JAARGANG 5 • JUNI 2005 • NUMMER 2
JONG c
AAN DE AMSTEL
N I E U W S B L A D O V E R D E J E U G D Z O R G I N D E A G G L O M E R A T I E A M S T E R DA M
KORT
c
Thema: Jeugdgezondheidszorg
Gezamenlijke aanpak 2
Amsterdamse jeugdbescherming onder de loep
Ketenunits werken 2 dadergericht Drie Amsterdamse 3
pleegouders
Lees verder op blz. 5 DOOR: MARTIN GERRITSEN
Voogden krijgen meer tijd c voor kinderen
Minister Donner van Justitie ontving op 19 april 2005 uit handen van de Commissaris jeugd- en jongerenbeleid, Steven van Eijck, het rapport ”Jeugdbescherming onder de loep, een casestudie van de regio Amsterdam”. Daarbij deed Van Eijck een beroep op Donner om er op aan te sturen dat de doorlooptijden in de jeugdbescherming worden verkort. Kinderen die in hun ontwikkeling worden bedreigd, moeten sneller op hulp kunnen rekenen. Op basis van het rapport adviseerde Van Eijck de minister om meer duidelijkheid te scheppen over de gronden en doelen voor de Onder toezichtstelling (ots) van een kind. Het Bureau Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming, de kinderrechter en de gezinsvoogdij hebben dit hard nodig om hun werk beter op elkaar te kunnen afstemmen. Daarnaast adviseerde hij harmonisatie van de kwaliteitscriteria voor deze schakels van de ots-keten, zodat ze efficiënter kunnen werken en dubbele informatieverzameling niet meer nodig is. Tenslotte moet worden nagegaan of de rol van de Raad van de Kinderbescherming bijgesteld kan worden. Die zou, in die gevallen dat dat mogelijk is, alleen het proces van een ots-aanvraag moeten toetsen. De Raad zou niet langer standaard een inhoudelijke toets moeten uitvoeren via een eigen onderzoek, terwijl de benodigde gegevens al beschikbaar zijn door het onderzoek van het Bureau jeugdzorg. Het rapport stelt dat de betrokkenheid bij de cliënten over het algemeen zeer groot is en dat zorgvuldigheid bij de instellingen voorop staat. De betrokken professionals moeten omgaan met het spanningsveld tussen enerzijds ingrijpende justitiële maatregelen die het ouderlijk gezag beperken en anderzijds het beschermen van kinderen en het creëren van een veilige opvoedingssituatie. De praktische uitwerking leidt echter tot lange doorlooptijden voor de cliënten. Het proces vanaf de aanvraag voor een ots door het Bureau jeugdzorg tot aan de uitspraak van de kinderrechter duurt 8 tot 15 maanden. Voor de kinderen betekent dit in de praktijk dat zij vaak te lang moeten wachten voor ze kunnen rekenen op hulp of maatregelen om hen te beschermen. Meer informatie: www.operatiejong.nl
c
Het Deltaplan zal de gezinsvoogdij in de regio Amsterdam een grote impuls geven. Dat stelt Jolanda Buwalda, lid van de Raad van bestuur van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam. ‘Een gezinsvoogd kan substantieel meer aandacht besteden aan een cliënt.’
D
e dood van Savannah bracht veel zaken in een stroomversnelling. Zo zegde minister van Justitie Jan Hein Donner op 13 april 2005 toe dat hij 14 miljoen euro uit zou trekken om het Deltaplan Gezinsvoogdij in te voeren. Dat plan – waarvan in vier regio’s al een pilot draait – gaat uit van een lagere caseload van de gezinsvoogd en een resultaatgerichte en toetsbare manier van werken. ‘Dat heeft een enorm effect op de gezinsvoogdij’, vertelt Jolanda Buwalda. ‘De caseload komt uit op vijftien cliënten per gezinsvoogd, hoewel de laatste berichten uitgaan van zeventien cliënten. Dat betekent dat een gezinsvoogd vijf tot acht zaken minder krijgt. Hij of zij kan dus substantieel meer aandacht besteden aan een cliënt.’ Net zo belangrijk is de nieuwe werkwijze. Buwalda: ‘Er komt een methodische manier van werken die uitgaat van duidelijk geformuleerde doelen en toetsbare resultaten. De doelen zijn gekoppeld aan de gronden van de ots (ondertoezichtstelling – red.). Dat betekent dat het kind recht heeft op een veilige en ontwikkelingsgerichte opvoedsituatie. En worden de doelen niet gehaald, dan volgen verdere maatregelen.’ Het lijkt voor de hand te liggen, maar dat is volgens Buwalda niet zo. ‘De hulpverlening – inclusief de kinderrechters - keek vooral naar de opvoedingscapaciteiten van volwassenen. De ots stelt weliswaar het belang van het kind centraal, maar de rechtspositie van ouders is in Nederland erg sterk.
Anders denken De nieuwe werkwijze betekent ook dat gezinsvoogden anders moeten leren denken, meer resultaatgericht. Buwalda: ‘Die ontwikkeling begon in Amsterdam al enige tijd terug. Onze gezinsvoogden werken nu in een maatschap, waaraan een resultaatverantwoordelijk manager, een gz-psycholoog en een juridisch werkbegeleider zijn verboden. Gezinsvoogden worden hier dus kwalitatief en kwantitatief ondersteund.’ Amsterdam zette dus een duidelijke stap voorwaarts,
1
FOTO: PATRICK POST/HH
Leerlingen uit het voortgezet onderwijs die (tijdelijk) niet meer op school gehandhaafd kunnen worden, gaan volgend schooljaar naar een Transferium. Een Transferium biedt onderwijs en hulp en zorgt voor een passend vervolg van de schoolloopbaan. Het verblijf op een Transferium duurt niet langer dan een half jaar. De Transferia starten in elk geval in Amsterdam-Oost en in Amsterdam-West. Hier komen leerlingen die niet meer teruggaan naar hun school. Het Transferium plaatst ze door naar een andere school binnen het reguliere voortgezet onderwijs, naar een school voor speciaal onderwijs, een leer/werktraject of een School Time-Out Project (STOP). De Time-Out Projecten van Altra vangen deze categorie leerlingen nu nog op. Altra is ook nauw betrokken bij de opzet van de Transferia en krijgt een belangrijke rol in de uitvoering.
Alle kinderen hebben recht op een goede gezondheidszorg. De GGD is hiervoor verantwoordelijk. Ze zorgt onder andere voor preventie, signalering en vroegtijdige verwijzing bij gezondheidsproblemen. Een nauwe samenwerking met andere werkvelden is hierbij noodzakelijk omdat gezondheidsproblemen niet zelden samen gaan met emotionele en gedragsproblemen. Het is daarbij belangrijk om tijdig en adequaat op deze problemen in te springen. De jeugdzorg en de jeugdgezondheidszorg zijn derhalve belangrijke partners.
schoolverzuim
Amsterdam start Transferium voor probleemleerlingen
Gezinsvoogden demonstreerden 23 maart 2005 in Amsterdam onder andere tegen de hoge caseload.
maar is er nog niet. Buwalda noemt drie knelpunten. ‘Er moet meer aandacht komen voor de psychische problematiek van veel van onze cliënten. Gezinsvoogden zouden eigenlijk een “pluis/nietpluis-gevoel” hiervoor moeten ontwikkelen, zodat ze een juiste risicotaxatie kunnen maken. Bureau Jeugdzorg gaat daar in elk geval samen met de Bascule aan werken.’ Het tweede knelpunt is het zorgaanbod dat in de regio Amsterdam te laag is. ‘Wat dat betreft zijn we in Amsterdam het stiefkindje’, stelt Buwalda. ‘Zowel het ambulante en residentiele aanbod is hier te gering. We kampen in Amsterdam met de langste wachtlijsten van Nederland.’ Tenslotte noemt Buwalda als derde knelpunt de lange keten in de jeugdbescherming. ‘Hierdoor werken we nog niet efficiënt genoeg. De tussenschotten moeten uit de keten verdwijnen.’
