Jannes de Haan
Natuur, p a r k & v i l l a
D e trek naar en het vertrek uit de stad zijn twee kanten van dezelfde medaille. Z o bracht het 19e-eeuwse urbanisatieproces vrijwel direct een suburbanisatieproces op gang. W a r e n de v ó ó r - 1 9 e - e e u w s e urbanisatieprocessen i n o m v a n g en invloed i n hoge mate vergelijkbaar met de 19e en 20e-eeuwse ontwikkelingen, voor het suburbanisatieproces is dit nauwelijks het geval. H e t bezitten van een buitenhuis of hofstede o f t u i n voor niet-permanent gebruik, vrijwel altijd alleen voor de z o m e r m a a n d e n en altijd voor het meer welgestelde deel van de stedelijke bevolking, was v a n a f de R o m e i n e n tot ver i n de 19e eeuw een zeer gebruikelijke situatie. Daarentegen is suburbanisatie, opgevat als het vertrek uit de stad van een relatief omvangrijke en bemiddelde groep o m permanent bij een dorp of op het het platteland te gaan wonen, van betrekkelijk recente d a t u m . Suburbanisatie i n N e d e r l a n d v i n d t pas laat i n de 19e eeuw, n a 1870, plaats. I n de periode 1895-1914 is er sprake van een geweldige toename. D o o r de sterk verbeterde trein- en vooral ook t r a m v e r b i n d i n g e n k o n de p o t e n t i ë l e welgestelde villabewoner z i c h ver v a n de stad vestigen o m zo tussen stad en zijn w o n i n g een brede buffer van n o g relatief ongeschonden plattel a n d en groen te scheppen. D e emotionele afkeer v a n de stad als woonplaats v o n d hier zijn fysieke u i t d r u k k i n g . Z i j n v o r m is die van het villapark. E e n paradox veroorzaakt door het villapark werd echter gevormd door het simpele feit dat waar het verscheen de n a t u u r per definitie verdween. Wat restte, 'een stukje bosch ter grootte van een krant', was een idee v a n natuur. E e n idee dat i n de 19e eeuw onveranderlijk i n de v o r m gegoten w e r d van een l a n d schapspark met veel b o m e n , slingerende wegen, k r o n k e l e n d water, gras en zo hier en daar een v i l l a tussen de b o m e n : het ideale suburbane villapark. In de v o r m van deze villaparken, door L e w i s M u m f o r d enigszins smalend omschreven als 'green ghettoes dedicated to the elite', v o n d de suburbanisatie plaats. D i r e c t buiten het v i l l a p a r k begint de echte natuur, die echter i n de loop der j a r e n ook tot v i l l a p a r k werd. 1
De 17e en 18e eeuw H e t b u i t e n de stad gaan w o n e n i n de n a t u u r k o n zich beroepen op een eeuwenlange traditie. Toen C o n s t a n t i j n H u y g e n s i n 1640 aan de rivier de V l i e t bij V o o r b u r g zijn buitenplaatsje Hofwijck stichtte, had hij de oude R o m e i n s e voorbeelden voor ogen. V o o r H u y g e n s was Hofwijck de plaats waar hij zich ver van de dagelijkse H a a g s e beslommeringen k o n verpozen. H i j k o n er zijn geest scherpen i n gesprekken, k o n er dichten en schrijven, k o n er musiceren. H i e r gaf H u y g e n s v o r m aan het klassiek R o m e i n s e ideaal van het otium. Naast het ontwerp voor het eenvoudige buitenhuis maakte H u y g e n s ook het ontwerp voor de grote, symmetrisch aangelegde t u i n i n de H o l l a n d s e barokstijl van de buitenplaats. 2
In het hofdicht Vitaulicum. Hojwyck. Hofstede vanden Heere van Zuylichem onder Voorburg uit 1653 beschreef H u y g e n s zijn buitenplaatsje en het leven 'buiten'. I n dit hofdicht figureerden de gebruikelijke thema's uit de anti-urbane literaire traditie: het afwijzen van de stad met 1 2
Lewis M u m f o r d , The city in history (Harmondsworth 1975) 561. W . Kuyper, Dutch classicist architecture. A survey of Dutch architecture, gardens and Anglo-Dutch relations from 1625 to 1700 (Delft 1980) 153-154. 171
Natuur, park & v i l l a
zijn 'achter-klapp' en het verheerlijken v a n de genietingen v a n de natuur. H o f w y c k werd het invloedrijkste, want meest nagevolgde, hofdicht i n de N e d e r l a n d e n . Nagevolgd ook door de dichter-raadpensionaris J a c o b C a t s die een buitenhuis, Sorghvliet (1651-52), bezat tussen Scheveningen en D e n H a a g . I n de Hof-gedachten, Ouderdom, buyten-leven en hof-gedachten op Sorghvliet, beschreef C a t s niet alleen zijn huis, m a a r ook de schoonheid van het eenvoudige buitenleven, waarbij het leven v a n de eenvoudige l a n d m a n aan de verwekelijkte stadsbewoners ten voorbeeld werd gesteld. 3
4
R o n d o m 's-Gravenhage lagen talrijke buitenplaatsen als het voor A m a l i a van Solms gebouwde H u i s ten Bosch met de 'Sael van Orange'. V e r d e r C l i n g e n d a e l , Sion en D u i n r e l l . K a a r t e n v a n H a a r l e m en A m s t e r d a m uit de 17e en vooral de 18e eeuw tonen dat r o n d o m deze steden niet alleen talloze tuinen en tuintjes, m a a r ook talrijke b u i t e n h u i z e n op kleine percelen gesticht werden. O p de Kaart van de strekking der Amstel = dijk met alle de Buijten = plaatsen Slooten &a van de UtregtsePoort uit 1778 staan zeer exact alle buitens langs de westelijke Amsteloever getekend. H e t zijn er tientallen, die als kralen aan de ketting v a n de A m s t e l zijn geregen, zo n u en d a n afgewisseld door boerenhoeves en herbergen. H o e w e l de drooggelegde Watergraafsmeer i n de 17e eeuw voornamelijk een agrarische functie had, veranderde dit beeld n a 1700. I n de loop v a n de eerste twee decennia werden tientallen b u i t e n h u i z e n en hofstedes gebouwd. I n de eerste helft v a n de 18e eeuw was er al sprake van 160 hofstedes, buitenh u i z e n en pleziertuinen, waarvan de belangrijkste aan de bestrate M i d d e n w e g en de K r u i s laan l a g e n . D e Watergraafsmeer werd hiermee tot een waar s u b u r b a a n paradijs voor de welgestelde A m s t e r d a m m e r s . D e M e e r was zeer gunstig gelegen ten opzichte van de stad en b o o d zo een ideale mogelijkheid o m stad (grachtenhuis) en l a n d (buitenhuis) te c o m b i n e r e n . 5
6
D e b u i t e n h u i z e n en -plaatsen werden al snel vereeuwigd i n Het verheerlykt Watergraefs- of Diemer-Meer, bij de Stadt Amsterdam, vertoont in verschelde vermakelykegezichten van deszelfs Lustplaetzen en Landhuizen, Hoven, Tuinen, Fonteinen, Vijvers, Gras- en Bloem-Perken uit 1725. I n de inleid i n g heeft de schrijver M a t t h a e u s B r o u ë r i u s v a n N i e d e k het over de Watergraafsmeer, dat uit een zilte waterkolk d o o r ongelovelyken arbeit en buitengemeen zware kosten van wegen de nooit genoeg te p r y z e n O v e r h e i t der beroemdste K o o p s t a d v a n E u r o p a , A m sterdam, tot eene der vermakelykste landstreken van H o l l a n t verandert is geworden, en den n y v r e n K o o p m a n i n , en van zyne dagelyxe zorgen en oorbaere bezigheden eene aangenaeme verpozinge en ruste verschaft.
7
Bij H a a r l e m aan het Spaarne, op korte afstand van H a a r l e m s wallen, verrezen aan de rivier en de H a a r l e m m e r H o u t vele tientallen b u i t e n h u i z e n en -huisjes met als pièce de r é s i s t a n c e het voor de bankier H e n r y H o p e gebouwde neo-classicistische Welgelegen (1785-89). V o o r Welgelegen dat niet alleen als buitenhuis, m a a r ook als expositieruimte voor H o p e ' s kunstcollectie was bedoeld, werd een lange zichtas d o o r de H a a r l e m m e r H o u t g e c r e ë e r d , waardoor het openbare park visueel bij het huis betrokken w e r d .
8
3
P . A . F . van Veen, De soeticheydt des buytenlevens vergheselschapt met de boucken. Het hofdicht als tak van een Georgische litteratuur ( D e n H a a g 1960) 28.
