JÊMTSKS AKAhf,'.\f< Cpui&nhii*
M0UWÆMT
FRIESCHE
VOLKSALMANAK VOOR HET SCUIRIKKELJAAR
V^
V—'-1 S-^8)
LEEUWARDEN,
A. MEIJER, FIRMA H. KUIPERS EN J. G. WESTER.
Wumkes.nl
Leeuwarden — Coöperatieve Handelsdrukkerij.
Wumkes.nl
on
o u D. Bladz.
Schedelvereering in Friesland, (met een plaatje) door Dr. W. PLEYTE . . . De trije jonkers fen Birgum, (in teltsje xit 'e tiid fen kening Eadbout) door T. G. v. D. MEULKN
Geslacht „Van Buma" (vervolg), door Mr. A. J. ANDKEÆ Molkorrer Sang, door F. BUITENRUST HETTEMA
1— 10 11—21
22—45 46— 51
Het gezelschap Constanter te Leeuwarden in de 18de eeuw, door G. H. VAN BORSSUM WAALKIÎS
52—
70
71—
73
Leedbrief betrekkelijk Jonker Willem van Haren (den Dichter), door J. F. v. "W. RENGERS
Oammingha-State te Ferwerd, (met eene afbeelding, door D. CANNKGIETKH . . In doarp yn opskoer, door WALING DYKSTEA
74— 95 96 — 102
Iets uit het verleden der Leeuwarder Courant, (vervolg en slot), door S. KOOPMANS
103 — 117
Drinkwaterputten in de terpen, door Dr. W. K. J. Scnooit 118—125 To-jefte oon de Meniste Gemiente toe Bnutenpost, (1742), door SJOERD VAN DOKKUMBORG
Wumkes.nl
126 —128
Frieslands Volkstellingen der 18de eeuw, met opgave van gealimenteerden, (met eene tabel), door P. J. D. VAN SLOOTEN 129 —160 De laatste Jaren van Sicco Van Goslinga, door Dr.'GERARD SLOTHOUWER . 161 —175
Groote Pier. LOON J Z . .
E. I. P. , .
.
door J. TAN
-
176 — 184
De herkomst van het Friesch Zomerpeil, door B. J. U 185 — 198 Het Popta-Wapen op Heringa-State te Marssum en op den Popta Schotel, door HEERKE WENNING
Wumkes.nl
199 — 214
V O O R B E R I G H T.
Bi] bet verschijnen van dezen jaargang, den 5den eener nieuwe reeks , brengt de Eedactie haren hartelijken dank aan allen, die door het inzenden van bijdragen , haar in de gelegenheid hebben gesteld, in dezen Almanak eene'verscheidenheid van belangrijke stukken optenemen, waardoor hij voor velen aantrekkelijk zal blijven en duurzame waarde behouden zal. Aan enkele bijdragen kon alsnog geene plaats worden ingeruimd. Hoogst aangenaam zal liet der Redactie zijn de bijdragen voor den jaargang 1889 uiterlijk vóór 1 Sept. e. k. te ontvangen. Eene spoedigere uitgaaf, dan waartoe zij nu in staat was, zal daardoor worden bevorderd. Vinde ook dit boekje vele belangstellende lezers en wekke het velen onder dezen op aan ons hunne vruchten van onderzoek betrekkelijk den bodem, de geschiedenis, taal, oudheidkunde, enz. van Friesland — en ook poëtische bijdragen — ter plaatsing intezenden. Het auteursrecht der stukken wordt ten behoeve deiinzenders door de wet verzekerd. Namens de Redactie, J. VAN LOON J Z .
Leeuwarden,
24 Dec. '87.
Wumkes.nl
Wumkes.nl
tf-U
ü4
r
j
JANUARI.
FEBRUARI.
Louwmaand.
Sprokkelmaand.
VZondag |Nieuwjaarsd.
1 Woensd.
2 Maandag 3 Dinsdag 4 Woensd. 5 Donderd.; 6 Vrijdag iL.K. 's av. 0 7 Zaterdag ! u. 6 min.
2 Donderd. 3 Vrijdag 4 ZaterdagL.lv. s av. i 5 Zondag" u. 49 min. 6 Maandag 7 Dinsdag
8 Zondag 8 Woensd. 9 Maandag9 Donderd. 10 Dinsdag 10 Vrijdag 11 Woensd. 11 Zaterdag 12 Donderd. 12 Zondag N.M. 's morg. 13 Vrijdag N.M. 's morg. 13 Maandag 0 u. 16 min. 14 Zaterdag 9 u. 2 min. ! 14 Dinsdag 15 Zondag i 15 Woensd. 16 Maandag' 16 Donderd. 17 Dinsdag : 171 Vrijdag- i 18 Woensd. j \ 18 Zaterdag1 19 Donderd. j 19 Zondag 20 Vrijdag : 20 Maandag;E K. 's morg. 2 1 21 Zaterdag E.K. 's mors;. 21'Dinsdag ', n. 23 min. 22 Zondag 5 u. 13 min. 22 Woensd. 1 23 Maandag 23 Donderd. | 24 Dinsdag j 24 Vrijdag 25 Woensd. 251 Zaterdag 26|Donderd. 26 Zondag 27 Vrijdag 27 Maandag; V.M. 's av. 0 28 Zaterdag V.M. 's av. 11 28 Dinsdag u. 21 mm. u. 42 min. 29 Zondag29! Woensd. ' 1 30 Maandag ; / | 31 Dinsdag ZON in Aquarius of den ZON in Piscesof de Vis- ' Waterm., den 20sten, op te sohen, den 18den, op te 3 8u.5m. en onder te4u. 18m. u. 14m.en onder te 5 u. 16m.
Wumkes.nl
_ SB MAAKT.
A P E I 1.
Lentemaand.
Grasmaand.
! 1 Zondag i 2 Maandag 3 Zaterdag 3. Dinsdag L.K. 's morg. 4 Zondag 4|Woensd. 1 uur 5 m. 5 Maandag L.K. 's morg. 5! Donderd. 6 Dinsdag j 8 uur 49 m. 1 6 Vrijdag 7 Woensd. 7;Zaterdag: 8|Uonderd. f 8 Zondag i 9, Vrijdag OiMaandagj i lOjDinsdasr 10;Zaterdiig HZondag 11 Woensd. IN.M. 'S mors. 12 Maandag N.M. ; s nam. 4! 12'Donderd. 9 uur 31 m. 13, Dinsdag uur 44 min. | 13 Vrijdag 1 14 Zaterdag 14'Woenad. | 15|Zondag 15 Donderd. 16 Vrijdag 16'Maandag 1 17 Dinsdag 17iZaterdag 18 Woensd. 18'Zondag 19 Donderd. ;E.K. 's av. 0 19iMaandag 20;Dinsdag KK. 's av. 9 20 Vrijdag uur 16 min. 21iWoensd. uur 7 min. 21 'Zaterdag 22 Donderd. 22 Zondag 23 Vrijdag 23|Maandag 24 Zaterdag 24|Dinsdag 25 Zondag 25; Woensd. 26 Maandag 26:Donderd. V.M. 's morg. 27 Dinsdag V.M. 's av. 10 27 Vrijdag 6 uur 45 m. 28 Woensd. ' uur 31 m. 28 Zaterdag 29 Donderd. 29 Zondag 30 Vrijdag 30 Maandag 31 iZaterdag 1 llDonderd.i
2 Vrijdag
i
ZON in Aries of den Kam, ZONin Taurnsofden Stier, den 20si, op te 6u. 4 in. en den 19den op te 4 ure 53 ond. 6u. 12m. Lente begint. ui. en onder te 7 ure 6 m. i
c
Wumkes.nl
m M E I.
JUNI.
Bloeimaand.
Zomermaand.
1 Dmsdag
i
1Vrijdag ;L.K. 's morg. j 2 Zaterdag 1 uur 17 m. [ 8 Donderd. L.K. 's morg. öiZondag 4 Vrijdag 0 uur 10 m. 4 Maandag; 5 Zaterdag otoinsdag | 6 Zondag 6 Woensd. j i 7 Maandag 7 Dondera. 8 Dinsdag 8;Vrijdag 9 Woensd. 9|Zaterdag'N.M. 's nam. 10 Donderd. 10 Zondag 4 uur 57 m. 11 Vrijdag N.M. 's morg. 11 Maandag; 12 Zaterdag 1 uur 47 m. Il2 Dinsdag' 13 Zondag l3:Woensd. 14 Maandag 14'Donderd. 15 Dmsdag 15:Vrijdag 16 Woensd. 16|Zaterdag ! 17 Donderd. 17!Zondag E.K, 's mors". ! 18 Vrijdag- E.K. 's av. 11 l8:Maandag; 7 uur 13 m. i 19 S Zaterdag uur 28 min. l9:Dinsdag ! 20 Zondag 20!Woensd. j 21 Maandag ,21Donderd. 22 Dinsdag 22 Vrijdag 23 Woensd. i 23; Zaterdag V.M. 's av. 9 24 Donderd. 24 Zondag uur 81 m. ! 25 Vrijdag V.M. 's nam. 2 25 Maandag1 26 Zaterdag uur 3 min. 26 i Dinsdag 27 Zondag 27'Woensd. | 28: Donderd. 28 Maandag 29JDinsdag 29 Vrijdag 30l Woensd. 30 Zaterdag 3l|Donderd. in Cancerof de Kreeft, ZON in Gemini of de ZON den21st., op te 3 ure 35 m. Tweel., den 19den, op te 3 en onder te 8 ure 28 min. u.S5m. en onder te 7 u. 58m. Langste dag. De Zom. beg. 2 Woensd.
Wumkes.nl
i
J U I I.
ÁÜOUSTUS.
Hooimaanil.
Oogstmaand.
1 Zondag- L.K. 's morg-. 1 Woensd.
1 2 Maandag 4 uur 16 m. 2 Donderd. 3 Vrijdag i 3 Dinsdag
4 Woensd. 4 Zaterdasr 5 Donderd. 5 Zondag1 6 Vrijdag6 Maandag ! 7 Zaterdag 7 Dinsdag NM. 's av. 6 8 Woensd. uur 44 min. ! 8 Zondag 9 Maandag N.M. 's morg. 9 Donderd. 10 Dinsdag 6 uur 40 in. .10 Vrijdag | 11 Woensd. 11 Zaterdag 12 Donderd. 12 Zondag ! 13 Vrijdag 118 Maandag ' 14 Zaterdag !l4 Dinsdag |E.K. 's av. 5 , 15 Woensd. uur 7 min. i ! 15 Zondag16 Maandag E.K. 's av. 0 16 Donderd. 17 Dinsdag uur 36 m. 17 Vrijdag ! 18 Woensd. 118Zaterdag ' 19Donderd Zondag 119 : 20 Maandag 1 20 Vrijdag 21 Dinsdag V.M. 's nam. 4 1 21 Zaterdag :22 Woensd. uur 44 min. i 22iZondag | 23 Maandag V.M. 's morg. 23: Honderd. ! 24;Dinsdao- 6 uur 8 m. 24 Vrijdag ,25 Zaterdag' 25 Woensd. 1 26jDonderd. ;26 !Zondag" j 271 Vrijdag 27 Maandag ï 28 Zaterdag 28! Dinsdag 1 29, Zondag 129 Woensd. L.K. 's morg. | 30'MaandagiL.K. 's avonds SODonderd. 2 uur 42 m. ! SlIDinsdag 53 uur 57 m. 1311 Vrijdag ZON in Leo of den Leeuw, ZON in Virgo of de Maagd, ! den 22st., op te. 4 ure 3m. den 22st., op te 4 ure 54 i m. en onder te 7 u. lOni. ] en onder te 8 ure 8 m.
ft
1
Wumkes.nl
!
ij
l-t-
__
1
SEPTEMBER.
0 € T 0 B E E.
Herfstmaand.
Wijnmaand.
i
1 Maandag! 2 Dinsdag 8 Maandag 3 Woensd. 4 Dinsdag 4 Donderd. 5 Woensd. 5 Vrijdag IN.M. 's morg. | 6 Donderd.'N.M. 's morg. 6 Zaterdag- 2 uur 57 m. i 7 Vrijdag 5 uur 19 m. i 7 Zondag 8 Zaterdaa 8 Maandag9 Dinsdag 9|Zondag 10;Maandag 10 Woensd. 11 Dinsdacr 111 Donderd. 12]Woensd. E.K. 's avonds !l2 Vrijdag E.K. 's morg. j 13 Donderd. 10 uur 23 in. 13 Zaterdag 5 uur 52 min. 14 Zondag 14 Vrijdag ; 15 Zaterdag 15 Maandag 16 Zondag 16'Dinsdag 17 Woensd. 17 Maandag 18 Dinsdag 18 Donderd. 19 Woensd. 19;Vrijdag- V.M. 's av. 9 20 Donderd.: V.M. 's morg. 20 Zaterdag uur 32 m. 21 Vrijdag i 5 uur 48 m. '2 i Zondag 22 Zaterdag 2'2 Maandag' 23 Dinsdag 23 Zondag' 24 Maandag '24 Woensd. : 25 Dinsdag 25 Donderd. 26 Woensd. 26! Vrijdag 27 Donderd. 27Zaterdagl 28 Vrijdag L.K. 's morg'. '28 Zondag- IL.K. 's nam. 2 29 Zaterdag ' 8 uur 54 min. 29 Maandag uur 19 min. 30 Zondag ! 30!jDinsdag 31 Woensd. ZON in Libra of de W eeg- ! sohaal, dën 22st., op te 5 ZuE in den Schorpioen, ure 48 m. en onder te 5 den 22st., op te 6 ure 42 ure 56m. De Herfst begint. ui. en onder te 4 ure 46 m. 1 Zaterdag I
2 Zondag
i
: ; i !
È— "
C
Wumkes.nl
H+ I
ttn Ha
—
-
N O Y l IBER.
D E CE IBER.
Slachtmaand.
Wintermaand.
i
-
1 Donderd. l t Zaterdag 2 Vrijdag 2 Zondag o Zaterdag i' y Maandag N.M. 's morg. : 4'Zondag" N.M. 's morg. 4 Dinsdag 10 uur 29 m. öJMiiandag 0 uur 26 in. 5 Woensd. | ÖjDinsdag f; Donderd. I 7 Woensd. i 7,Vrijdag 8 Donderd. 8JZaterdag 9-Vrijdag 9jZondag 10 Maandag blK. 's morg. lOiZaterdag 11 Zondag E.K. 's nam. 11 Dinsdag 7 uur 9 min. 12'Maandag 4 uur 39 m. 12Î Woensd. 13'Dinsdag 13'Donderd. 141 Woensd. 14Î Vrijdag 15 Zaterdag 15jDonderd. 16 Vrijdag ,16 Zondag 17 Zaterdag '17 Maandaa 18 Zondag V.M. 's niorg. 18! Dinsdag" N.M. 's avonds 19'Maandag o uur 39 m. lyjWoensd. 7 uur 42 min. 20|Dinsdag 20 Donderd. 21 Woensd. 21 Vrijdag ; 22JDonderd. 22 Zaterdag 1 23 Vrijdag 23! Zondag 24JZaterdag 24:Maandag 25 Zondag 25;Dinsdag 26 Maandag L.K. 's avonds 2»ijWoensd. L.K. 's morg. 27 Dinsdag 5 uur 44 in. 27JDonderd. 6 uur 2-3 m. 28: Woensd. 28: Vrijdag 29iDonderd. '29 Zaterdag 30 Vrijdag 30 Zondag i UU Maandag ! ZON in Sa<.'ittarius of den ZON in den öteenbok, 1 Schutter, den 21st., op te 8 den 21st., op te 8 u. 15m. en | ii.15m.enonder te'àu. 42m. 'onder te 3 u. 42 m. i Kortste dag. De Wint, beg.
5È
J
Wumkes.nl
ffi
Provinciale Bibliotheek van Friesland. Commissarissen: J. VAN LOOK JZ., Mr. E. ATTTMIA en Mr. C. W. A. BÜMA. Bibliothecaris Mr. J. H. BEBNS. Amanuensis H. EILBRS.
De Bibliotheek, in het Paleis van Justitie, is uitgezonderd op feestdagen, geopend 's Maandags en Woensdags van 10 — 3 en Vrijdags van 9 — 3 uur. De Catalogus, die uit 5 deelen bestaat, met een Alphab. Register daarop, ligt ter inzage aan de Bibliotheek en is in den Boekhandel te verkrijgen voor f 6-50. Boeken enz. worden naar de bepalingen van het reglement door den Bibliothecaris in gebruik gegeven.
Archief ran Friesland. Archivaris Mr. J. H. BERNS. Amanuensis H. EILEBS. Het Archief, thans geplaatst in een afzonderlijk gebouw aan de Tweebaksmarkt, het tweede ten zuiden van het Gouvernementshuis, is uitgezonderd Zon- en feestdagen, zoomede eiken Woensdag, alle dagen van de week geopend van 's voorin. 10 —12 en van 1—4 uur. Inlichtingen nopens het gebruik worden door den Archivaris gegeven.
Buma-BiMiotheek. Commissarissen : J. VAN LOOX JZ., Mr. E. ATTBMA, Mr. J. Gr. VAN BLOM, Secret.-Ontv. Bibliothecaris Mr. J. H. BKKNS. Amanuensis H. EILEBS.
Deze bibliotheek bevat de nieuwste werken betrekkelijk de Grieksche en Bomeinsche letterkunde, is voorloopig geplaatst in de zaal van de Prov. Bibliotheek en op de dagen en uren als deze geopend.
Wumkes.nl
Archief en Bibliotheek van Leeuwarden, Archivaris , J. C. SINGELS ,
zijn geopend alle werkdagen van 10 — 3 uur.
Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde. 441 gewone , 55 buitengewone en 4 eereleden. Jaaii. contributie f 5. Mr. J. DIRKS,
Voorz.
J h r . Mr. F. J. J. VAN
EYSIXGA en G. H. VAN BOBSSÜJI WAALKES , Bestuur-
ders. Dr. F. Gr. SLOTHOUWER, Secr. Mr. A. LOOXMA YPET, Penningm. Mr. W. B. S. BOELES , Bibl.
C. H. F. A. CoRBBLiJN BATTAERD , Conserv. , Het Friesch Museum , tegenover de Kanselarij , is geopend Zondags van 12—4 , Vrijdags van 9 — 4 , de overige dagen van 10—4 uur. Toegangvrij voor de leden en correspondenten, meteene dame. De Bibliotheek is voor de leden geopend Zaterdags van 2 — 3 uur. Aanvraag om boeken bij den Bibliothecaris.
Selskip for Fryske tael en skriftenkennissc. J. VAN LOON JZ., Foars. WALINQ DYKSTKA, Bysitter. O. SYTSTIIA, I e Skriuwer en Samler. T. VELSTIIA,
2e Skriuwer. A J. SMEDING , Skatbàlder. 480 gewoane en arbeidsjende , 6 bûtengewoane en 6 eareleden. Jieii. j r nlage f 2.50. Boeken kinne út 'e boeksamliug oaufrege wirde by de Ie Skriuwer. Het Selskip heeft de volgende Kritcn of onderafdeelingen: LjouweH. Foars. P. A. WILHELJIY, Ie Skr. O. SYTSTEA. 2e Skr. L. BIJ DE LEI.I. Snits. Foars. D. HAXSMA, Skr. M. H. REIDSMA. Baerd. Foars. T J . JOUSTBA, Skr H. E. BAKKEU. Grou. Foars. T J . H. HALHEHTSMA , Skr. C.
WIELSMA, Skathr. P. VAN DER GOOT. Joure. Eare-foars. il. P. '1'KOELSTRA. Tydel. Foarsitter G. DE BOER. Skr,-
Skath. (T. F. LOOIJESGA. 1'Ventyer. Foars. C. D. VAN DER WEG, Bys. A. DKAISMA DK VRIES, Ie Skr. JAN NIEUWENUCIS, 2e Skr. H. VAN VKEENINGËN. Skathr. JAX BOGTSTKA.
Wumkes.nl
MEN GEL WEEK,
Wumkes.nl
Wumkes.nl
SCHEDELVEREERING IN FRIESLAND. (Met een plaatje.) „Nou hewwe wat moois kregen, wil jou dat ris zien, een drinknap , fanne skedel van een vijand maakt, waaruút onze voorouwers dronken hewwe. ' Zoo kwam een mijner vrienden mij op de vergadering van het Bestuur van het Friesch Genootschap te gemoet, met zijne gewone voorkomendheid, waarmede ik steeds in Leeuwarden ontvangen werd. Zeer gaarne , was mijn antwoord, ik had nooit zoo iets gezien. Het linker wandbeen van een schedel, schijfvormig bijgewerkt, zoodat het stuk een segment van een bol vertoont, waarvan de koorde 10 cM., de pijl 2,8 cM. bedraagt; het kan dienen als drinknap ; er is een gaatje verticaal bij den rand, geboord waardoor een touwtje kan gestoken worden, om het voorwerp op te hangen als een stuk huisraad. Het was gevonden in de terp Zwaard bij Stiens. Mijn vriend dacht aan zijn schooltijd, toen wij ons zoo goed konden voorstellen, hoe die oude Germanen hun bier uit de bekkeneelen van hun verslagen vijanden dronken; zooals Tacitus zegt, »zij lagen op berenhuiden, en dronken maar telkens weer." Wij zagen verder het Walhalla, dien hemel der oude Nooren en Germanen , waar het vroolijk genoeg toe kon gaan, en waar eveneens het bekkeneel zijn dienst deed. Menig onzer vond het griezelig, en kreeg slechts op lateren tijd bij den broeder student in de medicijnen begrip hoe geschikt men zoo'n menschelijk lichaamsdeel voor allerlei dingen gebruiken kon. Van een der oude stammen , de Kelten , die ook
Wumkes.nl
deze gewesten bewoonden , verhaalt ons Atheneus,. een Griek, hoe zij hunne maaltijden hielden. „Zij „zitten op den grond op hooi, als zij eten, en „hebben voor zich zeer lage houten tafels. Hun „voedsel is brood, ofschoon in zeer geringe hoe„ veelheid , met veel vleeseh., zoowel gekookt als „gebraden of geroosterd. Deze gerechten disschen „ zij op eene zindelijke , smakelijke wijze voor, doch „nuttigen die zeer ongeschikt, daar zij met hunne „handen gelijk wilde dieren, geheele stukken grij„ pen, en met de tanden vaneenscheuren. Zoo zij „er niet met de tanden kunnen doorkomen, snijdden zij het met een klein zakmes, dat zij altijd „bij zich dragen, in stukken. Hunne rivieren en „ de twee zeeën, die hen omringen, verschaffen „hun visch, dien zij met komijn en azijn toeberei,den, want zij gebruiken weinig- olie, wijl die bij „hen zeer zeldzaam is. Wat den komijn betreft, dezen mengen zij in al hun „dranken." „Wan,,necr zij met een zeker getal aan tafel zijn, „is de gewoonte een halven kring te vormen. In „het midden, als de eereplaats, gaat hij zitten, „die zich het meest door zijn dapperheid, geboorte „en rijkdom onderscheidt. Naast hem is de plaats „van den gastheer, daarop volgen de overige gasten „volgens rang en waardigheid. Achter hen staan „de krijgslieden, welke aan hun persoon gehecht „zijn, en die gedurende den geheelen maaltijd hun „schild vasthouden. Voor hen zitten , evenals zij , „andere krijgers, met speren gewapend. Beiden „worden overigens gelijk hunne meesters behandeld." „De drank der rijken is wijn, dien zij uit Italië „of uit de omstreken van Marseille ontvangen, OH , welke aldus wordt toegediend. De bediende, met ,deze taak belast, brengt in elke hand een aarden
Wumkes.nl
3
„ of zilveren vat gelijkende op een kookketel, en „vol wijn. Elk drinkt er uit, doch weinig op eens, „ maar dikwijls, en bijna altijd is de wijn onver„mengd. Do schotels , op welke de spijzen opge„discht worden zijn van dezelfde stof als de drink„ vaten of bekers. Eenige Kelten echter hebben kopperen, en andere bedienen zich in plaats van „schotels, van mandjes uit teenen gevlochten." Dat ook zij niet altijd vaatwerk tot bekers gebruikten , bewijst de gewoonte die zij hadden, evenals de naburige en Noordsche volken, om daarvoor somtijds het bckkeneel van een vijand te gebruiken. In Engelberts, „Aloude staat" I p. 80, wordt verhaald Ijoe de oude Deenen volgens Bartholin en Wormus meenden dat hunne helden, die voor het Vaderland gesneuveld waren, in het Walhalla met Odin, die niets dan wijn tot zijn drank en voedsel gebruikte , bier zouden drinken uit de bekkeneelen van hun verslagen vijanden. Dit was het, waarmede een hunner koningen, die bij zijn strooperijen in Schotland. in eene akelige gevangenis aan slangen en ander ongedierte ten prooi was gegeven, zich troostte. Mijn vriend Dr. L. Knappert, gaf mij verschillende bewijsplaatsen. Zoo spreekt Gudrun tot Asli: „Gij verloort uwc zonen „Als drinkbekers staan hier hunne schedels. „In dien beker bracht ik u hun bloed , het roode." Elders wordt van Gudrun verhaald, dat zij hare beide zonen doodde en hunne schedels met goud en zilver, tot drankgerei liet maken. De twee zonen van koning Nidüdr in Zweden worden door Völundur in zijn tent gelokt en gedood; van hun schedels, in zilver gevat, maakt- hij drinkbekers en zendt ze aan Nidüdr den vader. Genoeg om te
Wumkes.nl
zien, dat dit gebruik in liet Noorden bekend was. Engelberts verhaalt ook nog dit, dat een Romeinscli veldheer, Lucius Posthumius, dien de Galliërs hadden overwonnen in een veldslag, met groote vreugde en plechtigheid in hun heiligdom werd gebracht ; zijn bekkeneel werd, nadat het gezuiverd was , met goud overtrokken, en lot een beker voor den priester aan hunne goden gewijd. De in Martin ets school grootgebrachte, leergrage Roozemnond, aan wien dit verteld word, roept uit: Foei! dat was vies en wreed. Toch kon de met Herodotus en Livius opgevoede jonkman weten, dat bij de Noordsche en Oost-Europeesche volken, dergelijke gewoonten bestonden. Van de Schyten die deze streken bewonen, zegt Herodotus, IV. 64: „Zoo „ gaat het in den oorlog: als een Schyt een' man „gevangen maakt, dan drinkt hij zijn bloed. Al de „hoofden van de ter neer gevelden, brengt hij den „koning, want zoo krijgt hij deel aan den buit, „anders is hij daarvan verstoken. Hij ontdoet het „hoofd van de huid aldus: hij maakt eene snede „rond het hoofd in een cirkel bij de oorcn af, „neemt het hoofd en vilt het. Als hij de huid met „zijn handen bereid heeft, gebruikt hij ze als een , servet, hangt dat aan den toom van zijn paard, „ en is er trotsch op. Hij, die de meeste dergelijke „huiden als servetten heeft, wordt de beste man „geoordeeld. Vele zijn er die deze huidservetten „als dierenhuiden aan elkaar naaien, en ze als rok„ken aantrekken." Behalve deze gewoonte om den vijand te scalpeeren, bestaat er nog cene andere. (IV, 65.) „Alleen aan hun ergsten vijand doen zij hetvol„ gende. Zij zagen het hoofd bij de wenkbrauwen „af, zuiveren het, en bekleeden het met leder, als
Wumkes.nl
„zij arm zijn, doch de rijke verguldt het en ge„bruikt het als een drinkbeker. Zij doen hetzelfde „met een van de huisgenooten als er twist is ont„staan, en de koning hem de zege heeft toegekend. „Zij toonen deze hoofden aan hunne gasten , en dit „geldt als een heldendaad. Dit laatste komt overeen met hetgeen van de Galliërs verhaald wordt, en ook door Diodorus wordt bevestigd, die in zijn vijfde boek zegt: „Zij hangen „aan den hals hunner paarden de hoofden van de „soldaten die zij in den krijg hebben gedood. Hunne „dienaren dragen de bloedende overblijfselen der „vijanden en zingen zegezangen. Zij hechten ze „ als tropeën aan hunne huizen, zooals ze doen „met het gevelde wild, maar de hoofden van de „ meest beroemde overheden, die door hen zijn ge„dood, wrijven zij in met cederolie en bewaren ze „in kasten, zij beroemen er zich op tegenover vreem„den, en toonen ze met trots. Zij willen deze gc„ denkteekenen van hunne overwinning voor geen „schatten verruilen. Men zegt dat sommigen ge„weigerd hebben daarvoor het gewicht in goud te „ontvangen.'' Dat dit afslaan van hoofden, een soort van koppensnellen , oudtijds moeskoppen geheeten, voor sommigen althans eeno diepere beteekenis had, blijkt o. a. uit hetgeen van de Tauriers door Herodotus gezegd wordt (IV, 103) dat zij met hun vijanden dus handelen. „Het hoofd van den vijand brengt „ men naar huis en stelt het, aan een groot hout ge„hecht, boven op het dak, maar veeltijds op den „schoorsteen. Zij stellen het hierom in de hoogte, „wijl zij beweren dat do geesten van gedoode vij„anden de beschermers van het geheele huis zijn." Met deze geesten-vereering hangt die van de
Wumkes.nl
6 voorouders samen, en zoo wordt van de Issedoniers, een Russisch volk, door denzelfden Vader der geschiedenis vermeld (IV, 2 6 ) : „wanneer , de vader gestorven i s , brengen zij vee en „ slachten het, en houden maaltijden; daarna wordt „het hoofd van den vader gereinigd, van haar ont„ daan en verguld. Zij gebruiken het verder als een „beeld en brengen het jaarlijks offeranden. Zoo doet „ de zoon het aan den vader evenals de Grieken hun „geboortedag vieren." Ging het oudtijds zoo bij de Donsche Kozakken der voorwereld en andere volken, dan rijst de vraag, of er ook bewijzen zijn overgebleven van dit gebruik der schedels onder de overblijfselen der oudheid. * ' Nadaillac, „Die Ersten Menschen und die prähistorischen Zeiten", geeft daarop een zeer positief antwoord, p. 397 van zijn werk. De gedoode vijand was buit van don overwinnaar; ook daar waar hij niet als het op de jacht gevelde wild in den kookketel te recht kwam, werden hem verscheidene stukken , de huid van het hoofd, de schedel of andere beenderen afgesneden om als tropée te worden opgehangen in de hut, om bij gloeiende feesten getuigenis af te leggen van de dapperheid van den overwinnaar. Ook deze gewoonte is zoo oud als de mchschheid. De menschen uit den tijd toen men nog slechts steenen voorwerpen gebruikte , versierden zich met halsketenen , van menschentanden gemaakt. De oude bewoners van Marvejol, in het departement Lozere (Frankrijk) , dronken uit menschenschedels die tot bekers waren ingericht. Zulk een beker ligt in het museum van Grenoble. Eeboux ontdekte eenen in Billancourt. Eveneens geeft men ze op uit Zwitserland, uit Sütz, in het kanton Zürich en uit Locras.
Wumkes.nl
Deze ontdekkingen , in het gebied der oude Kelten •gemaald , bevestigen volkomen, wat ons door de •oude geschiedschrijvers vermeld werd; doch verschillende voorwerpen , van menschenbecnderen vervaardigd , werden ons uit de oudheid bekend, waar de geschiedenis over zwijgt. Prunières maakt melding van een dolk, vervaardigd van een armbeen, netjes gepolijst; Garrigou vond een pijlspits van menschenbeen. Péréira da Costa had een kommandeerstaf van een dijbeen, Longpérier spreekt van een fluit van menschenbeen. Pruner Bey vond een menschelijk schouderblad in een steenen graf van Vauréal met eene insnijding waarin een ringetje was aangebracht, bij een halsketen uit allerlei schijfjes been en schiefer samengesteld. De Baye bezit kleine schijfjes van schedels , echte amuletten, met gaatjes om ze aan den hals te hangen, en Prunières had een schedelstukje, waarin men met een vuursteen getracht had een gat te boren. Deze'schedelschijfjes vooral, behooren tot de merkwaardigste voorwerpen die de oudheid ons opleverde. Professor Broca heeft daarover geschreven in verband met „Voorhistorische trepanatie", zooals men weet, een nog niet lang geleden gebruikt middel tegen hersenziekte. Men boort met een soort van centerboor een schijf uit den schedel, van de grootte van een halven of kwart gulden. In 1873 toonde Prunières aan de leden der Association française pour 1'avancement des Sciences te Lyon een schijfje schedelbeen van ongeveer de grootte van een rijksdaalder. Dit schijfje was binnen in een schedel gevonden die uit een Dolmen (een Hunebed) van het departement Lozere kwam. De schedel had een cirkelvormige opening van acht centimeters; de opening had gladde randen. Het
Wumkes.nl
8 tiijtje was kleiner dan de opening van den doorboorden schedel en was dunner; de schedel was donker, het schijfje geel van kleur. Beide stukken behoorden dus niet aan hetzelfde individu. Prunières trok hieruit de conclusie, dat het stukje van een der 26 schedels afkomstig was, die hij op dezelfde plaats vond en die dezelfde dikte en kleur had en waaraan de linkerschedelhelft ontbrak. Uit dezen schedel schenen drie dergelijke schijfjes geboord te zijn. Later vond Prunières een geheele rij schijfjes en verschillende schedels , waarvan er een bij het leven van den afgestorvene doorboord was en waarbij de randen van het gat volkomen genezen waren. Later vond hij in de oude holen van „ Les Beaumes Ghaudes" in het departement Lozere, 60 nieuwe stukken. De Baye's verzameling telde 20 voorbeelden van trepanatie; bij drie schedels was deze tijdens het leven geschied , waarna de randen van het gat waren genezen. Een zelfs had twee dergelijke gaten, bij anderen was de operatie na den dood geschied. Verschillende ontdekkingen volgden in Frankrijk; doch ook in Moravië vond men een schedel van een meisje van + 10 jaar oud, uit de tweede eeuw; de randen van het gat waren bijna genezen. In Denemarken en Algerië, ook in Peru zijn bewijzen gevonden. Men heelt daar schedels met gaten van 3 , 4 en meer centimeters. In sommige zijn schedelschijfjes gevonden van andere schedels afkomstig. Sommige schedels zijn genezen , andere niet. Sommige schijfjes zijn doorboord om ze op te hangen. De tijdsbepaling dezer voorwerpen loopt tusschen liet tijdperk waarin men ruwe steenen voorwerpen gebruikte, en de 3e of 4e eeuw onzer jaartelling.
Wumkes.nl
9 Doch er zijn nog latere voorwerpen, en zeker is het gebruik zeer sterk ingeworteld geweest,, als men hoort hoe in 1300 de deken van het kapittel van St. Salvator te Utrecht, St. Odulphus , die ongeveer 500 jaar geleden begraven was, liet opgraven en zijn bekkeneel opmaken tot een drinkvat, een soort van miskelk, gelijk het vat, waartoe de schedel van Lucius PosLhumius voor den Keltischen priester diende. Dit deelen ons Alkemade en Van der Schelling mede , doch het geschrift dat zij daarvoor aanhalen , de Batavia Sacra, bewijst alleen, dat de schedels van den. heiligen Odulphus en den heiligen Fredericus werden opgegraven, in goud met zilver gemonteerd en als voorwerpen van vereering nu en dan den volke werden vertoond. Dit gebruik kunnen wij beschouwen als een overblijfsel van schedelvereering. Wij zagen dat sommige dezer trepanatien bij het leven, andere na den dood zijn geschied. Waarom ? Prunières zegt, als geneesmiddel tegen hersen- of zenuwaandoeningen; dat geschiedt nog in Algiers bijvoorbeeld. Daarvoor zou de bovengenoemde kinderschedel als bewijs kunnen dienen. Broca haalt voorbeelden aan van verschillende vrouwelijke en mannelijke schedels , die op jeugdigen leeftijd getrepaneerd zijn; doch een is zeer merkwaardig. Uit een getrepaneerd hoofd , waarvan de wond genezen was, zijn na den dood twee schijfjes gesneden nabij de genezen wond. Hij zegt: alzoo moet de trepaneering een godsdienstig gebruik zijn geweest. Het kind dat de operatie had doorgestaan, werd vereerd. Na den dood ontnam men den schedel de schijfjes , droeg die als reliquieën of amuletten en werd er zelve weder mede begraven. Zoo vond
Wumkes.nl
10 men daarom aan een Gallischen helm zulk een schedelschijfje. De schijfjes , in de schedels gevonden, van anderen afkomstig, vinden hunne verklaring hierin, dat men zulk een schijfje plaatste in het gat nadat het genezen was. Doch men zal mij voorhouden, de schedelschijf van Zwaard is noch een drinkbeker noch een schijf; wat heeft deze te maken met het scalperen of het afzagen of het doorboren van den hersenpan? Ook ik beschouw ze niet als een drinkbeker, noch als een schijfje uit een schedel geboord. Doch de idee, die aan deze beide ten grondslag ligt, acht ik ook dat op de schijf van Zwaard betrekkingheeft ; men heeft het voorwerp als amulet gedragen, om veilig te zijn voor onheilen, beschermd door den geest van den afgestorvene, aan wien het stuk heeft behoord. Eene degelijke uiteenzetting van de vereering der schedels bij de nog levende natuurvolken, geeft A. B. Meijer, 1882 p. 323 in het tijdschrift das Ausland. Ik zal niet herhalen hoe in den Oost-Indischen Archipel en in de Zuidzee dit gebruik voorkomt, en waar al het koppensnellen bekend is , doch de verbreiding van dit gebruik en de daarmede overeenkomende gebruiken bij de verschillende volkeren herinneren ons aan al, wat wij hieromtrent bij Hcrodotus over oud-Europa lazen. Wij laten deze opsporingen den Etlmographen over. Hunne conclusie is ook de mijne en stemt overeen met die van Herodotus; „de kop of een deel daarvan dient als beschermmiddel van huis of persoon.'' Leiden,
7 Oct. 1887.
Dr. W. PLEYTB.