Realistisch Buwalda is overigens realistisch genoeg om te stellen dat met al die maatregelen een zaak als die van Savannah nooit voor 100 procent is te voorkomen. ‘Kijk bijvoorbeeld naar de gezondheidszorg waar ondanks alle waarboren het toch ook wel eens misgaat. We zijn er niet altijd bij, maar we gaan wel systematischer en toetsbaar werken, met duidelijke doelen en een duidelijke “bottom line” waarbij we ingrijpen. Dat maakt de kans op dit soort zaken gelukkig een stuk kleiner.’
Jong aan de Amstel zal in het volgende nummer uitgebreider ingaan op de gezinsvoogdij in Amsterdam.
c D O O R : L I N D A VA N W I J K
COLOFON
Gezamenlijke aanpak schoolverzuim
‘Jong aan de Amstel’ is een gezamenlijke uitgave van vier instellingen voor de jeugdzorg in de agglomeratie Amsterdam: Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, Altra, MOC ’t Kabouterhuis en Spirit. ‘Jong aan de Amstel’ verschijnt vier keer per jaar. De artikelen in dit blad vertegenwoordigen niet noodzakelijkerwijs het standpunt van de organisaties. Evenmin kunnen aan de inhoud van dit blad rechten worden ontleend.
Het kabinet wil voorkomen dat leerlingen vroegtijdig de school verlaten, zodat ze later niet buiten de boot vallen. Amsterdam erkende dit probleem twee jaar terug en ondernam actie. Maar de taakverdeling tussen Bureau Jeugdzorg en leerplichtambtenaren was niet altijd even helder. Reden voor duidelijke afspraken.
Overname artikelen Overname van artikelen uit ‘Jong aan de Amstel’ is alleen toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Hoofdredactie Martin Gerritsen
T
wee jaar geleden richtte de gemeente Amsterdam de stuurgroep LRV op, die meer aandacht moest geven aan schoolverzuim en voortijdige schoolverlaters. Deze stuurgroep en het bestuur van Bureau Jeugdzorg gaven de programmamanager leerplicht van de Samenwerkende Amsterdamse Stadsdelen Monique van Thienen en beleidsmedewerker van Bureau Jeugdzorg Vincent Fafieanie vorig jaar de opdracht om de organisaties Leerplicht en Bureau Jeugdzorg beter op elkaar af te stemmen.
Kernredactie Sanne Bender (Spirit), Anita van Ewijk (Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam), Hans van der Jagt (Altra) Inez Zuiderveld (MOC ’t Kabouterhuis) Redactie Rik van Beijma (Spirit), Herbert Budde (Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam), Vincent Fafieanie (Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam) Vaste medewerkers Marnix de Bruyne, Michel van Dijk, Tamara Franke, Corina de Feijter, Suzan Hilhorst, Jaap Maars, Sake Rijpkema, Wim Stevenhagen, Maarten Terlage en Linda van Wijk.
Start bij uitvoering
Redactie-adres Jong aan de Amstel - Fred. Roeskestraat 73 1076 EC Amsterdam - email:
[email protected] Ontwerp en DTP Roggeveen | Grafisch Ontwerp
Om dat te bewerkstelligen hielden zij bijeenkomsten in de verschillende zorgregio’s. ‘Het bijzondere aan deze aanpak is dat we bij de uitvoering zijn gestart,’ vertelt Van Thienen. ‘We keken naar de praktijk, inventariseerden knelpunten en stelden oplossingen voor aan het management en bestuur van de Samenwerkende
Amsterdamse Stadsdelen, zodat die het kunnen omzetten in beleid.’ ‘Tijdens het bespreken van praktijkvoorbeelden kwam naar voren dat zowel Bureau Jeugdzorg als Leerplicht bij bepaalde situaties aannamen dat iets de taak was van de ander,’ aldus van Van Thienen. ‘Zo ging Bureau Jeugdzorg er - om maar een voorbeeld te noemen - van uit dat het de taak was van de leerplichtambtenaar om een nieuwe school te zoeken voor een leerling, terwijl dat in feite de taak van de ouders is en van de vertrekkende school. Op het moment dat organisaties van elkaar denken dat iets de taak is van de ander, kan het proces stil komen te liggen. Bureau Jeugdzorg en Leerplicht hebben nu afspraken gemaakt over wat Leerplicht doet en wat Jeugdzorg. En wat niet.
Winst De winst van de afspraken ligt vooral in de betere afstemming van de taakverdeling en het uitwisselen van informatie. Om de samenwerking verder te optimaliseren komen er jaarlijkse bijeenkomsten in de zorgregio’s.’ Medewerkers van Bureau Jeugdzorg en leerplichtambtenaren werken nu dan ook niet langer langs elkaar heen en kunnen sneller optreden bij schoolverzuim.
Voor meer informatie over schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten: www.wehoudenzeindesmiezen.nl
D O O R : L I N D A VA N W I J K
Ketenunits werken dadergericht
Druk Rob Stolk BV
THHEMANUMMERS
Begin dit jaar openden in Amsterdam de eerste ketenunits hun deuren. De units zorgen voor een verdere integratie van straf en zorg. Linda van Wijk peilt de stand van zaken op de werkvloer.
‘Jong aan de Amstel’ behandelt elk nummer een bepaald thema. Hierin belicht ze het onderwerp vanuit verschillende hoeken en geeft daarbij een overzicht van het hulpaanbod van de jeugdzorg op dit terrein. Tot nu toe kwamen de volgende thema’s aan bod:
2003/2 De harde kern
juni 2003
2003/3 Kindermishandeling
september 2003
Een ketenunit is een samenwerkingsverband van het Openbaar Ministerie, politie, gemeente, Bureau Jeugdzorg, Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Halt, Reclassering Nederland, Jellinek, Leger des Heils en GGD. Doelstelling is het vergroten van de veiligheid op straat door een effectieve aanpak van crimineel gedrag van jeugdigen tot 18 jaar en volwassen veelplegers tot 25 jaar.
2003/4 Basisonderwijs
december 2003
Wat doen ketenunits?
2003/1 Vroegtijdige signalering maart 2003
2004/1 Jeugdpsychiatrie
maart 2004
2004/2 Voortgezet onderwijs
juni 2004
2004/3 Crisishulp
november 2004
2005/1 Huiselijk geweld
maart 2005
‘Een dag op de ketenunit begint met een briefing waarbij in ieder geval iemand van het OM, politie, een zorgcoördinator, Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg om de tafel zitten,’ vertelt René Smit, unitsecretaris ketenunit West. ‘We bespreken de processen verbaal van minderjarige verdachten en kijken wat we kunnen doen. We screenen en zien alle “first offenders” en we maken een ketenkaart van de veelplegers en hardekerners; een dossier dat alle ketenpartners in kunnen zien. Dan is er een afdoeningsoverleg, waarin de aanwezige officier van justitie snel beslissingen neemt. In het scenario-overleg bespreken we strafrechtelijke trajecten, waarna de ketenunit klaar is en de zaak naar de rechter gaat.’
