Voor altijd verdreven? Ontstaan en ontwikkeling van de Duitse Heimatvertriebenen - problematiek
Wiesje Kuijpers Masterscriptie Culturele Antropologie Universiteit van Amsterdam 2006
Voor altijd verdreven? Ontstaan en ontwikkeling van de Duitse Heimatvertriebenen - problematiek Wiesje Kuijpers
Wiesje Kuijpers Studentnummer 0119059 Begeleider: Dr. A.C.L. Zwaan Commissielid: Dr. P.T. van Rooden Commissielid: Dr. H. Schijf Masterscriptie Culturele Antropologie Universiteit van Amsterdam Juni 2006 Afbeeldingen voorpagina: Vlucht uit Oost-Pruisen 1945 Deelnemers aan Deutschlandtreffen Ostpreußen 2005 (foto: Wiesje Kuijpers) Afbeelding achterpagina: Kaart Duitsland 1945 – 1990 (Deze kaart werd gebruikt tijdens het veldwerk.)
Volksweise Mich rührt so sehr böhmischen Volkes Weise schleicht sie ins Herz sich leise, macht sie es schwer. Wenn ein Kind sacht singt beim Kartoffeljäten, klingt dir sein Lied im späten Traum noch der Nacht. Magst du auch sein weit über Land gefahren, fällt es dir doch nach Jahren stets wieder ein. Rainer Maria Rilke (uit: Larenopfer 1895)
Volksliedje Het ontroert me zo het Boheemse wijsje; sluipt het binnen, steelsgewijze, dan wordt het hart zo loom. Als een kind zacht zit te zingen bij het wieden in het veld, hoor je ’t in je droom weerklinken als de slaap je heeft geveld Hoe ver je ook gaat dwalen, ver van je land vandaan, het blijft zich steeds in je herhalen al zijn er jaren heengegaan. (vertaling Ad Haans)
Inhoudopgave. Voorwoord
3
Inleiding
7
Hoofdstuk 1. Vlucht en verdrijving, geschiedenissen en oorzaken
11
1.1 Volksdeutschen/Reichsdeutschen/Ostdeutschen 1.2 De Russen komen! 1.3 Wilde verdrijvingen 1.4 ‘Een ordelijke, menselijke verdrijving’ 1.5 De omvang van de verdrijving 1.6 Concluderende opmerkingen: verdrijving en etnische zuivering Hoofdstuk 2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie 2.1 Integratie in de BRD 2.2 De politieke ontwikkeling van de Vertriebenen in de BRD 2.3 Integratie in de DDR 2.4 Gevolgen voor de Vertriebenen, toen en nu 2.5 Heimat 2.6 Concluderende opmerkingen: de opdracht van de Bund der Vertriebenen Hoofdstuk 3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden 3.1 Het Duitse discours 1950 – 1970: de slachtoffermythe 3.2 Het Duitse discours 1965 – 1990: het daderverleden 3.3 Het Duitse discours 1990 – heden: daders én slachtoffers 3.4 Poolse perspectieven op de verdrijving 3.5 Tsjechische perspectieven op de verdrijving 3.6 Perspectieven van Vertriebenen op de verdrijving 3.7 Concluderende opmerkingen: de ‘Ewiggestrigen’
11 15 18 20 22 24 27 27 31 33 35 39 42 45 45 49 52 54 57 61 68
Hoofdstuk 4. Case-study: een Zentrum gegen Vertreibungen
71
Samenvatting en conclusie. Voor altijd verdreven?
87
Zusammenfassung
91
Bibliografie
95
Bijlagen
101
-1-
-2-
Voorwoord
Voorwoord. In Berlijn bracht ik veel tijd door met Vertriebenen, ik ging mee naar culturele en politieke bijeenkomsten, maakte een reis naar Polen en luisterde naar hun verhalen. Ik sympathiseer met de slachtoffers van de verdrijving. De verhalen die Vertriebenen mij vertelden raken mij diep en ik voel me betrokken bij hun problemen. Door het intensieve en persoonlijke contact leerde ik veel over de Vertriebenen en hun problemen. Maar hierdoor had ik soms ook dilemma’s. De Vertriebenen vertelden mij graag hun verhalen, wellicht in de hoop dat ik hun zaak zou bepleiten. Dat kan ik echter niet doen. Als onderzoeker wil ik de Vertriebenen-problematiek op een analytische manier uiteen zetten. Ik wil de ervaringen van de Vertriebenen een plaats in de discussie geven, maar hun zienswijze ook kritisch bezien. Ik denk dat er alleen op die manier een zinnige bijdrage kan worden geleverd aan de discussie over Vertriebenen-problematiek. Mijn informanten waren vaak verrast dat ik als Nederlandse geïnteresseerd ben in dit ‘Duitse’ onderwerp. De Duitse geschiedenis vind ik juist fascinerend. Tevens voel ik mij binnen de antropologie het meest aangetrokken tot de politieke antropologie, die zich bezighoudt met thema’s als nationalisme en etnische zuiveringen. Bovendien wilde ik onderzoek doen naar een onderwerp dat een actueel probleem vormt. Het onderwerp ‘Vertriebenen’ sluit daarom perfect aan bij mijn interesses. Ik kwam veel te weten over Duitsland en zijn geschiedenis, en over de Vertriebenen en hun geschiedenissen. Maar hoe meer ik te weten kwam over het onderwerp, des te meer vragen ik had. Ik begon te begrijpen wat het betekent om antropoloog te zijn. Tijdens het veldwerk speelde vooral Sibylle Dreher een belangrijke rol. Zij zet zich op een bijzondere manier in voor verdreven vrouwen. Via haar legde ik veel contacten. Ze wees me op interessante bijeenkomsten. Op die manier leerde ik veel over de Vertriebenen. Ik wil haar heel hartelijk danken voor alle hulp en het fijne contact. Ook wil ik de Vertriebenen bedanken die openhartig met mij over hun leven praatten. Zij waren bereid persoonlijke ervaringen en gevoelens met mij te delen. Daarvoor heb ik veel bewondering. Ook hecht ik veel waarde aan de hulp die ik van verschillende mensen heb ontvangen tijdens het veldwerk en het schrijven van mijn scriptie, onder meer de hulp van mijn lieve hulptroepen Roos, Tessa & Maartje en mijn moeder (Christien Burger). In het bijzonder wil ik Niels Posthumus bedanken voor het eeuwige redigeren. Verder wil ik Fridtjof Winkler bedanken voor de hulp met de Duitse taal (en de tijd in Berlijn). Tijdens het veldwerk en het schrijven van deze scriptie ben ik begeleid door Ton Zwaan. Ook hem wil ik bedanken, omdat ik deze begeleiding als zeer prettig heb ervaren. Wiesje Kuijpers
-3-
Afbeelding I en II
Afbeelding I. Duitsland in zijn grenzen van 1937 (inclusief gearceerd gedeelte) (Bron: De Zayas 1979).
Afbeelding II. De Oder-Neisse gebieden (Bron: De Zayas 1979).
-4-
Afbeelding III
Afbeelding III. Vlucht en verdrijving van de Duitsers 1945- 1950 en grensveranderingen 1945 (Bron: Der Spiegel).
-5-
-6-
Inleiding
Inleiding. Bei unserem Besuch in Schlesien 1998 hatte ich einen großen Streit mit meinem Schwiegersohn. Als ich sagte, dass ich so traurig bin, dass dieses Land nicht mehr zu uns gehört, dass es nicht mehr deutsches Land ist, da hat er mich fürchterlich angefahren. Er hat gesagt: “Die Deutschen haben soviel Elend über die Welt gebracht.” Und da habe ich gesagt: “Weißt du, ich habe wenigstens das Recht, traurig darüber zu sein. Und ich habe dieses Elend nicht über die Welt gebracht, ich habe niemandem etwas weggenommen und ich würde auch heute keinem Polen seine neue Heimat wegnehmen. Aber ich muß äußern dürfen, dass ich über den Verlust meiner schlesischen Heimat traurig bin, bis heute!” (Ruth Gehde, Silezië)
1
Duitsland capituleerde in mei 1945. De capitulatie betekende echter niet het einde van grootschalig geweld in Europa. Dit geweld richtte zich nu vooral op Duitsers. Met het verliezen van de oorlog verloor Duitsland grote stukken grondgebied. De Duitse provincies Pommeren, Silezië, Oost-Brandenburg en Oost-Pruisen (de Oder-Neisse gebieden) waren sinds de Potsdam Conferentie in augustus 1945 officieel een deel van Polen. Miljoenen Duitsers werden van hun geboortegrond, hun Heimat, naar het Westen verdreven. Van eind 1944 tot in 1948 was het Oostelijk deel van Europa - van de Oostzee tot Joegoslavië en van de rivier de Oder in Duitsland tot in Rusland - het podium van gedwongen volksverhuizingen. De verdrijving, en vooral de omvang ervan, is relatief onbekend bij het grote publiek. In Nederland zijn maar weinig mensen goed bekend met dit thema. Zelfs in Duitsland is de verdrijving en het verlies van de Oder-Neisse gebieden geen vast onderdeel van de geschiedenislessen. Dat roept vragen op, want het waren gebeurtenissen die miljoenen mensen troffen. Verder hadden ze voor Duitsland, maar ook voor de staten waaruit de Duitsers werden verdreven, vooral voor Polen en Tsjecho-Slowakije, grote culturele, sociale en demografische gevolgen. Bovendien drukten de veranderingen van de grenzen een stempel op Europa. Tot op de dag van vandaag beïnvloeden de gebeurtenissen de relatie tussen Duitsland en Polen en tussen Duitsland en Tsjechië. Waarom is de verdrijving dan zo’n relatief onbekend onderwerp? De Duitsers die uit het Tsjechische Sudetenland, de Oder-Neisse gebieden en andere 2
delen van Oost-Europa zijn gevlucht of verdreven worden ‘Heimatvertriebenen’ genoemd: degenen die zijn verdreven uit hun Heimat. Deze Duitsers werden echter niet uit Duitsland verdreven, ze werden juist naar Duitsland verdreven. Ze waren dakloos, maar niet staatloos. Dit maakt de verdrijving van de Duitsers extra interessant. Wat zegt dit over de betekenis van de term Heimat?
1
Dit citaat komt uit het verhaal van Ruth Gehde, geboren 1932 in Neder-Silezië. Ze heeft haar geschiedenis opgeschreven voor een seminar in 2001 over vluchtelingenkinderen. 2 Er bestaat officieel een verschil tussen ‘Vertriebenen’ en ‘Heimatvertriebenen’. Het Bundesvertriebenen und Flüchtlingen Gesetz uit 1953 maakte een onderscheid tussen personen die voor 1 september 1939 in de gebieden woonden (Vertriebenen) en tussen personen die voor 31 december 1937 in de gebieden woonden (Heimatvertriebenen) (Fure 2001: 69). Dit onderscheid heeft tegenwoordig weinig betekenis meer. In deze scriptie wordt daarom gemakshalve gesproken van Vertriebenen.
-7-
Inleiding
Een deel van de Vertriebenen heeft nog steeds een sterke band met zijn Heimat. Maar wanneer de Vertriebenen over hun leed en hun verloren Heimat praten, wordt dit vaak met argusogen bekeken. De discussie tussen Ruth Gehde en haar schoonzoon, waar ik de inleiding mee ben begonnen, is daarvoor typerend. De uitspraken van Gehde zijn voor veel Vertriebenen heel herkenbaar. Bovendien is de reactie van haar schoonzoon kenmerkend voor de reacties van veel Duitsers. Ook dat roept vragen op. Waarom is het leed van de Vertriebenen zo’n gevoelig onderwerp? De verdrijving en de Vertriebenen zijn niet alleen omstreden in Duitsland, maar ook in Polen en Tsjechië. Deze scriptie neemt de hierboven beschreven controverses rond het thema verdrijving en rond het leed van de Vertriebenen als uitgangspunt. De hoofdvraag van deze scriptie luidt: Wat is de Vertriebenen-problematiek precies, hoe is deze ontstaan en hoe heeft deze problematiek zich ontwikkeld tussen 1945 en nu? Om deze vraag te beantwoorden zal ik naar verschillende aspecten kijken. In de eerste plaats is het belangrijk om te weten wat de Vertriebenen tijdens de vlucht en verdrijving hebben meegemaakt. Het zijn echter niet de gebeurtenissen zelf die de kern van de discussies vormen. De controverse ligt voor een deel in de oorzaken van de verdrijving. Waarom heeft de verdrijving plaatsgevonden? Hangt zij voornamelijk samen met de Tweede Wereldoorlog of waren er andere oorzaken? Het eerste hoofdstuk is daarom gewijd aan de gebeurtenissen die zich tussen 1944 en 1948 hebben afgespeeld en de oorzaken en historische achtergronden van de gebeurtenissen. Bovendien wordt in dit hoofdstuk kort iets gezegd over de benaming van de verdrijving. Voldoet de term ‘verdrijving’ of is er een andere term nodig? In de tweede plaats is het waardevol om de gevolgen te onderzoeken die de verdrijving op verschillende vlakken had. Deze gevolgen vonden voor de betrokken landen vooral plaats op cultureel, sociaal en demografisch vlak. Maar voor de Vertriebenen zelf was het voornamelijk een traumatische en persoonlijke ervaring. In hoeverre spelen deze ervaringen tegenwoordig voor hen nog een rol? En beïnvloeden deze ervaringen de betekenis die de term ‘Heimat’ voor hen heeft? Deze gevolgen, zowel op maatschappelijk als op individueel niveau, komen in hoofdstuk twee aan de orde. In de derde plaats is het voor het beantwoorden van de centrale vraag van deze scriptie belangrijk om de controverses rondom de verdrijving uitgebreider te bekijken. Hoe wordt er over het algemeen in Duitsland tegen de verdrijving aangekeken? Hoe en waarom is deze zienswijze de afgelopen zestig jaar gewijzigd? Hoe zien de Vertriebenen de verdrijving en hebben ook zij hun zienswijze gewijzigd? Hoe wordt er in Polen en in Tsjechië naar de verdrijving gekeken? Waarin verschillen deze perspectieven? Hoofdstuk drie is daarom gewijd aan het uiteenzetten van de verschillende perspectieven op de verdrijving.
-8-
Inleiding
In de vierde plaats is het van belang om te kijken op welke manier de controverse rondom de verdrijving en het leed van de Vertriebenen tegenwoordig een concreet probleem vormen. Op dit moment zorgt het in Berlijn op te richten Zentrum gegen Vertreibungen voor veel ophef in Duitsland, Polen en Tsjechië. Dit centrum wil de geschiedenis van de verdreven Duitsers documenteren. Het Zentrum gegen Vertreibungen is daarom een case-study in deze scriptie. Dit wordt beschreven in hoofdstuk vier. Tot slot zullen de belangrijkste conclusies worden gepresenteerd die op basis van de verschillende onderzochte aspecten kunnen worden getrokken. Ik zal een antwoord formuleren op de centrale vraag van deze scriptie en vaststellen wat de kern is van Vertriebenenproblematiek. Aan deze scriptie is een antropologisch veldwerk vooraf gegaan. Dit vond plaats in Berlijn van maart tot en met augustus 2005. Dit veldwerk richtte zich op de Duitse Vertriebenen, hun ervaringen en de betekenis die de verdrijving voor hen had. Deze gegevens zijn voornamelijk in hoofdstuk twee en hoofdstuk drie verwerkt. Vanuit de antropologie was er tot op heden minimale aandacht voor dit onderwerp. De academische literatuur handelt voornamelijk over het verloop van de verdrijving, de politieke context of de sociale gevolgen die de verdrijving had. De problemen die de Vertriebenen nu nog ervaren en de manier waarop zij met hun ervaringen omgaan is echter een wezenlijk onderdeel van de Vertriebenen-problematiek. Ik hoop met dit onderzoek meer inzicht in deze problematiek te verschaffen. Ik pretendeer echter niet in deze scriptie de mening van alle Vertriebenen naar voren te brengen. De groep Vertriebenen in Duitsland is groot en gevarieerd. De werkwijze in deze scriptie behoeft nog enige uitleg. Om de ervaringen en zienswijzen van de Vertriebenen toe te lichten wordt in deze scriptie veel gebruik gemaakt van passages uit interviews met Vertriebenen. Deze interviews zijn tijdens het veldwerk gehouden. Achter deze passages staat de naam van de geïnterviewde en zijn of haar herkomstgebied vermeld. De uitspraken van Vertriebenen worden in het Nederlands weergegeven, omdat de vaak lange interviews in het Nederlands zijn uitgewerkt. Behalve deze stukken uit de interviews zijn andere citaten in de originele vorm opgenomen. Veel van de teksten zijn door hun taalgebruik zeer typerend en moeilijk in het Nederlands te vertalen. Door een vertaling van het Duits naar het Nederlands zou veel van de betekenis verloren gaan. De scriptie bevat daarom veel Duitse termen en citaten uit boeken, kranten en toespraken. De controverses rondom de verdrijving en het leed van de Vertriebenen vormen nu een actueel probleem in Duitsland. Ook zijn deze thema’s beladen onderwerpen in de relatie tussen Duitsland en Polen en tussen Duitsland en Tsjechië. Om die redenen is het onderzoeken van dit thema belangrijk. Tevens is het bestuderen van de gevolgen van vlucht en verdrijving een toevoeging aan de algemene literatuur over vluchtelingenproblematiek.
-9-
- 10 -
1. Vlucht en verdrijving, geschiedenissen en oorzaken
Hoofdstuk 1. Vlucht en verdrijving, geschiedenissen en oorzaken Tussen 1944 en 1948 werden tussen de veertien en vijftien miljoen Duitsers gedwongen hun woongebieden in verschillende regio’s in Oost-Europa te verlaten, waaronder toenmalig Duits grondgebied. Dit ging gepaard met gewelddadigheden, vernederingen, moord en verkrachting. In de academische en populaire literatuur wordt deze gebeurtenis aangeduid met de term ‘de verdrijving’ (die Vertreibung). Gemakshalve doe ik dit ook, maar feitelijk is het onjuist. Er was namelijk niet één verdrijving, maar er waren vele verschillende. Bovendien zijn veel Duitsers gevlucht en moet er dus worden gesproken van vlucht(en) én verdrijving(en). De Vertriebenen hebben ieder hun eigen geschiedenis. Om de Vertriebenen-problematiek te kunnen verklaren is het belangrijk te weten wat de Vertriebenen hebben meegemaakt. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de gebeurtenissen tussen 1944-1948. De verdrijving stond niet op zichzelf. Het is daarom van belang naar de oorzaken van de verdrijving te kijken. Aan het einde van dit hoofdstuk kan dan ook worden geconcludeerd hoe de verdrijving als historische gebeurtenis is te classificeren. Is er sprake van een etnische zuivering, een genocide of voldoet de term ‘verdrijving’? 1.1 Volksdeutschen/Reichsdeutschen/Ostdeutschen Ik ben geboren op 11 mei 1935 in Grunlinden, West-Pruisen. Ik was Pools staatsburger, maar ik spreek geen Pools. Die Polen spraken toen allemaal Duits. Ik ben geboren op de hoeve van mijn oma. Mijn moeder ook. Zij is in 1906 geboren, toen het nog Duitsland was. Mijn vader komt nog verder uit het oosten. Hij kwam ter wereld in Rusland en was Russisch staatsburger, sinds 1920 was hij Pools staatsburger en sinds 1940 Duits staatsburger. Mijn moeder was eerst Duitse, toen Poolse en toen weer Duitse. Mijn broer en ik waren eerst officieel Pools, toen Duits (Alfred Dreher, WestPruisen).
Tot het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1919 strekte het Duitse rijk zich uit tot ver in het huidige Polen. Op 28 juni 1919 werd het Verdrag van Versailles ondertekend. Hierdoor verloor Duitsland een zevende deel – 69.930 km2 – van zijn grondgebied (zie afbeelding IV). De provincies West-Pruisen, Posen en een deel van Silezië werden aan Polen toegewezen. De stad Danzig (Gdansk) in West-Pruisen werd een vrije stad (Freistaat). Vanaf dat moment vormden twee miljoen Duitsers, waaronder de familie van Alfred Dreher, een minderheid in de Poolse staat. Zijn moeder was nog in het Duitse West-Pruisen geboren, maar toen hij zelf werd geboren, was dit gebied een deel van Polen geworden. Polen was 125 jaren een staatloze natie geweest, maar vormde zich in 1919 weer tot een staat. Hierbij verloren Duitsland en Rusland delen van hun grondgebied. Op die manier was de vader van Alfred Dreher opeenvolgend Russisch en Pools staatsburger. Al zo’n zeven eeuwen woonden Duitsers in het Oosten van Europa. Vanaf de elfde eeuw trokken Duitse boeren en handwerkers richting het oosten, waardoor er grote Duitstalige nederzettingen ontstonden.
- 11 -
1. Vlucht en verdrijving, geschiedenissen en oorzaken
Afbeelding IV: Door het Duitse rijk afgestane gebieden na de Vrede van Versailles (1919): 1. Noord-Sleeswijk aan Denemarken. 2. Posen en West-Pruisen (grotendeels) aan Polen. 3. Vrije stad Danzig. 4. Memelland aan Litouwen. 5. Oost-Opper-Silezie aan Polen. 6. Hultschiner landje aan Tsjecho-Slowakije. 7. Elzar-Lotharingen aan Frankrijk. 8. Eupen en Malmedy aan België.
Rond 960 was de vorstenstaat Polen ontstaan. In 1795 werd deze staat verdeeld tussen Pruisen, Rusland en Oostenrijk. Ruim honderd jaar later, met het Verdrag van Saint-Germain (1919), verdween de staat Oostenrijk-Hongarije. Zo’n vijf miljoen Duitse Oostenrijkers leefden 1
vanaf dat moment als minderheid in Tsjecho-Slowakije, Polen, Italië, Joegoslavië en Hongarije . Toen Tsjecho-Slowakije in 1919 een zelfstandige staat werd, was 28 procent (3.5 miljoen 2
mensen) van de bevolking Duits . De Duitse minderheden die buiten het Duitse rijk woonden werden Volksdeutschen (volks-Duitsers) genoemd. Dit waren de Duitsers in West-Pruisen, Posen, andere delen van Polen, Hongarije, Rusland, Joegoslavië en Roemenië. Hieronder vielen ook de Sudetenduitsers, die het Sudetenland in Tsjecho-Slowakije bevolkten. De Duitsers die binnen de grenzen van het Duitse rijk woonden, dus ook degenen in de provincies 3
Silezië, Pommeren en Oost-Pruisen, werden Reichsdeutschen (rijks-Duitsers) genoemd . De Duitsers in de oostelijke provincies van het Duitse rijk, Oost-Pruisen, Pommeren, OostBrandenburg en Silezië, waren weliswaar Reichsdeutschen, maar werden meestal aangeduid met de term Ostdeutschen (Oost-Duitsers). Deze termen worden in het vervolg van deze scriptie aangehouden. De term Oost-Duitsers moet dus niet worden verward met Duitsers uit de DDR, met wie de term nu is verbonden. De term Oost-Duitsers staat in deze scriptie voor de Duitse bevolking uit de Duitse oostelijke provincies, die nu tot Polen en Rusland behoren. De in 1919 opgerichte Liga van Naties (de voorganger van de Verenigde Naties) stelde tijdens de vredesconferentie in Parijs een verdrag op dat de ontstane Duitse minderheden in Europa moest beschermen. De landen waarin Duitse minderheden leefden dienden dit te ondertekenen. Hiermee garandeerden ze hun minderheden een zekere mate van culturele 4
autonomie en een zelfde behandeling als de rest van de bevolking . Het verdrag werd niet op alle vlakken nageleefd. De regering van het ‘nieuwe’ Polen voerde een repressief beleid tegen 1
De Zayas 1979: 3. Alfred de Zayas is historicus. Hij zet zich echter ook in als pleitbezorger van de Vertriebenen. Hij was bijvoorbeeld tijdens mijn onderzoek aanwezig bij veel bijeenkomsten van Vertriebenen. Volgens sommige andere historici is hij daarom wat subjectief. Zijn werken waren voor mij echter zeer bruikbaar omdat hij veel over de ervaringen van Vertriebenen schrijft. Ik verwijs dus vaker naar hem. Wanneer ik zijn gegevens gebruik heb ik extra kritisch naar zijn bronnen gekeken en zijn gegevens met informatie van andere historici vergeleken. 2 Ibid.: 36. 3 De termen Reichsdeutschen en Volksdeutschen hadden niet alleen een territoriale betekenis. De uitdrukkingen waren gebaseerd op het nationalistische idee dat ’Duits zijn’ raciaal is bepaald. Er was wel sprake van een zekere hiërarchie tussen Volksdeutschen en Reichsdeutschen. Volksdeutschen werden gezien als ‘mindere’ Duitsers. 4 De Zayas 1979: 3.
- 12 -
1. Vlucht en verdrijving, geschiedenissen en oorzaken
haar minderheden. Van de meer dan twee miljoen Duitsers in Polen zag ongeveer een miljoen 5
zich gedwongen te vertrekken . In Tsjecho-Slowakije werd de Duitse bevolking in de ‘Boheemse landen’, het Sudetenland, op cultureel en economisch vlak gediscrimineerd. Zo werden Duitse scholen gesloten en werd 6
het zelfbestuur van de Duitse gemeenschap ingeperkt . Ondersteund door het verdrag 7
kwamen groepen volks-Duitsers in de jaren twintig in opstand . Ze stuurden petities naar de kantoren van de Liga van Naties en protesteerden tegen hun nieuwe regeringen. Toen Hitler aan de macht kwam, werden deze sentimenten versterkt. Hij wist ontevreden volks-Duitsers te 8
bereiken. Vooral onder de Sudetenduitsers bestond een grote aanhang voor Hitler . Sommige van hen speelden vervolgens een belangrijke rol bij het voorbereiden van de komst van de nazi’s. In Polen en Tsjecho-Slowakije werden de volks-Duitsers daarom soms aangeduid met de term ‘Hitler’s vijfde colonne’. Ook tegenwoordig gebruiken sommige tegenstanders van de Vertriebenen deze term. De uitdrukking ‘vijfde colonne’ is tijdens de Spaanse Burgeroorlog ontstaan. De term staat voor burgers die in vijandelijk gebied verblijven en vanuit die positie 9
kunnen worden ingezet . Sommige delen van de volks-Duitsers waren in die zin inderdaad een ‘vijfde colonne’. Andere delen echter niet. De juistheid van de term ‘Hitlers vijfde colonne’ heeft 10
een grondige analyse nodig en is wellicht interessant voor een ander onderzoek . Het feit dat delen van de Duitse minderheden een rol hadden gespeeld bij de komst van de nazi’s, werd vooral door de regering van Tsjecho-Slowakije als argument en legitimering voor de verdrijving gebruikt. Al bij de eerste bekendmaking van de plannen aan het begin van de Tweede Wereldoorlog voerden ze dit als rechtvaardiging aan. Ook na de oorlog werd de verdrijving van de Duitsers uit het Sudetenland gelegitimeerd als een vorm van collectieve straf voor hun ontrouw aan de Tsjecho-Slowaakse staat
11
. Eduard Beneš verwees naar de
Sudetenduitsers als verraders en zei in 1944 in een radio-uitzending vanuit Londen: “We must get rid of all those Germans who plunged a dagger in the back of the Czechoslovak State in 12
1938” . Hiermee refereerde hij aan de Conferentie in München in 1938 waarbij TsjechoSlowakije zijn soevereiniteit verloor en het Sudetenland Duits grondgebied werd. Ook in de ogen van de Poolse regering waren de Duitse minderheden schuldig aan de verschrikkingen van de oorlog. Gezien de Duitse haat jegens de Polen moesten de Duitsers 13
na de oorlog worden verwijderd . Al in de aanloop naar de oorlog waren de spanningen in Polen tussen de Duitsers en de Polen hoog. Alfred Dreher vertelt hierover: Sinds honderden jaren leefden Duitsers en Polen hier gemengd en dat is altijd redelijk goed gegaan. Maar de Polen mochten de Duitsers niet echt, omdat de Duitsers succesvoller waren dan de Polen.
5
Urban 2004: 25. Jaworski 1996: 33, De Zayas 2003: 241. De grootte van deze groepen is onduidelijk. De Zayas vermeldt echter dat er meerdere duizenden petities zijn ingediend (1979: 5). 8 Naimark 2002: 112. 9 De Zayas 1979: 3. 10 Zie voor enkele opmerkingen hierover: De Zayas 1979: 4-6, Urban 2005: 25-43. 11 Naimark 2002: 112. 12 De Zayas 2003: 241. 13 Naimark 2002: 123. 6 7
- 13 -
1. Vlucht en verdrijving, geschiedenissen en oorzaken
De Duitse boeren waren ijveriger. Dat heb je nou eenmaal. De Nederlanders zijn toch ook ijveriger dan sommige andere volken? Wanneer je zoiets zegt, noemt men dat meteen racisme, maar soms is het gewoon waar. De meeste Duitsers ging het economisch beter en de Polen waren daar boos over. (…) Bevriend waren ze meestal niet. Toen Polen opnieuw als land was ontstaan, probeerden de Polen de Duitsers te ‘verpoloniseren’, zoals de Duitsers eerder hadden geprobeerd de Polen te germaniseren. De Polen waren net zo tevreden met de onderdrukking van de Duitsers als eerder de Duitsers met de onderdrukking van de Polen. Eind jaren dertig werden de spanningen sterker. De Poolse regering dreigde toen: “als Duitsland Polen binnenvalt, vermoorden wij alle Duitsers die hier wonen.” De Poolse geheime dienst had al lijsten opgesteld van Duitsers die vermoord zouden worden als de oorlog zou beginnen. Mijn gezin had een chauvinistische en nationalistische Poolse huismeester. Die had mij als tweejarige verboden in het zand rond de hoeve te spelen, alleen maar omdat ik Duits was. Op een dag kwam hij met twee soldaten en beval hen mijn vader dood te schieten. Maar mijn vader was reservist bij het Poolse leger en daarom weigerden de soldaten dat. De huismeester kwam later terug met een aantal bewapende jongens. Mijn vader is toen in elkaar geslagen. Gelukkig maar dat er een politieagent bij was die mijn vader kende. Deze politieagent benadrukte dat mijn vader een goed Pools staatsburger was, waardoor de gewapende mannen hem lieten gaan. Onze Poolse buurvrouw heeft hem toen verstopt, totdat de Duitse troepen kwamen. Op 1 september 1939 kwamen de Duitse troepen tegen de middag bij ons aan. Ik kan me herinneren dat ik als vierjarig jongetje op de hoeve aan het spelen was. De meeste Duitse mannen hadden zich verstopt, bang als ze waren door de Polen aangevallen te worden. Op 3 september zijn meer dan 5000 etnische Duitsers door Pools gepeupel doodgeslagen, uit pure haat (Alfred Dreher, West-Pruisen).
De ‘bloedige zondag van Bromberg’ (Bluttsonntag Bromberg), waarnaar Dreher aan het einde van het citaat verwijst, is een omstreden gebeurtenis. Op 3 september 1939 werden hierbij 14
zo’n duizend Duitse burgers vermoord . De schattingen variëren echter sterk per auteur. Ook over de gebeurtenissen zijn verschillende auteurs het niet eens. Poolse bronnen geven bijvoorbeeld veel lagere cijfers. Poolse Brombergers vertelden dat Duitsers op Poolse troepen hadden geschoten. Duitse Brombergers zeiden dat de Poolse soldaten een jacht op Duitse 15
burgers hadden geïnitieerd . De gebeurtenis in Bromberg werd vervolgens door de nazi’s als propaganda gebruikt. Hiervoor werden de aantallen flink opgevoerd. In de eerst berichten spraken zij van 5500 doden, later zelfs van 62.000 slachtoffers. De Duitse Einsatzgruppen
16
voerden de weken erna een brute vergeldingsactie uit waarin 10.000 Polen omkwamen. Volks-Duitsers waren de eerste Duitse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. In Polen zijn de eerste dagen van de oorlog 15.000 Duitsers naar het oosten getransporteerd en 4000 17
tot 5000 zijn er vermoord . De Poolse regering verdacht de gehele Duitse intelligentsia ervan als ‘vijfde colonne’ met de nationaalsocialisten samen te werken. Ze had een lijst opgesteld en bewijzen verzameld. Na de Duitse aanval werden de Duitsers die op deze lijst stonden 14
Kent 2003: 617. Hirsch 1998: 45, Urban 2005: 43, Kent 2003: 617. 16 De Einsatzgruppen waren onderdeel van de Schutzstaffel (SS). De SS was een paramilitaire organisatie binnen de NSDAP. 17 De Zayas 1987: 44, Kent 2003: 617. 15
- 14 -
1. Vlucht en verdrijving, geschiedenissen en oorzaken
18
opgepakt . Overal waar Duitse minderheden leefden bestond het gevaar dat zij slachtoffer zouden worden van de woede van de Polen over de oorlog. Er bestonden echter ook veel vriendschappelijke verhoudingen. Polen en Duitsers beschermden elkaar soms ook, zoals de Poolse buurvouw de vader van Alfred Dreher redde. Ondanks deze gevallen bestond er ook veel haat. Tijdens de oorlog traden veel volks-Duitsers toe tot de Volksdeutschen Selbstschutz
19
. Ze waren bijzonder bruut ten opzichte van de Polen en pleegden 20
verschrikkelijke misdaden . Het belangrijkste doel van Hitlers buitenlandse politiek was het verwerven van Lebensraum. Dit schreef hij al in 1924 in Mein Kampf. Op 1 september 1939 viel Duitsland Polen binnen en kon Hitler beginnen met het winnen van zijn Lebensraum. Voor het bevolken van de veroverde gebieden wilde hij het reservoir van enige miljoenen volks-Duitsers gebruiken, die verspreid over Oost- en Zuidoost-Europa woonden. Op 7 oktober 1939 tekende Hitler een decreet, waarin stond dat alle Duitsers, die werden bedreigd door ‘degermanisering’, naar het rijk moesten worden gehaald. ‘Heim ins Reich’ heette deze missie. Zijn missie had eigenlijk ook ‘Reich nach Volk’ kunnen heten, omdat, met het winnen van Lebensraum, omgekeerd ook het rijk naar de volks-Duitsers werd verplaatst. In de Poolse gebieden woonden namelijk veel volks-Duitsers. De bewoners van de veroverde Poolse dorpen en steden werden vermoord, verjaagd of gedeporteerd. 500.000 Polen werden uit West-Pruisen en Posen naar het General Gouvernment Polen, rondom Warschau, verplaatst. Ongeveer twee miljoen Polen werden als dwangarbeider naar het Duitse rijk gedeporteerd, om 21
in de oorlogsindustrie te werken . Zo’n één miljoen volks-Duitsers uit de Sovjet-Unie en de Baltische Staten werden ‘Heim ins Reich’ gehaald om in de nieuw veroverde gebieden te gaan 22
wonen . Vier jaar heersten de nazi’s in grote delen van Europa. De Slavische volken leden zwaar onder de bezetting en miljoenen vonden de dood. 1.2 De Russen komen! Op 19 oktober 1944 bereikte het Rode Leger de grenzen van het toenmalige Duitse rijk. Ze overschreden de eerste grens in Oost-Pruisen. Van daaruit trokken ze verder naar Berlijn. De komst van het Rode Leger betekende voor de Duitse bevolking in de oostelijke provincies het begin van een gruwelijke tijd. Rusland had in de oorlog zwaar geleden. De Slavische volken waren door Hitler bestempeld als Untermenschen. Ze waren tijdens de Tweede Wereldoorlog in groten getale als zodanig behandeld. Grote delen van Rusland waren compleet geruïneerd. De soldaten van het Rode Leger was opgedragen wraak te nemen voor de misdaden die de Duitsers in Rusland hadden begaan: voor de miljoenen doden, voor de verhongerde krijgsgevangenen en
18
Urban 2005: 42. DeVolksdeutschen Selbstschutz was een militaire eenheid onder de Duitse minderheid in Polen. Deze eenheid was onderdeel van de SS. 20 Urban 2005: 43. 21 Aust 2003: 12. 22 De Zayas 1987: 53.
19
- 15 -
1. Vlucht en verdrijving, geschiedenissen en oorzaken
23
voor de verwoeste steden en dorpen . In de Russische militaire krant Krasnaja Swesda (de rode ster) stond op 24 oktober 1944, nadat het Rode Leger de Duitse grenzen had bereikt: Es genügt nicht, die Deutschen nach Westen zu treiben. Die Deutschen müssen ins Grab gejagt werden. Gewiß ist ein geschlagener Fritz besser als ein unverschämter. Von allen 24
Fritzen aber sind die toten am besten . Nemmersdorf (Oost-Pruisen) was een van de eerste Duitse dorpen die het Rode Leger bereikte. Op 21 en 22 oktober 1944 vermoordden zij daar de bewoners van het dorp. Slechts een enkeling overleefde. Toen Duitse troepen later in Nemmersdorf aankwamen vonden zij de restanten van een brute massaslachting. Minimaal 62 vrouwen waren verkracht en vermoord, 25
naakte vrouwen waren aan deuren genageld en baby’s waren kapotgeschoten . Nemmersdorf werd het symbool voor de wreedheid van de Russen. Dit kwam mede doordat het ‘propaganda-ministerie’ van Goebbels meteen een cameraploeg naar Nemmersdorf had 26
gestuurd om de gebeurtenis tot het maximum uit te buiten . Veel Poolse en Tsjechische soldaten waren, net als de Russische militairen, wraaklustig. Ook Poolse en Tsjechische burgers waren uit op vergelding. Tijdens de bezetting was hun haat ten opzichte van de Duitsers tot een hoogtepunt gestegen. Toen het Duitse leger zich had teruggetrokken, trokken Tsjechische milities het Sudetenland binnen en mishandelden, verkrachtten en vermoordden Duitse burgers. Poolse soldaten en burgers deden hetzelfde met de Duitsers in Polen. Duitse militairen werden in gevangenschap zeer wreed behandeld. 27
Hetzelfde gold voor gevangengenomen burgers . Het Rode Leger liet een spoor van verwoesting achter in de Oost-Duitse provincies. Dorpen en steden werden geplunderd en verbrand. Een ontelbaar aantal vrouwen werd verkracht
28
. In Oost-Pruisen pleegden vele Duitse vrouwen zelfmoord uit angst voor de
29
Russen . Verhalen over de wreedheid van de Russische soldaten verspreidden zich snel en miljoenen Duitsers sloegen op de vlucht. Uit Oost-Pruisen, West-Pruisen, Silezië en Pommeren trokken grote stromen vluchtelingen met paard en wagen, te voet, per trein of per schip naar het Westen. Magdalena Zeidel werd in 1921 geboren in Perschkenstein, Silezië. Ze vertelt over de laatste maanden van de oorlog:
23
Urban 2005: 113. Ook Beevor (2002: 107) beschrijft uitvoerig de manier waarop de Russen wraak namen. De Zayas 1987: 60. 25 Ibid. 1979: 61, Beevor 2002: 28. 26 Beevor 2002: 28. 27 Onder meer Naimark (2002: 115-16, 124-132) en Beevor (2002: 64) beschrijven de misdaden die Poolse en Tsjechische soldaten en burgers begingen. 28 Er zijn geen cijfers bekend van de aantallen verkrachte vrouwen (Fure 2001: 69). Mede omdat hier na de oorlog nauwelijks over werd gesproken. Op basis van verschillende bronnen concluderen echter alle auteurs dat er vele verkrachtingen hebben plaatsgevonden. Zie bijvoorbeeld het werk van Beevor (2002). In een door het Frauenverband im Bund der Vertriebenen geïnitieerd onderzoek hebben 507 vrouwen een vragenlijst ingevuld. 10 procent gaf aan te zijn verkracht, 27 procent gaf aan verkrachtingen te hebben gezien. Dit zijn echter minimale cijfers, omdat 18 procent de vragen over verkrachting oversloeg. Uit dit onderzoek kwamen ook verhalen naar voren van vrouwen die vele malen waren verkracht, tot honderd keer aan toe. Het onderzoek is te bekijken op www.vertriebene-frauen.de 29 Beevor 2002: 107, Fure 2001: 69. 24
- 16 -
1. Vlucht en verdrijving, geschiedenissen en oorzaken
Al vanaf januari 1945 rolden we elke ochtend ons beddengoed op, zodat, als we moesten vluchten, we snel konden vertrekken. De hele winter kwamen er al vluchtelingen uit het Oosten. In maart werden we om vier uur ’s nachts wakker. Er was groot alarm. De Russen waren doorgebroken tot Grottkau, zo’n twintig kilometer verderop. We konden de Stalinorgels horen. We vluchtten naar de volgende stad. De laagvliegers kwamen en we schuilden in een kelder. Bij de Neisse-brug kwamen er weer laagvliegers. We verscholen ons in loopgraven. We hadden geluk. Toen we er weer uit kwamen zagen we dat een boerengezin met twee kinderen was getroffen. Er was overal bloed en ze lagen daar dood. We gingen verder richting het westen. Wij zijn tot Frankenstein gelopen. Tot het einde van de oorlog heb ik daar in goede omstandigheden bij mijn oom gewoond (Magdalena Zeidel, Silezië).