Wumkes.nl
De trije jonkers fen Birgum. (In teltsje út 'e tiid fen kening Radbout.) Yn'e tiid do 't kening Radbout to Stamm, dat do in greate en forname stêd wier, folio fornamer as Ljouwert nou, it regear yn 'e hannen hie, wenne er to Birgum op in great slot, op 't selde steed der nou de Siktarije *) stiet, in f.ige rike edelman. Nou, dy hie trije soannen en dy wierne alle try'e al grcat. It wierne kearels as beamen en linich en dreech er by. Yn 't jeijen en fiskjen Menen hja hjar gelikens net, en allike min yn 't wrakseljen en fjuchtsjen. Hja dideldeinten der sahwet hinne , hwent hja koenen de jonge hearendo net nei kostskoallen stjûre om dounsjen en greatskwirden en frànsk to learen. Kostskoallen wieren der do net en ek gjin akedeemjes, dêr 't se maskeraden en oare freamdsoartige dingen útfierden. Dêrom sei de edelman op't lest tsjin syn jonges: „Hark ris! jimme binne nou alle trije sa great al, dat jimme kinn' jimme nou wol redde, en jim moatt' jimme ek redde. As ik de holle del liz kinn' jimme de boel parte, mar den moatt' jimme doch witte ho 't jimme der lans komme scille. Jimme moatte hwet leare, en as jimme hjir deis by enoar ombingelje, den wirdt dat neat. Dêrom moatte jimme op aventûr de wràld yn en sjuch hjir ef dêr in goed plak to finen. En hjûd oer in jier, krekt op 'e dei ôf, wol 'k jimme hjir wer sjèn, en den scil 't blike hofolle mânsk jim wirden binne. *) Het gemeentehuis.
Wumkes.nl
12 Folie sedclessen scil 'k jimme net mei jaen, mar ien ding ried ik jimme: slaen net to gau mei de frouljue op, hwent dat is in gefaerlik gûd, dat in jong minske tige fen 't spoar bringe kin. En fierder ried ik jimme, om alles hwet jimme ondernimme goed to dwaen." De jongens harken dêr raer tsjin op, hwent hja fielden wol, it hie hwet yn for in bern, dat altyd út de pot fen Egipten iten hie , om sa mar alhiel op liim sels drjuwe to moatten. Hja sliepten dy nachts net folie en de oare moarns stiene se bytiid op. Hja setten elk in stik skinke fen in wylde baerch, dy 't hja do better oandoarsten en tûker reitsje koene as nou, eftor de knopen en in pear brette bleijen der boppe op, en do winsken se heit en 't oare folk it beste en forlieten 't slot, om op aventûr de wide wrâld yn to gean. Hja stapten mei elkoar op, sa lang as se oan in trijesprong kamen. Do gyng de iene 't easten op, de oare reisge west oan, en de trêdde sette de stap nei 't suden. De âldste dy 't Flink hiet , kaem mei gauwens yn in great bosk en forfoel dêr yn rare bannen. Yn dat bosk hûze in dievebinde, en do't Flink it bosk sahwet heal troch wier, stienen der sa mar yn ienen in stik of tsien greate swiere kearels i'oar him. En do w i e r ' t : „Liz ôf!'1 Flink sei, liy hie neat ôf to lizzen as him sels, hwent hy moast op aventûr de wrâld yn. Mar as ev hjar fen tsjinst wêze koe, woed er dêr wol bljuwe , hy scoe hjar net to licht falle. Dat like dy mannen goed ta en hja namen him oan. Do't se him njunkelytsen goed kennen leard hiene wieren se sa wiis al, dat hy hjar mei't forstân wol trijeris om koe. Der forroan gjin heel lange tiid of hy
Wumkes.nl
13 wier al kaptein fen de binde. Dat wier nou gjin moaije post, scoe min sizze, mar der stean wol gûds as hellen to boek, dy 't egentlyk ek neat better west lia as oppersten fen in roversheap. En Flink koe yn syn stân wol nuttich wêze; hy soarge dat sjTi folk nearne op'e roaf út gyng as by ljue, dy't hjar rykdoramen mei ûnrjucht en gewelt by enoar klaud liienen. De minsken wieren do lang sa braef net as nou; ûnrjucht en gewelt spilen do mar for master op. En Flink paste op, dat er fen ljue, dy der wol ris om lije moasten , neat stellen waerd. Hy wier sadwaende in brave dievekaptein en elts mocht him graech lije. De twade fen de trije broerren hiette Tûk. Dy kaem tolânne yn in oarde, dêr 't wy nou de Trynwàlden ha. Dêr metten him in stik of tsien wylde jagers, freeslike mannen, dy't mei hjar lang bird en bihinge mei rûge bistefellen, siker bast op bisten liken. Dy libben nou suver alheel fen'e jacht, en troch dat se altyd jagen, koene se soms lang rinne ear 't se hwet opdigen oaf onder 'e skoat krigen. Sa skrutel waerd it wyldgûd for hjarren. „Kom," seijen se, do't se Tûk seagen, „wolle wy dy ris pikke, glanzige smjunt î Wy kinne oars dôchs neat mear bynei komme." — „Dat scoe 'k net dwaen'', sei Tûk. ,In libbene houn is better as in deade lieu. Ik wol wol mei jimme jeije; myn namme is Tûk, en ik sjit ek tûk." — Dat moast den mar ris bisocht wirde, tocht de jagers. Marde deale! hwet seagen hja frjeamd op, do 't de nije jager, nei 't er efkes yn in wetterdobbe mikere hie , in snoek dwers troch de hersens skeat. Do dat beest boppe drjuwen kaem blykte 't, dat er wol tritich poun wôech. De snoeken wieren do folie greater as nou. Alles wirdt nou ho langer ho benypter ,
Wumkes.nl
14
bilialven de konsjinsjes, dy wirde geandewei romroer. De wylde jagers serjen, Tûk moast mar by hjarren bljuwe. En it dûrre net lang of hy waerd hjar kaptein, hwent alle fûgels en fisken dy't er to sjen krige , dy skeat er ek. De trêdde broer, dy 't nei 't suden teach, niette Fornim. Yn syn âlders hûs neamden se liim wol „ âldfornim'', hwent hy foei hwet tipelicli, mar 't wier oars in tsjep jongfeint. Hy hie sahwet frouljnes-haftichs oan him, mar sa slim net, dat it de frouljue liindere. Hy kaem to Suwâld, dêr moast er oer de wide Ie set wirde as er nei Garyp woe. Dat wier do sa en 't is yette sa; dêr kin men oan sjen, dat de minsten, trocli Adams fal fortsjustere binne yn 't forstân, hwent oars hiene se dêr lang al in brêgge makke — tominsten non 't Lys mei de bolkoer dêr alle dagen lans moat. Fornini foun dêr sa'n soarte fen in arke en frege oft se him ek oersette koenen. In âld wiif stiek de noas t a ' t foarûnder út en sei: „Hwêr moaste hinne feint?" — „Dat wit ik sels net", sei Fornim, „ik moat op aventûr swabje, en nou woe'k mar ris op nei Aldegea, tocht my.'' — „Nou", sei't wyfke, „hwet soitte biswalkje? Bljuw hjir mar by ús. Myn man en ik binne togearre, den kinst in goed eintsje libben ha.'' — Fornim tochte, liwa wit lionear der my wer sa'n foarstel dien wirdt ? En hy naem it oan. Do 't er yn 't foarûnder wier en frege hwet er deis dwaen moast, do waerd lúm sein, de âldman wier in tsjettellapper, dat handwirk koe hy ek leare as er woe. De jonker liarke dêr al hwet freamd tsjin op , mar de âldman sei, hy moast dat net foraolitsje, hwent hy wist der neat fen, ho 't liim yet ris to pas komme koe. „Nou" sei Fornim, „ik kin de
Wumkes.nl
15 lánst forgees drage." En hy learde dêr i†, soldearjen. Dat wier wol net tolle sùnders; mar mannicli jonge hear leart tsjinwirdieli ck al net folie sûnders, al kostje se faek in krode fol jild. Sa libben al dy trije broerren der onbisoarge op ta , en der wieren ien-enfyftieh wiken forroan ear 't hja der liast erch yn liiene. Mar do tochten se alle trije, de dievekaptein, de jager en de tsjettellapper, nou wirdt it ús tiid den ek om nei hûs. En krekt op'e dei ôf, in jier letter as se foartgien wieren, stoepen se alle trije it slot wer binnen. „Kom, binne jimme der wer?" sei de heit. „Wolkom tlms ! Nou, jimme sjugge der alle trije soun en fieurich út, dat my tinkt jimme kinn' jimme wol trocli de wrâld redde. Mar siz, liwet lia jimme nou leardî" De âldste sei , hy liie 't stellen leard, de twade sei, hy wier in master yn't jeijen en de jongste sei, hy koe tige tsjettellapje en soldearje. De twa âldste broerren laken dêrom, mar de heit sei: „Laeitse mar net, alles kin in minske to pas komme yn'e wrâld." De oare deis waerd der in great feest oanrjuchte, dêr 't in hele bulte hearen en jiffers op noadge wieren. Do 't se nei iten hwette roanen to kuijerjen, sei de âlde edelman tsjin syn gasten : „Jimme witte dat myn trije jonges in roun jier foart west ha om to learen, ho 't se troch de wrâld komme seille. Flink, myn âldste soan, is yn ; t stellen bidreaun. Tûk , myn twade, is de tûkste jager en kin alles reitse, seit er. En myn jongste soan Fornim het it tsjettellapjen leard. Nou seille se mar yn ienen, wyls't jimme der allegearre by binne, proven jaen fen hj-ar kinsten. — „Sjuch ris, Flink!" sei er, —
Wumkes.nl
16 „ dêr boppe yn dy beam is in eksters-nêst, en it wyfke sit op'e aeijen. Ast dou nou knap biste, den liellest dêr in aei ú t , sûnder dat de ekster 't fornimt." Dat like slim; mar Flink smiet syn boppebaeitsje út en wier linich yn'e beam op. Do died er hiel súnioli de twigen fen elkoar en makke dat er mei de hàn yn 't nest kaem. En jawol, man ! hy krige in aei en de ekster fornaem der neat fen. Nou, elk sei, dat wier in swier stik wirk. „Dat is knap gien," sei de heit. >Nou mast dou, Tûk! — Bjir Flink, gean dou dêr in tweintich tred fen ús ôf stean en nim it aei twisken tomme en finger, den moat Tûk dat der wei sjitte, sûnder dy to reitsen." — Dêr hie Flink it neat op stean, mar dat holp net, it moast oangean. Tûk naem pile en bôge, hwent efterlaedgewearen wieren der do yette net, en hy mikte. Mar ljeave minsken ! Willem Teil koe 't net b etter dien ha as Tûk it die. It aei üeach oan grús op'e groun en de hun wier net roerd. Dat foei wer net ôf, en do sei de âlde: „Fornim , ast dou nou 't soldearjen út de kinst leard lieste, den makkest my dat aei wer hiel." — „Best heit," sei de jongfeint. Hy socht alle stikjes en brokjes fen 't aei by elkoar, do makke er de hânnen hwet wiet en do wier 't mar : „Mypflap, flyp-fiap !'' — en hawar! Alle gasten seijen, min scoene swarre dat it in splinternij aei wier. Sa hie 't den bliken dien , dat dy trije "jonge feinten allegearre goed hwet mânsk wieren. De gasten sakken njunkelytsen wer ôf en de edelman gyng mei syn folk to koai. Mar do 't se hwet sliept hienen, waerd der mei freeslik gewelt op 'e finsters slein en der waerd
Wumkes.nl
17 mar balt: „Dêr ôf! To gati!" — De feint roun nei de doar en frege: „Hwêr is debràn?'' — „Der is gjin brân," waerd der sein, „mar wy biime de keamerliearen fen 'e greate kening Hadbout, en wy moatte dalik de edelman sprekke." Dat mocht fen sels net wegere wirde, en mei gatiwens wisten hja liwet der oan 'e hân wier. Kening Eadbout hie in knappe dochter, dy wier alheel syn hortlape. Dat bern wier bet-earjister mei oaren út to kuijerjen gien, in eintsje bûten Starum, en do wier dêr in greate earn oanfleanen komd, en dy fûleindige fûgel hie dat kenings-bern yn syn Moeren nomd en wier der mei foart flein. Sa goed as se 't neikomme koenen wier liy mei syn bilt delsaeid twisken Warten, Suwâld en Alclegea. En nou kamen dy keamerhearen by de edelman to Birgum mei 't frjeunlik forsiik, om in hûndtsje to helpen, dat men de prinsesse wer krige. It sprekt fen sels, dat de edelman graech de kening fen tsjinst wêze woe. Mar liy frege doch : as der kosten makke waerden, oft dy den út do skatkiste forgoedde wirde scoene. — De skatkiste wier leech, seijen de liearen, mar de jonker dy de princesse forloste, koe hjar ta syn wiif krije , hie de kening sein. En dat wier onimers mear wirdich as in hiele skatkiste fol jild. Do makke de edelman syn trije jonges mei it foarfal bikend, en dy hienen der sin oan om dat aventûrlik stik út to fieren. E ar 't de dei oan'e loffc kaem, wieren se al op'e reis nei Suwâkl. It kaem moai út dat Fornim dêr sa bikend wier, hwent do't se by't oerset kamen wieren de âlde ljue yn'e arke dalik biret om de jonkers hjar boatsje to Henen. Hja skouden do it Krúswetter op, en as se fiskers of hantsjemieren metten den
Wumkes.nl
18 fregen se , oft dy ek liwet wisten fen in greate earn. Sa kamen se to witten, dat der jinsen yn't wâld sa'n beest húshàlde. Hy stiel as in raven. Lammen en skiep , alles wier syn gading ; de âlden wieren al yn noed oer lij ar bern. De feinten stapten by't bosk oan'e wal. Hja bonnen 't boat oan in stobbe fêst en do stapten se sunich en foarsichtich foarút. Nou wit elk wol, dat deiin bulte wetterdobben binne yn dy oarde. Dj scille der-foart mei de skepping wol west ha, mar dérom wieren se allegearre f'oart net fol wetter. Alteas yn dat bosk, dor 't de jonkers oankamen , wier do in djieppe dobbe sûnder wetter. Hja loerken dôr yn del, en jawol man! dêr laei omkoal de earn mei syn grouwe kop op de prinsesse hjar boarst to sliepen. Flink wier gau biredt lio't it spil ûnderlein wirde moast. Hy boun in lang tou om'e mil, dat moasten syn broerren oan 't oin beet liâlde en him. sunich nei ûnderen glide litte. As hy oan 't tou hoattc/ moasten hja wer oplûke. Do 't er ûnder kaern, naem er de fûgel syn kop bihindicli beet en lei dy foarsichtich op in klaverpôlle. Do naem er de prinsesse ûnder 'e earm, liy lioatte oan 't tou, syn broerren hellen op en sa brochten se de prinsesse bihâlden nei boppen. Do 't hja goed ta hjar sels kaem, wier hja o ! sa bliid, mar seach tige frjeamd by dy tsjeppe feinten op. Nou gyngen hja mei hjar fjouweren yn it boat. Mar hja wieren yet net in great ein foart, do seagen so de fûgel al boppe 't bosk omheech riizen. Hy kraste ougryslik, hwent hy wier lilk, om't se him syn bút onthelle hiene. Hy krige 't boatsje gau yn 't each en kaem der hird op tasaeijen. De prinsesse bigoun to jammerjen , en Flink en For-
Wumkes.nl
19 nim seagen ek gjin útwei; mar Tûk sei: „Bljuw by 't stik , ik seil't wol klearje.1'1 Hy gyng op'e mêstelbank stean , en do 't de fûgel goed rjuoht boppe 't boat wier, mar doch yet wol hûndert foet heecli, do skeat Tûk in pile op him ôf. Dy rekke de earn krekt yn'e kop, en do wie er yn ienen kroandea. Hy plofte as in keal om legens, mei safolle gewelt yn't boatsje del, dat it oan alle gruzeleminten spatte, de fúgel der troch liinne, en yn ienen wei. Do wier 't wer binaud! Hja biene allegearre de fûgel efternei gien, as Fornini net sa knap soldearje kind hie. Hy grabbele gau de biten en brokken fen 't boatsje by elkoar , makke de bannen wiet, en do wier ' t : „Mypflap!" en 't fartuech wier wer kant en klear, as wier 't krektsa fen'e helling komd. De prinsesse forwûndere hjar ta de teannen út. Sokke fornimstige feinten biene se yn Starum net, sei se. It wier rnoai waer en in goede wyn, dêrom tocht hjarren wier 't mar best yn ienen nei Starum to silen. Hja stjûrden in aekfisker for in deihier nei Birgum om hjar heit to sizzen, dat se de prinsesse biene en mar dalik nei hûs bringe scoene. Op dy tynge gyngen de keamerhearen, dy't op flinke gudsen rieden, dalik op reis nei Starum, sa hird as se koenen. Sadwaende hie de kening it forslaeh al wei ear't de prinsesse thús wier. Do't de boat oankaem stie Eadbont op 'e wâl om syn dochter to forwolkomjen en de hiele stêd wier op in ein. Sa blüd wierne de Starumers dat de prinsesse er wer wier. Mar do 't de trije jonkers by de kening en syn dochter oan'e tafel sieten en dêr tige ûnthelle waerden, do wier 't de frage, ho't nou scoe mei de bileaning. Flink wier fen miening, dat hy, as
Wumkes.nl
20
de âldste. oanspraek Me op'e prinsesse. Mar Tûk sei, as hy de fûgel net deasketten hie, den liiene se allegearre forlern west: dêrom hie hy rjucht op'e faem. De kening wist net, ho't er dêr mei oan scoe. Mar om't Fornim. Mm stil hâlde, frege Radbout eft hy der neat oan dien Me. „Né", seijen de beide âldsten en de jongste hâlde 'm wer stil. Mar do koe de prinsesse hjar net stil hâlde; hja sei, w}rlst se Fornim by de liân naem: „Ja-, oan bim ha wy allegearre ús libben to tankjen. Wy hiene fordronken , as hy it boatsje net knapliânnicli gearlape Me.'' Do't de kening alles goed foar't forstân hie en fornaem ho't syn dochter ljeafst woe, biet hy it ein er ôf en sei: „Hark ris Flink ! dou hest deiin part ta dien en biwiisd, datste knap it stellen leard hesto, ik bineam dy ta minister fen Koloanjes. Tûk ! dou hest dines der ek ta dien; dy bineam ik ta minister fen oarloch, en howol it nou frede is, tink ik doch in great leger to onderhâlden en den kinst dou for tiidkoarting de soldaten yn't skiifsjitten onderrjuchtsje. En dou, sei er tsjin Fornim, mast minister fen earetsjinst wirde. Hwent trochdat se hjir in nije godstjinst ynfiere wolle, dy't se de godstjinst fen ljeafde en frede neame, is der safolle ûnienichheid ûnder myn folk ontstien, datst dou dyn libben lang wol wirk heste om de ban fen iendracht wer gear to soldearjen. Dêr wieren de trrje broerren wol mei yn't skik, mar boppedien woe elk foar oar ek yet graech de prinsesse ha. Radbout sei: „ Wy scille bjar sels ris freegje, ho't se dêr oertinkt.'' En do sei de faem: „Dy't lân forrykje wol trooh ûnrjucht, griist my oan. Dy't syn rom siikje moat yn dea-
Wumkes.nl
21 meitsen, haget my ek net. Mar dy't yn'e skrep is, om it fordielde wer by elkoar to bringen, is in man nei myn herte. Dèrom nim ik de jongste feu de trije broerren." Dat antwird stie de kening tige oan. En om't de oare broerren wol fielden dat der for hjar neat mear op siet, wieren hja der ek mar mei tofreden. De prinsesse wier tige yn't skik mei de froede Pornim. Mar, sei se, „hja hie dôeli yet ien forsiik oan hjar heit, en dat wier dit : It bosk dêr't dy earn hjar hinne tôge hie, dat woe se wol dat ta in oantinken oan hjar, altyd de namme drage sooe fen EARNEWÉLLD." De kening sei : „Dat soil wôze." En sjuch, it is sa útkomd. ûp 't plak dêr't do dat bosk stie, der stiet nou in lyts doarpke, en dat hjit yette Earneivâld. Birgum.
T. Gr. v. D. MEULEN.
Wumkes.nl
GESLACHT: „VAN BUMA." (Vervolg.)
Hebben wij in den vorigen jaargang van dezen Almanak de takken van dit geslacht beschreven , die te Kimsioerd en Driezum gevestigd waren, ditmaal willen wij die takken behandelen , welke te Beetgum en Holwerd hunne woonplaats hebben gehad. Van die van Beetgum is ons weinig bekend. Ten oosten van dit dorp en ten noorden van den kunstweg , nagenoeg tussehen de voormalige State Aysma, t. z. van den weg en den Beetgumerinolen, lag eertijds Bonga of Bouwema-State, omstreeks het midden der 16de eeuw door eenen Mintee Buma bewoond. Deze komt in 1566 voor als gehuwd met Tieth Gijsbertsdr. Donia, terwijl hij later schijnt hertrouwd te zijn niet eene dochter van Ige Sickema en Syds van Marshorne , of wel met eene Hoppers, daar men omstreeks 1579 Bauck Igesdr. Siekema , gehuwd met Freerck Hoppers , 7.ijne schoonzuster vindt genoemd.*) s ) AA 1559 leefde volgens Jr. E. M. v. B.: Minthie Buma, te Engelum, bij Beetgum. — Zie Stbk. v. d. Fr. Adel, op: Äuclcama, aant. 19.
Wumkes.nl
23
Men vermoedt, dat'Mintze de zoon is geweest van eenen Wijbrant Buma , en alsdan een broeder van Douwe Wijbrants Buma, die in 1555 voorkomt als de echtgenoot van Anseke Gerrits (Donia) en den 12den November 1569 overleed. Ook leefde er destijds een Watze Buma, die volgens Winsemius in 1564 Gedeputeerde Staat van Friesland was en misschien een broeder van Wijbrand. Mintze had onderscheidene kinderen , o.a. twee zonen: Wifbren en Watze, waarschijnlijk eene dochter Jets en misschien nog een zoon Gijsbert, welke laatste in 1602 en 1621 leefde en gehuwd was met Wijtske Wijbesdr. Scheltinga van Minnertsga. Dat Mintze althans meer dan vier kinderen heeft gehad, blijkt uit een proces van 1598, waarin gezegd wordt, dat Hoytthie Aysma te Dijksterhuizen bij Beetgum. en Frans Unia te Stiens curatoren waren over de vier jongste kinderen van ,, salighe Mintie Buma", welk proces gevoerd werd tegen „Lioel Tjercx Buma tot Collum." Uit dat proces schijnt men te mogen opmaken, dat Mintze vóór 1583 reeds is overleden , terwijl het ons waarschijnlijk voorkomt , dat de Beetgumer en Kollumer takken der Buma's aan elkander verwant waren. Ook genoemde Hoytthie Aysma was aan Mintze verwant , vermits Hoytthie een zoon was van Hessel en Wybrich Buma , van Beetgum , welke laatste vermoedelijk eene zuster van Mintze zal zijn geweest. Dit vindt ook daarin eenigen steun, dat Mintze Buma en Sijbolt, broeder van Hessel Aysma , voogden waren over de kinderen van Hessel en Wybrich , nadat Hessel op eene reis , „ als afgevaardigde van de Staten van Friesland aan die der
Wumkes.nl
24
Vereenigde Nederlanden naar Breda", omstreeks 1564 overleden en in die stad begraven was. Bij request van 2 Augustus 1566 wendden de beide voogden van Hessel Aysnia's kinderen zich tot „die Gedeputeerde van die Staten van Vries,landt", en gaven daarbij te kennen : „boe dat „wylen Hessel Aysma , als een der gecoerene Ge„ deputeerde van die Staeten van Vrieslandt, int „exerceren van zyne commissie, diverse vacatiën , „oosten ende expensien gedaen heeft, verhoepende „sy Suplianten, dat hy nae zyne vermoegen in ,; alles als een getrouw Opsiender ende Dienaer der „Landen geconverseert ende geliandelt heft, als „hy, mede neyt spaerende zyn eygen welfaeren J;e»de lyffs gesonîieyt, des Landes halven vuyt „ die Lande reysende , in den Heere gerust is ; „waeromme die Landen duer u myne Heere-n „Gedeputeerde wel beweeget zullen zyn, 't zelve ;; weeder aen zyne naegelatene Weeskinderen te „vergelden.'' Op dienzelfden dag werd door Gedeputeerden hierop geantwoord , dat zij genegen waren de achtergebleven weezen behoorlijk te „contenteren ;,ende vernueghen van hueren achterweesen" Zeer zeker was toen Wybrich ook reeds overleden. Wijbren, de zoon van Mintze Buma, schijnt in Dantumadeel gewoond te hebben, want toen het lijk van den Prieschen stadhouder Graaf Willem Lodewijk van Nassau, op den 13den Juli 1620 met groote „Statie ende Pompe" in de JacobrjDerkerk te Leeuwarden werd bijgezet, waren bij die plegtigheid , als afgevaardigden uit Dantumadeel tegenwoordig de Grietman Tiaerd van Aylva en Wijbrand Buma. En dat deze inderdaad de zoon van Mintze was , kan daaruit blijken , dat hij
Wumkes.nl
25 twee jaren later onder den naam van Wijbrant Meyntes Biima als bijzitter van die grietenij vermeld wordt. Ook was bij bedoelde plechtigheid tegenwoordig zijn broeder Watze Buma , als volmacht uit Menaldumadeel, zeker een en dezelfde persoon als „Watze Meintes Buma", in 1610 lid der Staten van wege "Westergol). Dat hij waarschijnlijk te Beetgtim woonde, althans daar vastigheden bezat, blijkt uit het Stemcohier van 1640. Hij was toen reeds overleden , dewijl daarin „de weduwe van zal. Watze Buma'", als eigenaarse van eene stemdragende zathe wordt vermeld. Van elders weten wij , dat zijne vrouw Antje heette en de dochter was van Meynert Mellinga of Van Mellinga , die ook een zoon had, IJsbrant. genaamd, gehuwd aan IJdtje van Aysma , kleindochter van de bovenvermelde Hessel van Aysma en Wybrich van Buma. Antje leefde nog in 1646. Van bedoelde zatlie was in 1698 Tjerk Reyners Buma eigenaar , zonder twijfel de zoon van lieyner of Reynerus Buma , wiens weduwe Cornelia Eollema in 1648 voorkomt, en die wellicht een broeder van Watze is geweest. Dat Wijbren en Watze eene zuster hadden, Jets genaamd , kan men opmaken uit het meergemelde proces van 1598 , waarin Jets Mintzes Buma de vrouw wordt genoemd van Douwe Scheltes *). Ook zal tot dezen tak behoord hebben: Antche Buma , die gehuwd is geweest met Grajus Nauta, in 1636 tot Raad in den Hove van Friesland benoemd en die ook tot vrouw heeft gehad Lolck ')2 Charterb. van Friesland . V, 173. ) Zie bladz. 2 hiervoor.
Wumkes.nl
26 van Aysma, eene kleindochter van Hessel van Aysma en Wybrich van Buma 1 ). Eindelijk vindt men nog vermeld, dat in het jaar 1543 Joinoer Bmvama, toen weduwe van Feyte Tjarcksz., eigendommen te Beetgum bezat. Deze kan eene zuster van Wijbrant den oude zijn geweest 2 ).
Wij willen nn met een enkel woord spreken over den tak , die te Holwerd in West-D ongeradeel zijne woonstede had. Onmiddelijk ten zuidoosten van dit dorp lag Bongastate, in de eerste helft der 15de eeuw bewoond door Sijtze Bonga , die waarschijnlijk een zoon had , Sjoele genaamd, gehuwd aan Jetscke Donia , dochter van Eomcke Jelmera , die zich ook Donia noemde en Heer van Ameland was. Hij huwde eerst met Catharina van Adelen en later met Rints Foppinga , doch men weet niet wie van beide Jetsoke's moeder is geweest. Sjoele Bonga en Jetscke Donia leefden omstreeks 1473 3 ). Waarschijnlijk had Sjoele een broeder, Hessel geheeten. Men vindt aangeteekend, dat in het jaar 1491 op St. Lambertsdag (17 Sept.) „Hessel *) Zie bladz. 2 hiervoor. 3 ) Zie bladz. 1. In het doop- of lidmatenboek van Beetgum komen nog enkele andere Buma's voor. Een uittreksel daaruit vindt men ter provinciale bibliotheek, onder de aangekochte geschriften van Eekhoff. 8 ) Uit dit huwelijk zou, volgens Ferwerda, de bekende Hitscke Boelema of Bolma zijn gesproten, overleden te Stiens in 1547. Vergelijk: Eekhoff, Gesch. van Leeuw,, II, 'Register.
Wumkes.nl
27
Buwingha voor de Gemeente van Holwert" met andere volmachten uit Oostergo liet verbond hernieuwde , dat reeds vroeger door die van Oostergo met de stad Groningen was aangegaan. In Augustus van het volgende jaar (1492) werd door de kinderen van zekeren Sijtglie Hernsema aan het St. Bonifaciusklooster te Docknm verkocht: „Hernsemaguet" , dat in 1543 voorkomt als gelegen te Holwerd. Zij verzochten, behalve Heer Johannes, den pastoor te Holwerd, ook „die „twe ersame Haerscopen ende Hovelingen alldair, „Worp Haynga ende Hessélt Boyngha , dat sie om „ons beden wille dat brieff wolden besegelen." De pastoor en Worp Hania verzegelden daarop liet stuk voor hen zelf en de pastoor tevens „voer „Hesselt Boenga''; — „want hie", zoo meldt ons Heer Johannes , „my gebeden hevet voer liem te „segelen, om dat hie selven gheen segel vorende is." Deze Hessel Bonga heeft vermoedelijk twee zonen gehad : Johan en Sijtse, van welke de eerstgenoemde huwde met Ebel, dochter van Foppe Popma en Wilsck Gerbranda , die eene dochter schijnen gehad te hebben , ook Wilsck geheeten , welke , evenals twee harer tantes , in een nonnenklooster trok x). Sijtse komt in 1505 voor op de bekende lijst der Saksischgezinde edelen, terwijl hij den Ssten Juli van het vorige jaar den eed van getrouwheid aan den Hertog van Saksen had afgelegd. Bij beide gelegenheden heet hij daarin „Sijts BunJ ) Of Johan en Ebél meer. kinderen hadden, is onzeker. In het Stamboek v. d. Fr. Adel bestaat daaromtrent veel onzekerheid. Maar zeker is het, dat zij niet de ouders zijn geweest van den in de geschiedenis zoo bekenden Wittem van Buma. Zie in den vorigen Jaargang, bladz. 16.
Wumkes.nl
28
ginga.'1 Uit het meergemelde Moreenregister van 1511 blijkt duidelijk, dat „Syds Buwenga'' eigendommen onder Holwerd bezat , terwijl de geschiedschrijvers vermelden, dat hij omtrent dien tijd „heerschap" te Holwerd was. Later schijnt bij van staatkundige partij veranderd te zijn en vindt men hem geboekt als zeer Geldersehgezind. Hieraan had hijzelf en het dorp zijner inwoning het te danken, dat den 22sten Februari 1515 „twee vaendelen knechten met som„mige burgers uyt Leeuwerden" op het dorp los trokken. Zij brandden „'t schoone dorp Holwerdt met „de Heulen af, omdat haer Heerschap Syds Bonga, een „principael voorstander der Geldersche partgewas." In 1421 had eene dergelijke ramp dit dorp getroffen ; Winsemius toch vermeldt uit eene oude aanteekening: „MCCCOXXI Da baerndt Holwerdt." Een ander gevolg van Bonga's gehechtheid aan den Gelderschen Hertog en het daaruit voortspruitend verzet tegen het Bourgondisch bestuur, was de omstandigheid, dat zijne goederen door den Bourgondischen stadhouder werden toegewezen aan Sijthie Humalda , grietman van WestDongeradeel, Kort daarna werden die goederen, waarschijnlijk bij vergissing, aan den bevelhebber „Lubbert Turck von mijnen Genedigen Here Stadtholder" gegeven. Geen wonder, dat hierover al spoedig tusschen Humalda en Turck oneenigheid ontstond, die door den stadhouder op den 17den Augustus 1517 op deze wijze werd bijgelegd, „dat Sythie voorsz. die goeden van „Syds Buwinga beholden. sal, ende Lubbert „Turck sal in recompensie van dien weder heb„ben Geit Elinge ende Tjipke Sjourden" (Sjoerda) „goeden."
Wumkes.nl
29 Sijtse Bonga of Buwinga was volgens sommigen driemalen gehuwd. Het schijnt genoegzaam zeker te zijn, dat hij althans is gehuwd geweest met Rints, dochter van Johaii van Roorda, van Tjuminarum en Tietli "van Sclieltinga of Idsinga , (die in 1515 te Holwerd woonden) , alsmede met Auck, dochter van Gercke Stania , van Reitzum en Luts Stinstra , weduwe van Idzert van Memerda. Wie zijne derrie vrouw kan zijn geweest, bleef ons onbekend. Hij had tot kinderen: Jan of Jolmn , Hexsél en Sipt, welke laatste elders denkelijk Sijliraiuli wordt genoemd en zonder kinderen is overleden. Betreffende Hessel is ons liet volgende opgeteekend. Den tienden December 154S werden aangegeven de landen en renten, „behoirende tot „ die Prebende te Holwert, die welcke zijn over„ gegeven van Sydts Bunga, van wegen Hessel tJJunga zijn zoen , die welcke dieselve Prebende „gegunt is van Keyserlycke Maijesteyt, cliier „electie vant Dorp Holwert." J) De landen dezer prebende bestonden uit, „viertich pondemaetea „graslandt, gelegen buytendycks" , vier „ponde, maeten nyelandt, liggende by Holwerdt, een „terp" en buitendien nog acht »pondeinaeteland." Voorts had zij recht op 92 stuivers en 3 „horns guldens", uit verschillende Staten, waaronder ook het bovengenoemde „Mernsma guedt" voorkomt. 8j Hoewel een aantal van 52 pdm. lands voor eene prebende vrij aanzienlijk was , zoo beliep de jaarlijksche huur destijds slechts weinig : „ Deze voorsz. landen," zoo vindt men aangeteekend , „zyn be„lastiget myt dyeken, ende geven mede tot die J ) 2
Zie het Beneüciaalboek van Friesland op: Ilohcerd. J Zie bladz. 27 hiervoor.
Wumkes.nl
30
flCOsterye 't onderholden ses golden guldens jaer„lyc, encle wordden die armen verhuyrt by pon„denmeten, elcke pondemaete voor een golden „gulden , dan als die landen , buytendycks lig„gende , ondert vloijen , zoo moet men die arme „luyden in den huyr lichten." Zeer bekend is de naam van Hessel's broeder Johan van Bonga of Buioinga , die een belangrijk aandeel had in de krijgsverrigten. welke plaats hadden in den aanvang van den opstand tegen Spanje. Zijn naam is dan ook bij de geschiedschrijvers van dien tijd met roem bekend en menig dappere daad, om het Spaansche gezag afbreuk te doen, werd door hem verricht. Hij was gehuwd met Sydts , dochter van Rienck vaa Aijlva en Hil van Roorda, van Genum en woonde op JBongastate te Holwerd, In 1560 werd hij , na het overlijden van Sake van Einia , grietman van West-Dongeradeel, welk ambt hij tot in 1567 vervulde , toen hij vrijwillig afstand deed en den 17den November van dat jaar werd opgevolgd door den Spaanschgezinden Keinier Pritema. Zonder twijfel deed hij afstand , dewijl hij de zaak der vrijheid was toegedaan en zijne overtuiging en zienswijze niet strookten met de handelingen der Spaansche regeering. Hij teekende op het Verbond der Edelen en, hetgeen zijne straf verzwaarde , na de overeenkomst, die de Landvoogdesse Van Parma met de verbondene Edelen den 25sten Augustus 1566 had aangegaan. i) Een natuurlijk gevolg hiervan was , dat hij het land moest verlaten , waarop hij zich in het voorjaar van 1568 onder de vanen van graaf Lodel
) Zie : De Vrije Fries , XVI, bladz. 410.