4 5 6 7
Kuyper, Dutch classicist architecture, 161. Gemeentearchief Amsterdam, Splitberger nr 66G. J . H . K r u i s i n g a , 350jaar Watergraafsmeer (Amsterdam/Alphen a/d R i j n 1979) 31. Matthaeus B r o u ë r i u s van Niedek, Het verheerlykt Watergraefs- of Diemer-Meer, bij de Stadt Amsterdam, Vertoont in verschelde vermakelyke gezichten van deszelfs Lustplaetzen en Landhuizen, Hoven, Tuinen, Fonteinen, Vijvers , Gras- en Bloem-Perken (Amsterdam 1725) inleiding.
172
Natuur, park & v i l l a
O o k verder weg van de steden, langs de Vecht, i n 's-Gravenland en i n het K e n n e m e r l a n d , werden tientallen b u i t e n h u i z e n gebouwd en buitenplaatsen aangelegd. Z o bezat de A m s t e r damse koopman-regent J o a n Huydecoper, een zeer invloedrijk en belangrijk l i d van de regentenelite, bij M a a r s s e n aan de Vecht niet alleen de buitenplaats Goudestein, m a a r ook veel terreinen. H u y d e c o p e r kocht hier vanaf 1633 regelmatig l a n d b o u w g r o n d e n op, verbeterde de afwatering en plantte er bomen. D a a r n a verkocht hij de grond aan A m s t e r d a m s e kooplieden die een buitenhuis w i l d e n b o u w e n . H u y d e c o p e r wilde v a n het gebied van Maarsseveen bij en r o n d zijn eigen buitenplaats G o u d e s t e i n een krans van buitenplaatsen aan laten leggen, waarschijnlijk o m op deze wijze een k r i n g van welgestelde en geciviliseerde buren te scheppen, waarbij en waarmee het goed toeven was. O m dit te stimuleren liet H u y decoper de architect P h i l i p V i n g b o o n s enkele b u i t e n h u i z e n ontwerpen op zijn eigen terreinen, die daarna verkocht werden. K o p e r s van terreinen werden verplicht o m er een buitenhuis op te bouwen. Z o u de koper, zoals i n het geval van het b u i t e n E n d e l h o e f dat i n 1646 verkocht werd, er b i n n e n een j a a r een huis bouwen, d a n betaalde H u y d e c o p e r de bouwkosten t e r u g . 9
10
11
Het Engelse voorbeeld G r o o t - B r i t t a n n i ë was een commercieel en industrieel bloeiend i m p e r i u m dat gesymboliseerd werd door de snelle groei v a n L o n d e n en door de groei van provincieplaatsjes als B i r m i n g h a m , Sheffield, Leeds en L i v e r p o o l i n i n d u s t r i ë l e centra vol fabrieken, pakhuizen, handelaren en vele tienduizenden arbeiders. H e t totaal van de stedelijke b e v o l k i n g i n Engel a n d steeg vanaf 1750 scherp. Pas n a de Napoleontische oorlogen en vooral i n de twintiger j a r e n van de 19e eeuw v o n d succesvolle o n t w i k k e l i n g van 'suburbs' voor de welgestelde m i d denklasse plaats r o n d de verschillende grotere Engelse steden. I n de periode 1820-1830 bewees de suburb zijn bestaansrecht; er bleek voldoende belangstelling voor te zijn vanuit een stedelijke middenklasse die 'buiten' wilde wonen en het was economisch gezien voor grondeigenaren een interessante optie. D e z e n kregen inkomsten uit de verkoop of het leasen van l a n d en tegelijkertijd steeg de waarde van de grond. Volgens T h o m p s o n i n The rise ofSuburbia was hierbij het belangrijkste element de constante v r a a g n a a r dit type w o o n o m g e v i n g door een welvarend geworden middenklasse, die i n veel gevallen zelf n o g afkomstig was van het platteland. 12
13
8 9
B . C . SHggers, ' H e n r y Hope's vermakelijke buitenleven en de Haarlemmerhout', i n : Paviljoen Welgelegen 17891989. Van buitenplaats van de bankier Hope tot zetel van de provincie Noord-Holland (Haarlem 1989) 27-39, 29-30. K o e n Ottenheym, Philip Vingboons (1607-1678). Architect (Zutphen 1989) 35 en 42.
10 Ibidem, 42. 11 Ibidem, 43. 12 F . M . L . Thompson ed., The rise of suburbia(Leicester\Jniversity Press 1982) 7. Hierbij moet wel vermeld worden dat het i n de Engelstalige literatuur steeds gehanteerde begrip 'suburb' niet zonder meer te vertalen is met villapark. H e t villapark is een van de samenstellende delen van de suburb, die ontstond bij een bestaand dorp. Daarna ontwikkelde zij zich meestal tot een veel groter conglomeraat van vrijstaande huizen en 'terraces' (eengezinswoningen), i n allerlei door p r i v é - o n d e r n e m e r s uitgevoerde deeluitbreidingen. Het geheel is dan de suburb. De suburb heeft wel een uitgesproken woonfunctie, zodat het merendeel van de bewoners naar de grote stad moet voor hun werk: forensen. Toegepast op de Nederlandse situatie houdt dit bijvoorbeeld i n dat Bussum een suburb is van Amsterdam. Binnen Bussum bevinden zich dan nog enkele villaparken. 13 Thompson, The rise of suburbia, 12 en 15-16.
173
Natuur, park & v i l l a
H e t voorbeeld voor de nieuwe welgestelde suburbs waren de i n 1795 ontwikkelde plannen voor een deel van het E y r e estate bij L o n d e n , St. J o h n ' s W o o d genaamd. H i e r werd door de architect-opzichter J o h n Shaw een plan ontworpen met vrijstaande en, voor het eerst, dubbele villa's (semi-detached villas) voor welgestelde bewoners. D e z e opzet b o o d de bewoners de mogelijkheid een eigen, i n d i v i d u e l e w o n i n g met een t u i n te verkrijgen i n plaats van de gebruikelijke stadshuizen; 'rus i n urbe meant every m a n possessing his o w n distinctively composed v i l l a amidst his o w n shrubbery.' O o k voor St. J o h n ' s W o o d gold overigens dat het terrein pas i n de periode 1820-1830 werd b e b o u w d . 14
Twee projecten van de architect J o h n N a s h waren eveneens v a n groot belang voor de ontw i k k e l i n g v a n t y p o l o g i e ë n i n w o o n v o r m en planologie. H e t eerste was Blaise H a m l e t uit 1810, een v e r z a m e l i n g cottages r o n d een gazon i n een uitgesproken landelijke sfeer. H e t tweede: de Park Villages East and West uit 1823. D i t project was veel urbaner van karakter en zeer i n v l o e d r i j k . H e t ontstaan van de Park Villages h i n g n a u w samen met de p l a n n e n voor de reconstructie van M a r y l e b o n e Park (later het Regent's Park) i n 1811 i n opdracht van de Prins-Regent, die de terreinen i n datzelfde j a a r had gekocht. H e t park v o r m d e de b e ë i n d i g i n g van de i n 1810 door J o h n N a s h ontworpen N e w Street, die het M a r y l e b o n e park direct verbond met centraal L o n d e n . A a n de z u i d - en oostrand werden lange rijen luxueuze w o n i n gen, de zogenaamde terraces, i n neo-classicistische stijl gebouwd. A c h t e r de terraces aan de noordoostelijke zijde v o n d een andersoortige o n t w i k k e l i n g plaats. H i e r n a m N a s h i n 1823 zelf een optie op de terreinen langs het Regent's C a n a l en ontwierp er een v i l l a p a r k i n een landschappelijke setting met slingerende wegen, grasvelden en boomgroepen, die q u a opzet en b e b o u w i n g sterk deed denken aan zijn plan voor de cottages v a n Blaise H a m l e t . D e Park Villages werden hiermee een 15
16
1 7
aristocratie garden suburb i n m i n i a t u r e (...) a m o d e l not only for developers and builders to imitate but also a pattern for the ambitious m i d d l e classes to seek to e m u l a t e . 18
O p v a l l e n d is ook de n a a m die voor beide projecten gekozen werd: ' P a r k V i l l a g e s ' met h u n 'village r o a d ' er doorheen i n de wereldstad L o n d e n ! D e z e opzet maakt i n ieder geval duidelijk dat er hier sprake was v a n een ruraal verlangen dat i n de stad zijn plaats trachtte te v i n den en dat i n zijn gevoel niet onderdoet voor k o n i n g i n M a r i e - A n t o i n e t t e s boerengehuchtje dat i n de paleistuin van Versailles achter het T r i a n o n tussen 1770 en 1780 werd g e b o u w d .
19
Ontwikkelingen in Nederland I n N e d e r l a n d was er sprake van een veel gematigder urbanisatiepatroon d a n i n de ons o m ringende landen, waarbij i n N e d e r l a n d de kleinere steden de grootste groei absorbeerden.