2005/2 Jeugdgezondheidszorg juni 2005 Oude nummers van ‘Jong aan de Amstel’ zijn – zolang de voorraad strekt – op te vragen via het emailadres van de redactie:
[email protected]
Wat zijn de voordelen?
c
De aanpak van de ketenunits (Centrum, Zuid-Amstelveen-Aalsmeer-Uithoorn, Oost-Zuidoost, West en Noord) wijkt af van de rest van Nederland, waar de organisaties zelfstandig opereren. Smit: ‘Het voordeel voor justitie is dat er sneller wordt ingegrepen in een criminele loopbaan. We werken dadergerichter. Door de informatie-
2
ILLUSTRATIE: WIM STEVENHAGEN
Wat zijn ketenunits?
uitwisseling zijn de lijnen korter zodat het proces nu sneller gaat.’ Jos van der Horst, politieagent ketenunit Zuid: ‘Op de ketenunit kunnen de instanties elkaar aansporen informatie aan te leveren om een dossier rond krijgen. Het hele traject wordt transparanter. Er kan op maat worden gestraft. De politie is beter geïnformeerd over de verdachten, zodat ze krachtdadiger kan optreden. En sneller.’ Miranda Zwiers, zorgcoördinator ketenunit Noord en Miriam Goudsmit, Bureau Jeugdzorg ketenunit Oost, zijn beiden van mening dat vooral de jongere is gebaat bij de ketenunit. Zwiers: ‘De winst ligt in de snelheid en de persoonsgerichte aanpak. We kunnen sneller reageren en dat is bij kinderen erg belangrijk. Vroeger verscheen een kind vaak pas na anderhalf jaar voor de rechter. Dat is te lang. Dan weet een kind nauwelijks meer een verband te leggen tussen wat hij heeft gedaan en de straf.’
Meer informatie: www.amsterdam.nl en www.om.nl.
c DOOR: MARTIN GERRITSEN
Drie Amsterdamse pleegouders
’Kinderen zijn het leukste wat er is’ ’Een pleegkind verrijkt je leven’, zo luidt het thema van de campagne die Spirit voert om pleegouders te werven. Feit is dat pleegouders een onmisbare schakel vormen in de jeugdzorg. Zij kunnen namelijk kinderen die tijdelijk niet thuis kunnen wonen toch een gezinsleven bieden. Wat drijft hen?
Starthulp van ‘t Kabouterhuis. De gemeente Amsterdam heeft voor 2005 geld beschikbaar gesteld voor de aanpak van wachtlijsten in de jeugdzorg. ’t Kabouterhuis kan hierdoor op korte termijn een hulpverleningsaanbod (starthulp) doen aan cliënten die anders langere tijd zouden moeten wachten op dagbehandeling. De starthulp van ’t Kabouterhuis is een ambulante hulpvorm waarin naast begeleiding in de thuissituatie, de expertise van ’t Kabouterhuis ook op andere wijze kan worden ingezet. Zo kan er consultatie plaats vinden in de kinderopvangsituatie of op de school van het kind. Het is ook mogelijk om alvast te starten met onderzoek en diagnostiek bij het kind. Bureau Jeugdzorg moet vooraf aangeven welke cliënt belang heeft bij starthulp, in afwachting van de geïndiceerde dagbehandeling. Hierna kan de starthulp meteen aanvangen. Meer infomatie: 020 – 644 53 51.
Hierop kwam Khiva naar Nederland: ‘We hadden een gesprek op het crisiscentrum, waar de mogelijkheid van een pleeggezin ter sprake kwam. Dat wilde ik niet, want dan zouden m’n zusjes weer uit elkaar worden gehaald. “Goed”, zei ik toen. “Ik wil ze heel graag bij me hebben.” Maar ik had geen huis. Ik had een kamer van dertien vierkante meter en daar kun je niet met zijn drieën wonen.’ Uiteindelijk wist ze via via aan een woning te komen, zodat ze pleegouder werd van haar eigen zusjes.
Wurmpie
Khiva Hoogdorp en haar twee zussen: ‘We zijn zussen, maar er zijn ook regels. Bedtijd is bedtijd, het huiswerk moet af en we eten elke dag om halfvijf.’
‘I
k geniet er nog elke dag van’, zegt Truus Geel uit Amsterdam-Noord. Ze ving in zes jaar bijna twintig pleegkinderen op. Drie van hen wonen er al lange tijd. En Geel dacht in eerste instantie nog wel dat ze helemaal geen pleegouder kon worden. ‘Ik ben namelijk alleenstaand’, zegt ze. ‘En ik meende dat je als pleegouder een compleet gezin moest hebben. Bovendien is mijn huis nogal klein. Ik heb twee kamertjes met stapelbedden. Ze zouden me volgens mij nooit accepteren. Maar toen ik die ellende om me heen zag, dacht ik: “Nee heb je, ja kun je krijgen”.’ Met die ellende bedoelt ze de verslavingsproblematiek in Amsterdam-Noord. Ze werd ermee geconfronteerd op de school van haar kinderen. ‘Alcohol, drugs… Hoe is het toch mogelijk dat al die dingen gebeuren? Als ik dat allemaal zag, besefte ik dat ik het in mijn eentje met mijn drie kinderen helemaal niet zo slecht had gedaan.’
Liefdevol Natuurlijk werd Geel geaccepteerd als pleegouder. Het vermogen om kinderen liefdevol op te vangen is een belangrijker criterium dan het al dan niet hebben van een relatie. Martin Schrage uit Amsterdam-Zuid wist dat al. Hij is net als Geel alleenstaand, met dat verschil dat hij geen eigen kinderen heeft. Zijn motivatie om pleegkinderen op te vangen is ook ietwat anders: ‘Ik heb het altijd leuk gevonden om met kinderen te werken. Ik zat om die reden ook bij de scouting. Daar begeleidde ik de verkenners. Het omgaan met kinderen lag me gewoon goed. Nu ik voor een belangrijk deel met de scouting ben gestopt, heb ik tijd voor pleegkinderen.’
Zussen Waar de keuze voor het pleegouderschap voor Geel en Schrage een bewuste was, ging het bij Khiva Hoogdorp min of meer vanzelf. Nadat haar moeder was overleden en haar vader verslaafd raakte, ving een tante haar twee zusjes Nicole (14) en Gail (13) op, terwijl Khiva in Curaçao ging studeren. De tante kon het echter niet aan en de meisjes kwamen terecht in een crisiscentrum.
