De sociale zekerheid van zelfstandigen is een omvangrijk onderwerp dat heel wat aandacht verdient.
bij uitsluiting : er mag geen verbintenis zijn door een arbeidsovereenkomst.
Als we volledig en duidelijk willen zijn, zonder weliswaar de pretentie te hebben om een cursus in sociaal recht te geven, kan dit onderwerp niet in één artikel worden behandeld.
Het KB nr. 38 preciseert echter : «Wordt geacht, tot bewijs van het tegendeel, zich in de in het vorig lid bedoelde voorwaarden tot onderwerping te bevinden, ieder persoon die in België een beroepsbezigheid uitoefent, die inkomsten kan opleveren bedoeld in artikel 23, § 1, 1° of 2°, of in artikel 30, 2° of 3°van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Daarom zal deze studie over verschillende nummers worden voortgezet, volgens de volgende indeling : 1. het sociaal statuut van de zelfstandigen; 2. de sociale zekerheidsbijdragen van de zelfstandigen; 3. de sociale zekerheidsuitkeringen van de zelfstandigen; 4. conclusies.
Personen benoemd tot mandataris in een aan de Belgische vennootschapsbelasting of belasting der niet-inwoners onderworpen vennootschap of vereniging, worden op onweerlegbare wijze (waarvan men niet het tegenbewijs kan leveren), vermoed in België een zelfstandige beroepsbezigheid uit te oefenen.
1. Het sociaal statuut van de zelfstandigen Aan het sociaal statuut van de zelfstandige zijn zelfstandige werknemers en helpers onderworpen.
De echtgenoot of echtgenote van een zelfstandige …, die, …, geen beroepsactiviteit uitoefent die voor hem eigen rechten opent op uitkeringen in een verplichte regeling voor pensioenen, kinderbijslagen en ziekte- en invaliditeitsverzekering, die minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut der zelfstandigen, noch een uitkering geniet in het raam van de sociale zekerheid die voor hem dergelijke eigen rechten opent, wordt vermoed, …,
Het KB nr. 38 van 27 juli 1967 geeft de volgende definitie van zelfstandige werknemers : «Ieder natuurlijk persoon, die in België een beroepsbezigheid uitoefent uit hoofde waarvan hij niet door een arbeidsovereenkomst of door een statuut verbonden is.» En van helpers :
I N H O U D
«Ieder persoon die in België een zelfstandige in de uitoefening van zijn beroep bijstaat of vervangt, zonder tegenover hem door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden.»
•• De sociale zekerheid van de zelfstandigen 1 •• Notionele interest, «kleine vennootschappen» en jaarrekening 5 •• Afschaffing effecten aan toonder uitgevoerd 7
Afgezien van het feit dat het moet gaan om natuurlijke personen en dat de activiteit moet worden uitgeoefend in België, wordt de rest van de twee definities gegeven PA C I O L I
NR.
236
BIBF-IPCF
1
3 – 16 SEPTEMBER 2007
P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in juli
De sociale zekerheid van de zelfstandigen
meewerkende echtgenoot te zijn en bijgevolg onderworpen te zijn aan dit besluit als helper … Het voorgaand lid is niet van toepassing op de echtgenoot of de echtgenote van een zelfstandig bedrijfsleider zoals bedoeld in artikel 32 WIB92. … Het toepassingsgebied van dit artikel wordt verruimd tot de ongehuwde helper van een zelfstandige die met die zelfstandige, die geen bedrijfsleider is zoals bedoeld in het tweede lid, verbonden is door een verklaring van wettelijke samenwoning.»
arbeid te verrichten onder het gezag van de werkgever, blijkt het verschil tussen een arbeidsovereenkomst van een loontrekkende en een aannemingsovereenkomst van een zelfstandige te bestaan uit de gezagsrelatie en het ondergeschikt verband tussen de werkgever en de loontrekkende : voor de zelfstandige bestaat geen enkel verband van ondergeschiktheid ten aanzien van wie dan ook. Voorbeelden van aanwijzingen van ondergeschikt verband : – een precieze omschrijving van de opgelegde taken; – de modaliteiten voor de uitvoering van de overeenkomst; – de vaststelling van de werkuren; – de verplichting om precieze instructies te volgen; – de verplichting om afwezigheden te verantwoorden; enz.
