Voor een gelijke behandeling van de man in bet domein van de sociale zekerheid. Dirk Coeckelbergh
De beweging van de vrouwenemancipatie heeft zich als hoofddoel gesteld een gelijkberechtiging te bekomen van man en vrouw: gelijke kansen, gelijke mogelijkheden, gerelativeerde rollenpatronen. Spijts de formeel-juridische gelijkstelling reeds enkele decennia aan de gang is, wordt het interessant actueel te wijzen op een ander aspect: de discriminatie van de man ten opzichte van de vrouw. We zullen een poging doen om de achteruitstellingen van de mannelijke leden van onze samenleving met betrekking tot de sociale zekerheid op een rijtje te zetten. De bedoeling is niet een exhaustieve opsomming te geven, doch wel aan de hand van voorbeelden een duidelijke schets te geven van de domeinen die nog moeten aangepast worden. Op de ongelijke behandelingen van de vrouw, de feitelijke discriminaties en de te relativeren traditionele rollenpatronen wordt verder niet ingegaan. Wel wordt enige aandacht besteed aan recente parlementaire initiatieven voorzover zij bier relevant zijn. Ben eerste vrij belangrijke discriminatie situeert zicht in de pensioensector. De echtgenoot van een vrouwelijke werknemer ( 1) of zelfstandige (2) kan bij het overlijden van zijn vrouw uit hoofde van haar bijdragen geen recht laten gelden op een overlevingspensioen. Dit overlevingspensioen wordt wel toegekend aan de vrouw van de mannelijke werknemer of zelfstandige. Eenzelfde regeling vindt men in de overheidssector : de ambtenaren dragen een gedeelte van hun wedde af aan bet 'Fonds voor Weduwen en Wezen'. Het zijn echter (zoals de benaming bet zelf zegt) enkel de vrouwen van de mannelijke overheidsambtenaren die van dat fonds een overlevingspensioen kunnen krijgen (3). De invoering van zulk pensioen voor de mannen van vrouwelijke werknemers en zelfstandigen werd in 197 5 geschat op 2.111. 500 BF (4). Ons inziens valt bet aileen maar te betreuren dat de materie van de overlevingspensioenen (1) Art. 16, § 1, K.B. nr. 50, 24 okt. 1%7. (2) Art. 4, K.B. nr. 72, 10 nov. 1%7. (3) K.B. nr. 254 en 255, 12 maart 1936. (4) JEANMART, M., en CLOTUCHE, G., Le travail de l'epouse au regard de l'assurancemaladie et de Ia pension de Ia survie, Famil/e, Droit et changement social dans les societes contemporaines Brussel, 1978, 509.
459
uit het toepassingsgebied is gelaten van de richtlijn van 19/22/1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (5), waarbij wordt gesteld dat op het einde van de overgangsperiode (dit is eind 1984) de discriminaties die onder het toepassingsgebied vallen ongedaan moeten worden gemaakt. Bij feitelijke scheiding of bij scheiding van tafel en bed kan de echtgenote een deel van het rustpensioen van de man krijgen: zijn pensioen wordt dan eerst opgetrokken tot op het gezinsbedrag en in principe in twee delen verdeeld (6). De man van een vrouwelijke gepensioneerde werknemer kan dat niet. Een zelfde lacune treffen we aan bij de zelfstandigen (7). Hetzelfde probleem stelt zich bij echtscheiding: aileen de vrouw kan op basis van de arbeid van de man en voor de duur van het huwelijk een pensioen krijgen (8). Inzake de berekening van de bijdragen der zelfstandigen zijn er eveneens een aantal ongelijkheden. Helpsters op wier naam geen inkomen is aangegeven uit hoofde van hun activiteiten in die hoedanigheid vailen niet onder het sociaal statuut der zelfstandigen, dit wil zeggen: ze moe ten geen bijdragen betalen. Ze kunnen echter wei vrijwillig aansluiten. Deze mogelijkheid bestaat niet voor helpers (9). Helpers van zelfstandigen die gehuwd zijn v66r 1 januari van hetjaar van hun twintigste verjaardag vallen onder het sociaal statuut van de zelfstandigen, met andere woorden de ongehuwde jongemannen beneden 20 jaar zijn vrijgesteld van bijdragen (10). Voor helpsters geldt de voorwaarde ongehuwde te zijn niet. In de sector werkloosheid