Wumkes.nl
31
wijk van Nassau schaarde , die kort te voren met eenige manschappen Groningerland was binnengerukt en het huis te Wedde had bemachtigd. Hij werd aangesteld tot hopman over een vendel soldaten. „Meest alle Friezen", zoo meldt ons Te Water, „die der Nassausche zijde aanhingen, „dienden op zijne kosten.'1 Weinige dagen later nam hij deel aan den bekenden slag bij Heiligerlee , die op den 23sten Mei van dat jaar plaats had. Hierop volgde hij graaf Lodewijk en de. zijnen en woonde op den 21sten Julij van dat jaar den slag van Jemmingen bij , waar Lodewijk's leger door Alva's oude geoefende strijders geheel en al werd verslagen. Ternauwernood ontkwam hij de algemeene slachting. Hij wierp zijne wapenen en bagage weg en redde zijn leven door de Bems over te zwemmen. Inmiddels was hij als voortvluchtig den 26sten Junij van dat jaar met 41 zijner medegenooten verbannen , terwijl het aan ieder werd verboden goederen van deze verbannenen onder zich te houden. Den 24sten Augustus daarna werden zij opgeroepen , om „tot Antwerpen toe compareren voor „dije volmachtighe van Duck Dalve , ofte sij moch„ten senden volmacht vuyt hoire name." Natuurlijk gaven zij aan die eerste uitnoodiging geen gehoor , maar »hebben volmacht tot Antwerpen ge„ sonden , namentlychen Mr. Pecko Eala ende Mr. „ Jurgen Godofridi, advocaat in den Hove van „Vrieslandt." Het schijnt, dat de meesten dezer „Nobilisten" redenen van verontschuldiging hebben kunnen bijbrengen , tengevolge waarvan zij spoedig in het land zijn teruggekomen. Althans het verdient opmerking , dat b.v. Scipio van Meckama reeds in
Wumkes.nl
Februari 1571 weder in zijne woonplaats Kolhiin was teruggekeerd, hoewel hij, althans later, een groottegenstander der Spaansche regeering was. Van zes der bovenbedoelde edelen is liet bekend, dat zij geen genade in de oogen des Hertogen mochten verwerven en onder dezen behoorde ook Jan van Bonga. Trouwens het was natuurlijk, dat hij, die zich eerst onder de verbonden edelen had geschaard en dat nog wel onder verzwarende omstandigheden, die vervolgens bij Heiligerlee en Jemmingen de wapenen tegen Spanje had gekeerd, geen genade verdiende in de oogen van 's Konings stadhouder. En dat het der regeering niet onbekend kon zijn , dat hij onder Lodewijks vanen gestreden had, dit moest wel volgen uit het lijstje van diens volgelingen, bij brief van 15 Mei 1568 door den Prieschen stadhouder Aremberg aan Alva toegezonden , waarop ook de naam voorkomt van „Johan Bongha, grietman van Dongerdeyl, nu hopman.'' Het kan ons dan ook niet verwonderen, dat hij met vijf andere Friesche edelen, op den lOden September van datzelfde jaar, door Alva werd verbannen en zijne goederen werden verbeurd verklaard 4). In dat vonnis wordt echter geene melding gemaakt van het anders in Alva's oogen zeer strafwaardig feit, dat hij de wapenen tegen Spanje's Koning had aangogord. Zij worden daarin alleen beschuldigd : „van het Verbond en aenhang der , verbondene Edellieden geduurende de gepasseerde „beroertens gewest to syn en haer oproerig Ver„bondt geteekendt, nae het uitstel, gemaekt den ,25 Augusty 1566 ; tusschen Madame de Herto») Zie: De Vrije Fries, XVI, bladz. 422.
Wumkes.nl
33
„ginne van Parma etc. , toen Eegentesse en Gou„vernante en de gezegde Verbondene." Bij placaat van 26 Januari van liet volgende jaar werd aan ieder verboden , om hem en andere ,.Eebellen, Wederspennige ende Gebannen te ont„fangen of te herbergen." Na den noodlottigen slag bij Jemmingen , waaraan hij , zooals wij zagen . als door een wonder ontkwam , bleef hem niets anders over, dan zich bij de Watergeuzen te voegen, wier schepen reeds destijds de Friesehe kusten zeer onveilig maakten. Waarschijnlijk was hij bij een inval tegenwoordig omstreeks Juni 1570 op Holwerd, toen zijn opvolger Frittema opgelicht en weggevoerd werd. Wij lezen in de geschiedboeken, echter zonder nadere tijdsbepaling, dat Bonga zijn eigen huis in brand stak , hetwelk door den vijand in bezit was genomen , mogelijk wel door Frittema ^. Of Bonga in 1572 den Briel mede hielp veroveren , is niet zeker , hoewel men dit wel waarschijnlijk acht. Toen kort daarna Enkhuizen in handen der Prinsgezinden kwam, besloot hij, het kostte wat het wilde , mede te helpen tot bevrijding van zijn vaderland. „Van nu af werd zijn leven", zoo schrijft Van Groningen in zijn werk over de Watergeuzen, „tot aan zijn smartelijk uitjeinde, vol van moeite en gevaren, aan een rus„teloozen krijg gewijd.'' s) Na de overgang van den Briel trok hij naar Emden, wierf daar eenig volk, en begaf zich te scheep ') V. Groningen, „De Watergeuzen", bladz. 51; V. iáminia, N. Naamlijst, bladz. 65 en Stbli-, op E oor da van Tjummarum, aant. 21. — Vergelijk: De Vrije Fries, XVI, bl. 497. ") Van Groningen, t. a. pi., bl. 169. 3
Wumkes.nl
34
naar Friesland, met het plan, om Dockum te veroveren. Doch de vijand was ingelicht over zijne komst en naderde alras met. eenige vaartuigen. Bonga , ternauwernood aan wal gestapt; zag van zijn. voornemen af en haastte zich , om met zijn volk den vijand te ontkomen. Dit gelukte hem, hij kwam behouden door Friesland en begaf zich naar Enkhuizen. Aldaar scheepte hij zich den 17den Augustus in , bereikte den volgenden dag het stedeke Ylst en trok vandaar naar Sneek. Daar werd hij den 19den Augustus (1572) met gejuich der burgerij ontvangen, die ,,hem te geval „dapper ter eeren glieschoten ende doen gebieden, „dat een ieder met syn geweer hem stellen, ende „van het Stads werck (aan welcke twee hondert „Mannen arbeyden) afgeven soude, 't welck uyt „het land van. Frittema, met aerde ende uyt het „Hospitael" (het Klooster) „met de hoochste boo„men gesterckt worde.'' l) Nadat Bonga binnen Sneek zoo luisterrijk was ingehaald , juist ;;op den selven dach , dat de Oo„lonel binnen Leeuwerden weder in quam , is de „gantsche Landtstreecke daer omtrent, met vreese „vervult, soo dat alle Man verliep, ende nae „Leeuwerden "vluchtte. De Abt van Oldeclooster „bracht zijn Kostelijcheyt endo Juweelen oock al„daer, vresende dat hij wel den eersten aenval „mocht lijden. Den 20 August! quam Bonga met „300 Mannen voor Bolswerdt, ende eyschte de „Stadt op, doch kreech een spijtich antwoordt „van do Borgemeester Hobbe Ottes , een seer Co„ninchsgesint ende Paepsch Man" Deze antwoordde namelijk op Bonga's eisch tot overgave; „dat men ') Winsemins, Kronyk, fol. 577.
Wumkes.nl
,den Stadshouder Colonel, snlcx gheweyghert had.de, „ ende dat men deselve oook hem wel soude weij,,gheren." Op Bonga's vraag: „Wie is U Stadthouder?" antwoordde de Burgemeester: „De Colonel Van „Groningen." — „De Colonel is een schelm" riep Bonga verwoed , „waerop Meester Hobbe wederom „sprack: „Du machste , ofte du biste selfs ein „schelm!'' Doch deze hatelijke zamenspreHng bracht de zaak niets verder en Bonga moest onverrichter zake vertrekken. *) Volgens de aanteekeningen van Heer Thomas, abt van Oldeclooster nabij Bolsward, kwam de hopman Bonga met zijn soldaten in den nacht van den 20sten Augustus omstreeks 2 uur voor Bolsward , en eischte in naam des Prinsen de stad op. Toen dit hem werd geweigerd , liet hij eenige gebouwen van het nonnenklooster, Oegeklooster genoemd , in brand steken. Daarop stormden zijne soldaten op het na.bij gelegen Oldeklooster los en. roofden al liet vee, dat zij naar Sneek voerden en aan zekeren Hollander verkochten. Bonga bleef er met het grootste deel zijner soldaten gedurende vijf dagen , en liet , zoo verhaalt abt Thomas, alles der vernieling ten prooi. In de kerk, in 't slaapvertrek , in de ziekenkamer, in de kelder , in de logeervertrekken , ja zelfs in de bibliotheek werd alles vernield of weggeroofd , of, als dat niet ging, aan de vlammen opgeofferd. Geen enkel venster van het kloostergebouw werd ongeschonden gelaten! Gelukkig alzoo, dat de abt „syn Kostelijcheyt en de Juweelen1', zooals Winsemms vermeldt , te Leeuwarden in veiligheid had gebracht. ') Winsemius. t. a. pi., fol. 678.
Wumkes.nl
o/?
Inmiddels was een andere hopman Hotze Buma, voorzeker een aanverwant van Jan van Bonga, den volgenden dag (21 Augustus), om dezelfde reden voor Bolsward gekomen, vergezeld van den hopman Gosse Alberts met zijne manschappen. *) Niets wetende van hetgeen Jan van Bonga had verricht, eiscliten ook zij de stad in naam des Prinsen op, waartoe ecliter niet terstond besloten werd. Terwijl Plotze Buma nu het antwoord afwachtende was, kwam Jan van Bonga, die op zijne beurt niets afwist van Hotze Buma's bemoeiingen, den daaropvolgenden dag (22. Augustus) en eischte nu de stad voor de tweede maal op. De ingezetenen beloofden „des anderen daechs te sullen antwoorden." Bonga zond daarop den volgenden dag (23 Augustus) wederom een trompetter , wien men tot bescheid mede gaf: „Dat men bereydt ware tot het be „lieven des nieuwen Stadhouders." En ten be-wijze, dat de inwoners dit meenden, zonden zij Bonga op dienzelfden avond „een Aem Wijns.1' Den 26sten Augustus trok hopman Jan yan Bonga de stad binnen, „ ende werd seer vriende„lijek ingebaelt." Dirck Bronckliorst kwam des namiddags 5 uur mede aldaar met zijne manschappen aan. Bonga bleef er met 300 man in bezetting, terwijl „Hotse Bonga", zooafe Schotanus hem noemt, in de nabijheid bleef, om een wakend oog te houden en zich te Scliettens les'erde. De kerk ] ) Soliotanns, Fr. Gesch., fol. 763 meent. dat Jóhan en Hotge broeders waren, maar wij betwijfelen dit. Vrij zeker waren zij aan elkander verwant en was Hotze, als inwoner uit Kollum, tegenwoordig bij den Slag van Ueiligerlee en later lid der Staten. Zie : Kolluiiierland en N. K., geschiedt beschr., bl. 62 en Plaatsbeschr.' alsvoren, I, bl. 89 en 144.
Wumkes.nl
der Minorieten werd nu van beelden gezuiverd , de hervormde godsdienst openlijk ingevoerd en de eerste predikatie door Joannes Jansonins verricht. Het „refugium" van Oldeldooster binnen Bolsward, werd een paar dagen daarna door de soldaten leeggehaald en vervolgens dichtgezegeld. -1) Droevig was liet lot, dat het Oldeklooster den 19™ October van dit jaar onderging, toen liet op last van Bronckhorst met acht andere kloosters werd in brand gestoken , hoewel het later weder voor korten tijd schijnt opgebouwd te zijn. Robles had nog steeds Dockum in zijne macht en plunderde in de Dongeradeelen. Dientengevolge waren velen genoodzaakt te vluchten, waaronder Sippe van Scheltema en Sicke van Tjessens, beiden dorpsgenooten van Bonga. Des Prinsen stadhouder Schouwenburg had hun last gegeven , om krijgsvolk te werven. Robles, dit vernomen hebbende , beval hierop beide edelen te vatten en hunne huizen te plunderen. Tjessens vluchtte naar Franeker en Scheltema, intijds door zijnen broeder Sixtus gewaarschuwd, naar Ameland. Daar vond hij een »Geusen-Oorlochsschip , inhebbende 90 „Mannen onder commissie van de Prins, ende „van eenen Hollander , Gysbert genoemd, geleyt.1' Deze vervoegde zich weldra tot den gevluchten edelman en stelde hem voor, om zich op den kolonel Robles over dat plunderen te wreken en tevens Dockum te bemachtigen. „Want de Colo„nel hadde syn Huys verwoest, die was nu te 5-Leeuwerden ende weynich Garnisoen binnen Doe1 ) Refugium noemde men een huis , dat de bewoners der meeste kloosters in een nabijgelegen stad bezaten , om er des winters te vertoeven , maar vooral om daarin in tijd van nood de wijk te nemen.
Wumkes.nl
38
»kum.'' Er lagen slechts twee vendels soldaten in de stad onder Rienck van Dekama en den vaandrig Kruningen. Zoo gezegd, zoo gedaan. Men ging te scheep en zeilde naar Oostmahorn , waar zij den 15den September aankwamen. In menigte begaven zich de inwoners van de Dongeradeelen naar Scheltema en riepen hem uit als hun kapitein. Daarna rukte men op Dockum aan , verjoeg liet garnisoen en nam de stad zonder veel moeite in. Nauwelijks was Robles dit ter oor en gekomen, of hij zond eenige manschappen , om zich weder van Dockum meester te maken. Niettegenstaande de toezegging van hulp, die onder Johan van Bonga en Tjessens zou worden aangebracht; waren de burgers en landlieden binnen Dockum zoo ontsteld op het vernemen van Sobles' plan, dat hun allen de moed tot, verdediging ontbrak; door de vrees „sonck het Herte in de Schoen." Weldra hadden de soldaten van Eobles de stad bereikt en verdreven Soheltema met de zijnen. De Walen van Robles , eenmaal binnen de stad zijnde , hielden daar deerlijk huis , moordden , brandden en plunderden op gruwzame wijze. Eindelijk, na onbegrijpelijk lang dralen, kwamen Bonga en Tjessens in de nabijheid der stad en toen de Spanjaarden en Walen dit vernamen , kozen zij ijlings de vlucht in de richting van Leeuwarden. „Bonga en Tjessens hare »traecheijt verfoeijende ende vernemende, dat de , Walen op Leeuwerden aen quamen'1 , vielen ze onverhoeds op 't lijf, namen eenigen gevangen en kregen een deel van den buit terug. „ Dese ellendige vernielinge ende Waalsche Furie „van Dockum , geschiedde omtrent den 20 Sept." a ) " ' ) Sohotenus, t. a. pi., fol. 766. Zie hierna bl. 24.
Wumkes.nl
39 Waarschijnlijk heeft Bonga zicli toen of later naar Noord-Holland begeven en daar een bevelliebberschap verkregen, want zes jaren later , 27 Aug. 1578, werd zijne compagnie, waarmede hij onder Sonoy gediend had, te Enklxuizen afgedankt. *) Fresinga vermeldt ons verder in zijne Memoriën, dat „ Jolian Bouwinga, van Noorthollant afgedanckt „synde", den lOden November 1578 met een vendel voor Deventer verscheen en zich bij Eennenberg voegde , die deze stad destijds belegerde. Na afloop van dat beleg werden de soldaten van Eennenberg „by die Overrjsselsche danckbaerlick „betaelt corts daer nae; behalven Bouwinga die „w'ert stracx betaelt ende afgedanct." 2) In 't volgende jaar bevond hij zicli weder binnen de grenzen van dit gewest, want zijn naam komt voor op eene remonstrantie betreffende de Unie van Utrecht. In het najaar (Sept. of Oct.) gaf de stadhouder hem schriftelijk last, om zich in Bolsward te legeren , doch dit ging zoo gemakkelijk niet. Want toen hij met eenige schepen , waarin de soldaten zich bevonden , voor de stad was aangekomen en zijn lastbrief aan de Magistraat vertoonde , wilde men daarvan niets weten en eerst nog met den stadhouder daarover raadplegen. Bonga begaf zich hierop naar zijn „Herbergh'' en de Magistraat, die zich over hare weigering toch niet zeer op haar gemak gevoelde, volgde hem daar en wilde hem onder de hand nog eens over de zaak spreken.. In beleefde termen verzocht men den hopman, „ dat hij tot stilfllinge van de ontstelde Borgerij , syne soldaten'1 ') Navorscher, jaarg. IV, Bijblad LII. ) Fresinga''s Memoriën, in Dunbar's Analeota, III, bl. 111 en 131. 2
Wumkes.nl
40
in de grietenij Wonseradeel zou laten inkwartieren. Hij antwoordde, dat hij daartoe niet ongenegen was , maar vooraf met den grietman Goslick van Herema diende te spreken »aangaende een plaets van verblyf.'' Dit geschiedde , maar — de grietman „sloeeh 't af." De toestand werd voor Bonga moeilijk. De soldaten konden niet langer in de schepen blijven en de Magistraat van Bolsward wilde ze evenmin in ontvangst nemen als de grietman. De personen , door de Magistraat afgevaardigd naar Rennenberg, die , meende men, te Vollenhove was , hadden ook geen voorspoed op bun wegen, want de stadhouder was vandaar vertrokken, »soo datse voort moesten naar Essen." Bonga begreep , dat hij de gemoederen niet geheel moest ontstemmen en tegelijk, dat hij in de nabijheid moest blijven. Alzoo trok hij met zijne soldaten naar Oege- en Oldeklooster met welker abten hij , zooals wij boven reeds zagen, vroeger kennis had gemaakt. Het Oldeklooster , het liefelijke Bloemkamp , dat reeds zoo menig krijgsman binnen zijne muren had ontvangen , moest ook nu weder ruwe soldaten herbergen. Eeeds in het voorjaar had hopman Hottinga drie weleen „nridt syn familie" en „soldaeten'" daar vertoefd en had men zich met wijn , „vreemdt beer" , met „aeraenij appelen" en brandewijn vermaakt, terwijl ook de noodige haver voor des hopmans „2 henxten" gedurende dien tijd door den abt was verstrekt. Doch het schijnt, dat dit bezoek geene andere onaangename gevolgen voor het klooster had gehad, dan misschien alleen, dat het een dure tijd was geweest. Bonga echter kwam met een grooter aantal soldaten , dan den abt wel aangenaam was. Den loden October bevond hij er zich met zijne man-
Wumkes.nl
41 schappen, die in „'t Langhuis'1 een der schuren van het convent, dat hun ter bewoning was aangewezen, „een schouwe torff" ( + 30 heetoliter) ontvingen en een paar dagen later 2 tonnen „imbrouwen beer.'' Dit'scheen hun wel te smaken, want „doe ons onse beer begaff" , zoo teekende de abt aan , „overmidts de groote menichte der soldaeten" , toen kocht hij „vreemt beer ende inbrouwen beer van eenen Pieter de sudelaer." Inmiddels zond de abt een persoon „nae Groeninghen", ten einde „te solliciteren aen den Stadt„holder om van de soldaeten ontslaegen te worden." Zijn verzoek werd hem ingewilligd, waarover hij zoo verblijd was, dat hij „ses karolus gld. ende 12 st. Jan Buwma'' schonk, „omdat" , zoo meldt hijzelf, „hij ons midt der ijle ontledicbgde van de soldaeten." Bonga schijnt daarop naar Koevorden te zijn vertrokken. Eeeds in het voorjaar van 1580 had men zijne hulp in Friesland dringend noodig. Het gold eene belangi-ijke zaak ; niet meer en niet minder , dan „omme de stad van Leeuwerden van het Blockhuys ende Tyrannennest te bevrijen." De reden hiertoe was , dat, zooals bekend is , de stadhouder Rennenberg langzamerhand het vertrouwen verloor en wel in die mate , dat men er mee verlegen raakte wat te doen. 't Was toch bekend , dat hij hoe langer hoe meer tot de Spaanscbe zijde begon over te hellen. „Die Gedeputeerde Staten van Prieslandt", zoo meldt ons zeer mismoedig een tijdgenoot , de Staatschgezinde hopman Jonker Fredrick van Vervou, „werden „seer verslagen, ende bijnae niet wetende, op ,,wien sij haer meer souden vertrouwen , als op „myn broeder Jan , met syne compagnie, Hans
Wumkes.nl
42
„ Bonga ende Onne Grouestins niet hunne vendien, „hebben alsoo aen myn broeder , tot Coeverden , „ende oyck aen d'andere, ijlicli geschreven, ten „vlitichsten begerende , men soude haer in d'uyter„ste nooit komen bijstandt bewijsen." *) Zij lieten zien niet lang wachten en kwamen weldra voor Leeuwarden aan. In den vroegen morgen van den lsten Februari 1580 beproefden zij met behulp van vele ingezetenen der stad, o.a. den tachtig]arigen Burgemeester Adje Lammertsz, het blokhuis in te nemen, hetgeen hun toen echter tot hunne groote teleurstelling niet gelukte. Nu nam men list te baat. „Sy toglien in ordre „teghen 't Blockhuys aen, met zich sleppende een „hoop Papen, MoniokenendeSoldaetskinderenen.de „Vrouwen, sulcke dewelcke den Besetlinghen in „Echt verbonden , de Kost in de Stadt met was„schen ende schuyren verdienden. Dit Volckjen „steldense vooraen, opdat de Besetlingben niet „zouden schieten." De drie vendels soldaten gin* gen achteraan. Hierop werd het blokhuis opgeeischt. ,De Besetlinghen bekaeyct staende , ende „niet dervende schieten , om datse hare Kinderen „ende Vrouwen niet wilden quetsen'' , gaven al spoedig het kasteel over. In den daarop volgenden nacht trokken Bonga en Vervou met hunne soldaten in schepen naar Harlingen. „ 't Was Maenlicht: sy quamen te „Harlinghen aen, eer 't yemandt vermoedde." Spoedig na hunne aankomst zonden zij een trompetter en eischten het blokhuis op. „Te thien „uyren voor middach" ontvingen zij antwoord , dat men tot de overgave daarvan niet genegen l
) Gedenckv. Geseh. van Fr. van Vervou, bl. 13 en 14.
Wumkes.nl
43
was , zoodat eene belegering onvermijdelijk scheen. Doeb., toevallig kon Bonga zich wederom van een list bedienen , waardoor bloedvergieten werd voorkomen. Eennenberg had namelijk zijnen Secretaris Bailly naar Harlingen gezonden, „om te verspieden, „ watter in Frieslandt Wester-Lauwers ommeginck.'' Hij laad hem tevens zoogenaamde »Blanchetten" medegegeven , oningevulde brieven , alleen met de handteekening des stadhouders voorzien , met opdracht , om verder naar gelang van omstandigheden te handelen. Bailly werd te Leeuwarden gevangen genomen en naar Harlingen gevoerd. Daar gekomen , werden zijne papieren onderzocht en nu maakte Bonga van de gelegenheid gebruik om de brieven in te vullen , natuurlijk in zoodanige bewoordingen, dat de bevelhebber van het Harlinger blokhuis niet anders kon meenen of hij moest onverwijld het kasteel aan Bonga overgeven, zooals dan ook werkelijk plaats had. „Zoo mocht de goede zaak op 't einde zegepralen, moest het snood bedrog door eigen listen falen : „Door Bonga's kloek beleid, zijn meesterlijken vond, „Herrees de vrijheidszon op Frieslands dierbren grond ! 1)
;;Zoo
Het was in die dagen, dat Gerrit de Jong een luitenant van Bonga het kasteel Liauckama te Sexbierum aan de vlammen opofferde , destijds be') Deze dichtregelen zijn genomen, uit een gedicht, op Johan Bonga, vervaardigd door J. D. Ankringa, te Leeuwarden, in April 18*29. Ziebladz. 64 van het 1ste Deel van het Tijdschrift De Vrije Fries.
Wumkes.nl
woond door Jel van Dekema, wed. van den Spaanschgezinden Jarich van Liauckama. *) Bonga diende vervolgens onder den graaf Van Hohenlo, die hem in Juli van datzelfde jaar (1580) gelastte , om levensmiddelen in de schans de Opslag te brengen, destijds door de Spaansolien belegerd. Zonder zijn schuld kwam hij te laat, want toen hij van Harlingen daar aankwam, was de schans reeds aan de belegeraars overgegeven. Vandaar trok hij op bevel van dienzelfden veldheer in de nabijheid van Groningen, dat destijds belegerd werd. Nu in deze , dan in gene sterkte of schans gelegen , betrok hij den Uden Augustus de schans bij Aduarderzij] , waarop een deel van Eennenberg's soldaten vijf dagen later (1G Aug.) de schans belegerden. Bij den eersten aanval dapper afgeslagen , 'werd de aanval den volgenden dag herhaald en. wel zoo hevig, dat de schans in handen dei' Spaanschen viel. Dit gevecht was zeer noodlottig voor den dapperen vrijheidsheld! „Bouwinga wert geschoten „in sijn been, daer hij lang daernae afstarf binnen „Leeuwerden.'' 3) „En Bonga was den dood des dapperen gestorven, „Tot op het laatste toe aan't Vaderland getrouw!" Haatte de Spaanschgezinde Carolus hem met een onverzoenlijken haat, terecht getuigt daarentegen Van Groningen van dezen held: „Hij is wel ^minder bekend , dan anderen , die minder deden, ') Stbk. op: Liauclcama aant. 24 en de ald. aangehaalde plaats van V. d. Sande's „üecisiones"; JRoorda van Tj. aant. 21. De Vrije Fries, 'I, 352. — Fresinga, 249. s j Winsemius, Kronijk tol. 844—055 en Schotanua, Kr. G-eseh. bladz. 842-860.
Wumkes.nl
45
„maar hij verdient onder de voornaamsten van de „bestrijders des Vaderlands te worden genoemd ! Zijne weduwe Sijtske van Aylva hertrouwde later met Doecke , zoon van Schelte van Aysma en Tiete van Aesgema. Doeke werd ia of omstreeks 1582 grietman van Ferwerderadeel en woonde te Marrum. Hij deed vóór zijn overlijden afstand van dit grietmanschap, naar men meent in 1592, en zal toen vervolgens Bongastate te Holwerd tot zijn woonplaats liebben gekozen, daar liij en zijn vrouw in 1602 als inwoners van dat dorp worden vermeld. Het is vrij zeker , dat Bonga bij zijne vrouw geene kinderen heeft nagelaten en de State bij zijn overlijden heeft vermaakt aan zijne weduwe , die ze haren tweeden man ten huwelijk zal hebben aangebracht. Althans was Johan van Aysma, de zoon dezer echtelieden, in 1640 eigenaar van »Bonga'' te Holwerd. *_) Kollum, Sept. 1887. A. J. ANDEEÆ. ') Mogelijk komen wij later nog eens terug op die Buma's , welke in iiollmnerland gevestigd waren. Over sommigen hunner zie men mijne Plaatsbeschrijving dier voormalige grietenij. Wij moeten nog opmerken, dat er over de „Waalsohe Furie van Dockum", waarvan op blz. 37 en 38 hiervoor is gesproken, een belangrijk verhaal yan ze keren Henricus à Bra, destijds med. dr. in die stad, voorkomt in Deel VI van De Vrije Fries, bladz. 131.
Wumkes.nl
Molkorrer Sang. Twee vroolijke, jolige boeredeerns ontmoeten elkaar op de dijk bij Molkwerum. Er is groot nieuws onder de zon. Het dorp zal er vol van zijn. „Wil ik eens zeggen wat ik weet," zegt de een, en zij knijpt Tjamke in den arm, „wie denk je wel dat de bruid is — neen, — maar ik moet het je zeggen, zoo'n groote gek." Haar opgewondenheid werkt aanstekelijk ; nieuwsgierig vraagt de ander: ,Sedert wanneer is dat er door, ik spring van plezier!" Schuddend van lachen hakkelt de eerste: „Ik kan 't haast niet zeggen: 't is toch zoo'n onmogelijk paar; Slimme Piet en Scheele Griet; zij zijn aan mekaar gewaagd; net zuster en broer. Morgen, dan is 't „plotte!" „Morgen plotte?" vraagt de tweede, en zij kan er nog niet over uit, hoe die Grietje de bruid van Pietje Slim zou worden. Daar valt haar iets in; ondeugend stelt zij haar zegvrouwtje voor: kom, willen wij hun ook gaan gelukwenschen î En aanmoedigend, met de schalkheid op het gelaat, vol overmoedigen zin: kom, Jantje lief, wij gaan! De gelukwensen zal een streek van de grappenmaakster zijn. „Waar zijn bruid en bruidegom?" Wel, natuurlijk bij Piet-en-dic! Giechelend en stoeiend gaan de beide gelukwenschsters op weg, om hun opzet te volvoeren. „Hier is de tuin, kom, kloppen, één, twee!" Een geweldig dreunend
Wumkes.nl
47
bonson klinkt tegen de omheining, die de woning van den bruidegom scheidt van den weg. Slimme Piet komt op het gebons en gelach — hij vermoedt dat het zijn bruid en hem geldt — toeschieten. En: „A! Daar komt hij! Jantje, daar komen zij beiden. Wel, lieven tijd, hoc komen wij weg!" Beiden willen heen, maar gekscherend houdt de een den ander tegen: „Lit los" en „Hàld fest" klinkt het uit hun mond ; dan gaat het over hek en stek, door dik en dun, want hij mocht hun den hals breken. Voor zoo'n slim geruchtje waren zij wel wat vervaard. Van verre ziet de bruidegom beide lastige kornuiten loopen. Hij schreeuwt hen driftig, woedend na: „Weg jullie, of ik zal je de beenen stuk slaan. Kreeg ik je, ik beloof je, dat ik je slaan zou!'' Onder de hand is de bruid het stek genaderd , tot haar vervolgt hij : „ Griet, laten wij maar naar binnen gaan." Maar de bruid is niet zoo opstuivend , meer nieuwsgierig wie of 't waren, en wil ze nagaan: „Kom Piet, waar zijn nu die meisjes." Daarover weet hij geen onmiddellijk bescheid. „Bij de kerk of de vischmarkt, daar ligt (wel) een schuit, maar de meisjes die zijn er uit," hiermede verwijdert hij zich. De deernen hebben zich ergens verstoken, nu roepen zij elkaar toe : „ Kom, laat ons gaan, eer dat hij komt. Hij komt! — Hij komt! Hoor hem eens brommen , hij bromt. Kom, Kaat en Knier, maak het meertouw maar heel gauw los. Kom, stap in het jacht en steek af. Zoo, nu zijn wij hem uit het gezicht/' Aldus de uitgewerkte , en zoo goed mogelijk verklaarde inhoud van de „Saaing." Deze eindigt met de mededeeling van de namen der vervaardigsters. Geheel duidelijk is dit slot niet. Vier worden ge-
Wumkes.nl
48
noemd: Kaat, Kuier, Jantje en Tjam, daarna volgt, in aansluiting bij dezen laatsten naam: ,Die dit haar in dank afnam. Men vraagt wie die „haar" is. Het laatste couplet houdt een ontseliuldiging in: Heb ik jelui te veel gezegd, houd het mij ten goede. Kaat en Knier — dus twee der vervaardigsters — vergeven het Reinier — wieishiermede aangeduid? — ten slottc vergeeft Tjamke — de laatstgenoemde vervaardigster — het jullie, en daarmee is 't uit." Het geheel druk ik hier af, in de Molkwerumer tongval geschreven. Hier en daar stuit men op Hollandsche woorden, of deze op een Hollandsen origineel wijzen, of aan den mededeeler zijn toe te schrijven, is zonder nader onderzoek niet uit te maken.
len Molkorrer Saus. „Wol ik nou sisse, hat ik wut," Sei Jardjen, „ wa mienst is de brut ? „ Ik dweit mi ni, „Ik mut it di „Fertolle eak 5 „Fen di heel maaole gek." , „ Ei, Jantjen leeuw ! fertolt mi ris, „„Wanneer dat it is wuodden wis „„Mei dy heele maaole; „„Nokleke draaole, 10 „„Dat booskje sol. „„Ik spring fin bliedskip wol op in dol.""
Wumkes.nl
49
15
20
25
80
35
40
„Ik kin 't di fin lakjen net sizze, sei, „Sok bin it onmudleke alle bei: „'t Is Slimme Piet In skiilge Griet; „ Jo plotte mooar ! „'t Is in suster mei in brooar! „„Is 't platte mooar? ik ge't wol uut „ W a tooit, dat je soe wuodde de bruut „„Mei Pietje Slim. „ „ Kom, wo we liim „„Eak lok bean? „„Ei kom, Jantjen leeuw! wi gean. „„Wol, Jantjen, wor of se gesek sint?"" „Jint Piet of der omtrint. „ Her is de toen; „Kom, klop ris oen ; len slag, ien, two . . . . ,;Der komt liy oan, of is 't so ?" „„Jantjen, der kommese alle bei; „ „ Wol leeuwe tiid , ho kom wi wei ? „„Liit los ! haald fest ! „ Kom , elk siin best „Oer hek in stek „Eer dat er uus dy hals toa brekt." Vlugt jimme , teefjes , lier van daan , Of ik zei je de bennen aan stukken slaan, Ik beloofje , dat Kreeg ik je vat, Ik zal jou slaan. — Griet, laat ons na binnen gaan. — 4
Wumkes.nl
50 Kom , Piet, wor binnen de faannen , sei? Wol, Griet, ik wiit it naat, wor wei . . Bij de kerk , 45 01' de vismerk , Daar leit een schuit, Maar de meisjes , die zijn er uit. , Kom, let uus geen , er dat er komt. Hij komt, Hij komt, hij bromt, hij bromt, 50 Kom Kaat en Knier , Los it mier Maar stukken gaauw , Kom stap in 't jagt, in set mar aau Nu binne wi him wer uut 't gesigt! It liedjen is van uus gedigt Van onze Vier Van Kaat in Knier Jantje en Tjam , Die dit haar in dank afnam.
55
60
Hab ik jimine te nei west Ei, leeuwe , haaod it my te best. Want Kaat in Knier Ferjœœnt Reinier, To it besluut 65 Forjout Tjamke it jimmo , den is 't uut. Bovenstaand vond ik in de verzameling papieren, die door Dr. J. II. Halbertsma indertijd zijn vermaakt aan de Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden. Deze bevat verschillende stukjes uit en over den Zuidhoek, waarvan ik hopelijk in de gelegenheid zal zijn meer mede te deelen. Daaronder is ook dit lied.
Wumkes.nl
51 't Is een vroolijk stukje, levendig geschetst en verhaald. Overal is het echter niet even duidelijk; zooveel doenlijk heb ik getracht het te verklaren , maar niet helder nog zijn mij : regel 10 , en vs. 19 , het laatste gedeelte. Evenmin ken ik de woorden plotte, vs. 17 , en platte; vs. 19: gesek, vs. 25 , al is de beteekenis uit den zin wel eenigszins op te maken. Verjææiit, vs. 64 , moet „vergeven" betcekenen, maar wat zin geeft dit, vergeleken met couplet 10? En wat is het verband tusschen het einde van couplet 8 en couplet 9 ? Misschien zijn er nog meer lezingen bekend en bestaan er nog andere teksten van; sommige duidelijk , andere vollediger dan deze. Zuidhoekers en ook anderen zullen hier licht kunnen scheppen. 't Stukje is het wel waard nauwkeuriger gekend te worden. Elke inlichting is gewenseht en welkom. Zw. F. B. II.