20
14 Thompson, Theriseqf suburbia, 9; Nicolas Taylor, ' T h e awful sublimity of the V i c t o r i a n city', in: H . J . Dyos and M i c h a e l Wolff, eds., The Victorian city. Images and reaüties, vol. II (London/Boston 1973) 431-449, 433. 15 David Watkin, The English vision (Londen 1982) 189: 'As Blaise Hamlet of 1810 helped to establish a cottage mode, so the Park Villages provided a model for the villadom, which was to fringe so many V i c t o r i a n and E d wardian towns throughout the British Isles.' 16 J o h n Summerson, The life and work of John Nash, architect (Cambridge (Mass.) 1980) 90. 17 Idem, 128-129. 18 Thompson, The rise of suburbia, 15. 19 Watkin, The Englisch vision, 168. 174
Natuur, park & villa
Afb. 1.
Het Willemspark in 's-Gravenhage in 1858.
In eerste instantie konden de steden deze toeloop en bevolkingsgroei nog binnen de stadsmuren opvangen; vrijwel alle steden waren gedurende de late 18e en vroege 19e eeuw ontvolkt en hadden voldoende ruimte beschikbaar. De voortgaande groei leidde echter tot een steeds toenemende druk op de nog beschikbare ruimte en op de hele infrastructuur. Met name de hygiënische situatie in de steden werd nog slechter dan ze al was, waarbij vooral het gebrek aan riolering en schoon drinkwater voor grote en regelmatig weerkerende ellende zorgde in de vorm van tyfus- en cholera-epidemieën. Deze epidemieën vormden voor de gehele stedelijke bevolking een gevaar, met name doordat men lang in onzekerheid verkeerde over de werkelijke oorzaak en dus niet wist hoe te handelen om de epidemieën te voorkomen. 21
20 C S . K r u y t , De verstedelijking van Nederland (Assen 1961) 10. Z i e ook: G.Th.J. Delfgaauw, De tendenzen tol decentralisatie in de vestiging der nijverheid (Amsterdam 1932) 4 en 8-9.
175
Natuur, park & villa
Vanuit bovengenoemde context - de steeds beleden voorkeur voor het 'eerlijke' platteland boven de verdorven stad, de behoefte de 'oude' welgestelden na te volgen en het feit dat een belangrijk deel van de stedelijke bevolking zelf direct afkomstig was van het platteland ontstond de wens naar een woonplaats buiten de stad. Daar kon men rust vinden, geestkracht opdoen en kon het gezin buiten het 'morele verderf' van de stad gehouden worden. Daar was men sociaal en fysiek gescheiden van arbeiders en gepeupel, die in de stad immers zo dominant aanwezig waren. De bourgeoisie vertrok uit het centrum van de stad, naar de villaparken aan de stadsrand of, indien de verbindingen het toelieten, naar de villaparken op het platteland. Deze boden hun de 'family nurtured morality which served to give the bourgeoisie a social identity and mark them off from the upper class and the lower orders.' Het ging hier vooral om de mannen die door eigen kracht, werklust en zakelijk inzicht tot welstand waren gekomen en niet door familieconnecties en protectie. Het was de nieuwe bourgeoisie, waarvoor de architect E. Viollet-le-Duc een nieuw type woonhuis ontwierp. Dit woonhuis, gesitueerd aan de rand van de stad, moest voldoen aan de nieuwe normen en waarden van de nieuw gevormde republiek (de zogenaamde Derde Republiek uit 1871). Niet langer voor de markiezen en hertogen van het oude regime, die via hun families hun positie en vermogen hadden verkregen, moest gebouwd worden, maar voor de burgers die op eigen kracht en door eigen werklust en inventiviteit een vermogen en een hoge positie hadden bereikt. Het ging Viollet-le-Duc dus om een nieuwe politieke en economische klasse die haar positie zelf had gemaakt en niet had verkregen door geboorte. Zij lijkt gemodelleerd naar de Victoriaanse 'middle class' van Groot-Brittannië. 22
23
24
Deze meritocratie betrok in eerste instantie woningen in de nieuw ontwikkelde villaterreinen op de bolwerken of in de villaparkjes aan de rand van de stad met de oude stadsgracht als nieuwe singel. Deze villaparkjes grensden direct aan de bestaande stad, die op loopafstand lag. Hoewel er sprake was van een situatie met veel meer groen dan in de stad zelf, was er nog steeds een fysieke relatie tussen villa en stad. Deze ontwikkeling vond in talrijke Nederlandse steden en stadjes plaats. De vroegere situatie, waarbij de rijken 'voor' en de armen 'achter' woonden, verdween. Er ontstonden in de loop van de 19e eeuw sociaal homogene wijken. Sterker, ze werden als zodanig ontworpen door de verschillende particuliere exploitanten, die allen op zoek waren naar een koopkrachtig publiek dat hun grond en woningen wilde kopen dan wel huren. De koopsommen en de huurprijzen functioneerden hierbij als de maat der dingen. Dat er van arbeiderswoningbouw in deze opzet nauwelijks sprake was, sprak tot ver in de 19e eeuw haast vanzelf. Arbeiders hadden immers nauwelijks wat te verteren en waren dus geen doelgroep. Daaren25
26
21 H e n k van Z o n , Een zeer onfrisse geschiedenis. Studies over met-industriële verontreiniging in Nederland, 1850-1920, M i nisterie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke O r d e n i n g en Milieuhygiëne, Reeks afvalstoffen, deel 30 ('s-Gravenhage 1986) 4-10. Jannes de H a a n , Villaparken in Nederland. Een onderzoek aan de hand van het villapark Duin en Daal te Bloemendaal 1897-1940 ( H a a r l e m 1986) 15-16. 22 Thompson, The rise of suburbia, 13. Zie ook: D e H a a n , Villaparken in Nederland, 16; Jannes de H a a n , ' D e ' v l i n d e r plattegrond'. Ontstaan en herkomst van een nieuw type plattegrond voor villa's en landhuizen in Nederland', De sluitsteen, 2 (1988), 39-51, 40-41. 23 D e H a a n , ' D e Vlinderplattegrond', 40-41. 24 ' O n élèvera plus jamais des hotels, sinon pour les ducs et marquis n'ayant d'autre valeur que celle que leur donne u n nom et une fortune patrimoniale, mais pour les citoyens roturiers ou nobles, qui par leur intelligence, leur travail, leur d é v o u e m e n t a la chose publique, auront acquis avec la richesse une influence p r é p o n d é r a n t e dans 1'Etat, une haute position dans la société.' Viollet-le-Duc, E . , Entretiens sur l'architecture, ed. intégrale, deel I (1863), deel II (1872) (Brussel/Luik 1977) 283. 25 Elisabeth Cremers e.a., Bolwerken als stadsparken (Delft 1981). 26 G . A . Hoekveld, Baarn. Schets van de ontwikkeling van een villadorp (Baarn 1964) 536. 176
Natuur, park & villa
boven waren ze ook voor de gemeenten niet interessant, omdat ze, door hun geringe inkomsten, vrijgesteld waren van de gemeentebelastingen. 27
In Nederland vond zo vanaf circa 1860 de ontwikkeling van villaparken aan de rand van steden (urbane villaparken) en villaparken in plattelandsgemeenten (suburbane villaparken) plaats. Zonder op deze plaats uitvoerig in te gaan op de details, kan gesteld worden dat bij de ontwikkeling van suburbane villaparken een drietal factoren een essentiële rol speelde: 1. de wens om 'buiten' te wonen en de mogelijkheid om aan deze wens te voldoen (een financieel krachtige, hogere middenklasse en vervoer in de vorm van trein en/of tram); 2. economische groei, voortgaande industrialisatie en urbanisatie; 3. de aanwezigheid op reisafstand van de stad (ca 1 uur) en in de buurt van de spoor- en tramlijnen van min of meer ongerepte natuurrijke gebieden met zandgrond en een lage grondprijs. De eerste aanzetten tot villaparkontwikkeling vonden vanzelfsprekend plaats in die gebieden waar aan de belangrijkste voorwaarden was voldaan. Dit was in de provincies Zuid- en Noord-Holland en in het bijzonder in de al in de 17e en 18e eeuw voor buitenplaatsen gebruikte gebieden bij Amsterdam, Haarlem, Leiden, 's-Gravenhage en Rotterdam. Hier werden na 1870 in een steeds sneller tempo natuurgebieden en oude verlaten buitenplaatsen omgevormd tot conglomeraten van villaparken, die door tram- of spoorlijnen met de stedelijke centra waren verbonden. Het ging hier om gebieden in en bij de duinen (Scheveningen, Wassenaar, Bloemendaal) of op heidegronden (het Gooi). Natuur werd hier gecombineerd met lage grondprijzen. Zowel de duingronden als de heidevelden waren immers in de eerste plaats woeste gronden met een beperkt economisch nut. Verder was zandgrond door goede drainage 'gezond' en was er ruimte genoeg voor een vrijstaand huis. De grootschalige ontwikkeling van villaparken in Nederland kreeg een enorme impuls in de periode 1895-1914. Veel van de in deze periode ontstane villaparken waren uitbreidingen van de reeds bestaande. Het proces dat zich hierbij afspeelde had twee aspecten. In de eerste plaats lagen de oudste villaparken al op gunstige plaatsen wat natuur en verbindingen betrof en in de tweede plaats werd het voor grondbezitters en exploitatiemaatschappijen steeds interessanter om aan te sluiten bij een voorspoedige villaparkontwikkeling in een gebied. De prijzen van de omliggende terreinen stegen immers als gevolg van een succesvolle villaparkexploitatie. Van betrekkelijk waardeloze woeste gronden werden ze hooggewaardeerde bouwgrond. In veel van de villaparken uit de periode 1920-1930, toen er weer sprake was van een ware bouwhausse, waren de grondprijzen dan ook zo hoog geworden dat kopers zich slechts kleine percelen konden veroorloven, waarmee het villapark verwerd tot een grote hoeveelheid villaatjes met tuintjes aan laantjes met boompjes. O m een idee te geven van de financiële vergezichten die zich openden bij een succesvolle exploitatie van een villapark volgen wat voorbeelden uit Aerdenhout. De grondprijs in Klein-Bentveld in Aerdenhout steeg van 25 cent per m in 1897 tot 3 gulden per m in 1911; andere terreinen in Aerdenhout stegen van 1 gulden per m in 1909/1910 tot 3 gulden in 1910/1911 om al snel daarna op meer dan 10 gulden per m uit te komen! Dit waren voor het merendeel woeste, onontgonnen terreinen, die meestal dienden als jachtterrein of als natuurgebied. De waarde ervan was vóór de villaparkexplosie zeer gering en hun enorme waar2
2
2
2
28
27 A r n o l d van der Valk, Amsterdam in aanleg. Planvorming en dagelijks handelen 1850-1900), Planologische Studies 8 (Amsterdam 1989) 128. 28 C . W . D . Vrijland, Geschiedenis van Bloemendaal en Aerdenhout ( H a a r l e m 1975) 237 en 240-241.