Men zegt dat het sociologische criterium, het ontbreken van een verbintenis door een arbeidsovereenkomst, wordt aangevuld met een fiscaal criterium, met name een beroepsbezigheid die winst (handelaars, industriëlen of de landbouwers), baten (vrije beroepen) of bezoldigingen van bedrijfsleiders (bestuurders, zaakvoerders of leidinggevende functies buiten een arbeidsovereenkomst) oplevert, hetzij de echtgenoot of wettelijk samenwonende aan wie de titularis van deze beroepsbezigheid inkomsten toekent. Van deze twee criteria is alleen het sociologisch criterium doorslaggevend.
Voorbeelden van aanwijzingen die onverenigbaar zijn met het bestaan van een arbeidsovereenkomst : – de mogelijkheid om zich te laten vervangen bij de uitvoering van de overeenkomst en de verantwoordelijkheid over deze vervanging op te nemen; – de vrijheid van handelen; – de risico's van de exploitatie alleen dragen; enz.
De definitie van de zelfstandige werknemer preciseert het KB nr. 38 :
Is dit onderscheid tussen de twee statuten van loontrekkende en zelfstandige belangrijk ?
«Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een beroepsbezigheid geacht uitgeoefend te zijn krachtens een arbeidsovereenkomst, wanneer de belanghebbende, voor de toepassing van een der stelsels inzake de maatschappelijke zekerheid der loontrekkenden, vermoed wordt uit dien hoofde door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden.»
Voor de loontrekkende rusten de verplichtingen inzake sociale zekerheid op de werkgever, behoudens de aansluiting bij een ziekenfonds. De zelfstandige daarentegen moet zelf instaan voor het vervullen van de verplichtingen inzake sociale zekerheid van zijn statuut, met name : – zich aansluiten bij een sociale verzekeringskas (waarvan hij kan veranderen na vier volledige jaren van aansluiting); – zich aansluiten bij een ziekenfonds.
De zelfstandige is dus een persoon die arbeid verricht zonder als loontrekkende door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden (of een ambtenaar door een statuut). Aangezien de arbeidsovereenkomst de overeenkomst is waarbij de werknemer zich tegen loon verbindt om
Maar het verschil houdt daar niet bij op !
2. Bijdragen voor de sociale zekerheid Zelfstandige
3
–
Loontrekkende
A. Algemeen
A. Algemeen
De zelfstandige draagt alleen de betaling van de sociale bijdragen.
De last van de sociale bijdragen is verdeeld tussen de werkgever en de werknemer, maar de werkgever is alleen verantwoordelijk voor de inhouding op het loon van de persoonlijke bijdragen van de loontrekkende, alsook voor de betaling en de aangifte van zowel de persoonlijke als de werkgeversbijdragen.
16
SEPTEMBER
2007
2
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
236
Zelfstandige
Loontrekkende
De bijdragen dekken slechts drie sectoren van de sociale zekerheid : pensioen, kindergeld en ziekte- en invaliditeitsverzekering (gezondheidszorgen beperkt tot de grote risico’s). Mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden volledig of gedeeltelijk te worden vrijgesteld van de betaling van de sociale bijdragen.
De bijdragen dekken alle sectoren van de sociale zekerheid.
B. Berekening van de sociale bijdragen
B. Berekening van de sociale bijdragen
Berekeningsbasis : het netto belastbaar inkomen dat de zelfstandige heeft genoten in het voorlaatste aanslagjaar dat het jaar voorafgaat waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn.
Berekeningsbasis : het bruto-inkomen dat de loontrekkende heeft genoten in het jaar waarin de bijdragen verschuldigd zijn.
De sociale bijdragen van 2007 worden berekend op basis van het aanslagjaar 2005, dit zijn de inkomsten van 2004.
De sociale bijdragen van 2007 worden berekend op basis van de bruto inkomsten van 2007.