is het criterium inzake passende arbeid recentelijk eenvormig gemaakt voor man en vrouw, namelijk de maximale afwezigheid werd op 12 h. gebracht (11). Vroeger bedroeg de maximumtijd 14 h. voor de werkloze man en 13 h. voor de werkloze vrouw. Dit uur 'voordeel' dat de vrouw genoot steunde op geen enkel reeel motief meer en was aileen nog een symbool voor de taak die de vrouw 's avonds nog restte : het huishouden doen en het opvoeden van de kinderen. In de sector kinderbijslagen gelden een aantal discriminaties die weliswaar slechts van secundair belang zijn. De echtgenote die geen winstgevende bedrijvigheid uitoefent en door haar echtgenoot verlaten wordt,
(5) P.B. L 6/14, 10 januari 1979. (6) art. 74 , K.B. nr. 50, 24 oct. 1967. (7) art. 30,2, K.B. nr. 72, 10 nov. 1967. (8) art. 75-79, K.B. nr. 50 (werknemers) en art. 30, 1, K.B. nr. 72 (zelfstandigen). (9) art. 7, 3, K.B. nr. 38, 27 juli 1967 (10) art. 7, 2, K.B. nr. 38, 27 juli 1967. (11) K.B. 5 oct. 1979 (Staatsblad, 10 oct. 1979).
460
kan kinderbijslag bekomen voor de kinderen die zij groot brengt of voor de kinderen die geboren worden binnen 6 maand na de verlating (12). Voor de ecbtgenoot geldt dit voordeel in bet eerste geval niet. De meisjes die voor de huisbouding instaan genieten van een kinderbijslag tot de leeftijd van 25 jaar, wanneer zij geen andere activiteit uitoefenen dan die van de buisboudelijke organisatie en de vervanging van de moeder in bet buisbouden, betzij omdat ze dood is, gescbeiden leeft, in een instelling voor geesteszieken is geplaatst of langdurig ziek is. Voor jongens in een dergelijke situatie (wat weinig voorkomt) geldt die bepaling niet, nocb voor de vervanging van een man die bet buisbouden deed (wat eveneens zeldzaam is) (13). Eenjong meisje uit een gezin met minstens vier kinderen (van wie er drie recbt geven op kinderbijslag) dat de moederbuisboudster bijstaat in baar taak kan eveneens tot 25-jarige leeftijd kinderbijslag ontvangen. De moeder nocb bet meisje mogen dan andere dan buisboudelijke arbeid verricbten (14). Hier geldt dezelfde discriminatie als boven. In de nieuwere wetgeving is een discriminatoire bepaling ingevoerd, die ecbter net zoals de bierboven gestelde bepalingen in feite van weinig belang zijn, omdat de meeste mannen er geen gebruik wensen van te maken. Het gaat om bet handhaven van de rechten op sociale zekerheid. De vrouwelijke werknemer, die baar beroepsloopbaan onderbreekt om zicb aan de opvoeding van baar eigen kind (of een daarmee gelijkgesteld kind) te wijden, tot bet de leeftijd van 3 jaar beeft bereikt, beboudt baar recbten op sociale zekerbeid in de sectoren kinderbijslagen, pensioenen (mits storting) en na de onderbreking in de sector werkloosbeid op voorwaarde dat ze de stageperiode v66r de onderbreking beeft vervuld (15). Dit voordeel bestaat niet voor de mannelijke werknemers. Ook de vrouwelijke overbeidsambtenaar kan voor maximum 2 jaar baar loopbaan onderbreken voor zover dit met bet belang van de dienst overeenstemt en met bet oog op betzelfde doel. Zij wordt dan zolang op non-activiteit gesteld (16), docb behoudt nocb baar· recbten op gezondbeidszorgen, noch baar pensioenrecbten. Enkel baar wederindienstneming in die functie is verzekerd. Die mogelijkbeid werd wederom niet voorzien voor de mannelijke overbeidsambtenaar. De regeling inzake ziekte en invaliditeit g~f reeds vroeger aanleiding tot rechtspraak. Ook recentelijk werden een aantal beslissingen genomen. Op 22 juni velde de Arbeidsrecbtbank van Brussel (17) een vonnis waarbij vooral twee elementen werden benadrukt. Ten eerste werd beslist dat, (12) art. 55, K.B. 19 dec. 1939 (13) art. 62, § 3, 1, K.B. 19 dec. 1939. (14) art. 62, § 3, 2, K.B. 19 dec. 1939. (15) W. 11 juli 1973; K.B. 7 maart 1975. (16) Art. 1, K.B. 26 mei 1975. (17) Arb. Rb. Brusse, 22 juni 1979, Jura Falconis, XVI, 1979-1980, biz. 17-21 en J.T., 1979, 238.