Wumkes.nl
Het gezelschap Constanter te Leeuwarden in de 18de eeuw. In de vorige eeuw bestond er in de hoofdstad van Friesland een gezelschap van Heeren, „Constanter" genaamd. -1) Blijkens eenige bepalingen, in 1757, den 16 Maart gemaakt, had deze vereeniging toen al eenigen tijd bestaan. Wij lezen toch in art. 1 „van het genot van alle eeren , prae-eminentiën , nutschappen, profijten en emolumenten, en lasten van oudtsher onder deze loffelijke Broederschap gebruikelijk", en „dat er zedert lengte van jaeren een onkreukbaere vriendtschap onder de leden van derzelver ') Door den Heer J. van Loon Jz. ben ik, op vriendelijke wijze, in staat gesteld de overgebleven gedenkstukken van dit gezelschap in te zien. Zij zijn bewaard in een net kistje, met een zilveren plaat er op (die gemaakt is door E. Elgersma in 1767 , acht lood weegt, 16 (il. en 4 St. heeft gekost, on tot opschrift heeft Constanter) en bestaan uit een notulenboek, eenige brieven , kwitantien en andere kleinigheden. Uit eene kwitantie, geteekend door Zacharie Neau, blijkt dat er ook een bokaal geweest ia. Deze Neau heeft toch voor de somma van 10 (il. 10 St. „een Chagrijn Irissie voor een bocaal" gemaakt. Het kistje met haren inhoud behoort aan de familie DE OARPENTIER te Koudum, afstammelingen van ,T. 1'. van Hylckama, een deilaatste leden van Constanter, bij wien als laatsten Secretaris het kistje in bezit is gebleven. Bij Mevrouw de Wed. Mr. H. ,J. de Carpentier zijn nog aanwezig 6 wijnglazen, waarop twee handen in elkaar gevat, afkomstig van Constanter.
Wumkes.nl
53 sociëteit had gcsubsisteert, en zij derselver jaerlijkze bijeenkomsten in alle vriendelijkheijd en goede ordre liadden gecontinueert, zonder dat aen enige bepalingen oft wetten, dan alleen die welke ipso jure naturali a) de ordentelijkheijdt en het nobel oudt Friesch Garacter van een regt geaert vriendthoudent gezelschap van zelvs medebragt, waere gebonden geweest." Maar in genoemd jaar besloot men eenige „articulen en Regulen" vastte stellen „omdat, niettcgenstaende zulks, de ondervindinge dikwijls te laet leerde, dat door verandering en admissie van nieuwe leden in een sociëteit, zoo uit onkunde als andersins ligtelijk abusen worden begaen, geheel strijdig met de waere meninge en institutie van zodanig genoodschap." Het gezelschap heette „ collegium duodecim virorum onder de zinspreuk: „Constanter audi, vide et tace", d. i. het gezelschap der 12 mannen, onder de zinspreuk „hoor, zie en zwijg steeds."' De leden waren „verpligt, jaerlrjks, voor zooveel zig op dien tijd binnen Leuwarden zullen bevinden, haer eendragtelijke societeits-bijeenkomsten te beginnen met het openen van de gewone groote landsdag, en wel op de Woensdagh, des daeghs voor, oft des Donderdags van de propositiedag, waervan door de praesente leeden de tijdt en plaets van eerste bijeenkomst nae omstandigheijdt zal mogen worden gereguleert, dogh daerin vervolgens geduurende die landsdagh weeklijks moeten worden gecontinueert." Deze comparitien waren bij beurt e aan de huizen der leden. ') Krachtens natuur-recht.
Wumkes.nl
54 Ieder jaar werd een „extra-ordinaire bijeenkomst, recreatie oft zoogenaemde v r i e n d e n m a e l " gehouden, hetzij op 28 Februari of 8 Maart. l) Tot bestrijding der kosten contribueerde ieder lid een 2 ) gouden Fricsclie rijder „ oft de w a e r d e van dien in silveren m u n t e n . " Verder bestonden er „ter bereiking van dit zoo salutair en gewenst oogmerk oft ander wezentlijk dienstig v o o r w e r p , poenen en boeten." Zoo w a s de vergaderingtijd van 's avonds 5 tot 10 u u r , „niet later dan de klokslag van dien", onder verbeurte van twee schellingen, „ w a n n e e r ijniant, in de stadt zijnde, zig geheel absenteert, en eene schelling , ingevalle te laet compareert. 3 ) Ook zal elk in gelijke boete vervallen, die laeter dan een pijp toback rokens n a tien u u r verblijft, 4 ) w o r d e n d e alle de leden in het gcnerael en ijder lidt in het bijzonder, onder verbeurte van een dubbelde boete van twee schellingen, wel uitdrukkelijk gewaerschouwt: dat niemant der l e d e n , nae het verlopen u u r van tien des a v o n d s , zal vermogen opnieuw een pijp toback aen te steken oft m e e r d e r te roken, dan alleenlijk die pijp welke voor de klokslag tien uur mogten hebben aengestoken, uitgezondert alleenlijk bij een enkel extra-ordinair v o o r v a l , en niet dan met gemeene bewilliging, zonder dat de stem van de Heer Praesident indertijdt in dezen eenigzints in aenmerking m a g w o r d e n g e n o m e n , uithoofde, dat het Praesidium altoos wordende w a e r g e n o m e n bij dat lidt aen wiens huis de leden h a e r bevinden, 1 ) De geboortedagen van de kinderen van Willem IV. ") D. i. 3 Gl. 13 St. en 8 Penningen. 3 ) Dikwijls zijn deze boeten betaald. 4 ) Ook dit gebod is niet zelden overtreden, zoodat de boete werd toegepast.
Wumkes.nl
55 de beleeftheijdt en vriendtschap van zelvs schijnt te vereijschen, dat alle mogelijke instantiën tot een langer verblijf worden gedaen." Ieder lid, aan wiens huis men w a s , moest „alle mogelijke oplettentheijt tragten aen te wenden" om zijne broederen te ontvangen „op liet gewoon tractament en regael van een pijp toback, glasz wijn, koekjes en krakelingen, en voorts des avonds te agt uur een schotelde met ansjovia, zalm oft rookvleesch, appels, broodt, boter en kaes" T) Men mogt dit buiten permissie niet overtreden, „onder correctie ter discretie van de andere leden", die er ieder zoo veel van konden gebruiken „ als hem lieft, aengenaem en dienstig zal zijn, en ten principalen wel van een matigen dronk en teug van een goedt glas wijn, waerin elk, nae welbehagen, en de •constitutie des lighaems hem permitteert, de ingestelde conditien kan nemen; indien zonder d a t , evenwel ultra vires 3 ) de maet te buiten gaet, hetgeen allezins, tanquam contra bonos mores 3 ), als voren onder correctie ter discretie van de leden valt, alleen maer op een meer gedistingueerde wijze enig regard betoont voor de negen conditien, welke Constanter '*) moeten worden ingesteld." *) 10 Febr. 1768 werd nog vastgesteld in de vergadering „dat er, ter voorkominge van aanwas en toeneminge in het recipieren van Constanter, en te zorgen dat er geen misbruik ooit koome te exteren, door het een oft ander meerder voor te dienen, dan daaromtrent reeds is bepaelt geworden, zal mogen worden gepraesenteert, buiten het ordinaire, Ansjovis, Zalm, Ossetong en JJookvleesch, wel te verstaan, dat van deeze vier niet meer dan twee op een tijdt mogen worden voorgebragt." 2 ) Boven krachten. 3 ) Als tegen de goede zeden. 4 ) Steeds.
Wumkes.nl
56 Deze conditiën waren: 1. de vrouw of inclinatie van den president ; 2. de vrouwen der getrouwde Heeren; 3. de welgemeende inclinatien der ongetrouwde Heeren ; 4. de afwezige vrienden, speciaal van de Gonfrerie ; 5. het heil des Vaderlands; 6. liet vorstelijk huis met de Patronance *) etc; 7. het welvaren van de sociëteit; 8. een glas aan de vriendschap; 9. een glaasje van dankzeggingsteeds tot wederziens. De president mocht een of twee goede vrienden, „van welkers candeur en trouwe hij zig verzekert houdt", uitnoodigen. 2) Toch mocht hij hiertoe niet overgaan „dan met alle circumspectie." Ook konden zoodanige geïntroduceerde vrienden, aan wie deze beleefdheid bewezen werd, daardoor geen recht bekomen, om als medeleden van de „illustre vergaderinge" geacht te worden, „voor en aleer de van oudsher gebruikelykc formaliteiten waren geobserveert." Had een goed vriend zich aangegeven om lid te worden, hij kon dit niet worden, zoolang er niet minder dan 12 leden (de supernumcrairo daaronder mede begrepen) waren. Men maakte hierop alleen „om zeer moverende redenen", en dan met eenparige stemmen, eene uitzondering — al was „er anders. 1 ) Toen was dit Prinses Anna van Engeland. Later toen Anna gestorven was 12 Jan. 1759, Prinses Maria Louisa. 2 ) Later, in 1764, veranderde men deze bepaling aldus „in het toekomende worden op de ordinaire comparitien geene gasten geadmitteerd , dan in aller uiterste noodtzaekeljikheijdt, welke ter beoordelinge van de praesente leden der eerstvolgende vergaderinge zal moeten worden gebragt, alwaer die ssaek moet worden geabsolveert oft geboedt in summa van dartigh stuivers."
Wumkes.nl
57 op liet goed bestaan en vriendhoudend hart van hem, die zich aangegeven had, niets in te brengen.'' De stemming moest geheel geheim blijven. Men mocht daarvan geene opening geven „aen ijmant, wie hij ook zij." Was iemand aangenomen, dan moest hij expres verklaren, „ dat hij zich met alle vermogens in alle delen naer de inhoudt van de bepaelde articelen en ordres van de kamer van Constanter zou zoeken te gedragen ; ten welken einde hij zich met alle submissie aen der solver correctie ter discretie yan de leden van Constanter moest onderwerpen." De leden verbonden zich „om niets van het geenc in deze vergaderinge passeert en meriteert te worden gesecreteert, aen ijmant, wie hij ook zij , en niet tot deze illustre vergaderinge behorende, te reveleren ; maer alles, zoo des behoort en betaemclijk is, te secreteeren, bij poene , dat tegens die geene, welke deze zoo heijlzame welmeninge , tot weeringe van alle agterklap en rugspraek in alle welgestelde vriendelijke zamenlevinge ten uitersten schadelijk en verderfelijk, veel minder overeenkomstig het nobel carakter van een braeft borst van de sociëteit van Constanter, zal hebben contravenieert, zoodanig volgens vigeur van wetten zal worden geproccdeert en denzelven gecorrigcert, als bij ondersoek nae exigentie van zaken zal worden verstaen te behoren." Eenig lid konde zijn afscheid verzoeken van „ dezeloffelijke vergaderinge": 1. als hij daartoe door de een of andere dringende reden verplicht was, b.v. door vertrek met der woon buiten de stad of provincie , of om menigvuldige occupatien of andere particuliere omstandigheden ; 2. zijn verzoek daartoe „sorteerde geen de minste
Wumkes.nl
58 effect, voor en aleer hij van alle regten en privilegiën, aen de confrerie van Constanter verknogt. op een solemnele wijze afstand had gedaen;" 3. „En daartoe op zijne beurt op het gebruikelijk tractament aen zijn logement oft extra locum vel provinciam d) per missive de leden aengezogt, opdat dan daer over1 zodanig zal kunnen worden gedelibcreert en geresolveert, als raedzaemst zal worden geoordeelt", en de scheidende, uit aanmerking van zijne diensten, aan de sociëteit „inhaere zoo gewigüge besoignes en zwaere deliberatien" bewezen , tot een „membrum hujus illustris collegii honorarium" s ) zou kunnen worden verkozen, en hij alzoo, als hij in de stad was, altijd als supernumerair lid de vergaderinge zou mogen bijwonen, of, als hij weer met der woon in stad of provincie kwam, als ordinair lid zou kunnen invallen. Het „waere doelwit van deze sociëteit van Constanter" was vroeger noch later een ander, dan , om in alle bescheijdene vriendelijkheijdt, met welleventheijdt gepaert, het aengenaeme van een gezellige zamenleving, door velerhande stribbelingen en wisselvalligheden, wacraen dit ondermaensche gestadig onderhevig schijnt te zijn, anderzins, als het waere, hedendaegs kwijnende en bijna doodt, ten minsten onder een klein getal te doen herleven, en door vrije en onbedwongene zamenspraken, tot wederzijds en anders nut. voordeel en onderlinge generale verbeteringe en der leden particuliere roem, gemeenzanierhandt werkzaem te zijn.3' Ieder lid zou voorts, „ als met een waer en nobel Caracter van een regtschapen Fries bezield, den bloei van Buiten de plaats of provincie. Eerelid van dit uitnemend gezelschap.
Wumkes.nl
59 Constanter bevorderen" zoodat deze verecniging „op een successive voet van bestendige duurzaemheijdt werde gebragt, en voor eenmael altijdt zooveel mogelijk geconserveert blijve." Nog werd bepaald, dat „het officium fisci*) van dit Gollegie" zou waargenomen worden door den afgeganen president der vorige week, die ter nakoming der bepalingen een iegelijk, zonder onderscheid , tot zijn plicht zoude aanmanen, en tegen de nalatige overtreders procedeeren , zooals de nood tot handhaving der regelen vorderde, „dog echter op zodanige wijse, dat hij zig nimmer vergete, en zoo verre te buiten gae, dat hij zig aen vexatien omtrent der goeder goed, of te min bedagtzaemheijdt, nam ultra posse non fit obligatio 2) culpabel en corrigabel stelt.1' Zoo was dan deze vereeniging, die reeds lang had bestaan, in 1757 van wetten voorzien. Zij heeft geduurd tot hei jaar 1794. De laatste notulen zijn van 19 Maart 1794. Toen schijnt het illustre 1 J Handhaver van de te betalen boeten. Was hij verhinderd te komen dan moest hij iemand der leden aanwijzen, die zijne plaats verving. In 1764 bepaalde men een boete van een Car. guld., als hij dit verzuimde. Hij moest zijne actiën bij de eerstkomende vergadering aanstellen. Not. bl. 68. Hij verbeurde boete, als hij eene actie verzuimde. Not. bl. 69. Abusen waren ten nadeele van den Fiscus. Not. bl. 70. Kwam de Fiscus te laat, dan verbeurde hij dubbele boete. Not. bl. 112. Was de Fiscus absent, dan mocht elk lid opgeven , wat hem bewust is. Not. bl. 118. Behalve den Fiscus had het gezelschap nog een Ouderman, en twee decani, waarvan de jongste secretaris en quaestor was. Deze decani werden benoemd voor een jaar; de Olderman ad vitam d. i. voor zijn leven. 2 ) Buiten het mogelijke is geen verplichting.
Wumkes.nl
60
collegie bezweken te zijn in de stormen des tijds. Het ledental *) kan worden opgegeven. Van allen staan de handteekeningen ondei de bepalingen in liet notulenboek, behalve van de Heeren G. A. van Idsinga en W. F. van Sloterdijck, die wél de minute mede onderfeekend hebben, maar niet het afschrift daarvan in het notulenboek. Het spreekt van zeken, dat wij van een gezelschap, dat het „hoor, zie en zwijg" in zijn zinspreuk had, niet alles mogen mededeelen, wat wij in de gedenkschriften vinden. Wij behooren ook geheim te houden, wat geheim blijven moest. Toch mogen wij op enkele bijzonderheden de aandacht vestigen. Vooreerst wel op de installatie van een nieuw lid. Was eenig persoon door den olderman als nieuw lid voorgesteld, en door alle anderen unaniem aangenomen, dan werd door den olderman iemand gecommitteerd om, staande de bijeenkomst, den gekozene hiervan bericht te geven, en hem zoo mogelijk in de vergadering te introduceren. De Heer van Beijma deed dit b. v. in 1762 den Graaf van Wassenaar. Met een carossc begaf' hij zich naar diens verblijf, en bracht den Graaf mede. Na verwelkomd te zijn, nam deze nu plaats. De olderman feliciteerde hem, in naam van geheel Constanter, en betuigde voor deze keer allhans „hoe zeer liet Genootschap zig verblijde , van tijdt tot tijdt te zien, dat waerdige en gedistingueerde personen zig moeijte deden leden van Constanter te worden'1, terwijl hij zijn hoop te kennen gaf, dat de leden ijverig zouden zijn tot behoudenis der confreric. Daarop deelde hij den Graaf de wetten voor, en de zinspreuk „audi, vide et tace", en 1
) De namen der leden volden achter dit stuk.
Wumkes.nl
61 bracht hem in goed vertrouwen op den ijver van v. Wassenaar „het gedistingueerde glasie van Constanter felicitatie toe." Door de leden werd dit achtervolgd, en de bokaal werd daarop aan den Graaf overgegeven. Deze beantwoordde toen den Olderman, en noemde zich gelukkig door de keuze, op hem gevallen, gelukkiger, als hij zich zoodanig mocht gedragen, dat zijne keuze den leden nooit berouwen zou, en állergëlukkigst, als hij in staat mocht wezen om de banden van vriendschap, waardoor Constanter „dus lange zoo nauwe zig verenigt hadde," te vaster te maken. Daartoe wilde hij alles , wat in zijn vermogen was , opofferen. terwijl hij het „horen, zien en zwijgen" nooit uit het oog zou verliezen. Hij verlangde „door de wijse, daertoe gebruikelijk, te nauwer aen de wetten van Constanter verbonden te zijn." Daarop dronk hij het glasie van Constanter, en overhandigde het „ aen den Heer Praeses, toen den Heer v. Wijdcnbruch. Helaas ! er deden zich later omstandigheden voor, ten gevolge waarvan deze welsprekende toost van den Heer v. W. in rook en damp vervloog. Voorts verdient het jaarlijksche feest eene opzettelijke vermelding. In de wetten was bepaald, dat men het zoude houden op 28 Februari of 8 Maart. *) De notulen doen ons zien, dat men het steeds hield op 8 Maart, den verjaardag van den Erfstadhouder, tenzij bijzondere omstandigheden eenen anderen dag wenschelijk maakten. Zoo werd het om den invallenden Zondag of Bededag wel eens een of twee dagen verschoven. — Men hield dan eene vergadering met dames. De leden, die gel ) 28 ITeBr. 1743 was geboren Garoïina, en 8 Maart 1748 Willem, kinderen van Willem IV en Anna.
Wumkes.nl
62 liuwd waren, zaten aan met hunne vrouwen. Voor de niet gehuwde Heeren werden ongetrouwde dames geinviteerd. Waren leden verhinderd deze feestelijke bijeenkomst bij te wonen, dan werden de ledige plaatsen ingenomen door uitgenoodigde gasten. J ) De gehuwde dames werden volgens constant gebruik, „in koetsen geconduiseert." — Vijf uur des namiddags kwam men ook nu te samen. De dag werd met een maaltijd of souper en in grooto vrolikheid gevierd. Meestal bleef men tot laat in den nacht, j a ! een enkele keer tot den morgenstond bijeen. Aan „ een vervrolijkend glaesje" ontbrak het niet. „Met vuur-, zangh- en danswerk , het zien der efî'ecten van een brandspiegel als ander vrolijkheden" diverteerde men zich. Ook werd er wel kaart gespeeld. In 1764 „deden geoorloofde verhistingen en vrolijkheden, gepaert ') Onder deze gasten worden genoemd: in 1760 Mijnheer en Mevr. Bergsma; Freule Flettenberg1; Juffr. Schik; in 1761 .freule Burmania; Freule Sixma; Mej. Asschenberg; in 1762 Mej. Keijser en Mej. Schmidt; in 1764 2 Freules Aylva, 2 Freules Burmania, 1 Freule Burmania van Franeker, de Heer van Hambroiek; Majoor van Rensfc; de Heer Asschenberg, Jonkheer Ulbo van Sixma; in 1765 de Heer en Mevrouw en Freule Plettenborg; in 1766 de Heer Vierssen; in 1767 Juffer Scheltinga van Harderwijk en Juffer Oldenkop ; in 1768 de Heer en Mevr. de With, Mej. Visser; ia 1769 Mevrouw Bourioius, Mijnheer en Mevrouw Hicnistva en Viersen ; in 1770 de Heeren Burmania en van Swinderen en Freule van Echten. Verschillende dezer personen komen in meer dan een jaar voor. De vrouwen der leden waren constant bij het feest.
Wumkes.nl
63
met keur van zangkunst en strelende muzjjktonen niet in geringe maete het aenzienlijk gezelschap vermaeken, waerbij de welgescliikte en edele danskunst zig voegde." Van Zaturdag 8 Maart 1766 luidt liet: „ter vieringe van desen solemnele dagh, waer bij meerder als te voren een gewigtige reden zig opdeede , nemende Zijne Dooiiugtigste Hoogheijt De Here Prince erfstadhouder de daedelijke aenvaerdinge zijner hooge en eminente regeringe, op welken hengelij ken dag Constanter, niet minder blijde dan enig inboorling dezer landen, mede tragte te betonen, door opentlijke blijken van vreugde, hoe dierbaer dezelve aen haere sociëteit in het gemeen en elk lidt in het bijzonder was, compareerden te dien einde de in de stadt zijnde leden ten huize van de Castelein G. de Vries." l) Doch al was men zeer vrolijk op zulkcn feestdag, de leden van Constanter hadden tevens eerbied voor het ernstige. Viel een Zondag of Bededag in, dan werd de bijeenkomst verschoven. Een droevig verlies deed de Heeren het feest gansch afstellen. Zoo de „onverwagte , schielijke en smertelijke dood van Willem Angustin *) Deze woonde in het Heeren-Logement, en had jaarlijks het feest aan zijn huis. Eens helaas, in 1765, had hij zijne kamers verhuurd, buiten -weten van Constanter, en wel aan het lid v. W. Misschien schuilt hier het begin van de onaangenaamheden, die zich later met v. W. voordeden. Constanter moest toen elders gaan, en vergaderde „bij den kastelein ft. Bergsma in de Wjjnberg." De soupees werden later gehouden bij Balthasar Rol in 1781 en 1782. Enkele malen werden de overige leden uitgenoodigd een dag buiten Leeuwarden door te brengen, b. v. in 1761 bij van Msinga te Harlingen en v. Beijma te Oosterbiernm, en in 1784 bij Huber te Dronrijp, Beijma op Kingma en Haersma te Buitenpost.
Wumkes.nl
64 van Sloterdijck in 1763." — Een enkele keer werd de maaltijd ook om andere redenen niet gehouden b.v. als liet aantal in de stacl aanwezige leden te klein was. Ook werd later het dansen afgeschaft. Vervolgens werden de dames niet meer uitgenoodigd. En laatstelijk werd liet souper beurtelings ieder jaar bij de leden aan huis gehouden. ') Om eenig denkbeeld te geven van een souper bij G. de Vries , diene volgende rekening van 8 Maart 1768 : 20 lieeren en dames, de persoon 3 Gld. f 60. — 28 flessen rode wyn - 22.80 10 „ vranse „ 7.— 12 beste rynse wyn . . . . - 24.— B thee, koffij, tabak, pijpen, soesen . . 6.— Voor de domestieken : 4 vlessen vranse, 2 vlessen rode wyn 4.80 Somma . ~ f~^23ÄG Nu en dan kwamen daarbij uitgaven voor muzijk, vuurwerk en in den regel fooyen voor de domestiken. Bij liet jaar 1765 vindt men eene gespecificeerde nota wegens het diné. Daarop komen onder vele anderen voor : 1 kalfsborst 11 pond 1 Gl. 18 St., 1 kalkoen en 3 hoenders 4 Gl. 18 St. ; 18 oestertaertjes 1 Gl. 1 — 16 enz., viscli, tulbanden, taarten enz. ') Maar ook toen was voorgeschreven, wat gepresenteerd mocht worden ; dus : „De eerste aandissing zal zijn soupe of vis of een pastij. De tweede, 2 schotels met vlees , spek er onder begrepen; in de midden gebak of podding, en vier assietten met entrees op do kant, alzoo zamen. negen uitmakende, een met salade een met zuur er onder begrepen; vervolgens te maken een dezert van negen of elv schoteltjes. De wijn zal moeten zijn Witte, Bode, en een derde zoort, na convenientie van do gastheer te nemen." Not. 1789.
Wumkes.nl
65 Wat den zang aangaat bij bovenbedoelde feesten, kunnen wij mededeelen dat somtijds daarvoor liederen werden gedrukt. Zoo leverde in 1764 W. Wigeri 100 verzen, in 8o op fijn postpapier in 't groen gedrukt en verguld op snee, voor 5 Gl. 6 st. Er is geen exemplaar van bewaard. Maar wel is dit liet geval met de verzen, waarvan in 1768 vijftig exemplaren, in vergulden omslagen, voor 15 Gl. geleverd werden door H. A. de Chalmot. Het lied luidt dus : 1
CONSTANTER. Zoo vriendschap op bestendigheid, Of op beproefde trouw , Op minzaame gezelligheid , Op troost în druk of rouw , Ooit roemde en toonde met er daad Dat zulks aan 't harte gaat ? • Dan durft Constanter vrij en blij Dan durft Constanter vrij en blij Ook roemen , zoo doen w . . . ij Ook roemen, zo . , . o doen wij.
2
Toont waare vriendschap op zijn tijdt, Wat prijs ze op vrienden stelt, En duld ze niet, dat ooit de nrjdt Iets tot haar nadeel meldt ? Of stelt zig gaarne willig bloot, Tot redding in die nood Dan durft enz. (zooals bij 1)
3
Is vriendschap op zijn tijd verheugt Den een of de andere dag ? Vereenigt jaaren met de jeugd In zang of zoet gelag?
Wumkes.nl
66
Ja billijkt in bescheidenheid Een blijde vrolijkheid'? Dan durft enz. (als voren) Te regte dan, ja regt van pas , Prins Wïllem is verjaart, Zoo elk daar op een matig Drinkt vrolijk; dog bedaart, Wenscht, dat de Hemel Hem behoed Voor ramp en tegenspoed. Zoo durft enz. (als voren). Zoo veele deeze plegtigheid (Van jaar tot jaar beleeft) Vereerden met welvoegzaamheid Na tijd of plaats het heeft Geschikt, om voor dees Vorst hun Bee En wensch te deelen mee. Zoo durft enz. (als voren). Verlangde ooit Maatschappij met reen Malkandren weer te zien , Om vriendlijk zamen als in een De vriendschap aan te bien. En zulks met hart, met ziel en mond Tot steun van hun verbond. Zoo durft enz. (als voren). Om niet te zingen al te lang, Zoo laaten wij een glas , Tot sluiting van dees vriendschapszang, Eens schenken net van pas. En zamen op Constanter dus Eens drinken met een kus. Ja ook, dat ieder wenscht met een
Wumkes.nl
67
Ja ook, dat ieder wenscht met een Constanter blijf bij ee . . . n Constanter blij . . . f bij een. Genoeg, dit lied teekent wel geen liooge poëzie, maar allezins hoe men vrolijk feest hield. De goede orde was geen bron van stijfheid en verveling , gelijk helaas, maar al te dikwijls in onzen tijd gebeurt. Lofwaardig was liet ook , dat niet alleen de Heeren en Dames leest Molden, maai' dat men de domestiken van den kastelein en de knechten, gelijk uit de overgebleven kwitantiën blijkt, best bedacht. Zij waren ook in de oogen der Heeren van Constanter zonen en dochteren van hetzelfde Vaderland. Vrienden van Vaderland en Vorst waren dus Constanters leden. De 8ste Maart ging bij hen niet onopgemerkt voorbij. Al hadden zij enkele jaren geen feest, en geen maaltijd, dan vergaderden ze toch, en dronken op den Vorst „het glasie van Constanter." "Vvat dunkt U, zullen deze aanzienlijke en warme vaderlanders in hunne gewone bijeenkomsten samen gezeten hebben alleen met pijp en wijn en het overige traktement, zooals zij zich uitdrukten, zonder daarbij ook onderling te spreken over de belangrijke en ernstige gebeurtenissen, die zij beleefden ? Welke groote dingen geschiedden en bereidden zich voor in de jaren 1757—1794! Gingen die den leden van den Frieschen landsdag niet 'aan ? Wij vinden van hunne gesprekken en uitzichten hieromtrent niets opgeteekend. Maar het is besloten in dat „hoor, zie en zwijg", dat ons niet weinig te denken geeft. Huizum, Sept. 1887. G. H. VAN BORSÖÜM WAALKES.
Wumkes.nl
68
De leden in 1757 waren de volgenden : a. Hermarras van Sloterdrjck te Leeuwarden, was jachtknaap en gecommitteerde in liet Mindergetal , broeder van W. A. te Birdaard en W. F. te Workum. Hij werd Olderman na den dood van G. A. van Idsinga en stierf 1780. b. Willem Augustinus van Sloterdijek woonde, volgens brief van 1761 te Birdaard en stierfin 1763. c. Julius Matthijs van Beijina woonde te Oosterbiorum in 1761, op Kingma in 1784, en was secretaris in liet Ed. Mo. Collegie ter admiraliteit. Hij werd olderman. in plaats van II. van Sloterdij ck, in 1780, vroeg zijn demissieals lid in 1788, en kreeg die in 1790., cl. E. J. van Aijta was in 1761 kapitein, gelijk blijkt uit eenen brief van het lid Wijdenbruch. Hij schreef 26 Febr. 1794 nog een brief te Leeuwarden , toen de leden hem benoemd hadden tot Olderman in plaats van J. M. van Beijma. e. Bavius van Nauta was kapitein van, een Comp. Infanterie onder Generaal van Aylva en woonde , blijkens onderscheidene brieven , te Leeuwarden. Hij leefde nog. blijkens de notulen , in 1791. f. P. J. Poutsma woonde in 1762 te Rinsumageest, blijkens eenen brief, en was Secretaris van Dantumadeel (zie Naaml. der Grietslieden van 1785). Hij was een schoonbroeder van M. van Idsinga, volgens eenen brief van 12 Juni 1761. Hij overleed in 1780. g. E. W. van Wijdenbruch woonde in 1761 te Harlingen. Hij was Eaad Fiscaal van do Admiraliteit te Harlingen en Grietman van Hemelumer Oldephaert c. a. h. M. van Idsinga woonde te Harlingen, blij-
Wumkes.nl
69
kens zijne brieven. Hij was extra-ordinair lid en werd ordinair in 1759. Hij was Secretaris te H. in 1761, volgens eenen brief van van Wijdenbruch. Hij vroeg zijne demissie als lid in 1782. i. Daniel van Sloterdijk was extra-ordinair lid, en werd ordinair in 1762. Hij woonde te Harliögen in 1778, werd honorair lid in 1778 en stierf in 1779. j . Gijsbert Arensma van Idsinga was kapitein, en de oudst bekende Olderman van het gezelschap. Hij stierf in 1761 , volgens de notulen. k. W. F. van Sloterdijck woonde wclligt te Workmn. l. M. van Acronius, overleden in 1780. De verdere leden zijn geweest: a. Carel Georg Graaf van Wassenaar, zie N. Naaml. d. Grietm! bl. 200. Hij werd lid in 1762, handelde min aangenaam in 1765 , volgens brief van H. v. SI., bleef weg in 1768 , waarom men hem onthief van zijne verplichtingen en rechten , aan het lidmaatschap verbonden. Hij was meer dan 25 jaar Dijkgraaf van der V deelen Zeedijken en trad als zoodanig in een hevig twistgeschrijf met Petrus Camper en anderen oyer het onderhoud dier dijken, na de vernielende stormen van 1775 en 1776. b. Wilco Holdinga Tjalling Camstra Baron Thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg werd lid ia 1767 , was in dat jaar Raad en Rentmeester, maar werd in 1768 , omdat hij mededeed met v. W. eveneens ontheven van zijne verplichtingen en rechten. c. A. L. Bettingh , kapitein in 1767, werd toen lid en stierf 11 Maart 1778. cl. Jan de With, kapitein ter zee , werd lid
Wumkes.nl
70
in 1768. Zijn naam komt na 1781 niet meer in de notulen voor. e. Hessel Jitse van Viersen werd lid in 1769 en woonde te Leeuwarden , volgons de notulen. f. P. Einia van Nauta , Volmacht ten Landsdage, werd lid in 1781. (j. Daniel de Blocq van Haersma , grietman van Aelitkarspelen , volgens de notulen , werd lid in 1781. Zie K Naaml. d. Grietm. bl. 113. Hij woonde in 179B te Leeuwarden. h. J. P. van Hijlckama , Volmaclit ten Landsclage, werd lid in 1781, was in 1800 lid van. de Commissie voor de Finantiën, in 1809 Assessor bij het Landdrost-Ambt in Friesland. i. U. J. Huber , advokaat voor den Hove van Friesland , werd lid in 1782 , en had misschien zijn buiten te Dronrijp , volgens de notulen bl. 231. j . J. L. Huber , oud Convoij-meester te Maktum , werd lid in 1782. k. A. Â. van Boelens, Commies bij de Ged. Staten , werd lid in 1794.
Wumkes.nl
Leedbrief betrekkelijk Jonker Willem van Haren (den Dichter.) Onder de papieren, afkomstig van de oude aanzienlijke familie van Galama, die mijn grootvader in 't begin dezer eeuw na 't overlijden van den laatsten telg uit dat geslacht, freule Rixt Elizabeth van Galama, door erflating ten deel vielen, vond ik de bekendmaking van liet overlijden van Jonker W. v. Haren , eigenhandig geadresseerd en onderteekend door Mevrouw Douairière van Haren, geboren de Natalis , aan Mevrouw Douairière Jonker Sixtus Antonius van Galama, geboren de Sigaers ther Borg *) te IJlst en ik meende dien brief, met liet oog op den bekenden en bekwamen man >) Cecilia Wilhelmina de Sijghers ter Borgh , geboren 1687, obiit 1774, volgens 'haar ten mijnent berustend kwarfcierbord. waa de dochter van den Majoor Taco Sijghers en Theodora Margaretha van Tamminga en huwde in 1724 met Jonker Sixtus Anthonius van Galama, de laatste mannelijke afstammeling van zijn geslacht, geboren te IJlst in 1678, overl. 1737, eerder •weduwnaar van Vrouwe Blizabeth van Coehoorn. Bij de tweede echtgenoot had Van Galama zes kinderen, "waaronder één zoon, Igo Julius, als kind overleden in 1728, terwijl één zijner dochters Rixt nog in 't begin dezer eeuw hoogbejaard te IJlst haar verblijf hield.
Wumkes.nl
dien het gold *) der vergetelheid te moeten ontrukken. De inhoud is als volgt: Madame et tres Honoré Cousine! C'est dans 1'amertume de mon coeur que je me fais un devoir de vous faire p a r t , de 1'accident aussi imprévu que douloureux par Ie quel Ie Tout-puissant vient de m'éprouver. 11 a plu a la Providence Ie quatre de ce mois de m'enlever mon mari à 1'age de cinquante liuit ans par un coup d'Apoplexie, qui 1'a d'abord privé de 1'usage des sens et une lieure et demie aprés, de la vie. Je sais que je dois adorer la main qui me frape mais cette soumission qui je dois aux ordres de la Providence ne m'empêche pas de sentir toute •1'etendue d'une perte aussi grande pour Moi et pour mes Enfants. 1 ) In 1710 geboren , zoon van Adam Ernst en Amalia Henriette du Tour, van 1723 tot 1763 Grietman van het Bildt, Gedeputeerde te velde in 1747 en 48, Gezant van Hun Iloogrn. van liet Hof van den Gouverneur der Oostonrijksche Nederlanden, beroemd dichter enz. Van Haren was twee maal gehuwd , eerst met do Engelsche M. Charles, overl. 1758. Met de laatste vrouw, Anna Catharina Louise de Natalis, van eene Luiksen e patricisehc familie, huwde lij] omstreeks 17.60 zeer tegen den zin zijner vrienden en liet haar, na eene achtjarige echtverbindtenis, twee kinderen na. Van hen beg-af zich de eerstgeborene, Willem, in dienst van Keizer Jozef II, als vaandrig in het Regiment-Vierrct, doch overleed te Brussel in 1782, nauwelijks 22 jaren oud, terwijl de dochter Amelia, de tweede gade werd van den Marquis de Mirabeau, den bekenden volkstribuun uit de groote Fransche Revolutie, gestorven in 1791.
Wumkes.nl
73
l'Affiitié dont vous aveo lionoré feu mon Epoux me fait espérer que vous voudrez prendre part à mon afflicticn, et continuer la même amitié a ses Enfants et a leur mère. C'est dans cette espérancfi, et en faisant des voeux que Ie seigneur veuille détourner de vous tout accident funeste que j'ai 1'honneur d'être : Madame et tres Honoró Cousine. Vôtre tres humble et tres obéissante Servante. A. 0. L. DE HAREN" NEE NATALIS. , Bruxelles, Ie 7 Juillet 1768. Op liet adres staat: A Madame Madame La Douairière de Galama a Leuivarde
pour être envoyé à IJlst. IJsbrechtum.