177
N a t u u r , park & v i l l a
destijging maakte dat talrijke grondbezitters h u n terreinen verkochten aan speculanten of deze zelf gingen ontwikkelen. I n 1911 begon m r H . E n s c h e d é , een grootgrondbezitter i n A e r denhout, met deze lucratieve bezigheid. H e t volgende, van h e m afkomstige citaat, werpt enig licht op zijn beweegredenen: D a t m a k e n v a n wegen heeft mij behalve eene aangename bezigheid, ook veel geldelijk voordeel i n de schoot geworpen. (...) V ó ó r het beharden en daarstellen van den zoogen a a m d e n Zwarte W e g en de Bentveldsduinweg, meldde zich (per notaris) een liefhebber van duinbezit bij mij aan o m den d u i n r u g te koopen, die gelegen was tusschen den D o o d weg, het Bentvelds d u i n p a d (thans nieuw te m a k e n weg), den Z w a r t e n W e g en den Straatweg. Ik v r o e g een koopprijs van 30 mille, welke als veel te h o o g geweigerd werd. K o r t d a a r n a kreeg ik d e n inval o m daar goede wegen aan te leggen. Ik kreeg toen meer aanvragen dan mij lief was o m percelen te mogen koopen. D a t deed ik successievelijk, o n t v i n g zestig mille en behield n o g prachtige stukken over, die thans i n grote mate i n waarde zullen stijgen. E n over het soort bebouwing: Ik stelde mij voor, dat i n de toekomst daar fraaye villa's gebouwd worden met terreinen schuins opwaarts zich uitstrekkend naar den bergrug, van waar het uitzicht naar de d u i n zijde zoowel als naar de oostzijde i n de r i c h t i n g van H a a r l e m allerprachtigst zou z i j n .
2 9
H e t exploiteren van buitenplaatsen of aangekochte woeste gronden i n de v o r m van een v i l l a park gebeurde i n de meeste gevallen door zogenaamde exploitatiemaatschappijen. D e z e maatschappijen hadden de v o r m van een naamloze vennootschap. Z o ontstond er een aparte rechtspersoon en waren de deelnemers alleen aansprakelijk voor het ingebrachte kapitaal; het persoonlijke risico bleef beperkt. V i l l a p a r k e x p l o i t a t i e was en bleef immers een speculatieve bezigheid. In de tweede plaats k o n een exploitatiemaatschappij i n nv-vorm kapitaal zoeken op de kapitaalmarkt door m i d d e l van de uitgifte van aandelen. D i t was noodzakelijk aangezien voor aankoop en i n r i c h t i n g van een v i l l a p a r k zeer grote bedragen n o d i g waren. D e exploitatiemaatschappijen hadden een grote mate van vrijheid v a n handelen. D e overheid, op elk niveau, was tot i n het begin v a n de 20e eeuw wars van ingrijpen i n het maatschappelijke en economische leven en w i l d e het p r i n c i p e v a n laissez-faire slechts node verlaten. Z o d r a echter de verschillende overheden een grotere greep op de o n t w i k k e l i n g kregen, verminderde automatisch de vrijheid van de exploitanten. M e t de W o n i n g w e t van 1901 werden mogelijkheden hiertoe geboden. I n de praktijk werden de exploitanten n o g niet erg geh i n d e r d d o o r deze Woningwet of door gemeentelijke bepalingen. Z o gaf de Woningwet de gemeenten wel de bevoegdheid o m stratenplannen vast te leggen, m a a r niet de bevoegdheid o m de b e s t e m m i n g van de terreinen aan deze wegen te bepalen. Pas n a de verandering van de Woningwet i n 1921, waarbij afwijking van het b e b o u w i n g s p l a n van de gemeente rechtsgrond werd o m een b o u w v e r g u n n i n g te w e i g e r e n , kregen gemeenten hierop meer greep. Verder opereerden de meeste exploitatiemaatschappijen i n o f bij kleine dorpen. H i e r was m e n vaak m a a r al te blij met de nieuwe b e d r i j v i g h e i d en konden de gemeentebesturen ge30
29 Idem, 237. 30 Provinciaal Planologische Dienst N o o r d - H o l l a n d , Jaarverslag 1965, 16. 178
N a t u u r , park & v i l l a
makkelijker onder d r u k worden gezet. H e t is duidelijk dat de exploitatiemaatschappijen een grote invloed h a d d e n op de gemeentelijke stedebouwkundige en planologische o n t w i k k e l i n g als geheel. Z e gaven r i c h t i n g aan de u i t b r e i d i n g e n door buitenplaatsen aan te kopen en wegen door te trekken naar de n i e u w te ontsluiten gebieden. I n feite was hier sprake van wat i n de 20e eeuw 'deeluitbreidingsplannen' zouden worden genoemd. D e grotere steden zagen het vertrek v a n het meer welgestelde deel van h u n bevolking met lede ogen aan. Z i j trachtten de welgestelden aan z i c h te b i n d e n door b i n n e n de gemeentegrenzen adequate woonmogelijkheden te c r e ë r e n . E e n voorbeeld hiervan is de gemeente R o t t e r d a m . I n 1910 kocht deze een deel van de grote buitenplaatsen i n K r a l i n g e n en reserveerde hier grote terreinen voor villabouw. B i j de bespreking v a n dit p l a n i n Architectura merkte de recensent op: D e geprojecteerde villa's zijn n o g gering i n aantal en wij h o p e n dat dit getal niet teveel zal overschrijden, hoe verleidelijk ook wellicht de k o o p s o m m e n zullen l u i d e n , m e n heeft hier de voorbeelden voor het grijpen als B u s s u m , H i l v e r s u m , B a a r n en B l o e m e n d a a l enz., waar de v i l l a b o u w het echte natuurschoon van een bosrijke (...) streek gereduceerd heeft tot wegen waaraan tuinen en tuintjes, o m v a n de h u i z e n m a a r niet te s p r e k e n .