Alfred Dreher vertelt over zijn vlucht uit West-Pruisen: Op 21 januari 1945 waren we verrast dat het Rode Leger zo dichtbij was. Het succes van de eerste jaren van de oorlog had veel mensen euforisch gestemd. Het maakte de mensen trots. Hoeveel doden daarbij vielen maakte niet veel uit. Op grond van deze successen dacht men: “wij zijn toch sterker en wij hebben de beste wapens”. Men kon niet geloven dat het Rode Leger zo dichtbij was. Zelfs toen de vluchtelingen uit het oosten kwamen, geloofde men niet dat de Russen ook in Bromberg zouden komen. Toen het ontruimingsbevel kwam konden we niet weg, omdat de trein naar het westen helemaal vol zat. We zouden met een bevriende familie, die een wagen bezat, meerijden. Maar die kwam niet. ’s Avonds hoorden we schoten. Ik was heel bang. Maandagmorgen zijn we toch nog met een trein richting noordwesten gegaan. Het vroor achttien graden. De bevriende familie wachtte nog een nacht. In die nacht kwam het Rode Leger. Het nam de familie gevangen. Zij hebben 4 jaar in Potulitz
30
doorgebracht.
Na twee keer overstappen gingen we met paard en wagen verder. Op 4 maart werden we door het Rode Leger ingehaald. We waren toen bijna anderhalve maand op de vlucht. We waren doodsbang voor de Russen, omdat we hadden gehoord dat ze in Nemmersdorf de hele bevolking hadden omgebracht. De nazi-partij had de Duitsers verboden te vluchten. Er zijn zelfs mensen door SS-ers neergeschoten toen ze daartoe toch een poging waagden. Daarom zijn veel mensen te laat vertrokken. Als wij hadden geweten dat de oorlog verloren was, dan waren we veel eerder gevlucht. Nadat het Rode Leger ons had ingehaald, moesten we maanden op een hoeve wachten tot we verder konden reizen. We sliepen in de vrieskou in de open lucht. Op 3 december konden we met de trein naar het westen. Van Köslin vertrokken we met een transport. Er zijn daar mensen in elkaar geslagen met stalen buizen. Mannen moesten op blote voeten uren in de sneeuw staan. Overal lagen doden. De trein is meerdere malen overvallen en de mensen raakten de laatste spullen die ze hadden kwijt (Alfred Dreher, West-Pruisen).
Vier tot vijf miljoen Duitsers uit Oost-Pruisen, Pommeren, Silezië en Oost-Brandenburg, de gebieden die tot het einde van de Tweede Wereldoorlog nog tot Duitsland behoorden, vluchtten over land en zee naar het westen. Zij waren op de vlucht geslagen voor het Rode
30
Gevangenis in Polen, die door de nazi’s was gebouwd en na de oorlog door de Polen werd gebruikt om volksDuitsers, die niet waren gevlucht, gevangen te zetten.
- 17 -
1. Vlucht en verdrijving, geschiedenissen en oorzaken
Leger
31
. Zo’n drie miljoen volks-Duitsers vluchtten uit de overige gebieden. Deze Treks
bestonden voornamelijk uit vrouwen, kinderen en oude mensen, omdat de meeste mannen aan het front vochten. Oost-Pruisen was al snel omsingeld door het Rode Leger. De vluchtelingen waren hierdoor gedwongen over de Oostzee te vluchten. Naar schatting een half 32
miljoen mensen vluchtten over de Oostzee . De haven Pillau, vanwaar de schepen naar het westen vertrokken, lag op een landtong. Om deze te bereiken staken veel vluchtelingen de baai Vislahaf (Frische Haff) over. Het ijs was niet overal sterk genoeg om de vluchtelingen met paard en wagen te dragen en de vluchtelingen werden door laagvliegers gebombardeerd. Tijdens deze tocht, die zo’n acht tot negen uur duurde, stierven velen door de kou en door verdrinking. Vanuit de haven Pillau vertrokken schepen die duizenden vluchtelingen in veiligheid brachten. Dit was echter ook niet zonder gevaar, omdat Russische onderzeeërs de schepen tot zinken probeerden te brengen. Het schip ‘de Wilhelm Gustloff’, dat met 6000 vluchtelingen naar Mecklenburg op weg was, is hiervan het bekendste voorbeeld. De Duitse schrijver Gunter Grass beschreef deze tragedie in zijn boek ‘Im Krebsgang’. Miljoenen Oost-Duitsers vertrokken echter niet op tijd. Velen weigerden hun huizen te 33
verlaten. Bovendien was het door de nazi-partij verboden om te vluchten . Het gold als bedrog om niet in de Endsieg te geloven. Hierdoor konden veel Oost-Duitsers niet op tijd vluchten. Zij kwamen in de handen van de Russen terecht en later in die van de Polen of de Tsjechen. 1.3 Wilde verdrijvingen Nog voor het einde van de oorlog kregen de Poolse autoriteiten van de Russische bezetters 34
toestemming om de Duitse provincies Oost-Pruisen, Pommeren en Silezië binnen te trekken . In Maart/April 1945 begonnen daar de eerste verdrijvingen van de Duitsers. De regering in Warschau wilde de zaken al geregeld hebben – dat wil zeggen: de meeste Duitsers verdreven hebben – voordat de Geallieerden een beslissing over de Poolse westgrens zouden nemen. De Oost-Duitsers die niet waren gevlucht voor het Rode Leger of die na het einde van de oorlog weer terugkeerden, werden rechteloos en onteigend
35
.
Duizenden werden ondergebracht in werkkampen verspreid over Polen, die vaak nog in opdracht van het nazi-regime waren gebouwd. Sommigen moesten meerdere jaren in deze kampen blijven. In Polen hebben ongeveer 105.000 Duitsers in deze kampen gevangen gezeten. Een groot deel hiervan waren vrouwen en kinderen. In de meest beruchte gevangenissen stierf driekwart van de gevangenen. Ook in Tsjechië werden vele Duitsers, voornamelijk vrouwen en kinderen, in de ongeveer vijftig werkkampen ondergebracht. Hier 36
werden zij veelal blootgesteld aan onmenselijke omstandigheden .
31
De Zayas 1979: xx. Ibid.: 95. 33 Beevor 2002: 117. 34 De Zayas 1979: 105. 35 Urban 2005: 112. 36 Naimark 2002: 129, 118. 32
- 18 -
1. Vlucht en verdrijving, geschiedenissen en oorzaken
De Poolse regering wilde een staat, bestaande uit één natie, en niet uit verschillende volkeren. De Duitsers moesten daarom worden verwijderd. De Duitse bevolking in Polen werd met het oog op deze doelstelling ingedeeld in drie groepen. De eerste groep zou zo snel mogelijk worden uitgezet of tot achter de rivieren Oder en Neisse
37
worden verdreven. De
tweede groep, die in de industrie werkte, zou daar nog blijven werken totdat Polen zelf genoeg arbeidskrachten bezat. De derde groep bestond uit de als overtollig beschouwde bevolking in de steden, die door een gebrek aan transportmogelijkheden niet kon worden gedeporteerd. Deze zou naar de provincie worden verplaatst om daar te werken en zou over de Oder worden 38
gezet als de mogelijkheid er was . Na de Duitse capitulatie in mei 1945 keerden honderdduizenden Duitsers weer terug naar hun huizen in Silezië en Pommeren. Ze dachten dat deze gebieden na een eventuele vredesconferentie weer onder Duits bestuur zouden komen. Tussen mei en augustus 1945 trokken tienduizenden Duitsers in beide richtingen, terug naar huis in het oosten of vluchtend 39
naar het westen . Ook Magdalena Zeidel keerde na het einde van de oorlog weer terug in Perschkenstein, Silezië. Door de Poolse overheersers werd ze gedwongen te werken. Pas in 1946 werd ze verdreven. Ze vertelt over deze periode: Na het einde van de oorlog keerden we weer terug in Perschkenstein. We gaan weer naar huis dachten we, waarom zouden we ergens anders heengaan? We troffen een slagveld aan, waar de lijken nog lagen te stinken. We hoorden verschrikkelijke verhalen. In Neiße, bijvoorbeeld, waren de katholieke nonnen bij de zieken gebleven. Zij zijn door Russische soldaten tot de dood verkracht. De eerste Rus die ik zag was heel erg dronken. De Rus zong [in het Duits]: “Krieg kaput, viele Mann kaput, Krieg nie gut, viele Man kaput ” (…) De meeste mensen uit Perschkenstein kwamen tegelijk terug. Ze woonden met vele families op een boerderij. In deze periode kwamen de Russen steeds langs. De jonge vrouwen moesten zich verstoppen omdat ze anders verkracht zouden worden. De meeste meisjes van mijn leeftijd zijn toen verkracht, maar ik heb geluk gehad. Steeds als de Russen kwamen verstopte ik mij in een rookruimte in de muur, waar normaal de worsten werden gerookt. Na twee tot drie maanden gingen de Russen weg en toen kwamen de Polen. Met geweer en geweld kwamen ze in de huizen en jaagden de Duitsers weg. Ze mochten niets meenemen. Elke dag moesten wij werken voor de Polen. Sommige vrouwen moesten ook met de Polen slapen. We moesten heel vernederend werk doen en ze schoten op Duitsers voor de lol. Ik moest met mijn handen met stenen werken. Ik heb in die tijd een heel zware griep gekregen. Zo heb ik nog zes, zeven maanden voor de Polen gewerkt. Toen moesten we weg. We kregen 20 minuten om onze spullen te pakken. We werden in veewagens afgevoerd. Dat was ergens na Pasen 1946. We zijn toen over Duitsland verdeeld (Magdalena Zeidel, Silezië).
Volgens Duitse berekeningen vonden na 1945 naar schatting 200.000 Oost-Duitsers onder Poolse heerschappij de dood als gevolg van geweld. Poolse historici stellen dit aantal zelfs op 400.000. In het voorjaar en de zomer van 1945 werden rond de 520.000 Oost-Duitsers, uit 37
De Oder en de Neisse zijn twee rivieren. Ze vormen samen de huidige grens tussen Duitsland en Polen. Het noordelijke deel van de grens wordt gevormd door de Oder en het zuidelijk deel door de Neisse. 38 Urban 2005: 116. 39 Naimark 2002: 124.
- 19 -
1. Vlucht en verdrijving, geschiedenissen en oorzaken
Danzig en Polen, naar de Sovjet-Unie gedeporteerd. Meer dan een derde zou de dwangarbeid 40
niet overleven . De precieze aantallen zijn echter onduidelijk. Naimark stelt het aantal op 41
100.000 . Andere schattingen stellen dit aantal juist weer hoger, op 874.000 Duitse burgers. Zo’n 45 procent van hen zou dit niet hebben overleefd. Het waren vooral Duitsers uit Pommeren, Oost-Pruisen, de Donauschwaben uit Joegoslavië en de Siebenburger Sachsen 42
uit Roemenië die in de Sovjet-Unie hebben gewerkt . Na de grote vlucht voor het Rode Leger begon de eerste periode van verdrijving, van mei tot augustus 1945. Deze periode werd gekenmerkt door ‘wilde verdrijvingen’, uitgevoerd door de regeringen van Tsjecho-Slowakije en Polen, zonder toestemming van de Geallieerden, maar wel met aanmoediging van Rusland. In Tsjecho-Slowakije begonnen de verdrijvingen pas na het einde van de oorlog. In de eerste weken werden honderdduizenden Sudetenduitsers 43
gedwongen te vertrekken . Nog voor de Potsdam Conferentie in juli 1945 begon, waren 700.000 tot 800.000 Sudetenduitsers per voet of per trein gedwongen te vertrekken. Ditzelfde aantal Duitsers was uit de gebieden ten oosten van de Oder-Neisse, op dat moment onder 44
Poolse heerschappij, verdreven . 1.4 ‘Een ordelijke, menselijke verdrijving’ Vanaf het begin van de Tweede Wereldoorlog werd er door de Poolse en Tsjecho-Slowaakse regeringen gesproken van een verwijdering van de Duitse bevolking uit hun landen. Al in 1941 had staatspresident Beneš de verwijdering van de Duitse minderheid in Tsjecho-Slowakije, de 45
3.5 miljoen Sudetenduitsers, gevorderd . Tijdens de laatste twee jaar van de oorlog nam een beleid, dat als doel de amputatie van grote delen van Duits grondgebied en een verwijdering 46
van de Duitse bevolking uit deze gebieden had, steeds vastere vormen aan . De ervaringen bij de conferentie in München vormden het Tsjechische uitgangspunt bij de plannen. Tijdens deze conferentie werd het Sudetenland door Duitsland geannexeerd. Om een herhaling van zo’n gebeurtenis te voorkomen moesten de ‘ontrouwe’ Duitsers uit Tsjecho-Slowakije worden 47
verwijderd . Ook de Polen hadden ‘territoriale’ overwegingen. Door de grensveranderingen in 1919 was een ‘Duitse kring’ rond Polen ontstaan, die de verdediging bemoeilijkte en de snelle nederlaag in 1939 veroorzaakte. Deze gebieden moesten daarom geheel Pools worden. Er 48
mochten geen Duitsers achterblijven die voor problemen konden zorgen . Hun plannen vonden aansluiting bij de Geallieerden. Van 17 juli tot 2 augustus 1945 kwamen Churchill, Stalin en Truman in Potsdam bijeen. Hier werden de beslissingen die in Jalta waren gemaakt besproken en toegepast. De drie politieke leiders spraken onder meer over hoe Duitsland moest worden geregeerd, over de vier bezettingszones en over de 40
Urban 2005: 117. Naimark 2002: 130. 42 De Zayas 1987: 166. 43 Ibid. 1979: 104-105. 44 Naimark 2002: 111. 45 Ibid.: 108, Benz 1996: 9. 46 De Zayas 1979: xx. 47 Brandes 2005: 461. 48 Ibid.: 59. 41
- 20 -
1. Vlucht en verdrijving, geschiedenissen en oorzaken
decentralisatie van de economie. Ook spraken ze over het verwijderen van de Duitse bevolking uit de gebieden die aan Polen en de Sovjet-Unie werden toegewezen. Aan het einde van de Potsdam Conferentie werd in artikel XIII van het Potsdam Protocol de verwijdering van de 49
Oost-Duitsers geautoriseerd . Hierin stond dat dit op een “orderly and humane manner” moest gebeuren. In tegenstelling tot de landen waaruit de Oost-Duitsers werden verdreven hadden de Britten en Amerikanen geen direct voordeel bij de verdrijving. De Polen, Tsjecho-Slowaken en de Russen hadden als voordeel dat zij Duits bezit confisqueerden en een vierde deel van het Duitse grondgebied annexeerden. De Britten en Amerikanen daarentegen, en de Russen ook, moesten de vluchtelingen opvangen en van voedsel voorzien. De vraag is dan ook: waarom stemden zij in met de verdrijving? Hiervoor zijn een aantal redenen te noemen50. In de eerste plaats wilden ze, door het probleem van de Duitse minderheden te elimineren, een meer langdurige vrede creëren. De Engelse premier Winston Churchill zei op 15 december 1944: Expulsion is the method which, so far as we have been able to see, will be the most satisfactory and lasting. There will be no mixture of populations to cause endless trouble…. A clean sweep will be made. I am not alarmed by these large transferences, which are 51
more possible in modern conditions than they ever were before . De overtuiging dat het verwijderen van minderheden toekomstige conflicten zou tegengaan lag aan de basis van de verdrijving van de Duitsers. De verschillende verdrijvingen van andere volken voor en tijdens de oorlog vergemakkelijkte de verdrijving in technische en logistieke zin. 52
Vooral de Russen hadden veel ervaring op dit gebied . In de tweede plaats moest Polen aan de westkant worden gecompenseerd ten koste van Duitsland, omdat Poolse provincies in het oosten aan Rusland werden toebedeeld. Hierbij mocht in het nieuwe Polen geen potentiële ‘vijfde colonne’ achterblijven. Ten derde waren ze ervan overtuigd dat de verdrijving geordend en menselijk kon worden uitgevoerd. Historicus De Zayas geeft verder als reden “the desire to 53
punish the conquered Germans” . In hoeverre dit werkelijk een reden was blijft onduidelijk. Wel is duidelijk dat haat- en wraakgevoelens jegens de Duitsers de verdrijving enorm vergemakkelijkten. Het lijden bij de oostelijke buren was zo groot geweest dat zij weinig medelijden kenden. Ook bij de Geallieerden bestond weinig compassie voor de Duitsers. Historicus Naimark wijst erop dat de gesprekken tussen Stalin, Churchill en Roosevelt worden 54
gekenmerkt door een ongevoeligheid voor Duits leed . De verdrijving van de Oost-Duitsers zou, volgens het Potsdam Protocol, op een ‘ordelijke en menselijke manier’ worden uitgevoerd. De realiteit had echter weinig met ‘ordelijk en humaan’ te maken. Historicus Naimark zegt bijvoorbeeld hierover:
49
Zie bijlage 1. Zie voor de motivatie van de Geallieerden om met de verdrijving in te stemmen: Benz 1996: 9, Naimark 2002: 108. 51 Parliamentary Debates, House of Commons, vol. 406, col. 1484, geciteerd in De Zayas 1979: 1. 52 Naimark 2002: 108. 53 De Zayas 1979: 2. 54 Naimark 2004. 50
- 21 -
1. Vlucht en verdrijving, geschiedenissen en oorzaken
Most historians assert that after Potsdam the brutality of the forced deportations decreased markedly, once the transfers were sanctioned and made more orderly by the Allies and the Polish and Czechoslovak governments. No doubt, this was true in general, but the particulars of the deportations in both Czechoslovakia and Poland continued to exact a 55
terrible toll in both German lives and property . De eerste verdrijvingen na de Potsdam Conferentie toonden vaak dezelfde gewelddadigheden en ongeorganiseerdheid als de ‘wilde verdrijvingen’ van de periode ervoor. De Geallieerden hadden tijd nodig om de ontvangst van de vluchtelingen voor te bereiden en georganiseerde transporten waren er nog niet. Pas in 1946 en 1947 kwamen er transporten op gang die meer 56
voldeden aan de term ‘geordend en menselijk’ . 1.5 De omvang van de verdrijving Na de Tweede Wereldoorlog verloor Duitsland in totaal 112.466 vierkante kilometer grondgebied. Dit was een vierde deel van zijn territorium en staat bijna gelijk aan drie maal de oppervlakte van Nederland. Het noordelijk deel van Oost-Pruisen werd Russisch grondgebied, en Königsberg heette vanaf dat moment Kaliningrad. Het zuidelijk deel van Oost-Pruisen, en de provincies Pommeren, Oost-Brandenburg en Silezië werden Pools grondgebied. De nieuwe grens liep langs de rivieren Oder en Neisse. Het zou echter lang duren voor de nieuwe OderNeisse grens officieel werd geaccepteerd. De eerste bondskanselier van de BRD, Adenauer, maakte zich bij de Vertriebenen populair door de grens niet te accepteren. Pas in 1990 werden 57
de nieuwe grenzen officieel door Duitsland erkend . In 1939 woonden rond de zeventien miljoen Duitsers buiten de huidige Duitse grenzen. Hiervan woonden 9.5 miljoen in de Duitse gebieden oostelijk van de Oder en Neisse (OostPruisen, Silezië, Oost-Brandenburg en Pommeren), 3.5 miljoen in Tsjecho-Slowakije, 1.4 miljoen in Polen, 786.000 in Roemenie, 623.000 in Hongarije, 537.000 in Joegoslavië en 58
250.00 in de Baltische staten en in het Memelland . In de officiële statistiek van Duitsland en in de meeste literatuur over de verdrijving wordt gesteld dat tussen de veertien en vijftien miljoen Duitsers, uit de voormalige Duitse provincies en uit de landen waar zij een minderheid waren, zijn gevlucht of verdreven. Ongeveer twee miljoen Duitsers zijn hierbij overleden of vermist geraakt. Afhankelijk van afronding en interpretatie verschillen de getallen enigszins, maar de meeste literatuur komt tot deze 59
conclusie .
55
Ibid. 2002: 111. De Zayas 1979: 104. 57 Glaser 1997: 188, Fure 2001: 176. 58 Mehnert 2001: 26. 59 Zie onder meer Aust 2003, Benz 1996, Fure 2001, Glaser 1997, Jolles 1965, Mehnert 2001, Naimark 2002, Rabl 1965, Schoenberg 1970, De Zayas 1979. 56
- 22 -
1. Vlucht en verdrijving, geschiedenissen en oorzaken
De meeste academische literatuur over de verdrijving gebruikt de Dokumentation der Vertreibung der Deutschen aus Ostmitteleuropa van het Bundesministerium für Vertriebene als bron. Dit ministerie werd opgericht in 1949. Deze Dokumentation werd tussen 1954 en 1961 in vijf delen gepubliceerd. Ze zijn nog steeds in herdruk. In hoofdstuk drie wordt dit naslagwerk behandeld. Verder verwijzen auteurs vaak naar eerder uitgegeven werken over de verdrijving, zoals naar werken van Alfred de Zayas en Wolfgang Benz. Het Bundesministerium geeft de volgende cijfers: Tabel 1: Cijfers vlucht en verdrijving 1945-1950
Vlucht en verdrijving
In Heimat gebleven
Doden en vermisten
6.944.000
1.101.000
1.225.000
Tsjecho-Slowakije 2.921.000
250.000
267.000
Overige landen
1.865.000
1.294.000
619.000
Totaal
11.730.000
2.645.000
2.111.000
Oost-provincies
60
De BRD telde in 1950 7.9 miljoen Vertriebenen . Begin 1949 telde de DDR 4.3 miljoen 61
Vertriebenen . Tussen 1950-1985 zijn er nog ongeveer een miljoen Oost-Duitsers naar de BRD vertrokken. Deze mensen worden aangeduid met Spätaussiedler. In 1958 was het aantal West-Duitsers, inwoners van de BRD, dat buiten de Duitse grenzen van 1948 was geboren, 62
13.7 miljoen . Zoals in de tabel is te zien, bleven er ook Duitsers in de gebieden wonen. Men had de mogelijkheid te ‘opteren’. In Polen betekende dit dat ze de Poolse nationaliteit moesten 63
aannemen . De precieze omvang van de verdrijving blijft betwist. Rüdiger Overmans stelt dat de aantallen in de meeste literatuur te hoog zijn en dat deze aantallen in statistieken zijn herhaald 64
zonder kritisch te zijn onderzocht . De precieze aantallen zijn moeilijk te bepalen omdat tussen 1944 en 1950 verschillende groepen Duitsers uit het oosten Duitsland binnenkwamen. Deze groepen zijn onder te verdelen in de volgende vijf categorieën: 1. Evacués: Duitsers die tegen het einde van de oorlog door de Duitse autoriteiten zijn geëvacueerd. Het aantal is onduidelijk. 2. Vluchtelingen: Duitsers die individueel of in georganiseerde vorm voor het Rode Leger vluchtten. Dit aantal wordt geschat op zeven miljoen. 3. Verdrevenen:
Duitsers
die
tijdens
de
‘wilde
verdrijvingen’
of
in
de
meer
‘georganiseerde’ verdrijving na de Potsdam Conferentie zijn verdreven. Het aantal is onduidelijk.
60
Bauer 1996: 199. Schwartz 2003: 206. 62 Fure 2001: 69. 63 Thum 2003: 333. 64 Rüdiger Overmans (1990): “55.000.000 Opfer des Zweiten Weltkrieges? Zum Stand der Forschung nach mehr als 40 Jahre”, Militärgeschichtliche Mitteilungen (48), geciteerd in Fure 2001: 68. 61
- 23 -
1. Vlucht en verdrijving, geschiedenissen en oorzaken
4. Oorlogsgevangenen en gevangengenomen Duitsers die uit kampen in de Sovjet-Unie en andere landen kwamen. Dit aantal wordt geschat op 500.000. 5. Zonevluchtelingen: Duitsers die de Sovjetbezettingszone ontvluchtten. Tot 1961 waren 65
dit er ongeveer drie miljoen, deze groep bestond voor eenderde deel uit Vertriebenen . De eerste drie categorieën kunnen worden geclassificeerd als Vertriebenen, omdat zij niet terug konden keren naar hun huizen. De laatste twee categorieën maken de telling ingewikkelder. De oorlogsgevangen waren namelijk niet allemaal Oost-Duitsers. Ook de zonevluchtelingen problematiseren de telling. Veel Oost-Duitsers gebruikten de zone als tussenstop. Zij zouden dus zowel in de telling van de DDR als in de telling van de BRD kunnen zijn opgenomen. Tegelijk met de verdrijving van de Duitsers vonden er ook andere volksverhuizingen plaats. De nieuwe Poolse provincies moesten opnieuw worden ‘bevolkt’. In 1950 waren ongeveer 4.5 miljoen Polen naar de nieuwe gebieden verplaatst, vrijwillig of gedwongen. 2.5 miljoen kwamen uit centraal Polen in de hoop betere levensomstandigheden te vinden. 1.5 miljoen Polen waren verdreven uit de oostelijke Poolse regio, die door Rusland was geannexeerd. De rest bestond uit Polen die uit Frankrijk, West-Duitsland, Joegoslavië, Roemenië en Bulgarije kwamen en uit 66
Poolse Joden die de Holocaust hadden overleefd . Op dit moment wonen nog zo’n 50.000 Duitsers verspreid over Tsjechië. Een half miljoen 67
Duitsers wonen in Polen, zij zijn gecentreerd in Silezië . 1.6 Concluderende opmerkingen: verdrijving en etnische zuivering Van 1944 tot 1950 zijn tussen de veertien en vijftien miljoen Duitsers verdreven of gevlucht. Het is vanaf dit moment in de geschiedenis dat zij van ‘gewone’ volks- of rijks-Duitsers Vertriebenen werden. De verdrijving heeft niet één aanwijsbare oorzaak. Verschillende, samenhangende factoren spelen een rol, waaronder historische gebeurtenissen zoals het uiteenvallen van Oostenrijk-Hongarije en het Verdrag van Versailles. Hierdoor ontstonden er grote Duitstalige minderheden in Oost-Europa. Hitlers Lebensraum-politiek en de extreem gewelddadige nationaalsocialistische overheersing speelden bovendien een belangrijke rol. Na de ervaringen in de Tweede Wereldoorlog wilden de Poolse en Tsjecho-Slowaakse regeringen hun ‘ontrouwe’ Duitse minderheden uit hun landen verwijderd zien. En gezien de radicale nationaalsocialistische bezettingspolitiek waren de Geallieerden het met de Polen en Tjsecho-Slowaken eens. Ze stemden in met de verdrijving. De verdrijving was dus de uitkomst van een besluitvormingsproces, dat in gang werd gezet door de Tweede Wereldoorlog. In dit besluitvormingsproces speelde de overtuiging dat het verwijderen van etnische minderheden toekomstige conflicten zou tegengaan een grote rol.
65 66 67
Schwartz 2003: 206. Thum 2003: 334. Wolff 2003: 780.
- 24 -
1. Vlucht en verdrijving, geschiedenissen en oorzaken
Voldoet de term ‘verdrijving’ om de gebeurtenissen tussen 1944 en 1948 te beschrijven? Geschat wordt dat als gevolg van de vlucht en de verdrijving zo’n twee miljoen Duitsers omkwamen. Is de verdrijving daarom een genocide? Het antwoord hierop is nee. Om iets als genocide te definiëren moet er sprake zijn geweest van een intentie om de groep in zijn geheel 68
of gedeeltelijk te vernietigen . Polen en Tsjecho-Slowakije wilden de Duitsers als natie niet vernietigen. Het ging hen hoofdzakelijk om de verwijdering van een deel van de Duitsers, in dit geval de Oost-Duitsers, uit een bepaald gebied. Kan de verdrijving worden geclassificeerd als een etnische zuivering? Deze term werd voor het eerst veelvuldig gebruikt in 1992, tijdens de oorlog in Bosnië. Etnische zuivering is als volgt te definiëren: “The elimination of an ethnic group from territory controlled by another 69
ethnic group” . Volgens Naimark heeft een etnische zuivering de intentie “to remove a people 70
and often all traces of them from a concrete territory” . Beide definities komen overeen met de verdrijving van de Duitsers. Etniciteit speelde een grote rol bij de verdrijving. De Poolse en Tsjecho-Slowaakse regeringen wilden de Duitse minderheden verwijderen. Slechts een zeer kleine groep kon blijven. Naimark geeft verschillende karakteristieken van etnische zuiveringen, 71
zoals het totalitaire aspect van etnische zuiveringen . “There is also an internal logic which asserts that any members of the nationality who were allowed to remain would become even more resolutely opposed to the dominant power and hence a more potent threat; for this 72
reason, no one must be allowed to remain ” Deze angst was duidelijk aanwezig bij de Poolse en Tsjecho-Slowaakse regeringen, en ook bij de Geallieerden. De term ‘verdrijving’ geeft de gebeurtenissen goed weer en is een bruikbare term. Het is echter ook belangrijk de verdrijving te classificeren als etnische zuivering. De term ‘verdrijving’ zegt namelijk niets over het etnische aspect van de gebeurtenissen. Etniciteit speelde echter een beslissende rol.
68
Power 2003: 57. Ibid.: 250. 70 Naimark 2002: 3. 71 Naimark classificeert de verdrijving als etnische zuivering. Hij beschrijft zes karakteristieken van etnische zuiveringen: onder meer het samengaan met geweld, de verbondenheid met oorlog en het totalitaire aspect (2002: 185-198). Alle karakteristieken die hij noemt zijn kenmerkend voor de verdrijving van de Duitsers. Zie ook Naimark 2004. 72 Ibid. 2002: 190. 69
- 25 -
Afbeelding V
Afbeelding V. Het aantal duizenden Vertriebenen per Bondsland en de percentages die zij uitmaakten van de totale bevolking, 1949/1950 (Bron: Der Spiegel).
- 26 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
Hoofdstuk 2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie De tocht uit het Oosten was lang en zwaar. Miljoenen Duitsers trokken te voet door de sneeuw. Anderen reisden in overvolle goederentreinen of schepen richting westen. Sommigen werden door Poolse, Tsjechische of Russische soldaten vermoord. Anderen lieten door vermoeidheid, door de kou of door ziekte het leven. De gevaarlijke reis duurde meestal maanden. Bij aankomst in het bezette Duitsland waren de problemen echter nog niet over. Er was grote voedsel- en woningschaarste en weinig werkgelegenheid. De eerste jaren na de oorlog stonden in het teken van overleven. Bovendien was de nieuwe omgeving de meeste Vertriebenen vreemd. Het was weliswaar Duitsland, maar de dialecten, gewoonten en gebruiken kenden ze niet. Ondanks de onzekerheid over hun toekomst – konden ze ooit terug naar huis? – moesten ze in deze nieuwe omgeving een bestaan opbouwen. Toch leek de integratie succesvol. Na enkele decennia waren de sociale en materiële gevolgen van de verdrijving nauwelijks meer zichtbaar. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, Fröhlich, noemde deze integratie in 1979 “das eigentliche Wunder unserer 1
Nachkriegsgeschichte” . De meeste Vertriebenen bleven echter een sterke culturele en emotionele band houden met hun Heimat. De traumatische vlucht en het verlies van de Heimat hadden hun sporen achtergelaten. Voor veel Vertriebenen vormen deze gebeurtenissen tot op de dag van vandaag een probleem. De vraag is daarom of de integratie ook op gevoelsmatig niveau succesvol was. Dit hoofdstuk is gewijd aan de gevolgen van de verdrijving, zowel op maatschappelijk niveau, als op individueel en emotioneel niveau. Eerst wordt de integratie van de Vertriebenen in de BRD en DDR behandeld en de maatschappelijke problemen die hiermee gepaard gingen. Wat ervoeren de Vertriebenen toen als de grootste problemen? Vervolgens worden de gevolgen van de verdrijving behandeld die de Vertriebenen nu nog ervaren. Wat betekent het om ‘verdreven te zijn’ en voelen zij zich tegenwoordig nog ‘verdreven’? Verder wordt de term ‘Heimat’ nader bekeken. Wat betekent ‘Heimat’ voor de Vertriebenen en hoe heeft de verdrijving deze betekenis beïnvloed? Concluderend wordt er ingegaan op de rol van de Bund der Vertriebenen en waarom deze vereniging voor de Vertriebenen belangrijk is. 2.1 Integratie in de BRD De exodus van de Duitsers uit Oost-Europa vond plaats in meerdere stadia. De eerste Duitsers waren al in de zomer van 1944 gevlucht uit Oost-Pruisen voor het Rode Leger. Tot 1950 kwamen grote aantallen Duitsers uit het Oosten naar de bezettingszones. Als zij op tijd waren gevlucht, lukte het hun soms enig bezit mee te nemen. De meeste Vertriebenen kwamen echter in het Westen aan met niets meer dan dat ze op het lijf droegen. Het verwoeste en bezette Duitsland werd overspoeld door vluchtelingen, van wie het grootste deel alles had verloren. Veel vluchtelingen waren getraumatiseerd. Zij hadden onderdak, eten en werk nodig. 1
Habbe 2003: 227.
- 27 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
De opvang en integratie van de vluchtelingen was een zware taak. Bij de eerste naoorlogse volkstelling op 29 oktober 1946 waren er negen miljoen vluchtelingen uit de voormalig Duitse Oost-provincies en uit Oost-Europese landen in de bezettingszones. Zes miljoen hiervan verbleven in de westelijke bezettingszones, het latere West-Duitsland (BRD). Bij de volgende volkstelling op 13 september 1950 was het aantal Vertriebenen in de BRD gestegen tot 7.9 2
miljoen. Ze vormden daarmee 16.5 procent van de totale bevolking . Bij deze volkstellingen werden ook de kinderen van Vertriebenen, die na de verdrijving waren geboren, als 3
Vertriebenen gerekend . Op afbeelding V zijn de aantallen vluchtelingen in duizenden per Bondsland weergegeven. Het aantal Vertriebenen in de BRD steeg na 1950 nog verder als gevolg van de vlucht uit de DDR. In 1961 bestond 21.5 procent van de bevolking in de BRD uit Vertriebenen. De eerste jaren na de oorlog waren moeilijk en onzeker. De Vertriebenen probeerden verloren familieleden terug te vinden en moesten zich in tijden van grote schaarste van voedsel en onderdak voorzien. Vaak verhuisden Vertriebenen ettelijke malen - van opvangkamp, naar paardenstal, naar zolder - om pas na jaren een vaste woonplaats te vinden. De autochtone bevolking was in sommige gevallen begripvol en behulpzaam. Maar over het algemeen werden de Vertriebenen als ongewilde indringers gezien. Veel niet-verdreven Duitsers waren ook zwaar getroffen door de oorlog. De vluchtelingen vormden voor hen een extra belasting. De tocht uit het oosten had de uiterlijke verschijning van de Vertriebenen tot een armoedige gemaakt. Verder zorgden religieuze tegenstellingen voor een afstand tussen de autochtone bevolking en de nieuwkomers. Veel Oost-Duitsers waren katholiek en belandden in 4
protestantse gebieden . Bovendien spraken ze dialecten die voor de autochtone bevolking onbekend waren. De Vertriebenen werden gezien als vreemden. De lokale bevolking zag hen niet als landgenoten in nood, maar eerder als armoedige zigeuners. De Vertriebenen werden 5
over het algemeen afwijzend behandeld . Deze afwijzing en verafschuwing vormden vaak een nog groter probleem dan de armoede. Ik kwam eerst terecht in een kamp in Magdeburg [SBZ]. Later heb ik bij een boer gewerkt zodat ik daar een kamer kreeg. De mensen wilden ons niet, omdat er geen woningen waren. (…) De mensen hadden hier de oorlog niet beleefd en begrepen het daarom niet. Als wij over de verdrijving vertelden geloofden ze ons niet. Ze dachten dat we sprookjes vertelden en dat we allemaal verhalen ophingen over wat we allemaal hadden gehad en wat ons was afgenomen (Margarete Kubon, Silezië).
Margarete Kubon was 28 jaar oud toen ze uit Silezië vluchtte. De ervaring van Kubon is een ervaring die de meeste Vertriebenen hebben. Ze vertelden hoe ze werden gezien als ongewilde vreemdelingen en vijandig werden benaderd. Soms werden ze uitgescholden en bespuugd. Kinderen werden op de scholen gepest. De lokale bevolking had vaak geen weet van de geschiedenis van de Vertriebenen. Ze verdachten hen ervan naar het Westen te zijn 2
Bauer 1996: 199. Schoenberg 1970: 62. Fure 2001: 181. 5 Ibid.: 180-182. 3 4
- 28 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
gekomen om andermans bezit te stelen en geloofden hun verhalen over hun verloren 6
bezittingen niet . Voor de verdrijving hadden veel Vertriebenen een sociaal en materieel rijk bestaan gehad. Ze hadden status. De marginale positie die zij nu in de samenleving hadden viel hen zwaar. Mensen die rijk waren geweest werden niet geloofd. Anderen die arm waren geweest verzonnen een verleden waarin ze welvarend en vermogend waren geweest. Dit laatste werd vooral gedaan omdat ze een vergoeding kregen voor verloren bezit. De vergoeding hing af van de hoeveelheid bezit die men had verloren. Hoe men werd ontvangen en behandeld was vaak afhankelijk van werkbereidheid en beroepsvaardigheden. De familie van Alfred Dreher bijvoorbeeld hield het de eerste jaren goed uit, omdat zijn vader leraar was. Door vrienden in Berlijn werden wij eerst heel goed ontvangen. Zij namen ons op zoals je vrienden in nood hoort op te nemen. Wij hadden ondertussen gehoord dat mijn vader nog leefde. Hij was leraar en vond een baan in Balissen, een klein dorp waar al jaren geen leraar meer was. Daar werden wij goed ontvangen, omdat men er leraren nodig had. Helaas verhuisden we snel opnieuw. We kwamen toen in een klaslokaal te wonen (Alfred Dreher, West-Pruisen).
