naar de trend over een termijn van twaalf jaar, blijkt dat nieuwe middelen meer aantrekkingskracht op jongeren hebben dan de traditionele drugs. XTC, amfetamine (speed) en paddo’s zijn populairder dan cocaïne en heroïne. Duidelijke trend is de uitbreiding van het scala aan middelen en dus van de keuzemogelijkheid. We praten hier over een groep levensgenieters, feestbeesten die als consumenten op een markt telkens hun keuze maken voor een middel. Wel is de groep alcoholdrinkers en softdruggebruikers in vergelijking met deze groep feestbeesten relatief veel groter. Als gevolg hiervan stijgt het aantal verzoeken om hulp na gebruik van softdrugs. Cannabis wordt tegenwoordig niet alleen maar recreatief gebruikt. Steeds meer jongeren komen er door in de problemen. Matig drinken is nog steeds het meest voorkomend, maar daalt wel. Het aantal stevige drinkers is echter toegenomen. Minder scholieren
3
drinken, maar degenen die drinken, drinken veel tot zeer veel.” Prof. dr. H. Rigter, directeur Trimbos-Instituut
4
De XTC-markt vervuilt, waardoor jongeren overstappen op speed en cocaïne. Een zorgwekkende ontwikkeling waar allen die jongeren een warm hart toe dragen iets tegen zouden moeten doen. Preventie dus, een handeling die tot doel heeft dat iets dat ongewenst is verhinderd wordt. Bij verslavingspreventie zou het primair moeten gaan om het voorkomen en verhoeden dat mensen drugs gaan gebruiken. Maar tegenwoordig is dat niet meer zo vanzelfsprekend. Preventie zou volgens sommigen meer moeten gaan om het begeleiden van jongeren bij de keuzen die ze maken, ook als dat betekent dat een jongere er voor kiest om drugs te gaan gebruiken. Bij veel voorlichters is tegenwoordig de gedachte: ‘dat je het doet (gebruikt) is niet erg, als je het maar veilig doet (gebruikt)’. Dat geldt sinds enige tijd voor de seksualiteit (‘safe seks’-campagne) en lijkt in deze tijd ook steeds meer te gelden voor druggebruik. “We weten dat jongeren gebruiken. Dat deden ze vroeger en dat doen ze ook nu. Dat accepteren we. Het enige dat we kunnen doen, is jongeren aanzetten om een verantwoorde keuze te maken.” drs. C. Breemer ter Stege, directeur GGD Zuid Oost Brabant Jongeren worden ook meer en meer op hun wenken bediend waar het gaat om soorten drugs. Er is inmiddels een complete markt van aanbieders en vragers. “Druggebruik heeft een vaste plaats ingenomen onder jongeren in het uitgaansleven en is van backstage naar frontstage gegaan. Van een verborgen aangelegenheid is het veel meer openbaar geworden. Druggebruik is niet een reactie
op het moderne levensgevoel maar een uiting ervan. De markt van drugs gaat zich meer en meer als een normale markt gedragen, met aanbieders, consumenten en een gedifferentieerd aanbod. De consument heeft steeds meer keuzemogelijkheden en wil die ook. De aanbieders moeten daarop goed kunnen inspelen. In zekere zin is de consument ongrijpbaarder geworden. Hij is niet in vaste categorieën in te delen. Na de Tweede Wereldoorlog is de differentiatie in jeugdcultuur gepaard gegaan met een toenemende differentiatie in druggebruik.” dr. M. van de Heuvel, Katholieke Universiteit Brabant
Verslaving voorkomen Toch zien de meeste opvoeders - ondanks alle geruststellende geluiden van de zogenaamde deskundigen - toch veel liever dat hun kind (leerling) niet met drugs gaat experimenteren. Maar kun je dat dan voorkomen? En wat moet je dan doen? Jongeren zijn op zich de meest aangewezen groep voor preventieve activiteiten. Vanzelfsprekend is het ook belangrijk dat er bij ouderen sprake is van preventie (met name op het gebied van alcohol en medicijnen) maar jongeren vormen toch de eerst aangewezen doelgroep. Het is de groep die zich in een leeftijdsfase bevindt die gekarakteriseerd wordt door grote veranderingen: de tieners. De tienerleeftijd wordt gekenmerkt door een lichamelijke en geestelijke overgangsfase van kind naar volwassene. Juist deze leeftijdscategorie staat open voor nieuwe ontwikkelingen, interesses, ideeën, andere waarden en normen. Een tijd van jeugdpuistjes en snelle brommers, van vriendjes (of vriendinnetjes) en van experimenteren, bijvoorbeeld met drugs. Een leeftijd waarin getracht wordt een eigen identiteit te ontwikkelen. In een leeftijdsfase waarin ze zo duidelijk gevormd worden, is het belangrijk dat ze over verslavende middelen goede informatie krijgen. Dat hen wordt geleerd om praktische consequenties te verbinden aan die informatie, dat wil zeggen, dat hen geleerd
5
wordt uit een scala van keuzemogelijkheden de juiste te kiezen, zodat hun vorming in goede banen geleid wordt. Ze zijn in deze leeftijdsfase nog plooibaar.