31
Jan David Zocher j r als villaparkontwerper H e t verval van de vestingwerken bij tal v a n steden en h u n langzame transformatie i n een wandel- en recreatiegebied n a m al i n de tweede helft van de 18e eeuw v o r m aan. D i t k w a m doordat vele stadsbesturen de bepalingen omtrent o n d e r h o u d negeerden aangezien ze het geld ervoor niet bezaten of niet w i l d e n u i t g e v e n . M e t name daar waar de aarden bolwerken van de belangrijke steden nauwelijks meer een functie hadden, en dit gold i n principe voor alle Nederlandse steden die geen vesting i n de z i n van de Vestingwet waren, werd al snel een alternatief gebruik gemaakt v a n deze bolwerken. I n H a a r l e m werd op het Prinsenbolwerk de begraafplaats D e P u n t gesticht. I n U t r e c h t werden het Begijnen-Bolwerk en L e p e l e n b u r g al i n de 17e eeuw veranderd i n lusthoven met een parkachtige aanleg en tuinhuisjes waar i n de vroege 19e eeuw witgepleisterde villa's gebouwd w e r d e n . Iets dergelijks v o n d ook plaats met het verdedigingswerk de D o e l e d w i n g e r te L e e u w a r d e n toen dit i n 1648 door stadhouder W i l l e m Frederik van N a s s a u tot lusthof werd ingericht. O o r s p r o n k e l i j k een kleine t u i n werd dit i n de loop der eeuwen steeds verder uitgebreid o m i n 1820 en 1842 tot een stadspark i n Engelse landschapsstijl te worden o m g e v o r m d . 32
33
34
D e belangrijkste 19e-eeuwse Nederlandse landschapsarchitect, J . D . Z o c h e r jr, was é é n van de eersten die de verdergaande mogelijkheden zag die een landschappelijk gebruik v a n de oude wallen aan gemeenten bood. H i e r b i j k w a m zijn grondige kennis van het Engelse landschapspark en het werk van J o h n N a s h i n Regent's Park te L o n d e n van pas. O p de b o l -
31 Architectura, 23 j u l i 1911, 196-197. 32 N a de Franse inval van 1795 werd deze situatie, mede onder invloed van de veranderde oorlogsvoering en het verbeterde geschut, voor een groot aantal steden gesanctioneerd. Auke van der W o u d , Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848 (Amsterdam 1987) 324-326. 33 C C S . Wilmer, Panorama van Utrecht. Herdruk van een panorama uit 1859 (Utrecht 1987) 4. 34 C a r l a Oldenburger-Ebbers, De tuinengids van Nederland (Rotterdam 1989) 70.
179
Natuur, park & villa
Afb. 2. Villa in het Willemspark, met recht de neogotische Willemskerk. Nassaulaan, 's-Gravenhage. Foto 1861. Coll. Gemeentearchief 's-Gravenhage. werken konden de talrijke vervallen steden een aantrekkelijke woonomgeving scheppen voor hun eigen welgestelden. Gehoopt werd om hiermee ook nieuwe welgestelden aan te trekken met een landschappelijk ingerichte omgeving, die tevens als wandelpark voor de stadsbevolking dienst deed. Het park op de voormalige aarden verdedigingswerken werd hiermee tot een haast ideale overgang van de stad naar het land. Voor de steden Haarlem en Utrecht maakte Zocher al vroeg in de 19e eeuw plannen om hun bolwerken tot wandelparken in te richten en gedeeltelijk te bestemmen voor de bouw van villa's. In 1821 diende hij de eerste plannen voor zijn woonplaats Haarlem in. Hij stelde voor om van de in onbruik geraakte bolwerken aan de noordzijde van de stad, bij de 17eeeuwse uitbreiding, een park te maken. Dat voor de bolwerken van deze zogenaamde 'Nieuwstad' werd gekozen, had te maken met het feit dat deze 17e-eeuwse uitbreiding al vanaf het moment van aanleg een kwijnend bestaan had geleid, waardoor slechts een zeer klein deel van het oppervlak bebouwd was. In 1821 en 1822 werden het Prinsen- en het Staten-Bolwerk omgevormd tot parken met de uitdrukkelijke bedoeling om Haarlem, geteisterd door armoede en leegloop, tot een aantrekkelijke vestigingsplaats te maken voor welgestelde Amsterdammmers. Dit zou de economie van de verpauperde stad ten goede komen. 35
36
In 1839 stelde Zocher voor om als logisch vervolg het bestaande wandelpark uit te breiden met een nieuwe aanleg. Deze zou gebruik kunnen maken van de gronden van de oude Hortus Medicus in de Nieuwstad. Het nieuwe park kon op deze wijze 'de wandelingen van de Bolwerken met de Nieuwe Stad vereenigen en de gelegenheid tot het aanleggen van Kleine Buitenverblijven (...) openen.' Deze ideeën van Zocher liepen parallel met het begin der 37
35 Loes V r o o m e n J . H . Bart Uittenhout, ' D e bolwerken van H a a r l e m , veranderingen tijdens de 19e en 20e eeuw', in: Jaarboek Vereniging Haerlem 1980 ( H a a r l e m 1981) 33-68. 36 Cremers, Bolwerken als stadsparken, 66-67.
180
Natuur, park & villa
exploitatie van de eerste spoorlijn in Nederland, het proeftraject tussen Amsterdam en Haarlem van de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij in 183 9. Deze spoorlijn zou, als de proef slaagde, via de schaars bebouwde Nieuwstad met zijn tot plantsoenen omgevormde bolwerken doorgetrokken worden naar Leiden, 's-Gravenhage en Rotterdam. Voor de gemeente Haarlem opende dit interessante mogelijkheden om meer bedrijvigheid aan te trekken. Een bittere noodzaak gezien de buitengewoon penibele staat van de gemeentelijke financiën en de grote aantallen Haarlemmers die van de bedeling leefden. Aan de rand van de stad, met uitzicht over de vlakke weilanden, zou een gevarieerd landschap met boomgroepen, struiken, waterpartijen, hoogteverschillen en verschillende vergezichten geschapen worden, waarin zo hier en daar een witte of crèmekleurige villa tussen het lover stond. Deze plannen kwamen echter voor Haarlem, en voor Nederland in het algemeen, veel te vroeg. Ondanks het openen van de spoorlijn Amsterdam-Haarlem was er in de jaren 30 en 40 nog geen sprake van een opkomende vraag bij de welgestelde burgerij om een villa aan de rand van een stad als Haarlem te bouwen. 38
39
Op Haarlems bolwerken werd de eerste villa in 1863 gebouwd. Pas na het succes bij de verkoop van de rest van de terreinen in de jaren 1864 en 1865 werden op het terrein van de aangrenzende Hortus Medicus in de Nieuwstad eveneens 'aanzienlijke huizen' geprojecteerd. Het villaparkje op en bij de bolwerken kreeg de naam Kenaupark. De Nederlandsche Maatschappij voor Grondkrediet uit Amsterdam nam de exploitatie op zich naar de plannen van J.D. Zocher j r . Het eerste blok met 'deftige woningen' werd in 1868 opgeleverd, de vrijstaande villa's volgden. Zo waren, na dertig jaar, Zochers oorspronkelijke voorstellen toch werkelijkheid geworden. 40
41
Een vroeg villapark: het Willemspark in Den Haag Het ontwikkelen van een villapark bij een stad bleef een idee dat Zocher niet losliet. Hij attendeerde in 1856 de gemeente Den Haag op de mogelijkheden om het Willemspark, een aan de rand van Den Haag gelegen terrein, tot villapark te ontwikkelen. Het terrein, bestaande uit grasvelden, wat bloemperken en enkele struiken, had de gemeente in 1855 van de door geldzorgen geplaagde Koning Willem III gekocht. A l direct na de aankoop door de gemeente had W. Wentzel bij de gemeente een bebouwingsplan voor dit gebied ingediend, waarbij voornamelijk sprake was van een representatieve bebouwing met openbare gebouwen. Het was een voorstel dat de gemeente beslist niet de economische voordelen bood van een villaparkexploitatie. Openbare gebouwen brengen immers voor een gemeente weinig directe inkomsten mee, evenmin als de terreinen waarop ze gebouwd worden. Wentzels plan werd dan ook niet door de gemeente uitgevoerd. Zocher stelde in 1856 de gemeenteraad 42
37 V r o o m en Uittenhout, ' D e bolwerken van Haarlem', 48. 38 R . Dijksterhuis, Spoorwegtracering en stedebouw in Nederland. Historische analyse van een wisselwerking, de eerste eeuw: 1840-1940 (Delft 1984) 4. 39 F . A . M . Messing, Werken en leven in Haarlem (1850-1914). Een sociaal-economische geschiedenis van de stad (Amsterdam 1972) 21. 40 V r o o m en Uitterhout, ' D e bolwerken van Haarlem', 51. Deze maatschappij had de verplichting op zich genomen om binnen vijfjaar aan de Kruiswegzijde negen herenhuizen onder kap en aan de andere zijde dertien villa's te bouwen. D i t bleek i n 1872 niet gebeurd te zijn, waarna de onbebouwde gronden weer aan de gemeente H a a r l e m vervielen. 41 F. A l l a n , Geschiedenis en beschrijving van Haarlem van de vroegste tijden tot op onze dagen (Haarlem 1874) 441. 42 Evelyn de Regt, Monumenten in Den Haag ('s-Gravenhage 1986) 131.