461
alhoewelin artikel165, § 1, 3 K.B. 4 nov. 1963 het woord 'huishoudster' is gebruikt dit niet uitsluit dat een man als niet-beloond huishouder de taak uitvoert en aldus ook als persoon ten laste kan worden beschouwd; dit heeft voor de man tot voordeel dat hij niet als niet-beschermde persoon een extra grote bijdrage zou moeten betalen om te worden terugbetaald door de ziekenkas bij ziekte (18). Ten tweede beklemtoont de rechtbank dat de discriminatie die bij een andersluidende interpretatie zou naar voren komen, indruist tegen het gelijkheidsbeginsel zoals dit in de Grandwet is vervat (19). Vier dagen later volgde een tweede beslissing in die materie, namelijk een vonnis van de Arbeidsrechtbank van Antwerpen van 26 juni 1979 (20). Ook deze rechtbank ging in tegen het arrest van het arbeidshof van Luik (21) (dat stelde dat de discriminatoire bepalingen in art. 165 niet indruisten tegen artikel 6 van de Grondwet) en sprak zich uit voor een analoge toepassing van artikel 165 op mannen en vrouwen. De discussie die dit arrest heeft uitgelokt gaat nog door. Niet aileen stellen sommigen dat de interpretatiemethode door de rechtbank vrij ongewoon is in het Belgische recht (22), anderen gaan verder en stellen dat de rechter ' ... niet de noodzakelijk te gebeuren, wetswijziging reeds voor gewijzigd (mag) aanzien en aldus recht spreken' (23). De rechtbank verwees in haar overwegingen ook naar vroegere beslissingen waar (weliswaar in een andere kontekst) werd gesteld dat moet worden aangenomen 'dat de term ''huishoudster'' betrekking heeft op de meest voorkomende gevallen, maar geenszins het geval uitsluit van een man die, niet als zodanig beloond, instaat voor de huishouding (24). Hierbij willen we ook even de aandacht vestigen op een aantal parlementaire initiatieven die recentelijk werden genomen, niet omdat we geloven dat ze binnen redelijke termijn zullen aanleiding geven tot een wetswijziging, doch omdat ze duidelijk aangeven dat in de wereld van de sociale zekerheid wat roert met betrekking tot de gelijkheid van man en vrouw. Door de senatoren Moureaux en Lepaffe werd op 3 juli 1979 een wetsvoorstel ingediend (25) tot invoering van een overlevingspensioen voor weduwnaars die afhankelijk zi}n van de bedrijfsinkomsten
(18) Zie voor een bespreking van het vonnis: C., M. Th., Observations sous Trib. Trav. Brux., 22juin 1979,J.T., 1979,238. (19) Art. 6 had 2 G.W.: 'De Belgen zijn gelijk voor de wet .. .' (20) Arbeidsrechtbank Antwerpen, 26 juni 1979, J.T., 1979, 237 en Jura Falconis, XVI, 1979-1980, blz. 21-26. Opgemerkt dient te worden dat de rechtbank schrijft over§ 3 van art. 165; bedoeld wordt echter § 1, lid 3 van artikel 165. (21) Cour du Travail de Liege, 4 janvier 1974, J.T.T., 1974, 218. (22) JEAN MART, M., CLOTUCHE, G., op.cit., 242. (23) WALGRAVE, J., Thuisblijvende man nu nog geen huishoudster, M.G., 24 aug. 1979. (24) Eerste Nederlandstalige Kamer, 15 dec. 1968,/nformatieblad R.l.R.I. V., 2/70,11/15.02, 1.