In bepaalde gevallen kunnen de werkgeversbijdragen worden verminderd of zelfs kwijtgescholden, maar de persoonlijke bijdragen blijven altijd volledig verschuldigd.
Onder nettobelastbaar inkomen moet worden verstaan het brutoberoepsinkomen verminderd met de beroepskosten (sociale bijdragen inbegrepen) en de bedrijfsverliezen, VOOR aftrek van de verminderingen en vrijstellingen en – VOOR eventuele toekenning van een huwelijksquotiënt of van inkomsten aan de meewerkende echtgenoot, die slechts onderworpen is aan het stelsel van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen (MINIstatuut); – NA toekenning van inkomsten aan de meewerkende echtgenoot die zelf onderworpen is aan het geheel van de sociale zekerheid voor zelfstandigen (MAXIstatuut). Inkomensgrens voor de berekening van de sociale bijdragen.
Geen inkomensgrens voor de berekening van de sociale bijdragen, die worden berekend op het totale bedrag van de brutoberoepsinkomsten, hoe groot dat bedrag ook is.
De grens is 65 395,31 EUR voor 2007 zodat, wanneer de nettobelastbare inkomsten van 2004 hoger zijn dan dat bedrag, de sociale bijdragen slechts zullen berekend worden op dat bedrag. Indexering : de basisinkomens worden aangepast aan de levensduurte door deze te vermenigvuldigen met een coëfficiënt die jaarlijks wordt vastgesteld.
Aangezien de berekening van de sociale bijdragen gebeurt op basis van de inkomsten van het lopende jaar, is een indexatie van de inkomsten niet noodzakelijk.
Voor 2007 is deze coëfficiënt 1,0779394 Daardoor worden de sociale bijdragen van 2007 berekend op basis van de geïndexeerde inkomsten van 2004. Indien bijvoorbeeld de nettobelastbare inkomsten van 2004 15 000,00 EUR bedragen, worden de sociale bijdragen berekend op 15 000,00 x 1,0779394, hetzij op 16 169,09 EUR. Voor een zelfstandige in hoofdberoep worden de sociale bijdragen berekend door toepassing van een percentage op de geïndexeerde nettobelastbare inkomsten (cijfers van 2007) : – 19,65 % op de inkomsten lager dan of gelijk aan 47 830,21 EUR, met een ondergrens van 9 792,98 EUR; – 14,16 % op het deel van de inkomsten dat hoger is dan 47 830,21 EUR, met een bovengrens van 70 492,18 EUR.
Ongeacht of de loontrekkende zijn beroepsactiviteit in hoofdberoep of in bijberoep uitoefent, bedragen de sociale bijdragen ± 60 % op de bruto-beroepsinkomsten : – werkgeversbijdragen (32,39 %) + persoonlijke bijdragen (13,07 %) – inbegrepen : loonmatigingsbijdrage 7,48 % – niet inbegrepen : – vakantiegeld; – eventuele bijdragen voor het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen (0,46 % van het brutoloon); – eventuele bijdragen voor het sociaal fonds ( varieert volgens de sector).
Rekening houdend met de onder- en bovengrens van de inkomsten : – bedraagt de minimumbijdrage in 2007 (19,65 % x 9 792.98) d.i. 1 924,32 EUR per jaar of 481,08 EUR per kwartaal – bedraagt de maximumbijdrage in 2007 (19,65 % x 47 830,21) + (14,16 % x (70 492,18 – 47 830,21)) d.i. 12 607,56 EUR per jaar of 3 151,89 EUR per kwartaal.
PA C I O L I
NR.