In de westelijke bezettingszones werden de Vertriebenen in eerste instantie opgevangen in vluchtelingenkampen. Men gebruikte ook scholen en andere instituten om de vluchtelingen op te vangen. Omdat op het platteland het meeste voedsel en de minste oorlogsschade was, werden veel Vertriebenen daarheen gestuurd. Net als Margareta Kubon werkten veel Vertriebenen voor boeren in ruil voor eten en onderdak. Verder bemiddelden instanties voor woningen. In 1954 leefden nog een half miljoen vluchtelingen in kampen verspreid over de BRD. Voor het vergaren van basismiddelen, zoals kookgerei, kleding, slaapspullen en gereedschap, werd een speciale wet opgesteld. Deze Flüchtlingsbedarfsgesetz verplichtte burgers, die een overschot aan zulke producten hadden, deze in te leveren. Werkgelegenheid vormde in het begin een groot probleem. In eerste instantie was er weinig werk. Bovendien had een groot deel van de Vertriebenen voor de verdrijving in de agrarische sector gewerkt. Zij 7
waren daardoor vaak niet in staat banen in andere sectoren te vinden . De geallieerde regering was bang dat de Vertriebenen niet konden accepteren dat ze voor altijd waren verdreven. Ze was bang dat de Vertriebenen plannen zouden maken om naar huis 8
terug te keren . Een goede integratie was daarom van groot belang. In de herfst van 1949 werd het Bundesministerium für Vertriebenen opgericht om de integratie van de Vertriebenen te coördineren. Het ministerie plande de sociale, economische en culturele maatregelen die 9
werden genomen om de integratie te bevorderen . In de eerste plaats werden de Vertriebenen over Duitsland verspreid. Van 1949 tot 1956 moesten veel Vertriebenen verhuizen om de provincies die de meeste Vertriebenen hadden opgevangen te verlichten. In de tweede plaats werd de Lastenausgleich belangrijk. Dit concept stelde dat degenen die groot materieel verlies hadden geleden tijdens de oorlog compensatie 6
Hirsch 2004: 239. Fure 2001: 178. Schoenberg 1970: 44. 9 Benz 1996: 11. 7 8
- 29 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
verdienden. Een groot deel van de Vertriebenen ontving dit ook. In de derde plaats werden er 10
in hoog tempo nieuwe woningen gebouwd, zodat de acute woningnood verminderde . In 1979 eindigde het Lastenausgleich programma. Tegen die tijd was al zo’n 85 miljard Duitse Mark naar de Vertriebenen gegaan. Twintig procent was besteed aan behuizing en werkgelegenheid, een volgende twintig procent aan pensioenen en andere voorzieningen. Het overige deel, 51 miljard Duitse Mark, was besteed aan vergoedingen voor verloren huizen en 11
ander bezit als gevolg van de verdrijving . In 1994 was het totaalbedrag inmiddels gestegen 12
tot 140 miljard Duitse Mark . De integratie werd bemoeilijkt door de onzekerheid van de Vertriebenen over de toekomst. De meeste dachten dat ze in de komende jaren weer konden terugkeren naar huis. Ze leefden enerzijds met gedachten over een eventuele terugkeer, anderzijds moesten ze proberen een nieuw bestaan op te bouwen. Ook voor de lokale bevolking bestond er onduidelijkheid over de nieuwkomers. Waren zij tijdelijke arbeidskrachten, gasten of bleven ze voor altijd? De onduidelijkheid werd versterkt door het feit dat de eerste Bondspresident Adenauer de OderNeisse grens niet erkende. Tot 1990 erkende ook geen andere regering officieel de nieuwe grenzen. Theodor Oberländer, Staatssekretär für Angelegenheiten der Heimatvertriebenen, maakte de situatie extra onduidelijk door de Vertriebenen op te roepen zich klaar te maken voor een terugkeer. Deze terugkeer liet hij afhangen van een overwinning op het communisme 13
in het Oosten . Hij deed dit in een toespraak op de Oost-Pruisendag in 1953: Die Treue zur Heimat beweißt man dadurch, daß man die Rückkehr in die Heimat vorbereitet. Ich möchte deswegen auch den Tag der Heimat gewissermaßen als ein Tag der Aufgabenstellung bezeichnen. Als einen Tag der Verpflichtung, denn wir müssen um den Weg ringen, den Weg zur Heimat, zur Heimkehr, den Weg um diese Katastrophe, 14
diesen Fluch von Potsdam in irgendeiner Form zu überwinden . De komst van de Vertriebenen had grote invloed op de BRD. Demografisch en sociaal veranderden zij de samenstelling van de samenleving. Enerzijds verlangzaamde en bemoeilijkte de komst van de Vertriebenen het herstel van Duitsland na de oorlog. Het kostte de staat veel geld om deze mensen van voedsel en onderdak te voorzien. Anderzijds droeg de aanwezigheid van ongeveer acht miljoen Vertriebenen bij aan de economische groei. Er ontstond een grote vraag naar arbeidskrachten. De Vertriebenen voorzagen in die vraag. Het bruto nationaalproduct en het nationale inkomen stegen. Bovendien droeg het bij aan stabiliteit 15
en vooruitgang in de industrialisering . In 1969 werd het Bundesministerium für Vertriebenen 16
overbodig. De integratie van de Vertriebenen in de BRD werd gezien als een feit .
10
Krauss 2002: 27. Schoenberg 1970: 66. Nagengast 2003: 475. 13 Fure 2001: 176. 14 Geciteerd in Fure 2001: 176. 15 Schoenberg 1970: 66. 16 Benz 1996: 11. 11 12
- 30 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
2.2 De politieke ontwikkeling van de Vertriebenen in de BRD De geallieerde regering had in eerste instantie een verbod op politieke organisaties ingesteld. De autoriteiten vreesden sociale onrust en revisionistische actie onder de verdreven bevolking. Ze waren bang dat de Vertriebenen zouden protesteren tegen hun verdrijving en dat ze plannen zouden maken om terug te keren. De problemen waren echter zo groot en het aantal vluchtelingen zo hoog dat de autoriteiten lokale adviescommissies toestonden. In 1949 werd het verbod opgeheven en konden de Vertriebenen met politieke middelen proberen hun situatie verbeteren. Het was voor veel Vertriebenen moeilijk een politieke voorkeur te bepalen. Steunden zij een politiek die de integratie bevorderde en dus de huidige grenzen accepteerde? Of steunden zij een politiek die als hoofddoel de terugkeer naar de 17
oude situatie had? . De grootste invloed op de politiek verkregen de Vertriebenen door grote lobby’s op te zetten binnen de bestaande partijen. Vooral bij de conservatieve partijen CDU en 18
CSU (nu CDU/CSU) waren Vertriebenen lange tijd zeer invloedrijk . In 1950 ontstond het Block der Heimatvertriebenen und Entrechteten (BHE). Dit was een politieke partij die de belangen van de Vertriebenen behartigde. Politieke crisissen en persoonlijke rivaliteit zorgden voor een afname van de populariteit. En tegen het begin van de jaren zestig was het integratieproces grotendeels voltooid. In 1960 kreeg de partij niet genoeg stemmen om te 19
blijven bestaan . In de jaren na de oorlog ontstonden lokale adviescommissies. Op 9 oktober 1949 vormden vertegenwoordigers van deze commissies het Zentralverband der Vertriebenen Deutschen (ZvD). Tegelijkertijd ontstonden Landmannschaften. Deze organisaties waren gebaseerd op herkomstgebieden. In eerste instantie waren ze gerelateerd aan de zoekdiensten voor verloren familie en vrienden. De belangrijkste Landmannschaften waren: Ostpreußen, Pommern, Schlesien, Weichsel-Warteland (de Duitse minderheid in Polen), Bund der
Danziger
en
Sudetenland.
Samen
vormden
zij
de
Vereinigten
Ostdeutschen 20
Landmannschaften (VOL). In 1952 werd dit het Verband der Landmannschaften (VdL) . De ZvD
en
de
VOL verkondigden
op
5 augustus
1950
de
Charta der
deutschen
Heimatvertriebenen. Zij hadden deze datum gekozen omdat dit het eerste weekeinde na 2 augustus was, precies vijf jaar na de ondertekening van de Potsdam declaratie. Ondanks de aanname van de Duitse grondwet een jaar eerder, wilden ze met de charta de rechten en plichten van Vertriebenen kenbaar maken. Deze zagen zij als hun grondbeginselen, die volgens hen noodzakelijk waren voor een vrij en verenigd Europa. Op een bepaalde manier zagen zij zichzelf dus als een aparte groep in de Duitse staat. De belangrijkste punten uit de charta zijn:
17
Fure 2001: 184. Nagengast 2003: 476. Fure 2001: 189. 20 Ibid.: 185. 18 19
- 31 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
Wir Heimatvertriebenen verzichten auf Rache und Vergeltung. (...) Wir werden durch harte, unermüdliche Arbeit teilnehmen am Wiederaufbau Deutschlands und Europas. (...) Daher fühlen wir uns berufen zu verlangen, daß das Recht auf die Heimat als eines der von Gott geschenkten Grundrechte der Menschheit anerkannt und verwirklicht wird. (…) Die Völker der Welt sollen ihre Mitverantwortung am Schicksal der Heimatvertriebenen als der vom Leid dieser Zeit am schwersten Betroffenen empfinden
21
.
De tekst zegt veel over de denkbeelden van de Vertriebenen. In de eerste plaats wordt er in de charta met geen woord gerept over de oorzaken of historische context van de verdrijving. In de tweede plaats deden de ondertekenaars middels het document afstand van wraak en vergelding (verzichten auf Rache und Vergeltung). Dat klinkt als een nobele beslissing, maar het impliceert dat ze vonden dat ze recht hadden op wraak en van dit recht afzagen. Gezien de oorzaken van de verdrijving – waarvan een groot deel bij Hitler lag - zou het onaanvaardbaar zijn geweest als deze Duitsers na de Tweede Wereldoorlog wraak hadden genomen op Polen en Tsjecho-Slowakije, landen die zeer zwaar hadden geleden in de oorlog. Ze claimden dus onterecht een recht op wraak en vergelding. In de derde plaats stelden de Vertriebenen in de charta dat het ‘recht op een Heimat’ een door God geschonken grondrecht is. Ze verlangden dat dit werd erkend en verwezenlijkt. Hiermee doelden ze op de mogelijkheid om in hun Heimat terug te keren. Door te stellen dat de Heimat door God was geschonken, maakten ze het recht op de Heimat een soort ‘natuurlijk’ recht. Op deze manier ging de verdrijving in tegen de ‘wetten van de natuur’, en zou dat blijven doen zolang de verdrijving niet ongedaan was gemaakt. Verder is het de vraag wat ‘door God geschonken’ precies impliceert. Was de oostelijke trek van Duitsers in de Middeleeuwen om in Oost-Europa Duitse nederzettingen te vormen dan ook een door God gewild proces? Ten slotte stelt de charta in een van de laatste zinnen dat de volkeren van de wereld hun medeverantwoordelijk aan het lot van de Vertriebenen bewust moeten worden. Deze zin stelt ook dat de Vertriebenen het zwaarst hebben geleden (als der vom Leid dieser Zeit am schwersten Betroffenen). De Vertriebenen vonden dus dat zij het ergst waren getroffen, erger dan bijvoorbeeld de zes miljoen 22
omgekomen Joden en erger dan de ongeveer twintig miljoen omgekomen Russen . De
charta
is
sinds
samenwerkingsverbanden
haar van
verkondiging Vertriebenen.
in
1950
de
basis
gebleven
van
de
Tegenwoordig
wordt
in
toespraken
op
bijeenkomsten van Vertriebenen nog veelvuldig en vol trots verwezen naar de charta. Dit zegt veel over de huidige denkbeelden van de Vertriebenen. Deze denkbeelden zijn op de punten die in de charta naar voren komen onveranderd gebleven. De Landmannschaften en de ZvD besloten samen te werken en het werk te verdelen. Het ZvD hield zich voornamelijk bezig met politieke besluiten betreffende het sociale welzijn en de integratie van Vertriebenen. De Landmannschaften richtten zich op het culturele erfgoed van hun herkomstgebieden en de politiek inzake deze gebieden. In 1951 werd de ZvD vervangen 21
Zie bijlage 2. Micha Brumlik bekritiseert uitvoerig de charta in zijn boek ‘Wer Sturn sät’. Hij ziet de charta als het verloochenen en verdringen van het nationaalsocialisme (2005: 91-113).
22
- 32 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
door de Bundes der Vertriebenen Deutschen (BvD). In 1958 fuseerden de BvD en de 23
Landmannschaften tot de Bund der Vertriebenen (BdV) . Vandaag de dag bestaat de BdV uit 21 Landmannschaften, zestien Landesverbände (gebaseerd op Bondslanden) en vier aangesloten ledenorganisaties
24
. De BdV zegt tegenwoordig zo’n twee miljoen leden te
hebben en beschrijft zichzelf als “der einzige repräsentative Verband der rund 15 Millionen Deutschen, die infolge Flucht, Vertreibung und Aussiedlung in der Bundesrepublik Deutschland Aufnahme gefunden haben und noch finden“
25
. Sinds zijn oprichting heeft de BdV zijn
hoofdkantoor in Bonn. Op dit moment is Erica Steinbach voorzitter (Bundespräsidentin) van de BdV. Zij zit ook namens de CDU/CSU in de Bondsdag. 2.3 Integratie in de DDR In de Sovjetzone zorgde de grote stroom vluchtelingen voor veelal dezelfde problemen als in de westelijke zones. De lokale bevolking reageerde overwegend afwijzend en haatdragend. De goederen- en woningschaarste was enorm. De integratie van de Vertriebenen werd op een andere, meer dwangmatige manier bewerkstelligd dan in de westelijke zones. Begin 1949 waren zo’n 4.3 miljoen Vertriebenen in de Sovjetzone aangekomen (zie afbeelding V). Ze 26
maakten op dat moment ruim 24 procent uit van de totale bevolking . Een dienst werd ingesteld om de vluchtelingen van woonruimte te voorzien. De eerste jaren woonden vaak meerdere families in een kleine woning. Landgoederen werden onteigend en herverdeeld, 27
zodat de vluchtelingen land kregen en zelfstandig konden zijn . Een eenmalige uitkering werd ingesteld voor arbeidsongeschikte en andere hulpbehoevende Vertriebenen. Deze uitkering bedroeg 300 Mark voor volwassenen en honderd Mark per kind. Bijna de helft van de 28
Vertriebenen ontving deze uitkering . Omdat het een eenmalige uitkering was bood het mensen die alles hadden verloren echter weinig perspectief. In 1950 ging een speciale wet van kracht, de Umsiedlergesetz, om hiermee de Vertriebenen sociaal en politiek tegemoet te 29
komen . Op bevel van de Russische overheersers waren de termen Flüchtlinge en Vertriebene verboden. Men moest de term Umsiedler
30
31
gebruiken . Vanaf 1949 mocht ook de term
23
Fure 2001: 185-186. De Landmannschaften zijn gebaseerd op herkomstgebied. Ze zijn vaak per Bondsland of stad georganiseerd. De Landmannschaften zijn: Deutsch-Baltische Landmannschaft (Lt.), Lt. der Banater Schwaben, Lt. Berlin-Mark Brandenburg, Lt. der Bessarabiendeutschen, Lt. der Buchenlanddeutschen (Bukowina), Bund der Danziger, Lt. der Dobrudscha-und Bulgariendeutschen, Lt. der Donauschwaben, Karpatendeutsche Lt. Slowakei, Lt. der Deutschen aus Litauen, Lt. der Oberschlesier, Lt. Ostpreußen, Pommersche Lt., Lt. der Deutschen aus Rußland, Lt. der Sathmarer Schwaben, Lt. Schlesien - Nieder- und Oberschlesien, Lt. der Siebenbürger Sachsen, Sudetendeutsche Lt., Lt. der Deutschen aus Ungarn, Lt. Weichsel-Warthe, Lt. Westpreußen. De Landesverbände vertegenwoordigen de BdV per Bondsland. De vier ledenorganisaties zijn: Frauenverband im Bund der Vertriebenen, Arbeitsgemeinschaft “Junge Generation im BdV”, Bauernverband der Vertriebenen, Traditionsgemeinschaft der ostdeutschen Leichtathleten. 25 www.bund-der-vertriebenen.de 26 Schwartz 2003: 206. 27 Ibid.: 210. 28 Hirsch 2004: 243. 29 Schwartz 2003: 212. 30 Het woordenboek van Wolters-Noordhoff (1970) vertaalt Umsiedler als: “wie uit z’n geboortestreek naar elders overgebracht is”. 31 Benz 1996: 11.
24
- 33 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
Umsiedler niet meer worden gebruikt. Men moest spreken van Neubürgern en ehemaligen 32
Umsiedlern . Deze terminologie is kenmerkend voor de manier waarop er in de DDR met de verdrijving werd omgegaan. De verdrijving was in de DDR absoluut taboe. Niemand mocht denken aan terugkeer en de verdrijving moest uit het bewustzijn van de mensen worden verwijderd. Spreken over de verdrijving kon strafrechtelijk worden vervolgd. Bovendien mochten Vertriebenen niet de oorspronkelijke Duitse naam van hun herkomst- en geboorteplaatsen gebruiken. Enkel het gebruik van de nieuwe Poolse of Russische namen was toegestaan. Om het ijs tussen de autochtone bevolking en de Vertriebenen te breken vertoonde de regering propagandafilms. De film ‘Die Brücke’ (1948) bracht de boodschap dat 33
de Umsiedler geen zigeuners of vreemdelingen waren, maar nieuwe burgers van de DDR . In 1950 werd de Oder-Neisse grens officieel erkend door de regering. De DDR hoorde bij het communistisch blok. Verzoening met Polen en Rusland was hierom belangrijk. Wie de 34
nieuwe grens in twijfel trok kon rekenen op juridische vervolging . Inlichtingendiensten kregen de opdracht dit in de gaten te houden. Bijeenkomsten van Vertriebenen met een cultureel of politiek doel waren verboden. Opkomst van een politieke partij of andere organisaties, zoals in de BRD, was dus onmogelijk. Er vonden enkele bijeenkomsten van Sudetenduitsers plaats in Halle en Leipzig. ‘Ehemalige Umsiedler’ werden echter sterk in de gaten gehouden door de Stasi om te voorkomen dat ze samenkomsten organiseerden of zich ‘anticommunistisch’ gedroegen. De bijeenkomsten werden opgerold en de organisatoren gevangengezet. Enkele Vertriebenen bezochten bijeenkomsten in het Westen of onderhielden contact met Vertriebenen daar. Dit kwam sommigen duur te staan. Günter Gerstmann zat 7.5 jaar in gevangenschap. Hij had briefcontact met een Vertriebener in het westen en hem werd 35
Staatsfeindliche Hetze ten laste gelegd . De politiek van de DDR werkte. Vanaf de jaren tachtig wist geen kind meer wat een Vertriebener of een Umsiedler was. Veel Vertriebenen ontvluchtten de DDR. Zij maakten éénderde deel uit van ruim drie 36
miljoen Republikflüchtlinge, die voor 1961 van de DDR naar de BRD vluchtten . Dit betekent dat er een miljoen Vertriebenen waren die voor de tweede maal vluchtten, voor de tweede maal alles achterlieten en voor de tweede maal opnieuw moesten beginnen. Dit gold bijvoorbeeld voor Margareta Kubon. Zij en haar man woonden eerst tien jaar in de DDR en vluchtten in 1955 naar de BRD, waar ze weer van voren af aan moesten beginnen. “Wieder von vorne anfangen, wieder Möbeln kaufen und alles, immer so weiter, immer so weiter”, zegt Kubon hierover. Een tweede keer vluchten was voor veel Vertriebenen een te zware opgave. Ze bleven, vaak tegen hun zin, in de DDR. Pas na de Duitse hereniging in 1989 konden ook deze Vertriebenen zich organiseren. Sommige hadden geen behoefte meer zich bij de BdV aan te sluiten. Zij hadden het al die jaren prima zonder gered. Anderen voelden deze behoefte wel. Momenteel bestaat er van alle voormalige DDR-provincies een Landesverband van de BdV. 32
Schwartz 2003: 208. Zie voor meer informatie hierover de documentaire: Vertrieben – Ein schmerzhafter Weg (Arte). 34 Hirsch 2004: 243. 35 Zie de documentaire: Vertrieben – Ein schmerzhafter Weg (Arte). 36 Schwartz 2003: 206. 33
- 34 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
2.4 Gevolgen voor de Vertriebenen, toen en nu. De ontvangst was niet slecht. Ik wil niet klagen. We werden wel uitgescholden en bespuugd. We waren vluchtelingen. (…) Het was moeilijk opnieuw te moeten beginnen. (…) In het begin was alles heel zwaar. We hadden niets. Mijn zoontje moest veel te grote schoenen dragen. De schande was heel erg (Magdalena Zeidel, Silezië).
Voor de Vertriebenen waren de directe gevolgen van de verdrijving in de eerste plaats de armoede, de dakloosheid en het verlies van bezittingen. Andere problemen maakten de eerste jaren na de verdrijving nog zwaarder. Zo probeerden de Geallieerden de Vertriebenen zo gelijkmatig mogelijk te verspreiden. Hierdoor raakten mensen hun sociale omgeving kwijt. Dorpen met generatielange geschiedenissen, die vaak samen de traumatische vlucht of verdrijving hadden doorgemaakt, werden hierdoor uit elkaar gehaald. De sociale en materiële omgeving, die de Vertriebenen had gevormd, was verdwenen. Ze voelden zich vreemden. In de verhalen over de eerste jaren na de verdrijving komt ook het thema schaamte vaak terug, zoals in het citaat van Magda Zeidel. Vertriebenen schaamden zich voor hun armoede. Soms bedelden ze om te kunnen overleven, terwijl ze eerst een welvarend bestaan hadden geleid. Ze voelden zich minder dan de andere mensen. Daar kwam bij dat de Vertriebenen door de lokale bevolking vijandig werden benaderd. Onzekerheid over de toekomst en een eventuele terugkeer speelde in de eerste jaren ook een grote rol. Maar dat ze helemaal opnieuw moesten beginnen na de verdrijving was voor de meeste Vertriebenen het moeilijkste. Door de verdrijving werden toekomstplannen volledig gewijzigd. Alles wat men had opgebouwd was weg. Ruth Hering is in 1929 in Bublitz (Pommeren) geboren. Zij vertelt: Helemaal opnieuw beginnen was het moeilijkste. Ik had een mooie jeugd. Dat werd van de ene op de andere dag kapot gemaakt. De families werden uit elkaar gedreven. Ik kon niet worden wat ik wilde, maar ik moest aannemen wat er was (Ruth Hering, Pommeren).
Voor jongere mensen was het makkelijker een nieuw leven op te bouwen dan voor oudere mensen. Mensen die door de verdrijving hun levenswerk, zoals een bedrijf of een fabriek, waren kwijtgeraakt kwamen daar vaak niet meer overheen. Zij bleven altijd terugverlangen naar hun thuisland. Velen waren lange tijd depressief. Jonge kinderen die vlak voor of vlak na de verdrijving waren geboren hadden niet de traumatische herinneringen aan de vlucht. Toch drukte de verdrijving ook op hun leven een grote stempel. Zij groeiden op in armoede en ervoeren het leed van hun familie. Voor veel kinderen was het moeilijk met dit leed om te gaan. Gunter Linke werd in 1943 in Lodz geboren. Hij heeft geen herinneringen aan de vlucht. De verdrijving had echter grote invloed op zijn jeugd. Ik was een vreemde en dat kon ik voelen als kind. Daar leed ik onder. Kinderen zijn gruwelijk tegen elkaar. (…) Bij ons thuis golden andere normen en waarden. We aten andere gerechten. Ik werd
- 35 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
dagelijks met het leed van mijn vader geconfronteerd. Dat was een verschrikkelijk leed. Zijn levenswerk, de fabriek die hij had opgebouwd, was weg. (…) Onder armoede heb ik niet geleden. Nu zie ik dat zelfs als een rijkdom. Een oneindig belangrijke ervaring, waarvoor ik dankbaar ben. Mijn ouders hebben honger gehad, ik niet (Gunter Linke, Lodz).
Ook Sibylle Dreher herinnert zich niets van de vlucht. Zij was toen 1 jaar oud. Toch voelt zij zich haar hele leven een Vertriebene. Ik herinner me van mijn jeugd dat mijn oom erg depressief was. Mijn oma ook. Mijn familie vertelde altijd over thuis, over West-Pruisen. Als kind kreeg ik dat mee. Dat betekende voor mij dat we niet van hier kwamen. Ik begreep dat ik een bijzonder verleden had. Een verleden dat anders was dan dat van mijn klasgenoten. We waren niet rijk en we moesten altijd sparen. Door de oorlog had ik geen vader meer, maar dat was bij veel kinderen zo. Wij hadden een verleden dat als zeer positief werd gezien, maar sociaal waren we erg arm. We hadden geen grote huizen en geen goede meubels. Het was een materieel zware jeugd. Zo heb ik dat beleefd. Mijn moeder was echter heel ijverig. Zij bouwde een huis van het geld dat we hadden gekregen. Maar we zijn nooit echte Bremenaren geworden. Dat is mijn hele leven zo gebleven. Ik heb me nooit ergens heimisch gevoeld, omdat we thuis altijd te horen kregen dat we ergens anders vandaan kwamen (Sibylle Dreher, WestPruisen).
De materiële gevolgen van de verdrijving zijn nu, zestig jaar later, nauwelijks meer merkbaar. De Vertriebenen hebben een nieuw bestaan opgebouwd en zijn sociaal gezien ingeburgerd in de maatschappij. Op gevoelsmatig niveau echter heeft de verdrijving voor de meesten nog altijd wel gevolgen. Zo geeft Sibylle Dreher aan dat ze zich nooit ergens heimisch
37
heeft gevoeld. Hiermee bedoelt zij dat ze het gevoel had ergens anders thuis te
horen. Veel Vertriebenen hebben dat gevoel hun leven lang behouden. Op die manier is de verdrijving voor velen altijd een rol blijven spelen in hun leven. Het is daarom van belang om te onderzoeken wat de Vertriebenen tegenwoordig precies nog als hun problemen ervaren. Wat zijn voor hen de gevolgen van de verdrijving die nu nog merkbaar zijn? Voelen zij zich nog altijd ‘verdreven’, en wat houdt dat gevoel precies in? Toen de beelden uit Kosovo op tv waren, zei ik tegen mijn dochter en kleindochter: “Kijk, dat heb ik ook meegemaakt”. Tot die tijd had ik het altijd verdrongen. Bublitz is nog steeds mijn Heimat, al zou ik niet meer terug willen (Helga Sander, Pommeren).
In de jaren negentig zorgden een aantal gebeurtenissen ervoor dat Vertriebenen extra sterk aan hun verleden werden herinnerd. Sinds de val van het communisme in 1989 was het makkelijker geworden om naar het Oosten te reizen. Veel Vertriebenen bezochten hun geboortegrond. De beelden uit Bosnië begin jaren negentig maakten ook veel los. Een arts in een psychosomatische kliniek in Berlijn verklaarde dat de thema’s van haar oudere patiënten
37
Het woordenboek van Wolters-Noordhoff (1970) vertaalt heimisch als: “inheems/ vaderlands/ eigen/ thuis, op zijn gemak”.
- 36 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
zich op dat moment aanzienlijk wijzigden. Wezenlijk meer patiënten spraken over 38
verkrachtingen, geweld en vluchtervaringen . Eind jaren negentig keken de Vertriebenen met veel verdriet naar de beelden uit Kosovo. Ook deze verhalen over verkrachtingen, bombardementen en brandende dorpen brachten onverwerkte herinneringen boven. Veel ervaringen bleken nog onverwerkt. Dit heeft een aantal oorzaken. De eerste jaren na de verdrijving bestonden uit overleven en het opbouwen van een nieuw bestaan. Er was geen tijd om de traumatische gebeurtenissen te verwerken. Later wilde de samenleving liever niets meer horen over dit verdriet. Verwijzingen naar Duits leed konden als relativering van Duitse schuld worden opgevat. Bovendien relativeerden Vertriebenen soms ook zelf hun leed. “Het is 39
niets bijzonders, want miljoenen anderen hebben dit meegemaakt” . Ook nu nog komen zulke relativeringen vaak in de verhalen van Vertriebenen terug. De onverwerkte ervaringen vormden voor sommige Vertriebenen later in hun leven een groot probleem. In het boek ‘Schweres Gepäck: Flucht und Vertreibung als Lebensthema’ bespreekt journaliste Helga Hirsch de gevolgen van de verdrijving voor de Vertriebenen. Ze stelt: Äußerlich mögen sich die Vertriebenen integriert haben. In den Seelen aber sind die 40
Wunden und Narben geblieben . In 1999 is voor het eerste onderzoek naar de psychologische gevolgen van de verdrijving gedaan. Het Psychologisch Instituut in Hamburg voerde onder 270 personen een onderzoek uit. Tachtig procent van hen had honger geleden, zeventig procent was door beschietingen en bombardementen bijna omgekomen en meer dan de helft van de vrouwen was verkracht. Uit het onderzoek bleek dat 62 procent van hen nog leed aan het ‘herbeleven’ van deze ervaringen. 4.8 procent had een post-traumatisch stress syndroom (PTSS) en 25 procent leed 41
aan een gedeeltelijk PTSS . Het verschilt echter in welke mate Vertriebenen tegenwoordig nog problemen ervaren. De meeste van mijn informanten gaven aan dat er niet ‘echt’ meer problemen waren. Zo ook meneer Schubert. Hij was in 1943 geboren en tijdens de vlucht nog een baby. Er zijn niet echt problemen meer, er is alleen een trauma dat niet wordt erkend. Velen zijn er goed bovenop gekomen en hebben een goed bestaan op kunnen bouwen. De verbondenheid met de Heimat is vaak wat overblijft (Meneer Schubert, Danzig).
Het grootste probleem dat de Vertriebenen ervaren is de frustratie over de algemene omgang met de verdrijving in Duitsland. Dit is een onderwerp dat in bijna alle gesprekken met Vertriebenen terugkomt. Veel Vertriebenen zijn ontevreden met de Duitse politiek en hebben 38
Hirsch 2004: 225. Ibid.: 222. 40 Ibid.: 221. 41 Ibid.: 231. Het onderzoek betrof 205 vrouwen en 65 mannen. De vrouwen waren tijdens de vlucht tussen de negen en 21 jaar oud, de mannen tussen de zeven en vijftien jaar oud. 39
- 37 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
het gevoel dat niemand wil luisteren. Dit is het “trauma dat niet wordt erkend”. Ze hebben het gevoel dat ze tweederangs slachtoffers zijn. Het gevoel dat hun leed niet wordt erkend, versterkt hun verdriet. Niet het leed zelf, maar deze ‘niet-erkenning’ vormt uiteindelijk het grootste probleem. Het gaat om de erkenning. Het gaat niet om de gebieden of om het verloren bezit. Men zegt dat door het praten over het eigen offer het andere offer wordt gerelativeerd. Er wordt dan gezegd: “dat is niets in vergelijking met de joden”. (…) Ik voel mij geen offer. Maar ik voel de onrechtvaardigheid tot in mijn tenen. Dat heb ik altijd gevoeld. Het ergste vind ik dat er in Duitsland geen begrip voor is (Bärbel Gafert, Silezië).
Behalve hun frustratie over het gebrek aan erkenning, gaven sommige van mijn informanten aan dat ze zich ‘heimatlos’ voelden. Het verlies van Heimat veroorzaakte een gevoel van heimatlos zijn. Heimatlos zijn betekent dat men geen Heimat of geen bereikbare Heimat meer heeft. Ze hadden het gevoel dat ze ergens anders thuishoorden, maar niet de mogelijkheid hadden daarheen te gaan. Ze voelden zich in principe thuis op de plek waar ze nu woonden, maar er was altijd een soort gemis. De besproken problemen zijn allen het gevolg van de verdrijving en zijn dus de gevolgen van verdreven zijn. Maar wat betekent dit ‘verdreven zijn’ precies en voelen de Vertriebenen zich tegenwoordig nog ‘verdreven’? ‘Verdreven zijn’ betekent heimatlos zijn. Men is ergens naartoe gestuurd waar men in principe niet hoort en men is daar op een bepaalde manier vreemd (Alfred Dreher, West-Pruisen). ‘Verdreven zijn’ betekent ontworteld zijn. De plek waar ik terecht ben gekomen is niet mijn Heimat. De mensen die mij vertrouwd waren zijn overal verspreid (Irmgard Prill, Oost-Pruisen).
Het verlies van de Heimat vormt de kern van ‘verdreven zijn’. Dit verlies gaat samen met een gevoel dat de Vertriebenen beschrijven als ‘ontworteling’ (Entwurzelung). Zoals bij mevrouw Prill komt de term ontworteling vaak terug in gesprekken over ‘verdreven zijn’. Historische, culturele en sociale wortels, door generaties opgebouwd, werden door de verdrijving plotseling afgebroken. Ook de tweede generatie, die vlak voor, tijdens of vlak na de verdrijving werd geboren, kan een gevoel van ontworteling ervaren. De familiegeschiedenis ligt op een plek die zij niet kennen. Een plaats die nu totaal anders is en waar zelfs een andere taal wordt gesproken. De Heimat wordt een virtuele Heimat. De verhalen van de familie liggen daar, de voorouders liggen daar begraven, maar de plaats zelf bestaat niet meer zoals in de verhalen. Vluchten en dan niet meer terug kunnen is ook verdreven zijn. Verdreven zijn betekent dat de wortels die door generaties zijn opgebouwd werden afgesneden. Families vallen na de verdrijving uit elkaar omdat iedereen het zwaar heeft (Roland Templien, West-Pruisen).
- 38 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
‘Verdreven zijn’ is een breed begrip. Het betekent niet alleen dat men letterlijk is verdreven. Vluchten en vervolgens niet meer terug kunnen keren is ook verdreven zijn, zoals meneer Templien aangeeft. Men is juist pas verdreven als men niet meer terug kan. Veel Vertriebenen geven aan dat het sentiment daardoor sterker wordt. Wanneer het een vrijwillig vertrek betreft is het verlangen naar de Heimat minder. Maar als de Heimat onbereikbaar is, wordt het verlangen sterker. Ik voel me niet meer verdreven. Ik ben nu gelukkig. Ik voel me Berlijnse. En zo denken velen. Het was een episode in ons leven. (…) Ik voel me niet heimatlos. Nee, mijn familie was mijn Heimat (Ruth Hering, Pommeren).
Het verschilt in hoeverre Vertriebenen zich nu nog verdreven voelen. Sommige van mijn informanten gaven aan dat ze hun hele leven het gevoel hadden ergens anders thuis te horen. Op die manier bleven ze zich altijd verdreven voelen. Bij anderen werd dit gevoel minder. Zij vonden een nieuwe Heimat waar ze gelukkig werden. Maar de band met de oude Heimat bleef voor de meesten altijd bestaan. 2.5 Heimat Het is hier [West-Pruisen] niet meer mijn Heimat. Hamburg is mijn tweede Heimat. Het is net als met het overlijden van je moeder. Als je moeder sterft krijg je een stiefmoeder, maar die is nooit zo goed als je echte moeder (Roland Templin, West-Pruisen).
Het verlies van de Heimat speelt een grote rol in de gevolgen van de verdrijving. Veel Vertriebenen verlangen nog steeds terug naar hun Heimat. Ze woonden na de verdrijving in Duitsland, maar blijkbaar was dit heel anders dan hun Heimat. De Heimat-gevoelens van de Vertriebenen geeft inzicht in de betekenis van deze term. Wat is een Heimat precies? Wat betekent Heimat voor de Vertriebenen en hoe heeft de verdrijving deze betekenis beïnvloed? ‘Heimat’ is een bijzondere term, die geen goede vertaling kent in andere talen. Daarom is hij in deze scriptie ook onvertaald gelaten. De term heeft een controversiële geschiedenis en er is geen eendimensionale definitie. Rond 1900 had de term Heimat verschillende betekenissen. Het stond onder meer voor een nostalgie naar de preïndustriële tijd en een verheerlijking van 42
de Duitse boerenstand . Ook in politieke en culturele debatten in de Weimar republiek speelde de term ‘Heimat’ een belangrijke rol. De nationaalsocialisten voerden in deze debatten de boventoon. Zij associeerden de term Heimat met natie, vaderland en volksgemeenschap. Hermand stelt in zijn boek over Heimat: “Doing so, they camouflaged their aim for world domination, which perforce led to a crash build-up of heavy industry and armaments manufacturing, all concealed behind a smokescreen of positive-sounding slogans about 43
national and racial rootedness in the soil” . Na de Tweede Wereldoorlog had de term ‘Heimat’ 42 43
Hermand 1996: vii. Ibid.: viii.
- 39 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
een negatieve bijklank door dit misbruik van de nazi’s. De laatste decennia is de term weer in 44
gebruik in Duitsland en is de negatieve connotatie grotendeels verdwenen . Vertriebenen gebruiken de term veelvuldig. Het is eigenlijk de enige term die zij gebruiken om hun geboortegrond aan te duiden. ‘Vaderland’ wordt nauwelijks gebruikt. Ook op culturele en politieke bijeenkomsten is ‘Heimat’ op allerlei manieren aanwezig. Er hangen bijvoorbeeld vlaggen met de tekst “Haltet unserem Heimatland Westpreussen die Treue”. Er worden gedichten voorgedragen over de Heimat. De sterke band met de Heimat is opvallend bij Vertriebenen. De meeste mensen zouden waarschijnlijk niet kunnen aangeven wat hun Heimat is. Of, als zij dat wel kunnen, dan heeft Heimat een minder beladen betekenis voor hen. Vertriebenen voelen zich echter wel erg verbonden met hun Heimat. De definities die Vertriebenen van Heimat geven verschillen echter: De Heimat is waar men jong is, waar men zijn moeder voor het eerst ziet, waar men leert bidden en waar men met de familie is verbonden. Een Heimat kan ook worden verplaatst. Waar ik nu zal worden begraven, daar woont mijn familie en dat is dus ook mijn Heimat. (Karl Herbert Propst, WestPruisen). Heimat staat voor verwanten, vrienden, wortels en stamboom. Als ik naar Oost-Pruisen reis dan wordt mijn hart week. Dus ergens blijft dat altijd mijn Heimat (Gunter Linke, Lodz).
Heimat is de wortels, die heel diep reiken. Die reiken tot voor mijn leven. Dat zijn de wortels die de sociale status bepalen. (…) Toen ik het land voor het eerst zag was ik verbaasd. Ik vond het zo mooi. Door alle verhalen is West-Pruisen in mijn bewustzijn. Toen ik de Weichsel zag was dat een bijzonder gevoel. Die oerstroom, die het leven van mijn voorvaderen had bepaald (Sibylle Dreher, West-Pruisen). Bromberg is mijn Heimatstadt. Van mijn zesde tot mijn twaalfde jaar heb ik daar gewoond. Men ontwikkelt een gevoelsmatige binding met zijn omgeving. Daar is de hoeve waar ik in het zand heb gespeeld, waar ik dammen heb gebouwd en waar ik in mijn voet heb gesneden. Kleine dingen waarmee men vertrouwd is. De herinnering aan de enige tijd die voor mij zonder zorgen was. Waar ik later woonde is niet mijn Heimat. (…) Heimat is waar je wortels liggen. Daar kom je vandaan en daar hoor je eigenlijk. Dat wil niet zeggen dat ik daar altijd was gebleven. Waarschijnlijk was ik sowieso naar Berlijn gekomen. Maar het gaat om het gevoel dat je daar hoort. Daar kan je altijd heen. Daar ben je altijd welkom (Alfred Dreher, West-Pruisen).
De term Heimat heeft een zeer persoonlijke betekenis. Een sluitende definitie kan niet worden gegeven. Een aantal overeenkomsten valt echter op. In de eerste plaats is Heimat eeuwig. Men heeft één echte Heimat. “Heimat bleibt immer Heimat”, zeggen de Vertriebenen. Er kan eventueel later een tweede worden gevonden, maar de ‘echte’ en eerste Heimat blijft het meest bijzonder. In de tweede plaats is Heimat verbonden met familie. Het is de plek waar de voorouders begraven liggen en waar men thuis is. Het is de plaats waar de wortels liggen. In 44
Ibid.