KORT
Een van de pleegkinderen van Geel komt even om de hoek kijken, terwijl een hond op schoot springt. ‘Kinderen zijn het leukste wat er is’, vertelt ze. ‘Elk kind is weer anders. Je moet altijd even kijken wie ze zijn. Mijn mooiste zaak is een couveusebaby. Baby Nicola… Het was zo’n klein wurmpie toen ze hier kwam… zo schattig. Haar moeder was een Pools meisje die even niet voor haar kon zorgen. Ze kwam hier een paar keer op bezoek en ik had een Poolse vriendin van me ingeschakeld om met haar te praten. Het meisje ging logeren bij mijn vriendin en het contact werd steeds beter. We hielpen haar met alles… een kinderwagen, een bedje… want ze had niets. En op een zomerse dag hebben we hier in de tuin afscheid van elkaar genomen. Een paar maanden terug kreeg ik nog een brief van haar uit Polen. Alles gaat nog steeds goed. Dat is toch fantastisch.’
c
Jeugdzorg op weg naar certificering De Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling Zorgsector (HKZ) presenteerde april 2005 het zogenaamde certificeringschema voor de jeugdzorg. Dit schema bevat ongeveer 300 eisen waaraan jeugdzorginstellingen moeten voldoen. De eisen betreffen in hoofdzaak de hulpverlening, maar er zijn eveneens eisen gesteld aan het management, beleid, personeel, onderzoek en ontwikkeling, documenten en de materiele voorzieningen. Als de instellingen intern hun zaken op orde hebben gebracht kunnen ze een toetsing door een onafhankelijk bureau aanvragen. Als men de toets doorstaat krijgt men voor een aantal jaren het certificaat HKZ. De ROA Commissie heeft al laten weten dat in ieder geval zorgaanbieders in 2006/2007 aan de criteria zullen moeten voldoen. De kwaliteitsfunctionarissen van Spirit, Altra, MOC ’t Kabouterhuis, de Bascule, HVO-Querido en Bureau Jeugdzorg nemen inmiddels deel aan een platform om de samenwerking op di gebied te bevorderen en gegevens uit te wisselen.
c
Andere tijden, andere meiden Honderd jaar geleden werd in Amsterdam Tehuis Annette geopend, een opvanghuis voor ongehuwde moeders. Het tehuis was de neutrale tegenhanger van het gereformeerde Beth Palet en het rooms-katholieke Hubertus. De drie tehuizen gingen begin jaren negentig van de vorige eeuw op in de stichting Afra die weer fuseerde tot het huidige Altra. Annette biedt aanstaande moeders hulp en begeleiding tijdens de laatste maanden van hun zwangerschap, rondom de bevalling en bij het beginnend moederschap. Onder de titel ‘Andere tijden, ander meiden..?’ wordt op 23 september in het Gemeente Archief een symposium gehouden waarin de veranderingen in de hulp aan jonge moeders door de jaren heen centraal staan. Onder dezelfde titel verzorgt Uitgeverij SWP een uitgave waarin verschillende deskundigen hun licht laten schijnen op het fenomeen jonge moeders en waarin ook de meiden zelf aan het woord komen. Meer informatie: Altra, Roelof Arends, 020 – 555 83 22.
Weekendkinderen Schrage heeft inmiddels twee kinderen in huis gehad. ‘Weekendkinderen’, vertelt hij. ‘Ik heb daar bewust voor gekozen omdat ik door de week vaak ’s avonds weg ben voor mijn werk en dat lijkt mij geen ideale situatie voor een pleegkind.’ Zijn eerste pleegkind kreeg hij ongeveer een jaar terug, een jongen die om het weekend kwam. Schrage: ‘Maar het liep niet zo fantastisch. Ik wilde graag dingen doen en blijf het weekend bijna nooit thuis. Ik ga op stap of bijvoorbeeld zeilen met mijn vrienden. Maar hij wilde alleen maar internetten en televisie kijken. Je moest hem echt meetrekken. Hierna kreeg ik een andere jongen. Een ideaal kind. Hij vindt alles leuk. Hij heeft alleen wat positieve aandacht nodig. We doen ook van alles in het weekend. Pas hebben we in Purmerland nog kikkers gevangen.’
c
Schakeljaar
Kabouterhuis 60 jaar
Met haar zussen gaat het nu goed, vertelt Khiva. ‘Nicole zit nu in het schakeljaar van de HAVO terwijl twee jaar geleden uit een test bleek dat ze een IQ van 81 zou hebben. Zo zie je maar dat die testen niet altijd kloppen, want ze werkt zich steeds verder naar boven.’ Heeft Khiva geen moeite met haar dubbelrol als moeder en zus? ‘Ik heb het altijd zo gedaan’, zegt ze. ‘Ik ben niets anders gewend. We zijn zussen, maar er zijn ook regels. Bedtijd is bedtijd, het huiswerk moet af en we eten elke dag om halfvijf. Wie het eerste uit school komt, moet koken. Gail gaat om halfnegen naar bed en Nicole om half tien. Ik ga meestal met haar mee, want ik ben dan vaak al heel moe. We hebben ook niet veel regels. Je stelt regels als het fout gaat, maar hier gaat alles goed.’
Meer informatie over pleegouderschap: Spirit, informatiepunt pleegzorg 020 – 540 04 40 of www.spirit.nl
3
MOC ‘t Kabouterhuis bestaat dit jaar zestig jaar. In het licht hiervan houdt zij 13 oktober een symposium over de ontwikkeling van en de zorg voor het hele jonge kind. Monica Osgood is een van de sprekers. Zij is gedragswetenschapper uit de Verenigde Staten, gespecialiseerd in het aanleren van sociale vaardigheden bij kinderen met een stoornis in het autistisch spectrum. Theo Doreleijers, kinderpsychiater en hoogleraar aan de VU-Amsterdam geeft een lezing over de noodzaak van vroegtijdige signalering. ‘t Kabouterhuis zal verschillende aspecten van haar zorgprogramma’s tijdens workshops presenteren. Bent u geïnteresseerd in het bijwonen van het symposium dan kunt u contact opnemen met Esther van Dreumel
[email protected]
c
Jeugdzorg in de regio Amsterdam Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) is in en rond Amsterdam dé organisatie waar iedereen terecht kan met vragen en problemen over opgroeien en opvoeden. De medewerkers geven informatie, advies en hulp aan kinderen, jongeren, ouders/verzorgers, professionals en betrokkenen. Dit gebeurt vanuit tien locaties in Amsterdam, Amstelveen, Hoofddorp, Purmerend en Zaanstad.
Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam is verantwoordelijk voor de toegang tot de jeugdzorg. Deze organisatie vormt als het ware de voordeur voor de jeugdzorg. Hier wordt ook vastgesteld welke hulp de jongeren en hun ouders nodig hebben. Als kan worden volstaan met kortdurende ambulante hulp, dan wordt deze door Bureau Jeugdzorg verleend. Is er meer nodig, dan neemt Bureau Jeugdzorg een indicatiebesluit op grond waarvan de cliënt recht heeft op een zorgprogramma. Zorgprogramma’s worden onder andere uitgevoerd door drie instellingen voor Hulp Op Indicatie (HOI): Altra, MOC ’t Kabouterhuis en Spirit. Zij bieden zowel ambulante als residentiële hulp. Daarnaast neemt Bureau Jeugdzorg ook indicatiebesluiten voor de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen en voor zorgprogramma’s elders in de jeugdzorg. Het aanmeldnummer van Bureau Jeugdzorg is: 0900 – 200 300 4.
AANMELDING Artsen Scholen
TOEGANG EN INDICATIE Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam
Jeugdhulpverlening Wanneer er geen indicatiestelling nodig is, biedt Bureau Jeugdzorg hulp- en adviesgesprekken (gemiddeld vijf gesprekken). Indien er wél een indicatiebesluit is genomen, helpt Bureau Jeugdzorg de cliënt desgewenst bij het vinden van de bij de indicatie passende hulp. Ook zorgt Bureau Jeugdzorg voor casemanagement tijdens de hulp bij de zorgaanbieder.
Politie Maatschappelijk werk
overigen
Voogdij In de Nederlandse wet staat dat iedereen die jonger is dan 18 jaar onder ouderlijk gezag moet staan. Als er geen ouder (of familielid) is die het gezag kan uitoefenen (of daarin ernstig tekortschiet), wordt in de agglomeratie Amsterdam de voogdij opgedragen aan Bureau Jeugdzorg. De voogdijwerker behartigt dan namens Bureau Jeugdzorg de belangen van de minderjarige en neemt de belangrijke beslissingen.