(25) Doc. Sen., nr. 197, vergadering van 3 juli 1979.
462
van hun over/eden echtgenote, ongeacht of deze werkmeester dan wel zelfstandige was. Op dezelfde datum werd in de Kamer van Volksvertegenwoordigers het wetsvoorstel Havelange neergelegd (26), dat ertoe strekt een overlevingspensioen toe te kennen aan weduwnaars en wezen van vrouwelijk overheidspersoneel, om aldus die discriminatie tegenover de mannen weg te werken. Artikel 1 van het voorstel luidt:' Er wordt een overlevingspensioen toegekend aan de weduwnaars en de wezen van de vrouwen die diensten presteren welke recht verlenen op de toepassing van een regeling inzake rustpensioen waarvan de last wordt gedragen door de Staat, de provincies, de gemeenten, de open bare centra voor maatschappelijk welzijn, .... en op wier wedde een verplichte inhouding werd verricht om bij te dragen tot de betaling van het overlevingspensioen. De voorwaarden waaronder en de wijze waarop dit pensioen wordt toegekend, zijn dezelfde ais voor de toekenning van een overlevingspensioen aan de weduwen en wezen van mannelijk personeel'. Het is maar logisch dat ais een vrouw van een overlevingspensioen kan genieten van de door haar man betaalde bijdragen, de man dit ook moet kunnen van de door zijn vrouw betaalde bijdragen. Ook voorstellen die bepaalde voordelen voor de vrouw willen invoeren (en niet voor de man) komen aan bod. Op 11 april1979 (27) werd door de senatoren Mathieu-Mohin, Lagasse en Delperee een wetsvoorstel ingediend tot toekenning van een verhoogde kinderbijslag ten voordele van kinderen van een ongehuwde moeder of een verlaten echtgenote. Aangezien van wezen ook een verhoogde kinderbijslag wordt toegekend, lijkt het mutatis mutandis ook logisch dit voordeel toe te kennen in de gevallen dat een vrouw wordt verlaten of voor of na het huwelijk. Zonder er verder op in te willen gaan, zou men toch kunnen stellen dat het eveneens voorkomt dat een man door zijn echtgenote wordt verlaten. Het is duidelijk dat niet aileen op dit vlak het sociale zekerheidsrecht een woelig bestaan kent. Niet aileen worden bepaalde beleidsopties onderzocht, doch het gehele systeem van onze sociaie zekerheid wordt terug in vraag gesteld (28). Wij hopen echter dat bij een herziening en grondige herorientering van de sociale zekerheid, die zich trouwens gedeeltelijk opdringt ten gevolge van
(27) Doc. Kamer, nr. 224, vergadering van 3 juli 1979. (27) Doc. Se., nr. 76, vergadering van 11 april1979. (28) DELEECK, H., lnkomensverdeling, sociale zekerheid en sociaal beleid, Antwerpen, 1972. DELEECK, H., Het Matteuseffect: over scheeftrekkingen in de verdeling van de collectieve voorzieningen, De Gids op Maatschappelijk Gebied, 1975, 711-741. Ontwerp van Wetboek van Sociale Zekerheid, lnstituut voor Sociale Zekerheidsrecht Leuven, Universitaire Pers, Leuven, 1978.
463
de richtlijn (29) en ten gevolge van het naderend failliet, ook de gelijke behandeling van vrouw en man, ~iteindelijk, de plaats krijgt die haar toekomt.
(29) Voor informatie over de richtlijn, raadplege men: DE COCK, J., De richtlijn van de E.G. inzake de geleidelijke tenuitvoering van bet beginset van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen op bet gebied van de sociale zekerheid, J.T., 1979, 345. ATKINS, S., The EEC directive on Equal Treatment in Social Security Benefits,Journal of Social Welfare Law, 1979, 244. LAURANT, A., Une directive pour les annees quatre-vingt, Dr. Soc., 1979, 243. VERHULST, H., Gelijke behandeling van man en vrouw in de sociale zekerheid, De Gids op Maatschappelijk Gebied, 1979, 243.
464