181
Natuur, park & villa
voor om 'met behulp van eenige kapitalisten' het Willemspark, gelegen tussen de oprukkende bebouwing van Willems- en Parkstraat en de exercitieterreinen van de cavalerie (het Alexanderplein) aan de Zeestraat naar Scheveningen, te bebouwen met negentien vrijstaande en vier dubbele villa's. De structuur van het park werd bepaald door twee loodrecht op elkaar staande wegen. Deze structuur zou in alle plannen die ontwikkeld werden voor het te maken villapark in aangepaste vorm gehandhaafd blijven. De kerk met toren bleef zo steeds in de belangrijkste zichtas liggen. De plaats van het villapark was goed gekozen, aangezien één zijde, tegenover het park, al bebouwd was met twee rijen woningen, die de neogotische Willemskerk flankeerden. Deze woningen werden verhuurd aan welgestelde notabelen, van wie de meesten functies aan het hof bekleedden. Het koninklijk paleis Noordeinde lag op loopafstand van deze woningen. De rol van 's-Gravenhage als residentie en als regeringszetel maakte dat er in deze gemeente een belangrijke vraag ontstond naar goede en representatieve woonruimte. Niet alleen de vertegenwoordigers van landen waarmee Nederland diplomatieke banden onderhield, zochten woonruimte, maar ook de aanwezigheid van het hof, ambtenarij en leden van de Eerste en de Tweede Kamer schiep een omvangrijke groep welgestelden, die voor een uiterst koopkrachtige vraag zorgde. 43
44
Zochers plan voor een villapark valt op door de combinatie van geometrische en landschapselementen. Het raamwerk van het plan wordt gevormd door de brede noord-zuid lopende 'avenue' van Zeeweg tot Willemskerk. In het centrum van het park is een cirkelvormige weg geprojecteerd, waarop de smalle oostwest-as aansluit. Het raamwerk, ook terug te vinden in de uiteindelijke uitvoering, wordt zo gevormd door cirkel en kruis. Binnen de vier hierdoor gevormde vakken is sprake van een landschappelijke aanleg met slingerende wegen. Deze keuze voor een uitgesproken monumentale aanleg met zichtassen, pleinen en geometrie heeft ongetwijfeld te maken met de plaats van dit villapark en de noodzaak het een zekere grandeur te geven in verband met het karakter van 's-Gravenhage als residentie en de relatie tot de Prinsessetuin van Paleis Noordeinde. In alle opzichten is hier dus sprake van een urbaan villapark, waarin met name door de geometrisch georiënteerde hoofdlijnen niet zozeer een landschappelijke als wel een neo-barokke opzet domineert. De hoofdas tussen de Zeestraat en de Willemskerk werd eveneens benadrukt door de symmetrische plaatsing van twee villa's aan begin en einde en door de vier dubbele villa's aan het ronde plantsoen. Dit was bestemd voor een fontein of een monument. Tussen de vier rechte wegen liep om het park heen een licht kronkelende weg. Deze zorgde voor een efficiënte, maar toch schilderachtig ogende ontsluiting van zoveel mogelijk percelen. Er bleven zo vrijwel geen onverkoopbare delen over. Een aantrekkelijke en dus financieel gunstige exploitatie voor de gemeente was op deze wijze gewaarborgd, al zorgde deze verkaveling wel voor een vrij hoge bebouwingsdichtheid. Voor Zocher was de hoge bebouwingsdichtheid van urbane villaparken echter nooit een punt van discussie geweest. Ook bij zijn plannen voor villabouw op de bolwerken ging hij steeds uit van betrekkelijk kleine percelen, waarop de villa echter zorgvuldig gesitueerd was om hiermee bij te dragen aan het algemene beeld en karakter van het villapark. Het is duidelijk dat Zocher zich heel goed realiseerde dat voor villaparken op bolwerken of op andere plaatsen in of bij een stad grote percelen financieel onhaalbaar waren en in ieder geval niet bereikbaar waren voor de opkomende welgestelde middenklasse. O m in het Willemspark toch een zekere mate van vrijheid te suggereren wer43 D. Hillenius, Het huis der gemeenten (1981) 25 en 49. 44 M i c h i e l Wagenaar, Amsterdam 1876-1914. Economisch herstel, ruimtelijke expansie en de veranderde ordening van het stedelijk grondgebruik (Amsterdam 1990) 49. 182
Natuur, p a r k & v i l l a
den de villa's niet recht tegenover elkaar geplaatst. V a n u i t de villa's keken de bewoners zo uit op groenpartijen. O p het m o m e n t dat een perceel verkocht was, was een eigenaar tot op grote hoogte vrij o m zijn gang te gaan, al k o n de verkoper d o o r m i d d e l van servituten n o g enige invloed uitoefenen op de gebeurtenissen n a de verkoop. V o o r een al te stringente greep op het p r i v é eigendom v a n i n d i v i d u e n was zeker i n de 19e eeuw w e i n i g belangstelling en ontbrak het wettelijk kader. Toch k o n er sprake zijn van een zekere stilistische eenheid i n de b e b o u w i n g , zoals ondanks alle laissez-faire toch ook i n het W i l l e m s p a r k ontstond. O p basis van het p l a n van de gemeentelijke onderarchitect W . C . van Waayen Pieterszen uit 1857, w a a r i n het p l a n van Z o c h e r herkenbaar is, g i n g de gemeente het park exploiteren. Iedere koper k o n zijn eigen architect kiezen, m a a r de gemeente moest de bouwtekeningen g o e d k e u r e n . A l l e 29 gebouwde villa's werden wit gepleisterd en h a d d e n een m o n u m e n t a a l , neo-classicistisch karakter, waarbij de v r a a g of dit n u door de gemeente werd afgedwongen o f een vrijwillige, door de mode bepaalde keus was, voor het eindresultaat w e i n i g uitmaakte. E r was sprake van een villapark, het eerste i n N e d e r l a n d , w a a r i n zo, ondanks het feit dat zijn p l a n niet was uitgevoerd, toch veel van Zochers i d e e ë n en opvattingen terug te v i n d e n waren. 45
's-Gravenhage h a d een aantal grote voordelen boven de andere steden i n H o l l a n d . N i e t a l leen was er de hiervoor al gesignaleerde koopkrachtige v r a a g van een welgestelde bovenlaag, m a a r ook l a g de gemeente gedeeltelijk op en naast duingebieden en vlak bij de zee. V o o r de o n t w i k k e l i n g van v i l l a p a r k e n en v i l l a b e b o u w i n g waren zandgronden en 'gezonde' lucht van essentieel belang. D i t h a d weer alles te m a k e n met de i d e e ë n over gezondheid en ziekte die het grootste deel van de 19e eeuw een hoofdrol speelden. I n het kort k o m t het er op neer dat m e n u i t g i n g van een zogenaamde miasmatische opvatting van de geneeskunde. D e m i asmatische theorie ging er vanuit dat er i n een verontreinigde b o d e m , i n v u i l water en/of i n hopen rottend vuilnis ziekteverwekkende d a m p e n ontstonden. D e besmetting v o n d niet plaats door levende smetstof ( b a c t e r i ë n , virussen), die m e n i m m e r s niet k o n zien, m a a r door m i a s m e n , de kwalijke d a m p e n , die ontstonden tijdens rottingsprocessen. Pas met de komst van de microscoop en het werk v a n Pasteur en K o c h i n de 19e eeuw werd deze theorie weerlegd en werd het bestaan van bacillen aangetoond. Overigens zonder direct veel invloed te hebben op het denken over het ontstaan van besmettelijke ziektes. Z o behield de D u i t s e r M a x v o n Pettenkofer (1818-1901) i n N e d e r l a n d veel aanhangers met zijn theorie dat ziektes als cholera zich verbreidden v i a onzuivere bodem, o n z u i v e r water en grondlucht, de zogenaamde 'cholerische L o k a l i t a t ' en dat allerlei sanitaire maatregelen deze 'cholerische L o k a litat' k o n d e n verbeteren. N i e t voor niets legde i n 1892 de Haagsche B o u w g r o n d M a a t s c h a p p i j D u i n o o r d n a d r u k op het feit dat de te b o u w e n woningen op z a n d g r o n d kwam e n te liggen. In de verkoopbrochure heette het: 46
M e n weet dat de b o d e m van 's-Gravenhage te onderscheiden is i n p o l d e r g r o n d en i n d u i n g r o n d en een blik op het tweede kaartje van dit a l b u m doet ons duidelijk zien, dat het bouwterrein, waarop de evengenoemde stadswijk i n w o r d i n g is, geheel op d u i n g r o n d d.w.z. op hoogen z a n d g r o n d is gelegen. D e voordeelen van een dergelijke l i g g i n g springen onmiddellijk i n het oog. D e wijze van funderen is een hoogst eenvoudige, de gebouwen
45 Evelyn de Regt, Monumenten in Den Haag, 132. 46 V a n Z o n , Een zeer onfrisse geschiedenis, 5; W i l l i a m H . M c N e i l l , Plagues and peoples (Harmondsworth 1979) 245.
183
Natuur, park & villa
Afb. 3. J . D . en L . P . Zocher, Plan voor een villapark te Scheveningen (Westbroekpark), ca 1868. Landbouw Universiteit Wageningen, Speciale collecties. Dit park dat niet als zodanig is uitgevoerd, ligt naast het Van Stolkpark.
worden niet onderheid, doch op de vaste zandplaat aangelegd. Door de hooge ligging geeft het droge terrein gelegenheid tot het maken van, in alle opzichten bewoonbare souterrains. Een diep aangelegde rioleering maakt de meest volkomen afwatering dier souterrains mogelijk. De reine bodem is voor de gezondheid zijner bewoners van onmiskenbare beteekenis; terwijl de onmiddellijke nabijheid der bosschen van Zorgvliet en de geringe afstand tot de zee inderdaad er toe bijdragen om dit terrein het meest gezonde gedeelte der residentie te doen zijn.