Jeugdreclassering Als een jongere in aanraking komt met de politie en er proces-verbaal wordt opgemaakt, dan kan – na een beslissing van een bevoegde justitiële instelling – de jeugdreclassering worden ingeschakeld om herhaling te helpen voorkomen. De jeugdreclasseringswerker betrekt de situatie op werk of school, de vrijetijdsbesteding, vriendenkring en de thuissituatie bij de begeleiding, en zal de jongere intensief motiveren en controleren.
Opvoedondersteuning Bureau Jeugdzorg biedt ouders en professionals ondersteuning bij vragen over opgroeien en opvoeden. Hiertoe verzorgt Bureau Jeugdzorg trainingen en kan men terecht bij diverse Opvoedwinkels en de Opvoedtelefoon. Voor een overzicht van het totale aanbod van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam: www.bjaa.nl.
Spirit Spirit helpt opvoeders en jeugdigen met oplossen van problemen bij opvoeden en opgroeien. De meeste hulp biedt Spirit in elke regio van Amsterdam en omstreken. Naast dit basisaanbod, biedt zij diverse andere hulpvormen.
Altra Jeugdzorg MOC ‘t Kabouterhuis Spirit Jeugdpsychiatrie en overige instellingen
Kinderopvang
Gezinsvoogdij De gezinsvoogd ondersteunt een gezin als een kind door de situatie thuis niet meer goed en/of veilig kan opgroeien. Deze begeleiding start na een uitspraak van de kinderrechter. De gezinsvoogd geeft de ouder(s) ondersteuning bij de verzorging en opvoeding van het kind en kan de ouder(s) bindende aanwijzingen geven.
• Jeugdbescherming • Jeugdreclassering • Advies- en Meldpunt Kindermishandeling
ZORGAANBOD
Raad voor de Kinderbescherming
Ambulante spoedhulp met kleinschalige acute opvang Als er acuut hulp nodig is, geeft een hulp verlener intensieve hulp bij het gezin thuis. Zonodig vindt daarnaast direct opvang plaats van een jeugdige voor een paar nachten in een huis voor Kleinschalige Acute Opvang of in een pleeggezin.
Hulp van de regionaal ambulante teams Bij deze intensieve, ambulante hulpverlening zoekt Spirit met de jeugdige en de gezinsleden uit, wat er voor hem of haar nodig is om de problemen die er zijn op te lossen door middel van verschillende methodieken, praktische ondersteuning en advies.
Pleegzorg Voor een jeugdige die tijdelijk niet in zijn of haar eigen gezin kan wonen, maar voor wie opvang in een gezinssituatie wel het beste zou zijn, zoekt Spirit een passend pleeggezin in het sociale netwerk van het gezin en anders in haar pleeggezinnenbestand.
Beter met Thuis Beter met Thuis biedt ambulante hulp en hulp met verblijf, bij de opvoeding van kinderen van zes tot en met vijftien jaar die tijdelijk niet constant thuis kunnen wonen. Aan deze hulp is vaak al andere hulp vooraf gegaan en is het noodzakelijk gebleken dat het kind tijdelijk ergens anders verblijft. Samen met de ouders of andere opvoeders, werkt Spirit aan de terugkeer naar huis of anders naar een andere gezinssituatie.
16+ 16+ helpt opvoeders en jongeren van zestien en zeventien jaar samen problemen op het gebied van opgroeien en opvoeden aan te pakken. De hulp wordt thuis in het gezin gegeven. De jongere kan tijdelijk in een woonruimte van Spirit verblijven. De hulp richt zich op terugkeer naar huis. Als terugkeer niet meer kan, dan wordt naar een andere oplossing gezocht, bij voorkeur bij familie of vrienden.
Speciaal onderwijs Behalve hulpverlening geeft Altra speciaal onderwijs aan kinderen die door gedragsproblemen en/of psychiatrische problemen geen normale schoolloopbaan kunnen volgen. Deze vorm van onderwijs wordt gegeven op het Altra College, voorheen De Werkruimte. Om de hulp dicht bij huis te kunnen geven, werkt Altra vanuit meer dan dertig locaties verspreid over Amsterdam, Zaanstreek/Waterland en Amstelland en de Meerlanden. Voor meer informatie: 020 – 555 8 333 of www.altrajeugdzorg.nl.
Medisch Orthopedagogisch Centrum ’t Kabouterhuis MOC ’t Kabouterhuis biedt hulp aan jonge kinderen tot acht jaar met ernstige gedragsproblemen of complexe ontwikkelingsproblematiek en hun ouders en andere opvoeders. Ze biedt multidisciplinair onderzoek en behandeling van het kind en begeleiding van het gezin. Uitgangspunt daarbij is: Samen met ouders zorgen voor een optimale ontwikkeling van het kind.
Echt-recht Conferentie Wanneer jeugdigen verantwoordelijkheid willen nemen voor een ‘wandaad’ die zij hebben gepleegd, kan een ‘Echt-recht Conferentie’ worden georganiseerd. Hier kunnen de dader, het slachtoffer zijn of haar familie en vrienden de gebeurtenis bespreken en een plan maken hoe de aangerichte schade enigszins hersteld kan worden. Voor meer informatie: www.spirit.nl of 020 – 5 400 500
Dagbehandeling voor kinderen Van anderhalf tot zeven jaar. Voltijd of deeltijd in combinatie met intern onderwijs en begeleiding van het gezin. Er zijn speciale groepen voor jonge kwetsbare kinderen tot vier jaar, die zowel lichamelijk als sociaal-emotioneel extra kwetsbaar zijn. Binnen de dagbehandelinggroepen bestaat de mogelijkheid voor een kortdurende observatieplaatsing van drie tot zes maanden.
Ambulante gezinsbehandeling
Altra Jeugdzorg Altra biedt hulp aan kinderen en jongeren die zijn vastgelopen of dreigen vast te lopen in hun ontwikkeling en aan ouders die steun nodig hebben bij de opvoeding. Deze hulp is onlosmakelijk verbonden met de hulp aan hun ouders en meestal ook met hulp op school. Want de driehoek kind-ouder-school is de basis voor praktisch alle hulp van Altra.
Programma’s De hulp van Altra valt uiteen in een groot aantal programma’s. Voor baby’s en jonge kinderen kent Altra onder andere daghulp, leefgroepen en crisisopvang. Voor de schoolgaande jeugd tot 12 jaar is er ambulante hulp in diverse vormen en voor tieners en jongeren de zogeheten Boppi-hulp. Aanstaande tienermoeders krijgen hulp bij de opvoeding van hun kind en worden geholpen op weg naar zelfstandigheid.
School Steeds meer hulpverlening vindt op of vanuit de scholen plaats. Altra introduceerde schoolgerichte projecten zoals Switch (voor schoolwisselaars) en het time-outproject (voor leerlingen die door hun gedrag tijdelijk niet op school te handhaven zijn). En steeds meer basisscholen in Amsterdam schakelen schoolmaatschappelijk werkers van Altra in.
4
Voor gezinnen met kinderen tot acht jaar waarbij de kinderen gewoon naar school of de kinderopvang gaan. De behandeling vindt plaats in de thuissituatie eventueel in combinatie met advies aan andere opvoeders in de school- of opvangsituatie van het kind.
Okido Begeleiding op het kinderdagverblijf of de peuterspeelzaal van het kind. Een medewerker van MOC ’t Kabouterhuis komt naar de opvang toe om begeleiding te bieden aan de leidsters van het kind.