236
BIBF-IPCF
3
3
–
16
SEPTEMBER
2007
Zelfstandige
Loontrekkende
Een zelfstandige in bijberoep (die een andere hoofdactiviteit heeft als loontrekkende of ambtenaar) is geen enkele bijdrage verschuldigd wanneer zijn beroepsinkomsten als zelfstandige lager zijn dan 1 413,97 EUR (d.i. 1 233,13 EUR voor indexatie). De bijdragen schommelen tussen 242,32 en 1 924,32 EUR per jaar, indien de geïndexeerde inkomsten lager zijn dan of gelijk zijn aan 9 792,98 EUR. Boven deze grens worden de bijdragen van de zelfstandige in de bijberoep berekend op dezelfde wijze als was hij zelfstandige in hoofdberoep (bedragen 2007). Bij het begin van de activiteit heeft de zelfstandige, wegens de afwezigheid van beroepsinkomsten, de keuze om : – hetzij voorlopige forfaitaire sociale bijdragen te betalen tot op het einde van het derde volledige kalenderjaar van activiteit (bedragen van 2007) : – 1ste jaar : 481,08 EUR per kwartaal; – 2de jaar : 558,71 EUR per kwartaal; – 3de jaar : 632,85 EUR per kwartaal; – hetzij hogere sociale bijdragen te betalen op basis van geschatte inkomsten.
Aangezien de sociale bijdragen voor de loontrekkende worden berekend op de inkomsten van het lopende jaar is er uiteraard geen bijzondere regeling voor het begin van de activiteit.
Voor zelfstandigen in bijberoep bedragen de voorlopige bijdragen (bedragen van 2007) : 60,58 EUR per trimester. De voorlopige sociale bijdragen worden geregulariseerd wanneer de werkelijke beroepsinkomsten gekend zijn. De helpers dienen zich niet te aan te sluiten indien : – ze jonger zijn dan 20 jaar en niet gehuwd zijn; – zij een occasionele activiteit uitoefenen gedurende maximum 90 dagen per jaar; – zij studenten zijn die kinderbijslag ontvangen; – zij meewerkende echtgenoot zijn.
Aangezien de loontrekkende persoonlijk verbonden is door een arbeidsovereenkomst, kan hij geen helper zijn in de zin die aan dit begrip wordt gegeven voor de zelfstandigen.
De meewerkende echtgenoot, aan wie de zelfstandige echtgenoot een deel van zijn inkomsten toebedeelt, moet zich echter onderwerpen aan het stelsel der zelfstandigen voor zover hij persoonlijk geen sociale dekking heeft.
Ook al kunnen de loontrekkenden in bepaalde gevallen een deel van hun beroepsinkomsten toekennen aan hun echtgenoot (huwelijksquotiënt), kan deze echtgenoot nog niet worden beschouwd als helper en opent de (fictieve) toekenning van een beroepsinkomen (huwelijksquotiënt) geen mogelijkheid tot aansluiting of uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid.
Sedert 1 januari 2006 geldt de verplichte onderwerping voor alle sectoren van de sociale zekerheid behalve de verzekering ingeval van faillissement (MAXIstatuut). Maar bepaalde categorieën van meewerkende echtgenoten zijn van deze verplichting vrijgesteld : – de echtgenoot of wettelijk samenwonende die beschikt over eigen rechten in de sociale zekerheid; – de echtgenoot of wettelijk samenwonende die niet werkelijk meewerkt in de onderneming; – de echtgenoot of wettelijk samenwonende van een bedrijfsleider; – de mannelijke samenwerkende echtgenoot die reeds is aangesloten in plaats van zijn echtgenote in toepassing van artikel 12 van het KB nr. 38. De bijdragen in het maxistatuut voor een meewerkende echtgenoot worden berekend op dezelfde wijze als deze van een zelfstandige in hoofdberoep, behalve dat de ondergrens met de helft is verminderd, dwz inkomsten van 2004 van 4 542,44 EUR per jaar (4 896,48 EUR geïndexeerd). De minimumbijdrage voor een meewerkende echtgenoot bedraagt derhalve (19,65 % x 4 896,48), d.i. 962,16 EUR per jaar of 240,54 EUR per kwartaal.
3
–
16
SEPTEMBER
2007
4
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
236
Er bestaat dus een fundamenteel verschil tussen de sociale bijdragen van de zelfstandige en deze van de loontrekkende, zowel wat betreft de berekeningsbasis als wat betreft de toegepaste percentages.
En wat met de uitkeringen ? De sociale bijdragen van de zelfstandige geven slechts recht op uitkeringen in drie sectoren van de sociale zekerheid : pensioen (rust- en overlevingspensioen), kinderbijslag en ziekte- en invaliditeitsverzekering (sector gezondheidszorgen en uitkeringen), waaraan nu de uitkeringen ingeval van faillissement worden toegevoegd.