Door wie?
6
Er is geen standaardmethode waarmee preventie altijd scoort. In de achterliggende jaren is op zich al ruimschoots ervaring opgedaan met diverse manieren maar daaruit is niet een soort ‘werkt altijd’methode naar voren gekomen. Bij preventie onderscheiden we drie doelen: 1. kennisvermeerdering over het onderwerp; deze doelstelling is meestal nog wel te halen; 2. Bij de jongere (maar het geldt ook voor de oudere!) een realistische houding creëren ten aanzien van dat onderwerp, in dit geval drugs en verslaving; deze doelstelling is al een stuk lastiger te bereiken. En 3. een gedragsverandering in gunstige zin bewerkstelligen; deze doelstelling is het meest moeilijk te realiseren. Het gaat, kort gezegd, om kennis, houding en gedrag, drie doelen die nooit van elkaar losgekoppeld mogen worden. Kijkend wie er in aanmerking komen om preventie te geven, dan zijn dat toch in de allereerste plaats de ouders en de school. Ouders en verzorgers zijn de aangewezen personen om het welzijn van hun kinderen te bevorderen. Wanneer er thuis naar jongeren geluisterd wordt en zij zich geborgen weten, ontbreekt één van de grootste voedingsbodems voor verslaving. Ouders moeten op de hoogte zijn van de wereld waarin hun kinderen opgroeien, ook wat betreft drugs en andere verslavende middelen en daarover met hun kinderen het gesprek aangaan. Ze kunnen afspraken maken over middelengebruik en moeten in staat zijn problemen te signaleren. Overigens is het daarbij wel goed te bedenken dat nooit honderd procent garantie gegeven kan worden dat een kind verslavingsvrij blijft, door niemand. Er bestaan geen pasklare antwoorden of recepten. Wel kan in de opvoeding aandacht besteed worden aan het leren omgaan met verslavingsrisico’s. Het onderwijs is - naast de ouders - de aangewezen plek om kinderen goed voor te lichten.
Dat onderwijs wordt in toenemende mate geconfronteerd met gebruik en handel rond de school en met leerlingen die stoned in de klas zitten. Kennismaking en experimenten met verslavende middelen vinden meestal plaats in de schoolperiode en in veel gevallen op of bij school. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er zowel in het basis- als in het voortgezet onderwijs een groeiende interesse is voor preventieprogramma’s (2). Sommige opvoeders - of dat nu ouders of leerkrachten zijn - aarzelen nog wel eens om met kinderen over verslavende middelen te praten uit angst daarmee de nieuwsgierigheid van de jongeren juist te prikkelen. Maar zoals in zoveel andere zaken, is angst een slechte raadgever. Ouders en leerkrachten moeten over hun aarzeling heenstappen en het gesprek met de jongeren aangaan. Het mag natuurlijk nooit gebeuren dat jongeren tot de conclusie komen dat ze onvoldoende geïnformeerd waren over de risico’s van gebruik. Bovendien zullen volwassenen een aanvulling moeten kunnen geven op de (soms onware) verhalen die jongeren van hun leeftijdgenoten horen. De voorlichting over middelen moet duidelijk en eerlijk zijn. Dit impliceert dat zowel positieve als negatieve ervaringen van middelengebruik op nuchtere wijze aan bod moeten komen.