- 40 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
de derde plaats kan de Heimat verdwijnen of ‘sterven’. Heimat is enerzijds onveranderlijk omdat deze eeuwig is, anderzijds bestaat de Heimat van Vertriebenen niet meer. In materiële vorm bestaat deze Heimat nog wel. De sociale omgeving en de gevoelsmatige atmosfeer vormen echter ook de Heimat. En deze zijn verdwenen. Daarom duiden veel Vertriebenen hun Heimat aan als een soort Atlantis, of een virtuele Heimat, die alleen in herinnering bestaat. Jurist en schrijver Bernhard Schlink stelt dat Heimat een ‘niet-plaats’ (Nichtort) is: een utopie. Am intensivsten wird sie erlebt, wenn man weg ist und sie einem fehlt; das eigentliche Heimatgefühl ist Heimweh. Aber auch, wenn man nicht weg ist, nährt sich das Heimatgefühl aus Fehlendem, aus dem, was nicht mehr oder noch nicht ist. Denn die 45
Erinnerungen und Sehnsüchte machen die Orte zur Heimat . Dit kan het verlangen naar de Heimat, dat de Vertriebenen voelen, verklaren. Het ‘Heimatgevoel’ is een soort heimwee, dat ontstaat wanneer de Heimat is verdwenen. En het zijn juist dit verlangen en deze herinneringen die de Heimat zo’n bijzondere plaats maken. Er is sprake van een wisselwerking. De Heimat wordt een object waarnaar men verlangt als het weg is. En dit verlangen maakt de Heimat juist zo begerenswaardig. Door de herinnering aan de Heimat te koesteren en deze ‘in ere te houden’ wordt het verlangen steeds sterker. De Heimat is voor de Vertriebenen niet meer toegankelijk. Juist daarom betekent Heimat voor hen meer dan voor andere mensen. De psychoanalyticus Uwe Langendorf stelt dat Heimat een soort ‘moederlijke ruimte’ is. Het is de leefruimte met de geuren, de klanken en de taal, die het kind verinnerlijkt. .. der dem Kind Schutz, Geborgenheit und Vertrautheit gibt und zugleich die Möglichkeit zu wachsen. (…) Diese Heimat tragen wir ständig in uns und um uns wie die Schildkröte ihre Panzer, sie ist Teil von uns und wir sind Teil von ihr, ob wir das wahrnehmen und 46
wahrhaben wollen oder nicht. Wir sind mit unserer Heimat identifiziert . Heimat is de plaats waar de eerste, zorgeloze, herinneringen ontstaan. De herinnering hieraan bestaat in een soort paradijselijke toestand, in een staat van eeuwigheid. Als wij, zoals Langendorf veronderstelt, met onze Heimat zijn geïdentificeerd, dan wordt door een gewelddadige scheiding van onze Heimat een deel van onze identiteit weggenomen. 47
Langendorf definiert dit als “eine Trennung von einem Teil des Selbst” . Als dit inderdaad door sommige Vertriebenen zo is ervaren, dan verklaart dit deels het verdriet dat zij voelen om hun verloren Heimat. Ze zijn eigenlijk een deel van zichzelf kwijtgeraakt.
45
Schlink, Bernhard (2000); Heimat als Utopie (Suhrkamp-Verlag: Frankfurt am Main), geciteerd in Hirsch 2004: 227. Langendorf, Uwe (2004); “Heimatvertreibung – Das stumme Trauma: Spätfolgen von Vertreibung in der zweiten Generation”, Analytische Psychologie (136): 207, geciteerd in Hirsch 2004: 227. 47 Ibid.: 228 46
- 41 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
Tegenwoordig is de Heimat voor Vertriebenen vaak een ‘mooie droom’ of herinnering. Ze denken aan de Heimat terug met dubbele gevoelens. Met veel verdriet, maar ook met mooie herinneringen. Ondanks de sterke band en het verlangen naar de Heimat zijn er weinig Vertriebenen die er zouden willen wonen. Dat is vooral te danken aan de huidige situatie. De grondgebieden behoren nu toe aan andere staten, waar de Vertriebenen niet willen wonen. Ook hebben zij nu een nieuw leven opgebouwd, dat zij niet willen opgeven. Ik zou niet terug willen. Er is teveel veranderd. Het is ook onmogelijk, want dan zouden we de mensen daar moeten verdrijven. (…) Ik heb geen interesse om terug te gaan, er zijn daar geen bekenden meer. Ik heb daar geen vrienden meer. Mijn leven is nu hier. Mijn kinderen zijn hier. (…) De oudere generatie is nu gestorven. Die wilden allemaal terug. De jongere generatie heeft hier nu een leven opgebouwd. Dat willen ze niet opgeven. Ik ken niemand die daarheen wil (Ruth Hering, Pommeren).
Er zijn weinig Vertriebenen die weer in hun Heimat zouden willen wonen. Voor sommigen is het zelfs te moeilijk hun geboortegrond te bezoeken, omdat er zoveel nare herinneringen aan zijn verbonden. Andere Vertriebenen bezoeken hun geboortegrond wel. Ze maken bijvoorbeeld per auto de tocht die zij decennia eerder per voet aflegden. Of ze reizen met een georganiseerde ‘Heimatreise’ terug naar hun geboortedorpen. Sibylle Dreher organiseert dergelijke ‘Heimatreisen’: Nu organiseer ik reizen naar West-Pruisen. Ik heb er veel over gelezen. Ik heb besloten dat ik daar nu niet wil leven, maar ik wil alles doen zodat het een land wordt waar mensen zouden willen wonen. Ik hou van het land en het is het waard dat er mensen wonen die er ook van houden. (…) Mijn motief om erheen te gaan is om problemen op te lossen. Mijn wortels liggen daar. Men moet mij zien als vriend. Ik kom niet om iets terug te halen (Sibylle Dreher, West-Pruisen).
Enerzijds zijn deze reizen een soort nostalgische vakanties. Anderzijds zijn het vaak emotionele gebeurtenissen. Voor veel deelnemers is het terugzien van hun geboortegrond en 48
–huis vaak zeer emotionerend . 2.6 Concluderende opmerkingen: de opdracht van de Bund der Vertriebenen Als ik aan mijn Heimat denk word ik treurig, omdat het mooi is en zo ver weg. Het is zo belast met geschiedenis. (…) Heimat-gevoel heeft ook te maken met heimwee. Waarom ben ik niet in mijn Heimat? Ik kan daar niet heen, omdat ik verdreven ben. Dat moet de grond zijn van de weemoed (Sibylle Dreher, West-Pruisen).
48
Tijdens mijn veldwerk heb ik deelgenomen aan een door Sibylle Dreher georganiseerde Heimatreise naar WestPruisen. Hierover heb ik een artikel geschreven. Dit is gepubliceerd op het Duitslandweb (www.duitslandweb.nl). Het artikel is ook opgenomen als bijlage (3).
- 42 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
In de DDR was door verwijdering van de termen Vertreibung en Vertriebenen het vluchtelingenprobleem al snel ‘opgelost’. In de BRD gold het probleem als opgelost met de opheffing van het Bundesministerium für Vertriebenen. Toen leek de integratie een feit. Op sociaal en economisch gebied waren de Vertriebenen opgenomen in de nieuwe staat. De historicus Benz ziet de ondergang van de politieke partij Block der Heimatvertriebenen und Entrechteten als bewijs voor de goede integratie van de Vertriebenen: “… da der BHE stets eine Interessenpartei gewesen war, ist sein Verschwinden auch ein Zeichen dafür, dass die Gruppenidentität seiner Wähler nicht mehr existent war: Die Flüchtlinge waren heimisch 49
geworden” . Het verdwijnen van de partij kan inderdaad worden gezien als bewijs van een succesvolle integratie. Op maatschappelijk niveau waren de gevolgen van de verdrijving nauwelijks meer te merken. Op individueel en gevoelsmatig niveau bleven de gevolgen echter aanwezig. Een succesvolle maatschappelijke integratie wil niet zeggen dat de Vertriebenen heimisch waren geworden. Een deel van de Vertriebenen bleef zich altijd ‘heimatlos’ voelen. Dit hield in dat zij zich niet thuis of op hun plek voelden. Ze bleven hun Heimat missen en ze bleven zich daarom altijd ‘verdreven’ voelen. Voor hen was de integratie dus minder succesvol. Dit gold ook voor sommige leden van de tweede generatie Vertriebenen, die vlak voor, tijdens of vlak na de verdrijving werd geboren. Ondanks dat zij geen bewuste herinneringen aan de verdrijving hadden, ervoeren zij een gevoel van ‘verdreven zijn’. Het is opvallend dat de meeste Vertriebenen verlangen naar hun Heimat, maar er niet zouden willen wonen. Ze verlangen naar een soort utopie. Op deze behoefte speelt de Bund der Vertriebenen (BdV) in. Deze vereniging organiseert grote politieke en culturele evenementen. De deelnemers gaan hierheen voor de ‘gezelligheid’, maar ook omdat ze nog een band met de Heimat voelen. Heimat bestaat voor hen ook uit de sociale omgeving. En op die manier wordt op deze bijeenkomsten (Treffen) de Heimat ‘gereconstrueerd’. Voor deze mensen zijn de bijeenkomsten een stuk van ‘zu Hause’ (thuis). Maar omgedraaid houdt de BdV de herinnering aan de Heimat levend en zo blijft een ‘verloren land’ uit het verleden in het heden. Dit is ook juist het doel van de BdV. De vereniging wil de herinnering behouden. Veel van mijn informanten gaven aan dat zij de ‘culturele’ opdracht van de BdV belangrijk vinden. Ze willen dat de cultuur uit hun herkomstgebieden wordt behouden en dat hun geschiedenis niet wordt vergeten. De grote bezoekersaantallen van de culturele en politieke evenementen bewijzen dat de band met de oude Heimat nog steeds sterk is. Het precieze aantal leden van de BdV is moeilijk te bepalen. De organisatie zelf is redelijk vaag over de aantallen. Enerzijds omdat het moeilijk is het precieze aantal leden van alle suborganisaties te bepalen, anderzijds doet zij opzettelijk voorkomen alsof zij niet enkel voor haar leden spreekt, maar voor alle Vertriebenen. In de jaren 50
vijftig zei de BdV 1.7 miljoen leden te hebben. Aan het begin van de jaren zestig drie miljoen . 51
Op dit moment zegt de vereniging twee miljoen leden te hebben .
49 50 51
Benz 1996: 11. Nagengast 2003: 473 www.bund-der-vertriebenen.de
- 43 -
2. Gevolgen van de verdrijving: de lange weg naar integratie
Zeker niet alle Vertriebenen zijn lid van de BdV en velen voelen zich niet door hen 52
vertegenwoordigd . Maar met de BdV is een bepaalde groepsidentiteit van de Vertriebenen aanwezig gebleven en deze bestaat nog steeds. De kern van deze identiteit is het ‘verdreven zijn’. De vereniging is belangrijk voor haar leden omdat de vereniging vecht voor erkenning en aandacht voor de verdrijving. En dat is juist wat de Vertriebenen als hun grootste probleem ervaren: het gebrek aan begrip dat volgens hen in Duitsland bestaat. De BdV heeft van dit probleem zijn hoofdtaak gemaakt. Het bewustzijn over het verleden wordt sterker naarmate men ouder wordt, vertelden veel van mijn informanten. Ze waren zich pas later in hun leven meer voor de verdrijving en hun Heimat gaan interesseren. Het verlangen naar de Heimat werd steeds sterker. Maar deze generatie, die de verdrijving zelf heeft meegemaakt, zal niet lang meer leven. De tweede generatie ervaart problemen als heimatlos zijn of het verlangen naar de Heimat in veel mindere mate. De derde generatie heeft nauwelijks nog affiniteit met het thema. Er bestaan wel verenigingen als de Bund Junges Ostpreußen. De jongeren die hier lid van zijn interesseren zich voor Oost-Pruisen en de verdrijving. Deze organisatie telt echter veel minder leden dan de 53
BdV . De Vertriebenen-problematiek die bestaat uit de gevolgen die de Vertriebenen nog ervaren, zal waarschijnlijk niet lang meer bestaan.
52
Het is moeilijk aan te geven hoe groot deze groep is. Ik kon hier geen cijfers over vinden. De Bund Junges Ostpreußen telt ongeveer 600 leden, vertelde de voorzitter mij. Een derde hiervan woont in OostPruisen. 53
- 44 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
Hoofdstuk 3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 - heden De verdrijving maakt deel uit van een voortgaand debat in Duitsland. Deze discussie gaat niet zozeer over de gebeurtenissen zelf. Over het verloop van de verdrijving bestaat voldoende consensus. Ook discussiëren de verschillende partijen niet over de dramatische aspecten van de verdrijving. De meeste Duitsers zien de verdrijving als een schending van de mensenrechten en als een grote menselijke tragedie. De controverse ligt echter in de oorzaken van de verdrijving en in de politieke consequenties die het had of zou moeten hebben. Was de verdrijving een gevolg van de Tweede Wereldoorlog of waren er andere oorzaken? Had de Duitse regering vergoedingen moeten eisen bij diegenen die verantwoordelijk waren voor de verdrijving, of excuses aan de Vertriebenen? De tegenovergestelde antwoorden op dergelijke vragen vormen de kern van het debat. Na de Tweede Wereldoorlog moesten de Duitsers een manier vinden om met hun geschiedenis om te gaan. De Duitse ‘zoektocht’ naar een passende visie op het Duitse verleden was een steeds veranderend proces. De manier waarop de meeste Duitsers naar de verdrijving keken veranderde daarmee ook. Het is van belang om de publieke discussie en de veranderingen hierin uiteen te zetten. Dit hoofdstuk behandelt ten eerste het algemene discours in Duitsland van 1950 tot heden. Deze bespreking behandelt voornamelijk het discours in de BRD. In de DDR was het verboden om over de verdrijving te spreken (zie hoofdstuk twee). Bij het bespreken van dit discours worden de volgende vragen gesteld. Hoeveel en welke aandacht heeft de verdrijving de afgelopen 60 jaar gekregen? Welke rol speelt het in de geschiedenis van Duitsland? Hoe keken en kijken de meeste Duitsers naar de verdrijving? Ten tweede behandelt dit hoofdstuk de Poolse en Tsjecho-Slowaakse perspectieven op de verdrijving. De verdrijving is namelijk niet alleen in Duitsland onderwerp van discussie. Het thema zorgt ook voor spanningen tussen Duitsland en Polen en tussen Duitsland en Tsjecho-Slowakije. Ten derde behandelt dit hoofdstuk de rol van de Vertriebenen in het debat. Wat zien ze als de oorzaken van de verdrijving? Heeft het perspectief van de Vertriebenen zich de afgelopen zestig jaar gewijzigd? En wat zijn precies hun wensen? In de concluderende opmerkingen worden de verschillende zienswijzen in verband gebracht met de Vertriebenen-problematiek. 3.1 Het Duitse discours 1950-1970: de slachtoffermythe
Na de Tweede Wereldoorlog moesten de Duitsers op zoek naar een nieuwe collectieve identiteit, waarin ze afstand konden doen van het nationaalsocialistisch gedachtegoed. Ze zochten een perspectief dat een oplossing bood om met het verleden om te gaan en tegelijkertijd de mogelijkheid gaf om naar de toekomst te kijken. De afgelopen zestig jaar volgden verschillende dominante ideeënstelsels elkaar op. De manier waarop men in Duitsland
- 45 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
naar de geschiedenis keek was niet statisch, maar maakte vooral in de jaren zestig en in de 1
jaren negentig grote veranderingen door . Benedict Anderson geeft in zijn boek ‘Imagined Communities: Reflections on the Origin and Spread of Nationalism’ de volgende definitie van een natie: “It is an imagined political 2
community – and imagined as both inherently limited and sovereign” . Het is volgens hem “imagined” omdat geen van de leden van de natie alle overige leden ooit zal kennen, ontmoeten of over hen zal horen. Toch bestaat in elk van de hoofden een beeld van de gemeenschap. De natie wordt voorgesteld als een “community, because, regardless of the actual inequality and exploitation that may prevail in each, the nation is always conceived as a 3
deep horizontal comradeship” . Wat Anderson “deep horizontal comradeship” noemt zijn de ideeën en verhalen die een natie verbinden. Na de oorlog formuleerden de Duitsers deze opnieuw, om zo een imagined community te vormen die niet was gebaseerd op het nationaalsocialisme of op een gezamenlijke vijand. In 1949 werd in Duitsland een nieuwe grondwet aangenomen. De Grundgesetz was de formele fundering van de nieuwe republiek. Deze grondwet bepaalde de instituties die het democratische politieke systeem zouden vormen. De Duitsers zochten echter naar een collectieve identiteit die hen ook op sociaal en politiek vlak met elkaar zou verbinden. De BRD ontwikkelde zich het eerste decennium snel van een geruïneerd rijk tot een voorspoedig land. Dit Wirtschaftswunder vormde deels de basis van de nieuwe Duitse imagined community. Maar het fundament voor de imagined community bestond slechts voor een klein deel uit verhalen over vooruitgang en welvaren. De belangrijkste retoriek in de jaren vijftig bestond juist uit het mythologiseren van het Duitse lijden. De meeste Duitsers zagen Duitsland als een natie van slachtoffers. De imagined community werd gedefinieerd op basis van ervaringen van verlies en verdrijving. De Duitse krijgsgevangen en de verdreven Duitsers uit het Oosten speelden bij dit definiëren een grote rol. Konrad Adenauer was de eerste Bondskanselier van de nieuwe Duitse Bondsrepubliek. Hij streefde naar vergoedingen voor de staat Israël en ontwikkelde programma’s om de 4
slachtoffers van het nazi-regime te compenseren . Ondertussen ontstond er rivaliteit tussen slachtoffers. Aan de ene kant hield compensatie voor de slachtoffers van het naziregime de West-Duitsers bezig. Aan de andere kant bracht het erkennen van hun eigen verliezen hen bij elkaar. Dit werd een centraal element in het bepalen van de BRD als een natie van slachtoffers. De meeste West-Duitsers erkenden dat miljoenen onschuldige mensen, vooral Joden, het slachtoffer waren geworden van het naziregime. Meer aandacht besteedden ze echter aan misdaden die waren begaan tegen Duitsers. Vooral de verdrijving speelde hierin een grote rol. Door aandacht te besteden aan het leed van de Vertriebenen en de ervaringen van de Duitse 1
1 In het beschrijven van de Duitse ‘zoektocht’ naar een bruikbaar historisch perspectief heb ik dankbaar gebruik gemaakt van de onderzoekingen van de historicus Robert Moeller. In zijn boek ‘War Stories’ (2003) analyseert hij de manier waarop het naoorlogse Duitsland een nieuwe nationale identiteit creëerde op basis van selectieve herinneringen aan het verleden. Hij laat zien dat de betekenisgeving van het einde van de oorlog in eerste instantie plaatsvond in belangengroeperingen van Vertriebenen en krijgsgevangenen. Vervolgens werd dit door leraren, academici, politici en auteurs verwoord. Op die manier hoorden miljoenen West-Duitsers verhalen over hun verleden. 2 Anderson 2002: 6. 3 Ibid. 7. 4 Moeller 2003: 16.
- 46 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
krijgsgevangenen konden de Duitsers over het einde van het Derde Rijk praten zonder hiervoor de verantwoordelijkheid bij zichzelf te zoeken. Door de verliezen aan Duitse zijde te benadrukken, wezen ze beschuldigingen van collectieve schuld af. Bovendien konden ze zo laten zien dat ze begrepen wat anderen hadden doorgemaakt: “ze hadden zelf namelijk ook geleden”. Er klonken proteststemmen tegen deze Duitse ‘slachtoffer-retoriek’. Die kwamen onder andere van Duitsers die in het verzet hadden gezeten. Filosoof Karl Jaspers stelde in 1946: It is unjust to call all equally innocent. On the whole, the fact remains that we Germans – however much we may now have come into the greatest distress among the nations – also bear the greatest responsibility for the course of events until 1945. Therefore we, as individuals, should not be so quick to feel innocent, should not pity ourselves as victims of 5
an evil fate, should not expect to be praised for suffering . Protesten van kritische geesten werden echter genegeerd. In de jaren vijftig overheerste het beeld van Duitsland als een natie van slachtoffers. In deze visie was Hitler een oorlog begonnen, die iedereen had verloren. Slechts een kleine groep nazi’s werd gezien als 6
verantwoordelijk voor de oorlog. Verhalen over het Duitse lijden en het verlies van het Duitse Oosten waren veelvuldig aanwezig. Ze waren te vinden in het parlement, in films, in de geschiedschrijving en in de media. Morele geschiedenissen waarin een aantal nazi’s aan 7
iedereen - Joden, Europeanen, zowel als Duitsers - leed hadden toegebracht overheersten . Historicus Norbert Frei laat in zijn werk zien dat West-Duitsers zelfs amnestie eisten voor nazi8
criminelen die door de Geallieerden waren veroordeeld . Volgens deze Duitsers was slechts een zeer kleine groep nazi’s verantwoordelijk. Hiermee zetten zij zichzelf neer als slachtoffers van de Geallieerden, die volgens hen onterecht Duitsers berechtten. Historicus Fure wijst erop dat de Duitse ‘slachtofferretoriek’ paste bij de logica van de 9
Koude Oorlog . Door de nadruk te leggen op de misdaden van de Russen, en zichzelf als slachtoffers van het communisme neer te zetten, verdedigden de Duitsers hun snelle aansluiting bij hun voormalige vijanden uit het Westen. In de jaren vijftig overheerste dus een zeer kritiekloze en selectieve versie van de Duitse geschiedenis. De verhalen over Duits lijden werden benadrukt en de misdaden van de nazi’s werden ontweken. De verdrijving speelde in deze tijd een grote rol in het Duitse collectieve bewustzijn. De ervaringen van de Vertriebenen ondersteunden namelijk de mythe van het Duitse lijden. De verdrijving moest daarom ook deel worden van de Duitse contemporaine geschiedschrijving (Zeitgeschichte). De overheid sponsorde een enorm onderzoeksproject, dat de verdrijving gedetailleerd vastlegde. Hans Lukaschek was de Bundesminister für Vertriebene,
5
Geciteerd in Moeller 2003: 4. Zie Moeller (2003: 1-8) voor een uitgebreide bespreking van de omgang met, en het gebruik van, het verleden in de jaren vijftig in Duitsland. 7 Ibid.: 13. 8 Frei 1996. 9 2001: 249. 6
- 47 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
Flüchtlinge und Kriegsgeschädigde. In 1951 stelde hij Theodor Schieder aan als hoofd en coördinator van deze ‘Dokumentation zur Vertreibung der Deutschen aus dem Osten Tussen 1953 en 1961 werden de verschillende delen gepubliceerd
11
10
’.
. Vanaf 1937 was
Schieder lid van de NSDAP. Hij leefde en doceerde in Königsberg (Oost-Pruisen) tot hij in 1944 met zijn familie voor het oprukkende Rode Leger vluchtte. Zijn onderzoek onderbouwde en ondersteunde de nazi-ideologie. Hij zag in Duitsland de drager van een unieke culturele 12
missie in Oost-Europa . In oktober 1939 bracht hij een geschrift uit waarin hij pleitte voor de onteigening van alle Polen die in de geannexeerde gebieden woonden. Het Poolse eigendom was
volgens
hem
onrechtmatig
verworven
en
bovendien
moest
de
“deutsche
Bevölkerungssubstanz” worden versterkt. Ook eiste hij: Die Schaffung einer Generalvollmacht für den Staat zur Einziehung von ländlichem und städtischem Grundbesitz aus polnischer Hand. Die sofortige Einziehung der Besitztümer geflüchteter oder rechtskräftig wegen deutschfeindlicher Ausschreitungen verurteilter Polen. Die Ausweisung aller seit 1919 nach Posen-Westpreußen zugewanderten Polen. 13
Dazu vorausgehend die Ermittlung des Wohnsitzes der Bevölkerung im Jahr 1914 . Zijn lidmaatschap van de NSDAP en enthousiaste ondersteuning van de Duitse inval in Polen hielden een nieuwe carrière na de oorlog niet tegen. Hij kreeg de taak de misdaden die tegen de Duitsers waren begaan te documenteren, terwijl hij twaalf jaar eerder in zijn eigen geschrift gelijke acties tegen de Polen had bepleit. Tijdens dit project werd hij in 1957 zelfs redacteur van het Historische Zeitschrift, het meest prestigieuze historische tijdschrift in Duitsland in die 14
tijd . Het feit dat een voormalige nazi, die de verdrijving van de Polen had toegejuicht, aan het hoofd stond van het Dokumention-project getuigt van de weinig kritische houding ten opzichte van het nationaalsocialistische verleden en de verantwoordelijkheid voor de verschrikkingen van de oorlog. De jaren vijftig waren een periode van gewenst vergeten en bewust selectief 15
herinneren . Het Duitse slachtofferschap overheerste en werd door de ‘Dokumentation zur Vertreibung’ bevestigd. Een van de eerste uitgaven van de ‘Dokumentation’ stelt de vraag: “Do 16
we really want to forget what was far and away the most horrifying event of the last war?” . Het antwoord van de auteurs laat zich raden. Zij, en met hen het overgrote deel van de Duitsers en bovenal de Vertriebenen, vonden de verdrijving, en daarmee het verlies van het Duitse Oosten, de ergste gebeurtenis in de Tweede Wereldoorlog.
10
In het derde hoofdstuk van zijn boek bespreekt Moeller hoe West-Duitsers de verdrijving herinnerden en documenteerden en hoe dit in de nationale politieke cultuur werd ingebed. Hij analyseert zeer uitgebreid en accuraat de betekenis van de ‘Dokumentation zur Vertreibung’ in dit proces (2003: 51-87). 11 Het naslagwerk bestaat uit: vol I, Die Vertreibung der deutschen Bevölkerung aus den Gebieten östlich der OderNeisse [1953]; vol II, Das Schicksal der Deutschen in Ungarn [1956]; vol III, Das Schicksal der Deutschen in Rumänien [1957]; vol IV, Die Vertreibung der deutschen Bevölkerung aus der Tschechoslowakei [1957]; vol V, Das Schicksal der Deutschen in Jugoslawien [1961]. Hierbij werden drie persoonlijke dagboeken van Vertriebenen gepubliceerd. 12 Moeller 2003: 57. 13 Geciteerd in Brumlik 2005: 27. 14 Moeller 2003: 57. 15 Zie Moeller (2003: 15) voor een bespreking van de manier waarop verschillende historici de jaren vijftig bezien. 16 geciteerd in Moeller 2003: 87. Het originele Duitse citaat kon ik niet vinden. Dit is verwijderd uit het naslagwerk.
- 48 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
3.2 Het Duitse discours 1965-1990: het daderverleden Het perspectief waarin de Duitsers voornamelijk slachtoffers waren - van het nazi-regime, van de Geallieerden en van het communisme – is nooit helemaal verdwenen. Maar tegen het begin van de jaren zestig kwam er onder de burgers van de BRD behoefte aan een complexere 17
analyse van de geschiedenis. Historici sloegen nieuwe wegen in . Dit resulteerde in een nieuwe versie van het Duitse verleden, die in de jaren zeventig voet aan de grond kreeg. Deze interpretatie benadrukte de afwezigheid van Duits verzet, de agressie van het Derde Rijk en de brede steun die het nazi-regime had ontvangen. Deze versie richtte zich op de misdaden die 18
Duitsers tegen anderen hadden begaan . Dit werkte ook door in de manier waarop er naar nazi-criminelen werd gekeken. Ten opzichte van de jaren vijftig vond hierin een grote verandering plaats. Zoals eerder beschreven eisten West-Duitsers in de jaren vijftig amnestie voor nazi-criminelen. Deze roep om amnestie maakte nu plaats voor een vraag naar een 19
agressievere veroordeling van nazi’s . Het aantreden van Willy Brandt als Bondskanselier in 1969 markeerde de omslag in het denken over het verleden. Hij had tijdens de oorlog in het Noorse verzet gezeten. Openlijk hield hij de Duitsers collectief verantwoordelijk voor hun daderverleden. Tijdens een zeer symbolisch bezoek aan Warschau viel hij op zijn knieën voor het monument dat de opstand in de getto van Warschau herdacht. Hij erkende publiekelijk de Duitse misdaden tegen Polen en Joden en verklaarde dat de Duitse staat officieel afstand deed van de claims van Vertriebenen op hun Heimat. In de onderhandelingen met Polen kwam een voorlopige erkenning van de 20
Oder-Neisse grens tot stand . Door de omslag in het denken over het verleden veranderde de betekenis van de verdrijving. In de jaren vijftig had de verdrijving gediend als bewijs van het Duitse slachtofferschap en had in die zin grote betekenis. In de jaren zestig werd Duitsland in het dominerende historische perspectief een dader. En een dader was niet tegelijkertijd slachtoffer. De verdrijving verdween gedeeltelijk uit het collectieve bewustzijn. De nieuwe generatie was minder geïnteresseerd in de verhalen van de Vertriebenen. Ze keek zeer kritisch naar het verleden. Ze was zich ervan bewust wie de oorlog was begonnen en wie de grootste verantwoordelijkheid droeg voor de hel waardoor Europa was gegaan. De verhalen van de Vertriebenen werden ongepast gevonden en de claims onterecht. Bovendien verstoorden de eisen van de Vertriebenen de nieuwe Ostpolitik, waarin een goede verhouding met de oostelijke buren centraal stond. Omdat de Vertriebenen zich aan de herinneringen aan hun Heimat en aan de verdrijving vasthielden werden ze soms negatief aangeduid als de ‘Ewiggestrigen’, degenen die eeuwig met gisteren bezig zijn.
17
Moeller (2003: 175) bespreekt de verschillende wegen die Duitse historici insloegen. Ibid.: 176. 19 Ibid. 20 Ibid.: 177. In het Verdrag van Warschau van 7 december 1970 tussen de BRD en Polen werd overeengekomen dat de Oder-Neisse grens voorlopig zou worden erkend. De definitieve erkenning zou door middel van een tot dan toe nog niet gesloten vredesverdrag met de vier Geallieerden moeten plaatsvinden. Dit gebeurt uiteindelijk in 1990. 18
- 49 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
Op dit moment ontstonden er twee perspectieven op de verdrijving. Een groep, voornamelijk bestaande uit Vertriebenen, vond dat de mensenrechten geschonden bleven zolang er niets werd gedaan om de verdrijving ‘ongedaan’ te maken. Ze wilden de mogelijkheid om terug te keren naar hun geboortegrond en uitten claims op hun verloren bezittingen. In hun optiek waren al de gruweldaden even erg. Alle slachtoffers hadden dan ook recht op vergoeding. De meeste Duitsers zagen dit echter geheel anders. Zij verklaarden de verdrijving aan de hand van het nationaalsocialistische beleid en de oorlog. Ze zagen de anti-Duitse gevoelens van Polen en Tsjechen als een begrijpelijk resultaat van de bezetting. De meerderheid in Duitsland zag de verdrijving weliswaar als een schending van mensenrechten, maar deze misdaad was ontegenzeggelijk het gevolg de nazi-gruweldaden. De verdrijving ‘degradeerde’ van een kernelement in de mythe van het Duitse lijden naar een gevolg van de oorlog, een gevolg dat weliswaar tragisch was, maar waarop niet de nadruk moest liggen. Het einde van de jaren zestig is het eigenlijke beginpunt van de actuele Vertriebenenproblematiek. Tot die tijd hadden de Vertriebenen nog een zekere mate van erkenning voor hun leed gekregen. Hun ervaringen waren onderdeel van de nieuwe basis voor de Duitse imagined community. Hun geschiedenis was deel geweest van de Duitse geschiedenis, waarin iedereen had geleden. De omslag in het denken, die vanaf halverwege de jaren zestig plaatsvond, ervoeren de Vertriebenen als een ontkenning van hun leed. Hun verdriet werd volgens hen genegeerd. Zij vonden en vinden nog steeds dat de nadruk onterecht enkel op de Holocaust en het nationaalsocialisme kwam te liggen. Ze stellen dat de verdrijving nooit de aandacht heeft gekregen die deze gebeurtenis verdient. De verdrijving zou in de publieke sfeer zijn verdrongen en opzettelijk naar de taboesfeer zijn weggedrukt. De Bund der Vertriebenen heeft regelmatig zijn bitterheid geuit over de vermeende uitsluiting. De Vertriebenen bleven zich met elkaar verbonden voelen. Zij vormden een aparte imagined community. Deze community was gebaseerd op eenzelfde herkomst, eenzelfde lot, hetzelfde verdriet en dezelfde visie. De uitsluiting die zij ervoeren versterkte hun verbondenheid. Het gevoel dat ze als slachtoffer waren vergeten en dat de meeste Duitsers hun leed niet erkenden maakte hun ervaringen extra bitter. Het is juist dit gevoel van uitsluiting en ‘vergeten zijn’ waarop zij hun meeste klachten baseren. Met het oog op het individuele leed van de Vertriebenen zijn hun klachten te begrijpen. De verdrijving stond veel minder in de belangstelling. De Vertriebenen wilden aandacht voor hun verhalen en verdriet en dat kregen zij in de meeste gevallen niet of nauwelijks. Er was bovendien sprake van een zekere stigmatisering van de Vertriebenen. Ze werden gezien als revanchistisch. Sommige Vertriebenen uitten claims op hun verloren bezittingen en dit bevestigde het beeld dat alle Vertriebenen revanchistisch waren. Meerdere auteurs ondersteunen de klacht van de Vertriebenen. Helga Hirsch is journaliste en auteur van meerdere boeken over de gevolgen van de verdrijving voor Vertriebenen. 21
Volgens Hirsch zijn de Vertriebenen in de jaren zestig en zeventig gestigmatiseerd . Ook de Amerikaanse historicus Alfred de Zayas bepleit de zaak van de Vertriebenen. Hij stelt: “... the 21
Hirsch 2004: 16.
- 50 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
entire subject matter of the flight and expulsion of the Germans has been subject to taboos and 22
remains largely ignored even to this day” . De klachten over de omgang met de verdrijving zijn gedeeltelijk juist. Toch moet er kritisch naar de bezwaren worden gekeken. De omslag in het denken over het Duitse verleden betekende niet dat er geen enkele interesse meer bestond voor de verdrijving en de Vertriebenen. De aandacht voor de verdrijving is nooit geheel verdwenen. Sinds het ‘Dokumentation zur Vertreibung’ dat tussen 1953 en 1961 werd gepubliceerd zijn er vele boeken over de verdrijving uitgebracht. Het is in de jaren zeventig en tachtig in de 23
academische wereld behandeld . Een deel van de boeken beschrijft de aanloop tot de verdrijving en de verdrijving zelf. Een ander deel is gewijd aan de gevolgen van de verdrijving 24
en voornamelijk de sociale gevolgen voor Duitsland . Een deel bestaat uit Duitse publicaties. Een deel is echter ook in het Engels gepubliceerd. Ook de media bleef verhalen over het Duitse lijden publiceren. Het Duitse tijdschrijft Quick bracht in 1972 een serie artikelen uit over gruweldaden van Russen tijdens en na de Tweede 25
Wereldoorlog . Bovendien verhaalden vele romans over het slachtofferschap van Duitsers. De drie dagboeken van verdreven Duitsers die als onderdeel van de ‘Dokumentation zur Vertreibung der Deutschen aus dem Osten’ waren gepubliceerd bleven in herdruk. Ook veel andere Vertriebenen publiceerden hun levensverhalen. De bekendste romans zijn geschreven 26
door Marion Grafin Dönhoff. Zij beschreef onder meer haar kindertijd in Oost-Pruisen . In de jaren zestig, zeventig en tachtig was de Bund der Vertriebenen ook zelf erg actief. De vereniging vond (en vindt nog steeds) dat de regering en de linkse media het thema verdrijving onderdrukten. Haar bijeenkomsten werden echter nog steeds door prominente Duitsers bezocht, ook door regeringsleden. De vraag is in hoeverre in Duitsland bewust het verdriet van de Vertriebenen werd ‘onderdrukt’. Enerzijds lijkt dit het geval te zijn, omdat in de nieuwe buitenlandse politiek van Duitsland een goede verstandhouding met de oostelijke buren centraal stond. Verhalen over Duits slachtofferschap en de misdaden van Polen of Russen waren niet gewenst. Anderzijds is het echter waarschijnlijker dat de verminderde aandacht een logisch gevolg was van het nieuwe publieke discours. In dit discours lag op bepaalde onderwerpen en gebeurtenissen de nadruk, waardoor andere, zoals de verdrijving, aan terrein verloren. Het eenzijdige beeld in de jaren vijftig, waarin Duitsers enkel slachtoffers waren, had een kritische blik op het verleden onmogelijk gemaakt. Wellicht baseerde de nieuwe retoriek zich te veel op een visie waarin Duitsers enkel daders waren. Dat is ook eenzijdig, omdat er wel degelijk Duitse slachtoffers waren. Toch was het tijd voor een kritische zelfreflectie, waarin Duitsland rekenschap aflegde van zijn nationaalsocialistische verleden. De Zayas stelt dat de verdrijving “subject to taboos” was. Ook Vertriebenen gebruiken
22
De Zayas 2003: 239. Zie voor een uitgebreide en kritische bespreking van literatuur over de verdrijving Auerbach (1996). Zie ook de introductie van Ther 2001: 11-16. 24 Zie onder meer Jolles (1965), Lemberg (1959), De Zayas (1979). 25 Moeller 2003: 180. 26 Kindheit in Ostpreußen (1988), Namen die keiner mehr nennt (1962).
23
- 51 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
deze term vaak. Volgens hen was de verdrijving vooral in de jaren zestig en zeventig getaboeïseerd. Ook in de media en andere publicaties is de term ‘taboe’ veelvuldig terug te vinden. Met zijn ‘Im Krebsgang’ zou Gunter Grass een ‘taboe’ hebben doorbroken. De term ‘taboe’ impliceert dat het ongepast is ergens over te praten. In de term klinkt ook een zekere opzettelijkheid door. Het gebruik hiervan geeft aan dat men ervan uitgaat dat een bepaalde macht of instantie een onderwerp bewust wil vermijden. In de DDR was er inderdaad sprake van een bewuste taboeïsering van de verdrijving. Het was verboden over de verdrijving te praten. In de BRD is het echter moeilijker vast te stellen of hier sprake van was. Het was namelijk niet verboden over de verdrijving te praten. Er werd nog steeds literatuur over het onderwerp gepubliceerd. De Vertriebenen hielden goed bezochte bijeenkomsten, waar nationale prominenten spraken. Er was eerder sprake van een (tijdelijke) marginalisering van 27
het onderwerp . Andere thema’s, zoals de daden van de nazi’s, voerden de boventoon en de verdrijving kwam hierdoor minder aan de orde. Historicus Frei zegt dat het in dit geval ging om “gesellschaftliche Stimmungslagen, in denen bestimmte Themen zurücktreten, andere an Gewicht gewinnen”. Of en in welke mate men kan spreken van een taboe blijft echter 28
onderwerp van discussie . 3.3 Het Duitse discours 1990-heden: daders én slachtoffers In de jaren negentig vond er in Duitsland wederom een verandering plaats in de omgang met de Duitse geschiedenis. De oorlogen in (voormalig) Joegoslavië speelden hierin een rol. De beelden van de vluchtelingen in deze oorlogen zorgden voor een omslag in het denken van het linkse politieke spectrum in Duitsland. Ze beseften dat deze beelden gelijk waren aan de 29
beeltenissen van de vlucht van de Duitsers uit het Oosten . Ten opzichte van voorgaande jaren zijn er twee grote verschillen. Ten eerste was in de nieuwe retoriek plaats voor daders én slachtoffers. Zo was er ruimte voor de verhalen van Vertriebenen, zonder afstand te doen van het Duitse daderschap. Ten tweede hadden de linkse media ook aandacht voor de verdrijving. In de jaren zestig en zeventig wilden de linkse media juist geen aandacht schenken aan het Duitse slachtofferschap, maar in de jaren negentig veranderde dit. Het linkse opinieblad Der Spiegel bracht in maart/april 2002 een serie over de verdrijving uit. Ook werd in 2005 een serie 30
aan het onderwerp besteed . De bekende (linkse) Duitse schrijver Gunter Grass besteedde in zijn ‘Im Krebsgang’ (2002) aandacht aan de ondergang van de Wilhelm Gustloff. Dit schip vol Duitse vluchtelingen uit Oost-Pruisen werd door een Russische onderzeeër tot zinken gebracht. Er kwam een enorme opleving in de academische en populaire literatuur over de verdrijving, zijn oorzaken en gevolgen. De stroom publicaties bleef constant en lijkt de laatste jaren zelfs 27
Zie ook Naimark 2004. In het Berlijnse dagblad Die Tageszeitung gaat journaliste Helga Hirsch in discussie met historicus Norbert Frei. Hirsch is van mening dat men kan spreken van een taboe. Frei stelt dat het spreken van taboes juist de rivaliteit onder slachtoffer bevordert. “Erinnern an Vertreibung: Aufbrechen eines Tabus oder Förderung der Rivalität unter den Opfern?”, Die Tageszeitung (08-04-2005): 3-4. 29 Rochtus 2004: 196. 30 Der Spiegel 2002 (13/14/15/16), Spiegel Special, Das Magazin zum Thema 2005 (2), Der Spiegel 2005 (51). Verschillende artikelen uit Der Spiegel zijn gebundeld in een uitgave van de Bundeszentrale für politische Bildung: Aust 2003.