Opmerkingen : 1. De sociale bijdragen van de loontrekkenden kunnen sterk variëren volgens de paritaire comités waartoe zij behoren. De bovenstaande tabel heeft betrekking op de ondernemingen die minder dan tien werknemers tewerkstellen. 2. De bedragen van de sociale bijdragen van de zelfstandigen moeten worden verhoogd met de beheerskosten van de sociale verzekeringskas. 3. De tabel is maar geldig voor werknemers vóór de pensioenleeftijd. Er bestaan andere percentages voor gepensioneerde werknemers die een activiteit voortzetten.
De sociale bijdragen van de loontrekkende geven recht op uitkeringen in alle sectoren van de sociale zekerheid : pensioen (rust- en overlevingspensioen), kinderbijslag, ziekte- en invaliditeitsverzekering (sector gezondheidszorgen en uitkeringen), werkloosheidsvergoedingen, arbeidsongevallen, beroepsziekten en jaarlijkse vakantie. Het vervolg van dit artikel (de sociale zekerheidsuitkeringen van de zelfstandigen en de conclusies) zal verschijnen in Pacioli nr. 238. Jacques BOULET Zaakvoerder Viaxis
Notionele interest, «kleine vennootschappen» en jaarrekening Dit artikel wil een nuttig overzicht geven van de praktische gevolgen van de toepassing van de aftrek voor risicokapitaal op de «kleine vennootschappen» en op de opstelling van de jaarrekening.
bliceerde artikels, namelijk in Pacioli nr. 214 en in het tijdschrift Tax Audit & Accountancy nr. 1/2006). Voor de «kleine vennootschappen» worden deze percentages met 0,5 % verhoogd tot respectievelijk 3,942 % of 4,281 %.
Inleiding
Kleine vennootschappen en Wetboek van Vennootschappen
Voor de notionele interestaftrek komen alle vennootschappen die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting (Ven.B.) of de Belgische inrichtingen van buitenlandse vennootschappen die onderworpen zijn aan de belasting van niet-inwoners/vennootschappen (BNI/ Ven.) in aanmerking.
Artikel 15 § 1 van het Wetboek van Vennootschappen definieert het begrip «kleine vennootschappen» als volgt : Kleine vennootschappen zijn deze vennootschappen met rechtspersoonlijkheid die voor het laatst en het voorlaatst afgesloten boekjaar, niet meer dan één der volgende criteria overschrijden : – jaargemiddelde van het personeelsbestand : 50; – 7 300 000,00 EUR jaaromzet; – 3 650 000,00 EUR balanstotaal.
Vanaf aanslagjaar 2007 kunnen deze vennootschappen van hun belastbare grondslag een bedrag gelijk aan de fictieve rentabiliteit van hun eigen vermogen aftrekken. De aftrek voor risicokapitaal beoogt de discriminatie tussen het risicokapitaal en bij derden geleende sommen te verminderen.
Als het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedraagt, gaat het automatisch om een grote vennootschap.
Voor de grote vennootschappen wordt het bedrag van de aftrek bekomen door het gecorrigeerd eigen vermogen te vermenigvuldigen met 3,442 % (aanslagjaar 2007) of 3,781 % (aanslagjaar 2008) (zie onze in 2006 gepuPA C I O L I
NR.
236
BIBF-IPCF
5
3
–
16
SEPTEMBER
2007
Heeft het boekjaar een duur van minder of meer dan twaalf maanden, dan wordt het bedrag van de omzet, exclusief btw, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer twaalf is en de teller het aantal maanden van het boekjaar, waarbij elke begonnen maand voor een volle maand wordt geteld.
het boekjaar waarvoor de investeringsreserve is aangelegd, volledig worden geïnvesteerd. De kleine vennootschappen die ervoor kiezen om een investeringsreserve aan te leggen, kunnen niet genieten van het voordeel van de notionele interest, zowel voor het afgesloten boekjaar als voor de twee volgende boekjaren.