Hoe dan? De voorlichting zal afgestemd moeten zijn op het niveau van het kind. Als kinderen - vaak al op heel jonge leeftijd - met vragen komen over verslavende middelen, bijvoorbeeld tabak en alcohol, is het belangrijk daar eenvoudig, maar serieus op te reageren en op die manier duidelijk te maken dat het onderwerp bespreekbaar is. De leeftijd om uitgebreider in gesprek te gaan is afhankelijk van het moment waarop het kind op school of in zijn vriendenkring verslavende middelen tegenkomt. Dit gebeurt meestal op tien- tot twaalfjarige leeftijd. In deze leeftijdsfase kunnen volwassenen jongeren tegemoet komen in hun behoefte aan duidelijke regels, feitelijke informatie over middelen en een sterke motivatie om groepsdruk te
7
weerstaan. Die motivatie kan onder andere opgebouwd worden door de korte-termijn-gevolgen van middelengebruik te benadrukken, zoals een slechte adem en conditie door roken. Daarnaast is het zinvol met jongeren te zoeken naar methoden om groepsdruk het hoofd te kunnen bieden.
8
Ook hebben volwassenen de taak om regels te stellen en grenzen aan te geven. Juist in hun puberteit verkennen jongeren hun grenzen. Het is dan van het grootste belang dat de volwassenen beseffen verantwoordelijk te zijn voor het welzijn van jongeren én voor het welzijn van de andere leden van het gezin of de instelling. Over die grenzen moet met elkaar gepraat worden. Daardoor ontstaat betrokkenheid en wordt de bereidheid vergroot om zich er aan te houden. De onderhandelingsruimte is afhankelijk van het onderwerp. Over alcoholgebruik of uitgaanstijden valt over het algemeen te praten, maar als het gaat om uitgaansgelegenheden of druggebruik zullen er duidelijke regels gesteld moeten worden. Hetzelfde geldt overigens scholen: er moet een reglement bekend zijn waarin regels voor middelengebruik opgenomen zijn en sancties die in geval van overtreding toegepast zullen worden. Daarbij is het altijd van belang inzicht te verschaffen in de achtergrond van de gestelde regels, zodat jongeren kunnen begrijpen dat het uitgangspunt bevordering van hun welzijn is. “Ik had een aversie tegen regels. Regels stonden voor mij voor autoriteit en daar had ik behoorlijk veel moeite mee. Ook daarin had drugs een functie; drugs waren verboden en op die manier walste ik over grenzen heen.” Peter, ex-verslaafde Ouders en leerkrachten hebben - of ze zich dat nu realiseren of niet - een grote voorbeeldfunctie voor jongeren. Hun mening en hun gedrag is van grote invloed. Zo blijken kinderen die weten dat hun ouders tegen druggebruik zijn, boos zullen worden of maatre-
gelen zullen nemen als ze stoned (onder invloed van drugs) zijn, in de meeste gevallen niet te gebruiken. Onverschilligheid bij opvoeders kan bij een kind de gedachte doen postvatten dat het allemaal niet zo erg is. Opvoeders moeten het goede voorbeeld geven. Ook als het gaat om andere belangrijke zaken, zoals het omgaan met emoties. Volwassenen kunnen jongeren voorleven hoe je vreugde, verdriet of spanning kunt beleven en verwerken zonder verslavende middelen te gebruiken. Opvoeders kunnen jongeren leren om de juiste keuzen te maken. Zij moeten in staat zijn om hen de