28
- 52 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
31
toe te nemen . Der Spiegel stelt in een special over de verdrijving: “Der Leidensweg von über 14 Millionen Ostpreußen, Pommern oder Schlesiern, die zwischen 1944 und 1947 ihre Heimat 32
verloren (…), ist jetzt unvermittelt zum Spitzenthema avanciert” . In Duitse tijdschriften en dagbladen is regelmatig een achtergrondartikel over de verdrijving of een gerelateerd thema te vinden. Verder is de verdrijving steeds vaker het onderwerp van documentaires en achtergrondprogramma’s op de Duitse televisie. Ook Nederlandse media besteden aandacht 33
aan het onderwerp . De meeste historici die over het thema hebben geschreven erkennen de samenhang 34
tussen de misdaden van de nazi’s en de verdrijving . Het verschilt echter op welke aspect van de verdrijving zij de nadruk leggen. De Zayas benadrukt de verantwoordelijkheid van de Geallieerden voor de verdrijving. De meeste historici benadrukken echter de misdaden van de nazi’s die de geweldspiraal in beweging zetten. De oorzaken van de verdrijving liggen volgens deze historici grotendeels bij de Duitsers zelf. Norman Naimark concludeert: The Nazis themselves were the primary cause of spiraling nationalist resentments. In some fashion, then, it is fair to say that the Germans reaped what they sowed. That so many lives were lost and ruined in the ethnic cleansing of the Germans from East Central Europe should be attributed, in the final analysis, to the hatred wrought by Nazi policy in the 35
region . Ondanks de ‘linkse’ interesse voor het leed van de Vertriebenen blijven er auteurs die grote moeite hebben met de activiteiten en visie van de Vertriebenen, voornamelijk van de BdV. Pedagoog en filosoof Micha Brumlik wil met zijn boek ‘Wer Sturm sät’ (2005) de strijd aangaan met de huidige herinneringscultuur. Hierin ligt naar zijn mening te veel de nadruk op het Duitse slachtofferschap. Hij presenteert de verdrijving als een logisch gevolg van de misdaden van de Duitsers. Zijn boek is vooral een aanval op de BdV en de initiatiefnemers van het Zentrum 36
gegen Vertreibungen. Hij schrijft deze moreel onjuiste strategieën toe . Aan de andere kant van het spectrum leggen de Bund der Vertriebenen en sympathisanten zoals Alfred de Zayas en Helga Hirsch juist de nadruk op de noodzaak aandacht te genereren voor het leed van de Vertriebenen. Bovendien willen zij dat ook de verantwoordelijkheden van de Russen, Polen, Tsjechen en de Geallieerden duidelijker aan het licht komen. Er bestaan ook nog zeer extreme visies. Zo is de organisatie ‘Preußische Treuhand’ nog steeds overtuigd van hun recht om verloren bezit terug te eisen. Zij voedden met dit gedrag de angst van Polen en Tsjechen dat Duitsers op een dag bezittingen komen
31
Zie bijvoorbeeld de literatuurlijst in deze scriptie. Noack 2002. 33 “Reportage over Benes-decreten in Tsjechië”, radio 1. “De Heimatvertriebenen”, Nederland 3. “Terug naar Huis en Heimat: De Silezische Vertriebenen zijn hun geboortegrond nog niet vergeten”, M Het maandblad van NRC Handelsblad 2005 (5): 50-64. 34 Zie bijvoorbeeld Kleßmann 2001, Benz 1996, Fure 2001, Brandes 2005, Brumlik 2005, De Zayas 1979. 35 2002: 136. 36 Zie voor een boekbespreking: www.duitslandweb.nl 32
- 53 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
37
terughalen . De Bund der Vertriebenen heeft afstand genomen van deze groepering. De Duitse regering verkondigt een meer gematigde visie op het verleden en de verdrijving. Ze wijzen op de historische samenhang tussen de verdrijving en nationaalsocialistisch Duitsland, maar willen daarmee niet het leed van de Vertriebenen ontkennen. Binnen de regering bestaan echter ook verschillende meningen. Op de laatste Tag der Heimat
38
spraken
onder andere Angela Merkel (CDU/CSU) en Otto Schily (SPD). De laatste was toen minister van Binnenlandse Zaken. Angela Merkel was destijds nog voorzitter van de CDU/CSU fractie in de Bondsdag en is nu Bondskanselier. Merkel legde in haar toespraak de nadruk op het leed van de Vertriebenen en prees de charta van de Vertriebenen als “herausragendes 39
Friedenswerk” . Ze benadrukte echter wel dat ze restitutieclaims van Vertriebenen niet zou ondersteunen. Dit veroorzaakte afkeurend gemompel onder een deel van de toeschouwers. Schily verkondigde een meer kritische visie op het verleden. Hij begon zijn toespraak met een overzicht van de verschillende verdrijvingen die in Europa hadden plaatsgevonden. Hij wees terecht op de dubieuze rol van voormalig nazi Schieder, die met zijn onderzoek de verdrijving van de Polen ondersteunde en vervolgens het Dokumentation-project leidde. Schily omschreef de verdrijving als een schending van de mensenrechten, maar benadrukt dat dit niet moet leiden tot “aussichtslose vermögensrechtliche Streitigkeiten”
40
met de buren. Hij
plaatst de verdrijving in een kritisch historisch perspectief, maar wil het daarmee niet goedpraten: Die Verbrechen des Nazi-Regimes schlugen mit ungeheuer Wucht auf Deutschland und die Deutschen zurück. Unbestreitbar waren in diesem Sinne die Vertreibungen eine Folge des Krieges, den Deutschland begonnen hatte – eine von den Siegermächten politisch gewollte Folge, aber keineswegs ein zwangsläufige und erst recht keine rechtlich oder moralisch zu rechtfertigende Folge. Die Vertreibung von Millionen unschuldiger Menschen, von Frauen und Kindern, Alten und Kranken, lässt sich nicht durch die Verbrechen eines 41
terroristischen Regimes rechtfertigen . Tijdens de toespraak van Schily was het opvallend stil in de zaal. In tegenstelling tot bij andere toespraken werd er nauwelijks geklapt. De meeste toeschouwers waren het overduidelijk niet eens met de manier waarop Schily het verleden presenteerde. 3.4 Poolse perspectieven op de verdrijving Net zoals in Duitsland vormen de verdrijving, zijn oorzaken en politieke consequenties in Polen
37
Een onderzoek uitgevoerd door het Instituut voor Opinieonderzoek Allensbach bevestigt dat veel Polen en Tsjechen bang zijn voor restitutieclaims. 61 procent van de Poolse ondervraagden houdt het voor ‘zeer waarschijnlijk’ of ‘waarschijnlijk’ dat de Duitse regering op een gegeven moment voormalig Duits gebied terugvordert of hiervoor schadevergoeding vraagt. Bij de Tsjechische ondervraagden is dit 38 procent (Peterson 2005: 91). 38 Dit is een grote jaarlijkse politieke bijeenkomst van de BdV, waar ook regeringsleden spreken. 39 Dokumentation zum Tag der Heimat 2005: 16. Dit verslag is te vinden op de website van de BdV. 40 Ibid.: 13. 41 Ibid.: 12.
- 54 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
en Tsjecho-Slowakije een actueel thema. Een door de Koude Oorlog beïnvloede selectieve waarneming overheerste de eerste decennia. Sinds het verdwijnen van het communisme is er pas ruimte voor een open discussie. Nog steeds wordt de discussie bemoeilijkt door een gebrek aan kennis. In 1996 wist de helft van de bevolking, onder 24 jaar zelfs 59 procent, 42
helemaal niets over de verdrijving . Na de verdrijving kwamen zo’n 4.5 miljoen Polen, gedwongen of vrijwillig, naar de nieuwe 43
Poolse provincies . Deze gebieden waren veelal vreemd voor hen. Bovendien waren ze bang 44
dat de voormalige bewoners terug zouden keren en hen zouden verjagen . De Poolse regering zette een proces in gang dat moest helpen de nieuwe bewoners ‘zich thuis te laten voelen’. Leraren, journalisten, schrijvers en onderzoeksinstituten werden ingezet om de verschuiving van Polen richting westen te rechtvaardigen. Ze presenteerden de plotselinge verandering als het gevolg van een lang historisch proces. In de visie die de Polen kregen aangereikt was het nieuwe gebied dat zij nu bevolkten eeuwenoud Pools grondgebied. In dit verhaal was het in de middeleeuwen door de Duitsers veroverd en aan ‘germanisering’ onderworpen. Een Poolse minderheid had echter het Poolse karakter van het land bewaard en de germanisering weerstaan. Na de overwinning op nazi-Duitsland kwamen de gebieden terug bij hun moederland (Macierz). Dit was in de Poolse visie historisch gerechtvaardigd. De 45
gebieden werden ‘Ziemie Odzyskane’ genoemd, wat zoveel betekent als ‘herwonnen land’ . Dit ‘mentale’ proces van betekenisgeving ging gepaard met een ‘fysiek’ proces van ‘degermanisering’. De eerste fase, het verwijderen van de Duitsers, was reeds voltooid. Nu moesten alle Duitse sporen worden verwijderd. Steden en straten kregen Poolse namen. Ze verwijderden Duitse inscripties van gebouwen, kerken en grafstenen. Ze haalden Duitse boeken van de planken. Vanaf 17 april 1947 was het verboden om publiekelijk en privé Duits te spreken. Wie dit deed kon worden opgepakt wegens het provoceren van Poolse nationale 46
gevoelens . De verdrijving kreeg de neutrale term ‘verplaatsing’ (przesiedlenie). Dit was dezelfde term als in de DDR (Umsiedlung) werd gebruikt. Onzekerheid in Polen over de westelijke Poolse provincies vormde lange tijd een groot probleem voor de Duits-Poolse relaties. De DDR had de nieuwe grens weliswaar in 1950 al erkend, de BRD had dit nog niet officieel gedaan. De potentiële claim die West-Duitsland op de gebieden kon maken bemoeilijkte de relatie met Polen. De duidelijke verbondenheid die de Vertriebenen nog voelden met de gebieden en de retoriek die de Bund der Vertriebenen gebruikte versterkte de angst in Polen, bij de regering, maar ook bij de burgers. De verhoudingen veranderden in 1990 toen het herenigde Duitsland en Polen een grensverdrag tekenden. Sindsdien werd het opbouwen van meer vriendschappelijke relaties een stuk gemakkelijker. Polen wilde zijn excuses aanbieden voor het leed dat de Duitsers was 47
toegebracht en Duitsland bood zijn excuses aan voor de bezetting .
42
Mehnert 2001: 10. Thum 2003: 333. 44 Ibid.: 337. 45 Zie Thum (2003) voor een beschrijving van het proces van ‘polonisering’ of ‘de-germanisering’. 46 Naimark 2002: 134. 47 Ibid.: 137, Wolff 2003: 781-782. 43
- 55 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
Een
nieuwe
Poolse
generatie
zonder traumatisch oorlogsverleden is geïnteresseerd in het ware verleden van de gebieden waarin zij wonen. Jonge historici dragen bij aan een nieuwe collectieve, en meer juiste, herinnering. In
veel
gevallen
wordt
de
Duitse
geschiedenis als een deel van de identiteit
opgenomen
48
.
Culturele
tijdschriften behandelen ook de Duitse 49
geschiedenis van de gebieden . Ondanks een omslag in de omgang met het verleden blijft de verdrijving een gevoelig onderwerp in Polen. In 1998 noemde de toenmalige regeringschef Buzek
de
BdV
nationalistische september
een
gevaarlijke,
groepering
2003
50
.
veroorzaakte
In het
Poolse sensatieweekblad Wprost grote ophef
in
Duitsland,
vooral
onder
Vertriebenen, met een provocerende afbeelding van Erica Steinbach (zie afbeelding op deze 51
pagina ). Op de voorkant van het tijdschrift zit zij op de rug van Bondskanselier Schröder. Ze draagt een zwart uniform en op haar linkerarm prijkt een hakenkruis. Onder de afbeelding staat “Het Duitse Trojaanse paard” en links ervan staat “De Duitsers zijn de Polen een biljoen dollar schuldig voor de Tweede Wereldoorlog”. De discussie over het Zentrum gegen Vertreibungen was op dit moment op haar hoogtepunt. Er klonken (en klinken) felle protesten tegen het oprichten van dit centrum. Veel Polen zien in het project een poging de geschiedenis te herschrijven. In Polen wordt de verdrijving gezien als gevolg van de Tweede Wereldoorlog. “Wer Wind sät, der wird Sturm ernten”, stelt de Poolse historicus en ex-minister van Buitenlandse zaken 52
Wladyslaw Bartoszewski in een artikel in de Frankfurter Allgemeine Zeitung . Wanneer er tijdens de verdrijving gewelddadigheden en moorden plaatsvonden dan moeten deze worden bestraft, vindt hij. Wanneer de verdreven Duitsers echter in veewagons werden vervoerd, waarin tevoren Polen waren vervoerd, dan is dat in zijn ogen geen onderdrukking. “Denn es wurde nicht in unmenschlicher Absicht so gehandelt, sondern weil der Zustand der von den Deutschen ruinierten Wirtschaft Polens nicht anderes zuließ...”
53
Hij stelt dat de Tweede
48
Thum 2003: 357. Orłowski 2001: 108. 50 Nagengast 2003: 469. 51 Bron: www.wprost.pl 52 Bartoszewski 2003. 53 Ibid. 49
- 56 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
Wereldoorlog Polen in een zodanige toestand had achtergelaten dat er geen andere manier was om de verdreven Duitsers te vervoeren. Hij impliceert daarmee dat ook de manier waarop de verdrijving plaatsvond de Duitsers is aan te rekenen. In een interview met Der Spiegel benadrukt hij dat het leed van mensen die zijn verdreven voor alle zijden gelijk is. De oorzaken 54
en gevolgen van de oorlog zijn volgens hem echter niet gelijk . Hij verwoordt hiermee een gematigde mening die veel Polen delen. Er is in Polen langzaamaan ruimte voor Duits slachtofferschap. Er wordt echter wel benadrukt dat de oorzaken van de verdrijving enkel en alleen bij de Duitsers moeten worden gezocht. Een Duits onderzoek wees uit dat ruim 55
tweederde van de Poolse ondervraagden de verdrijving gerechtvaardigd vindt . Er bestaan in Polen zeer felle en nationalistische meningen, waarin medelijden met de Duitse slachtoffers uit den boze is en elke actie van Vertriebenen als revanchisme wordt gezien. De gevoeligheid in Polen is te begrijpen. De herinnering aan de oorlog en de bestempeling van hen als Untermenschen is nooit ver weg. Net als de Vertriebenen hebben Polen ook ervaringen die hun perspectief op het verleden beïnvloeden. In deze visie overheerst hun eigen slachtofferschap. 3.5 Tsjechische perspectieven op de verdrijving De Duits-Tsjechische relatie is nooit beïnvloed, zoals bij Polen, door onzekerheid over het betreffende gebied, het Sudetenland. In dit geval beïnvloedt vooral de vraag naar de legitimiteit van de verdrijving de onderlinge betrekkingen. Bovendien vormen de omstreden Beneš56
decreten de kern van heftige debatten . Deze decreten maakten de verdrijving van de Sudetenduitsers mogelijk. Ze gingen in oktober 1945 van kracht en legitimeerden de onteigening van Duits en Hongaars bezit. Bovendien gaven deze wetten kwijtschelding aan 57
een ieder die deelnam aan de liquidatie van Duitsers. De Beneš-decreten nog steeds geldig . Polen heeft in de oorlog beduidend zwaarder geleden dan Tsjecho-Slowakije, al mag men het Tsjechische leed daarmee uiteraard niet bagatelliseren. Toch ligt de relatie tussen Tsjechië en Duitsland moeilijker. Dit is deels te wijten aan de invloedrijke Sudetenduitse Landmannschaft. Politiek gezien zijn de Sudetenduitsers de sterkste groep Vertriebenen. Ze zijn zeer actief en hebben in de conservatieve partij CSU een ‘beschermheer’. Dat is de minister-president van Beieren Edmund Stoiber. Met hun politieke invloed maakte de Landmannschaft
politieke
bemiddeling
tussen
de
twee
landen
moeilijk.
Bovendien
bemoeilijkten hun claims de relatie. Deze varieerden van een vraag naar officiële erkenning 58
van de Tsjechische misdaden naar volledige restitutie voor alle verloren bezittingen . Volgens 54
Aust 2003: 169. Petersen 2005: 88. Zie Wolff (2003) voor een bespreking van de lange termijn gevolgen van etnische zuiveringen en het kernprobleem in de Duits-Tsjechische relatie. 57 De Beneš-decreten zijn een serie wetten, die door de Tsjechische regering tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn uitgegeven. Ze zijn vernoemd naar de eerste naoorlogse Tsjechische president Beneš. De 143 decreten hadden hoofdzakelijk betrekking op de organisatie van het bestuur van Tsjecho-Slowakije. Tegenwoordig verwijst de term ‘Beneš-decreten’ voornamelijk naar het deel van de wetten dat betrekking heeft op de status van de Duitsers en Hongaren in het naoorlogse Tsjecho-Slowakije. 58 Nagengast 2003: 481. 55 56
- 57 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
sommige auteurs is de gevoelige relatie ook het gevolg van een bepaald schuldgevoel bij de 59
Tsjechen over het inconsequente verzet tegen de nazi’s . De manier waarop Tsjechië de verdrijving beziet, beïnvloedt voor een groot deel de DuitsTsjechische relatie. Lange tijd toonde Tsjechië niet de minste spijt over de verdrijving en ontkende het land de wreedheid ervan. De relatie verbeterde iets toen beide landen in 1997 een verdrag ondertekenden waarin ze beiden spijt betuigden over hun wreedheden tijdens de 60
oorlog. Ze erkenden hierin ook officieel dat de verdrijving definitief is . De relatie blijft echter gevoelig. Tsjechische regeringsuitspraken halen de woede van Vertriebenen en soms ook van de Duitse regering op de hals. “Kann man jetzt wirklich Versöhnung für Verräter fordern?”, stelde de toenmalige ministerpresident van Tsjecho61
Slowakije Miloš Zeman in 2002 . In de ogen van sommige Tsjechische regeringsleden en ook vele burgers zijn de Sudetenduitsers landverraders. Deze landgenoten werkten namelijk samen met de vijand. Sudetenduitsers die de afgelopen jaren hun geboortedorpen bezochten, kregen te maken met ongastvrije en soms zelfs agressieve Tsjechen. Die maakten met felle bewoordingen duidelijk dat Duitsers, en vooral Sudetenduitsers, niet welkom waren. Dit komt deels voort uit anti-Duitse emoties en deels uit de angst voor restitutieclaims van Sudetenduitsers. Bij een ondervraging in 1995 bleek dat de overgrote Tsjechische meerderheid (68 procent) de verdrijving zag als een “berechtigte Vergeltung” voor de misdaden onder het 62
nationaalsocialisme . Uit een onderzoek in 2005 bleek dat vooral de oudere generatie (60 jaar en ouder) de verdrijving als gerechtvaardigd ziet (76 procent). Maar ook van de jonge 63
generatie (16-29 jaar) vindt bijna tweederde deel (61 procent) dit . Ook de Tsjechische regering ziet de verdrijving over het algemeen als een gerechtvaardigde gebeurtenis. Vorig jaar nog probeerde de toenmalige minister-president Klaus de verdrijving te legitimeren door het als preventieve maatregel te bestempelen. In de Praagse krant Mlada Fronta Dnes zei hij: “Unser Land hat in Absprache mit den Siegermächten den damaligen Augenblick und die eindeutige Atmosphäre genutzt, in der die Meinung vorherrschte, daß die Schuldigen am Weltkrieg bestraft werden müssen und daß eine Reihe präventiver Maßnahmen nötig sind, um 64
einen neuen Krieg zu verhindern” . Met deze uitspraak deed hij het kwalijke lot van de Sudetenduitsers af als ‘preventieve maatregel’. De verschillen in de perspectieven op de verdrijving zijn onder meer af te leiden uit de termen die bepaalde groepen voor de verdrijving gebruiken. In Tsjechië bestaat het woord odsun om het lot van Duitsers in Tsjecho-Slowakije na 1945 aan te duiden. Het woord maakte ten tijde van de verdrijving niet actief deel uit van het dagelijkse taalgebruik van de Tsjechen. Ze gebruikten het woord enkel om de verdrijving aan te duiden. Odsun is niet goed te vertalen met verdrijving, transfer of uitzetting. Odsun is afgeleid van een woord dat men zou kunnen
59
Naimark 2002: 138, Stoldt 2002. Naimark 2002: 138. 61 Glotz 2004: 256. 62 Mehnert 2001: 9. 63 Petersen 2005: 89. 64 Geciteerd in “Vertriebe fühlen sich von Václav Klaus ‘verhöhnt’”, Die Welt (08-06-2005). 60
- 58 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
vertalen met ‘wegschuiven’ of ‘opzij schuiven’. Bovendien suggereert het met zijn klank een 65
soort alleroverweldigende stuwkracht, die alle tegenstand wegvaagt . Odsun impliceert dat de Duitsers door de kracht van de overwinning uit Tsjecho-Slowakije werden gedwongen. De naam die Tsjechen aan de verdrijving hebben gegeven is in overeenstemming met hun visie in 1945. De term die mensen voor een gebeurtenis gebruiken zegt veel over het perspectief van waaruit zij naar die gebeurtenis kijken. Zo gebruiken de Vertriebenen zelf enkel het woord verdrijving (Vertreibung). In de wetenschappelijke literatuur wordt van verdrijving gesproken, alsook van etnische zuivering. De Vertriebenen hebben moeite met de term etnische zuivering. Ze vinden dit beledigend, omdat zuivering aanduidt dat iets vies is geweest. “De Duitsers zijn niet gezuiverd, omdat ze daar niet hoorden. Ze hebben een Duits land leeggemaakt”, zeggen zij. Het gebruik van een bepaalde term voor een voorval heeft ook implicaties die iets kunnen zeggen over de oorzaak van deze gebeurtenis. Zo impliceert ‘verdrijving’ dat er een ‘verdrijver’ is geweest. Er is dus sprake van een dader. Bovendien kan ‘verdrijving’ in verband worden gebracht met etnische motieven, omdat alleen schadelijke elementen worden verdreven. Het begrip ‘uitwijzing’ (Ausweisung) draagt een juridisch aspect in zich. Het lijkt zo een wettelijk gelegitimeerde gebeurtenis. In tegenstelling tot de term ‘verdrijving’ heeft het geen associatie met geweld. ‘Transfer’ duidt op een geordende verplaatsing van punt A naar punt B. Odsun daarentegen impliceert geen oorzaak of hoedanigheid. Het heeft geen etnische of juridische connotatie. Er is geen sprake van een verdrijver of van een administratie die de transfer regelt. Enkel de ‘voortstuwende kracht’ is aanwezig. Odsun impliceert dat er een bepaalde 66
ontegenzeggelijke noodzakelijkheid was . De precieze betekenis van odsun is niet geheel 67
duidelijk, want sommige auteurs vertalen het met ‘transfer’ . Maar ook in dat geval wijst het gebruik van de term op een andere interpretatie van de verdrijving. Het duidt erop dat vanuit het Tsjechische zicht de verdrijving legitiem was. Een ander verschil tussen het perspectief van de Tsjechen en de Vertriebenen ligt in de ‘schuldvraag’. De Vertriebenen zien de wreedheden van de oorlog weliswaar als voorafgaand aan de verdrijving, maar zien de verdrijving zelf als onwettig. Deze ging volgens hen namelijk uit van het idee van ‘collectieve schuld’ van de Duitsers, wat volgens de Vertriebenen een vals voorwendsel is. In hun visie is de verdrijving illegitiem en ligt de schuld bij de verdrijvers, in dit geval de Tsjechen. De meeste Tsjechen zien de verdrijving als onlosmakelijk verbonden met de gebeurtenissen tijdens de oorlog. De primaire ‘schuld’ ligt in deze visie bij de Duitsers. Zij zetten de geweldsspiraal in beweging. De Tsjechische ‘verdedigers’ stellen dat er bij de verdrijving geen sprake is van een wraakactie. De reden van de verdrijving lag niet in de collectieve schuld van de Duitsers. Vanuit het Tsjechische perspectief was de verdrijving een historische noodzakelijkheid. In de term odsun, die zoals gezegd een ‘aller-overweldigende stuwkracht’ impliceert, zit deze gedachtegang opgesloten. 65 66 67
Schmidt-Hartmann 1996: 179. Zie Schmidt-Hartmann (1996) voor een uitgebreide bespreking van het woord ‘odsun’ en de implicaties hiervan. Brunstetter 1996: 269.
- 59 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
In de meest extreme visie in Tsjechië worden de Sudetenduitsers als revanchisten gezien. Volgens historica Michaela Witte wordt deze groep belichaamd door Tsjechische communisten. Ze zien de uitingen van Sudetenduitsers op de bijeenkomsten van de Landmannschaft als bevestiging van dit revanchisme en dit is een continue dreiging. Deze groep houdt vast aan een eigen perspectief op het verleden. Hierin zijn zij slachtoffers en de dreiging van 68
revanchisme bevestigt dit. In retrospectief rechtvaardigt dit voor hen de verdrijving . De Beneš-decreten vormen een heet hangijzer in de discussie tussen Tsjechië en de Vertriebenen. Deze decreten legitimeerden de verdrijving. De Vertriebenen, in dit geval vooral de Sudetenduitsers, willen dat Tsjechië deze onwettig verklaart. Dit is een van de doelstellingen van de Sudetenduitse Landmannschaft. Zij waren vanwege de Beneš-decreten tegen de toetreding van Tsjechië tot de EU. In samenwerking met Haiders Vrijheidspartij uit Oostenrijk kregen ze het thema zelfs op de agenda van het Europees Parlement. Daar eisten ze de verwijdering van de decreten als voorwaarde tot toetreding. De Tsjechische regering stelde dat de decreten ‘vervlogen’ waren, maar dat deze niet kunnen worden herroepen omdat ze deel uitmaken van de nationale rechtsorde. Bovendien willen ze de wetten niet onwettig verklaren, omdat ze in de eis van de Vertriebenen een poging zien de weg vrij te maken voor het terugvorderen van bezittingen. De Europese Commissie won extern advies in. Onder leiding van de Duitse staatsrechtsexpert Jochen Frowein verscheen een rapport. Hij bepaalde, tot teleurstelling van de Landmannschaft, dat de decreten geen beletsel vormden voor 69
toetreding van Tsjechië en Slowakije tot de EU . Het EU-rapport stelt dat sommige decreten echter wel in strijd zijn met de mensenrechten: Een intrekking van wet nr. 115 van 1946, krachtens dewelke strafrechtelijke aansprakelijkheid voor ‘gerechtvaardigde represaillemaatregelen’ uitgesloten wordt, lijkt in het kader van de toetreding niet vereist. De reden hiervoor is dat personen zich al meer dan vijftig jaar op deze bepalingen kunnen beroepen en in die zin een gewettigd vertrouwen mogen hebben dat zij niet alsnog voor dergelijke feiten vervolgd zullen worden. Wij vinden deze wet echter strijdig met de mensenrechten en met alle fundamentele rechtsbeginselen en zijn van mening dat de Tsjechische Republiek dit standpunt officieel 70
zou moeten erkennen . De verdrijving van de Sudetenduitsers is in Tsjechië, net als in Duitsland, een beladen thema. Tsjechische kranten behandelen het zelfs vaker dan Duitse kranten. In de verschillende kranten en tijdschriften bestaat een variëteit aan opinies. Deze variëren van een terughoudend en objectief perspectief op de gebeurtenissen naar het bestempelen van de Sudetenduitse Landmannschaft als revanchistisch
71
. Ook in de Tsjechische samenleving bestaat een
verscheidenheid aan visies.
68
Zie Witte (2002: 291) voor een uiteenzetting van dit perspectief. Het rapport is te vinden op: www.europarl.eu.int Ibid. 71 Witte 2002: 290. 69 70
- 60 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
3.6 Perspectieven van Vertriebenen op de verdrijving De verdrijving is de schuld van Polen en Rusland. Er is geen rechtvaardiging voor. Wat Duitsland in de Tweede Wereldoorlog heeft gedaan is een misdaad. Daarvoor is ook geen rechtvaardiging. En als dat een misdaad wordt genoemd, dan geldt omgekeerd hetzelfde. De verdrijving is dan ook een misdaad. De Tweede Wereldoorlog was niet de oorzaak van de verdrijving, maar het gaf de mogelijkheid. (…) Het ergste is dat zo’n plotselinge, ongrijpbare gebeurtenis daarna nog is gerechtvaardigd met schuld. Men zei dat het onze eigen schuld was dat we verdreven waren. Daarover moesten we niet klagen, maar onze schuld inzien. Want we hoorden bij het dadervolk (Gunter Linke, Lodz).
Dit citaat van Gunter Linke, als kind verdreven uit Lodz, is typerend voor veel Vertriebenen. Hoe anderen de verdrijving zien speelt een grote rol bij het leed van de Vertriebenen. Tijdens de gesprekken met Gunter Linke bleek dat hij erg verbitterd is over de manier waarop anderen (niet-Vertriebenen) tegen de verdrijving aankijken. Volgens hem spreken veel Duitsers over de verdrijving alsof het een logisch gevolg is van de Tweede Wereldoorlog. Dit klopt volgens hem niet. Linke legt uit dat hij de verdrijving ziet als een op zichzelf staande gebeurtenis en niet als gevolg van de Tweede Wereldoorlog. Daarom kan, in zijn optiek, de Tweede Wereldoorlog niet als rechtvaardiging worden gebruikt. Dit gaf alleen de mogelijkheid de Duitsers te verdrijven. Het was niet de oorzaak, stelt hij. De meeste mensen zien de daden van Duitsland als misdaden. Dan moet de verdrijving, volgens hem, ook zo worden gezien. Voor veel Vertriebenen bestaat de samenhang tussen de verdrijving en de oorlog er enkel uit dat deze laatste als aanleiding is gebruikt. De verdrijving is en blijft voor hen een misdaad die op zichzelf staat. De oorzaken liggen volgens hen niet bij de Duitse bezetting of het nationaalsocialisme, maar bij de anti-Duitse emoties van de degenen die hen verdreven. Hiervoor hadden deze Vertriebenen een viertal argumenten. Ten eerste zeiden ze dat Polen en Tsjecho-Slowakije al voor de oorlog plannen hadden de Duitsers te verdrijven. Dit is voor hen het bewijs dat de verdrijving geen gevolg was van de oorlog, maar dat de oorlog enkel de aanleiding vormde. Ten tweede benadrukken ze dat Duitsland voor soortgelijke misdaden is berecht. Hiermee doelen ze op de processen in Neurenberg. In hun ogen zijn de misdaden van de nazi-criminelen gelijk aan de verdrijving en is het onterecht dat de verdrijvers niet zijn berecht. Ten derde stellen de Vertriebenen dat de overwinnaars zich moreel verantwoordelijk hadden moeten gedragen. Maar in plaats daarvan begingen ze dezelfde misdaden als die de Duitsers hen hadden aangedaan, vinden de Vertriebenen. Vaak zetten ze hun argumenten kracht bij door erop te wijzen dat Heimat een godgegeven recht is, zoals in hun charta staat vermeld. Dit impliceert dat het afnemen van iemands Heimat ingaat tegen God en de wetten van de natuur. De woede van de Vertriebenen is vooral gericht op de Poolse en Tsjechische regeringen, die volgens hen de verdrijving niet als misdaad erkennen en er verkeerde oorzaken aan toeschrijven. Het is niet zozeer gericht op de bevolking. De medewerking van de Poolse en
- 61 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
Tsjechische burgers in de verdrijving kunnen ze meestal begrijpen. Ook richten ze hun woede vaak op de Duitse regering, door wie ze zich in de steek gelaten voelen. Het leed van de Vertriebenen wordt langzaamaan meer erkend en auteurs steunen hen in 72
hun klachten . Zo stelt historicus Nagengast: “The final tragedy for the expellees, however, is that after waiting decades for pan-European integration to become a real possibility they have 73
been abandoned – even by their own government” . De bijeenkomsten van de Bund der Vertriebenen (BdV) dienen als platform om het onrecht dat de Vertriebenen is aangedaan te verduidelijken, hun wensen kenbaar te maken en hun ‘rechten’ te claimen. De inhoud van de betogen van vertegenwoordigers van de BdV is vaak hetzelfde. Bij het vergelijken van verschillende toespraken zijn soms letterlijk dezelfde passages te vinden. In de toespraken die op grotere en kleinere bijeenkomsten zijn te horen komen een aantal punten geregeld terug. Ten eerste benadrukken de sprekers keer op keer dat de verdrijving een misdaad (ein Verbrechen) en onrecht (Unrecht) is en als zodanig zou moeten worden behandeld. Ten tweede stellen ze dat het onrechtvaardig is dat de verantwoordelijken voor de verdrijving nooit zijn gestraft. Ten derde wijzen ze op de medeverantwoordelijkheid van de Geallieerden voor de verdrijving. Ten slotte komt de omstreden betekenis van 8 mei 1945, Tag der Befreiung, vaak aan bod. De BdV gebruikt een wat manipulatieve retoriek. In sommige toespraken wordt de verdrijving gelijkgesteld met genocide. Dit is historisch en juridisch gezien onjuist. In het eerste hoofdstuk van deze scriptie is uitgelegd dat de verdrijving niet als genocide is te classificeren. Verder vergelijken ze de verdrijving met misdaden van de nazi’s. Ook dat is geen juiste vergelijking. Die misdaden ontstonden uit een wezenlijk andere situatie dan de verdrijving. De oorzaken zijn verschillend en het zijn daarom niet gelijke misdaden. Er komen nu een aantal voorbeelden aan bod om deze retoriek van de BdV te verduidelijken. Op de Tag der Heimat 2005 (6 augustus te Berlijn) werd de openingsrede gehouden door de voorzitter van de BdV, Erica Steinbach. Onderstaand citaat is vanwege inhoud, taalgebruik en redeneringen typerend voor toespraken van de BdV. Jeder hier im Saale und in Deutschland weiß, wer den Zweiten Weltkrieg begonnen hat. Daran braucht man uns am wenigsten zu erinnern. Die deutschen Heimatvertriebenen haben dafür dramatischer als andere Deutsche die Folgen zu tragen gehabt. Ja, es war Adolf Hitler, der die Büchse der Pandora geöffnet hat. Ein Behältnis, voll gefüllt mit Unmenschlichkeit und Gewalt. Es war eine schreckliche Herrschaft, erst über das eigene Volk, dann über ganz Europa mit dem singulären Holocaust. Danach aber hätten doch Menschlichkeit und Völkerfrieden einkehren sollen. Das glatte Gegenteil war über viele Jahre hinweg der Fall. Wichtige Anklagepunkte, die vor dem Internationalen Nürnberger Kriegsverbrechertribunal gegen nationalsozialistische Verantwortungsträger verhandelt
72 73
Zie onder meer werken van De Zayas en Hirsch. 2003: 488.
- 62 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
wurden, nämlich Zwangsarbeit, Deportation, Bevölkerungsumschichtung geschahen 74
nahezu gleichzeitig mit dem Nürnberger Prozess in Europa ein weiteres Mal . De overwinnaars hadden zich moreel verantwoordelijk moeten gedragen, stelt Steinbach. Maar terwijl het tribunaal in Neurenberg nazileiders berechtte vonden dezelfde misdaden plaats als waarvoor de nazileiders werden veroordeeld, zo vervolgt ze. Leiders van het naziregime zijn veroordeeld voor dwangarbeid, deportatie en verdrijvingen. Hiermee wil ze benadrukken dat de verdrijving een misdaad is. Ze stelt de misdaden van de nazi’s gelijk aan de verdrijving. Door de verdrijving gelijk te stellen aan misdaden waarvoor nazi’s werden berecht, stelt ze de verdrijving impliciet gelijk aan de Holocaust. Dit is een manier om een slachtofferrol te claimen. De Joden, die werkelijk slachtoffer waren van een genocide, staan bovenaan de lijst van slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. In feite vindt de BdV dat ook de Vertriebenen hoog in deze lijst moeten staan en ze verwijzen daarom indirect naar de verdrijving met termen die doen denken aan genocide. Verder valt in het citaat op dat Steinbach niet spreekt van Duitsland of de Duitse staat die de oorlog begon, maar dat ze spreekt van Hitler die de doos van Pandora opende. Ze stelt dat een verschrikkelijke heerschappij (eine schreckliche Herrschaft) over het Duitse volk heerste en vervolgens over heel Europa. Van deze heerschappij waren ook de Vertriebenen slachtoffer. Ze creëert zo een duidelijke afstand tussen het Duitse burgervolk en het leiderschap. De verdreven Duitsers waren volgens haar dus onschuldige burgers, die zelf slachtoffer waren van het regime. Steinbach geeft hiermee aan dat de Vertriebenen eigenlijk dubbel slachtoffer waren, eerst van het eigen regime en vervolgens van de verdrijving. Bovendien gaat ze hiermee in tegen het idee van ‘collectieve schuld’, waarmee de verdrijving in Tsjechië en Polen soms wordt gerechtvaardigd. De Vertriebenen waren in haar perspectief namelijk onschuldig en overgeleverd aan deze “schreckliche Herrschaft”. Er kan dan geen sprake zijn van collectieve schuld. Gelijke argumenten en taalgebruik zijn te vinden in toespraken van Wilhelm von Gottberg. Hij is de voorzitter van de Oost-Pruisische Landmannschaft. In zijn toespraak op het Deutschlandtreffen Ostpreußen
75
2005 (21/22 mei te Berlijn) zegt hij:
Es ist kein Geschichtsrevisionismus, wenn wir festhalten, dass auf den Konferenzen von Jalta und Potsdam im Jahre 1945 das Völkerrecht mit Füßen getreten wurde. Wenn auch das institutionalisierte Völkerrecht damals noch nicht den heutigen Stand hatte, so waren doch Annexion, Vertreibung und Deportation schon damals geächtet. NS-Repräsentanten 76
sind wegen dieser Verbrechen 1945/46 abgeurteilt und hingerichtet worden .
74
Dokumentation zum Tag der Heimat 2005: 7. Dit is een tweejaarlijkse landelijke bijeenkomst van de Landmannschaft Ostpreußen, die door veel leden wordt bezocht. Volgens cijfers van de Messehallen in Berlijn, waar de bijeenkomst werd gehouden, bezochten op beide dagen ongeveer 40.000 bezoekers de bijeenkomst. 76 Preußische Allgemeine Zeitung: das Ostpreußenblatt 2005 (24): 18.