Het gemiddelde aantal werknemers is het gemiddelde van het per einde van elke maand van het boekjaar in het personeelsregister ingeschreven aantal werknemers, uitgedrukt in voltijdse equivalenten. Het bedoelde personeelsregister dient bijgehouden te worden krachtens het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten.
Uitzondering : bij de vorming van een investeringsreserve op het einde van aanslagjaar 2006, wordt de berekening van de notionele interest toegestaan voor aanslagjaar 2007, het eerste aanslagjaar waarvoor de toepassing van de nieuwe maatregel van toepassing is.
Notionele interest en jaarrekening
Het aantal werknemers uitgedrukt in voltijdse equivalenten is gelijk aan het arbeidsvolume teruggebracht tot voltijds tewerkgestelde equivalenten, te berekenen voor de deeltijdse werknemers op basis van het conventioneel aantal te presteren uren, gerelateerd ten opzichte van de normale arbeidsduur van een vergelijkbare voltijdse werknemer (referentiewerknemer).
De kleine vennootschappen (vennootschappen onder firma (V.O.F.) en gewone commanditaire vennootschappen (Comm.V)) die, overeenkomstig artikel 5 van de wet van 17 juli 1975 vrijgesteld zijn van de verplichting om een jaarrekening op te stellen, moeten van deze vrijstelling afzien als ze het voordeel van de aftrek voor risicokapitaal willen genieten (cf. art. 205ter WIB92). De logica achter deze redenering is dat de aftrek voor risicokapitaal gebaseerd is op het eigen vermogen, vastgesteld overeenkomstig de wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekening, met name het eigen vermogen «bepaald» voor het bedrag waarvoor het op de balans voorkomt, zonder evenwel te vermelden dat dit moet worden «openbaar gemaakt».
Wanneer de opbrengsten die voorspruiten uit het gewoon bedrijf van een vennootschap voor meer dan de helft bestaan uit opbrengsten die niet aan de omschrijving beantwoorden van de post «omzet» (bv. wanneer de onderneming de meerderheid van haar opbrengsten onder «Andere bedrijfsopbrengsten» of onder «Financiële opbrengsten» boekt), dan moet onder omzet worden verstaan het totaal van de opbrengsten met uitsluiting van de uitzonderlijke opbrengsten.
Artikel 94 W.Venn. verleent vrijstelling van de openbaarmaking van de jaarrekening mits alle vennoten van een V.O.F. of een Comm.V natuurlijke personen zijn. Artikel 734septies KB/WIB92 bepaalt dat de Belgische inrichtingen van buitenlandse vennootschappen die aan de BNI/Ven. zijn onderworpen, de aftrek voor risicokapitaal slechts kunnen genieten indien zij een jaarrekening opmaken en een boekhouding voeren conform de wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekening van vennootschappen. In de gevallen waarin voormelde wetgeving deze belastingplichtigen niet verplicht een jaarrekening op te maken en een boekhouding te voeren, genieten zij toch de aftrek voor risicokapitaal als zij vrijwillig een boekhouding voeren die in overeenstemming is met de regels die door deze wetgeving zijn vastgesteld voor de bijkantoren van de buitenlandse vennootschappen, die geen aanspraak kunnen maken op de vrijstelling waarin deze bepaling voorziet. Deze bijkantoren van buitenlandse vennootschappen worden door artikel 97 W.Venn. immers niet van de verplichting tot openbaarmaking van de jaarrekening ontslagen.
Als de vennootschap met één of meer andere vennootschappen verbonden is in de zin van artikel 11 W.Venn., worden de criteria inzake omzet en balanstotaal berekend op geconsolideerde basis. Wat het criterium personeelsbestand betreft, wordt het aantal werknemers opgeteld dat door elk van de betrokken verbonden vennootschappen jaarlijks gemiddeld wordt tewerkgesteld.