voor- en nadelen van een keuze te laten zien. Opvoeders zullen tijd en energie moeten steken in het praten met hun kinderen. Aandacht, voortkomend uit echte liefde, is cruciaal in het voorkomen van verslaving. Een kind heeft dat nodig, zeker ook pubers die toch vaak al kampen met een instabiel zelfbeeld. Praten met het kind is van het allerhoogste belang. “Betrek je kinderen bij alles. Als je niet in de kleine dingen zorgt voor een zaak van vertrouwen, balans en inzicht, leg je een voedingsbodem voor een ongezonde groei van emoties. Zelfs heel kleine kinderen vinden het fijn als je hen dingen uitlegt. Ook al begrijpen ze er niks van. Het geeft ze een vertrouwd gevoel dat je de moeite neemt om ze te betrekken in het gezin. Kinderen kunnen vaak door hele kleine dingen het gevoel krijgen: Hé, ik hoor er bij. Die kleine dingen bouwen aan een kasteel. Een kind zit vol met dat soort gevoelens. Daar moet je als ouder oog voor hebben. De pest van deze tijd is dat we allemaal zo druk zijn. We moeten zoveel. Ons werk, maar ook onze bezigheden in het evangelie moeten we heel vroom uitvoeren. We hebben ook genoeg goede motieven waarom dat allemaal moet, maar we hebben geen oog meer voor de kleine dingen. Zoiets groots als verslaving ontstaat door een gebrek aan aandacht voor kleine dingen.” Teun Stortenbeker, algemeen directeur De Hoop
9
Jongeren hebben behoefte aan duidelijkheid en aan mensen die aangeven waar de grenzen zijn, ook al zullen ze er zelf niet zo expliciet om vragen. Christenen kunnen daarin een rol spelen door voor de jongeren beschikbaar te zijn, door kritische vragen te beantwoorden, door ‘voor te leven’ en door ‘echt’ te zijn. Christen-ouders kunnen het kind bovendien met God leren praten. Als een kind leert op God te vertrouwen kan dat tijdens moeilijke perioden een wereld van verschil uitmaken. Juist voor kinderen in de puberteit kan God, met eerbied gesproken, een ‘praatpaal’ zijn.
10
“Destijds durfde ik niet om de aandacht te vragen die ik nodig had. Ik voelde me een vreemde eend in de bijt. Ik dacht altijd dat ik heel alleen was met mijn problemen, daarom meende ik door niets en niemand geholpen te kunnen worden. Ook door God niet. Als er toen iemand was geweest om mee te praten, had me dat misschien een hoop ellende bespaart.” Peter, ex-verslaafde
Verdere mogelijkheden Preventie zou aandacht moeten krijgen op alle plaatsen waar jeugd aanwezig is. Behalve aan scholen en gezinnen kan gedacht worden aan de jeugdhulpverlening, de gezondheidszorg, het jongerenwerk en de kerken. Onderzoek toont aan dat jongeren in de jeugdhulpverlening, en mogelijk ook in het jongerenwerk, een verhoogd risico lopen om een verslaving te ontwikkelen. Een uitgebreid preventiebeleid in deze sectoren is dus zeer gewenst. De gezondheidszorg (met name de eerstelijnsvoorzieningen) kan een preventieve functie vervullen door in een vroegtijdige fase middelengebruik te herkennen en daarop adequaat te reageren. Tenslotte hebben de kerken een aandeel in het onderwijzen en vormen van jongeren. Zij kunnen catechisatie- of jeugdclubavonden benutten om middelengebruik te behandelen op basis van de richtlijnen die de Bijbel geeft.