J. F. v. W. RENGERS.
Wumkes.nl
Cammingl]a-State te Ferwerd. (Met e en e a f b e e l d i n g . ) Op een afstand van ongeveer 5 minuten gaans van het dorp Ferwerd, ten noorden der kerk, aan de Kooilaan, stond weleer de State Cammingha. De stichter van die State is zeer waarschijnlijk geweest Gerrit- Gerrolt- of Gerraut van Cammingha, die eene niet onbelangrijke rol heeft gespeeld in den oorlog tusschen de Hollanders en de Friezen, op liet laatst der 14de- en in het begin der 15de eeuw. Nadat "het verdrag, den lsten Mei 1395 tusschen den Hollandschen Graaf Albrecht van Beijeren en de Friezen gesloten, op dien datum van liet volgend jaar was geëindigd, maakte de Graaf groote toebereidselen om de Friezen te noodzaken zich voor goed aan hem te onderwerpen. Het ligt niet in mijn bestek de aanleiding tot den oorlog, die daarvan liet gevolg was, na te gaan. Ter loops zij hier slechts aangestipt, dat naar men wil, eene grievende beleediging, des Graven zoon Wïllem van Oostervant, aan liet "Fransche Hof, op Driekoningendag van het jaar 1395 aangedaan , de naaste oorzaak tot dien oorlog zou zijn geweest. (*) (') Dr. Eelco Verwijs. — De Oorlogen van Albrecht van Beieren met de Friezen, in de laatste Jaren der XlVe Eeuw, — inleiding p, XXIV, houdt het verhaal voor een verdichtsel.
Wumkes.nl
Wumkes.nl
75
Toen namelijk Willem van Ooslervant aan des Konings disch was gezeten, sneed do Koninklijke heraut zijn taiellaken aan stukken, zeggende: „Het en betaemt niet dat cenioh Prince of Heere „sitten sal aen des Coninckx tafel die schilde noch „wapen heeft" en toen Willem hierdoor uitermate verstoord, opmerkte dat hij wel degelijk schild en wapen bezat, werd hem geantwoord; „Mijn , Heere ghij en hebt niet, want wijlen Graue Wil„ lem van Hollant V outoom niet alleen verslagen is „van den Vriesen, maer leijt noch begrauen onge„wroken in zijnder vijanden Jant als in Vrieslanât.'' De beleedigde zoon , die vroeger bij zijnen vader in ongenade was gevallen, trachtte zicli met dezen te verzoenen, ten einde den Graaf daarna over te halen de schande, hem en zijn geslacht aangedaan, bloedig te wreken. „Als Hertoge Aelbrecht dit „verhoorde, sprac hij, „dese blamatie endo oneere „, sal mijn kinderen voortaen niet meer verweten „„worden, want ie wil seiner trecken in Vrieslant, „ „ende wil recupereren ende weder halen mijneno om „„Graue Willem niet zijnen wapen, ende ie wil „„wrake doen ouer zijnen doot, en mij God spaert 1 s Bdit naest comende jaer."" i ) Met eene sterke krijgsmacht trok de Graaf naar Friesland. Vóór dat de tocht begon, had hij de Friezen nog in de gelegenheid gesteld met hem in onderhandeling te treden, terwijl hij met de Amelanâers een verdrag van onzijdigheid sloot. (10 Juni 1396.) De uitslag van den oorlog was voor de Friezen verpletterend. Door hunne onderlinge partijschap(*) Die Chronycke van Hollant, Zeelant ende Vrieslant. (Delft 1591.) p. 138.
Wumkes.nl
76
pen verdeeld en slecht gewapend , waren zij niet opgewassen tegen het geoefend leger van den Graaf, dat bovendien het Friesehe leger in aantal van strijders verre overtrof. De onderneming had echter voor den Graaf niet liet gevolg dat deze zich daarvan had voorgesteld. Friesland namelijk was er niet door ten onder gebracht. De oorlogs-toestand bleef dus voortduren, zij het ook dat het in langen tijd niet tot botsing kwam. Slechts in Stavoren en op enkele andere plaatsen liet de Graaf eenige bezetting achter en trok toen met zijn leger huiswaarts. Niet zoodra waren de Hollanders vertrokken , of de Sclneringers en Vetkoopers begonnen elkander weer met v rnieuwde woede te bevechten. Den 18den Augustus 1397 kwam het, op de Menald-umermieden, tusschen hen tot een bloedigen strijd , waarbij de Vetkoopers het onderspit moesten delven. In dezen stand van zaken oordeelde de Hollandsche Graaf , niet zonder reden , zijne kans gunstig om de Friezen voorgoed tot onderwerping te brengen. Hij rustte eene ontzaglijke krijgsmacht uit en begaf zich daarmede , in het begin van Juli 1398 , naar Friesland. Uit zucht naar wraak en om zich te herstellen, helden de Vetkoopers naar de zijde van Holland over en boden geen tegenstand . ook op hoop van door den Graaf in aanzienlijke betrekkingen gesteld te zullen worden. (}) Den 29sten der evengenoemde maand werd tusschen hen en den Graat een zoen getroffen, waarbij onze Gen-U van Cammingha, van de zijde der Vetkoopers, hot eerst wordt genoemd. (') W. Eekhoff. Bekn. Gesch. v. Friesl. p. 118.
Wumkes.nl
77
Het viel den Graaf niet bijzonder moeielrjk de overige Friezen niet goed gevolg te bevechten. Het land was spoedig bedwongen en weldra werd de Graaf door de prelaten , grietslicden , mederechters en de gemeene meente van Oostergoo en Westergoo als landheer gehuldigd. Het voorloopig verdrag , 's Maandags na St. Jacobsdag (25 Juli.) 1398, zoomedo liet definitief aceoord , den Uden Augustus daaraanvolgende, kwam mede tot stand door samenwerking van Gerrit van Cammingha, gevolmachtigde uit Oostergoo, die destijds in Leeinvarden schijnt gewoond te hebben. Hertog AlhrecM liet nu op onderscheidene plaatsen kasteelen bouwen tot bedwang van het land , stelde op Hollandsche wijze schouten, baljuwen en schepenen aan en trachtte langzamerhand en , als 't ware ongemerkt, in Friesland het leenstelsel in te voeren. Gerrit van Cammingha had de eer met „ bijzon „dere" bewijzen van de vorstelijke gunst te worden begiftigd. Hij werd door den Graaf tot baljuw benoemd, in den ridderstand verheven ; met een zilveren tuin vereerd, die 15 schilden of 20 Hollandsche guldens kostte, en genoot alzoo „het loon Aan hem ;, zijner onvaderlandsche gezindheid" ^). en zijn' partijgenoot Feije Heemstra van Dokkum, was de taak weggelegd om Achtkar-spelen, dat zeer vijandig tegen de Hollandsche heerschappij gekant bleef, te bedwingen, doch hunne pogingen mislukten , zoodat zij den Graaf om hulp moesten verzoeken. Van lieverlede openbaarde zich overal in Friesland een geest van verzet, die reeds in het begin (') Dr. Verwijs a. w.
Wumkes.nl
78
van 1899 tot dadelijkheden oversloeg. De oorzaak hiervan was niet alleen een ingekankerde tegenzin in vreemde overheersching, maar ook de omstandigheid, dat de Graaf zich niet stipt hield aan de bepalingen van liet verdrag. Om de geschilpunten te beslechten werden eenige gemachtigden der Friezen, waaronder ook van Cammingha, naar Ben Haag gezonden, met dit gevolg, dat den 27sten Maart 1399 eene nadere interpretatie van bedoeld verdrag werd opgemaakt, welke den 3den Mei van dat jaar door een accoord met den Graaf werd opgevolgd, dat mede door van, Cammingha was tot stand gekomen. De Schieringers evenwel hadden hiertoe niet medegewerkt. Integendeel, zij waren liet Hollandsen juk moede en op middelen, bedacht om zicli daarvan vrij te maken. Hun haat tegen de VetJcoopers was er slechts door verergerd en om zich met meerdere kans op goed geluk tegen den vijand te kunnen verzetten, sloten zij een verbond met die van Groningen en de Ommelanden. Zoodra de Graaf van Holland hiervan verwittigd was, zond hij , onder bevel van zijne beide zonen Willem van Oostervant en diens broeder Jan, een talrijk leger naar Friesland om de oproerige inwoners van dit gewest te beteugelen. Men landde te Stavoren, doch elders de strijdkrachten noodiger oordeelende , werd het Hollandsen leger ingescheept naar- en vervolgens aan land gezet onder Sexbieruni. Van hier zou het leger verder doortrekken naar Ilolwerd. De Friezen hadden maatregelen genomen om dit leger heimelijk te overvallen en het zou hun gelukt zijn „zoo niet „Gerrit Cammingha die een groot voorstander en „gunsteling der Hollanders was, hen tijdig, door
Wumkes.nl
79 „ aangestokene vuren en andere teekenen had gewaarschuwd." De Friezen nochtans kwamen 's nachts om één uur met groote macht en niet „vreeselicken geluijde" opdagen en vielen de Hollanders aan. De Hollanders daarentegen, op dezen aanval voorbereid, hadden hun leger in behoorlijke slagorde opgesteld „en quamen die Vriesen tegemoet, met vromen „onuersaechden moede : Ende die sonne nauwelick „opgegaen wesende zijn sij tegen malcanderen ,stoutelicken ingetreden, en daer wort met allen „seer geuochten, daer bleuen wtermaten veel Vriesen „doot ende geslegen, ende d'ander zijn door broecken s ende poelen ende andere onwegen wech geloopen." Van Cammingha had door de rol, die hij in dit drama speelde , op nieuw getoond , dat het met zijne genegenheid voor de Hollanders of met zijn' haat tegen de Schieringers ernst was en te verwonderen is het dus niet, dat de Graaf, aan wien in ieder geval 's mans gezindheid ten goede kwam , besloot om zijnerzijds te toonen, dat hij de hulp van Cammingha op hoogen prijs stelde. Den 18den Juli 1399 werd Gerrit van Cammingha door Hertog Albrecht, „om menighen tmwen dienst" dien hij bewezen had „ende noch oft God wil „doen sal", beleend met de stad Leeuwarden en de dorpen Wirduni, Stiens en Ferwerd, met alle heerlijkheden „hoghe ende laghe, mitteri giften „van der kercken, mitten winde vander muelen, „mit tij enden , vissoherien, forfeijten , bruecken , „boeten, vervallen ende toebehoren'' enz., onder voorwaarde echter , dat hij, ten dienste van den Graaf, op zijn eigen kosten altijd gereed zou hebben en houden 20 ruiters ter verdediging van het vaderland, doch indien men buitenslands oorloogde
Wumkes.nl
80
en ook wanneer de zaak het anders vereischte , op kosten van den Graaf. Bij brief van den 19den Juli 1899 (dus den volgenden dag,) werd door den vorst nader bepaald dat wanneer van Cammingha, zonder een' wettigen zoon na te laten, mocht komen te overlijden , de bedoelde heerlijkheden enz. zouden komen aan zijne oudste wettige dochter „die hi in sinen lesten live laten sal." l) Het zou mij niet verwonderen , dat Oer rit van Cammingha omtrent dezen tijd Cammingha-State te Ferwerd had gesticht. Ook vermoed ik, dat die State oorspronkelijk eene sterkte was in stede van een adellijk woonhuis en dat deze sterkte reeds kort nà zijne stichting, namelijk toen de Schieringers clo overhand kregen, weder is verwoest geworden. Hoe dit zij , niet lang duurde liet rustig bezit voor ean Cammingha, want, toen in het voorjaar van 1400 de krijg tusschen de Hollanders en de Friezen op nieuw ontbrandde, bevond hij zich binnen Stavoren, dat tij tegen zijne landgenooten, de Friezen, hielp verdedigen. Door het achterwege blijven van strijdkrachten uit Holland en het aanwakkeren van den moed der Schieringers evenwel, zagen de Hollandschgezinde Vetkoopers •zich genoopt naar Holland te wijken,, daar zij in Friesland niet meer veilig waren. Gerrit van Cammingha was een der eersten, die zich onder de ') Charterb. 1, 297, 298. — Wins. 220. — Schot. 223. — Gabbema, Verh. v. Leeuw. 25. •—• Eekhoff, Geschk. Besolir. v. Leeuw 1,60. — Fockema, Schetsen, III, 527. — Steenstra, Algm. Geschied, v. Friesl. II, 195 enz.
Wumkes.nl
81 hoede van den Hollandsehen Graaf stelde en werd weldra door vele anderen gevolgd. De Graaf gaf aan cle Friesche vlugtelingen, die •om zijnentwil moesten lijden, don oden September 1400, jaarwedden, die duren zouden „tot er tijt „toe, dat wij onsen vrinden voirsz. weder op lioir „goide in Oist-Vrieslandt gebrocht hebben.'' Gerrit van Cammingha onder anderen , ontving de grootste jaarwedde en wel van 200 Hollandsohe guldens. Hij had zich nu voor goed aan den Graaf verbonden en koos openlijk diens partij. Niet alleen dat hij eene Hollandsche bezetting op zijne kasteelen toeliet, maar hij ontving ook soldij uit handen van den vijand zijns vaderlands , zooals kan blijken uit de Grafelijke rekeningen van dien tijd 1 ). Ook werd hij , tijdens zijn verblijf in Holland, aan het b"ofd der inlandsche Eaden van den Graaf' geplaatst 2 j, In October 1401 werd tusschen de Hollanders en de Friezen een zesjarig bestand getroffen, tengevolge waarvan bijna alle uitgewekenen, waaronder ook Gerrit van Cammingha , in Friesland terug kwamen. Hij werd olderman te Leeuwarden en nou , volgens sommige schrijvers , nog geleefd hebben in 1445 , hetgeen ik echter betwijfel, daar zijne kinderen Wiek en Pieter reeds in 1424 eene overeenkomst sloten „wegens de nalatenschap „hunner ouders.'' Sedert het bestand met den Graaf van Holland vind ik van Gerrit van Cammingha , op staatkundig gebied geen gewag meer gemaakt. Hij stond bekend als „een dapper en stoutmoedig man , van een zeer groot gezag" en is twee 3 ) Zie Dr. Verwijs, a. w. -) Fockema, Schetsen, III, 119.
Wumkes.nl
82 malen gehuwd geweest. Zijne eerste vrouw was zijne volle nicht Hack, dochter van Sijds of Sijtze van Cammingha, lieer van Cammïngha-burg, bij Leeuwarden, bij wie hij heeft gehad twee zoons en eene dochter, die kinderloos zijn gestorven, benevens eene dochter Wiek van Cammingha, over wie nader zal worden gesproken. Hij hertrouwde met zekere Tjemck, uit welk huwelijk is geboren Pieter van Cammingha, die in 1440 testeerde en gehuwd is geweest met Sijts Lousma, weduwe van Pieter Wïgles Camstra, Wie na den dood van Gerrit van Cammingha eigenaar van Cammingha-State werd, is mij niet recht duidelijk gebleken. De twee personen, die daarvoor, krachtens erfopvolging, in aanmerking konden komen, waren zijne beide kinderen Wiek en Pieter. Deze laatste, die in 1437 grietman van Leeuii'arderadeel was en even als zijn vader tot de partij der Vetkoopers behoorde , wordt beschuldigd zijne zuster Wiek met geweld te hebben ontzet van de erfenis harer broeders en zuster. Zooals ik hiervóór reeds heb gezegd, sloten zij in 1424 een accoord omtrent de ouderlijke nalatenschappen , terwijl Pieter, blijkens een charter van 1431, aan zijne zuster Wiek beloofde, dat, indien hij of zijne kinderen mochten sterven zonder kinderen na te laten „Kammitighabwrstra-Stute" enz. weder zou vervallen op haar of hare erven. -1) Wiek van Cammingha trouwde Taecke van Cammingha te Ferwerd en. woonde met hem waarschijnlijk op de herbouwde State. Volgens het Stamboek zou Taecke een volle neef zijn geweest v ) Eekhofi'. Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden , II 395.
Wumkes.nl
83
van Gerrit- of Gerrolt van Cammingha hier vóór genoemd. Ook vind ik aangeteekend, dat Gerbrant of Gerheth van Cammingha, brooderszoon van Gerrit of Gerrolt, in 1427 op Cammingha-Slate te Ferwerd woonde en aldaar huwde met Doedt Botlesd. Ilelbada. Hij was in 1418 en in 1448 mederechter in Ferwerderadeel l) en had bij zijne vrouw twee kinderen, namelijk Pieter en Taekevan Cammingha. Deze laatste leefde in 1422 en liad een zoon, misschien wel Unica van Cammingha te Ferwerd die genoemd wordt op de jaren 1450 en 1452. Deze liet een zoon na ; genaamd Taecke van Camm'uigliu, die in 1500 leefde. Nog vind ik gewag gemaakt van Wijbu van Cammingha te Ferwerd in 1511 en van Arc-nt van Cammingha, die , volgens Burmania, Greographisck Woordenboek v. Friesland , in 1531 op deze Siate zou hebben gewoond, wat ik zeer betwijfel, daar Gerbrand Mockema reeds in 1511 als eigenaar van Cammingha-State voorkomt, zooals nader zal worden aangetoond. Uit het huwelijk van Taecke en Wiek van Cammingha is onder anderen geboren Gerrolt cun Cammingha , de jonge , die , blijkens brieven van het jaar 1454 , trouwde met zekere Lol , bij wie hij een zoon kreeg, Sjuck van, Cammingha, die gehuwd is geweest met Hints- of Bauck Mockema. Het is mij niet mogen gelukken de opvolging in den eigendom van Cammingha-Siate sedert Gerrit cun Cammingha tot Gerbrand Mockema op te sporen. Uit het Register van den Aanbreng van 1511 ] ) Cliarterboek I, 532. Archief Arisser en Amersfoordt, III, Aanhangsel 11.
Wumkes.nl
84
blijkt, dat „Katmnyngen guedt to Ferwert," destijds toebehoorde aan „ Gerbet Mockama' en bestond in „XXXII pondten fennen, XIV pondten seed„landt, XXI pondten meden , XII gers", dus samen 79 pondematen, bezwaard met 36 florenen. Deze Gerbet of Gerbrand Mocleema is dezelfde die in liet jaar 1512 te Leeuwarden werd onthoofd l) Hij was gehuwd met zekere SjoucJe en een neef van Hints- of Bauck Mocleema hier vóór genoemd , dooli schijnt geene kinderen te hebben gehad. Na zijnen dood kwam Oammingha-State, of „ Garn„mwgha-goed'' zeer waarschijnlijk aan zijne zuster Bints van Mockema, die drie malen is getrouwd geweest. Haar eerste man was Sy'ds van Sjuxma, van wien zij Sjuxma-State te Waaxens erfde, althans zij bracht deze State ten huwelijk aan met haren derden man , Sy'ds Abbes Stania , die zich vervolgens naar die State , van Sjuxma noemde , echter met behoud van het wapen der Stania's. Hun zoon Aebe- of Abbe van Sjuxma, was volgens de verklaring op bovenbedoelde aanbreng, in het jaar 1540 eigenaar van „Cammijnga guet" te Fenverd. Deze Aebe van Sjuxma huwde met Wisk Duco's van llemmema, was in 1532 medegevolmachtigde van het platteland van Friesland om zich bij den keizer te verzetten tegen de steden, die voor zich eenige privilegiën begeerden, zeer ten nadeele der landbewoners, s) van 1520 tot 1528 of 1529 grietman van Fenverderadeel en van 1539 tot 1545, (in welk jaar hij kinderloos is overleden), volmacht x ) Zie mijn opstel over Hei-juwsma-State te Perwerd, in de Priesche Volksalmanak van 1884. °) Wins. 501.
Wumkes.nl
85 ten Landsdage. Zijne vrouw was reeds in 1534 gestorven. Ten bewijze, dat hij meer hield van de handen uit de mouw te steken dan werkeloos te blijven zitten , haalt men een spreekwoord van hem aan, dat hij gebruikte bij gelegenheid toen er , terwijl hij nog grietman was, een roofvogel verscheidene weken achtereen op het kruis van den kerktoren kwam vliegen en daardoor de bijgeloovige ingezetenen zeer in vrees bracht, die uit zijne komst groote onheilen voorspelden en door de priesters werden aangezet om door bidden de gevreesde ongelukken af te wenden. De grietman echter riep alle dorpsbewoners op het kerkhof bij elkander en liet hen tegelijkertijd een hard geschreeuw aanheffen , waardoor de vogel verschrikt wegvloog en niet weder verscheen. Sjuxma merkte hierop aan : „Better yen wohey „Az 't fij f krjuessen alle dey ;" waarmede hij wilde te kennen geven dat groot geweld te maken of krachtig handelen, soms meer helpt dan met gevouwen handen lijdelijk toe te ' zien. O Sjuxma, die, zooals ik reeds heb opgemerkt, nà zijne vrouw kinderloos is overleden, heeft Catnminylia-State misschien nagelaten aan zijne achternicht Womdi- of His van Mockema , dochter van JuiD van Mockema, die een zoon was van Gerbrand's en Hints broeder Popcke. Womck van Mockema, die in het jaar 1600 te Feriverd stierf, was gehuwd met Roeland van Achélen, grietman van Dantumadeel. Deze hield (') Van Smmia, Grietm. p. 42.
Wumkes.nl
86
de Spaansche zijde en werd den 14den October 1572 in de plaats van den afgezetten Aulce Oetsma, die tot liet Verbond der Edelen behoorde , tot grietman aangesteld , terwijl hij den 29sten dierzelfde maand als zoodanig door zijnen neef, den 'president van het Hof, Igram van Achelen, werd beëedigd. Hij was in 1578 dijkgraaf van Dantwnadeel en ruilde in 1576 met Oene van Wijtsma zijne grietenij tegen die van Hennanrderudeel, waarvan hij echter reeds na verloop van een jaar afstand deed, vermoedelijk omdat hij daartoe door de tijdsomstandigheden werd gedrongen. Zijne aanstelling tot grietman van Dantwnadeel vindt men in de additamenta achter „Tractatus ;)de Grictmannis" van C. L. van Beijma, welk merkwaardig stuk. als behelzende vele bijzonderheden omtrent de funetiën van een grietman in dien tijd, zeer lezenswaardig is. v) Na het nederleggen van zijn ambt, schijnt hij op Gammiiigha-State te Ferwerd gewoond te hebben, want hij liet daar, in het laatst der 16de eeuw „een voortreffelijke plantasie'' aanleggen. Hij leefde nog in 1602 en zou toen nog , volgens twee orgineele leedbrieven, te Fer'tcerd hebben gewoond „met sijn wijf en dochter." liodand can Achelen kreeg bij zijne vrouw tweelingen , een zoon , die als vaandrig in Spaanscheii dienst kinderloos is gestorven en eene dochter , Alegonda van Achelen, die in 1607 huwde met Garel van Unia. Den 27sten October 1599 werd Ushrand Tjallinijs Atuiringa gecondemneerd tot het betalen eener boete van 200 Caroli-guldens „tot profijte der 2
J Van Sminia, Grietm. p. 118 en 119.
Wumkes.nl
87
„armen binnen Leeuwarden en tot Ferwerd, wegens „diffameren van Alegonda van Achelen." Haar man stierf den Uden Augustus 1636 en zij den 6den Mei 1638. Uit hun huwelijk zijn vier kinderen geboren, waaronder Womck- of Womelia van JJnia, die op het Stemkohier van Ferwerd op het jaar 1640 voorkomt als eigenares van Cammingha-Staie. Zij is twee malen gehuwd geweest, eerst met Bouwe Jans Boor da de Borghreeff', overleden den 19d en November 1639 en daarna met Sicke- of' Sixtus Siereks van Hemmema, overleden 19 October 1664. Terwijl zij met haren laatsten man getrouwd was , verkocht zij % gedeelten in Cammingha-State aan Hendrik van Marssiwi, burgemeester van Leeuwarden , voor 265 goudguldens en 7 stuivers de pondemaat, waarvan de eerste termijn werd betaald den 13den Juli 1642. Van wien de kooper het overige '/4 gedeelte gekocht of verkregen heeft, is mij niet gebleken. Hendrik van Marssum,, zoon van Dr. Jacobus van Marssum en Antje Gravius, liet tot zijn' eenigen erfgenaam na zijnen vader , die op zijne beurt tot erfgenamen naliet zijne kinderen Jancke van Marssum, weduwe van den burgemeester Verhel, Agnietje- en Elske van Marssum te Ferwerd en Hallum. Deze laatste was gehuwd met Jurjen van Yierssen, 2ooals blijkt uit twee sententiê'n, respectievelijk van den 15den Januari 1657 en den 29sten April 1660. Het komt mij voor, dat Elske van Marssum de State Cammingha ten huwelijk heeft aangebracht met haren man en dat zij vóór dezen kinderloos is gestorven, hem als haren testamentairen erfgenaam nalatende.
Wumkes.nl
Nà den dood van Jurjen werd de State vermoedelijk geërfd door diens broeder Assuerus van Vierssen. in 1630 rentmeester der domeinen in Friesland, in 1653 pensionai-is der stad Leeuwarden en secretaris der provinciale Staten. Assuerus van Vierssen trouwde den 12den Mei 1631 te Leeuwarden met Vlch Alberts Boner en later, n.1. den lOden April 1637 , met Jisca van Geersma , die liem overleefde. Hij had tien kinderen , waaronder Titia van Viersen, geboren den Tden Augustus 164-1 en overleden den 3den Juni 1706. Zij liuwde te Leeuwarden den 7den Juni 1677 met Franeois Allarts van Bumtm, in 1675 Raadsheer in liet Hof van Friesland, gestorven den 5den Februari 1710. Op liet stemkohier van Ferwerd komt Franeois van Burwn , op liet jaar 1698 „nomine uxoris" als eigenaar en bewoner van Cammingha-State voor, even als op het Floreenkohier van 1700 , volgens hetwelk deze State toen eene oppervlakte besloeg* van 124 pondematen, belast met 43 fl. en 6 et. Nà liet overlijden dezer echtelieden kwam de State aan hunnen zoon Allard van Burwn , gedoopt te Leeuwarden den 17den Februari 1678. Deze Allard is twee malen gehuwd geweest. Den 9den Juli 1702 trouwde hij met Calharina Jóhanna van Eysinga, overleden den SOsten Juli 1716 in den ouderdom van 34 jaren, bij wie hij twee dochters kreeg ; n.1. Ckilia Ibella- en Titia Hillegonda van Burwn. Later en wel in 1716 , dus kort nà liet • overlijden zijner eerste vrouw, nam hij tot eclitgenoote Alexandrina Fleonora Baronnes van Plettenberg, geboren te Leeuwarden den 22sten Juni 1687 , met wie hij ; volgens het
Wumkes.nl
89
lidmatenboek van Ferwerd, werd aangenomen den 14den Juni 1723. Bij zijne laatste vrouw had hij geene kinderen. Aan hem werden den lsten October 1718 eenige1 perceelen lands door de provincie overgedragen, alleen voor de dijks-, deels- en dorpslasten. Allard van Burwn werd den 12den September 1705 aangesteld tot grietman van Doniaiverstal. Den 3den Februari 1722 verwisselde hij deze grietenij met die van Fertcerderadeel en woonde vervolgens op Cammingha-State, die door hem „so „ten respecte van de buizinge als plan†agie mer„kelijk is vergroot en vernieuwd, zoodat liet in „dien tijd gehouden wierd voor een van de fraaiste .plaatsen dezer Heerlijkheid." Hij overleed op die State in den nacht van den 6den op den 7deu Juli 1729. Zijne weduwe Alexandrina Eleonora van Plettenberg hertrouwde den 9clen Juni 1701 met Assiterus Vegelin van Claerbergen , geboren den 25sten Juni 1687. Hij was kapitein bij de infanterie, werd den 25sten Februari 1711 aangesteld tot Majoor onder het regiment van Idsinga , den 2den Mei 1720 tot Luitenant-Kolonel in het regiment van den Erfstadhouder, den 14den Maart 1721 tot Luitenant-Kolonel effectief en den 26sten April 1742 tot gecommitteerde raad ter Admiraliteit te Amsterdam. l) Den 4den Februari 1739 volgde hij zijn overleden broeder Philip Frederik op in de grietenij van Haskerland. Tijdens de beroeringen in 1748 was hij mede gecommitteerd uit de Staten van Friesland om de resolutie aan den Prins van Oranje , waarbij Z. H. tot Erfstadhouder ook over ') Algemeen Nederlandsen Familieblad 1884, no. 109.
Wumkes.nl
90 dit gewest was aangesteld , over te brengen. Hij werd den 24sten Juli 1731 te Eer werd tot lidmaat aangenomen, deed in 1749 afstand van de grietenij, stierf kinderloos te Joure den lSden Maart 1771 en werd aldaar begraven. ~Nk den dood van Allard van Burum, werd Camm'myha- State verkocht en ging tengevolge daarvan , in 1730 over aan Assuërus Vegelin van Claerbcrymi voornoemd , die op liet jaar 1738 als bewoner dezer State voorkomt. De State met liet hornleger , de hoving , singels en dreven , besloegen toen een e oppervlakte van 30 pondematen. Zooals wij gezien hebben liet Allard van Burum tweo dochters n a , Cicilia Ibetta en T-itia
Hillegonda
van Bit rum. Deze laatste , die den 27sten Februari 1773 overleden is, trouwde den 29sten April 1725 met llotze of Boratius liiddema van Knijjf, geboren den 16den April 1703 ; zoon van Godschalk van Kriijlf, Raadsheer in het Hof van Friesland en van Helena Æbbinya van Runialda. Tloratius Hiddemu van Knijff werd den 2den Augustus 1729 in de plaats van zijn overleden schoonvader aangesteld lot grietman van Ferwerderadeel. Als ijverig republikein verzette hij zich krachtig tegen de evfelijk-verklaring van liet Stadhouderschap in de vrouwelijke linie , waardoor hij zich dermate den haat der Oranjegezinden op den hals haalde, — onder beschuldiging, onder anderen , dat hij het land aan de Fransclwn had verkocht , — dat zij in den nacht tusschen den lsten en den 2den Juni 1748 , zijne fraaie buitenplaats Lauta-Statete Wier, waar hij toen woonde. plunderden en in brand staken. Behalve de inboedel werd ook de zeer kostbare en voor de vaderlandsche geschiedenis belangrijke bibliotheek vernield , terwijl hij , met
Wumkes.nl
91
zijne vrouw en zoon onder een hagedoorn zittende, deze gewelddadigheden weerloos moest aanzien. Des namiddags werd hij , plat op den bodem van eene boerenwagen liggende, ter nauwernood uit de handen van het woedend volk gered en alzoo eerst naar liet liuis van den predikant Johannes Sixtiis Stolcmans te Marssum en vervolgens met een ander rijtuig naar Leeuwarden gebracht. Toon de Oranjepartij de overhand bekomen had, moest hij , tegen wil en dank , als lid der Staten, de publicatie van den 4den Juni 1748 mede onderteekenen , waarbij het Stadhouderschap , zoowel in de vrouwelijke als mannelijke linie, erfelijk verklaard werd. Van Knijff bleef in zijne betrekkingen en vertrok , nà de vernieling zijner vorige woning , met zijn huisgezin naar Fenverd in een klein huis „Meekma-State" genaamd , waar hij , ter gedachtenis aan de hem toegebrachte brandschade, op het hek potten met vuurvlammen plaatste, dikwijls op deze woning de Latijnsche versregels toepassende: „Aedibus in cineres flamma volitante redactis, „Cogimur hos humiles inde subire lares." -1) Hij was gewoon met de landlieden in de Friesche taal te spreken. Men verhaalt van hem de volgende anecdote : Een boerenkneeht, die een meisje verleid had, weigerde haar te trouwen. Deswege voor onzen grietman gedaagd zijnde , werd hem gevraagd , of hij de vader van het kind was, waarop hij een ontkennend antwoord gaf. Van Knijff zag hem met dreigende blikken aan en hernam op strengen toon : „Tk sjog it wol daste mij te foren „liegste. Kom Eksteur! set de finsters mariepen, *) Dat is: Daar mijn huis door de vlammen tot asch is verteerd, moet ik me thans met deze nederige woning behelpen.
Wumkes.nl
92 dan kin de „Dijwei mei him weij fleane!" De knecht, op dit gezegde door de mand vallende, riep uit: „Ik haw it al dien ! ik haw it al dien!1' „Dat wist ik wol," zei de grietman , „dat koe 'k „oan dijn eagen wol sjen. Jimme matte mar „trouwe , lio gauwer , ho better." Van Knijff had veel invloed en gezag. Hij was een kundig rechtsgeleerde , een man van orde en zeer nauwgezet op de waarneming van den openbare eeredienst, zoodat bij volstrekt geene vermakelijkheden onder den kerkdienst duldde. v) Hij, was den 12den November 1757 te Ferwerd totlidmaat aangenomen en stierf den 31 sten Maart 1770 , nalatende eene weduwe en een zoon. Deze zoon was genaamd Godschalck van Knijff, geboren den 14den Februari 1728, in 1739 aangesteld tot schrijver bij eene Compagnie te voet, vervolgens volmacht ten Landsdage , dijkgraaf van Fenverderadeel, ontvanger van die grietenij en van de oortjensgelden aldaar. Hij huwde te Feriverd den oden Mei 1761 met Johaima Wilhëlmina Saeckma, van Wij/cel en stierf te Ferwerd den. 9den Juli 1767. Uit hun huwelijk werd onder anderen geboren Horatius Allard Hkldema van Knijff, over wien later zal worden gesproken. Behalve Titîa Hülegonda liet Allard van Buritm nog eene dochter na, nl. Cicil-ia Ibella van Buritm, geboren den 5den Mei 1703. Zij huwde te Langweer den 29sten Maart 1722 , met Johan Vegelin van Olaerbergen, broeder van Assu'èrus Vegelin van Claerbergen, hier vóór genoemd. Jolian Vegelin van Claerbergen, geboren den 27sten ') Van Sminia, Grietm. p. 56 en v. Fr. Volksalmanak 1856, p. 109 en v. Sciieltcma, Stau/tk. Nederl. I p. 568.
Wumkes.nl
93
Augustus 1690, werd den 24sten April 1708 dooiden Raad van State benoemd tot rentmeester der geestelijke goederen van Kempenland, in de Meijerij van 's Hertoyenbosch. Den 6den December 1720 werd hij verkozen tot raad in het Hof van Friesland, welke waardigheid hij den 3den Februari 1722 verwisselde tegen die van grietman van Doniaioerstal. In 1731 was hij lid dei' Gedeputeerde Staten van dit gewest en in die betrekking tegenwoordig bij de blijde inkomst van Wülem IV in Friesland ten jare 1734. Hij was in 1748. medeafgevaardigde tot het overbrengen der hiervóór besproken resolutie aan den Prins van Oranje en werd den SOsten April 1754 benoemd tot gecommitteerde raad ter Admiraliteit te Amsterdam. *) Hij schijnt gewoond te hebben eerst te Ferwerd, omdat zijn zoon Hessel aldaar geboren is en lateite Lanqiveer. Voor de inpoldering der lage landerijen in Doniawerstal heeft hij zich zeer verdienstelijk gemaakt, evenals door het schrijven van een werk over de Veengraverijen, in 1766 te Leeuwarden verschenen. Bovendien was hij door zijne geleerdheid, vooral in de Grieksche letterkunde, bekend. Hij stierf' in 1772. Zijne vrouw was reeds den 26sten Februari 1731 gestorven. Beide echtelieden zijn begraven te Akkrum. 2) Omstreeks het jaar 1748, althans tusschenl738 en 1748 werd Canimingha-State verkocht aan Tjalling ïlomme van Haersolte , geboren den 6den of 26sten Februari 1706. Deze werd den 28sten November 1738 aangesteld tot sergeant-majoor-titulair in het regiment van dsn Erfstadhouder, den 14den Maart 1742 tot sergeant-majoor-effectief in l ) Algem. Nederl. Familie-blad, 1884, no. 109. • 2) Van Sminia, Grietm. — Stamb. enz.