Notionele interest of «investeringsreserve» Ter herinnering : onder bepaalde voorwaarden (in het bijzonder deze inzake het verlaagd tarief van de Ven.B. – ook al heeft het Arbitragehof in november 2006 een nieuw arrest geveld dat dit criterium als discriminerend beschouwt), kan de helft van het belastbaar resultaat, beperkt tot 37 500 euro, van belasting worden vrijgesteld. Er kan dus een bedrag van maximum 18 750 EUR als «Investeringsreserve» worden geboekt. Deze investeringsreserve moet binnen de drie jaar, vanaf 1 januari van
3
–
16
SEPTEMBER
2007
6
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
236
Hoewel de V.O.F. en de Comm.V overeenkomstig het Wetboek van Vennootschappen niet verplicht zijn om hun jaarrekening openbaar te maken, menen wij dat deze openbaarmaking toch noodzakelijk is, willen deze
vennootschappen voor de notionele interestaftrek in aanmerking komen. Stéphane MERCIER Erkend boekhouder-fiscalist BIBF
Afschaffing effecten aan toonder uitgevoerd De wet van 14 december 2005 voorziet in een geleidelijke afschaffing van de uitgifte en het gebruik van de effecten aan toonder. De afschaffing komt er omdat de toondereffecten gevoelig zijn voor fiscale fraude en omdat ze verouderd en onveilig zijn. De nieuwe wet schaft niet alleen de uitgifte van effecten aan toonder af; de regering moderniseert met deze wet het volledige Belgische effectenrecht. Het koninklijk besluit van 26 april 2007 zorgt voor de concrete uitvoering van de dematerialisatie van effecten aan toonder.
de feitelijke levering van nieuwe effecten die de titel ‘duplicaat’ dragen niet meer mogelijk zal zijn. De omzetting in effecten op naam zal gebeuren door inschrijving van de effecten in de registers die voorgeschreven zijn door de wettelijke of reglementaire bepalingen waaronder de emittent valt. De omzetting van de gedematerialiseerde effecten zal gebeuren door inschrijving in een effectenrekening op naam van zijn rechthebbende. Voor de effecten aan toonder die vóór de bekendmaking van de wet zijn uitgegeven, geldt een overgangstermijn van 1 januari 2008 tot 31 december 2013. Voor effecten aan toonder die na de bekendmaking van de wet zijn uitgegeven, kan omzetting slechts tot 31 december 2012.
Toepassingsgebied De wet is van toepassing op alle effecten aan toonder, uitgegeven door Belgische vennootschappen (aandelen, winstbewijzen, obligaties, warrants en certificaten van Belgische vennootschappen), op effecten uitgegeven door de Belgische overheden én op andere effecten die worden uitgegeven door een persoon die onder Belgisch recht valt en die een financiële schuldvordering op een emittent belichamen (bv. kasbons, thesaurie- en depositobewijzen en vastgoedcertificaten). Handelseffecten, zoals wisselbrieven of cheques, en effecten aan toonder uitgegeven in het buitenland, onderworpen aan het buitenlandse recht of uitgegeven door een buitenlandse emittent, vallen niet onder het toepassingsgebied.
Vanaf 1 januari 2008 geldt ook een uitgifteverbod. Dit betekent dat toondereffecten die op 1 januari 2008 op een effectenrekening in beheer of bewaring zijn gegeven bij een financiële instelling, niet meer fysiek aan de houder mogen worden afgeleverd. Hierdoor zullen de effecten aan toonder geleidelijk uit roulatie verdwijnen. Het definitief regime, vastgelegd door het koninklijk besluit van 23 januari 1991, zal pas volledig in werking kunnen treden op 1 januari 2014, wanneer alle effecten aan toonder definitief uit omloop zullen zijn.
Concreet : automatische omzetting van effecten op rekening
Algemene regeling Vanaf 1 januari 2008 worden enkel nog effecten op naam of gedematerialiseerde effecten uitgegeven. Gedematerialiseerde effecten zijn de op een rekening gedeponeerde effecten van genoteerde vennootschappen en van overheidsinstellingen, en de andere effecten op rekening. Voor de rekeninghouder verandert er niets : hij zal geen omzettingskosten moeten betalen en de verrichtingen met de effecten zullen verder op dezelfde wijze gebeuren via de rekening.