75
- 63 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
De toespraak van Von Gottberg heeft een verdedigende toon. In bovenstaand citaat stelt hij “dat het geen revisionisme van de geschiedenis is wanneer men vaststelt dat in Potsdam en Jalta de mensenrechten zijn geschonden”. Hiermee verwijst hij naar kritiek die Vertriebenen krijgen dat ze de geschiedenis willen herzien. Met het verwijs naar de mensenrechten en misdaden waarvoor nazi-leiders zijn veroordeeld, zoals ook Steinbach deed, wil hij onderstrepen dat de verdrijving een ongerechtvaardigde misdaad is. Ook haalt hij uit naar de Geallieerden: Die Verantwortlichen der Vertreiberstaaten und der Siegermächte haben sich – sei es als Schreibtischtäter, sei es als aktiv Handelnde – durch Unterdrückung, Vertreibung und Deportation der Ostpreußen, der Ostdeutschen eines Gewaltaktes in riesiger Dimension schuldig gemacht. Dies ist eine Hypothek, die keinen Anlaß gibt, uns gegenüber in 77
pharisäerhafter Selbstgerechtigkeit aufzutreten . Opvallend is in dit citaat het gebruik van de term ‘Schreibtischtäter’. Dit begrip kreeg bekendheid door Adolf Eichmann, die de Holocaust mede organiseerde. De term staat voor de 78
moderne moordenaar die niet achter zijn bureau vandaan komt . Door de ‘verdrijverstaten’ Polen en Tsjecho-Slowakije en de Geallieerden met deze term aan te duiden maakt hij een expliciete verwijzing naar de Holocaust. De verdrijvende staten en de Geallieerden zijn volgens hem namelijk ook schrijftafelmoordenaars, net als Eichmann, en de verdrijving is dus, als je zijn redenering doortrekt, te vergelijken met de Holocaust. Wat verder opvalt, is zijn stelling dat de verdrijvende staten en de Geallieerden geen recht hebben de Duitsers aan te spreken op hun misdaden, omdat zij zelf gelijke misdaden hebben begaan. Wederom stelt hij de verschillende misdaden, van de nazi’s en de verdrijvende staten, op gelijke hoogte. De klachten van de Vertriebenen zijn regelmatig afgedaan omdat Duitsland de oorlog begon en de verdrijving hier een gevolg van is. Deze ‘Selbstgerechtigkeit’ wil hij tegen gaan door erop te wijzen dat de tegenpartij ‘net zo erg is’. Het is een vorm van zelfverdediging waarmee hij de aanklacht van de Vertriebenen – dat de verdrijving een juridische en morele misdaad is – wil legitimeren. De betekenis van 8 mei 1945, de dag waarop Duitsland capituleerde, komt regelmatig terug bij Vertriebenen. “Auf unsere Gefühle wird nicht Rücksicht genommen, wenn heute eine geschichtsvergessene rot-grüne Bundesregierung und ihre Claqueure bei den Massenmedien 79
den Deutschen versuchen einzutrichtern, sie seien am 8. Mai 1945 befreit worden” . Dit zegt Von Gottberg in zijn toespraak. Volgens hem is het woord bevrijding in deze context voor de verdreven Duitsers een “minachting van hun mensenwaarde.” De Tag der Befreiung komt op veel bijeenkomsten van Vertriebenen terug. Op 5 juni 2005 vond de tweejaarlijkse samenkomst van de Heimatkreisen (herkomstgemeenten) Zempelburg en Tuchel plaats. Tijdens de kerkdienst besteedde de pastoor uitgebreid aandacht aan de 77 78 79
Ibid. Houwink ten Cate 2003: 14. Preußische Allgemeine Zeitung: das Ostpreußenblatt 2005 (24): 19.
- 64 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
(vermeende) onjuistheid van het vieren van 8 mei 1945 in Duitsland. “Hoe kunnen wij een bevrijding vieren, als dit voor ons het verlies van onze Heimat betekende?”
80
Door de viering van de Tag der Befreiung, waarop Duitsland herdenkt dat hij van het naziregime werd bevrijd, voelen de Vertriebenen zich gekwetst. Dit is voor hen wederom een bewijs dat hun leed niet wordt erkend. Deze dag heeft voor de Vertriebenen een andere betekenis, omdat dit inhield dat zij huis en haard moesten verlaten. Die herinnering is voor hen belangrijker dan de bevrijding van het nationaalsocialisme. Hun ervaringen beletten de Vertriebenen deze dag te kunnen vieren. Het grootste probleem van de Vertriebenen is dat er naar hun mening niet genoeg erkenning is voor hun leed. Zoals besproken is er echter sinds de jaren negentig een opleving in de interesse voor de verdrijving. Nationale prominenten, zoals Angela Merkel en Otto Schily, spreken op bijeenkomsten van Vertriebenen. De vraag is dus: wat willen de Vertriebenen? Hoeveel erkenning vinden de Vertriebenen voldoende en waaruit bestaat deze erkenning? Het is daarom van belang om de precieze wensen van de Vertriebenen uiteen te zetten. Een viertal belangrijke wensen zijn bij de Vertriebenen te onderscheiden. Deze wensen zullen hier uiteen worden gezet en besproken. Ten eerste lijkt ‘erkenning’ (Anerkennung) het sleutelwoord te zijn als het gaat over de wensen van Vertriebenen. Erica Steinbach zei op de afgelopen Tag der Heimat (6 augustus 2005 te Berlijn) dat de slachtoffers van verdrijving op zijn minst mogen verwachten dat ze respect ontvangen voor hun leed en dat dit leed niet als een gevolg van de oorlog wordt afgedaan. Ze benadrukt in vele toespraken dat het belangrijk is dat de Duitsers om hun eigen slachtoffers kunnen rouwen. Want wie niet om zijn eigen offer kan rouwen, zegt ze, is ook niet in staat op een eerlijke manier deel te nemen aan het leed van de ander: Ein kaltes Herz bleibt gegen jedermann kalt. Vor einem Deutschland, das sich so verhält, 81
vor einem solchen Deutschland müssten sich unsere Nachbarländer fürchten . De Vertriebenen willen erkenning voor hun leed, maar ook willen ze erkenning voor hun gedrag na de verdrijving. Hiermee doelen ze onder meer op de charta. De charta vormt nog steeds de basis voor de Bund der Vertriebenen. Vaak verwijzen ze in toespraken naar deze charta als voorbeeld van hun ‘morele waarden’, omdat ze hierin afstand deden van wraak (“Wir 82
Heimatvertriebenen verzichten auf Rache und Vergeltung” ). Zoals eerder in hoofdstuk twee is besproken, impliceert dit dat ze vinden dat ze recht hadden op wraak en vergelding. Omdat de oorzaken van de verdrijving gedeeltelijk bij Hitler liggen, en dus bij Duitsland, kan men echter niet spreken van een recht op wraak. Veel mensen kunnen de Vertriebenen dus niet de
80
Ik heb een artikel geschreven over dit Treffen, dat is verschenen in Die Westpreusse, het blad van de Landmannschaft West-Pruisen. Het is opengenomen als bijlage (4) van deze scriptie. 81 Dokumentation zum Tag der Heimat 2005: 8. 82 De charta is te vinden op de website van de Bund der Vertriebenen.
- 65 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
erkenning geven voor de charta die de Vertriebenen willen, omdat niet iedereen de charta als een ‘moreel werk’ ziet. De ideeën in de charta zijn eenzijdig en verouderd bovendien. Verder voelen de Vertriebenen zich tekort gedaan in de waardering die ze krijgen voor de acties die ze nu ondernemen, zoals hun bijdrage aan het opbouwen van de Heimat. Vertriebenen reizen terug naar geboortegrond en helpen daar met de opbouw van het land. Ook daarvoor willen ze meer erkenning. In hun ogen is dit een zeer goede daad die ze doen uit liefde voor hun Heimat. Het applaus dat te horen is tijdens toespraken van de BdV is vaak een ovatie voor henzelf. Daarin wordt veelvuldig gerefereerd aan het werk dat ze in de Heimat verrichten en het geld dat ze hieraan spenderen. De eerder geciteerde Von Gottberg, voorzitter van de Oost-Pruissiche Landmannschaft, roemt de Vertriebenen op het Deutschlandtreffen Ostpreuβen. Liebe Landsleute, gemessen mit den heute üblichen Maßstäben ist unser Handeln nicht zu begreifen. Man nimmt uns gewaltsam die Heimat, vernichtet mehr als ein Fünftel der Ostpreußen – und nun kommen die Überlebenden, ihre Nachgeborenen, auch junge geschichtsbewußte Deutsche und helfen mit, die Trümmer des Krieges fortzuschaffen und die Barriere in den Köpfen der Menschen zu beseitigen. Ja, und dies bezahlen die Aufbauhelfer auch noch aus der eigenen Tasche. (…) Wie kann das angehen? Darauf gibt es nur diese Antwort: Unser ethisches Fundament gebietet uns derartiges Handeln, denn 83
Ostpreußen ist Erbe und bleibt Auftrag . Een tweede wens van de Vertriebenen heeft te maken met de ‘historische waarheid’. Dit is een term die Vertriebenen veel gebruiken. In hun optiek is de informatie over de Tweede Wereldoorlog incompleet en zijn sommige delen verkeerd weergegeven. Ze bedoelen hiermee dat de verdrijving een wezenlijk onderdeel van de oorlog is en dat dit in de geschiedenisboeken niet op die manier naar voren komt. Bovendien moet men de gebeurtenissen bij hun juiste naam noemen, zeggen ze, “een misdaad moet als misdaad worden benoemd”. Het is voor hen dus belangrijk dat de bij de verdrijving betrokken landen toegeven dat de verdrijving een misdaad was. Bepaalde gebeurtenissen, waarin de Duitsers slachtoffer waren, worden naar hun zeggen niet genoemd. Hierbij wijzen ze bijvoorbeeld op de Bluttsonntag van Bromberg (zie het eerste hoofdstuk). Ze vinden het van groot belang dat het verleden niet wordt vergeten, en dat dit op de (volgens hen) juiste manier wordt herinnerd. Het gaat echter vooral om de betekenis en erkenning die deze gebeurtenissen volgens hen moeten krijgen. In hoeverre dit een morele, juridische of politieke waardering moet zijn blijft onduidelijk. De ‘historische waarheid’ blijft een vaag begrip en hun precieze bedoelingen hiermee zijn ook onduidelijk. Het lijkt erop dat ze willen dat hun verleden niet wordt vergeten en dat dit op hun manier wordt herinnerd. Een derde wens van de Vertriebenen is excuses van Polen en Tsjechië voor de wandaden die zij ten opzichte van de Oost-Duitsers begingen. Een excuus op humanitaire gronden voor 83
Preußische Allgemeine Zeitung: das Ostpreußenblatt 2005 (25): 18.
- 66 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
het leed dat de Vertriebenen is aangedaan is een redelijke wens. Uit respect voor de gevoelens van de Vertriebenen en ten behoeve van de relaties met Duitsland zouden Polen en Tsjecho-Slowakije dit kunnen overwegen. Tijdens het ondertekenen van de grensverdragen 84
zijn zulke excuses echter wel al uitgewisseld . Een laatste wens van de Vertriebenen is hun roep om een gelijke behandeling van Duitsers in heel Europa. Volgens hen is het op dit moment voor Duitsers moeilijker, zo niet onmogelijk, een huis of landgoed te kopen in Polen of Tsjechië. Ze voelen zich hierin gediscrimineerd. Vooral omdat in hun ogen deze gebieden nog steeds deels aan hen behoren, het is immers hun Heimat. Het is van veel Vertriebenen een wens, en van Vertriebenen die actief zijn bij de BdV zelfs een doel, dat Duitsers in Polen en Tsjechië Heimat-recht hebben. 85
Deze term verwijst naar het recht om in de Heimat te wonen . Het is afkomstig uit de charta van de Vertriebenen. Wanneer Vertriebenen ‘Heimat-recht’ eisen, dan verlangen zij dus de mogelijkheid om zonder problemen in hun Heimat te kunnen wonen. In hoeverre het voor Duitsers inderdaad moeilijker is een huis te kopen in Polen en Tsjechië is moeilijk te bepalen. Volgens een medewerker van de Poolse ambassade in Den Haag is deze informatie onjuist. Er zijn geen regels of wetten waarin staat dat Duitsers minder welkom zijn dan andere EU-burgers. Ten tijde van de onderhandelingen over toetreding tot de EU woedde er in Polen wel een heftige discussie. Veel Polen waren bang dat het land zou worden overspoeld met Duitsers die terug wilden naar hun Heimat. Ze waren bang dat ze bezit zouden komen terugeisen. Uiteindelijk is er tot een periode van tien jaar van beperkte opname van EU-burgers besloten. In Tsjechië geldt dat men een gegronde reden moet hebben om in Tsjechië te wonen. Dit is bijvoorbeeld uit handelsoverwegingen of een gepland huwelijk met een Tsjechische staatsburger. Dat men in het Sudetenland is geboren, en dit nog als Heimat ervaart, geldt niet als legitieme reden. In hoeverre Polen en Tsjechië de geldige regels in gelijke mate voor alle EU-burgers uitvoeren is moeilijk te bepalen. Gezien de debatten rondom de Vertriebenen, is het voor te stellen dat zij minder geneigd zijn Duitsers aan te nemen. Een aantal wensen van de Vertriebenen, zoals gelijke behandeling en excuses van de betrokken landen, is duidelijk en gerechtvaardigd. Het blijft echter de vraag hoeveel erkenning en aandacht de Vertriebenen precies verlangen. Zoals besproken staat het onderwerp volop in de aandacht in de media en de academische wereld. Op de bijeenkomsten van Vertriebenen komen vooraanstaande sprekers uit de Duitse politiek. Er zal waarschijnlijk altijd een groep Vertriebenen blijven die ontevreden blijft zolang er geen nationale dag ter herdenking is ingesteld.
84
Naimark 2002: 137-138. In 1959 is er in Duitsland een congres gehouden om de exacte juridische definitie van Heimat-recht te bepalen. Een groep theologen, psychologen, psychiaters, sociologen en juristen beschreven Recht auf die Heimat als: “Anspruch auf unbehelligte Ansässigkeit am ordnungsmäßig erworbenen (ursprünglichen oder abgeleiteten) Wohnsitz”(Rabl 1965: 246). 85
- 67 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
3.7 Concluderende opmerkingen: de ‘Ewiggestrigen’ Im Grunde genommen bleibt dieser 8. Mai 1945 die tragischste und fragwürdigste Paradoxie der Geschichte für jeden von uns. Warum denn? Weil wir erlöst und vernichtet 86
in einem gewesen sind . Theodor Heuss (1949) De eerste bondspresident van de BRD zag het einde van de oorlog als een paradox. Tegenwoordig spreken de Duitsers liever van bevrijding. Er blijft echter een groep Duitsers die 8 mei 1945 niet als Tag der Befreiung ziet. Een groot deel van deze groep bestaat uit Vertriebenen. Het einde van de oorlog betekende voor hen een breuk met het leven dat zij kenden. Hun traumatische ervaringen aan het eind van de oorlog beletten hen deze dag te kunnen vieren. Hun subjectieve beleving geeft hen een eigen perspectief op het verleden. Deze is anders dan de visie van de meeste Duitsers, de Duitse regering, en helemaal afwijkend van Poolse en Tsjechische zienswijzen. Zoals in dit hoofdstuk is aangetoond bestaat er een verscheidenheid aan visies, ook binnen de groepen waarom het hier draait. Het zijn deze vele geschiedenissen, deze vele ‘waarheden’, die de kern van het Vertriebenen-probleem vormen. Verschillende visies op de verdrijving staan recht tegenover elkaar. De onenigheid ligt in de oorzaken en politieke consequenties van de verdrijving. De problemen liggen in de uitspraken en eisen die verschillende groepen op hun eigen perspectief baseren. De Vertriebenen waren degenen die het zwaarst leden onder de gevolgen van de verdrijving. De meeste van hen hadden zich slachtoffer gevoeld, en velen voelen zich dat nog. Ze zien zichzelf als slachtoffers van de Russen, Polen of Tsjechen, maar ook van de nazi’s en de Duitse machtspolitiek. Zoals in dit hoofdstuk is beschreven vormden de jaren vijftig in Duitsland een periode waarin de Duitse natie een slachtoffernatie was. Het mythologiseren van het Duitse lijden vormde de kern van de Duitse imagined community. Hierin speelden de verhalen van de Vertriebenen een belangrijke rol. Vanaf de jaren zestig veranderde de ‘algemene’ Duitse visie op het verleden echter dramatisch. Over de verdrijving wilden de meeste Duitsers liever niets meer weten. Duitsland was een natie van daders. Het Duitse discours veranderde ten opzichte van de Vertriebenen van begripvol en omarmend, naar 87
onverschillig en afwijzend . De Vertriebenen hadden het gevoel dat de Duitse regering en de meeste Duitsers hen vergaten en dat ze hun leed niet erkenden. Hierdoor voelden ze zich dubbel slachtoffer. De collectieve expressie van hun leed, dat de Bund der Vertriebenen vormgaf, werd hierdoor nog explicieter. De vele Vertriebenen, al kwamen ze uit verschillende gebieden en hadden ze wisselende achtergronden, voelden zich verbonden met elkaar. Ze begonnen op basis van gedeelde ervaringen en gezamenlijke visies een eigen imagined community te vormen. Dit was niet
86 87
Glaser 1997: 29-30. Zie Fure (2001: 248) voor een bespreking van de verschillende discoursen in Duitsland.
- 68 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
zozeer een bewust proces, maar in retrospectief bleven ze als groep constant. Hun ideeën bleven onveranderd. Ze bleven dezelfde verhalen over hun lijden herhalen, terwijl de rest van de samenleving een kritischere versie van het Duitse verleden aannam. Historicus Moeller zegt hierover: “ … this complication of public memory never meant the complete silencing or forgetting of another version of the past, in which Germans suffered as much as Jews and 88
others persecuted by National Socialism” . Deze versie van het verleden werd door de Vertriebenen levend gehouden. De herinneringen van de Vertriebenen zijn enerzijds heel eerlijk. Het zijn persoonlijke, dramatische verhalen over onvoorstelbare gebeurtenissen. Deze ervaringen verdienen een plaats in de geschiedschrijving. Anderzijds zijn de herinneringen vaak selectief en manipulatief. De verdrijving wordt in de visie van veel Vertriebenen losgekoppeld van de voorgeschiedenis. De gebeurtenissen staan op deze manier op zichzelf en zijn daarom, in hun optiek, op gelijke wijze misdadig als de wandaden van de nazi’s. De terminologie die ze gebruiken zegt veel over hun manier van denken. Ze gebruiken bijvoorbeeld het woord ‘lot’ (Schicksal). Door de samenhang tussen de oorlog en de verdrijving te ontkennen, kunnen ze spreken van een ‘plotseling lot’, waarvoor ze zelf op geen enkele manier verantwoordelijkheid waren. Zoals aangetoond, komt vooral in toespraken van de Bund der Vertriebenen een manipulatieve retoriek naar voren. Om te voorkomen dat ze onderaan in de hiërarchie van slachtoffers komen te staan passen ze bepaalde strategieën toe. De sprekers maken een duidelijk onderscheid tussen de nazi’s en de Duitse burgers. Hiermee willen ze aantijgingen van collectieve schuld van de hand doen en hun onschuld benadrukken. Bovendien bevatten de toespraken impliciete en expliciete verwijzingen naar genocide. Ze plaatsen hiermee de verdreven Duitsers als slachtoffers van de oorlog naast de Joden. In deze optiek hebben deze twee groepen op gelijke wijze geleden. Deze retoriek van de Vertriebenen is herkenbaar. Het doet sterk denken aan het Duitse publieke discours in de jaren vijftig. Zoals in dit hoofdstuk is aangetoond, lag hierin de nadruk op het Duitse lijden. Door aandacht te besteden aan het leed van de Vertriebenen en de Duitse krijgsgevangenen konden de Duitsers over het einde van het Derde Rijk praten zonder hiervoor de verantwoordelijkheid bij zichzelf te zoeken. Door op de verliezen van Duitse zijde de nadruk te leggen en slechts een kleine groep nazi’s als verantwoordelijk voor de oorlog te zien, wezen ze beschuldigingen van collectieve schuld af. Het zijn precies deze kernpunten die bij de Vertriebenen blijven terugkomen. Hun retoriek bleef bijna onveranderd. Hierom is de naam Ewiggestrigen op een bepaalde manier van toepassing: omdat sommige Vertriebenen, vooral zij die in het debat te horen zijn, qua ideeën in de jaren vijftig zijn gebleven. Dit wordt bevestigd door het feit ze nog steeds achter de ideeën van de in 1950 verkondigde charta staan. Niet alleen een deel van de Vertriebenen heeft conservatieve ideeën. Ook andere partijen in het debat houden erg vast aan een eigen en soms verdraaide visie op het verleden. De Polen hadden lange tijd weinig juiste kennis over de geschiedenis en kunnen pas het laatste 88
2003: 19.
- 69 -
3. Perspectieven op de verdrijving, 1950 – heden
decennium hun versie van het verleden vormgeven. In het dominerende perspectief in Tsjechië wordt de verdrijving gezien als historische noodzaak en zelfs als gerechtvaardigde straf voor het nationaalsocialisme. Om de relaties met Duitsland te verbeteren zouden bepaalde denkbeelden in Polen en Tsjechië ook kunnen worden aangepast. Het is onterecht om de verdrijving als ‘gerechtvaardigde straf’ of ‘preventieve maatregel’ af te doen. Deze uitspraken baseren zich op verouderde ideeën over bijvoorbeeld ‘collectieve schuld’. Om de verhitte discussie over de decreten te beëindigen zou de Tsjechische regering verder het nietig verklaren van de Benešdecreten in overweging kunnen nemen. In de eerste plaats omdat ze in strijd zijn met de mensenrechten. In de tweede plaats uit respect voor het leed van de Sudetenduitsers. En ten slotte zou het een goede relatie tussen Duitsland en Tsjechië waarschijnlijk bevorderen. Het Verdrag van München is nietig verklaard, maar niet met terugwerkende kracht, zodat rechtsbepalingen, zoals huwelijken en adopties, geldig bleven. Deze manier zou wellicht ook een goed idee zijn voor het nietig verklaren van de Beneš-decreten. Verschillende partijen in het debat wijzen met een beschuldigende vinger naar elkaar. Het debat over de verdrijving wordt voor een deel bepaald door de ‘schuldvraag’. Deze vraag is echter niet interessant. Als er namelijk al sprake is van ‘schuld’, dan ligt deze bij meerdere partijen. Bovendien voegt de schuldvraag niets toe aan de discussie. Het verwijdert de betrokken partijen slechts verder van elkaar. Er zou beter kunnen worden gesproken over 89
historische oorzaken . Sinds de jaren negentig is er in Duitsland gelukkig een hernieuwde interesse voor de verdrijving en het leed van de Vertriebenen ontstaan. Ook is er een dialoog met Poolse en Tsjechische wetenschappers gaande. Het thema wordt in de Poolse en Tsjechische media veelvuldig besproken. Dit biedt hoop. De ophef rondom het Zentrum gegen Vertreibungen laat echter wederom de enorme gevoeligheid van het thema zien. In het volgende hoofdstuk wordt dit centrum als case-study besproken.
89
Ter ondersteuning van dit argument zegt Van Benthem in zijn boek ‘De staat van geweld’ dat het stellen van de schuldvraag in strijd is met een aantal elementaire vereisten van de wetenschappelijke werkwijze. Hij zegt dat het stellen van de schuldvraag de vorming van “realistische oriëntatiemiddelen belemmert en daardoor onnodig menselijk leed teweegbrengt” (1980: 46).
- 70 -
4. Case-study: een Zentrum gegen Vertreibungen
Hoofdstuk 4. Case-study: een Zentrum gegen Vertreibungen Wie weit muß ein Volk seine Würde verloren haben, daß es nicht mehr den Anstand hat, zu seiner Geschichte zu stehen. Wie schrecklich ist das Fühlen eines Volkes, das es nicht wagt, seine Toten zu beweinen! (…) Es ist Fatal: Die Deutschen sehen nie den eigenen Schmerz, sondern immer nur den Schmerz anderer. (…) Ich bin stolz und glücklich, Jude zu sein
1
(lezersbrief, Frankfurter Allgemeine Zeitung). Op het hoogtepunt van de discussie over het Zentrum gegen Vertreibungen (ZgV), in het najaar van 2003, schrijft Victor Zander uit Würzberg deze brief aan de Frankfurter Allgemeine Zeitung. Hij is ontzet over de weerstand tegen dit centrum. Volgens hem moeten de Duitsers ook hun eigen leed herdenken, en niet alleen die van anderen. Hiermee raakt hij de kern van het debat over het documentatiecentrum. Een project dat omstreden is, omdat het erop is gericht Duits leed te gedenken. 2
De stichting Zentrum gegen Vertreibungen wil niet alleen de verdrijving van de Duitsers documenteren, maar ook andere verdrijvingen en genocides. Veel mensen twijfelen echter aan dit doel. De stichting zorgt sinds haar oprichting en de bekendmaking van haar plannen voor grote ophef binnen Duitsland en daarbuiten, in het bijzonder in Tsjechië en Polen. Niet in de laatste plaats omdat de stichting overheidsteun verlangt. De discussie is verworden tot een internationaal debat, waarin zich ook buitenlandse regeringen mengen. Het gaat namelijk niet enkel om een op te richten documentatiecentrum, het betreft een politiek historische controverse. Politici, academici, auteurs en journalisten gaan met elkaar de strijd aan. In lezersbrieven aan verschillende kranten werpen zij elkaar voor- en tegenargumenten voor de voeten. Ze debatteren vooral over de locatie en de inhoud van het project. Maar bovenal staat de vraag centraal: hebben Duitsers het recht hun eigen slachtoffers te gedenken? In het vorige hoofdstuk is betoogd dat de verschillende perspectieven op het verleden de kern vormen van de Vertriebenen-problematiek. Het ZgV is de perfecte case-study om aan te tonen hoe deze tegenstrijdige zienswijzen in de praktijk een probleem vormen. Dit hoofdstuk is daarom volledig gewijd aan de discussie rond het ZgV. Wat zijn de bezwaren van de verschillende partijen in het debat? Hoe positioneren de Vertriebenen zich? Wat zijn de tegenstellingen tussen de verschillende standpunten? In hoeverre spelen claims op slachtofferschap een rol? Is het centrum het probleem of draait de discussie in werkelijkheid om een claim op slachtofferschap die door anderen onterecht wordt gevonden? Aansluitend geef ik mijn eigen mening over de discussie en doe ik enkele suggesties met betrekking tot het centrum.
1 2
“Immer nur den Schmerz der anderen”, Frankfurter Allgemeine Zeitung (04-09-2003): 8. www.z-g-v.de
- 71 -
4. Case-study: een Zentrum gegen Vertreibungen
In maart 1999 opperde Erica Steinbach, voorzitter van de Bund der Vertriebenen (BdV), het plan via een Stiftung Zentrum der 15 Millionen het leed van de verdreven Duitsers te documenteren. De naam verwees naar het aantal verdreven Duitsers. Op 6 september 2000 richtte Erica Steinbach de stichting op. Deze kreeg uiteindelijk de naam Zentrum gegen Vertreibungen (ZgV). Samen met (de inmiddels overleden) Prof. dr. Peter Glotz, publicist en voormalig Bundesgeschäftsführer van de SPD, nam ze het voorzitterschap op zich. De website van de stichting omschrijft haar ontstaan als volgt: Sie wurde geboren aus der Erkenntnis des Bundes der Vertriebenen, dass es nötig ist, nicht im eigenen Leide, in persönlichen traumatischen Erinnerungen zu verharren, sondern ein Instrument zu schaffen, das dazu beiträgt, Vertreibung und Genozid grundsätzlich als Mittel von Politik zu ächten. (…) Ihr Ziel ist es, Völkervertreibungen weltweit entgegenzuwirken, sie zu ächten und zu verhindern und dadurch der Völkerverständigung, 3
der Versöhnung und der friedlichen Nachbarschaft der Völker zu dienen . De stichting zegt vier doelen van gelijk belang te hebben (gleichrangige). In de eerste plaats wil ze de geschiedenis van de vijftien miljoen Vertriebenen documenteren. Ook de vier miljoen Spätaussiedler komen hier aan bod. In de tweede plaats wil ze de veranderingen in Duitsland als gevolg van de integratie van de miljoenen verdreven Duitsers (entwurzelte Landsleute) belichten. In de derde plaats wil ze aandacht besteden aan de verdrijving en genocide van andere bevolkingsgroepen, in het bijzonder in Europa. Ze noemt hierbij onder meer de Albanezen, de Armeniërs, de Georgiërs, de Ingoesjen, de Krim-Tartaren, de Polen, de Tsjetsjenen, de Oekraïners, de Wit-Russen, de Griekse Cyprioten en de Europese Joden. Ze onderbouwt dit als volgt: Alle Opfer von Genozid und Vertreibung brauchen einen Platz in unseren Herzen und im historischen Gedächtnis. Einen solchen Platz will die Stiftung ZENTRUM GEGEN 4
VERTREIBUNGEN geben . De stichting wil in Berlijn een documentatiecentrum oprichten. In dit centrum zullen de drie genoemde
onderwerpen
worden
behandeld.
Het
project
is
ook
bedoeld
als
herdenkingsmonument voor de Duitse slachtoffers: “In einer Requiem-Rotunde soll zudem 5
Raum für Trauer, Anteilnahme und Verzeihen gegeben werden” . In de media verklaarden de initiatiefnemers dat het centrum in “geschiedkundige en ruimtelijke nabijheid” (geschichtlicher und räumlicher Nähe) van het Holocaust-monument is gepland. Het Holocaust-museum in 6
Washington fungeert als conceptueel voorbeeld . Als vierde opgave reikt de stichting een prijs uit.
Ze
geeft
deze
aan
mensen
of
groepen
die
door
hun
handelen
het
3
Ibid. Ibid. Ibid. 6 Salzborn 2003: 1123. 4 5
- 72 -
4. Case-study: een Zentrum gegen Vertreibungen
verantwoordelijkheidsgevoel (Verantwortungsbewusstsein) verscherpen en vechten tegen schendingen van mensenrechten en bewuste verstoring van nationale, etnische en religieuze groepen. De Franz-Werfel-Menschenrechtspreis is vernoemd naar de Oostenrijke schrijver die 7
de genocide op de Armeniërs beschreef. In juni 2003 werd de prijs voor het eerst uitgereikt . Uit vele hoeken kwam kritiek op de plannen. Tsjechische en Poolse politici reageerden 8
verontwaardigd. Ook binnen Duitsland waren veel politici en intellectuelen uiterst kritisch . De bezwaren hadden zowel betrekking op de locatie, als op de inhoud. Berlijn zou een ongepaste plaats zijn voor het centrum. Voor de Polen staat deze stad namelijk symbool voor de Pruisische heerschappij en zijn germaniseringspolitiek, de onderdrukking van de Slaven en de misdaden van Hitler. Bovendien is het de plaats waar de beslissingen over de Endlösung der 9
Judenfrage werden genomen . Verder zou de Bund der Vertriebenen ongevraagd en zonder volmacht de herdenking van genocides en andere verdrijvingen op zich nemen. Ze zou met deze toe-eigening als doel hebben de hoofdoorzaken van de verdrijving, de nazi-misdaden, te kunnen schrappen uit de inhoud van het gedenkmonument. De kern van alle kritiek is dat de 10
Duitsers zich in het project zouden blindstaren op hun eigen leed . Volgens Oost-Europa 11
expert Philip Ther is er sprake van een ‘nationale martyrologie’ stammend uit de jaren vijftig . Duitse critici wijzen er bovendien herhaaldelijk op dat, gezien de felle protesten in Polen en Tsjechië, het centrum de relaties zal verslechteren. De stichting stelt echter dat het centrum zich richt op alle Europese volken die verdrijving of genocide hebben ondergaan, juist om een eenzijdige fixatie op het Duitse leed te voorkomen. In dit kader wil de stichting ook vertegenwoordigers van deze andere volken betrekken bij de vormgeving van het project. Maar het is begrijpelijk dat critici de plannen veroordelen. Zoals in het vorige hoofdstuk is besproken, gebruikt de BdV vaak een manipulatieve retoriek. Impliciet en expliciet stellen ze de verdrijving gelijk aan andere misdaden, zoals genocides, om hiermee een (hogere) slachtofferrol te claimen. In het centrum wil de stichting naast de verdrijving verschillende genocides documenteren. Pedagoog en filosoof Brumlik ziet hierin een poging van de initiatiefnemers om genocide en verdrijving in elkaar over te laten gaan en zichzelf op die manier tot de ‘eigenlijke, echte’ slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog te rekenen. Damit wiederholt es die Politik des ‘Bundes der Vertriebenen’ aus den fünfziger Jahren auf eine sehr viel moderatere, der allgemeinen menschenrechtlichen Sensibilisierung sehr viel angemessenere Weise, mehr noch, es befleißigt sich einer auf den ersten Blick nur schwer erkennbaren Menschenrechtsrhetorik, welche die historische Wahrheit unmerklich verrückt. Gleichwohl: jene überfüllten und in einer menschenunwürdigen Weise überladenen Züge – oft genug Viehwaggons und Güterwagen – die aus den sudetendeutschen Gebieten nach Westen unterwegs waren, fuhren in eine wenn auch wirtschaftlich schwer getroffene, aber 7
Zie de website van het ZgV voor informatie over de prijsdragers. Herold 2003. 9 Zie bijvoorbeeld de kritiek van Bartoszewski (2003). 10 Rochtus 2004: 197. 11 Geciteerd in Herold 2003. 8
- 73 -
4. Case-study: een Zentrum gegen Vertreibungen
doch von britischen oder US-amerikanischen Truppen verwaltete Besatzungszone und eben nicht – wie nur knapp ein Jahr vorher aus Ungarn – in das Vernichtungslager und 12
Gaskammern von Auschwitz . Brumlik benadrukt dat de verdrijving niet te vergelijken is, en niet mag worden vergeleken, met de Holocaust. Hij maakt daarmee een belangrijk punt. Zoals ik in het vorige hoofdstuk heb betoogd is een dergelijke retoriek gevaarlijk. En op dit punt moet kritisch worden gekeken naar welk doel de BdV nastreeft. Zetten ze de verdrijvingen en genocides naast elkaar om te laten zien hoe regeringen deze misdaden tegen de menselijkheid als politiek middel gebruiken, of willen ze hiermee hun eigen slachtofferrol claimen? Prominente Duitse academici en journalisten scharen zich achter het initiatief van Steinbach en Glotz. Ze willen dat het centrum in Berlijn wordt opgericht, omdat de verdrijving volgens hen een belangrijk deel is van de Duitse geschiedenis. Op 4 september 2003 verschijnt in Die Welt en de Frankfurter Allgemeine Zeitung een advertentie waarin twintig vooraanstaande gezichten de lezer toelachen en zeggen: “Wir wollen das Zentrum gegen Vertreibungen in Berlin. Wir wollen, dass ein wichtiger Teil deutscher Geschichte und europäischer Schicksale dort erfahrbar wird”:
Maar tegelijkertijd roepen zo’n honderd historici en publicisten in twee andere kranten, de Poolse Gazeta Wyborcza en de Tsjechische Lidove Noviny, dat ze het centrum niet willen. De 13
ondertekenaars komen uit twaalf verschillende landen . Zij wijzen een dergelijk centrum in elke vorm af. In plaats daarvan willen ze een “pluralen, kritischen und aufgeklärten Diskurs” 14
over de Europese verwerking van de geschiedenis . De initiators van dit project zijn onder meer
Prof.
dr.
Henning
Hahn,
lid
van
de
“Gemeinsamen
Deutsch-Polnischen
Schulbuchkommission der Historiker und Geographen”, en Dr. Eva Hahn, historica, gespecialiseerd in Duits-Tsjechische relaties. Onder andere (de eerder geciteerde) Micha Brumlik, Anton Pelinka, Marek Edelman, Bronislaw Geremek en Michael Burleigh
12 13 14
Brumlik 2005: 88. Esch 2003. www.vertreibungszentrum.de
- 74 -
4. Case-study: een Zentrum gegen Vertreibungen
ondertekenen de oproep
15
. Op de website www.vertreibungszentrum.de zetten ze hun
argumenten uiteen: Die große Gefahr, die dieses Ansinnen in sich birgt, besteht in einer staatlich sanktionierten Umdeutung der Vergangenheit, ja einer Revision der Geschichte und der Torpedierung eines auf europäischen Dialog angelegten gesellschaftlichen und politischen Diskurses. Wir sagen es mit aller Deutlichkeit: Ein ‘Zentrum gegen Vertreibungen’ würde der kritischen Aufarbeitung der Vergangenheit nicht nutzen, könnte aber statt dessen die unterschiedlichen Erfahrungen der europäischen Nationen in Frage stellen und damit die europäische Integration behindern. Mehr noch: Aller mühsam erarbeiteter Fortschritt beim Bau eines gemeinsamen Hauses Europa könnte gefährdet werden. Hun grootste bezwaar is dat het centrum de geschiedenis zou verdraaien. Bovendien zijn ze bang dat het ZgV de Europese relaties zal verslechteren. Deze angst is gedeeltelijk gegrond, maar hangt af van de invulling van het centrum. Mocht het project revisionistisch blijken, dan zullen de zorgvuldig opgebouwde Duitse betrekkingen met Polen en Tsjechië waarschijnlijk een flink aantal jaren worden teruggeworpen in de tijd. Verder stellen deze tegenstanders dat de verdrijving genoeg is herdacht. “Kaum eines Thema wurde in der Geschichte der Bundesrepublik so umfassend erinnert und gedacht wie der Flucht und Vertreibung der 16
Deutschen nach dem Zweiten Weltkrieg” . Deze stelling is niet geheel juist. Zoals in hoofdstuk drie is besproken kwam na de jaren vijftig in Duitsland pas sinds de jaren negentig opnieuw redelijke ruimte en aandacht voor Duitse slachtoffers. Enkel op individueel niveau en binnen de BdV is de verdrijving herdacht. Van een nationale herdenking kan men niet spreken. De tegenstanders kunnen grofweg in twee groepen worden verdeeld. De eerste, zoals beschreven, wijst een dergelijk centrum in elke vorm af. De tweede pleit voor een Europees centrum. Vanuit verschillende hoeken komt dit tegenvoorstel. De Tsjechische Premier Spidla spreekt zich uit voor een “Europäisches Zentrum zur Erforschung der Gründe und Folgen von 17
Kriegen” . Ook de Poolse minister Leszek Miller zegt in de Poolse krant Gazeta Wyborcza dat 18
de herinnering aan verdrijving een Europees karakter moet hebben . In juli 2003 bestempelt SPD-politicus Markus Meckel het centrum van Steinbach en Glotz als nationaal project dat de 19
buren verontrust en Europees ingevuld moet worden . Hij initieert een plan met de titel: “Gemeinsame Erinnerung als Schritt in die Zukunft. Für ein Europäisches Zentrum gegen 20
Vertreibungen, Zwangsaussiedlungen und Deportationen” . Over het centrum van de BdV zegt hij:
15
Salzborn 2003: 1128. www.vertreibungszentrum.de 17 Geciteerd in Herold 2003. 18 Ibid. 19 Rochtus 2005: 197. 20 Geciteerd in Salzborn 2003: 1125. 16
- 75 -
4. Case-study: een Zentrum gegen Vertreibungen
Die Gestaltung eines solchen Zentrums als vorwiegend nationales Projekt, wie es in Deutschland die Stiftung der Heimatvertriebenen plant, ruft das Misstrauen der Nachbarn hervor und kann nicht im gemeinsamen Interesse unserer Länder sein. Es birgt die Gefahr, das Leid der Einen gegen das Leid der Anderen aufzurechnen und die sehr unterschiedlichen Ursachen und Kontexte von Vertreibungen, Zwangsumsiedlungen und 21
Deportationen zu vernachlässigen . 65 politici en intellectuelen ondertekenen zijn oproep, onder wie Detlef Brandes, Günter Grass, Wladyslaw Bartoszewski, Hans Lemberg, Hans Mommsen en Wolfgang Thierse
22
. Hun
bezwaar is dat het centrum als nationaal project geen recht zal doen aan de complexiteit en samenhang van de verschillende genocides en verdrijvingen. Ze willen een Europees centrum waarin de dynamiek van de geschiedenis naar voren komt. Zo’n centrum hoort volgens hen niet thuis in Berlijn. Deze stad is namelijk een nationaal symbool en het centrum moet juist een Europese uitstraling hebben. Zij stellen voor een centrum op te richten in Breslau of een ‘neutrale’ Europese stad. De verschillende voor- en tegenstanders onderscheiden zich in hun ideeën voor een centrum, maar ze onderscheiden zich vooral in de manier waarop zij Duits slachtofferschap bezien. Hun plannen (en bijbehorende locaties) staan symbool voor de manier waarop ze naar de geschiedenis kijken. De voorstanders van het centrum zien de verdrijving als iets dat de Duitsers is overkomen. Ze willen daarom een centrum in Berlijn, zodat de verdrijving een deel wordt van de nationale ‘herdenkingscultuur’. De tegenstanders zijn niet tegen het herdenken van Duits leed, maar zien de verdrijving van de Duitsers niet los van andere verdrijvingen en benadrukken de samenhang van de gebeurtenissen. De tegenstelling is ‘nationaal herdenken’ tegenover ‘Europees herinneren’. Een tweede groep opponenten is tegen het herdenken in de vorm van een centrum. Het herinneren is volgens hen genoeg gedaan en ze bepleiten een kritische discussie over het verleden. Ook onder de Duitse bevolking zijn de meningen verdeeld. Het Instituut voor Opinieonderzoek in Allensbach voerde in 2003, in opdracht van de Frankfurter Allgemeine Zeitung (FAZ), een onderzoek uit naar de meningen over het ZgV. Hieruit bleek dat 94 procent van de Duitsers vindt dat de oorlog leed en slachtofferschap voor de Duitsers betekende. 38 procent sprak zich uit voor een centrum ter herdenking van dit leed. De meeste steun kwam uit de groep die zichzelf als ‘matig rechts’ bestempelt. 35 procent van de Duitsers was tegen een dergelijk concept. De verdrijving is volgens hen een Europese aangelegenheid en niet een nationaal Duits project. Bovendien stemden zij tegen Berlijn als standplaats, omdat deze stad de hoofdstad was tijdens het nationaalsocialisme. 28 procent had in het onderzoek geen 23
mening .