Wumkes.nl
94
het eerste battaillon van datzelfde regiment, den 16den Maart 1743 tot Luitenant-kolonel-titulair en den 8sten Maart 1747 tot Luitenant-kolonel ad honores, met vergunning om zijne Compagnie levenslang te mogen behouden. Hij huwde den 8sten November 1788 met Tjeislce Schelles van Heemstra en woonde met haar op Caintningha-State}) Zij stierf aldaar den 3den September 1767 in den ouderdom van 66 jaar. Na den dood zijner eerste vrouw, n,l. den Cden Januari 1771, hertrouwde Tjalling Homme van Haersolte te Ferwerd met zijne huishoudster Anna Maria ldsardi, wier vader Luitenant was onder Oranje Friesland. „Sij heeft voor desen als Came„nier gedient bij de Baronesse v. Sehwartzenberg, „is bij de 40 jaren oud en niet minder als fray. „Haar moeder die genoegzaam niets in bonis heeft „is van een geringe afkomst." 2) Uit zijn eerste huwelijk werden drie kinderen geboren, waarvan de beide oudste, Arend en Catharina Maria, het levenslicht aanschouwden te Sexbieriim. en de jongste, Schdto, op GamminghaSlale te Ferwerd. Deze laatste, die geboren is tussehen den 18den en den 19den Augustus 1742, was Juris Utriusque Doctor en Volmacht ten Landsdage wegens den adellijken stand in Friesland uit cle grietenij van Barradeel en met zijn vader tegenwoordig bij de teraardebestelling van Maria Louisa, douairière van Johan Willem Friso, Prins van Oranje. Hij stierf op Cammingha-State den 9den Februari 1767, aan de kinderziekte. >) Zie tegcnw. Staat v. Friesl. II 192. •) Aant. v. Burmania.
Wumkes.nl
95 Tjalling Homme- van Haersolte, die in 1788 nog op deze State woonde en wiens nalatenschap ruim /' 114.000 bedroeg , stierf te Leeuwarden , nadat al zijne kinderen hem waren voorgegaan , den 9den Januari 1789 en liet als erfgenamen na zijne drie nichten Johanna Uenri'èttu, Elisábeth Geertrmd en Anna Elisahelh van Echten, kinderen van zijne zuster Allegonda Susanna van Haersolle bij Johan •van Echten tot Echten. Anna Elkubeth huwde te Ferwerd den Sden September 1786 met Iloralius Allara Iliddema van Xnijff hiervóór genoemd. Hij werd geboren, te Ferwerd den 7den Mei 1762, is geweest Juris Utriusque Doctor en Volmacht ten Landsdage, stierf op Cammingha-State den 15den Maart 1806 en werd te Ferwerd begraven. Hij was zeker de laatste bewoner dezer State. Nà zijnen dood werd de buitenplaats verkocht. Het huis met een half pondemaat lancls ging toen in eigendom over aan Doeke Johamies Eolkertswa , die de State omstreeks liet jaar 1818 liet afbreken. Onder de landerijen die er destijds bij behoorden worden genoemd een tuin „baantje. Hof geheeten, groot 17a pondt., een binnentuin van 274 pondt., „de ka-tuin" (misschien kraaicn-titin) groot 2 pondt., „de Vijvertuin", groot 11ji pondt.,„de NoordercinyeV", groot 1Y4 pondt. en „de Wildernis" groot 2 V?pondt. De plaats waar eens de State Cammingha stond is nog duidelijk te onderkennen aan een gedeelte gracht en aan de in bouwland herschapen singels , terwijl enkele hier en daar opschietende wilde rozenen braambesstruiken , welke planten nergens anders in den omtrek worden aangetroffen, nog steeds de herinnering aan het eertijds zoo fraaie plantsoen levendig houden. Tzum , October 1887. D. CANNEGIETEE.
Wumkes.nl
IN DOARP YN OPSKOER. Pier Ales liie in winkel feu earte, moal en grót, Pen kofje, tlié en sûker, fen oalje, sjippe en sâlt, Pen spek en smoar en bûter en fryske en oare tsiis, Pen klompen en fen talhout en turf en biezemriis. Ek fiterbân en knopen en stopiern, fyn en grou; Hûnskrobbers, heiden biezems en dweilgûd ek en tou. Ek teamzen, kouwedekken, luiwagens, biendergûd, Ek poatten, pannen, sleven en leppels en sa foart. Moai blykgûd ek en glêsgûd en thégûd en porslein. Koartom, woe 'k alles neame den krige 'k net in ein. Ek sipels, rammelatsen, as 't dêr de tiid for wie , Om't Pier, om soks to bouwen, inlape túngrounhie. 'tWie sa mar: „né''forkeapje, dat woe de man net ïjeafst. En hwet de ljue dêr kochten wier allegearre best. Hy koe de saken orngean en wie mei 't gûd net djûr. It is mar sa gelegen, dat wint it op in dûr. En drok ! hwet Me 'r in drokte! dat stie sa'n hele dei Net stil, gjin fiif minuten; it roan aloan, alwei. Hy gyng wyks trije dagen om utens en forkocnt De minsken gûd op munsters, dat waerd hjar letter (brocht. Syn wiif paste op 'e winkel en Poaike wier dêrfor Sa goed as de alderbêste birekkne, leau dat mar. Hja wier sa red as wetter en mei de holle klear. Nou, dat is folie wirdich yn sokken, drok affear. In faem, in flinke fotse, moast alle húswirk d-waen. Dy hoefde hjar ek lang net nei luiterjen to jaen;
Wumkes.nl
Hja hie 't dêr tige bânnich, 't wie moarns ier en (jouns let Mar altyd repdy ! skeardy ! fen sitten kaem hast net. Pier hie eknochtoansjitten,dêrpielde erhjertsmesmei. Oars wie er tbr syn saken hast altyd op 'e wei, Mar yn 'e jeijers-rite, den moast de tiid der ou , Den gyng er nou en den ris for dat wirk op 'e ajou. Mar do de stoarje bard wie, dy 'k nou fbrhelje scil, Do jôech er 't oer, hwent Poaike wie shit for krûd (sa skril. 'tWier op in sjeuntojoune wer drok, dat wien' se wend; De frou wier eftr'e toanbank der lieal yn wei omtrint. De wiven dy der stiene to waclitsjen babblen mar Oer alderhanne dingen, en dat wie doch for hjar Wol îêsticli soms by 't letten opjild en miette en wicht, "t Wier ien gelok, hja brocliten lij ar fen. 'e streek (net licht. De baes wier út to jeijen. It wier oars ek al joun; Hy hie fêst hjirre of dêrre in piasterplakje foun. Defaemwieryn 'ekeameroan 't skreppen mei de bern En moast ek twiskenbeiden nei oare dingen sjen. De frou rôp: „Fet, kom hjir is! Och heden ! helje don In stik of fjouwer dweilen my út it pakhús gau , En trije reade testen en ek in biezem twa. In bytsje fluch mast wêze; 'k moat ek in hândoek ha." Defaem rôp- „Ljeave sauntsien! ikhagjinienris Ijocht; Us lytse lamp wirdt makke, dy ha se yet net brocht." De frou taest om hjar hinne: „In eintsje kears, hawar! Stek dat mar op en rêd dy sa goed as 't kinste mar." Dat sei se tsjin gjin dôave, de faem wie handich klear, En hwet de frou forlange broclit se yn 'e winkel gear. 7
Wumkes.nl
98
Do gau wer nei de keamer, der koe se net lang wei. Mar mar in heal ketierke rôp wer de frou en sei: „ HeaFetsje, ju, hwêr heste dat kearske nyskesbrocht?'' ,Och, ljeave ginst !" rôp Fetsje, „dèr ha 'k net wer (om tocht Mei al dy felle drokte. Dat eintsje kears dat stiet Dèr efter yet to barnen; dy krûkfol sipelsied Dêr boppe de oaljefetten, der ha 'k it fêst yn set. "kMoast beide hanuen brûke, dolia'kmy sa mar redt.'' ,Ocli Gliot! dêr is gjin rie ta!1' rôp Poikc wit ho lûd. ,Hwet sipelsied! och lieden! dat is een kruk mei krûd Dêr 't se yn 't gewear mei sjitte. Oen, ho scil dit (bislaen ? Mar ien onnoazel fonkje der yn, •— dat kin 't ús dwaen. Och minsken! liwêr soil 'kliinne? Ik doar der net nei sjen. Wier Pier mar tliús! och heden! ho seil ik mei myn (bem ?"' De wiven yn 'e winkel dy seagen elkoar oan ; Gjin ien koe carst liwet sizze, hja wiene alheel bistoarn. Mar ien doch onder allen, dy 't efkes dryster wier, üy sei: „Pak dôeh dy berntsjes en brjngsewitho fier. Hja gyng ek yn 'e keamer en Fet en Poai hjar nei , Mar de oare frouljue joegen hjar as de blus dêr wei; Hja fleagen trocli de bûrren en jamren, och, sa raer : ,0, minsken! bergje jimme, wy binne yn great gefaer. In kruk fol krûd! in kearske dat barnt! as dat ontploft, It kin net lang mear dûrje, den fieane we yn 'e loft." It folk kiiern út de huzen en frege hwet der wie. It spande om wys to wirden hwêryn 't gefaer bistie. 't Wie allegear forwarriug, gejammer en gerop ; Mar dy de saek bigriepen dy skrilden der ien op. Dy t neat lúe to forliezen naera gau in koart bislút En sette 't op io rinnen, mar Mrd de púndyk út.
Wumkes.nl
99 Mar ljue cly 't Invet bisiotcn àj wisten net lio 't scoe. De boel sa mar forlitte! gjin ien cly dat graech woe. Alhiel neist Pieres wenne sa'n stille rintenier, Dy gyng dêr f o ar de rykste, en sellich wôeclver swier. Do dy 't gefaer bigrypte biredte er liim mar koart: De brânkas op 'e kroade en dèr mar hird mei foart. Wier elk oars fen 'e wize, hy like heel bidaerd. 't Wier bjuster yn hwet spanning der skoerd en lielle (waerd. î)e memmen wiene allinne mar om hjar bern yn noed; Dy sloven waerden sa mar út fcrèbbe en widze skoerd. Den gyng it op in gúlen. ougryslik! sa n gebear! De selde dêr by bljuwe, dat koe gjin minske mear. Polysje en brânspuitbazen wierne ek al op in bien, Hja woen' de brànspuit klear ha, mar ôch, der wie (gjin ien Pen 't brànspuitfolk to iînen, elk bircli him út 'e wei. En nei dat barnend kearske dèr seach gjin minske nei. Pier Ales Poai wier suver alhiel hjar rie to'n ein, It like hast dat minske wie 't yn 'e sinnen slein. It hûs en 'tdoarp ontfluchtsje, dêr tocht se n'tienris (om , 't Wie krekt as wie se yn ienen'for alles dom en stom. En Fet wist ek net liwêr 't se har sels forbergje scoe, Om 't elk mar hjar allinne de skild oanwrjuwe woe. Hja rôpen hjar tomjitte: ,.O, skepsel, hwet hest don In pak op dyn konsjinsje ! dat kin der noait wer ou." Dat hind're hjar ougryslik, omdat se onskiklich wie. Hja hie gjin kears yn ; t krùd set, as hja dat witten hie. Hja waerd op 'tlêstmanmoedich en sei: „ik binbiredt: Der onder of der boppe, ik weagje in slimme set. Ik wol dat kearske helje dêr út de krûdkrûk wei. Us hele doarp kin 'k redde as dat my slagje mei."
Wumkes.nl
100 Ttkearske barnde fl.eu.rich yet midden yn dat krûd, Do 't Petsje dêr op ta kaem. It fanke slôech gjin lûd ; Hja seach wol dat it eintsje, dat boppe 't krûd út stie, Twa fingerbreed, net langer, mar earder koarter wie. Dat der út wei to krijen, dat wier in taeije sneed. Hjanaem it heelfoarsichtich meitomme en finger beet En tilde 't op : o ! liîild it foaral goed rjucht oerein! Ien stap tobek, -- gelokkieh! it wier nei winsk beslein. Dofleacb.se er mei neifoaren enrôp: „'tgefaer is oer!" De frou rôp út: „Och heden!" en rekke op nij oerstjûr. Dat hearde de polysje, dy scoe der krekt op ta, Mar kearde 'm om yn ienen en seacb net nei dy twa ; Do roan er troch du bûrren en rôp: „'t Gefaer is oer!" En dêrop kaem ien ienen nij libben en rumoer, De helte fen de miusken wiene al it doarp út tein, Mar dy der vette wieren dy setten 't op in ein Mei roppen en mei razen. Hja wiene onfôege bliid. Dat allegjerre barde yn folîe koarter tiid As ik it hjir forteld ha. Och, ooh ! it wier sa raer In hoatsje der oinwei gien. Nou, bûten deadsgefaer Bisiútten se allegearre op Pieres ta to tsjen ; Elk woe dy kruk mei boskrûd en ek dat kearske sjen. Earst moasten se yn 'e keamer, hwent efter wie gjin (ljocht; Mar hwet se dêr bifounen, dêr hie gjin minske om tocht. Dêr laeijen Poai en Petsje yn onmacht op 'e gr^un. d' Dtstiene felle eangstme wier oer 'e fust hjar voan. En tink ris ta! dat kearske, dat Fet ontfallen wier, Dat laei dêr tiehto by hjar to barnen op 'e flier. Nou, dêr hic ommers maklikyetbrân fen kommekind. It wier 'n gelok út tûzen, in wonder wie 't omtrint, Dat dat sa best bitearde. — De frouljue waerden redt;
Wumkes.nl
101 Earst hwet om hegens holpen en do op stoellen set; Do skrepte mei bolonje en yettich elk om striid, Sa krigen se dy minsken al wer Invet by de tiid. Hja wieren mei dy drokte mar efkes sahwet klear , Dêr kaem Pier Ales binnen mei weitas en gewear. Do woene se allegearre i'ortelle, mar hy sei: „Bidarje mar ris efkes, ik haw t forslach al wei. Elk rôp it op 'e bùrren my al fen fierren ta. Dit is sa'n gekke btoarje as 'k oait bilibbe ha. 'k Moat sizze, jimme skatte my al onnoazle dom. Pas op ! ik gean mei boskrûd sa waerloas lang net om. Hwa sei it, dat it krûd wie, dat in dat krukje stiet Dêr efter yn myn pakhûs? •— 't Is nea.t as siepelsied.'' „Is 'tsipelsied?'1--, Wel wrachticb!"--,,Ts 'tsipelsied?"-(„Wel ja! Kom allegearre yn ienen mar mei nei 't paklms ta.' 1 Dat diene se en bikipen dat gûd. Ja, 't wier net oars, 't Wier sipelsied. Do seagen se bjuster op 'e noas. Mar Pier sei: „Jimme sleauwensfenjouns der kin 'k net by. Eordeald ! jimme allegearre ha dommer west as kij. Hie dat nou wrachtich krûd west, myn ljeave ginst (nocb ta ! Den scoene jimme 't ommers mar springe litten ha ; Wie dat nou dwaen for kearels? Myn faero het op it lest Forstânniger en flinker as 't hele soadtsje west. As dat nou wrachtich krûd wie en ik der by west hie, Den hie ik ommers dalik wol witten hwet ik die. Den hie ik dea ienfàldich in kop fol wetter nomd, Dêr hie 'k de kears mei út bruid, den wie der neat fen komd." Dêrop sei nimmen folie; de measten fielden 't ek ,
Wumkes.nl
102
Sa 't hja hjar halden liiene , dat wie liwet al to gek. „Nou kom", sei Pier, „wy scille 't mar mei de grap bislaen. Ik scil jimme elk in liapke for de'alteraesje jaen, En liwet der mear út foart kaem dêrfor wit ik wol rie. 't Is better sa as dat er in krûdmyn sprongen wie. Nou is 't biroerdste yette, men seil mei 'n dei of twa Pen disse grap in stikje yn alle kranten ha. As dat wie to biletten, den He 'k er liwet for oer." Der wie ien }rn 't foarmidden, dy hied er op 'e loer. 't Wier Pekke Jolles Meile , in lange sloppe fint, Pen trije of fjouwer kranten de fêste krespondint. Nou, dy waerd trocli de mànljue gau ynbisnijingnomd, Hja seijen : ,,Peint, as hjir liwet fen yn'e krante komt, Den seiir wy mei elkoan-en dyn slop- en taeije lea Eis ongenedicli knipe , al gietst der ek oan dea." Dat liolp. Der liet gjin wirdke fen yn 'e kranten stien. It is in jier of fyftsien nou al forlyn misskien, Nou waerd it my langlêsten forlielle trocli in frjeun, En nou liab ik it weage, ik ha 't yn rym biskreaun. It seoe my spite as immen dat kwealik nimme woe. Hwent siker, 't wie onmoglik dat 'k dat nou litte koe. Mar Pier jôecli do , liwet nimmen ek fel binije scil, It jeijen oer, hwent Poaike wie sint for krûd sa skril. Oct. 1880. WALING DTK8TRA.
Wumkes.nl
IETS UIT HET VERLEDEN ireii
LEEUWARDER COURANT. ( V e r v o l g en S 1 o t.) (Zie jaargangen 1886, pag. 93, en 1887, pag. 98.) „Vrijheid, gelijkheid en broederschap!" Deze geliefkoosde leus van de hervormingsgezinden uit het laatst der vorige eeuw, prijkte op Zaterdagden 21 Februari 1795 voor het eerst ook aan het hoofd van de Leeuwarder Courant. Ja, zij wist zich goed te houden , die Leeuwarder ! Ten spijt van het vroeger beledene, werd zij , nu de omwenteling een feit was , — vrijwillig of half gedwongen. uit genegenheid of door zucht tot zelfbehoud gedreven — eensklaps mede revolutionair , en de bovenaangehaalde, luidklinkende woorden stonden van nu af aan geregeld boven den inhoud van elk harer nummers. Inderdaad, wanneer men vóóraf de vroegere jaargangen heeft nagegaan, maakt deze plotselinge, kolossale ommekeer een verrassend effect. Men gevoelt, als men het overigens niet wist, dat het een geweldige verandering moet zijn , die in de maatschappij heeft plaats gegrepen. En ja, dit was het. De ommekeer bleef een dunrzamen invloed tot zelfs op het Nieuwsblad van die dagen uitoefenen. Inlussch.cn, al had de Courant de leuze: „Vrijheid, gelijkheid en broederschap" tot de hare
Wumkes.nl
104
gemaakt en naast de gewone jaartelling de nieuwe ,Het eerste jaar der Bataafsche Vrijheid'1 voor zich mee aangenomen, meent daarom niet, dat haar inhoud nu meteen overdreven sterk gekleurd werd. O , neen ! schoon voor de nieuwe orde van zaken partij gekozen hebbende , bleef' ze niettemin kalm van toon. De opgewondenheid der eerste- revolutiedagen blijkt ons dan hoofdzakelijk ook alleen uit de berichten , ingezonden uit tal van plaatsen der provincie, waar omwentelingsfeesten gehouden waren, en deze berichten zijn werkelijk sprekend genoeg' om ons den toestand van Friesland in die dagen voor oogen te stellen. Ik zal er hier een viertal van overnemen. Het eerste bericht dan kwam uit Grouw en luidt als volgt: Grouw, den 11 Februari 1795. „Deaandoene, lijke en aangenaamste gebeurtenis, welke het ecnigen „onzer te Leeuwarden v) gisteren gelukte bij te wonen, ,wierdt heden in dit dorp door een verrassend ge„volg verlevendigd. Van de goede orde bewust, „ontrolde men de vreugdevlaggen op de Dorpstoren, 3 Rog- en Houtmolen en Scheepstimmerwerven. , : s Namiddags ten vier uuren vergaderden de leden „van het Exercitie-genootschap op de Buuren, waar „de vrijheidsboom geplant stond, en wierden daar, „door vyf en dertig vrijsters, in het wit gekleed, „verwelkomd. Nu herinnerde iemand der Leden „hoofdzakelijk , dat het welwezen der Burgerschap, , de Rechten van den Mensch , de beste wijze ter ,,verbeetering van het kwade en de onderschraaging „van het goede, liet gewigtig werk, het belang') NJ. de afzetting van het stedelijk bestuur aldaar an do aanstelling van een nieuwe stadsregeering.
Wumkes.nl
105 „rijkste doel van liet Comité Revolutionair uit„maakte; hierop bood men allen de hand van „Broederschap, die vergceven en vergeeten wil, „omdat de deugd haar bestuuren moet. Dit de „goedkeuring van het groot getal aanschouwers , wegdragende , dansten en zongen de vrijsters om „ den Vrijheidsboom, onder een aangenaamst Muziek ; „wij marcheerden nog een en andermaal om dit „ teeken der verkreegene vrijheid , en trokken van „daar naar de plaats Ier verdere vreugde bestemd, „'s Avonds om 9 uuren was men verzogt naar zijne „huizen te keeren , en om 10 uuren was het zoo „stil of er niets gebeurt was." Het tweede, uit Pingjum , is van dezen inhoud: P'mgjum, den 14 Febrnary. „De eerste vrijheids* „boom. binnen de grietenije van Wonseradeel is „heden hier geplant, 's Namiddags om twee uuren „kwam het sedert 1787 gedisolveerde vrrjeorps voor „de eerste maal weder onder de wapenen , welke „door twintig vrysters , die door hare kleeding als ,, anderzints deze heuchlyke gebeurtenis begunstigde, „voorafgegaan met de vrijheidshoed en nationale „vlag onder het geblaas en speelen der musikanten „na de plaats daar de vrijheidsboom zoude worden „geplant; daar ter plaatse gekomen zijnde, gingen „de vrijsters , vergezeld van een commando uit het „gewapend corps, om de gecommitteerde te haaien, „welke onder een speelend musyk binnen den kring „der gewapende manschappen die om dit vrijheids, teeken geschaard stond, wierden geleid; aldaar „ gekom en zijnde , wierd door den burger M. Tres„ ling , leeraar onder de voorstanders der bejaarde „ doop , cene aanspraak gedaan , hetgeen door een „drie maal algemeen gejuich wierd begroet; waarop „den burger J. Bakker een gepast vers aan de
Wumkes.nl
108 „omstanders deed hboren. dat weeder als liet vo„rige wierd toegejuicht; verders had eene vrolijke „dans der vrijsters onder het blasen en speelen der „musikanten en het galmen der vrijLeidsliederen „plaats, en is deeze vrolijkheid met de grootste „bedaardheid afgeloopen.' Uit War ga wordt het feest aldus beschreven : Warga , den 8 Maart. „ Alhier is ook , in na„ volging van onze Landgenooten en onze Vrienden, , de Franschen , het teeken der Vrijheid opgerigt. „Op een statelijke wijs marcheerden wij naar de „plaats daartoe bestemd; de Boom der Vrijheid „wierd vooruit gedragen en gedekt door een eskorte ,gewapende Burgers , daaragter een aantal jongelingen , hierop volgden de Burger gecommitteerden „met een trein van 90 Vrijsters, alle cierlijk in „het wit, welke gedekt wierden door het gansche ,, Vrijcorps; dit alles wierd verrukkelijk gemaakt „door een aangenaam vreugdegespeel, 't welk men „van alle kanten hoorde. Op de plaats gekomen „zijnde . loste men het kanon en onder het oprichten van den Boom werd den 08 Ps. gezongen ; het„seen daarna plegtig in de Kerk wierd beantwoord, .waarop een korte, doch gepaste aanspraak wierd „gedaan. Vervolgens ging men in dezelfde staatie weder terug na de Vrrjlioidsbooin welke voor de deur van een voorname Burgeres (aan welke men veel dank verschuldigd is) geplant w a s , alwaar een gezang wierd aangeheft; vervolgens ging men , na een plaats, die bestemd was om zich te ver"vroolijken , hetwelk ook met alle bedaardheid en "wel tevreden is afgeloopen , tot 's avonds 9 uur , .wanneer ieder op het lossen van het Kanon na Juris keerde; zijnde alles in de beste ordre afgeloopen."
Wumkes.nl
107 En van Ânun wordt het volgende gemeld : Armn , den 24 February. „Heden wierd onder ons „geplant eenen viïjheidsboom, bij die gelegenheid „hadden dezelve plegtigbeden plaats als daarbij , thans in gebruik zijn. (enz.) „ Dan . nauwelijks was deze plegtigheid geein„digt, of wij wierden op het onverwagtsl ouder„rigt, dat de burger Frans de Boer, een der „Friesche uitgewekene, ons niet zijn bezoek stond „te vereeren. Aanstonds was men bedagt om dezelve plegtig te ontvangen; men verzogt onzen „vaderlandlievend leeraar om dezelve te verwcl„kommen, en deze nam 't ook volvaardig aan. De „ gewapende manschap wierd op nieuw verzameld „en in een kring om de boom der vrijheid geplaatst, „in welkers midden wederom de meisjes in een „kring stonden; — de burger Frans de Boer hierop „ in ons dorp op de Buurt komende, wierd door „ den burger Elt Jacobs, lid der municipaliteit, „ontvangen en met zijn bij zig hebbende vrienden „in den kring bij den boom gebragt en aldaar door „ons waardigen leeraar zeer gepast en hartelijk . „onder het geven van de hand van broederschap, „uit onzer aller naam verwelkomd , 't welk-zijn Ed. „ook vriendelijk beantwoordde. Zoodra onze leeraar „uit de kring was gegaan, besloot men gezamenlijk met een lugtigen dans van carmagnole en „alles liep vreedzaam en in de beste ordre af." Ieder , die den kalmen aard der Friesche dorpsbevolking kent, vraagt bij het lezen van al deze berichten onwillekeurig: van wáár in eens zulk een geestdrift ? O! wij kunnen ons voorstellen den Franschman , jubelend om zijn boom der vrijheid. Doch zulk een boom op een guren Februari-dag geplant in een Friesch dorp , waar tijd noch gelegen-
Wumkes.nl
108 heid meewerken om geestdrift te doen ontvonken , en daarom heen een bevolking , van nature koel, vasthoudend en allerminst geneigd tot Fransche uitgelatenheid , die vol vuur de earmagnole danst; - • waarlijk, het schijnt moeielijk zich dit tooneel eigen te kunnen maken. Vooral het verhaal uit Arum is teekenachtig. De opgewonden burgerschaar verneemt onder haar vreugdebedrijven , dat een martelaar voor de zaak der vrijheid in het land teruggekeerd en op weg naar zijn voormalige woonplaats is. Wie zal hem verwelkomen , wordt er gevraagd ? Natuurlijk dominé, de woordvoerder van het dorp. Hij wordt gehaald, verschijnt in den kring, die om den boom verzameld is , en drukt, ten aanschouwen der menigte, den teruggekomen , bijkans dood gewaanden strijder voor het recht, de hand , tot teeken van broederschap. Deze heachelijke gebeurtenis moet met een carmagnole-dans besloten worden, doch natuurlijk laat de deftigheid van den predikant dezen niet toe onder den dans binnen den kring te staan, waarom ZEW. zich dan ook vóóraf verwijdert. De inhoud der Courant werd voorts verrijkt met tal van résolutiën en publicatiën , door de representanten des volks van Friesland in het belang des lands genomen , waarvan al aanstonds de aandacht trekken die van 23 Februari 1795 , waarbij het roepen van „Oranje boven !" het dragen van oranjelinten , cocarden of andere teekenen en het zingen van Oranjeliedjes werd verboden. Weinige weken later riepen de besturen van grietenijen en steden de eigenaren op van geschilderde glazen, wapens, gestoelten en andere „afgodsteekens" in kerken, enz., hun gelastende deze zoo spoedig mogelijk weg te nemen.
Wumkes.nl
109 Tot tweemalen toe werd in 1795 , op Hooge order, een extra-courant uitgegeven. Nieuwe zaken werden voorts met het nieuw-aangebroken tijdvak langzamerhand in het blad opgenomen. Zoo verscheen den 18 Maart 1801 voor het eerst een prijscourant van effecten, bestaande uit 12 soorten, alle Bataafsche (binnenlandsche) fondsen , terwijl eenige dagen later de eerste prijsnotering van de boter en kaas te Sneek werd vermeld. Uit deze laatste blijkt, dat op Dinsdag 7 April 1801 de boter te Sneek ƒ 2 3 . — per iji vat, en de kaas ƒ14.— tot f191/2 per schippond gold. Met de opgaaf van den Sneeker boterprijs was een mededingende zuster haar echter reeds bijna 5 jaren vroeger voorgegaan. Want de nieuwe orde van zaken had voor onze Courant ook concurrentie — voorheen haar onbekend — doen geboren worden. De omwenteling vernietigde , bij zooveel anders, tevens haar in 1791 , door de voormalige Staten, ten derde male hernieuwd octrooi, en sedert 1795 zag te Leeuwarden, naast de Leeuwarder, een Friesche Courant, orgaan der heftige revolutie-partij, het licht. Deze Friesche Courant werd evenwel in 1811 weer met de Leeuwarder vereenigd , zooals we beneden zullen zien. In het laatst van 1801 was de revolutie-koorts reeds zooveel aan 't bedaren, dat met den 18den November van dat jaar de woorden: „Vrijheid, gelijkheid en broederschap" van het hoofd der Courant weggelaten werden, waardoor het blad zijn kalm en deftig uiterlijk weer hernam. Door de invoering van de Ordonnantie op het klein zegel, in 1805 werden de uitgevers genoopt den prijs van het blad, met ingang van 1 Januari 1806, te verhoogen tot ƒ 0 . 9 0 , wat betrof het
Wumkes.nl
110 Zaterdagsno. alleen, en tot /'5.85 voor de beide nummers Ie zainen. Ieder no. toch zou voortaan îielast zijn met 2 penningen zegelrecht. De dagen van uitgaaf der Courant werden met den aanvang van het jaar 1809 gewijzigd door het veranderen van den weekmarktdag te Leeuwarden, die sedert genoemd tijdstip van Zaterdag op Vrijdag werd verplaatst. Daardoor werd liet blad van nu af aan, in plaats van Woensdags en Zaterdags , des Dinsdags en Vrijdags uitgegeven. Men bleef dus aan den marktdag , als geschikte dag van verschijning der Courant, nog altijd veel waarde hechten.
Slaan wij thans een vluchtigen blik op de advertentiën , die nà, 1795 in het blad voorkomen. In de eerste dagen der revolutie vinden wij een eigenaardig soort van advertentiën , n.1. die , waarbij het oprichten van volks- of burgersocieteiten in onderscheidene plaatsen van Friesland werd aangekondigd. Bijkans in ieder dorp of stad van eenige beteekenis vereenigden zich destijds de burgers tot een politieke club of sociëteit, waar de staatkundige belangen, dikwijls tot laat in den nacht. mei vuur en ijver werden besproken. Na verloop van korte jaren zijn deze vereenigingen echter weer weggestorven. Verder werd voor een geheel nieuwe categorie van advertentiën blijvende plaatsruimte in de courant aangevraagd, ik bedoel de trouw- , geboorteen overlrjdensaaukondigingcn , die in deze dagen in zwang kwamen , en waarvan de rij geopend werd door het volgende overlijdensbericht, dat in het uo. van 26 Februari 1794 voorkomt:
Wumkes.nl
111 „Damicoiide, den 21 Februari 1794. „Deezen nademiddag omtrent 4 uur overleed hier. „vrouwe DODONKA JACOBA DOETSJIA, in den ouder-
„dom van 40 jaaren , na een langzaam veival van „krachten, waardoor een gezegende echtverbindte,nis van bijkans 16 jaaren, met den ondergetee,,kende wierd verbrooken. Het verlies van een gebliefde vrouw en tederhartige moeder voor mijne „ zeven kinderen , zal altijd haar nagedachtenis „dierbaar maken voor mij en de mijnen, terwijl ik .niet twijfl'el of dezelve zal ook door haar bemin„nelijk en goedaardig caracter gezeegend weezen bij „alle die in deeze bekendmaking in stede van ;; Rouwbrieven eenig belang stellen. P. A. BERCÎSAIA."
Men kan niet zeggen, dat deze nieuwe wijze om familie-berichten bekend te maken , in den eersten tijd snel navolging vond. Althans, het tweede (ioodsbericht dagteekent pas van 6 September 1794, dus van ruim 6 maanden later. Daarin staat uitdrukkelijk vermeld „dat ze dient in plaats van ,rouwbrieven , en hierop geen antwoord verwacht." Veertien dagen daarna verscheen ook de eerste huwelijksaankondiging.
A. BRÜINIKG en T. MEÜIMA
gaven toen kennis van hun aanstaande cehtverbintenis. 't Laatst drongen de geboorteberichten door. Op 7 Juni 1795 waagde het eerste echtpaar ' t , om langs dezen weg de vermeerdering van hun gezin bekend te maken, daarbij verzoekende om van félicitatiën verschoond te blijven. Uit het aangehaalde kan uien reeds bespeuren , waaraan deze nieuwe soort van aankondigingen iiaar ontstaan te danken hebben. Zij moesten dienen : a. in de plaats van de anders gebruikelijke
Wumkes.nl
112 brieven, en b. om van félicitatiën of rouwbeklag verschoond te blijven. In den loop der jaren is deze oorspronkelijke dubbele beteekenis intusschen • vrij wel verloren gegaan. Geruimen tijd verliep er , vóór dergelijke advertentiën eenigzins algemeen werden. In de eerste tijden bepaalden zij zich nog slechts tot enkele , afkomstig van de voornaamste ingezetenen. Ter kennismaking met haar stijl en inhoud, schrijf ik er hier nog een paar over: „Het heeft den almagtigen God behaagd onzen „waarde nigt PETRONELLA VAN NUL, waarde huisvrouw van onzen waarde neef SIJBREN DAALMAKS „op Saturdag den 18 May 1 8 0 5 , 's avonds orge„veer 5 u u r , door verval van kragten uit 's mans „liefdearmen weg te rukken, en onze neef SIJBRSN , DAALMAKS , door een wonderlijke bestiering van „ God en lot verbasinge van alle aanschouwere, „haald het doodgoed van zijn vrouw van boven en „leit het klaar, en krijgt een hartvang en gaat op „een stoel zitten, en stierf oogenblikkelijk, zittende „op de stoel, zonder dat de bij hem zijnde buur„vrouw daar een snik aan gezien heeft, oud zijnde , 7 0 jaren, stierf ongeveer een half uur na zijn „vrouw; zeer zigtbaar is het dat de Groote God „van Hemel en aarde met al het geschapene doet „ na zijnen wille , en niemand kan zeggen wat doet „gij , maar wij moeten Code zwijgen , enz. „Leeuwarden, 18 May 1805." „In den vroegen morgen van heden betaalde „ onzen waardigen vader MARTEN DE BOER , in den „ouderdom van ruim 62 jaren, de lol der natuur. „ Zooals hij leefde, stierf hij ook. „Met eene zagte kalmle en voorbeeldelooze g e
Wumkes.nl
113 „rustheid slapte bij de groote eeuwigheid in. „Zijne vrienden en bekenden (vijanden had hij niet) „zullen zeker zijn gemis met een traan waardig „keuren. Dan mijne vrienden treuren wij niet! „Zijn overgang is zeker benijdenswaardig! Geen „wonder , want hij was braaf. JACOB M. DE BOER.
„I-Iarliugen , 1 Aug. 1811." Publieke verkoopingen van Staten en Zathen werden ondanks —• en wellicht mede door — den druk en de woelingen van 1795—1815 geregeld door gehouden. De waarde der vastigheden daalde echter in de laatste jaren der vorige eeuw bij den dag, voornamelijk wegens de in 1796 en 1797 gehouden tallooze gedwongen verkoopingen van kerke- en beneficiale goederen. De onrust der tijden belette geenzins het houden van publiek'.;1 vermakelijkheden en aan harddraverijen en kaatspartijen ontbrak het dan ook volstrekt niet. En dat er vóór 90 jaren ook bekwame kaatsers in Friesland , bijzonder te Witmarsum , gevonden werden , blijkt uit de advertentie , waarbij bericht werd , dat den 31 Juli 1796 te Witmarsum een kaatspartij om een zilveren tabaksdoos zou worden gehouden , en die verder inhield : „ dat aan de 3 „prijswinnaars een kwartje wyn zal gegeven worden „ tot eer voor haar , omdat (wanneer) zij het van „de Witmarsumer kaatsers winnen." Tot mijn leedwezen, ontbreekt een later bericht, waarbij de uitslag werd vermeld , zoodat wij niet weten of het kwartje wijn ook vereerd is. Op den 2dcn September 1808 is te Leeuwarden een harddraverij gehouden, waarbij door Koning Lodewijk Napoleon een prachtige gouden doos, rijk 8
Wumkes.nl
114 met edelgesteenten bezet , tot prijs loofd.
werd uitge-
Ik heb mij voorgenomen mijn schets met liet jaar 1813 te eindigen en wil dus de lotgevallen der courant gedurende de laatste jaren van mijn tijdsbestek nog in korte trekken meedeelen. Wij zijn genaderd tot de groote verandering in den staatkundigen en maatschappelijken toestand van ons land, veroorzaakt door de inlijving van het Koninkrijk Holland bij het Fransche Keizerrijk , in 1810. Voor de Leeuwarder Courant had deze gebeurtenis ook al spoedig gewichtige gevolgen. Napoleon had de gewoonte om alle zaken in zijn uitgestrekt rijk naar zijn eigen, bijzondere inzichten en overeenkomstig zijn ijzeren wil te regelen en in te richten. Wat. hiermede in strijd was, werd ten spoedigste gewijzigd. Zoo bestonden — zie boven — sedert 1795 in Friesland twee couranten , onze Leeuwarder en de Friesdie Courant. Twee nieuwsbladen schenen echter voor dit gewest Ie veel te zijn. Daarom maakte de prefect van het departement Friesland, J. G. Verstolk, tengevolge een desbetreffend Keizerlijk besluit, in Juli 1811 bekend: „dat met ingang van 1 Augustus a.s. door D. R. „SMEDING V) en M.