Wonen in de natuur: het Van Stolkpark te Scheveningen Achter de Alexanderkazerne, tegen de duinen van Scheveningen werd in 1868, dus ruim tien jaar na het Willemspark, het villapark 'Het Scheveningsche Park' ontwikkeld naar de plannen van L.P. Zocher, de zoon van J.D. Zocher jr. De plaats van dit villapark, op de zandgrond direct achter de duinen was niet alleen hierdoor ideaal, maar ook door zijn positie ten opzichte van de stad, die op een steenworp afstand lag. De opdrachtgever van het project was mr Th. van Stolk, die in 1859 om gezondheidsredenen van Rotterdam naar 's-Gravenhage was verhuisd en er vanaf die tijd stukken duinterrein had gekocht. In tegenstelling tot het Willemspark dat een geometrische hoofdstructuur had, was het Van Stolkpark geheel landschappelijk van opzet. De villa's lagen aan loom kronkelende wegen en tussen het hoogopgaande bestaande geboomte. Lichtgolvende waterpartijen vormden hierbinnen een afwisselend decor. Het Scheveningse Park, later herdoopt tot Van Stolkpark, is een vroeg voorbeeld van de toepassing van de landschapsstijl binnen een villapark. In tegenstelling tot het Willemspark dat door zijn opzet en stedebouwkundige context in hoofdlijnen een uitgesproken urbane indruk maakte, wekte de opzet van het Van Stolkpark de indruk van een gevarieerd landschap, waarbinnen op een haast toevallige wijze villa's geplaatst waren. Dit werd natuurlijk ook bevorderd door de lage bebouwingsdichtheid. Het openbare groen bij plant184
Natuur, park & villa
soenen en wegen en de waterpartijen en het particuliere groen van de tuinen vloeiden in elkaar over en boden lange tijd de indruk van een geaccidenteerd landschap met villa's en landhuizen. Het was in deze villaparken met een uitgesproken groen en 'natuurlijk' karakter dat de ontkenning van de stad haar fraaiste vorm vond. E n juist hier was sprake van een paradox. In de eerste plaats bestond het villapark dankzij de stad, terwijl het villapark door zijn opzet en aard de stad ontkende. In de tweede plaats werd een succesvol villapark per definitie een bedreiging voor zichzelf en dus voor zijn natuurrijke opzet. De bewoners van de villaparken maakten gebruik van talrijke stedelijke faciliteiten op sociaal, cultureel en economisch gebied, en in succesvolle villaparken stegen per definitie de grondprijzen, aangezien de vraag naar terreinen het aanbod al snel overtrof. Dit betekende dat latere kopers voor hetzelfde geld minder grond konden kopen. Deze tendens, steeds kleinere percelen, vormde dan ook de belangrijkste kritiek van tijdgenoten op de villaparkjes. In plaats van natuur met villa's werd het villapark allengs gezien als een plaats met vooral veel villa's en ook nog wat groen. O f om J.C. Bloem te citeren: Natuur is voor tevredenen of leegen. En dan: wat is natuur nog in dit land? Een stukje bosch, ter grootte van een krant, Een heuvel met wat villaatjes ertegen. De afstand van het Van Stolkpark naar het centrum van Den Haag met zijn stations was dusdanig dat een vorm van publiek transport noodzakelijk was om een efficiënte en economische verbinding te geven met de stations Holland Spoor en Staatsspoor. De plaats van het Van Stolkpark werd dan ook zodanig gekozen dat de bewoners van het park van de in 1864 geopende paardetramlijn Scheveningen-Den Haag gebruik konden maken. Deze paardetram was de eerste in Nederland. In het Van Stolkpark konden nu ook welgestelden uit steden als Rotterdam en Leiden gaan wonen. Hoe belangrijk een dergelijke verbinding voor een wat verder van een station gelegen villapark beschouwd werd, blijkt ook uit de subsidies die het Herstellingsoord de Trompenberg te Hilversum aan de 's-Gravelandse Tramweg Maatschappij verstrekte. De exploitatiemaatschappij stelde namelijk groot belang in een goede verbinding met het station Hilversum in verband met de verkoop van percelen in haar villapark. 47
48
Met het Van Stolkpark werden de eerste schreden gezet op het pad van de villaparkontwikkeling en dus met de suburbanisatie rondom 's-Gravenhage. Ook rondom het succesvolle Van Stolkpark deden zich weer nieuwe villaparkontwikkelingen voor, zoals onder meer het Belgische Park. Tegelijkertijd vormde dit de aanzet voor een verdergaande suburbanisatie in de richting van Wassenaar. Juist daar, op en achter de duinen met hun zandgronden waar zich al een aantal 18e en 19e-eeuwse buitenplaatsen bevond, werden vanaf circa 1900 de nieuwe villaparken ontwikkeld voor de welgestelden uit Den Haag, Leiden en Rotterdam. Niet voor niets benadrukte de 'Exploitatie Maatschappij De Kievit en Wildrust' te Wassenaar in haar verkoopbrochure de aanwezigheid van zeer goede tram- en treinverbindingen naar de verschillende 'handelscentra' (bedoeld worden 's-Gravenhage, Rotterdam en Lei47 A . E . M . Landheer-Roelants, Het Van Stolkpark in oude ansichten (Zaltbommel 1983) inleiding. 48 Jannes de H a a n , Gooische villaparken. Ontwikkeling van het buitenwonen in het Gooi tussen 1874 en 1940 ( H a a r l e m 1990) 107.
185
Natuur, park & villa
den). Het buitenwonen in de villaparken De Kievit en Wildrust is, aldus de brochure, een voorrecht voor hen, die de natuur liefhebben, na een vermoeide dagtaak de drukte der steden te kunnen ontvluchten, om uit te rusten van de dagelijksche beslommeringen. 49
Het probleem van de stad: het voorbeeld van Amsterdam in de late 19e eeuw De ontwikkelingen in Amsterdam geven een goede indruk in de complexiteit waarmee urbanisatie en suburbanisatie zich als complementaire processen voltrokken. In Amsterdam woonden van oudsher veel welgestelden en zeer welgestelden. Daarnaast was er een voortdurende aanwas van 'nieuw geld' via nieuwe beroepen als fabrikant, directeur en commissionair in effecten. Deze welgestelde groepen woonden voornamelijk binnen de singelgordel en dan vooral aan de Heren-, Keizers- en Leidsegracht, rond het Frederiksplein en in de Plantagebuurt. Waren de hoofdgrachten, en met name de Herengracht, steeds dé belangrijkste woonplek geweest voor hen die financieel en maatschappelijk geslaagd waren, ook in Amsterdam was sprake van een langzame verschuiving van welgestelden naar de stadsrand; al moet hierbij aangetekend worden dat het wonen aan de Heren-, Keizers- of Leidsegracht steeds als het statussymbool bij uitstek bleef gelden. Wel hadden velen die daar woonden een buitenplaats of een villa 'buiten'. Aan de stadsrand werden in de periode 1860-1870 drie projecten voor bemiddelde A m sterdammers gerealiseerd door particuliere bouwmaatschappijen: de Plantage tegenover Artis (vanaf 1860), het Frederiksplein rondom het Paleis van Volksvlijt, Oost- en Westeinde en Sarphatikade (vanaf 1862) en de verlengde Vondelstraat naast het Vondelpark (vanaf 1867). Voor de gemeente had de bouw van de woningen en villa's voor welgestelden het grote voordeel dat de bebouwing een goede woonmogelijk bood binnen Amsterdams stadsgrenzen. Dat bleek in de jaren 1869/70 het geval te zijn toen zich vele bemiddelden in Vondelstraat en rond het Paleis van Volksvlijt hadden gevestigd. In 1873 bleek de opbrengst van de personele, de directe en de grondbelast ing met ƒ100.000 - te zijn toegenomen. Het ging niet alleen om de vestiging van welgestelden in Amsterdam, maar ook moest worden voorkomen dat rijke Amsterdammers uit de stad wegtrokken. Uit een analyse van de eerste bewoners van de Verlengde Vondelstraat (toen nog in de gemeente Nieuwer-Amstel) bleek dat het bij deze nieuwe bewoners voornamelijk ging om Amsterdamse families. Van de 71 bewoners uit de periode 1880-1890 kwamen er slechts tien uit een gemeente buiten Amsterdam. Nogal wat families die ervoor in de Vondelstraat of rond de P C . Hooftstraat woonden (gemeente Amsterdam), trokken naar de Verlengde Vondelstraat toen deze afwas. Dat had alles te maken met de hoogte van de gemeentelijke belastingen en omslagen. De gemeentelijke belastingen en hoofdelijke omslagen in Amsterdam waren, met die van Haarlem, de hoogste 50
51
52
53
54
49 Knipsel i n Springer Collectie, Bibliotheek L a n d b o u w Universiteit Wageningen, speciale collecties, dossier 88, inv. nr 01.2423.01 50 Kees B r u i n en H u i b e r t Schijf, ' D e eerste bewoners i n een deftige straat', i n : M i c h i e l Jonker e.a. (red.), Van stadskern tol stadsgewest. Stedebouwkundigegeschiedenis van Amsterdam (Amsterdam 1984) 133-157, 138. 51 Wagenaar, Amsterdam 1876-1914, 160/161. 52 V a n der Valk, Amsterdam in aanleg, 127 en 129. 53 Kees B r u i n en H u i b e r t Schijf, De eerste bewoners, 151. 54 Idem, 152. li! 6
Natuur, park & villa
Afb. 4.