Een paar weken geleden gaf ik voorlichting aan groep acht van een basisschool. Na afloop kwam er een 11-jarig meisje naar mij toe en vertelde hoe zij thuis opgevoed wordt met alcohol. Wanneer haar ouders een glas wijn bij het eten drinken, schenkt haar vader ook een glas wijn voor zijn dochter in. Haar vader stelt haar een beloning van vijfentwintig gulden in het vooruitzicht als zij het glas helemaal leegdrinkt. Het meisje vindt wijn echter “verschikkelijk vies” en weigert ervan te drinken. Vervolgens gooit haar vader steeds een beetje wijn uit het glas en verlaagt daarbij het bedrag. Als er nog maar één slokje over is, is de beloning gezakt tot tien gulden. Met haar neus dichtgeknepen werkt het meisje het laatste slokje naar binnen “want een tientje is toch wel heel veel geld!”. Op mijn vraag waarom haar vader zo doet, antwoordde het meisje: “Ik weet het niet. Hij vindt het gewoon leuk, denk ik.” Esther Dost, preventiefunctionaris
Verslaving herkennen (3) Hoe herken je nu dat een kind aan het experimenteren is met drugs? En als dat zo is, hoe ga je er mee om? “Ik kreeg steeds meer te kampen met stemmingen. Van het ene vrolijke moment kon ik binnen luttele seconden zwaar depressief zijn. Het alles te maken met instabiliteit. Er waren periodes dat ik dagenlang treurige muziek draaide en als een soort zombie voor me uit zat te staren. Op dat moment wisten de mensen uit mijn directe omgeving totaal niet met me om te gaan. Ik doorbrak zo’n stemming ook alleen maar met gebruiken.” Marieke, ex-verslaafde Zoals we boven al schreven, is het hebben van enige basale kennis van bewustzijnsveranderende middelen een absolute voorwaarde, zeker als men in staat wil zijn om druggebruik te kunnen herkennen. Als een ouder of een leerkracht wil signaleren of een kind
11
12
gebruikt, zal hij of zij toch eerst moeten weten welke waar te nemen verschijnselen met dat gebruik samenhangen. In de eerste bijlage achterin dit boek worden van een aantal drugs aangegeven, wat de uiterlijke symptomen kunnen zijn. Wel moet bij de interpretatie van uiterlijke symptomen voor te snelle conclusies gewaakt worden. Het is namelijk zo dat bepaalde waargenomen verschijnselen voor velerlei uitleg vatbaar kunnen zijn. Dat een jongere in een jubelende of juist neerslachtige stemming zit, kan ook te maken hebben met een beginnende of beëindigde verkering. Puberteit is sowieso een tijd van grote veranderingen voor een jongere, zowel fysiek als psychisch. Voor volwassenen is het dan soms ook moeilijk om te bepalen welke veranderingen normaal zijn voor de puberteit en welke veranderingen op gebruik wijzen. Het is in ieder geval belangrijk dat nooit op één kenmerk afgegaan wordt. Pas wanneer een aantal verschijnselen tegelijk gesignaleerd wordt, kan dat een indicatie voor druggebruik zijn. Maar zelfs dan zijn er nog andere verklaringen mogelijk, zoals problemen op school, problemen met vrienden of vriendinnen en gezinsproblemen. Als een aantal verschijnselen toch wijzen op (overmatig) gebruik, zal de opvoeder zijn of haar eigen standpunt moeten bepalen over het middel en het gebruik daarvan: Wat vind ik hiervan? Wat kunnen de gevolgen zijn voor het kind, lichamelijk en geestelijk? Hoe verhoudt zich gebruik van middelen tot de regels in huis of op school? Als de opvoeder een eigen standpunt heeft ingenomen, is het altijd wijs om vervolgens de vermoedens van gebruik voor te leggen aan andere mensen die regelmatig contact hebben met de mogelijke gebruiker, bijvoorbeeld de partner of een ouder kind. Het moet dan vanzelfsprekend wel gaan om mensen, die in vertrouwen genomen kunnen worden. Pas wanneer dat gebeurd is en de eigen waarnemingen bevestigd zijn, kan een gesprek met de vermoedelijke gebruiker aangegaan worden. Doel van dit gesprek is om te bepalen of er sprake is van gebruik, in welke mate er gebruikt wordt en waarom. Voorkómen moet worden dat de vermoedelijke gebruiker dichtklapt.