21
Ibid.: 1126. Ibid. 23 Ludwig 2003. Deze drie aantallen vormen samen geen 100 procent. In 2005 voerde dit instituut een gelijksoortig onderzoek uit. Dat had vergelijkbare uitkomsten. (34 % ‘goed idee’, 45 % ‘niet nodig’, 21 % ‘weet niet/geen antwoord’.) (Petersen 2005: 60). 22
- 76 -
4. Case-study: een Zentrum gegen Vertreibungen
De Duitse Bondsdag spreekt zich in 2002 uit tegen het centrum. Op 4 juli van dat jaar presenteren zij hun besluit, waarin ze pleiten voor een Europees centrum. Het parlement is 24
echter verdeeld . De Groenen en de SPD pleiten voor een Europees centrum. De CDU/CSU wil juist de regering vorderen een gebouw vrij te maken in Berlijn. Dat voorstel wordt 25
afgewezen . Voormalig Bondskanselier Schröder (SPD) is een tegenstander van het project. In augustus 2004 spreekt hij zich tijdens een bezoek aan Polen uit tegen het centrum. De huidige Bondskanselier Merkel (CDU/CSU) ondersteunt het centrum juist. Op de Tag der 26
Heimat vorig jaar (06-08-2005) zegt ze (nog niet als Bondskanselier ): Ich bin überzeugt, dass gerade auch das ‘Zentrum gegen Vertreibungen’ in Berlin nicht nur einen wichtigen Beitrag leisten wird, Vertreibungen und ethnische Säuberungen europaund weltweit zu ächten, sondern ebenso völkerverständigend wirken wird. (…) Sorgen in anderen Ländern, insbesondere in Polen, nehme ich ernst. Selbstverständlich gibt es dort einen berechtigten Erklärungsbedarf. Wir haben aber alle Argumente, diese Sorgen 27
auszuräumen, das ist meine feste Überzeugung . Merkel stelt dat ze de bezwaren vanuit Polen serieus neemt. Ze is er echter van overtuigd dat deze zorgen kunnen worden weggenomen. Maar de protesten vanuit Polen zijn veelvuldig, heftig en vaak begrijpelijk. Het is daarom de vraag in hoeverre het centrum het begrip tussen de betrokken volken zal vergroten (völkerverständigend). Door geen rekening te houden met de protesten kan het centrum juist een tegengestelde werking hebben. Bovendien kan het veronachtzamen van de protesten de kritiek bevestigen, dat de initiatiefnemers van het centrum zich enkel zouden bezighouden met Duits leed. Ze zetten het project op vanuit de behoefte van de Vertriebenen en andere Duitsers. Vanuit Polen komen meerdere protesten. In de ogen van veel Polen is het centrum een poging de geschiedenis te herschrijven. Wladyslaw Bartoszewski, historicus en voormalig minister van Buitenlandse Zaken, staat bekend als pleitbezorger van goede Duits-Poolse relaties. In de Poolse liberaal-conservatieve krant Rzeczpospolita (verscheen in vertaling in de FAZ) stelt hij: “Nun stellt sich heraus, daß in Deutschland wieder damit begonnen wird, chauvinistische Taten zu verharmlosen, und das alte Kapitel mit dem Ziel wieder 28
aufgeschlagen wird, das Bewußtsein der Menschen zu manipulieren” . Hiermee verwoordt hij de mening van veel Polen, en ook Tsjechen. Volgens hem heeft het centrum ten doel de Duitsers, na de Joden, als grootste slachtoffer van de Tweede Wereldoorlog te presenteren. Er zou een concurrentie onder slachtoffers door ontstaan. “Wenn die öffentliche Meinung und die Politik in Deutschland sich mehrheitlich für ein Zentrum in Berlin aussprechen sollte…, würden
24
De onenigheid in de Bondsdag is geen verrassing. De conservatieve CDU/CSU is een partij die veel banden heeft met de Vertriebenen. Erica Steinbach is namens de CDU lid van de Bondsdag. De linkse partijen hebben altijd veel kritischer gestaan tegenover de Vertriebenen en de BdV. 25 Zie voor een officieel verslag van het besluit: dip.bundestag.de. 26 Merkel is sinds 22 november 2005 Bondskanselier. Sindsdien heeft ze haar mening over het centrum niet fundamenteel gewijzigd. 27 Dokumentation zum Tag der Heimat 2005: 20. 28 Bartoszewski 2003.
- 77 -
4. Case-study: een Zentrum gegen Vertreibungen
wir dies aus unserer Sicht als Versuch zu bewerten haben, die Leiden der einen gegen die 29
Leiden der anderen Menschen zu stellen und sie so zu bagatellisieren” . De uitspraken van Angela Merkel veroorzaakten in Polen grote onrust, ook in de politieke 30
kringen die normaal gesproken positief tegenover haar staan . De kans was groot dat Merkel Bondskanselier zou worden en de Duitse regering het project dan zou ondersteunen. In een interview met Die Welt (06-08-2005) vertelt de voormalig Poolse minister van Buitenlandse Zaken Bronisław Geremek dat hij zich zorgen maakt over de Duits-Poolse relatie als het centrum er daadwerkelijk komt. In zijn ogen is het project ook niet in het Duitse belang, omdat de Polen het ervaren als een plan dat tegen hen is gericht. De meeste Polen zien liever een algemeen Europees project in een andere plaats, en niet een nationaal Duits centrum in Berlijn. De Democratische Partij Polen, de partij van Geremek, maakte daarom plannen voor een 31
‘centrum der verzoening’ in Breslau . De Poolse historica Nowolka Cieślińska adviseert in het weekblad Tygodnik Powszechny (14-08-2005) Erica Steinbach en haar plannen links te laten liggen. Laat ze zelf uitzoeken, stelt ze, hoe de Duitsers hun misdaden jegens de Polen, Joden, Russen en Tsjechen in verhouding zetten tot hun eigen verdrijving, “die echt niet het ergste was”. Volgens haar moet geen Pools instituut of Poolse historicus hieraan meewerken. De Polen kunnen namelijk niet meewerken aan de realisering van een idee, waarvan zij de neutraliteit en historische redelijkheid betwijfelen. Mochten de bedenkingen ongegrond blijken, vervolgt ze, dan zullen de Poolse academici en politici hun fout erkennen. Maar is dit niet het geval, en is er toch sprake van relativering van de geschiedenis en concurrentie tussen slachtoffers, dan heeft de Duitse regering in haar optiek een probleem dat ze niet kan 32
ontkennen . Ook in de populaire media in Polen zijn protesten te lezen. Zoals in het vorige hoofdstuk is verteld, veroorzaakt het Poolse weekblad Wprost in 2003 grote ophef in Duitsland met een provocerende afbeelding van Erica Steinbach. Ook dit had betrekking op het centrum. In datzelfde jaar presenteren twee Poolse auteurs op internet een ‘ludiek’ tegenplan: ‘Ein Zentrum der Vertriebenen “Herr Twardowski”’, dat in de geboorteplaats van Erica Steinbach, het West-Pruisische Rumia (Rehmel), moet worden opgericht. Met groot sarcasme verkondigen de schrijvers dat ieder mens het recht heeft zich verdreven te voelen. “Unser Zentrum würde ein Hort des Gedenkens aller sein, die sich vertrieben fühlen, darunter besonders: die 1985 aus Afghanistan vertriebenen Russen, die 1974 aus Vietnam vertriebenen Amerikaner, die 1945 aus Korea vertriebenen Japaner, (…) die 1945 aus Rumia vertriebene 33
Frau Steinbach” . De tekst zit vol met ‘grappen’. Zo betekent Hort naast toevluchtoord ook kleuterschool. De actie zegt veel over wat de bedenkers vinden van het Zentrum gegen Vertreibungen. Veel Polen delen die mening. In hun optiek was de verdrijving van de Duitsers gerechtvaardigd, omdat ze niet in Polen hoorden, ‘net zo min als de Amerikanen in Vietnam’. Daarom is een centrum ter herdenking aan de Duitse slachtoffers in hun ogen revisionisme. De 29
Ibid. Schade 2005: 7. 31 Ibid.: 11. 32 Ibid.: 12. 33 Ibid.: 9. 30
- 78 -
4. Case-study: een Zentrum gegen Vertreibungen
actie is met name gericht op Steinbach, vertellen de auteurs, omdat zij toevallig in Rehmel werd geboren aangezien haar vader daar als Weermachtsoldaat was gestationeerd. Van een 34
binding met de omgeving kan men in haar geval dus niet spreken.
Dergelijke acties doen de discussie waarschijnlijk geen goed. Maar de meer onderbouwde kritiek vanuit de Poolse intelligentsia is begrijpelijk. Geremek heeft een goed punt, wanneer hij zegt dat het centrum de Duits-Poolse relaties niet zal bevorderen. Als de Polen het idee ervaren als een plan dat tegen hen is gericht, zal de uitvoering ervan logischerwijs niet in goede aarde vallen. Toch delen niet alle Polen en Tsjechen de opvatting die hun regeringsleiders verkondigen. Want ook in hun landen zijn de meningen verdeeld. In opdracht van de Poolse krant Gazeta Wyborcza voerde het onderzoeksinstituut TNS OBOP in 2003 een onderzoek uit naar de meningen over Duits leed en het plan een centrum op te richten. Hieruit bleek dat 56 procent van de Polen vindt dat de Tweede Wereldoorlog ook leed en slachtofferschap voor de Duitsers betekende. 57 procent van de bevolking was tegen het ZgV, vijftien procent was ervoor en 28 procent had geen mening. In een onderzoek van het Instituut voor Sociologisch Onderzoek in Sopot bleek eerder dat jaar dat zelfs 78 procent van de Polen bereid is onder bepaalde voorwaarden te erkennen dat de ervaringen van de Duitsers medelijden en herdenking verdienen. Voor 55 procent van hen is dit mogelijk onder de voorwaarde dat de Duitsers niet vergeten wat zij anderen hebben aangedaan. In dit onderzoek was 58 procent van de Polen 35
tegen een centrum . Een Duits onderzoek komt tot een soortgelijke conclusie. Het Instituut voor Opinieonderzoek Allensbach voerde in 2004 een grootschalig onderzoek uit naar de 36
Duitse, Poolse en Tsjechische meningen over de Duitse vlucht en verdrijving . Dit onderzoek kwam tot ongeveer dezelfde conclusies. Hieruit bleek met name dat de mate van instemming met het centrum afhankelijk is van de invulling hiervan. Wanneer het centrum aan meerdere verdrijvingen is gewijd, vindt 56 procent van de Poolse ondervraagden het project een goed idee. Bij de Tsjechische ondervraagden vindt 43 procent het in dat geval een goed idee. Als het echter enkel gaat om de Duitse verdrijving dan vindt maar zestien procent van de Poolse 37
ondervraagden het een goed idee. Bij de Tsjechen is dit veertien procent . Op de vraag welke plaats als locatie het meest is geschikt antwoordde twintig procent van de Poolse ondervraagden “Breslau”. Veertien procent vond Berlijn echter ook geschikt
38
. Van de
Tsjechen vindt negentien procent Praag de beste plek en zestien procent Berlijn
39
. De
uitkomsten van de drie onderzoeken geven een ander beeld van de Poolse en Tsjechische meningen dan de regeringsleiders en academici doen voorkomen. De gegevens tonen aan dat de controverse rondom het centrum vooral een politieke kwestie is. De komst van het centrum 34
Ik heb emailcontact gehad met de auteurs. Ludwig 2003. 36 Petersen 2005. Dit onderzoek werd uitgevoerd in het kader van de tentoonstelling Flucht, Vertreibung und Integration van het Haus der Geschichte in Bonn. Ik kom hier later op terug. 37 Ibid.: 100-102. 38 De uitkomsten waren: Breslau (20 %), Brussel (15%), Berlijn (14%), Straatsburg (11%), Danzig (11%), Frankfurt aan de Oder (6%), Praag (4%), Brünn (1%), geen van de genoemde plaatsen (9%), weet niet/ geen antwoord (22%) (Ibid.: 102). 39 De uitkomsten waren: Praag (19%), Berlijn (16%), Brussel (16%), Staatsburg (9%), Brünn (4%), Breslau (4%), Frankfurt aan de Oder (2%), Danzig (2%), geen van de genoemde plaatsen (13%), weet niet/ geen antwoord (26%) (Ibid.: 103). 35
- 79 -
4. Case-study: een Zentrum gegen Vertreibungen
zal voornamelijk in politieke kringen voor problemen zorgen, maar onder de bevolkingen zal het waarschijnlijk weinig stof doen opwaaien. De initiatiefnemers van het Zentrum gegen Vertreibungen zijn het zat. “Können manche Leute nicht lesen? Wollen sie nicht zur Kenntnis nehmen, was nicht zu ihren feststehenden Auffassungen paßt?”, reclameert Peter Glotz in de FAZ (11-08-2003). In de naam van de stichting staat het woord verdrijving niet voor niets in meervoud, vervolgt hij. Geagiteerd reageert Glotz op het artikel van voormalig minister van Buitenlandse Zaken Bartoszewski dat vijf dagen eerder in dezelfde krant is verschenen (en hiermee op veel andere kritiek). Und selbstverständlich darf keiner der Vertreibungsvorgänge aus dem historischen Zusammenhang gelöst und mit der Tendenz von Aufrechnung und Relativierung dargestellt werden. Die Vertreibung von 13 Millionen Deutschen nach dem Zweiten Weltkrieg darf nicht so diskutiert werden, daß sie dem einmaligen Verbrechen des industrialisierten Judenmordes durch Hitler-Deutschland gleichgestellt würde. All dies haben die Initiatoren der Stiftung ‘Zentrum gegen Vertreibungen’, Erika Steinbach und ich, 40
hundertmal gesagt und oft genug aufgeschrieben. Warum glaubt man uns nicht? . De bezwaren tegen het centrum zijn volgens Glotz ongegrond. Waarom gelooft niemand ons toch, vraagt hij zich af. Op deze vraag kunnen verschillende antwoorden worden gegeven. Het probleem ligt in het feit dat de BdV het centrum initieert. Deze organisatie heeft namelijk door de
jaren
heen
geen
geloofwaardige
reputatie
opgebouwd.
Door
verschillende
vertegenwoordigers van deze organisatie is de verdrijving wel gelijkgesteld aan de Holocaust (zie hoofdstuk drie). Bovendien erkende zij tot 1990 de Oder-Neisse grens niet. Ook staat de vereniging niet bekend om het benadrukken van historische oorzaken en gevolgen. Het is begrijpelijk dat het weerstand oproept wanneer zo een (klaarblijkelijk) precair centrum mede door hen wordt opgezet. Deze weerstand wordt versterkt door uitspraken van vooraanstaande vertegenwoordigers van de BdV. Zo zegt Wilhelm von Gottberg, voorzitter van de Landmannschaft Ostpreußen, in een rede op het Deutschlandtreffen (22-05-2005): Partielle Vertreibungen hat es leider auch schon früher gegeben, aber die Vertreibung der Ostpreußen, der Westpreußen, der Pommern, der Schlesier, der Ostbrandenburger und der
Sudetendeutschen
ist
hinsichtlich
der
Dimension
in
der
bisherigen
Menschheitsgeschichte einmalig. Deshalb erwarten wir, daß die Vertreibung der 41
Ostdeutschen ein Schwerpunktthema bei dem einzurichtenden Gedenkzentrum wird.
Hij vindt dat de Vertriebenen de centrale plaats in het project moeten krijgen, omdat de verdrijving van de Duitsers ‘eenmalig’ was, en dus uniek. Zijns inziens moet het centrum een plaats worden waaruit blijkt dat de Vertriebenen tot de ‘hoogste categorie’ slachtoffers van de
40 41
Glotz 2003. Preußische Allgemeine Zeitung: das Ostpreußenblatt 2005 (24): 18.
- 80 -
4. Case-study: een Zentrum gegen Vertreibungen
oorlog behoren. Hiermee bevestigt hij (als vooraanstaand lid van de BdV) juist de bezwaren tegen het centrum, namelijk dat het project concurrentie tussen slachtoffers zal bevorderen. Waarschijnlijk is Von Gottberg niet eens betrokken bij de inrichting van het centrum, maar met dergelijke uitspraken voedt hij de angst bij de tegenstanders. Het is daarom niet verwonderlijk dat de plannen met argusogen worden bekeken. Het artikel van Glotz is echter overtuigend en grotendeels gerechtvaardigd. Terecht stelt hij dat de stichting met geen half woord te kennen heeft gegeven dat het misdaden zou willen bagatelliseren of het bewustzijn zou willen manipuleren. Haar enige actie tot nu toe is het verlenen van twee prijzen, waarvan een aan een Tsjechisch initiatief. Glotz stelt dat de buren het nieuwe Berlijn een kans moeten geven: … die Chance nämlich, zum Kommunikationszentrum einer lernbereiten und lernfähigen Demokratie zu werden. (…) Ein ‘Zentrum gegen Vertreibungen’, wenn es denn wirkungsvoll sein soll, gehört in eine volle, selbstverständlich besuchte, aus vielfältigen 42
Gründen interessante Stadt, nicht an den Rand der Republik . In Die Welt voegt Steinbach hier aan toe dat Berlijn juist de perfecte plaats zou zijn, omdat zich daarmee de cirkel sluit: “In Berlin wurde die Aufteilung und Unterjochung Polens geplant (…), nach Berlin strömte dann das Ergebnis des Nazi-Horrors wieder zurück, in Gestalt der 43
Vertriebenen” . Glotz wijst erop dat de stichting zich niet wil fixeren op de verdrijving. Bovendien, vervolgt hij, hebben de enkele Vertriebenen die nog schadevergoedingen eisen, processen bij het Europese Gerechtshof aanspannen of nog in het verleden leven, geen stem in de stichting. Wer fürchtet, unsereiner wolle zurück in eine Heimat, die längst keine Heimat mehr ist, wolle geldwerte Entschädigung oder Revanche, irrt sich gründlich. Wir wollen allerdings 44
eine ehrliche Debatte. Wir wollen kein politisch korrektes Gesäusel mehr . Het centrum zal er komen, met of zonder de ondersteuning van de Duitse regering, ondanks academische bezwaren en ondanks protesten uit het buitenland, zegt Steinbach in 2002 in de 45
Die Tageszeitung . In de Welt am Sonntag zegt ze: “Unsere europäischen Nachbarn müssen damit leben, dass es Vertreibung Deutscher gegeben hat und sie müssen sich zurückhalten, 46
wenn man in Deutschland der deutschen Opfer gedenken will” . Het Europese tegenproject is 47
in haar ogen slechts een manier om de Vertriebenen tegen te werken . 48
Ruim een derde van de Duitse bevolking is voor het centrum . In vele kranten wordt het
42
Glotz 2003. Geciteerd in Rochtus 2004: 198. 44 Glotz 2003. 45 Salzborn 2003: 1124. 46 Geciteerd in Salzborn 2003: 1124. 47 Ibid.: 1126. 48 Dit bleek uit onderzoekingen van het Instituut voor Opinieonderzoek Allensbach in 2003 en 2005 (Peterson 2005: 60). 43
- 81 -
4. Case-study: een Zentrum gegen Vertreibungen
project bediscussieerd. Waar bemoeien de Polen en Tsjechen zich mee?, vragen sommige 49
lezers zich af . Zoals in hoofdstuk drie duidelijk werd, willen de Vertriebenen erkenning voor hun ervaringen en leed. In de interviews die ik met Vertriebenen hield gaven ze aan dat het centrum voor hen erg belangrijk is. Dit wordt namelijk een plaats waarin hun geschiedenis naast genocides en andere verdrijvingen wordt gedocumenteerd en is daarmee een bevestiging van hun slachtofferschap. Bovendien vinden ze het belangrijk dat hun geschiedenis een deel van de Duitse geschiedenis wordt. De kennis over de verdrijving is bij Duitsers zeer gering en ook vanuit dat oogpunt is het voor hen belangrijk. Maar bovenal vinden ze
dat
ze
er
recht
op
hebben.
Alle
slachtoffers
van
de
oorlog
hebben
een
herdenkingsmonument, behalve zij, zeggen ze. “We hebben net een enorm duur monument voor de Joden gekregen, maar diezelfde regering geeft óns niet het recht op een centrum”, klaagt mevrouw Pobel uit Sudetenland. De Vertriebenen voelen zich in de steek gelaten door de regering, omdat die hen niet wil steunen. Volgens hen zijn de Polen en Tsjechen bang dat hun misdaden aan het licht komen. Zoals in hoofdstuk drie is aangetoond, is de verdrijving voor de meeste Vertriebenen een misdaad die op zichzelf staat. Ze zien het niet als gevolg van de nazi-misdaden. Vanuit hun optiek is de meeste kritiek dan ook niet te begrijpen en hebben ze, net als andere slachtoffers, recht op een gedenkplaats. 50
Het duurde vijftien jaar voor het Holocaust museum in Washington werd geopend . Ook hier werd veel gepraat en gedebatteerd om te komen tot een invulling van het museum die kon rekenen op de goedkeuring van overlevenden, toekomstige bezoekers, politici, academici en sponsors. De stichting Zentrum gegen Vertreibungen bestaat nog geen zes jaar. En de situatie is hier waarschijnlijk complexer. Ten eerste is er zware kritiek uit Polen en Tsjechië. Ten tweede wil de stichting in het centrum meerdere verdrijvingen en genocides documenteren. Op de meeste punten vertoont de verdrijving van de Duitsers als etnische zuivering gelijkenissen met andere etnische zuiveringen. Bij de verdrijving van de Duitsers blijft echter een ambivalent gevoel bestaan, omdat het onduidelijk is wie precies dader was en wie nou eigenlijk slachtoffer. Om deze reden mag, volgens Naimark, de verdrijving van de Duitsers niet de kern vormen van 51
de tentoonstelling . Ten slotte blijft de locatie voor het centrum een moeilijk punt. Karl Schlögel is professor Oost-Europese geschiedenis in Frankfurt/Oder. Hij wijst er terecht op dat eigenlijk niet één plaats representatief is voor de Europese verdrijvingsgeschiedenis. Es kann hier keine Stellvertretung des einen durch einen anderen geben. Vertreibungen waren ad nationem gerichtet, sie richteten sich nicht gegen ‘den’ Europäer, sondern gegen 52
Deutsche oder Polen, gegen Ungarn oder Juden . Deze en andere zaken maken de oprichting van het centrum ingewikkeld. Het zal nog even duren voordat het centrum er daadwerkelijk staat. Bovendien blijft het spannend in welke vorm 49
Zie bijvoorbeeld: “Zynisch und unduldsam”, FAZ (13-08-2003): 6. Naimark 2004. Ibid. 52 Schlögel 2003. 50 51
- 82 -
4. Case-study: een Zentrum gegen Vertreibungen
(en waar) het er zal komen. De discussie is in volle gang. Deze draait niet om de vraag of er moet worden herinnerd. Geen van de partijen twijfelt aan de noodzaak het verleden te herinneren. Het gaat om de vraag hoe de betrokkenen dit zullen gaan doen. Tegenstanders twijfelen
aan
het
precieze
doel
en
karakter
van
het
centrum.
Een
dergelijk
documentatiecentrum is een goed idee, vinden zij, maar wie zou dit op moeten richten en waar? In dit debat vallen een aantal zaken op. Ten eerste wordt de discussie gekenmerkt door een claim op slachtofferschap. Het centrum is ontstaan vanuit het idee dat ook de Duitsers recht hebben op een plaats waar zij hun doden kunnen eren. De behoefte naar erkenning voor hun leed en ervaringen ligt aan de basis van het project. Naimark verwoordt dit als volgt: “Sie fordern eine Art der sozialen und historischen Legitimation durch die physische Konstruktion eines Museums und einer ständigen Ausstellung, eines Dokumentationszentrums und einer Gedenkstätte”
53
. In de plannen voor het centrum schijnt de claim van Vertriebenen op
slachtofferschap duidelijk door. Ze willen het centrum in “geschiedkundige en ruimtelijke nabijheid” van het Holocaust-monument bouwen. Hieruit spreekt een behoefte om ook in historische nabijheid van de Jodenvervolging te komen, en dus dichter bij de Joodse slachtofferstatus. De initiatiefnemers hebben zich ten doel gesteld verdrijvingen en genocides naast elkaar te zetten om te laten zien hoe regeringen deze misdaden als politiek middel gebruiken. Ze moeten echter oppassen dat ze hun doel niet voorbij schieten door zich te veel op het Duitse slachtofferschap te richten. Maar ook in de kritiek vanuit Polen en Tsjechië klinkt een claim op slachtofferschap door. De twee landen willen in het centrum niet als daders worden neergezet. Begrijpelijk, want geen enkele slachtoffergroep ziet zichzelf graag als dader en slachtoffer tegelijk. Toch is het beeld van de geschiedenis dat in Polen en Tsjechië heerst niet op alle vlakken even correct, al is dit grotendeels het gevolg van de jarenlange communistische overheersing. In de ogen van veel Polen en Tsjechen is de verdrijving een gevolg, en voor sommigen zelfs gerechtvaardigde straf, van de oorlog. De meeste Polen en Tsjechen weigeren zichzelf als dader te zien, in dezelfde mate als veel Vertriebenen weigeren hun eigen verleden kritisch te bekijken. Dit beeld is dus net zo eenzijdig. Toch zijn de Poolse en Tsjechische regeringen onmiskenbaar schuldig aan het schenden van mensenrechten. De verdrijving is een misdaad. In die zin geldt voor de Poolse en Tsjechische bezwaarmakers hetzelfde als voor de Vertriebenen. Allen zouden hun eigen verleden kritisch moeten bezien en erkennen dat een volk uit zowel daders als slachtoffers bestaat. In die zin is de beschuldiging van revisionisme die sommige Polen en Tsjechen uiten juist. Als zij zichzelf enkel als slachtoffer zien, dan biedt het centrum inderdaad een ander en ‘revisionistisch’ beeld van de geschiedenis. Het tweede wat opvalt in het debat is dat het elitair is. Vooral academici en politici gaan met elkaar in debat. Uiteindelijk willen eigenlijk alle partijen hetzelfde: een open, Europees gesprek. Maar dat lijkt er nog niet van te komen. Uit meerdere onderzoeken bleek dat de Poolse en Tsjechische bevolkingen veel milder over het centrum denken dat wat hun ‘intelligentsia’ verkondigt. Verder vraag ik mij af waar in dit ‘Europese, open’ gesprek de Albanese, Armeense, 53
Naimark 2004.
- 83 -
4. Case-study: een Zentrum gegen Vertreibungen
Georgische, Ingoesje, Tartaarse, Tsjetsjeense, Oekraïense, Wit-Russische, Cypriotische en Joodse stemmen zijn. De discussie is elitair en beperkt bovendien. Zij wordt slechts gevoerd door drie landen: Duitsland, Polen en Tsjechië. Ten derde valt op dat met name de rol van de BdV in het project een groot probleem vormt. Dit blijkt ook uit het feit dat op een soortgelijke tentoonstelling, die echter door een andere stichting is georganiseerd, overwegend positief is gereageerd. De expositie ‘Flucht, Vertreibung, Integration’ is door de stichting Haus der Geschichte der Bundesrepublik Deutschland opgezet. Deze was van december 2005 tot april 2006 in Bonn te zien. Momenteel is zij in Berlijn te bekijken en vanaf december 2006 verhuist ze naar Leipzig. Op deze tentoonstelling werd in 54
Duitsland, Polen en Tsjechië overwegend positief gereageerd . Dit bevestigt dat het probleem niet ligt in het documenteren van de verdrijving, maar dat vooral vraagtekens worden gezet bij de BdV en haar motieven. De stichting zet, ondanks deze tentoonstelling, haar plannen voort. Ze wil de verdrijving, samen met andere verdrijvingen en genocides, een vaste plaats in Berlijn geven. Het documenteren van de verdrijving is echter al gedaan. Het creëren van een plaats ter herdenking speelt bij de stichting dus een grote rol. Ondanks de bezwaren sta ik achter het Zentrum gegen Vertreibungen. Het centrum kan een waardevolle bron van informatie over het verleden zijn en bovendien een geschikte plek voor herdenking. De verdrijving is een belangrijk deel van de Duitse geschiedenis, dat ervaarbaar 55
moet zijn. De meeste mensen hebben relatief weinig kennis over dit deel van het verleden . (Hoewel de tentoonstelling ‘Flucht, Vertreibung, Integration’ momenteel ook hieraan voldoet). Verder hebben de Duitse slachtoffers recht op een herdenkingsplaats. De Vertriebenen vechten al jaren voor een dergelijke plek. Wellicht brengt het verlichting in de Vertriebenenproblematiek, wanneer ook zij hun plek voor herdenking hebben en hun erkenning als slachtoffer. Verder kan niet vaak genoeg worden aangetoond hoe regeringen verdrijvingen en genocides gebruiken als politiek middel. En op basis van de besproken opinieonderzoeken denk ik dat het met de verslechterende relaties met buurlanden wel meevalt. Mijn instemming is echter wel aan een aantal voorwaarden gebonden. Een dergelijk project kan zeer nuttig zijn, mits de samenwerking van de verschillende partijen gelijkwaardig is en de gebeurtenissen in hun historische context worden gedocumenteerd. De nadruk moet niet liggen op de verdrijving van de Duitsers. De tentoonstelling zou de gebeurtenissen bijvoorbeeld chronologisch kunnen presenteren. Op die manier kan de bezoeker zelf oorzaak en gevolg onderscheiden. Het voorgestelde centrum als ‘nationaal project’ zou kunnen werken, mits daarin de complexiteit en samenhang van de verschillende verdrijvingen en genocides wordt aangetoond. Daarbij kan men, terecht, vraagtekens zetten. Het voorstel om een Europees centrum op te richten is daarom een goed idee. Hierbij is het echter de vraag of dit ruimte biedt de Duitse slachtoffers te herdenken.
54
Semler 2006. Uit het onderzoek van het Instituut voor Opinieonderzoek in Allensbach bleek onder meer dat slechts tien procent van de Duitse ondervraagden een redelijke schatting van het aantal verdreven Duitsers kon geven (Petersen 2005: 30). 55
- 84 -
4. Case-study: een Zentrum gegen Vertreibungen
Een groot deel van de discussie gaat over de locatie. Van alle aspecten lijkt mij dit het minst belangrijk. De locatie is namelijk symbolisch. Berlijn staat voor ‘nationaal herdenken’. Het plaatsen van het centrum in de Duitse hoofdstad bevestigt het ‘nationale’ aspect van het project, het blindstaren op Duits leed. Bovendien lijkt het alsof de initiators hun zienswijze op het verleden op die manier tot nationaal perspectief willen verheffen. De tegenstanders willen daarom een stad die symbool staat voor ‘Europees herinneren’. In plaats van de locatie te bediscussiëren zouden de verschillende partijen in het debat zich echter moeten richten op de wezenlijk belangrijke vragen. Mogen Duitsers hun leed herdenken? Dit mag blijkbaar wel, maar niet in Berlijn. En dat is vreemd, want waarom zouden de Vertriebenen naar het buitenland moeten reizen om hun doden te herdenken? Juist hier, van waaruit veel verdrijvingen en genocides werden georganiseerd, is een centrum tegen verdrijvingen passend. Bovendien trekt Berlijn meer bezoekers dan Breslau of Sarajevo. In de redenering, die onder meer Bartoszewski toepast, is Berlijn als locatie ongeschikt, omdat hier de leiders van het Derde Rijk verdrijvingen en genocides initieerden. In deze argumentatie zou dus ook het nieuwe Holocaust-monument niet in Berlijn thuishoren, maar wellicht in Israël. Uiteindelijk willen voor- en tegenstanders hetzelfde: een open debat en de historische waarheid. De partijen zullen moeten samenwerken. Het advies van de Poolse historica Nowolka Cieślińska, om geen Poolse historicus of Pools instituut mee te laten werken, is daarom onverstandig. Juist alle groepen moeten helpen de geschiedenis op een geschikte en evenwichtige manier weer te geven. Dit zal vaak moeizaam gaan, omdat er vele historische ‘waarheden’
naast
elkaar
bestaan.
Maar
het
is
juist
deze
samenwerking
die
völkerverständigend zal werken. Afsluitend heb ik een aantal suggesties op basis van de verschillende voorstellen voor herdenkingscentra. Ten eerste sluiten de verschillende mogelijkheden elkaar niet uit. Mochten de voor- en tegenstanders het niet eens worden dan zouden de opponenten naast een centrum in Berlijn alsnog hun Europees project voort kunnen zetten. Wellicht kunnen de beide centra dan in de toekomst samenwerken. Ten tweede zou de Duitse regering een herdenkingsmonument voor de onschuldige slachtoffers van de verdrijving wellicht kunnen overwegen. Het is duidelijk dat het ZgV voortkomt uit een behoefte van Vertriebenen naar erkenning
van
hun
slachtofferschap.
Deze
behoefte
verdient
aandacht.
Als
het
herdenkingsmonument niet als museum, maar enkel als monument wordt vormgegeven heeft de inhoud geen discussie nodig. Als het niet in combinatie met andere misdaden wordt vormgegeven, dan vindt er geen concurrentie onder slachtoffers plaats en dan zal de weerstand een stuk minder zijn. Een gedenkplaats voor de door koude gestorven baby’s, voor de verkrachte vrouwen, voor de mannen in de onmenselijke werkkampen en de vele andere onschuldige Duitsers die ten prooi vielen aan Russische, Poolse en Tsjechische soldaten, is op zijn plaats. Want ook de Duitsers mogen hun slachtoffers herdenken. En nu kan de kleine groep overlevenden dit nog meemaken.
- 85 -
- 86 -
Samenvatting en conclusie
Samenvatting en conclusie. Voor altijd verdreven? Inter arma enim silent leges, zei de Romeinse filosoof Cicero. In tijden van oorlog zwijgen de wetten. Hij had ook kunnen zeggen: post arma enim silent leges. Want na de capitulatie van Duitsland in mei 1945 bleef excessief geweld tegen burgers voortduren. De gebeurtenissen die volgden vormen tegenwoordig de basis van een omstreden debat. Het zijn echter niet de gebeurtenissen zelf die omstreden zijn. Ook zijn het niet de daders. Bij deze gebeurtenissen zijn het de slachtoffers die de controverse vormen. Het zijn de Vertriebenen, en vooral de Bund der Vertriebenen, die omstreden zijn. Deze scriptie behandelt de vraag: Wat is de Vertriebenen-problematiek precies, hoe is deze ontstaan en hoe heeft deze problematiek zich ontwikkeld tussen 1945 en nu? In feite kan men niet spreken van één Vertriebenen-problematiek. De term verwijst naar meerdere thema’s. Ten eerste verwijst de term naar de problemen die in Duitsland ontstonden door de komst van ongeveer twaalf miljoen vluchtelingen. Ten tweede kan de uitdrukking worden opgevat als ‘de problemen van de Vertriebenen’: de problemen die zij ondervinden als gevolg van de verdrijving. Ten slotte verwijst de term naar de controverses op maatschappelijk niveau rond de verdrijving en de erkenning van het leed van de Vertriebenen, de actuele ‘Vertriebenen-problematiek’. Deze laatste problematiek komt heel duidelijk tot uiting in de discussie rondom het Zentrum gegen Vertreibungen. Deze verschillende interpretaties hangen nauw met elkaar samen en zijn niet los van elkaar te behandelen. De precieze kern van de Vertriebenen-problematiek is daarom alleen te bepalen door het ontstaan, de ontwikkeling en de samenhang van deze verschillende thema’s te onderzoeken. De problemen in Duitsland als gevolg van de verdrijving losten zich door de economische groei van de BRD redelijk snel op. In de ogen van de Duitse regering verliep de integratie van de Vertriebenen voorspoedig. Ook in de DDR was het probleem snel ‘verdwenen’. Daar mocht niet meer worden gesproken over de verdrijving. Maar in beide landen betekenden deze ontwikkelingen niet dat op individueel niveau de problemen waren opgelost. Door hun ervaringen voelden de Vertriebenen zich anders dan hun landgenoten. Veel Vertriebenen voelen zich tot op de dag van vandaag ‘verdreven’ en verlangen terug naar hun Heimat. Omdat zij zich nog zo sterk bezig houden met deze verloren Heimat, worden ze soms negatief aangeduid als de ‘Ewiggestrigen’, degenen die eeuwig met gisteren bezig zijn. De eerste ‘directe’ problematiek op maatschappelijk niveau ging over in de problematiek van de Vertriebenen zelf. Toen de maatschappelijke problemen waren verdwenen ervoeren zij nog wel de gevolgen van de verdrijving. Het verdriet over de verdrijving en over de verloren Heimat vormde echter niet de kern van hun probleem. De kern van het probleem was dat hun leed niet werd erkend. En dat versterkte vervolgens hun gevoel van slachtofferschap. Op die manier bleef de verdrijving voor de Vertriebenen een probleem vormen en werd het onderdeel van hun identiteit. Het trauma werd het gevecht voor erkenning.