L . P. Zocher, Ideaal villapark, ca 1860. Collectie Nederlands Architectuur Instituut.
55
van Nederland. Door een paar honderd meter verder te gaan wonen kon men zich aan deze belastingen onttrekken. Tussen 1862 en 1872 was de gemeente Amsterdam bereid om voor het stimuleren van luxe bebouwing financiële middelen uit te trekken door de kosten voor wegenaanleg, straatverlichting, riolering en dergelijke op zich te nemen. De particuliere bouwers werden hierdoor gestimuleerd om woningen voor de welgestelden te bouwen. Toch wierp dit beleid voor de langere termijn niet de beoogde voordelen af. De gehoopte immigratie van welgestelden bleef uit en tegen het einde van de jaren zeventig verlieten steeds meer welgestelden de stad om te gaan wonen in het Gooi of in een van de buurgemeentes (met name Nieuwer-Amstel). Men kon daar niet alleen fraai, maar ook veel goedkoper wonen dan in het door steeds hogere belastingen gekwelde Amsterdam. 56
In het kielzog van de zich verbeterende economische situatie van Amsterdam in de jaren zestig en zeventig en de snel groeiende bevolking werden nieuwe villa's en burgerwoningen aan de rand van de stad ontwikkeld. De stormachtige groei van de stad en de uitbreidingen die vooral aan de zuidelijke stadsrand, in de buurt van het nieuw geopende Vondelpark, plaatsvonden vroegen om een meer planmatige aanpak door de gemeente. Het meest consequent in zijn opbouw en planologische indeling was het uitbreidingsplan van de stadsingenieur J G . van Niftrik uit 1866, dat overigens in 1868 door de Raad verworpen werd. Van Niftrik probeerde met dit plan de al bestaande uitbreidingen en de in hoog tempo plaats vindende uitbreidingen in een stedebouwkundig verantwoord kader te plaatsen, zodat niet alleen de groepering van woongebieden, maar ook de aanleg van wegen volgens een alge55 Messing, Werken en leven in Haarlem, 126-127. 56 V a n der Valk, Amsterdam in aanleg, 129.
187
Natuur, park & v i l l a
meen p l a n k o n verlopen. Tussen het V o n d e l p a r k , en aansluitend op de bestaande en geprojecteerde v i l l a b e b o u w i n g langs het park, en de B ó e r e n - W e t e r i n g is een villawijk geprojecteerd. I n de toelichting op zijn p l a n beschrijft V a n N i f t r i k dit als volgt: tegenover het schoonste gedeelte der stad, is eene wijk van villa's met groote t u i n e n geprojecteerd, voor den meest gegoeden stand; i n die wijk zijn tevens aangewezen plaatsen voor eenige voorname gebouwen, als: voor het M u s e u m W i l l e m I, een nieuwen schouwb u r g en eene groote kerk. Deze wijk met villa's krijgt zo een sterk u r b a a n karakter. D i t wordt n o g eens onderstreept door de stedebouwkundige v o r m die V a n N i f t r i k kiest. Bij dit villagebied is geen sprake v a n enige v o r m van landschappelijkheid i n de i n r i c h t i n g . E r is gekozen voor een typisch stedelijke opzet v a n het wegenpatroon: cirkels met radialen. H e t c e n t r u m v a n de wijk wordt gev o r m d door een open plein waaromheen w o n i n g e n die q u a opzet doen denken aan de E n g e l se crescents. D e wijk voor 'de meest gegoede stand' ligt op comfortabele afstand v a n het geprojecteerde hoofdstation. A c h t e r dit station l a g een 'buitenwijk met villa's'. O o k hier was sprake van een gemengde b e b o u w i n g van vrijstaande villa's en rijen woningen die aan de hoofdas geconcentreerd werden. Evenals het villapark voor de 'meest gegoede stand' was ook i n deze 'buitenwijk' sprake van een formele stedebouwkundige opzet; i n dit geval een ster waarvan het m i d d e l p u n t eveneens een plein, d a n wel een plantsoen, vormde. H e t derde villapark, op het renvooi ' r i j - en wandelpark' genaamd, l a g i n het oosten v a n de stad. Naast een renb a a n was een groot aantal vrijstaande villa's geprojecteerd. D e aanleg was p a r k a c h t i g i n de Engelse landschapsstijl. D i t park met zijn golvende wegen en waterpartijen h a d de kenmerken van een echt s u b u r b a a n villapark: een landschappelijke i n r i c h t i n g met veel openbaar groen. D e verkoop van villaterreinen z o u waarschijnlijk een deel van de kosten van aanleg van het p a r k compenseren. D e functie van het villapark k w a m overeen met het gelijknamige ' r i j - en wandelpark' bij de Vondelstraat (het latere V o n d e l p a r k ) . I n 1883 maakte V a n N i f t r i k opnieuw een p l a n voor dit gebied en stelde de gemeenteraad weer voor o m er een villapark van te m a k e n , zodat de kosten voor groenvoorziening betaald konden worden door de opbrengsten v a n de bouwkavels. D i t p l a n werd afgewezen en i n plaats hiervan k w a m er n a enig touwtrekken het O o s t e r p a r k . 57
I n feite voerde de gemeente A m s t e r d a m , en met haar talrijke andere grotere steden, een i n veel opzichten ongelijke strijd tegen de verschillende plattelandsgemeenten. F l i n k e aantallen beter gesitueerde A m s t e r d a m m e r s verlieten de stad o m te gaan wonen i n H i l v e r s u m , B u s s u m , B a a r n en B l o e m e n d a a l . E e n situatie die versterkt werd door het besluit van de A m sterdamse gemeenteraad i n 1897 o m inwoners die i n A m s t e r d a m hoofdverblijf hielden ook gemeentelijke belastingen te laten betalen gedurende de periode dat ze i n h u n buitenhuis of v i l l a buiten A m s t e r d a m woonden. Velen k o z e n toen voor h u n v i l l a i n B l o e m e n d a a l , B u s sum, H i l v e r s u m of B a a r n . A m s t e r d a m h a d immers sinds 1874 v i a de Oosterspoorlijn een goede t r e i n v e r b i n d i n g met het G o o i en B a a r n . V i l l a p a r k e x p l o i t a n t e n i n B u s s u m beschreven i n 1876 het dorp niet voor niets als 'eene belangrijke voorstad v a n A m s t e r d a m ' . 5 8
59
57 Idem, 223 en 322. 58 G . C . Venema-Wildeboer, Van buitenplaats tot forensengemeente. De ruimtelijke ontwikkeling van Bloemendaal tussen 1870 en 1940, Doctoraalscriptie vakgroep Historische Geografie van de Vrije Universiteit te Amsterdam (Amsterdam z.j.) 131. 59 De H a a n , Gooische villaparken, 75. 188
Natuur, park & villa
Ook Bloemendaal was via Haarlem en de spoorlijn Haarlem-Zandvoort (opengesteld in 1881) relatief eenvoudig te bereiken. In alle gevallen gold verder dat de treinfrequenties er in de loop van de 19e en begin 20e eeuw op vooruit gingen, zodat het alleen maar eenvoudiger werd om buiten de stad te wonen. De suburbanisatie van Nederland, begonnen na 1860 en versterkt in twee golven in de periodes 1895-1914 en 1920-1930 had hiermee een aanvang genomen en zou in de jaren na de Tweede Wereldoorlog een nog veel massaler karakter krijgen. Daarvoor was niet alleen de bevolkingsgroei verantwoordelijk; meer nog speelde het zogenaamde groeikernenbeleid een rol. Een beleid dat eenvoudige plattelandsgemeenten tot groeikern bombardeerde, om te voorkomen dat de Nederlandse steden tot miljoenensteden zouden uitgroeien, waarna de massale toestroom van stadsbewoners naar de flats en goedkope eengezinswoningen in het groen een aanvang nam. Letterlijk iedereen kon nu buiten wonen, waarmee het buiten wonen in de jaren zestig en zeventig volledig was gedemocratiseerd.
189