Het is overigens helemaal niet vanzelfsprekend dat de persoon die als eerste de signalen van gebruik heeft gesignaleerd, ook de persoon is die het gesprek zal moeten aangaan. De persoon die met de vermoedelijke gebruiker in gesprek zal gaan, dient een vertrouwensrelatie met hem of haar te hebben. In het gesprek zal de vermoedelijke gebruiker duidelijk gemaakt moeten worden wat er gebeurt met de door hem of haar verstrekte informatie. Van het grootste belang is dat degene die met hem of haar spreekt de juiste gesprekstechnieken hanteert vanuit een basishouding die het gedrag afwijst maar niet de persoon. De toon waarop het gesprek plaatsvindt is in grote mate bepalend voor het verloop van het gesprek. Negativiteit en veroordeling in de stem moeten vermeden en juist een positieve, geruststellende toon aangehouden worden. In de houding moet openheid en betrokkenheid getoond worden, zeker geen paniek, angst, overbezorgdheid en afwijzing. Dat zou juist afstotend kunnen werken. Wel dient de houding confronterend te zijn zodat bij de vermoedelijke gebruiker bewustmaking op gang komt. Wat de inhoud van het gesprek betreft: degene die het gesprek aangaat zal daar van te voren goed over moeten nadenken. Welke stappen zullen gevolgd worden? Het is verstandig om eerst met algemene vragen te beginnen (Hoe gaat het met je? Hoe gaat het op school, thuis, met je vrienden?) om dan vervolgens te vertellen wat er aan de persoon is opgevallen. Dan kan gevraagd worden hoe dat komt. Wanneer de jongere zelf niet over drugs begint, is het goed om de eigen vermoedens naar voren te brengen, zonder het gebruik als problematisch te bestempelen. Doet de jongere het wel en geeft hij of zij het gebruik toe, kan gevraagd worden hoe hij of zij daar tegenaan kijkt en waarom hij of zij gebruikt. Vervolgens dient met de jongere gezocht te worden naar oplossingen voor de oorzaken van de verschijnselen. Het is daarbij heel belangrijk om vooral open vragen te stellen, dus vragen waarop niet met een simpel ‘ja’ of ‘nee’ geantwoord kan worden. Als het gesprek goed op gang is, kan overgegaan worden van indirecte vragen op directe vragen. Afhankelijk van de houding van de jongere en van de geldende huis-
13
14
en schoolregels, kan verder gehandeld worden. Wanneer de jongere zijn gebruik niet als problematisch ervaart, is het slechts mogelijk op de regels te wijzen en bij overtreding daarvan de sancties toe te passen. Wel kan met de jongere naar oplossingen gezocht worden om de negatieve gevolgen van het gebruik en overtreding van de regels te voorkómen. Bijvoorbeeld door alternatieven te bieden en oplossingen te zoeken voor de problemen die meestal achter druggebruik schuilgaan. Geeft de jongere aan dat hij of zij eigenlijk wil minderen of stoppen, dan kan hij of zij doorverwezen worden naar professionele hulpverlening. Maar het is ook goed mogelijk dat de gebruiker liever geholpen worden door de school en/of zijn ouders dan door een andere instelling. In dat geval is het toch raadzaam dat school en ouders door de professionele hulpverlening geadviseerd worden bij het helpen van de jongere. Toch is een dergelijke handelwijze meestal alleen zinvol wanneer er bij de school en ouders voldoende deskundigheid aanwezig is en als het gebruik nog in het beginstadium is. Nog enkele aanbevelingen: • Ga niet in discussie met jongeren als ze onder invloed van alcohol of drugs zijn; • Maak de jongere duidelijk wat de huis- of schoolregels zijn en waar uw grenzen liggen (niet onder invloed thuiskomen, in de klas zitten, aan het verkeer deelnemen etc.); • Wanneer de jongere in de problemen komt door riskant gebruik, laat dan de verantwoordelijkheid voor de gevolgen bij hem. Ga dus niet zijn problemen oplossen (bijvoorbeeld rekeningen betalen, smoezen verzinnen waarom hij te laat op school of op zijn werk is). Hierdoor kan het gebruik namelijk langer volgehouden worden. Noten (1) Er is een sterke relatie tussen muziekstijlen, uitgaansgegelegenheden en druggebruik. Op grond van de snelheid van de muziek