KOON en
Co. ") zal
worden
uit-
') De toenmalige uitgever der Leeuwarder Courant en een der erven van den oprichter A. Ferwerda. Tusschen zijne weduwe Grietje lünsnia en de overige erven van A, ï'erwerda, ontstond na 1813 groote oneeniglieid, niet betrekking tot het genot van de opkomsten der Courant, die zelfs aanleiding gaf tot do uitgaaf van oen "boekje, getiteld ,Proeve van bewijzen voor't regt van „de afkonielingen van Abraham Ferwerda, tegen de „weduwe van JJ. R. Smeding, betreffende de Leeuwar„der Courant". Groningen. J, Oomkens. 1817. 3 j Uitgevers der Friesche Courant
Wumkes.nl
115 ,gegeven het Officieel departementaal dagblad in „dit département, met dien dag de Leeuwarder en „Friesche Courant zullen zijn gesupprimeerd, en „nà dat tijdstip zonder speciaal Consent van den „ prefect geene andere dagbladen in Friesland mogen „worden in het licht gegeven." Voormelde uitgevers annonceerden daarop, dat het nieuwe (vereenigde) nieuwsblad, onder den titel van : „Dagblad van het departement îriesland", voortaan driemaal 's weeks (Maandags, Woensdags en Vrijdags) zou worden uitgegeven tegen den prijs van ƒ10. — . Het binnen- en buitenlandsch nieuws werd in de Nederlandsche en Fransche talen naast elkander gedrukt ; de advertentiën voorloopig nog in 't Nederlandsen alleen; evenwel slechts tot 1 December 1811, toen ook deze in de beide talen werden opgenomen. Het is allervermakelijkst om vele dezer dubbeltalige aankondigingen in het Fransch te lezen en daarbij te zien , hoeveel moeite men deed om onderscheidene specifiek-Friesche woorden en zegswijzen op de onmogelijkste wijze in het Fransch over te brengen , wat vaak tot menig dwazen zin aanleiding gaf. Met 1 Januari 1812 deden de uitgevers het blad dagelijks verschijnen. De prijs werd nu verhoogd lot ƒ 18.— , mede tengevolge der zegelbelasting. De advertentiën werden voortaan gedrukt in een afzonderlijk ,.blad van aankondigingen", dat driemaal 's weeks uitkwam. Sedert 1 April 1813 werd dit „blad van aankondigingen" alleen in 't Nederlandsen gedrukt en uitgegeven. Het formaat, vroeger gelijk aan dat van de Courant — royaal quarto — veranderde tot 22 November 1813 in den octaaf-vorm.
Wumkes.nl
116
Het herstel van Neêrlandsch onafhankelijkheid brak in het laatst van 1813 aan. Donderdag IS November 1813 verscheen nog no. 322 van het „Journal du département de la Frise". Den volgenden dag , Vrijdag 19 November , stond echter weer aan het hoofd: Leeuwarder Courant, no. 1 , en in datzelfde nummer — alleen in het Nederlandsch gedrukt — was vermeld , dat twee detachementen kozakken te Leeuwarden waren aangekomen, 't Advertentieblad heette na: ,Advertentieblad voor Leeuwarden". Het plan was de Courant weer driemaal 's weeks uit te geven. Vier nos. van de herboren Leeuwarder verschenen dan ook om den anderen dag. Doch toen was 't voorloopig weer gedaan. De uitgevers , Keizerlijke dienaren, begiftigd als zij waren met een Keizerlijk monopolie, schenen te begrijpen, dat zij in hun vaderlandschlievenden ijver te ver gegaan waren. Nog was de nieuwe staat van zaken niet wettelijk bevestigd. Het Keizerlijk gezag gold nog steeds, zij het ook slechts in naam, en als voorzichtige lieden moet hen de angst om het hart hebben geslagen bij de gedachte wat hun lot zou worden ; indien Napoleon eens weer zegevierde. Zij hadden toch , door den naam en den tijd van uitgaaf hunner courant eigenmachtig te veranderen , zich verzet tegen hun Keizer , die hen met een belangrijk monopolie had begunstigd. Hoe deze roekelooze daad te herstellen ? Hetgeen geschied was , kon niet meer ongedaan gemaakt worden. Vier nummers van de in 1811 „gesupprimeerde'' Leeuwarder waren sedert 19 November reeds in de Nederlandsclie taal verschenen; die fout was nu eenmaal begaan. Doch , voor 't vervolg beter opgepast. En ziedaar — Zondag 28
Wumkes.nl
117 Nov., no. 323 (volgende op no. 322 van deu 18den der maand) van liet „Dagblad van liet departement Friesland" in het licht verschenen! En nu ook weer dagelijks , zooals voorheen. Evenwel slechts tot Zaterdag 11 December 1813, toen het „Journal" voor goed verdween, om weer plaats te maken voor de oude , twee jaren lang geschorste Leeuwarder. De souvereinc vorst Koning Willem I , had intusschen op 6 December 1813 cle regeering aanvaard. Het Keizerlijk gezag was dus vernietigd en de uitgevers — tenzij ze , wat we om hunnent wil hopen, door het stervend Keizerlijk bestuur werden gedwongen — maakten voor tijdgenoot en nageslacht met hun wankelmoedige en wispelturige, eensdeels voorbarige en anderdeels overdreven angstvallige handelwijze een niet zeer schitterende figuur. Einde December 1813 berichtten zij, dat de Leeuwarder Courant en het Leeuwarder Advertentieblad gedurende de eerste drie maanden van 1814 op den tegenwoordigen voet zullen blijven. De »prijs kan niet verminderd worden, wegens het „zegelrecht." Met 1 Februari 1814 werden Courant en advertentieblad hereenigd en driemaal 's weeks uitgegeven. En sedert Vrijdag 22 Juli 1814 verschijnt de courant, zooals heden ten dage nog , op foliopapier gedrukt, met afschaffing van het kwartoformaat, waarin zij vroeger het licht zag. Warga.
S. KOOPMANS.
Wumkes.nl
DRINKWATERPUTTEN IN DE TERPEN(Zie het plaatje bij pag1. i.J
Wanneer men Plinius beschrijving over de Chaucen naleest, dan vindt men dat dit arme volk op hooge heuvels of hoopen woonde, dat, regenwater hun eenigste drank was, hetwelk zij bij hunne hutten in groeven of kuilen opvingen. Indien Plinius hiermede de terpbewoners wil aanduiden, dan moeten zulke putten thans nog in de terpen gevonden worden. Dr. W. Pleijte v) verhaalt, dat men in de terp te West ergeest, even als elders in terpen, een put voor het verzamelen van regenwater had gevonden, en de heer Bierma, eigenaar van de terp te Aalzum, heeft medegedeeld dat er in die terp rechthoekige putten gevonden waren, gevormd door een soort van planken, welke putten urnen en paardenkoppen bevatten. Ik zelf heb in de helling van de terp te Teems putten aangetroffen, die evenwel niet van planken waren gemaakt. In de laatste jaren zijn in de terpen Lulkelaard te Hiaure, te Weisrijp en te FinJcum, en nu onlangs te Beetgum vaten gevonden waarschijnlijk voor het zelfde doel gebruikt, die ik nader zal beschrijven. Het vat van Weisrijp, hetwelk zich thans in het Museum van Oudheden te Leiden bevindt, is van greenenhout en heeft een vierkant spon- of bongat. Het bestaat uit 34 duigen, breed 7 —11 c m . , ge*) Vrije Fries, 3de reeks, Dl. IV, pag. 15.'
Wumkes.nl
119 middeld 8 c. m., dik 1.5 c. m. De hoogte is 2,20 m., de diameter van den bodem 0,75 m., die van den buik 0,92 m.; de omvang van den bodem 2,45 m., van den buik 2,94 m. Het spongat dat in den omtrek van den buik gevonden wordt, is 7 c. m. in het vierkant. Op 4 c. m. van den onderrand verwijderd, is eene sponning, een bewijs dat er •een bodem in geweest is, doch bij de uitgraving werd deze er niet in gevonden. De hoepels waren vergaan en, zoover deze nog aanwezig waren, schenen zij van wilgenhout te zijn gemaakt, waarvan de uiteinden met schors over elkander waren gebonden, alzoo niet als tegenwoordig, met een haakvormige insnijding. Het vat stond met den onderrand op en in kleiachtig zand even beneden het maaiveld, -j- — 80 c m . beneden Friesch zomerpeil, terwijl de bovenrand, die hier en daar afgebrokkeld was, 1,75 m. beneden de oppervlakte van de terp was gelegen. Het vat was gevuld met zwarte veenachtige modder. Een andere put, zamengestekl uit twee vaten op elkaar, werd te Fiiikum , dicht bij den weg, aan de helling der terp gevonden. Zij zijn eveneens van greenenhout en het bovenste bezit een vierkant spongat. Dit vat heeft denzclfden vorm als het beschrevene, doch het tweede is kegelvormig. Ik zou meenen dat het de helft van een ander gewoon vat is. Op het eerste vat heeft er nog een gestaan doch dit was kleiner en geheel vergaan, zoodat hiervan niets is mede te deel en. Het eerste vat heeft 35 duigen van 8 — 10 c m . gemiddeld 9 c m . breedte , waarvan de dikte "2 c. m. is. Het is 1,96 m. hoog, de diameter des bodems 76 c m . , van den buik 93 c m., de omvang van* den bodem 2,50 m., van den buik 2,94- m., het
Wumkes.nl
120 spongat 65 m. m. in vierkant. Ook is er een sponning in op 4 c. m. van den onderrand. Het tweede vat, waarvan het nauwere einde naar boven staat, heeft 32 duigen van 75 m.m.— 8 c. m, breedte, met een dikte van 2 c. m. Het is 1,23 m. hoog, de diameter van boven, waareen bodem geweest was, daar er een sponning is op + 4 c. m. van den rand gelegen , is 7 d. m. ; de diameter van onderen 91 d. m., de omtrek boven is 2,25 m., beneden 2,98 m. Het tweede vat was met twee eikenbalken in deklei der terp bevestigd. Uit het vat kwam modder, de hoepels waren vergaan en schenen van wilgenhout te zijn geweest. Voor het grootste gedeelte stond het beneden het maaiveld. Een derde, gevonden in een terp te Beetgum, bestaat uit twee vaten op elkander, even als te Finlïum, met dit verschil dat de vaten kleiner zijn en dal het bovenvat geen spongat heeft. Voor een groot gedeelte bevonden zij zich beneden het maaiveld en bevatten modder. Zij zijn van greenenhout; dat van de hoepels was echter niet meer te onderkennen. Het eerste of bovenste is 1,2 m. hoog, heeft 26 duigen , gemiddeld 6 c. m. breed en 2 c. in. dik. De diameter boven is 5 cl. m., de omtrek 1,75 m. De omtrek van den buik 2,255 m. De sponning ligt 4 c. m. van den rand. Het benedenste vat heeft 30 duigen, welke gemiddeld 6 c. m. breed en 2 c. m. dik zijn. De hoogte is 89 d. m., de diameter boven 59 d. m., onder 81 d. m. De omtrek boven is 2,1 m., onder 2,;>4 m. In dezelfde terp werd ook een eiken vat gevonden beneden het maaiveld, voorzien van een bodem en met een rond spongat. Het bevatte kleiachtia zand met hout als van een
Wumkes.nl
121 takkenbos, een schedel van een zwijn en een van een hond *), benevens eenige scherven van oud Friesch aardewerk. Het heeft 20 duigen, die 13 c m . breed en 15 ni.in. dik zijn. De hoogte is 1,52 m . , de diameter boven en onder 79 c m . , in het midden 3,09 m. Het spongat heeft 6 c m . middellijn en de sponning ligt op 4 c- m. van den rand. De dikte van den bodem heb ik niet kunnen meeten. In dezelfde terp is nog een vierkant vat of eene put gevonden. 2) Prof. Reuvens 3) heeft vaten beschreven, die te Voorburg, Vechten en Weslervoort gevonden zijn en van Romeinschen oorsprong waren. Ook Dr. Janssen 4 ) beschrijft drie houten vaten , gevonden te Katwijk. Een er van was rond , de hoepels zouden van hazelnotenhout zijn geweest, de duigen van elzenhout 5 ). Zij bestaan uit 19 duigen, 1,05 ') CanisFamiliaris intermedius Wöldrich, een kleinere soort van bronshond, volgens Jeittelcs de stamvader der verschillende hondenrassen. Zie het plaatje op pag. 1, waar het vat van Finkum is afgebeeld. °) In vroeger afgegraven terpen, zooals in die te Langicerd (Oosterlittens) en te Spamium, werden mede onderscheidene vaten of putten gevonden. In eerstgemelde terp een, staande op een drienoekigen houten grondslag. Onder uit die te Spanrmm werd gevonden de fraaije liomeinsche Fibula, afgebeeld m den jaarganp1886 van dezen almanak, pag. 164. Rei. 3 ) Oudheidk Med. III, 228. *) L. J. F. Janssen, Med. III, S7, 1859. 5 ) Dit is echter onjuist. — Uit een door mij met den heer H. O. Mulder, Architect te Leiden, ingesteld onderzoek, is gebleken, dat deze vaten, thans in het Rijksmuseum te Leiden bewaard "wordende, van eikenhout zijn vervaardigd, afkomstig van de betimmering van een schip, waarvan de spijkergaten duidelijk getuigen.
Wumkes.nl
122 m. lang en 14 c. m. breed, de middellijn boven is 8G c. m. onder 68, zoodat liet nauwe einde onder stond. De planken zijn niet gezaagd of geschaafd , maar met een scherpen aks gespleten of gehakt. Op onderscheidene diepten van 35—65 c m . bevinden zich gaten van 15 m. in. middellijn, welke volgens Dr. Janssen zouden hebben gediend om het water gemakkelijker binnen te laten, doch die ik voor spijkergaten houd. Een bodem was niet aanwezig doch vermoedelijk wel een sponning. De hoepels waren ongeveer 25 m.m. breed; op een diepte van 22 c. m. zaten er 2 tegen elkander, op een diepte van 47 c. m. 3 , op een diepte van 62 wederom 2, de laatsten op 85 c m . De uiteinden waren met dunne teenen spiraalsgewijs bevestigd. Op een diepte van 15 c. m, vertoonden zich , volgens Dr. Janssen, in deze put een paar losse planken, die er schuins in stonden, en een paar houten palen dwars over elkander, waarschijnlijk voor steun gediend hebbende om de duigen van elkaar te houden. Verder een horde van wilgenhout, een brok van een houlen schop of spade, scherven, stukjes zeeschelpen enz. De scherven waren deels uit den Romeinschen, deels uit den Frankisch en tijd. Nu is het niet stellig te bepalen of de put Romeinseh of Frankisch is, doch het meeste pleit voor een Romeiiische afkomst. De vierkante put was aldus zamengesteld: de planken waren met de aks gekloofd, gemiddeld 4 c m . dik, 22 c m . breed , over elkander geschoven, vormende een onregelmatig vierkant met eene zijde van 86 c. m., een tegenovergestelde van 87 c. in. De andere zijden van 7 1 c . m. De planken waren spits toegescherpt, de langste 1,15 m. lang, van boven afgebrokkeld. Aan de binnenzijde waren vier
Wumkes.nl
123 kruislatten van essclienliout, l) Ier diepte van 43 c. m. om te steunen. Zij staken op de hoeken uil en waren door twee paaltjes van 7 — 8 c m . geschraagd. De planken waren van dennenhout, even als de latten. In 1860 werd wederom een houten s) put te Katwijk gevonden , bestaande uit eikenhouten duigen, waarbij men onder anderen een beenen schaats vond, die volgens den Engelschen oudheidkundige Roach Smith, nog in de Xlde eeuw in Engeland in gebruik was. 3) Voorts vond men er Romeinseh vaatwerk (terra sigillata) , een Ronieinschen tegel, en scherven van Frankisch vaatwerk. In een anderen put vond men Romeinsche tegels met den stempel, E X (ercitus) G E R (maniae) INF (erioris) , d. i. van het leger in Neder Germania. Hieruit mag men besluiten dat de putten van Romeinschen oorsprong waren. Om het vele Frankische dat men er bij vond, zullen zij ook in den Merovingischen of Karolingischen tijd zijn gebruikt, hetgeen uit den aard der zaak zeer aannemelijk is. Prof. Zangemeister te Heidelberg meldde mij, dat een soortgelijk Romeinseh vat in liet Museum te Mainz bewaard wordt. Ook zijn er volgens Lindenschmit, in Dimessevort bij Mainz voor eenige jaren eene geheele reeks zoodanige Romeinsche vaten staande gevonden ; verdere bijzonderheden ontbreken mij evenwel hiervan. Ongetwijfeld zijn vorenomschreven in Friesland gevonden houten vaten eveneens van Romein schen oorsprong , dewijl ook te Weisrijp, Finhum en Hiaiire Romeinsche oudheden gevonden ') hout s ) 3 )
Bij mijn onderzoek bleken deze van dennente zijn. Oudheidk. mededeelingen. Athenaeum 1959 No. 29, p. 290.
Wumkes.nl
124 zijn, Minder zeker schijnt dit betrekkelijk het vat te Beetgum gevonden. Hier toch werd zeer schoon Frankisch vaatwerk in de nabijheid der vaten aangetroffen. Dr. Janssen sprak het vermoeden uit dat de vaten ook van Frankischen afkomst zouden kunnen wezen. De inhoud van het eiken vat zou echter op meerderen ouderdom wijzen, daar dit . scherven van Friesch aardewerk bevatte. Doch hoe het zij , niemand herinnert zich ooit iets van het maken van zulke putten gehoord te hebben, zelfs geen sage is er van bekend. Zij zijn met verstand en overleg gemaakt, zeide de heer Mulder mij, waar hij mij wees op de kegelvormige vaten , die gemakkelijker bij het uitgraven naar beneden gaan, dan rechte of omgekeerde kegelvormige. Ook is het een raadsel op welke wijze de eikenhouLen balken onder aan het tweede vat werden bevestigd. Nog iets is onze beschouwing waardig, het vierkant spongat. Een spongat in een ton geeft aan, dat deze voor natte waren is bestemd, maar het vat is voor vocht niet geschikt, terwijl de sluiting met een vierkante stop zeker spoedig aanleiding zou geven dat het vocht er uitliep. Door den heer S. P. Huizinga te Leeuwarden werd mij de opmerking gemaakt, dat een rond spongat liet bewijs is van eene meerdere beschaving dan een vierkant, daar het eerste gehakt, het andere geboord is. De Romeinen maakten de houten vaten in denzelfden vorm, zoo als men zien kan op de kolommen van Trajanus en Antoninus en in het artikel van het Lexicon van Daremberg en Saglu lezen kan, op het woord Cii-pa, ons kuip , vat, W. Troëhner La colonne Trajane 1872, plaat 29, 30, 83. Plinius en Strabo beweren, dat zij ze van pijnboomenhout
Wumkes.nl
125 maakten, omdat dit door liet liarstgehalte den wijn beter bewaarde. Plinius H. N. 16, 42. In het Museum van het Friesch Genootschap is een klein vaatje van gebakken aarde , uit de terp nabij IJlst gevonden, met een vierkant spongat,van denzelfden vorm als de genoemde houten. l) Waar of onze terpbewoners deze vaten van daan gehaald hebben is duister. Greenenhout wijst op het Noorden of Rusland, doch noch in de Koophandel der Friezen van Mr. J. Dirks , noch in Friesland en da Friezen van den heer Hooft van Iddekinge, wordt gesproken van een handel met die landen. Ook zou men daar geen vocht van daan halen. Daar de vaten zeer rein en zuiver zijn, zoo kan men niet nagaan, wat er in kan geweest zijn. Als men er water in moet bewaren. zouden smerige vaten ook niet dienstig zijn. Zij zullen zoowel voor regen- als zakwatcr gediend hebben , daar de kleiachtige omgeving altijd water doorlaat, hetwelk in het bodemlooze vat gemakkelijk kon intreden. Het vat zal dus ook als zakput dienst hebben gedaan. Het eikenhouten vat maakt hierop een uitzondering, daar er een bodem in is. Naar mijn oordeel zijn alzoo de vaten sinds den tijd der Romeinen als waterbakken gebruikt. Of zij echter alleen voor dat doel werden gemaakt, durven wij niet beslissen. Leeuwarden, 15 Sept. 1887. Dr. W. K. J. SCHOOR.
!J Pleyte, Ned. Oudh. Friesl. pi. 27, 9.
Wumkes.nl
To-jefte oon de Meniste Gemiente toe Buutenpost. 1} (1742.) Nou ik et begin , de mids en 't eyn Oertink fen jiemme Tjerke-bou , Wird ik sa yn myn gaest opteyn , Ps. 30 : 1. Dat ik yn lierts-njue, buwtten r o u , Davids herp ney noerje mot By de ynseynning fen syn slot. B E dat eerst, om jou great bejearren , Mey yen blier en ljeaflijk hert Om yen wenpleats te vërmearren Ps. 132 : 3, 4, 5. Der uz Haed yn tjienne w i r d t ; Hier ging Jon gong David ney Sonder rest by nacht en dey. 1 ) Dit vers — een beeld van het Friescli, zooals het, bijna 150 jaar geleden, geschreven en gesproken werd, — wordt gevonden achter „Davids Liefde tot Gods Huis", overwogen en geioond in eene Leerrede over Psalm XXVI: 8, gedaan ter inwijdinge van de nieuw gebouwde vergaderplaats der Doopsgezinden te Buitenpost, in Vriesland. Aldaar uitgesproken den 19den Augustus 1742 door Age Wijnalda, Leeraar der Mennonieten te Haarlem. Te Amsterdam, 1743, in kwarto , 46 pagina's druk. Hoewel tijdens de hervorming verscheidene doopsgezinden te Buitenpost woonden en zeer waarschijnlijk tot de gemeente van Kollum behoorden, werd Buitenpost eerst met den bouw eener vermaning of' kerk eeno zelfstandige gemeente. Kort daarop werd zij met Kollum vereenigd. In 1835 telde de vereenigde gemeente slechts 10 leden meer en werd zij opgeheven, be toen nog bestaande leden gingen over tot de doopsgezinde gemeente te Surlwisterveen. lied.
Wumkes.nl
127 O , hoe wel-sillig en rjuecht beret Ha jiemme dit de Grietman freege ! Want , dit is ney uz liyrnmel-wet. Dat wy ïiz djiep for her verleege ; En 't is ney jou winsch vergien , Want jou versyck het liy to-stien. Do dit so bestig wier besleyn , Teagen jiemme oon 't klear-meytsen , En eyndling is et wirk volteyn ; So kin men to syn eagmerk reytse , Dy Godt freest en de oersten eert, Want so liet uz Sint Peeter leerd. Oert ; t yen en oor bin ik verwonderd; Want, trog myn ljeaf-wirde frjuen Is dit Huws for Godt ofsonderd , Oer yen text, fen David schrjuen , Dy yn Psalm se}rs-en-tweyntig stiet, Der my 't hert fen ypen giet. En dat my hert en lea troch-tjoelit I s , dat jou leerrer trou en hoasch , Op jiemme, as zijn schiep to-sjoch†.; En et lok fen dy silge boasch Fen Jezus en syn ljeavelingen , Sijckt for jou verstan te bringen. Wol SiBDSE frjuen , gong sa mar fort, En lis her Goads rie bleat en ypen , Want dit's de wey, dy men leerre mot . En der trog liede wy uz schiepen Lans 't rju.ecb.te spoar fen wiere deugt, Dat her oerbringt ynne hrjnimel-vreugt.
Wumkes.nl
128 Ontbreekt jou earmen klean en kost, De earme-tjiennners , dy 't wol miene , Dy stean eak klear to Buwttenpost , Om oon lier neadruft te verlienen ; Allijk de eerste Christenen diene Do sy earmen by her hienne. Sa fied' uz hymmel-Heer syn scliiep Mey flesck en gaest, mey brea en wetter, En jouwt het lier, as ynne sliep ! En der trog liab's folie better, As dy spoar-bjuester hinne rinne , En derom ongelukkig binne. Dy mey suek ytten , en suck drinzen Versterkt , de hymmel-wey yngean , Dy wol uz Hymmel-Haed beschinzen Mey dat uwtnimmend liymmel-lean ; Dat by lier, dy de wrad versmaden , To-wiesje sil, trog syn genaden. O ! dienen alle mensclien so , Dat sy, fen de suwnnen ruwnnen En fleagen ney Haed Jesus to , Om rein te wurden trog syn wuwnnen ! Den hiense her hier en ney besorge , Want for dy yennige is hy Borge. Nou eynje ik mey dit besluwt: Dat uz et hymmels lierte-njue Mey drieuwe to uz salme uwt, Opdat wy , mey de frommme liu De liymmel porte binnen reytse , En yvig uz yn Goad vermeytse! SjOEED VAN DOKKÜMBOEO ,
Leeraar der Mennoniten te Westzaanen.
Wumkes.nl
Frieslands Volkstellingen der 18de eeuw, met opgave van gealimenteerden. (Met eene tabel.) Vermeerdert, of' vermindert de armoede? ziedaar eene vraag, waarop men zoo uiterst moeielijk een afdoend antwoord kan geven. Macaiüey bericht ons in zijne „Geschiedenisvan Engeland", T) dat het aantal mannen, vrouwen en kinderen , die thans in Engeland ondersteuning genieten, in ongunstige jaren ijin en in gunstige tijden ljia gedeelte der bevolking bedraagt. Volgens Gregor King, zou in het laatste gedeelte der 17de eeuw Vg gedeelte van het geheele zielental armlastig zijn geweest. Hoewel die opgave overdreven schijnt te zijn , toch werd ze door bevoegde beoordeelaars als volkomen betrouwbaar beschouwd. Macauley zelf vergelijkt de armentax van vroegere eeuwen met de tegenwoordige en komt dan tot deze slotsom , dat het aantal armen , 't welk in vroegere eeuwen ondersteuning genoot, grooter is geweest dan in onzen tijd. Hij is echter voorzichtig genoeg om niet te veel vertrouwen te schenken aan dergelijke berekeningen, maar spreekt toch als zijne overtuiging uit, dat het Pauperisme van onzen tijd geene grootere afmetingen verkregen heeft, dan in vroegere dagen. ') Macauley's Geschichte von Engeland. Deutsch von A. Schrader. 2 ter Band, Ses kap. pag. 97. 9
Wumkes.nl
130 l
Leroy Beaulieu ) levert ons eene statistiek over Engeland en Wallis , loopende van het jaar 1849 tot 1888. Uit die cijfers "blijkt ons , dat Engeland in 1849 17,564,000 inwoners' telde , terwijl het aantal armen 834;519 bedi-oeg. In 18R3 was de bevolking tot 26,762,974 gestegen, terwijl het aantal bedeelden tot 799,269 gedaald was. Wel is waar zijn. er jaren geweest, waarin het aantal armen grooter was dan in 1849 en 1883 , maar toch is over 't algemeen de verhouding van de bedeelden tot de bevolking vrij wat gunstiger geworden. Ten opzichte van Parijs toont dezelfde schrijver aan , dat die stad in 1803 op de 5 inwoners één gealimenteerde telde. Van 1803 tot 1814 was hoegenaamd geene vermindering te bespeuren. In 1813 berekende men , dat Parijs één behoeftige op 5,69 en in 1818 , één op 8,08 zielen bedeelde. De verhoudingen geven voor de volgende jaren deze uitkomsten: in 1829, 1 op 13,02 . 1841, „ , 13,36 , 1850, . „ 19,38 , 1856, „ „ 16,59 , 1863, , „ 16,91 , 1864, „ „ 16,16 , 1866, , „ 17,12 In 1880 werd één van de 18 inwoners bedeeld. Ka de revolutie is deze verhouding, uitgezonderd 't jaar 1850 , de gunstigste geweest. In 1850 echter strekte zich het stadsgebied niet uit over het 13de, 14de. 15de, 19de en het 20ste !) Le collectivisme par Paul Leroy-Beualieu, Paris 1884, pag. 307 en volgende.
Wumkes.nl
131 arrondissement, waar het aantal armen het grootst is. De gunstige meeningen der aangehaalde schrijvers over den tegenwoordigen toestand van liet armwezen zonden zeer zeker nog met een aantal vermeerderd kunnen worden. Men moet echter ook op het gebied van 't armwezen uiterst voorzichtig zijn met het maken van gevolgtrekkingen. Al kan men ook op voldoende gronden aantoonen, dat gedurende een zeker tijdperk in liet een of ander land, liet aantal armen vermeerderd of verminderd is , dan geldt dit daarom nog niet van alle andere tijdperken, en evenmin van andere landen en steden. Daar zijn landen in welke de armoede gedurende eeuwen als een vreeselijke kanker aan de volkswelvaart heeft geknaagd, daar zijn steden, vroeger bloeiend en welvarend , doch thans in verval. Wanneer toch Swift, met zijne bijtende en verzengende ironie , in het begin der 18de eeuw liet voorstel deed , om 100,000 lersche zuigelingen te braden en ze den rijken Engelschen als lekkernijen aan te bieden *), dan hebben we alle reden om te veronderstellen , dat ook in vroegere tijden de bloei der stoffelijke welvaart in liet ongelukkige Erin niet groot is geweest. Om een voorbeeld uit ons vaderland aan te halen ; wie weet liet niet, welk een hooge vlucht in vroegere eeuwen te Leiden de lakennering heeft genomen; en hoe groot is niet de armoede geweest , welke na het verval van dezen belangrijken tak van nijverheid gedurende eene lange reeks van jaren in die stad heeft geheersclit'? ') Henry George. Vooruitgang en Armoede 1ste druk, pag. 130.
Wumkes.nl
132
Wil men uit 't oogpunt van 't armwezen , verschillende tijdperken met elkander vergelijken, dan dient men er op te letten , of oorlog , mislukking van den oogst of welke volksramp dan ook er toe bijgedragen heeft om het aantal fa-men te vermeerderen. De snelle afwisseling der graanprijzen, zooals ze vroeger herhaaldelijk heeft plaats gegrepen , was voor de armere standen hoogst noodlottig , moest wel bewerken , dat het aantal bedeelden belangrijk toenam. Daaruit volgt echter volstrekt niet, dat hetzelfde verschijnsel gedurende een groot aantal jaren bleef voortbestaan. De voorbeelden zijn in menigte aanwezig, waaruit het ons blijkt, dat somwijlen , zelfs binnen weinige dagen de duurte der levensmiddelen geweken was. Alleszins betrouwbare berichten melden ons, dat in vroegere tijden wel eens de helft oî liet 2/8 gedeelte een er stad bedeeld werd 1 ), maar zoo was het niet altijd. Als oorlog , burgerkrijg of misgewas geweken was , dan keerden ook bloei en welvaart terug. Zelfs nog in deze eeuw zijn de maatschappelijke toestanden zeer afwisselende geweest. De tijd , waarin de volkswelvaart een bijzonder hoog standpunt had bereikt, ligt nog versch in p.llür geheugen. Ons vaderland heeft echter ook zelfs in deze eeuw nog mindere tijden beleefd. Mag men vertrouwen schenken aan de opgaaf, welke Le Jeune 2) ons mededeelt, dan was te Amsterdam in 1805 , de toestand van het armwezen M De Bosch Kemper. Geschiedkundig Onderzoek naar de Armoede, 2 ) Le Jeune. Geschiedkundige Nasporingen nopens Armen en Bedelarij. Bijlage A.
Wumkes.nl
133 allerongunstigst. Op eene bevolking van 217,024 zielen, werden toen 108,324 personen bedeeld, waarvan 60,000 in staat waren om te werken. Ook in andere gedeelten van ons vaderland was toen de armoede bijzonder groot. Van algemeen o bekendheid is liet, dat de toestand der armere volksklasse in cle jaren 184G — 1849 zeer ongunstig is geweest. Wat Nederland betreft ; liet is onmogelijk eene betrouwbare statiek van liet aantal bedeelden te leveren voor het jaar 1854 Eerst bij de wet toch van 28 Junij 1854 werd liet verstrekken van inlichtingen nopens liet armwezen voor de verschillende armbesturen verplichtend gesteld. Wanneer ons nu in. de Verslagen van het armwezen wordt medegedeeld , dat er in 't jaar 1847 323, en in 1848 418 armbesturen aan het geven van inlichtingen zicli hadden onttrokken , dan weten we ook ; hoe onmogelijk liet is , om , waar zoovele gegevens ontbreken , eene statistiek op te maken, die op stevige grondslag-en rust. Onder die nalatige armbesturen toch werden er gevonden . die een zeer groot aantal armen to verzorgen hadden. Bovendien moet men niet vergeten , (lat bij de opgaven van het aantal armen niet altijd dezelfde statistische regelen zijn in acht genomen. Men zou zich somwijlen deerlijk vergissen, als men meende, dat het g;rooter aantal armen , 't welk men op de tabellen aantreft, uitsluitend een gevolg zou zijn van vermeerderde armoede. Met een enkel voorbeeld wil ik dit ophelderen. De tabellen van het armwezen over 't jaar 1843 geven eene vermeerdering op van het aantal bedeelden tot een bedrag van 44,700 personen.
Wumkes.nl
134 Was dat verschijnsel toe te schrijven aan vermeerderde armoede ? Volstrekt niet. Het was een gevolg van eene geheel andere oorzaak. Vele gemeenten toch hadden te voren het aantal bedeelde huisgezinnen, maar in 1843 het aantal bedeelde personen opgegeven. Deze verandering had voor Noord-Holland eene vermeerdering van 15,000 en voor Zuid-Holland van 18,000 armen tengevolge *). Moge er ook in onzen tijd hier of daar iets aan de juistheid der verstrekte gegevens ontbreken, dergelijke onregelmatigheden zullen zicli thans niet meer voordoen. Maar nog iets. De tabellen van 't armwezen maken thans onderscheid tusschen gealimenteerden, die dooiioopend, of slechts tijdelijk ondersteund worden. Het is zeer de vraag, of men voorheen die beide categoriën bij elkander heeft gevoegd, dan wel, of men alleen de doorloopend gealimenteerden heeft vermeld. Het spreekt van zelf, dat liet toepassen van die verschillende regels een grooten invloed op het aantal gealimenteerden heeft uitgeoefend. . Ook het ondersteuningscijfer , 't welk wij in de verslagen van het armwezen aantreffen, is niet altijd de juiste maatstaf voor vermeerdering of vermindering van armoede. Immers , wanneer wij de totalen der uitgaven voor het armwezen, zooals ze ons in de verslagen van ongeveer 40 jaar geleden worden medegedeeld , vergelijken met die van den tegenwoordigen tijd , dan moeten wij tot deze slotsom komen , dat de uitgaven ten behoeve 'J Tijdschrift voor het Armwezen, dl. 2, pag. S02.