Vanaf 1 januari 2014 zullen er dus geen naamloze effecten of titels meer bestaan. Alle niet omgezette effecten zullen van rechtswege worden omgezet. Na het verstrijken van de omzettingsperiodes worden de rechten verbonden aan de effecten waarvan de omzetting niet is gevraagd binnen de toegestane termijn, geschorst tot de eigenaar zijn inschrijving vraagt en bekomt.
Bestaande effecten aan toonder zullen in principe in gedematerialiseerde effecten of in effecten op naam moeten worden omgezet. Het koninklijk besluit specificeert dat
Effecten van niet-genoteerde vennootschappen en papieren effecten worden niet automatisch omgezet in gedematerialiseerde effecten. Zij behouden hun toondervorm
PA C I O L I
NR.
236
BIBF-IPCF
Geen automatische omzetting
7
3
–
16
SEPTEMBER
2007
tot hun omzetting wordt gevraagd. De toondereffecten vallen uiteraard onder het afgifteverbod. De vennootschappen of publieke overheden die deze toondereffecten uitgaven, moeten vóór 31 december 2007 hun statuten of publiekrechtelijk kader aanpassen om de omzetting van de effecten mogelijk te maken.
Voor effecten bijgehouden, door de vennootschap of emittent, in een elektronisch register, bestaat de mogelijkheid tot elektronische overdracht met digitale handtekening.
Niet-opgevraagde effecten worden vanaf 1 januari 2015 verkocht. De verkoop kan pas plaatsvinden nadat er een bericht is gepubliceerd waarin aan de rechthebbende wordt gevraagd zijn recht op de effecten op te eisen. Dit bericht moet verschijnen in het Belgisch Staatsblad, in een Nederlandstalige en in een Franstalige krant. De verkoop van de niet-opgevraagde effecten kan pas één maand na publicatie van dit bericht van start gaan. Hij moet wel binnen de drie maanden na het verschijnen van het bericht plaatsvinden. Een in de ministerraad overlegd KB kan nog nadere regels vastleggen voor deze verkoop.
Aangezien papieren effecten vanaf 1 januari 2014 moeten zijn omgezet, heft het koninklijk besluit van 26 april 2007 het besluit van de Regent van 7 april 1949 betreffende het van onwaarde maken van de niet aangegeven Belgische effecten aan toonder op. Ook het KB van 3 december 2005 tot vaststelling van de vormvereisten van effecten aan toonder die tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt worden toegelaten, wordt opgeheven.
Effecten die op 30 november 2015 nog niet verkocht zijn, worden door de emittent als effect overgemaakt aan de Deposito- en Consignatiekas. Als de effecten wel verkocht zijn, mag de emittent van de opbrengst eerst de kosten aftrekken die hij moest maken voor het omzetten van de effecten en voor het openen en beheren van de effectenrekening. Het saldo deponeert hij dan bij de kas.
Artikel 35 van de wet van 14 december 2005 houdende afschaffing van de effecten aan toonder treedt in werking op 1 januari 2014. Artikel 37 van dezelfde wet treedt in werking op 1 januari 2008.
Opheffingen
Inwerkingtreding
De artikelen 18 en 21 treden in werking op 9 juli 2007. Artikelen 6 tot en met 8, 12 tot en met 14, 2°, 15 tot en met 17,19, 20, 2° en 22 treden in werking op 1 januari 2008. De artikelen 1 tot en met 3, 9 tot en met 11, 14, 3°, 20, 1° en 23 treden in werking op 1 januari 2014. De artikelen 4 en 5 treden in werking op 1 januari 2015.
Wanneer de houder van de voormalige toondereffecten zich toch nog zou melden, kan hij de teruggave vragen. Hij moet dan echter een boete betalen die wordt aangerekend per jaar achterstand vanaf 31 december 2015. Deze boete is een poging van de wetgever om de rechthebbenden aan te zetten tot de omzetting van effecten.
Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Roland SMETS, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail :
[email protected], URL : http : //www.bibf.be. Redactie : Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Maria PLOUMEN, Roland SMETS. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. G erealiseerd
3
–
16
in
SEPTEMBER
samen w erking
2007
met
klu w er
–
8
w w w . klu w er . be
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
236