Diagnostiek - via een consultatieplaatsing, een observatieplaatsing van zes weken op een van de dagbehandelinggroepen inclusief onderzoek. - via de uitzoekmodule, observatie (thuis/ op school of in de opvang) en onderzoek binnen zes weken. - via VTO- coördinatie (vroegtijdige onderkenning ontwikkelingsproblemen bij kinderen t/m vier jaar) VTO-coördinatie kan onderzoeken aanvragen bij ’t Kabouterhuis. Voor meer informatie: 020 – 644 53 51 of www.kabouterhuis.nl
THEMA.. JEUGDGEZONDHEIDSZORG c
c
Tijdig en adequaat helpen Alle kinderen hebben recht op een goede gezondheidszorg. De GGD – zoals de GG&GD sinds 1 mei 2005 heet – is hiervoor verantwoordelijk. Ze zorgt onder andere voor preventie, signalering en vroegtijdige verwijzing bij gezondheidsproblemen. Een nauwe samenwerking met andere werkvelden is hierbij noodzakelijk omdat gezondheidsproblemen niet zelden samen gaan met emotionele en gedragsproblemen. Het is daarbij belangrijk om tijdig en adequaat op deze problemen in te springen. De jeugdzorg en de jeugdgezondheidszorg zijn derhalve belangrijke partners. We kijken in dit nummer van Jong aan de Amstel per leeftijdscategorie hoe deze
FOTO: SAKE RIJPKEMA
samenwerking in praktijk gestalte krijgt.
Jeugdgezondheidszorg is er voor alle kinderen tot negentien jaar. ‘We blijven het kind volgen.’
DOOR: CORINA DE FEIJTER
’Ieder kind heeft recht om gezond op te groeien’
logopedie voor het basisonderwijs en de voorschool en begeleiding bij ziekteverzuim. Er zijn ook zaken die de stadsdelen gezamenlijk hebben ingekocht, zoals extra inzet voor overleg in het zorgplatform of de zorgbreedte commissie. Het voordeel van dit maatwerk is dat kinderen die tijdelijk extra zorg nodig hebben of die in hun ontwikkeling worden bedreigd, hulp krijgen.
De afdeling Jeugdgezondheidszorg (JGZ) van de Amsterdamse GGD zet zich in voor een gezonde ontwikkeling en opvoeding van alle kinderen. De JGZ voert een aantal landelijk verplichte basistaken uit en daarnaast kunnen stadsdelen extra zaken inkopen. ‘We zijn een vindplaats en hebben een voorportaalfunctie voor andere instellingen’, zegt Luuk van Weert, jeugdarts bij de GGD.
Dezelfde taal
H
et werk van de JGZ bestaat uit kinderen gezond houden, voorkomen dat het mis gaat of erger voorkomen. ‘We zijn een voor- en achterdeur. We onderzoeken de kinderen en gaan de thuissituatie na. We geven advies, maar behandelen niet. Als een kind een probleem heeft verwijzen we door naar een andere instelling. We blijven het kind volgen en mocht blijken dat de hulp geen of onvoldoende resultaat oplevert, dan praten we opnieuw met alle betrokkenen en zoeken naar een oplossing’, vertelt Van Weert.
Basistakenpakket Voor alle kinderen in Nederland is er jeugdgezondheidszorg (0-19 jaar). Er bestaat een landelijk basistakenpakket dat een uniform deel bevat en een maatwerkdeel. Alle kinderen krijgen op een bepaalde leeftijd een programma aangeboden, waaronder pre-
ventief onderzoek en vaccinaties. Het uniforme deel is vooral medisch en preventief gericht. Er wordt ook gekeken naar hoe het thuis gaat en hoe het kind zich emotioneel ontwikkelt. Van Weert: ‘Dankzij het basistakenpakket worden alle kinderen vanaf de geboorte nagekeken, ongeacht waar ze wonen en onafhankelijk van de mogelijkheden en kennis van de ouders. Ieder kind heeft er recht op om zo gezond mogelijk op te groeien. Dankzij dit basispakket is dat recht gegarandeerd. Een ander voordeel is dat we dit niet ieder jaar opnieuw hoeven te bevechten, het is structureel.’ Er zijn ook kinderen die extra zorg nodig hebben. Daar is het maatwerkdeel voor bedoeld. Sommige stadsdelen willen meer zorg dan het basistakenpakket en zij hebben extra zaken ingekocht. Als voorbeelden noemt Van Weert extra ondersteuning voor het speciaal onderwijs,
5
Het streven is om meer een netwerk rondom een kind op te bouwen. ‘Het is belangrijk dat we zo vroeg mogelijk hulp inzetten. Er zijn veel instellingen die goede hulp bieden, daar moeten we ook optimaal gebruik van maken. Problemen bij jeugdigen kunnen we alleen oplossen als we de koppen bij elkaar steken. Dat levert het meest op voor een kind.’ Vandaar dat de JGZ samenwerkt met onder meer de jeugdzorg. Van Weert merkt op dat het belangrijk is dat de JGZ en de jeugdzorg dezelfde taal spreken. ‘Gelukkig hebben we iemand die ons helpt bij het VTO-team (vroegtijdige onderkenning ontwikkelingsstoornissen), bijvoorbeeld met de indicatiestelling. We moeten goed vertellen wat er aan de hand is met een kind. Anders wordt het kind opnieuw onderzocht en dat is voor het kind en de ouders heel vervelend. Die krijgen dan het gevoel dat ze van het kastje naar de muur worden gestuurd. Ook is het belangrijk dat er goed teruggerapporteerd wordt, zodat wij weten hoe het gaat met een kind dat hulp krijgt. Het moet duidelijk zijn wat we van elkaar verwachten.’
Meer informatie: www.ggd.amsterdam.nl, tel: 020–555 52 09, email:
[email protected]
THEMA.. JEUGDGEZONDHEIDSZORG
D O O R : TA M A R A F R A N K E
Eén plek waar ouders en opvoeders terechtkunnen met al hun vragen, zorgen en twijfels. Dat is het uitgangspunt van het ouder- en kindcentrum.
Verloskundigen, kraamverzorgenden, consultatiebureaus, opvoedondersteuning en ontwikkelingsstimulering bundelden hun krachten in Ouder- en Kindcentra (OKC). Dat is dan ook dé plek waar ouders en opvoeders terechtkunnen voor vragen over opvoeding en gezondheid.
‘E
én plek waar ouders en opvoeders terechtkunnen met al hun vragen, zorgen en twijfels. Dat is het uitgangspunt. En zo laagdrempelig mogelijk, dat is ook heel belangrijk’, zegt Anneke Kesler, arts en medewerkster van het Stedelijk Project Team. ‘Elke ouder of opvoeder heeft af en toe twijfels. Dat begint al tijdens de zwangerschap. Er komt dan zoveel op je af, maar ook hele praktische zaken, bijvoorbeeld hoe je de kraamzorg moet regelen. En als je kindje er eenmaal is, komt de twijfel… ontwikkelt het kindje zich goed, wat doe je
als het niet wil slapen, hoe handel je bij agressief gedrag. Het is dan prettig als je daar op een makkelijk toegankelijke manier een antwoord op krijgt. Zonder het gevoel te krijgen dat je bij de hulpverlening moet aankloppen. Vandaar de samenwerking in het OKC.’