kunnen een aantal scenes onderscheiden worden. Hoe sneller de muziek, hoe meer pillen geslikt worden. Zo is er de gabberscene, een scene van met name jongeren tot twintig jaar. De heftigheid van de gabberhouse-muziek wordt weerspiegeld in de aard van het druggebruik: veel XTC en veel speed. Er is daarentegen weinig sprake van overmatig alcoholgebruik. Verder is er de mellowscene, waar de housemuziek minder heftig, meer melodieus is. Daar wordt veel meer de gevoelskant van XTC gewaardeerd, niet zozeer de energiekant. Het is de scene waar met name meer modebewuste jongeren zich thuisvoelen. Ook is het cocaïnegebruik hier relatief hoger. In de derde plaats is er de technoscene, een meer alternatieve scene die vaak veel kleinschaliger is dan de andere scenes. Hier worden de echte housefreaks gevonden. Het XTC-gebruik is hier relatief hoog, maar ook het gebruik van cannabis. In mindere mate worden hier paddestoelen en LSD gebruikt. Los van de bovengenoemde (house-)scenes zijn er natuurlijk nog veel andere scenes zoals hardrock en heavy metal waar veel meer sprake is van overmatig alcoholgebruik. En verder: hiphop, skate, alto’s en straight edge (helemaal geen gebruik). (2) De Wet op het Basisonderwijs (1985) legde een wettelijke basis voor de aandachtsgebieden ‘sociale redzaamheid’ en ‘bevordering van gezond gedrag’. Hierdoor wordt de systematische invoering van gezondheidseducatie gestimuleerd en daarmee ook voorlichting over verslavende middelen. Voorlichting moet aansluiten bij de belevingswereld van kinderen. Dit impliceert dat kinderen voorgelicht moeten worden vlak voordat zij met een middel in aanraking komen en een keuze maken. Daarom wordt voorlichting doorgaans beperkt tot de hoogste groep van het basisonderwijs en tot de middelen alcohol en tabak. Omdat experimenteren met softdrugs op steeds lagere leeftijd gebeurt en soms al op de basisschool, worden de lessen tegenwoordig vaak uitgebreid met informatie over softdrugs. In het voortgezet onderwijs is sinds 1992 de Wet op de Basisvorming van kracht.
15
Alle leerlingen in het voortgezet onderwijs krijgen de eerste drie jaar vijftien kernvakken, waaronder ‘verzorging’. Scholen zijn wettelijk verplicht bij het vak ‘verzorging’ voorlichting te geven over tabak, alcohol en drugs. Om de preventieve werking te vergroten zal voorlichting over verslavende middelen ingepast moeten worden in een schoolgezondheidsbeleid. Dit beleid bestaat uit een samenhangend pakket van te ondernemen activiteiten ter bevordering van de gezondheid van leerlingen en onderwijzend personeel. De activiteiten op het gebied van verslavende middelen hebben betrekking op lesgeven, reglementeren en het signaleren en begeleiden van problemen. (3) Voor het gedeelte over herkenning van druggebruik is met name gebruik gemaakt van ‘Handleiding reglementeren, signaleren, begeleiden en genotmiddelen’ van het Trimbos Instituut in Utrecht. 16
17
18
19
Deze katern bevat de tekst van hoofdstuk 7 van het boek ‘Vraagbaak bij verslavingen’ (auteur: Frans Koopmans, uitgeverij: J.J. Groen, Heerenveen 1999, ISBN 90-5030-962-3, prijs 5 euro)
Evangelische verslavingszorg en hulpverlening Copyright 1999 Uitgegeven door Public Relations De Hoop Voor meer informatie en/of vragen kunt u bellen of schrijven naar: Provincialeweg 70, 3329 KP Dordrecht Telefoon: (078) 6111 111 Fax: (078) 6111 110 Email:
[email protected] Website: www.dehoop.org Voor giften: giro 38.38.38