- 87 -
Samenvatting en conclusie
De Vertriebenen hebben niet altijd voor deze erkenning gevochten. In de jaren vijftig pasten hun verhalen in de algemene Duitse retoriek. Het mythologiseren van het Duitse lijden vormde de nieuwe basis voor de Duitse ‘imagined community’, die na de Tweede Wereldoorlog werd gevormd. De verdrijving was een politiek instrument voor degenen die zich niet met het nationaalsocialistische verleden wilden bezighouden. Maar vanaf de jaren zestig veranderde dit. Er vond een omslag plaats in de omgang met het verleden. In de nieuwe retoriek werd er kritisch naar het Duitse verleden gekeken en hierin werd de nadruk gelegd op het Duitse daderschap. De verdrijving verdween gedeeltelijk uit het collectieve bewustzijn. In deze periode ontstond de actuele Vertriebenen-problematiek. Er ontstaan dan verschillende perspectieven op het verleden. De Vertriebenen houden vast aan een visie op het verleden waarin zij slachtoffers zijn, want zo voelen zij zich ook. Er bestaat bij hen een grote weerstand om zichzelf ook als dader te zien. Het ‘verdreven zijn’ is deel van hun identiteit en ze houden hieraan vast. De problemen die de Vertriebenen ervaren en de controverses rondom het thema zijn daarom onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ze ontstaan op hetzelfde moment en versterken elkaar. Door de omslag in het denken over het Duitse verleden krijgen de Vertriebenen niet de erkenning die zij zouden willen. Dit versterkt hun gevoel van slachtofferschap en vormt hun grootste probleem. Maar omdat zij zich aan hun slachtofferschap vasthouden en aan een verouderd perspectief, zijn ze juist omstreden. Er vindt een wisselwerking plaats, waardoor de visies verharden. In de jaren negentig vindt er in Duitsland wederom een omslag plaats in het denken over het verleden en over Duits slachtofferschap. Vanaf dat moment is er ruimte voor daders én slachtoffers. Ondanks deze omslag blijft de verdrijving en erkenning voor het leed van de Vertriebenen omstreden. Er staan nog steeds verschillende perspectieven tegenover elkaar. De controverse ligt hoofdzakelijk in de oorzaken van de verdrijving. In de algemene Duitse visie is de verdrijving weliswaar een schending van mensenrechten, maar onlosmakelijk verbonden met de Tweede Wereldoorlog. In de ogen van veel Polen en Tsjechen is de verdrijving zelfs een gerechtvaardigde straf voor de oorlog. Maar veel Vertriebenen zien de verdrijving echter als een misdaad die op zichzelf staat. De Bund der Vertriebenen hanteert vaak een manipulatieve en selectieve retoriek. De vereniging benadrukt de omvang en verschrikking van de verdrijving, maar laat de historische context achterwege. Zij willen de verdrijving niet zien als een direct gevolg van de Tweede Wereldoorlog. Deze argumentatie van de Bund der Vertriebenen doet sterk denken aan de Duitse retoriek uit de jaren vijftig, waarin de Duitsers vooral slachtoffers waren en de verdrijving niet in samenhang werd gezien met de Tweede Wereldoorlog. In die zin zijn sommige Vertriebenen, en vooral de BdV, inderdaad Ewiggestrigen. Niet zo zeer omdat zij zich met het verleden bezig houden, want daar is niets mis mee. Maar omdat zij qua retoriek in de jaren vijftig zijn blijven steken. Waarom zijn de slachtoffers van de verdrijving omstreden? De verdrijving heeft meerdere oorzaken, maar een belangrijke factor was Hitlers Lebensraum-politiek en de extreem gewelddadige nationaalsocialistische overheersing. Een deel van de Vertriebenen steunde de
- 88 -
Samenvatting en conclusie
politiek van Hitler. Ondanks dat de verdrijving een misdaad was, zijn de Vertriebenen daarom niet eenduidig slachtoffers. Dit compliceert de situatie. Zij claimen zelf wel een eenduidig slachtofferschap en dit maakt de Vertriebenen omstreden. Dit ‘omstreden zijn’ maakt dat de verdrijving een relatief onbekend thema is. De verschillende perspectieven op dit deel van het verleden zorgen ervoor dat het onderwerp nog geen geïntegreerd deel is van de geschiedenis. Concluderend ligt de kern van de Vertriebenen-problematiek in twee dingen. Ten eerste ligt de kern in de tegenstrijdige visies die er op het verleden bestaan en vooral op de oorzaken van de verdrijving. Ten tweede ligt de kern in de wisselwerking die er plaatsvindt tussen enerzijds de slachtofferervaring en slachtofferclaim van de Vertriebenen en anderzijds de manier waarop anderen hen bezien. De groep Vertriebenen in Duitsland is zeer gevarieerd. Niet alle Vertriebenen delen de mening van de Bund der Vertriebenen. Tijdens dit onderzoek zijn echter voornamelijk Vertriebenen aan het woord gekomen die lid zijn van de BdV. Bovendien heb ik veel aandacht besteed aan de retoriek van de BdV. Voor mijn onderzoek vormde dit geen probleem. Het draaide hier namelijk om de problematiek die voortkomt uit de perspectieven die tegenover elkaar staan. En deze problematiek wordt gevormd door de Vertriebenen die de ideeën van de BdV delen. De BdV vertegenwoordigt echter niet alle Vertriebenen. Het zou daarom voor een toekomstig onderzoek interessant zijn om een groep Vertriebenen te onderzoeken die niet achter de ideeën van de BdV staat. Ik ben benieuwd hoe zij de verdrijving bezien en hoe zij de gevolgen ervaren. Dit zou wellicht nog meer inzicht kunnen bieden in de rol van de BdV in de Vertriebenen-problematiek. Bovendien zou het interessant zijn om het taalgebruik van de BdV verder te analyseren. Hieruit is veel af te leiden. Een specifiek onderzoek hiernaar zou veel kunnen zeggen over hun expliciete en impliciete doelstellingen. De Duitsers zijn verdreven zodat toekomstige conflicten zouden worden voorkomen. Heiligt het doel de middelen? Heeft de verdrijving, zoals beoogd, toekomstige conflicten voorkomen? Meerdere historici beargumenteren dat dit inderdaad het geval is. Het is volgens hen onmogelijk meerdere etnische groepen in één staat te integreren, nadat er geweld tussen deze 1
groepen heeft plaatsgevonden. Dit geweld versterkt namelijk de etnische identiteiten . Het zou volgens hen daarom onmogelijk zijn geweest de Duitse minderheden na de Tweede Wereldoorlog in Polen en Tsjecho-Slowakije te laten leven. Verder zou men kunnen beargumenteren dat de Vertriebenen beter af waren in de BRD en DDR. Als zij niet waren verdreven dan hadden zij als minderheid in Tsjechië of Polen gewoond, landen waar de haat tegen Duitsers groot was. Maar tegenover deze argumenten staat dat er tijdens de verdrijving veel onschuldige Duitsers zijn gestorven en onnodig veel gewelddadigheden plaatsvonden.
1
Ana Siljak geeft in de conclusie van ‘Redrawing Nations’ (2001) een overzicht van de verschillende voor- en tegenargumenten over het gebruik van etnische zuiveringen om toekomstige etnische conflicten te voorkomen.
- 89 -
Samenvatting en conclusie
Volgens de Vertriebenen heiligde het doel zeker niet de middelen. De traumatische vluchten verdrijvingervaringen en het verlies van hun Heimat hebben diepe wonden achtergelaten. De gebieden waaruit de Vertriebenen werden verjaagd zullen nooit meer hun Heimat worden. Met weemoed denken ze aan deze plaatsen terug. Zoals Rainer Maria Rilke in zijn gedicht Volksweise beschreef, komen kleine herinneringen aan vroeger altijd weer terug, “magst du auch sein weit über Land gefahren”. Voor de Vertriebenen zijn deze mooie herinneringen vaak verbonden met nare ervaringen, en ook die herinneringen keren altijd weer terug. De Vertriebenen verlangen naar een verloren Heimat. Ze vechten voor een erkenning die maar weinig mensen hen willen geven. Deze verlangens en wensen zullen een probleem blijven vormen en de verdrijving zal daarom een altijd aanwezig onderdeel van hun levens zijn. Op die manier zijn de Vertriebenen, helaas, voor altijd verdreven.
- 90 -
Zusammenfassung
Zusammenfassung. Für immer vertrieben? Eine
Forschungsarbeit
über
die
Entstehung
und
Entwicklung
der
deutschen
Vertriebenenproblematik. 1944 bis 1948 wurden ungefähr vierzehn bis fünfzehn Millionen Deutsche gezwungen ihren festen Wohnsitz in verschiedenen Teilen Osteuropas, darunter auch ehemaliges deutsches Grundgebiet, zu verlassen. Ungefähr zwei Millionen Deutsche starben an den Folgen der Flucht und Vertreibung oder wurden vermisst. Die genauen Zahlen sind je nach Autor unterschiedlich, abhängig von Auf- und Abrundung und Interpretation. Die Vertreibung selber, und vor allem der Umfang davon, sind relativ unbekannt bei dem großen Publikum. Zudem ist dieses Thema nicht nur in Deutschland, sondern auch in Polen und Tschechien umstritten. Diese Diplomarbeit hat die Umstrittenheit als Ausgangspunkt. Diese Diplomarbeit basiert sich auf einer sechs Monate dauernden anthropologischen Feldforschung in Berlin. Die
Hauptfrage
dieser
Diplomarbeit
lautet:
Was
genau
beinhaltet
die
Vertriebenenproblematik, wie ist diese entstanden und wie hat diese sich entwickelt von 1945 bis heute? Die Vertriebenenproblematik umfasst drei Aspekte: Zum ersten die Probleme die entstanden durch die circa 12 Millionen innerdeutschen Flüchtlinge. Zum zweiten kann dieser Term aufgefasst werden als ‘Problematik der Vertriebenen’: die Probleme die Vertriebene begegnen als Folge ihrer Vertreibung. Und zum dritten beinhaltet dieser Term die Umstrittenheit dieses Themas, das heutzutage noch für Probleme sorgt. In dieser Diplomarbeit liegt der Fokus auf diesem letzten Aspekt. Die drei verschiedenen Aspekte sind jedoch nicht unabhängig voneinander zu behandeln. Für die Beantwortung der zentralen Frage dieser Diplomarbeit sind darum verschiedene Aspekte von Bedeutung. Zum einen habe ich die (historischen) Ursachen der Vertreibung untersucht (erstes Kapitel). An zweiter Stelle habe ich die Folgen der Vertreibung, sowohl die gesellschaftlichen Folgen als auch die individuellen Folgen der Vertriebenen (Kapitel 2), erforscht. Die derzeitige Vertriebenenproblematik, die Umstrittenheit des Themas, ist das Ergebnis verschiedener Perspektiven im Bezug auf die Vergangenheit. An dritter Stelle habe ich darum diese verschiedenen Perspektiven erforscht und wiedergegeben (drittes Kapitel). Zum Schluss habe ich mit Hilfe des Zentrums gegen Vertreibungen
als
case-study
untersucht,
inwiefern
die
verschiedenen
Perspektiven
heutzutage ein Problem darstellen (viertes Kapitel). Die Vertreibung hat keine deutlich hervorzuhebende Ursache. Verschiedene miteinander verbundene Faktoren spielen eine Rolle, unter anderem der Sturz von Österreich-ungarn 1919, Hitlers Lebensraumpolitik und die extrem gewalttätige nationalsozialistische Herrschaft. Die Vertreibung war letztendlich das Ergebnis eines Entscheidungsprozesses, der durch den zweiten Weltkrieg in Gang gesetzt wurde. Für diesen Entscheidungsprozess spielte die Überzeugung, dass die Entfernung ethnischer Minderheiten Konflikten in der Zukunft entgegenwirkt, eine große Rolle.
- 91 -
Zusammenfassung
Durch das deutsche Wirtschaftswunder in den 50er Jahren integrierten die Vertriebenen sich schnell. Die traumatischen Flucht- und Vertreibungserfahrungen und der Verlust der eigenen Heimat jedoch haben tiefe Wunden hinterlassen. Ein Teil der Vertriebenen fühlt sich bis heute vertrieben. Meine Informanten erzählten mir, dass vertrieben sein vor allen Dingen der Verlust der Heimat bedeute. Dieser Verlust hängt mit einem Gefühl der Entwurzelung zusammen; diese Gefühle sind je nach Person unterschiedlich. Viele der Vertriebenen fanden eine neue Heimat in der sie glücklich wurden. Die Verbundenheit mit der ersten echten Heimat blieb jedoch für viele immer fortbestehen. Heimat hat für Vertriebene eine schwerere Bedeutung als für andere Menschen. Die Ursache hierfür liegt in der Tatsache begründet, dass diese ihre Heimat gezwungenermaßen verlassen mussten. Da viele der Vertriebenen sich noch immer so stark auseinandersetzen mit dieser verlorenen Heimat, werden diese oft negativ bestempelt als die Ewiggestrigen, als diejenigen, die sich zu lange mit dem gestern beschäftigen. Die Vertriebenen dagegen fühlen sich nicht erkannt in ihrer Opferrolle. Sie haben das Gefühl, dass die meisten Deutschen ihr Leid nicht anerkennen. Dieses ist letztendlich das größte Problem für die Vertriebenen. Die Vertriebenen haben schreckliche Dinge erlebt und fühlen sich Opfer. Die Erfahrung der Vertriebenen, Opfer zu sein, führt dazu, dass sie diese eine andere Perspektive im Bezug auf die Vergangenheit handhaben als die meisten anderen Deutschen, Polen und Tschechen. In den 50er Jahren passten ihre Geschichten in die allgemeine Rhetorik der Deutschen. Die Mythologisierung des Deutschen Leidens war der Ursprung der deutschen ‘imagined community’. Die Vertreibung war ein politisches Instrument für diejenigen die sich nicht mit der nationalsozialistischen Vergangenheit auseinandersetzen wollten. Aber in den 60er Jahren fand eine Veränderung im Umgang mit der Vergangenheit statt. Die neue deutsche Rhetorik setzte sich kritisch mit der deutschen Vergangenheit auseinander, die Rolle der Deutschen als Täter wurde hervorgehoben. In dieser Rhetorik war weniger Platz für die Geschichten der Vertriebenen. In dieser Zeit entstand die heutige Vertriebenenproblematik, da sich von diesem Moment an die Perspektive der Vertriebenen unterschied von der nationalen Sicht auf die Vergangenheit. Die Vertriebenen koppelten die Vertreibung los von ihrer Vorgeschichte und sahen diese an als eine Straftat an sich. In der allgemeinen deutschen Rhetorik wurde gerade der Zusammenhang zwischen der Vertreibung und dem zweiten Weltkrieg hergestellt. Seit den 90er Jahren gibt es wieder Platz für Täter und Opfer. Die Geschichte der Vertriebenen bekommt wieder mehr Anerkennung. Die Vertreibung bleibt jedoch umstritten, verschiedene Perspektiven stehen sich gegenüber. Die Gegensätzlichkeit liegt vor allem in den Ursachen der Vertreibung und den politischen Konsequenzen die diese hatte oder hätte haben müssen. Das Hauptproblem der Vertriebenen liegt in der Tatsache begründet, dass es keine gemeinschaftliche Perspektive im Bezug auf die Vergangenheit gibt. Dies wird deutlich an Hand der Diskussion die rundum das Zentrum für Vertreibungen geführt wird. In dieser Diskussion steht nationales Gedenken gegenüber Europäischem Erinnern. Die Befürworter wollen ein Zentrum in dem das Leiden der Deutschen im Vordergrund steht. Gegner wollen gerade den Zusammenhang verschiedener Vertreibungen hervorheben. Aus dieser Debatte
- 92 -
Zusammenfassung
geht hervor, dass auch viele Tschechen und Polen ein einseitiges Bild der Geschichte handhaben nach dem sie nur Opfer sind. Die Meinungsunterschiede zu diesem Thema sind größtenteils zu danken an den Bund der Vertriebenen. Dieser Verein hantiert häufig eine manipulierende und eingeschränkte Rhetorik. Der Umgang und das Entsetzen über die Vertreibung werden hervorgehoben ohne den historischen Kontext dabei einzubeziehen. Der BdV vergleicht die Vertreibung der Vertriebenen mit anderen Vertreibungen und mit Genoziden um den Status des Opfers zu erreichen. Die Rhetorik des BdV hat sich seit den 50er Jahren kaum verändert. Die Charta worin unter anderem bewährt wird, das sie von allen Opfern am schwersten gelitten haben, dient noch immer als Ausgangspunkt. Die Argumentation des BdV und einiger Vertriebener lässt sich noch immer vergleichen mit der deutschen Rhetorik der 50er Jahre, wonach die Deutschen vor allem Opfer waren und die Vertreibung nicht als Folge des zweiten Weltkrieges gesehen wurde. In diesem Sinnen sind einige Vertriebenen, und vor allem der BdV, tatsächlich Ewiggestrige, da sie noch immer von der Rhetorik der 50er Jahre ausgehen. Die Vertriebenen haben es verdient wegen ihrer Erfahrungen, die oftmals sehr traumatisch waren, respektiert zu werden. Für die Anerkennung ihres Leides jedoch, müssen auch diese die Geschichte kritisch betrachten und muss der Zusammenhang zwischen verschiedenen Ereignissen anerkannt werden. Die Gebiete aus denen die Vertriebenen weggejagt wurden, werden nie wieder Teil ihrer Heimat. Und da viele Vertriebene sich an ihrer Opferrolle festhalten und nach ihrer Heimat bleiben verlangen, werden sie sich immer Opfer vertrieben bleiben fühlen. Aus diesem Grunde sind die Vertriebenen für immer vertrieben.
- 93 -
- 94 -
Bibliografie
Bibliografie. Literatuur: Anderson, Benedict 2002
Imagined Communities: Reflections on the Origin and Spread of Nationalism (London: Verso, 1983).
Auerbach, Hellmuth 1996
“Literatur zum Thema: Ein kritischer Überblick”, in Benz (1996): 277-294.
Aust, Stefan & Stephan Burgdorff (Hrsg.) 2003
Die Flucht: Über die Vertreibung der Deutschen aus dem Osten (Stuttgart: Deutsche Verlags-Anstalt, Lizenzausgabe für die Bundeszentrale für politische Bildung).
Bartoszewski, Wladyslaw 2003
“Wider das selektive Erinnern”, Frankfurter Allgemeine Zeitung (06-08-2003), 180: 9.
Bauer, Franz J. 1996
“Aufnahme und Eingliederung der Flüchtlinge und Vertriebenen: Das Beispiel Bayern 1945-1950”, in Benz (1996): 199-217.
Beevor, Anthony 2002
Berlin: The Downfall 1945 (London: Penguin Books).
Benthem van den Bergh, G. 1980
De staat van geweld en andere essays (Amsterdam: Meulenhoff Nederland).
Benz, Wolfgang (Hg.) 1996
Die Vertreibung der Deutschen aus dem Osten: Ursachen, Ereignisse, Folgen (Frankfurt am Main: Fischer Taschenbuch Verlag, 1985).
Brandes, Detlef 2005
Der Weg zur Vertreibung 1938-1945: Pläne und Entscheidungen zum ‘Transfer’ der Deutschen aus der Tschechoslowakei und aus Polen (München: R. Oldenbourg Verlag, 2001).
Brumlik, Micha 2005
Wer Sturm sät: Die Vertreibung der Deutschen (Berlin: Aufbau-Verlag).
Brunstetter, Scott 2003
“Escaping History: The Expulsion of the Sudeten Germans as a Leitmotif in German-Czech Relations”, in Várdy (2003): 267-280.
Esch, Christian 2003
“Alles erledigt”, Berliner Zeitung (05-09-2003): 9.
Frei, Norbert 1996
Vergangenheitspolitik: Die Anfänge der Bundesrepublik und die NS-Vergangenheit (München: Verlag C.H. Beck).
- 95 -
Bibliografie
Fure, Jorunn Sem 2001
‘Gutes Zuhause, aber keine Heimat’: War and post-war experience, narrative strategies and memory of the German expellees from the Eastern German Provinces after 1945 (Dissertation – University of Bergen).
Glaser, Hermann 1997
Deutsche Kultur: Ein historischer Überblick von 1945 bis zur Gegenwart (München: Carl Hanser Verlag, Lizenzausgabe für die Bundeszentrale für politische Bildung).
Glotz, Peter 2003
“Wider den Nationalismus”, Frankfurter Allgemeine Zeitung (11-08-2003), 184: 6.
2004
Die Vertreibung: Böhmen als Lehrstück (Berlin: Ullstein Buchverlage).
Habbe, Christian 2003
“Der zweite lange Marsch”, in Aust (2003): 225-236. Ook verschenen als “Schrecklicher Exodus”, Spiegel Special, Das Magazin zum Thema 2005 (2).
Hermand, J. & J. Steakley (red.) 1996
Heimat, Nation, Fatherland: The German sense of belonging (New York: Peter Lang).
Herold, Frank 2003
“Von Umgang mit einer europäischen Tragödie”, Berliner Zeitung (05-09-2003), 207: 7.
Hirsch, Helga 1998
Die Rache der Opfer: Deutsche in polnischen Lagern 1944-1950 (Berlin: Rowohlt – Berlin Verlag).
2004
Schweres Gepäck: Flucht und Vertreibung als Lebensthema (Hamburg: KörberStiftung).
Houwink ten Cate, Johannes 2003
De naam van de misdaad en de persoon van de schrijftafelmoordenaar (Amsterdam: Vossiuspers UvA).
Jaworski, Rudolf 1996
“Die Sudetendeutschen als Minderheit in der Tschechoslowakei 1918-1938”, in Benz (1996): 33-44.
Jolles, Hiddo M. 1965
Zur Soziologie der Heimatvertriebenen und Flüchtlinge (Köln: Verlag Kiepenheuer & Witsch).
Kent, Martha 2003
“Exceptional Bonds: Revenge and Reconciliation in Potulice [Potulitz], Poland, 1945 and 1998”, in Várdy (2003): 617-629.
Kleßmann, Christoph 2001
“Flucht und Vertreibung im 20. Jahrhundert – ein zeitgeschichtlicher Abriß”, in Mehnert (2001): 14-39.
- 96 -
Bibliografie
Krauss, Karl Peter 2002
Umsiedlung, Flucht und Vertreibung der Deutschen als internationales Problem: Zur Geschichte eines europäischen Irrwegs (Haus der Heimat des Landes BadenWürttemberg).
Lemberg, Eugen & Friedrich Eddding (Hrsg.) 1959
Die Vertriebenen in Westdeutschland: Ihre Eingliederung und ihr Einfluss auf Gesellschaft, Wirtschaft, Politik und Geistesleben, Band 1 (Kiel: Ferdinand Hirt, 3 banden).
Ludwig, Michael 2003
“Erinnerungswürdig? Umfrage zur Debatte über das Zentrum gegen Vertreibungen in Berlin”, Frankfurter Allgemeine Zeitung (30-10-2003), 252: 10.
Mehnert, Elke (Hrsg.) 2001
Landschaften der Erinnerung: Flucht und Vertreibung aus deutscher, polnischer und tschechischer Sicht (Frankfurt am Main: Peter Lang).
Moeller, Robert G. 2003
War Stories: The search for a Usable Past in the Federal Republic of Germany (Berkeley: University of California Press, 2001).
Nagengast, Emil 2003
“The German Expellees and European Values”, in Várdy (2003): 467-488.
Naimark, Norman M. 2002
Fires of Hatred: Ethnic Cleansing in Twentieth-Century Europe (Cambridge: Harvard University Press, 2001).
2004
“Strategische Argumente”, Frankfurter Allgemeine Zeitung (21-01-2004), 17: 7.
Noack, Hans-Joachim 2002
“Die Deutschen als Opfer”, Der Spiegel (13).
Orłowski, Hubert 2001
“Tabuisierte Bereiche im deutsch-polnischen Gedächtnisraum: Zur literarischen Aufarbeitung von Flucht, Zwangsaussiedlung und Vertreibung in der deutschen und polnischen Deprivationsliteratur nach 1945”, in Mehnert (2001): 82-113.
Petersen, Thomas 2005
Flucht und Vertreibung aus der Sicht der deutschen, polnischen und tschechischen Bevölkerung (Stiftung Haus der Geschichte).
Power, Samantha 2003
‘A Problem from Hell’: America and the Age of Genocide (London: Flamingo, 2002).
Rabl, Kurt (Hg.) 1965
Das Recht auf die Heimat: Vorträge, Thesen, Kritik (München: Verlag Robert Lerche).
Rochtus, Dirk 2004
“Politiek touwtrekken over de ‘Vertreibung’”, Internationale Spektator 58 (4): 195199.
- 97 -
Bibliografie
Salzborn, Samuel 2003
“Geschichtspolitik in den Medien: Die Kontroverse über ein ‘Zentrum gegen Vertreibungen’”, Zeitschrift für Geschichtswissenschaft 51 (12): 1120-1130.
Schade, Wulf 2005
“Alles beim Alten: Kommentar zum Tag der Heimat 2005”, Polen und Wir: Zeitschrift für deutsch-polnische Verständigung 22 (75): 7-12.
Schlögel, Karl 2003
“Die Düsternis – in neuem Licht”, Die Zeit (24-07-2003), 31: 9.
Schmidt-Hartmann, Eva 1996
“Menschen oder Nationen? Die Vertreibung der Deutschen aus tschechischer Sicht”, in Benz (1996).
Schoenberg, Hans W. 1970
Germans from the East: A study of their migration, resettlement, and subsequent group history since 1945 (Den Haag: Martinus Nijhoff).
Schwartz, Michael 2003
“Staatsfeind ‘Umsiedler’ – Gefahr für den Aufbau der DDR”, in Aust (2003): 205215.
Semler, Christian 2006
“Flucht aus der Einseitigkeit”, Die Tageszeitung (22-05-2006): 17.
Stoldt, Hans-Ulrich 2002
“‘Schlimmes Trauma’”, Der Spiegel (15).
Ther, Philipp & Ana Siljak (eds.) 2001
Redrawing Nations: Ethnic Cleansing in East-Central Europe, 1944-1948 (Lanham: Rowman & Littlefield Publishers).
Thum, Gregor 2003
“Cleansed Memory: The New Polish Wrocław (Breslau) and the Expulsion of the Germans”, in Várdy (2003): 333-357.
Urban, Thomas 2005
Der Verlust: Die Vertreibung der Deutschen und Polen im 20. Jahrhundert (München: Verlag C.H. Beck, Lizenzausgabe für die Bundeszentrale für politische Bildung).
Várdy, Steven Béla & T. Hunt Tooley (eds.) 2003
Ethnic Cleansing in Twentieth-Century Europe (New York: Columbia University Press).
Witte, Michaela 2002
Entfremdung – Sprachlosigkeit – Aussöhnung? Deutsch-tschechische Verständigungsprobleme in der Vertreibungsfrage (vyhnání a odsun) der Sudetendeutschen im Spiegel ausgewählter deutscher und tschechischer Presseorgane (1984- 1997) (Norderstedt).
- 98 -
Bibliografie
Wolff, Stefan 2003
“The Long-Term Consequences of Forced Population Transfers: Institutionalized Ethnic Cleansing as the Road to New (In-)Stability? A European Perspective”, in Várdy (2003): 773-786.
Zayas, Alfred de 1979
Nemesis at Potsdam: The Anglo-Americans and the Expulsion of the Germans: Background, Execution, Consequences (London: Routledge, 1977).
1987
Anmerkungen zur Vertreibung der Deutschen aus dem Osten: Zweite, überarbeitete und erweiterte Auflage (Stuttgart: Verlag W. Kohlhammer, 1986).
2003
Anglo-American Responsibility for the Expulsion of the Germans 1944-48, in Várdy (2003): 239-254.
Televisie- en radiouitzendingen: “Reportage over Beneš-decreten in Tsjechië”, radio 1, De Ochtenden (16-04-2002). “De Heimatvertriebenen”, Nederland 3, Andere Tijden (04-01-2001). “Vertrieben – Ein schmerzhafter Weg”, Arte (19-07-2005). 1
Internetpagina’s : Onderzoek van Frauenverband im Bund der Vertriebenen: www.vertriebene-frauen.de Website van de Bund der Vertriebenen: www.bund-der-vertriebenen.de Artikel van Wiesje Kuijpers op Duitslandweb over Heimatreise (zie ook bijlage 3): www.duitslandweb.nl/archief/actueel/uitgelicht/2005/7/De_Heimat_heeft_ons_terug.html?div=1 Radio-uitzending over Beneš-decreten: www.vpro.nl/programma/ochtenden/afleveringen/5410182/items/6266809/ Televisie-uitzending over Heimatvertriebenen: geschiedenis.vpro.nl/programmas/2899536/afleveringen/3341352/ Boekbespreking ‘Wer Sturm sät’: www.duitslandweb.nl/archief/actueel/boeken/2005/12/xWer_Sturm_sxtx_van_Micha_Brumlik.html Dokumentation zum Tag der Heimat 2005: www.bund-der-vertriebenen.de/files/tdhdokumentation051.pdf EU-rapport Beneš-decreten: www.europarl.eu.int/studies/benesdecrees/pdf/opinions_nl.pdf?PHPSESSID=35d3b4095ffb2f041d53 69b54be82262 Website Zentrum gegen Vertreibungen: www.z-g-v.de Actie tegen Zentrum gegen Vertreibungen: www.vertreibungszentrum.de Officieel verslag Bondsdag met betrekking tot Zentrum gegen Vertreibungen: dip.bundestag.de/btd/14/096/1409661.pdf
1
In volgorde van voorkomen in de tekst.
- 99 -
- 100 -
Bijlagen
Bijlagen. Bijlage 1: Artikel XIII van het Potsdam Protocol (Bron: Várdy 2003: 822)
XIII. ORDERLY TRANSFER OF GERMAN POPULATIONS. The conference reached the following agreement on the removal of Germans from Poland, Czechoslovakia and Hungary: The Three Governments, having considered the question in all its aspects, recognize that the transfer to Germany of German populations, or elements thereof, remaining in Poland, Czechoslovakia and Hungary, will have to be undertaken. They agree that any transfers that take place should be effected in an orderly and humane manner. Since the influx of a large number of Germans into Germany would increase the burden already resting on the occupying authorities, they consider that the Control Council in Germany should in the first instance examine the problem, with special regard to the question of the equitable distribution of these Germans among the several zones of occupation. They are accordingly instructing their respective representatives on the Control Council to report to their Governments as soon as possible the extent to which such persons have already entered Germany from Poland, Czechoslovakia and Hungary, to submit an estimate of the time and rate at which further transfers could be carried out, having regard to the present situation in Germany. The Czechoslovak Government, the Polish Provisional Government and the Control Council in Hungary are at the same time being informed of the above and are being requested meanwhile to suspend further expulsions pending an examination by the Governments concerned of the report from their representatives on the Control Council.
- 101 -
Bijlagen
Bijlage 2: Charta der deutschen Heimatvertriebenen (Bron: Bund der Vertriebenen) Charta der deutschen Heimatvertriebenen Im Bewußtsein ihrer Verantwortung vor Gott und den Menschen, im Bewußtsein ihrer Zugehörigkeit zum christlich-abendländischen Kulturkreis, im Bewußtsein ihres deutschen Volkstums und in der Erkenntnis der gemeinsamen Aufgabe aller europäischen Völker, haben die erwählten Vertreter von Millionen Heimatvertriebenen nach reiflicher Überlegung und nach Prüfung ihres Gewissens beschlossen, dem deutschen Volk und der Weltöffentlichkeit gegenüber eine feierliche Erklärung abzugeben, die die Pflichten und Rechte festlegt, welche die deutschen Heimatvertriebenen als ihr Grundgesetz und als unumgängliche Voraussetzung für die Herbeiführung eines freien und geeinten Europas ansehen. 1. Wir Heimatvertriebenen verzichten auf Rache und Vergeltung. Dieser Entschluß ist uns ernst und heilig im Gedenken an das unendliche Leid, welches im besonderen das letzte Jahrzehnt über die Menschheit gebracht hat. 2. Wir werden jedes Beginnen mit allen Kräften unterstützen, das auf die Schaffung eines geeinten Europas gerichtet ist, in dem die Völker ohne Furcht und Zwang leben können. 3. Wir werden durch harte, unermüdliche Arbeit teilnehmen am Wiederaufbau Deutschlands und Europas. Wir haben unsere Heimat verloren. Heimatlose sind Fremdlinge auf dieser Erde. Gott hat die Menschen in ihre Heimat hineingestellt. Den Menschen mit Zwang von seiner Heimat trennen, bedeutet, ihn im Geiste töten. Wir haben dieses Schicksal erlitten und erlebt. Daher fühlen wir uns berufen zu verlangen, daß das Recht auf die Heimat als eines der von Gott geschenkten Grundrechte der Menschheit anerkannt und verwirklicht wird. So lange dieses Recht für uns nicht verwirklicht ist, wollen wir aber nicht zur Untätigkeit verurteilt beiseite stehen, sondern in neuen, geläuterten Formen verständnisvollen und brüderlichen Zusammenlebens mit allen Gliedern unseres Volkes schaffen und wirken. Darum fordern und verlangen wir heute wie gestern: 1. Gleiches Recht als Staatsbürger nicht nur vor dem Gesetz, sondern auch in der Wirklichkeit des Alltags. 2. Gerechte und sinnvolle Verteilung der Lasten des letzten Krieges auf das ganze deutsche Volk und eine ehrliche Durchführung dieses Grundsatzes. 3. Sinnvollen Einbau aller Berufsgruppen der Heimatvertriebenen in das Leben des deutschen Volkes. 4. Tätige Einschaltung der deutschen Heimatvertriebenen in den Wiederaufbau Europas. Die Völker der Welt sollen ihre Mitverantwortung am Schicksal der Heimatvertriebenen als der vom Leid dieser Zeit am schwersten Betroffenen empfinden. Die Völker sollen handeln, wie es ihren christlichen Pflichten und ihrem Gewissen entspricht. Die Völker müssen erkennen, daß das Schicksal der deutschen Heimatvertriebenen wie aller Flüchtlinge, ein Weltproblem ist, dessen Lösung höchste sittliche Verantwortung und Verpflichtung zu gewaltiger Leistung fordert.Wir rufen Völker und Menschen auf, die guten Willens sind, Hand anzulegen ans Werk, damit aus Schuld, Unglück, Leid, Armut und Elend für uns alle der Weg in eine bessere Zukunft gefunden wird. Stuttgart, den 5. August 1950
- 102 -
Bijlagen
Bijlage 3: Artikel over Heimatreise, door Wiesje Kuijpers (Bron: Duitslandweb)
‘De Heimat heeft ons terug!’ Verslag van een reis naar West-Pruisen
(6 juli 2005)“De Heimat heeft ons terug!”, roept Alfred Dreher in de microfoon als de bus de provinciegrens naar het vroegere Duitse Zempelburg passeert. In de bus gaat geklap op en heerst een opgewonden stemming. “Daar ging ik naar school!”, “In deze kerk trouwden mijn ouders!”, “Dat huis, daar op die heuvel, daar ben ik geboren…” Twee Duitse touringbussen zijn vanuit Berlijn vertrokken. De reis gaat naar Sępólno Krajeńskie en Chojnice – respectievelijk de vroegere steden Zempelburg en Konitz – in het noorden van Polen. Veel van de deelnemers zijn in dit gebied geboren, maar na de Tweede Wereldoorlog uit hun thuisland verdreven. Ze zijn Heimatvertriebenen. Ondanks de verschrikkelijke herinneringen aan de vlucht willen veel verdrevenen toch nog een keer naar hun geboortegrond terug. door Wiesje Kuijpers “Ik wil nog één keer mijn huis zien en dan vindt mijn hart rust”, zegt de heer Templin uit Hamburg. Zoals veel van de deelnemers heeft hij de verdrijving zelf meegemaakt. Anderen kennen de verhalen van ouders of grootouders, maar iedereen heeft een persoonlijke band met dit gebied. Sommigen komen voor de eerste keer, anderen zijn al vele malen geweest. De reis is geen ontspannend weekje vakantie, maar een emotionele reis naar mooie jeugdherinneringen en traumatische oorlogservaringen. Verdreven Generaties lang woonden Duitsers en Polen in West-Pruisen onder verschillende heerschappijen naast elkaar. In 1920 ontstond na anderhalve eeuw weer een Poolse staat. Veel Duitsers trokken toen weg uit West-Pruisen. Tussen 1939 en 1945 werd Polen door nazi-Duitsland bezet. Na de Tweede Wereldoorlog werd West-Pruisen weer Pools. De Duitsers die er toen nog woonden werden op gewelddadige wijze verdreven. Slechts een zeer kleine minderheid kon blijven. Een gelijke geschiedenis trof de Duitsers die in Pommeren, Oost-Pruisen en Silezië woonden. Deze gebieden werden na de Tweede Wereldoorlog Pools maar waren in tegenstelling tot West-Pruisen oorspronkelijk Duits. Ook de Duitsers uit het Tsjechische Sudetenland en andere Oost-Europese landen werden verjaagd. Volgens de Bund der Vertriebenen, de organisatie die de verdreven Duitsers vertegenwoordigt, zijn tussen 1945 en 1950 12,5 miljoen Duitsers uit Oost-Europa verdreven. Met paard en wagen Mevrouw Ratjen is twee jaar geleden voor het eerst terug gegaan naar haar geboortehuis in het WestPruisische Rheinsberg. Ze laat de foto’s zien. Deze keer is haar dochter mee, zodat ook zij het huis en de omgeving kan zien. Als achtjarig meisje is Ratjen haar geboorteplaats ontvlucht. Met paard en wagen bereikte ze met haar moeder Danzig, waar ze kans kreeg via een schip weg te komen. Het schip werd echter getorpedeerd, waarna ze als een van de weinige overlevenden in Denemarken in een kamp terechtkwam. Er is tijd om langs Rynsk, zoals Rheinsberg tegenwoordig heet, te rijden. Hoe meer de bus haar geboorteplaats nadert, des te emotioneler wordt Ratjen. “Alles komt weer terug”, fluistert ze. Op uitnodiging van reisleidster Sibylle komt ze voor in de bus zitten. Zo kan ze gemakkelijk de weg wijzen. Ze zit op het puntje van de bank en kijkt gespannen om zich heen. “Hier waren vroeger ganzen die mij beten, daar moest ik altijd hard langs rennen als ik naar school ging”. Ze begint te huilen. De bus leeft mee. Bij een vervallen huis iets buiten het dorp stappen ze uit. Als moeder en dochter naar het huis lopen wordt het ook de dochter te veel. Een arm Pools gezin met vijf kleine kinderen staat in de deuropening. De tolk legt uit dat mevrouw Ratjen hier is geboren en dat ze wil weten of de kachel er nog staat. Het Poolse gezin laat haar niet binnen. Wel wordt er in de deuropening een beleefd gesprek gevoerd. Mevrouw Ratjen deelt de koffie en zoetigheid uit die ze heeft meegebracht. Na tien minuten keren ze terug naar de bus. Moeder en dochter huilen nog lang na. Erkenning Het reisgezelschap bezoekt ook Gdańsk, Bydgoszcz en Tuchola – voorheen: Danzig, Bromberg, Tuchel. Men
- 103 -
Bijlagen
geniet van de omgeving, praat met elkaar over vroeger, de oorlog en de verdrijving. Veel deelnemers aan de reis bezoeken hun vroegere huizen op eigen houtje. Ze willen niet met een grote Duitse touringbus een Pools dorpje binnenrijden. Dat zou de huidige bewoners kunnen afschrikken. In Polen heeft lang de angst bestaan dat de Duitsers hun vroegere bezit terug zouden komen eisen. De Duitse regering heeft die angst onderhand grotendeels weggenomen. Ook de Bund der Vertriebenen heeft zich niet ten doel gesteld vroegere bezittingen terug te vorderen. De organisatie wil erkenning voor het lot van de verdrevenen en voor het leed dat hen door de Polen en Russen is aangedaan. Als Duitsland zestig jaar bevrijding viert vragen zij zich boos af: “Hoe kunnen wij zestig jaar bevrijding vieren, als dit voor ons een verdrijving uit ons thuisland betekende?” Omstreden In Duitsland zijn de verdrevenen omstreden. Zij zouden te veel aandacht vragen voor het eigen slachtofferschap en te nadrukkelijk wijzen op de misdaden van de Polen, Tsjechen en Russen. Hiermee zouden zij de Duitse schuld relativeren en de historische oorzaken van de verdrijving uit het oog verliezen. Dat is ook de heersende mening in Polen. De frustratie van de verdrevenen is de hele reis duidelijk te merken. Er worden veel verhalen verteld over wat de Polen de Duitsers hebben aangedaan. “En dat weet niemand!” zegt Sibylle boos. Vlak na de oorlog werden in Zempelburg zo’n 350 Duitsers in de evangelische kerk samengedreven en omgebracht. Zo ook de moeder van de heer Propst. Hij heeft op eigen kosten een gedenkmonument laten plaatsen op de plek van het massagraf, naast de graven van Russische soldaten. Op de plek van de kerk staat nu een monument voor de Poolse slachtoffers. Poolse vrienden Men is tevreden over de reis. Toch is het terugzien van de geboorteplaats vaak teleurstellend. De meeste huizen zijn afgebroken of slecht onderhouden. “De Polen hebben het gratis gekregen en dan gaan ze er zo mee om”, klagen veel deelnemers. De houding ten opzichte van de Polen is inderdaad niet bij iedereen positief. De Polengrappen van buschauffeur Jürgen – “Net in Polen, reeds bestolen” – doen het erg goed in bus. Toch zijn het de verdrevenen die het meest naar Polen reizen. En zij onderhouden vaak goede contacten met de plaatselijke bevolking. Velen bezoeken ook tijdens deze reis hun Poolse vrienden van weleer. Een oude Poolse man uit Chojnice spreekt nog een beetje Duits. Ook hij heeft nog Duitse vrienden van vroeger en zegt dat de relatie tussen de twee volken best goed is. “Maar toch, de fascisten hebben ons veel aangedaan,” benadrukt hij. En nee, van de massamoord in Zempelburg heeft hij nog nooit gehoord. Wiesje Kuijpers is Masterstudente Culturele Antropologie aan de Universiteit van Amsterdam en doet momenteel vanuit Berlijn onderzoek naar de Duitse Heimatvertriebenen.
- 104 -
Bijlagen
Bijlage 4. Artikel over Treffen, door Wiesje Kuijpers (Bron: Die Westpreusse: Bundesorgan der Landmannschaft Westpreussen 58 (2): 8.)
- 105 -
- 106 -