Enthousiast In de wachtkamer van het consultatiebureau van het OKC in de Krayenhoffstraat in het centrum van Amsterdam zit een moeder met een baby van acht maanden. Zij is enthousiast over het OKC. ‘Ik heb ook een dochtertje van drie en zij deed steeds heel naar tegen de baby. Ik voelde me een slechte moeder omdat ik boos werd en niet wist wat ik ermee aan moest. De vorige keer dat ik op het consultatiebureau was, zei de verloskundige dat ik even bij het Pedagogium, die kamer daar verderop in de gang, moest binnenlopen. En daar heb ik toen met iemand gepraat en dat luchtte enorm op. Zij
gaf me een aantal tips en een folder. En nu gaat het veel beter, gelukkig!’
Taboe ‘Dat is precies hoe een OKC moet werken’, zegt Kesler. ‘Natuurlijk kun je alle vragen bij het consultatiebureau stellen, maar die hebben niet overal een antwoord op. Dus dan is het goed als je in datzelfde gebouw even bij een opvoedkundige kunt binnenlopen. In Nederland heerst er nog een taboe op om over opvoedingsproblemen te praten, terwijl je twijfels en kleine problemen vaak met één gesprek kunt wegnemen en oplossen.’ Het is voor de arts bovendien makkelijker om ouders te adviseren om een deur verder aan te kloppen, dan dat ze naar een bureau elders in de stad moeten verwijzen.
Meer informatie: www.ggd.amsterdam.nl of 020 – 555 54 72.
DOOR: EVELIEN HOEKSTRA
VTO: Snel ingrijpen is nodig
nen deze kinderen gemakkelijk uit het zicht.’
Niet duidelijk ’Tijd is zo belangrijk voor jonge kinderen met een complexe ontwikkelingsstoornis, daarom moeten we er zo snel mogelijk bij zijn.’ Bert Doets is kinderpsycholoog van het VTO-team voor vroegtijdige onderkenning van ontwikkelingsstoornissen. Samen met twee jeugdartsen, een psycholoog en een medewerker van Bureau Jeugdzorg Amsterdam coördineren zij het diagnostisch onderzoek van kinderen van 0 tot 4 jaar en adviseren zij behandelaars en ouders.
V
olgens Doets komt het vaak voor dat de kinderen tussen wal en schip vallen. Coördinatie is dan ook absoluut nodig. ‘Met name allochtone ouders hebben de neiging om af te haken. Zij hebben vaak moeite met de wir-
war aan instanties en afspraken. Wij zorgen dat de onderzoeken gedaan worden en als een kind niet komt opdagen kunnen we “Vangnet en Advies” van de GGD vragen om op huisbezoek te gaan, want anders verdwij-
6
Een extra probleem is dat een kind niet altijd een duidelijk probleem heeft. ‘Als een kind doof is of visueel gehandicapt dan is er een helder hulpverleningstraject. Dat ligt moeilijker als er sprake is van een complexe problematiek.’ Zo werd laatst een jongetje van bijna vier jaar aangemeld door een kinderdagverblijf. Hij at slecht, maakte veel ruzie, had slaapproblemen, luisterde niet goed en had vaak huidproblemen. Het VTO-team heeft toen alle informatie van de huisarts, het consultatiebureau en het kinderdagverblijf verzameld en adviseerde een psychologisch onderzoek. Dit resulteerde in een verwijzing naar een basisschool voor speciaal
FOTO: SAKE RIJPKEMA
OKC, de plek voor opvoeding en gezondheid
THEMA.. JEUGDGEZONDHEIDSZORG
D O O R : M I C H E L VA N D I J K
DOOR: SUZAN HILHORST
Laagdrempelige hulpverle- Besnijdenis: ning in voortgezet onderwijs preventie belangrijker dan opsporing Schoolarts Annemieke van Woudenberg: ‘We volgen de kinderen al vanaf het consultatiebureau en de basisschool.’
tie. 30 Procent van de leerlingen komt hiervoor in aanmerking. ‘Soms is dat een inventarisatie van psychische problemen, maar het kan ook gaan om obesitas of mishandeling. Of ouders vragen onderzoek aan, bijvoorbeeld wanneer ze zich zorgen maken over hun kind. Ouders hebben veel vragen over hun jonge pubers. Het is mijn taak die vragen serieus te nemen, hen gerust te stellen of zo nodig passende hulp te organiseren.’
FOTO: SAKE RIJPKEMA
Zorgbreedte
Vrijwel alle leerlingen waarmee op de middelbare school iets aan de hand is, hebben ook al op jongere leeftijd problemen. In het zorgbreedteoverleg wordt voor deze leerlingen hulpverlening georganiseerd. ‘Pubers zijn ongelooflijk geïnteresseerd in zichzelf.’
A
nnemieke van Woudenberg heeft een drukke baan als schoolarts op het Bernard Nieuwentijtcollege in Amsterdam-Noord, een scholengemeenschap van vijf vmbo-scholen en twee havo-vwo scholen. Bij alle leerlingen wordt het “tweede klas onderzoek” uitgevoerd, waarin aandacht is voor de lichamelijke, psychische en sociale toestand van de leerling. ‘Meestal vinden ze dat leuk. Pubers zijn ongelofelijk geïnteresseerd in zichzelf.’ Daarnaast doet Van Woudenberg onderzoek op indica-
onderwijs. ‘Door de vroegtijdige signalering en het inzetten van een diagnostisch traject kun je voorkomen dat de problematiek erger wordt.’ Meteen actie ondernemen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van het kind.
Laagdrempelig Het VTO-team heeft het credo om laagdrempelig te zijn. Professionals krijgen meteen een van de artsen of een psycholoog aan de telefoon. Bovendien kan het team direct doorverwijzen naar kinderartsen, audiologische centra, GGZ-instellingen, logopedie, fysiotherapie en werken zij nauw samen met ondermeer MOC ‘t Kabouterhuis, de IJlanden en MEE Amstel en Zaan. Het werkveld weet het team dan ook goed te vinden, het
Van Woudenberg neemt ook deel aan het zorgbreedteoverleg van de scholen. ‘Daarin bespreken we alle leerlingen met wie iets aan de hand is en bepalen we welke hulp nodig is.’ Dat is een flinke klus, stelt ze. ‘We komen eens per zes weken bij elkaar en bespreken dan in twee uur tijd veertig kinderen.’ Vrijwel alle middelbare scholen in Amsterdam hebben een zorgbreedteoverleg, een multidisciplinair overleg met een vertegenwoordiger van de schoolmentoren, een leerplichtambtenaar, de schoolarts en een onderwijshulpverlener. Jongens die voor het zorgbreedteoverleg worden aangemeld vertonen meestal externaliserend gedrag, zoals agressie, liegen of onhandelbaarheid. ‘Bij meisjes zien we vooral naar binnen gericht gedrag, zoals vermagering, depressie of zichzelf krassen.’ Daarnaast zijn ook spijbelen, ziekteverzuim of slechte cijfers indicatoren voor verwijzing. ‘In dit overleg organiseren we vervolgens hulpverlening, liefst op school zelf. Dat is het meest effectief, omdat het laagdrempelig is.’ Zowel schoolarts als onderwijshulpverlener voeren bijvoorbeeld gesprekken met de leerlingen op school. ‘De onderwijshulpverlener bespreekt vooral sociale onderwerpen, en ik kijk naar problemen op het snijvlak van lichaam en geest, zoals mishandeling of seksueel misbruik.’ De aangemelde leerlingen zijn vaak geen onbekenden voor Van Woudenberg. ‘We volgen de kinderen al vanaf het consultatiebureau en de basisschool. Van alle kinderen houden we een longitudinaal dossier bij, een belangrijke taak van de jeugdgezondheidszorg. Elke zomer screenen we de dossiers van kinderen die overgaan naar de middelbare school. Met de meeste kinderen die we in het zorgbreedteoverleg zien, was ook al op jongere leeftijd iets aan de hand. Al zie ik gelukkig lang niet alle risicokinderen van de basisschool terug.’
Meer informatie: www.ggd.amsterdam.nl of 020 – 555 52 09.
afgelopen jaar werd het team 200 maal geconsulteerd en werden 103 kinderen aangemeld. Behalve de ouder- en kindcentra hebben kinderdagverblijven en voorscholen steeds meer een signalerende functie, vindt Doets. ‘Ouders lopen er niet mee te koop wanneer kinderen een ontwikkelingsstoornis hebben. Toch is het zaak om er zo vroeg mogelijk bij te zijn en helpt het de kinderen enorm als professionals en hulpverleners vroegtijdig stoornissen en problemen signaleren en ons daarvan op de hoogte stellen.’
Meer informatie: GGD. Tel.: 020 – 555 52 44 (van 9.00 tot 14.00 uur). Email:
[email protected]. Hulp en advies is gratis.
7
Naar schatting worden er per jaar minstens vijftig meisjes besneden die in Nederland wonen. Op verzoek van minister Hoogervorst van Volksgezondheid bracht de Raad voor de Volksgezondheid een advies uit over deze problematiek. Amsterdam wordt genoemd als een van de pilotregio’s.
M
yra ter Meulen heeft een eigen adviesbureau op het gebied van jeugdbeleid en kindermishandeling. De adviescommissie vroeg haar een pilot te beschrijven: ‘In grove lijnen ziet het er zo uit: voorlichting en deskundigheidsbevordering voor professionals en de doelgroep, signalering en - als het meisje al besneden is - het strafbaar stellen van de ouders. Maar het allerbelangrijkste is preventie.’ Probleem daarbij is dat professionals volgens Ter Meulen te weinig weten van meisjesbesnijdenis: ‘Als je niet weet waar je op moet letten, kan je het óók niet tegen gaan.’
Voorkomen Besnijdenis is dus te voorkomen? Ter Meulen: ‘Je moet weten uit welk land een meisje komt. Eritrea, Somalië, Ethiopië, Egypte, Soedan en soms Nigeria en Ghana zijn risicolanden.’ Paula van Velsen, stafverpleegkundige Jeugdgezondheidszorg, voegt toe: ‘Als een meisje op vakantie gaat naar zo een land, moet je dus op je hoede zijn.’ Praten met de ouders en kinderen van risicogroepen is belangrijk. ‘Het verschil met “gewone” kindermishandeling is dat deze ouders besluiten tot besnijdenis omdat ze denken dat ze daarmee iets goeds doen voor hun kind’, vertelt Ter Meulen. ‘Een gesprek met de ouders en het kind waarin je vertelt dat een besnijdenis grote gevolgen kan hebben én dat het strafbaar is in Nederland, kán helpen.’
Voorlichting Volgens Van Velsen zijn veel ouders slecht voorgelicht: ‘Veel mensen denken dat besnijdenis met de islam te maken heeft. Daarom is het is goed te benadrukken dat het daar niets mee te maken heeft. Je moet als beroepskracht dus veel weten over besnijdenis, zodat je dit soort misverstanden uit de wereld kan helpen. Preventie is belangrijker dan opsporing. Bij opsporing kun je wel zorgen dat er medische nazorg komt en hopenlijk de jongere meisjes in het gezin beschermen.” Als het pilotproject groen licht krijgt, zullen jeugdhulpverleners, docenten en andere beroepskrachten worden ondersteund door sleutelfiguren: ‘Mensen uit de eigen doelgroep, dus bijvoorbeeld Somaliërs die met Somaliërs gaan praten. Zij weten veel meer van het onderwerp en daar moet je je voordeel mee doen’, aldus Ter Meulen.
Meer informatie: www.meisjesbesnijdenis.nl of
[email protected].
FOTO’S: SAKE RIJPKEMA
D O O R : M I C H E L VA N D I J K
Het is goed om de zorg te delen Het belang van het kind kan in het gedrang komen door problemen op de basisschool of in het gezin. Het zorgteam signaleert en bespreekt deze problemen. Niet alle Amsterdamse stadsdelen hebben een zorgteam. Stadsdeel Osdorp wel.
S
ociaal verpleegkundige Saskia Kraak, die als schoolverpleegkundige werkt op basisscholen in Osdorp, sprak vroeger vooral met de leerkracht over kinderen waar iets mee aan de hand was. Dat is veranderd. Sinds vijf jaar neemt Kraak deel aan het zorgteam in Osdorp. Dit multidisciplinaire “zorgbreedte-overleg”, dat nu acht jaar bestaat, bestrijkt alle veertien basisscholen in Osdorp. ‘Het is een initiatief van de leerplichtambtenaar. Ze kreeg er genoeg van dat ze voor informatie over een kind eindeloos moest rondbellen.’ Met het zorgteam is rondbellen niet meer nodig. Kinderen met problemen op de scholen in Osdorp worden besproken in dit team, dat bestaat uit een intern begeleider van de betreffende school, de leerplichtambtenaar, de buurtregisseur, het schoolmaatschappelijk werk en een sociaal verpleegkundige van de jeugdgezondheidszorg. ‘Iedereen in het zorgteam weet wel iets van het kind. De buurtregisseur kent de wijk, het maatschappelijk werk weet of het gezin sociale of financiële problemen heeft, de leerplichtambtenaar heeft overzicht over te laat komen of schoolverzuim. Al deze informatie komt samen in het zorgteam.’
Leerplichtwet
DE CLIENT
Iedere deelnemer aan het zorgoverleg kan kinderen inbrengen, dus ook de schoolarts of schoolverpleegkundige. Zij zien de kinderen standaard als deze vijf of tien jaar zijn. ‘Ernstige problemen, zoals gedragsproblemen, leerproblemen of regelmatig ongeoorloofd verzuim, bespreken we na toestemming van de ouders in het zorgteam. Daarnaast kan ook de school zelf signalen of vermoedens doorgeven en kunnen ook politie, leerplichtambtenaren of jeugdhulpverleningsinstanties een melding doen.’ Het team bespreekt vrijwel altijd meldingen die samenhangen met de leerplichtwet of met problemen op school of in het gezin, waarbij het belang van het kind in het geding is. ’We brengen de problemen in kaart en vragen ons vervolgens af hoe we voor kind en gezin extra hulp kunnen inzetten. Je kunt dan denken aan gezinsondersteuning, maar ook aan verwijzing of extra pedagogische begeleiding.’
ouder- en kindcentrum in de Kraijenhoffstraat
c
Zorg delen Natuurlijk gaat niet alles naar het zorgteam. ‘Scholen doen veel op eigen kracht. Ze hebben intensief contact met de ouders, en kunnen ook intern begeleiders van de school of de schoolbegeleidingsdienst inschakelen. Bovendien lossen leerkrachten met hun inzet en betrokkenheid veel zelf op. Pas als de school er niet uitkomt, verwijzen ze door naar het zorgoverleg.’ Kraak is blij met dit overleg. ‘Het is goed om de zorg voor het kind te delen en te verbreden. Dat is ook ons gemeenschappelijk belang. We kunnen het kind daardoor beter helpen en voorkomen dat problemen erger worden. Kind én ouders zijn daarbij gebaat.’
Meer informatie: Lenie Mulders, leerplichtambtenaar Osdorp, 020 – 518 08 44.
8