Wumkes.nl
135 van liet armwezen belangrijk zijn afgenomen. Letten wij echter op de verschillende rubrieken, vroeger in de verslagen van 't armwezen opgenomen en die aanzienlijke uitgaven veroorzaakten , dan zien wij dat sommige daarvan thans niet meer worden vermeld. Dit vermindert natuurlijk liet totaal deiuitgaven. Dat ook de wetgeving invloed op het onclersteuningscijfer kan uitoefenen , is van algemeene bekendheid. Toen toch door de wet van 1 Junij 1870 , het restitutie-stelsel werd afgeschaft, daalden de uitgaven ten behoeve van liet armwezen; niet omdat het aantal armen verminderd was, maar omdat de wijze van bedeeling goedkooper was geworden. Mag men over 't algemeen met liet volste reent beweren , dat de statistiek eene têere juffer is, vooral is dat waarheid ten opzichte van het armwezen. Friesland heeft op zijn rijken bodem een groot aantal armen te onderhouden, ja, men mag gerust beweren , dat ze , wat het armwezen betreft, de meest gezegende onder de zuster-provinciën kan worden genoemd. Laat mij om dit aan te toonen, eenige bijzonderheden ontleenen aan liet Verslag over de Verrichtingen aangaande het armbestuur over 1883. Wij lezen daar , op pag. 40 , het navolgende : „lo. In Friesland zijn de subsidiën, uit de gemeentekassen aan instellingen van weldadigheid toegekend, belangrijk hooger dan in de overige provinciën. 2o. In Friesland zijn de uitgaven door kerkelijke armbesturen voor bedeeling gedaan, veel lager
Wumkes.nl
136 dan die, gedaan door de burgerlijke armbesturen, terwijl in Zuid-Holland en Gelderland de uitgaven door de kerkelijke besturen daarentegen belangrijk hooger zijn dan die der burgerlijke. 3o. In Friesland zijn door de gemeenten en armbesturen van verschillenden aard, te zamen veel meer personen bedeeld dan in Zuid-Holland , Gelderland en Groningen, terwijl ook de uitgaven dier bedeeling , per inwoner berekend, in eerstgenoemde provincie veel hooger waren dan in de drie laatstgenoemde gewesten." Bovenstaande beweringen worden met cijfers gestaafd. Wij lezen toch op pag. 21 van genoemd verslag : „Het getal der door de gemeenten en armbesturen te zamen ondersteunde eenloopende personen bedroeg in: Gelderland pi. m. 1 op de 58 Zuid-Holland „ „ 1 „ , 60 Friesland , , 1 , , 51 Groningen „ „ 1 „ „ 54 Dat der hoofden van huisgezinnen bedroeg in : Gelderland pi. m. 1 op de 31 Zuid-Holland „ „ 1 „ „ 37 Friesland „ „ 1 „ „ 24 Groningen „ „ 1 „ „ 33." Op pag. 43 van 't Verslag lezen we , dat „per inwoner berekend , door de besturen voor huiszittende armen werd uitgegeven in : Noord-Brabant ƒ0,87, Gelderland ƒ 1,41, ZuidHolland f 1,49 , Noord-Holland f 1,40 , Zeeland /'1,86, Utrecht ƒ1,81, Friesland ƒ2,68, Overijsel ƒ0,92, Groningen ƒ 1,39, Drenthe ƒ 0,31, Limburg ƒ0,52." Al mogen de kerkelijke armbesturen niet zooveel als sommige andere provinciën voor het armwezen
Wumkes.nl
137 besteden, toch is de som van † 300,000, welko door die besturen in deze provincie voor dit doel wordt aangewend, waarschijnlijk niet gering te noemen. Toch is er geene provincie, die , al moge ook hare bevolking veel grooter zijn, zooveel voor liet burgerlijk armwezen besteedt, als Frieland. Men lette slechts op de navolgende cijfers : Soord-Brabant Gelderland Zuid-Rolland Noord-Holland Zeeland Utrecht Friesland Overijssel Groningen Drenthe Limburg
Bevolking 1883. 485,829 485,425 865,406 750,419 192,137 •203,702 329,130 281,597 262,640 122,491 246,298
Burger), armwezen ƒ 283.919 - 117,997 - 314.389 - 233,737 - 149.829 •- 40,431 - 556,950 - 56.157 - 204,999 7,056 - 106,786
Bovenstaande cijfers toonen duidelijk genoeg aan , dat de uitgaven ten behoeve van het burgerlijk armwezen in Friesland eene enorme hoogte hebben bereikt. Het kan dan ook niet anders, of zoo iets moet een hoogst nadeelingen invloed uitoefenen op het Financiewezen van Friesland;; gemeenten. Hoezeer de hoofdelijke omslagen dientengevolge worden verzwaard, kan men zien uit de navolgende opgaven. Van 16 plattelands-gemeenten die een hooger bevolkingscijfer hebben dan 8000 zielen , kies ik voor dat doel de percentage van den hoofdelijken omslag, zooals ze was in 1 8 8 4 , en voeg daaraan toe de percentage, zooals ze wordt na aftrek van de uitgaven v o o r ' t burgerlijk armwezen:
Wumkes.nl
138 Percentage van den Hoofd. Omsl. met Bur?erl. A i w . '5,9
Percenlage van den Hoofd. Omsl zonder B. A.
Achtkarspelen 2,7 bijna Bildt 7,2 4,1 ruim 2,4 bijna Dantnmadeel 7,2 Ferwerderadeel 8,6 3 bijna 4,5 2,2 ruim Leeuwarderadeel 3,9 ruim 5,9 Menaldumadeel 8,5 3,5 ruim Oostdongeradeel 6,6 bijna 9 Öoststellingwerf 4 , 4 3 bijna Opsterland 9 2,65 ruim 4,78 Schoterland 6,65 3,7 bijna Smallingerland Tietjerksteradeel 5,6 3 ruim 4 10,9 bijna Westdongeradeel Weststellingwerf 4,5 3 ruim 2,6 bijna 4,95 Wonseradeel Wijmbritseradeel 3.3 bijna Men meene niet, dat de groote uitgaven ten behoeve van liet burgerlijk armwezen een gevolg zijn van gebrek aan bet.ooning van liefdadigheid van de zijde der kerkelijke armbesturen; neen , bet is een feit, zooals ook genoegzaam uit de reeds vermelde opgaven blijkt, dat in vergelijking met andere Provinciën, Friesland een zeer groot aantal armen te onderhouden heeft. De vraag doet zich thans aan ons voor, is die toestand van Frieslands armwezen m vroegere tijden even treurig geweest ? Het spreekt van zelf dat de bescheiden, welke op dit onderwerp betrekking hebben, uiterst weinige zijn. Bevolkingsregisters, jaarlijksche opgaven van gealimenteerden waren toen onbekende zaken.
Wumkes.nl
139 In Friesland echter hebben gedurende de 18de eeuw vier volkstellingen plaats gehad en heeft men tevens bij die gelegenheid liet aantal bedeelden opgegeven. De eerste volkstelling der 18de eeuw heeft plaats gehad in 'tjaar 1714. Noch in de staatsresolutie's van 1718 noch in die van 1714 heb ik kunnen opsporen , welke de aanleiding tot die volkstelling is geweest. Aangezien echter op den staat , die op het Provinciaal Archief berust, de ingezetenen, zoowel vermogenden als bedeelden verdeeld worden in personen van boven en beneden de 7 jaar, zoo vermoed ik dat die volkstelling in verband heeft gestaan met eene belasting, hel Hoofdgeld, genaamd. Hoewel die belasting gedurende een groot gedeelte der 18de eeuw betaald moest worden van personen boven de 12 jaar oud , toch vermelden ook de Staten in eene Deductie van 1782 , dat ze gedurende eenigen tijd geheven werd van personen boven de 7 jaar oud. Ik vermoed dan, dat de volkstelling van 1714 gehouden is met het doel, om te weten te komen het juiste aantal personen, die Hoofdgeld moesten betalen. De aanleiding tot de volkstelling van 1744 was gelegen in den tegenzin , welke de belasting , bekend onder den naam van Havenpachten had opgewekt. De Staten namen toen een besluit om deze te doen vervangen door eene vrijwillige inkomstenbelasting. De huisgezinnen werden geteld , waarbij tevens liet aantal leden waaruit het bestond, werd opgegeven. De huisgezinnen werden verdeeld in vermogenden , die wel en die niet tot de inkomstenbelasting wenschten bij te dragen , in insolventen en gealimenteerden, terwijl tevens liet cijfer 't
Wumkes.nl
140
welk ieder vermogende wenschte af te staan, werd ingevuld. De officieele Staten dezer volkstelling zijn be• waard gebleven en berusten op het Provinciaal archief. Het bevolkingscijfer van elk dorp en elke stad, alsmede dat der gealimenteerden kan met de grootste nauwkeurigheid worden opgegeven. Het plan der Staten viel echter in duigen. De som, welke Frieslands ingezetenen tot de vrijwillige inkomsten-belasting wilden bijdragen, bedroeg /'161,014.58, welk cijfer op verre na niet dat der havenpacliten bereikte. Deze volkstelling van 1744 is juist hierom zoo merkwaardig, omdat zij ons tot op zeker hoogte een beeld geeft van Prieslands stoffelijke welvaart in genoemd jaar. Met die volkstelling toch in de hand kan men tamelijk nauwkeurig nagaan, hoevele huisgezinnen in elk dorp en elke stad als vermogend , hoevelen als onvermogend werden beschouwd en hoe groot het aantal gealimenteerden was. Hieronder zal ik mededeelen het aantal huisgezinnen van elk dorp en dan opgeven, hoevelen van deze tot de insolventen of minvermogenden — denkelijk de arbeiderstand — en tot de gealimenteerden gerekend werden te behooren. Het aantal vermogende huisgezinnen kan men dan gemakkelijk vinden door de som der insolventen en gealimenteerden van het totaal af te trekken. In de vierde kolom zal ik dan opgave doen van het aantal gealimenteerde personen. Ieder inwoner van Friesland kan dan gemakkelijk uit dat oogpunt den toestand van de plaats zijner inwoning, zooals ze was in 1744, vergelijken met dien van den tegenwoordigen tijd.
Wumkes.nl
141
Fïieslands "bevolking in 1744. PerHuisgezinnen. sonen Tot. Insolv. Geal. Geal
Aehtkarspelen. •395 96 Surliuisurn 101 9 Augustinusga 87 6 Gerkesklooster 23 2 Harkema-Opeinde 86 4 Eottevalle 91 6 Drogeham 96 10 Cooten 106 11 Optwiesel 138 7 Buitenpost 2 N Lnttiepost Totaal 1 1 2 5 151 Aengwierden. 69 15 ïerbandt 16 N Luinjeberdt 41 2 Tjalberdt 13 1 Gersloot Totaal 139 18 Baarderadeel. 86 6 Jorwert 81 10 Weydum 45 9 Mantgum 47 Oosterwierum 8 Bosum 73 2 22 AVieuwert 41 1 Britswerdt 104 7 Oosterlittens 114 Winsum 7 39 Baard 7 1 25 Huyns Lions 10 N
Wumkes.nl
26 4 3 1 6 7 3 8 9 N 67 8
104 10 3 24 31 18 28 29
N 248
2 N 10
26 1\T 2 N 28
10 13 3 5 7 3 4 10 12 4 5
27 17 7 10 17 6 8 26 32 7 18
N
142
Baarderadeel. Hylaard •Tellum Beers Totaal Barradeel. Minnertsga Pirdgum Tzummarum Lidlïim Oosterbierum Sexbierum Pietersbierum Wynalduin Almeimm Totaal 't Bildt. Jacobi Parochie Anna Parochie Vrouwen Parochie Totaal Dantumadeel. Driesum Wouterswou.de Damwoude Murmerwoude Ackerwoude Rinsmageest Sybrandalmis lîirdaardt Janum Eoodkerk
Huisgezinnen. Tot. Ins. Geal. 1 N 38 19 N N 27 2 3
Pers. Geal. 2
770
80
191
20 1 16 N 18 11 8 10 6 92
54 1 49
55
155 15 19 1 171 24 1 6 103 7 24 137 71 4 68 6 106 4 ~836~'~8cT~ 326 277 252 855
17 • 43 17 53 5 50 39 146
75 47 94 47 79 131 24 60 12 18
7 3 12 11 7 29 2 4 2 N
Wumkes.nl
5 2 6 5 6 17 1 3 2
N
14
JST
58 42 40 34 24 301 136 165 170 471 17 9 8 18 26 36
1 5 8
143
Dantumadeel. Feenwouden Swaagwesteendt Totaal Doniawerstal. Goingarijp Broek Haule iSfijega Oldeouwer Doniaga Tjerkgaast St. Nicolaasga Idskenhuisen Leegemeer Teroele Dycken Langvveer Boornswaegh Totaal Ferwerderadeel. Hallum Marrum Nijkerk Ferwert Blija Hoogebeintum Wanswert Jislum Lichtaerdt Rerjsum Genum Totaal
Huisgezinnen. Tot. Ins. Geal. 122 15 15 47 26 4 756 118 66
Pers, Geal. 83 11 222
1 2 1 N 1 N 3 4 1 1 N N 10 N 24
N N 5 3 1 N N 4 35 N N N 15 N 74
23 :l3 22
9 22 16 32 59 55 12 11 10 99 7 400 261 92 24 200 123 23 51 15 12 10 17 828
15 1 1 3 2 1 3 1
N N 5
1 1 N N 1 9
N N N 5 "N 22
91 39 3 11 24 64 15 46 N 3ST 3 9 1 5 1 1 isr N 1 4 S" 1 3 27 "' 92 " 271"
Wumkes.nl
34 9
144
Franekeradeel. Tzum Hitsum Achlum Midlum Herbajum Dongjum Boer Riedt Peins Sweins Solialsum Totaal Gaasteiiand, Balk Wijckel Sondel Nijemirdum Oudemirdum Mirns en Bakhuizen Harigli Ruigahuisen Totaal Haskeiiand. Oude-haske Nije-haske Haskerdijken Haskerliorne Westermeer Jouwer Snikswaagli Totaal
Huisgezinnen. Pera Tot. Ins. Geal. Geal 2 15 148 46 3 22 1 7 4 75 1 11 9 109 N 38 32 N N N 25 N 2 8 14 N 1 3 42 2 4 14 31 1 4 14 3 34 2 1 13 N N 545 8 43 144 170 47 44 16 46 67
20 5 4 N 7 10
47 7 444
N 52
28 161 23 24 14 434 8 692
6
5 17 1 1 N 66 2 92
Wumkes.nl
16 8 4 2 4 N 4 1 39 N 12 N 1 2 50 N 65
34 41 14 7 18 18 8 159 N 48
JST
6 4 176 N 234
145 Hemelnmer Oldephaert Huisgezinnen. en Noordwolde. Tot. Ins. Geal. Hemelum Coudum Warns Scliarl Molquei-nm Oudega Mjega Elahuisen Colderwolde
36 194 141 21 199 19 22 10 7
6 16 10 1 4 3ST 1 N N
Totaal Hennaarderadeel. Hennaardt Ytens Lutkewierum Oosterendt Hijdaardt Wommels Waexens Kubaerdt Wclsrijp Baijum Spannum Edens
639
38
17 21 72 93 23 101 8 52 57 15 32 9
1 2 13 18 5 11 1 9 9
Totaal Ydaarderadeel. Ydaerdt Aegum Eoordhuisum Priens Grouw Warrega
Pers. Geal.
1 16 8 1 8 N N N N 34
1 52 17 1 17 K" N N K" 88 1 7 38 28 G 24 N 6 2
1
1 3 8 8 1 13 N 2 2 N 3 N
502
71
41
122
12 9 76 21 330 120
N N 11 2 11 3
N N 7 N 25 5
N N 17 N 71 22
N 1
Wumkes.nl
N 10 N
10
146
Huisgezinnen, Pers Ydaarderadeel. Tot. Ins. Geal. Geal N •N 7 N Warstiens 12 4 112 12 Wartena 44 41 122 Totaal 687 Kollumerland en îSTieuwkruisland. !) 7 61 •4 Collumerswaeg 6 117 15 8 Westergeest 84 6 8 15 Oudwou.de 48 127 Collum 378 76 1 1 21 1 Ausbuui't 16 43 205 18 Burum N N iSTisuw-kruisland 31 Totaal 897 T_5~~ ______"20¥ Leeuwarderadeel. 41 13 191 21 Wirdum 1 7 2 Swichum 18 37 6 3 9 Groutum 16 48 14 Huisum 133 N N 10 N Hempens 5 N N Teems N 83 Stiens 231 11 29 19 3 8 Finkum 63 Hijuni 6 20 34 8 3 15 37 Britsum isr 4 15 46 Cornjum 3 69 5 8 28 J elsum 53 3 Leckum 5 5 11 N Miedum Totaal"~938~ 73 94 29Ö" Lemsterland. Lemmer 328 37 27 58 Echten 23 1 3 1
Wumkes.nl
147
Huisgezinnen. Pers Lemsterlandt. Tot. Ins. Geal. Geal 63 6 â 9 Oosterzee 20 l 1 Eesterga 27 Follega N N N ~G9~ Totaal 4-61 " Menaldumadeel. 13 146 10 26 Menaldum 8 6 16 140 Berlikum 24 N N Wier N 93 13 35 Beetgum 27 N 2 10 Engelum 125 11 52 Marssum N 62 N 33 8 Deijnum 35 1 7 23 Boxum 25 1 1 7 Blessum 36 25 11 151 Dronrijp 12 2 5 Schingen N 12 N N Slappeterp 6 N N Anjuru X 71 245 48 Totaal 864 Oostdongeradeel. 26 80 220 29 Anjum 73 6 9 16 Engwierum Ee
Jouwswier üostrutn Aalsum Wetzens Nijawier Nijkerk Paesens Lioessens
120 12 36 63 16 48 72 87 60
10 2 6 8 2 7 17 12 1
Wumkes.nl
16 2 4 1 O
1 7 6
47 0
N 15 o rj
7 4 23 16
148
Oostdongeradeel. Morrha Metslawier Totaal Ooststellingwerf. Oldeberkoop Nijeberkoop Makkinga Donkerbroek Haule Oos†erwolde Vochtelo Appelscha Langedijeke Elsloo Totaal Opsterland. Bi els Beetsterswaeg Olterterp Ureterp Sijgerswolde Duurswold Wijnjeterp Hemrik Lippenhuisen Terwispel Cortes wagen Langeswagen Luxwoldt Totaal Bauwerderhem. Rauwert
Huisgezinnen. Pers Tot. Ins. Geal. Geal 63 70 940
6 5 111
2 2 79
11 6 233
95 22 68 74 24 104 17 29 12 51 491
1 N 1 N N N N N N N 21
8 3 4 11 1 12
24 13 1G 47 1 40 N 8 N 9 159
33 128 11 213 28 69 63 22 220 52 353 105 3
6 23 1 59 5 16 11 72 8 91 21 N
¥ 14 N 13 N 3 4 N 11 1 17 2 N
1300
313
65
203
94
7
4
12
Wumkes.nl
N 3 N 3 45
N 51
IsT
33 S 4 10 N 42 1 51 11
149 Huisgezinnen. Pers Tot. Ins. Geal. Geal .45 15 14 108 Irnsum 51 10 2 4 Poppingawier 56 6 5 16 Terzool 26 6 1 1 Sijbrandatraren Deersum 32 5 1 4 82 28 48 Totaal 347 Schoterland. 25 2 2 7 Hoornsterswaag 73 30 10 31 Jubbega Scliurega Oldehorne 32 13 3 11 o 48 8 7 jSTijehorne Katlijk en Knijpe 148 55 11 33 204 21 29 89 Mildam en Knijpe 84 13 4 14 Oldesclioot 18 2 N N Nrjeschoot Kottum 26 3 3 19 6 4 21 26 St. Jansga 20 4 1 3 Rotsterhaule 1 1 1 12 Gaast N N 6 Rohel 21 2 N N Delfstrahuisen 61 19 6 25 't Meer-Zuidkant 22 5 2 6 't Meer-Noordkant 25 11 32 176 Heerenveen-Zuidkant 29 8 19 Heerenveen-Noordkant 115 Totaal TlÏ7 ~238~""" 98^" Smallingerland. 40 12 51 130 Oudega 34 12 2 12 Nijega Opeinde 122 20 2 5 453 122 29 118 Noord-Dragten 47 15 58 230 Zuid-Dragten Kauwerderhem.
Wumkes.nl
150
Smallingerland. Corte- Hemmen Boornbergum
Huisgezinnen. Tot. Ins. Geal. 18 108
1 5 247
Totaal 1095 Tietjerksteradeel. 26 8 Wijns 96 18 Oudkerk 94 12 Oenkerk 39 2 Giekerk Eijperkerk 45 4 49 9 Tietjerk 33 1 Suawolde 82 Hardegarijp U 310 5G Bergum 11 56 Ystram. Oostermeer 263 54 93 13 Suameer 4 131 Garijp 58 12 Eernewoude Totaal 1375 218 Utingeradeel. Oldeboorn 254 64 Nes
21 160 125 16 12
1 33 43 3 4
Totaal 388 Westdongeradeel. 248 Holwert Ternaardt144 Wierum 143
148
Âckram Terhorne Terkaple Akmarijp
Nes
110
16 17 24 30
Wumkes.nl
Pers. Geal.
1 7 68
8 20 272
3 8 7 4 2 2 2 5 40 1 19 6 10 8 117
9 14 25 18 3 5 3 17 141 1 56 25 17 33 367
19 1 18 U 1 1
54 1 48 29 3 7
5 4 f " 742 28 13 7 10
110 45 14 32
151 Westdongeradeel.
Huisgezinnen. Tot. Ins. Geal.
1 42 Hantumhuizn Hantum 59 12 Hantumer Uitbuurt 15 1 Hiaure 1 18 Betterwirdt 29 2 13 N Bornwerdt 1 22 Eaard Foudgum 16 N 37 2 Brantgum Waaxens 11 1 Totaal 907 ~ 108 Weststellingwerf. Wolvega 135 20 32 4 Sonnega 50 11 Oldetrijne 8 N Nijetrijne 42 11 Spanga 22 1 Scherpenzeel 19 4 Mnnnekeburen Oldclamer 52 5 Nijelamer N 21 40 3 'Nijeholtwolde 1 10 Oldeholtwolde 8 Idsardt 41 Nijeholtpade 21 N 49 8 Oldeholtpade 3 37 Boyl 47 231 Noordwolde 30 6 Vinkega 92 14 Steggerda 28 2 Peperga 70 8 Blesdijke Totaal 1030 156
Wumkes.nl
Pers Geal
5 7
8 17
N
N N
N 2 N 1 1 5 1 80
1 5 10 2 249
11
24
N
N
3 N 2 1 N 3
9 N 8 3
3 N 5
5
12
ïsT 7
5 N 2
9 N 14 5 36 10 14 N 3
55
154
3 1 14
152
Wonseradeel. Arum Allingawier Burgwert Cornwert Dedgum Exmorra Engwier Ferwolde Gaast Greonterp Hiclitum Hartwert Hieslum Idsegahuisen Kimswert Lollum Longerhouw Mackum Oldeclooster Pingjum Parrega Piaam Sokettens Schraard Surieli Tjerkwerd Witmarsum Wons Ugoclooster
175 24 46 30 16 35 3 36 52 23 18 14 13 19 99 33 9 775 6 150 il 11 22 37 25 65 129 49 3
Totaal Wrjmbritseradeel. Oppenhuisen Uitwellineeraa
Pers Geal 42 25 3 3 2 10 N N N N N N N N 2 6 4 3 N N 1 5 N N lsT N N N 14 45 N N N 225 68 N N 68 1 11 N N N N 15 5 14 5 N N 66 20 23 8 N N 179"~"" 5 3 4
Huisgezinnen. Tot. Ins. Geal. 7 N N 1 N N N 1 2 N N N N 1 1 N N 15
1958
8 N 1 N 1 N N 3 N N 41
44 31
4 1
Wumkes.nl
2 2
4 9
153
Wij mbritseradeel. Jutrijp Hommerts Smallebrugh Woudsendt Ypecolsga Indijck Heegh Gaastmeer Nieuwhuisen Sandfirden Oudega Idsega Oosthem Abbega Westhem Wolsum Nieuwlandt Folsgare Tjalhuisen Ysbregtum Tirns Soharnegoutum Loënga Goënga Gauw Offîngawier Bolswardt Dokkum Franeker Harlingen Hindeloopen
Huisgezinnen. Tot. Ins. Geal. 21 58
4 11
1 1
2
N 24 N K 11
N
201 15 7 105 29 11 14 28 23 26 36 17 42 80 19 7 26 28 50 16 47 24 16
ÏT
1 N 1 4 1 4 3
N N 1
1NT
0
N N 8 2
N N N N N N N 1 3 1
N
Pers Geal 4 2 N 37 N N 21 16 N N N N N N N 1 11 7 N
1
6
N
Totaal"" 1023" 81
37
N 14 N 1 3 N 1"3G
154 52 57 136 123
114 106 98 245 56
405 376 305 750 142
743 835 964
2240 598
6 1 3 1 N
Wumkes.nl
3
N 1 N
154
Leeuwarden Slooten Sneek Stavoren Workum Ylst Friesland
Huisgezinnen. Pers Tot Ins. Geal. Geai 4092 775 536 1717 9 131 9 22 1112 134 156 503 411 13 36 97 878 74 108 350 276 49 25 82 36798 4402
3511 11205
Wanneer men bovenstaande volkstelling aandachtig nagaat, dan blijkt het ons, dat er van de 350 dorpen , welke toen in Friesland bestonden , 90 waren, in welke geen enkel en 48 , in welke slechts één huisgezin armlastig was. Zeer zeker is sedert dien tijd de bevolking belangrijk toegenomen ; maar toch , dorpen, die in zulk een gezegenden staat zich bevinden, zullen tegenwoordig uiterst schaars worden aangetroffen. Officieele stukken, welke op de volkstelling' van 1748 betrekking hebben, zijn niet op liet Provinciaal Archiet aanwezig. In Verwardt Frieslandt pag. 75 echter vindt men een „korte staat van menscJien , die in Junij 1748 in Friesland aanwezig waren." Vergelijkt men dezen staat met dien van 1744, dan zien wij, dat de bevolking in 1744, 135133 en in 1748, 135195 zielen telde. Het verschil is dus niet groot. In vier jaar tij ds was de bevolking' met 62 inwoners vermeerderd. Nu vinden wij in den Tegenwoordigen staat van Friesland, dl. IV pag. 118 eene opgave van Frieslands bevolking in 1748, zonder de gealimenteerden. Oppervlakkig beschouwd, zou niets gemakkelijker zijn, dan de cijfers, welke we in den
Wumkes.nl
155 Tegenwoordigen Staat aantreffen, af te trekken van die, welke in Verwardt Frieslandt voorkomen ; dan was men bekend met liet aantal gealinienteerden in elke stad en grietenij. 't Zij mij vergund in dezen op eene bij uitnemendheid groote moeielijkheid te wijzen. Volgens den Tegenwoordigen staat toch hadden Leeuwarderadeel en Dantumadeel, de gealiinenteerden er buiten gerekend, 3148 en 2934 inwoners. Volgens Verwardt Frieslandt echter bedroeg de geheele bevolking, dus met de gealimenteerden in Leeuwarderadeel 8089 en in Dantumadeel 2802. Hoe is het nu mogelijk, dat eene gemeente, zonder de gealimenteerden er bij te tellen grooter bevolkingscijfer kan hebben, dan wanneer men ze meetelt? Ik zet liet in drieën, dien noot te kraken. Heeft men misschien het bevolkingscijfer van sommige gemeenten in Oostergo met elkander verwisseld V Bij gebrek aan officieele bescheiden waag ik het niet in dezen te beslissen. Mag men echter vertrouwen schenken aan de totalen van het bevolkingscijfer, zooals ze, zonder gealimenteerden voorkomen in den Tegenwoordigen Staat, en met gealimenteerden in Verwurdi Frieslandt , dan telde deze Provincie in 1748, 15,585 bedeelden, derhalve 4,330 meer dan in 1744. Is dat cijfer juist, dan zal de verklaring van dat treurig verschijnsel voornamelijk te zoeken zijn in het uitbreken der veepest in Dec. 1744, die aan Frieslands stoffelijke welvaart zulke hoogst gevoelige slagen heeft toegebracht. De opgaven nopens de volkstelling van 1796 zijn ontleend aan een officieelen staat, die zich op het Provinciaal Archief bevindt. Die volkstelling
Wumkes.nl
156 is gehouden, krachtens een besluit van de Representanten van Friesland, d.d. 30 Jan. 1796. In het Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en Statistiek, dl. VI, bl. 156 vindt men een staat van de in de Grietenijen, Steden en Eilanden deiProvincie Friesland geheven personeele Omslagen , en van de door dezelve verleende subsidiën ter voorziening in de behoeften der armen gedurende de jaren 1846 —1849''. Deze staat is toegevoegd aan een rapport, ingediend aan het 5de Landhuislioudkundig Congres te Leiden , door Mr. J. H. Beucker Andreae. Het bevolkingscijfer der gemeenten, zooals het daar wordt medegedeeld, is echter niet juist. De Heer Andreae erkent dit dan ook zelf ; om dien reden heb ik de officieele cijfers opgegeven. In hoeverre de opgaven van het aantal gealimenteerden vertrouwen verdienen, durf ik niet te beslissen. Ik vermoed, dat. ze van de gemeentebesturen afkomstig' zijn. Juist, omdat het jaar 1848 voor het armwezen bijzonder ongunstig was, en omdat het tusschen de jaren 1796 en 1881, zulk eene groote gaping aanvult, heb ik gemeend, genoemden staat met afwijking van het bevolkingscijfer op de tabel te moeten plaatsen. De cijfers, welke op 't jaar 1881 betrekking hebben, zijn ontleend aan de Provinciale Tabellen. Men weet, dat op deze de doorloopend zoowel als de tijdelijk, of slechts eenmaal bedeelden, afzonderlijk worden vermeld; alsmede de hoofden van huisgezinnen en de eenloopende personen. Om nu te weten te komen , hoevele personen er bedeeld worden, heb ik het cijfer der hoofden van huisgezinnen, zoowel der doorloopend als der tijdelijk bedeelden met 4 vermenigvuldigd, Denkelijk zou
Wumkes.nl
157 eene vermenigvuldiging met 5 nauwkeuriger het aantal bedeelden teruggeven; maar men kan er nu op rekenen, dat het cijfer der gcalimenteerdeii eerder te laag dan te hoog is opgegeven. Aan den staat der tijdelijk gealimenteerden heb ik geene percentage-berekening toegevoegd. Ik meende ze echter afzonderlijk te moeten vermelden, om te doen zien , welke gemeenten ten opzichte van het armwezen nog wat in 't vet hebben. Immers, uit de tijdelijk gealimenteerden worden de gelederen der doorloopend bedeelden aangevuld, of ook wel vermeerderd. Aan gemeenten; als Achtl-arspelen , Dantumadeel, H Bildt en eenige, andere , maar bovenal aan Tiet•jerksteradeel zal het moeielijk vallen om in te stemmen met dezen lofzang: Wat is 't vooruitzicht schoon! Bovendien kan men de percentage der tijdelijk bedeelden gemakkelijk vinden door die der doorloopend bedeelden af te trekken van de percentage der totalen. Mogelijk is het, dat er onder de tijdelijk gealimenteerden, bewoners van woonschepen worden gevonden, die ten gevolge van het „voogden varen" op de tabellen van twee of meer gemeenten voorkomen. Ondoenlijk was liet mij echter hun aantal op te sporen; bovendien geloof ik niet, dat zij op de totalen een bijzonder grooten invloed zullen uitoefenen. Eindelijk heb ik op de tabel, over't jaar 1744, aangegeven de verhouding van het aantal insolvente en bedeelde huisgezinnen gezamenlijk, tot het geheele aantal huisgezinnen in elke gemeente. Over 't jaar 1881 heb ik opgegeven het aantal doorloopend en tijdelijk bedeelde huisgezinnen. Aangezien het geheele aantal huisgezinnen van elke gemeente mij niet bekend was, heb ik, om
Wumkes.nl
158 dat te vinden, liet zielental gedeeld door 4 ; men kan dus niet beweren dat het mijn streven is geweest, den toestand van Frieslands-armwezen van den tegenwoordigen tijd, in een ongunstig daglicht te plaatsen. En toch , moet men erkennen , dat wanneer men , nl. wat geheel Friesland betreft, de verhouding van liet aantal bedeelde huisgezinnen tot de totalen van 1881 vergelijkt met die van de insolventen en bedeelden tot de totalen van 1744, dat dan die vergelijking uitvalt ten nadeele van eerstgemeld jaar. Hoe groot zal echter in 1881 het aantal huisgezinnen zijn geweest, die wel niet bedeeld, toch tot de insolventen moesten gerekend worden. Werden in alle gemeenten van Friesland gelijke sommen bij den hoofdelijken omslag vrijgesteld, dan zou men ook weten, hoe groot ongeveer het aantal insolvente huisgezinnen in 1881 is geweest. Men weet echter, dat die vrijstelling ia de eene gemeente /'200, in andere f 300 ja zelfs ƒ400 bedraagt. Een gelijkvormige maatstaf kan dus niet gebezigd worden. Wanneer men evenwel nagaat, hoevele huisgezinnen in sommige gemeenten tot den hoofdelijken omslag bijdragen , dan ziet men , dat het met de verhouding van de onbemiddelde tot de gegoede standen treurig gesteld is. Met een paar voorbeelden wil ik dit aantoonen. De gemeente Aengwirden telt ongeveer 900 huisgezinnen. Een inkomen van ƒ300 is vrijgesteld , en 370 huisgezinnen deelen in den hoofdelijken omslag. De gemeente Haskerland telt 1618 huisgezinnen. Een inkomen van ƒ400 is vrijgesteld en (329 dragen bij tot den hoofdelijken omslag. Toegegeven, dat er onder degenen , die niet tot
Wumkes.nl
159 den Iioofdelijken omslag bijdragen, gevonden worden, die in 1744 als vermogenden ingeschreven zouden zijn, omdat zij in staat waren althans iets tot de vrijwillige inkomsten-belasting jaarlijks bij te dragen, men kan toch ook nog verscheidene procenten cadeau doen , voor dat men de hoogste percentage van 1744 bereikt, nl. die van TJtingeradeel met 52,06, Men vergete echter niet, dat de naast daaraan volgende nl. Bolsward eene percentage van 36,07 heeft en dat in alle andere gemeenten de verhouding vrij wat gunstiger is. Zeer zeker zullen er ook thans gemeenten in deze provincie worden gevonden, waar de standaard der stoffelijke welvaart van het meerendeel der huisgezinnen veel hooger staat dan in Aengwirden en Haskerland; maar toch ook gemeenten, in welke de toestand niet beter is. Eindelijk wenschte ik het antwoord op de vraag, of de armoede in Friesland vermeerderd dan wel verminderd is, voorzoover nl. de verstrekte gegevens, daartoe in staat stellen, over te laten aan den lezer. Mijns inziens echter kan met voldoende zekerheid deze slotsom worden vastgesteld, dat de verhouding der onbemiddelde tot de gegoede standen in 1881, vrij wat ongunstiger is geweest dan in 1744. Immers, voor zoover geheel Friesland betreft , is nl. in verhouding tot het totaal der huisgezinnen , het aantal doorloopend en tijdelijk bedeelde huisgezinnen in 1881 grooter dan in 1744 dat der insolventen en bedeelden te zamen. Men vergete niet, dat het aantal inwoners over 1881 slechts door 4 is gedeeld ; de werkelijke toestand is dus nog ongunstiger. Hoe groot is echter het aantal huisgezinnen
Wumkes.nl
160 geweest, die in 1881 , hoewel niet bedeeld , toch als insolvent moesten worden beschouwd ? Op het uitgestrekte gebied der gissingen wenscli ik mij niet te begeven. P. J. D. VAN SLOOTEN.
Heerenveen-Aengwirden.
Wumkes.nl
18de eeuw. 1
1881.
1744.
1881.
!
1881.
1
Proeeuts- Tijdelijk oi' ge wij 7,e versleclits Doorloopencl hou ding vau de eenmaal Bedeeklim. bedeelden tot de bedeeld. bevolking.
'
675 260 110 610 891 481 757 770 340 174 840 857 280 4-40 1106 502 2y-3 452 120 4.17 OOG 2424 655 592 920 903 386 767 148 20 791 63 500 1381 81 804 350 529 616 1034 258 910 81
25213
6.0 62 4,6 10,4 11.2 5,1 13,3 7,8 7,7 4/2 9.0 12 5.2 8,4 10,8 0,5 1
').\)
9,5 11 7.6 8' 8,3 6,9 10,4 8.6 10.7 4,2 5,3 5 2 6 7.6 5,1 12.9 4,6 6,5 c>.9 6.2 4,1 8 6,2 8 5
7,6
1248 484 17 338 959 1176 634 1398 526 279 1727 1769 499 509 1176 578 800
!
'•
)
'i
1
Proeentsgewijze verdoorloopend houding van de en tijdelijk bedeelden tot de bedeelden. bevolking. 1923 744 127 954
1850 1657 1391 2168 872 453
78Ö
34358
1426 5212 2362 1565 2705 2447 1057 1794 508 41
1954
1125
18,7 17,7
i
5,3
1
16,2 23.3 16.5 24,5 21,9 19.5
! | ! |
10,2 40
13,3 19.2 17,9 25,1 27,4 25,8 29,1 11,5 12,3 17,6
897
1311
938 461 864 940 491
167 77 118 190 47 378 76
30.08 13,74 28,77 17,08 11,9.2 24,36 52,0(5 20,73 10,78 11.21 20,78 11,53 26,81
21,50
1300 347
14,7 12,6
1117
12
1095 1112
270
59571
18
36798
7913
3200 576
1310 1247 2329
i
4
11
124
1476 1988 2341 1421 2492 1120 1034 2180 1792 1341 1321 2703 1928 1229 1214
4092
502 598 687
179
1162 1899
2570 1049
17,8 18,3 24
131 411
1375 j
11,4 15,4
888 907
8,4
1030 1958
18,1
,
888
9,2
878
2050
17,4
1023
Wumkes.nl
1
273
1364 1861 7285 2360 1427 2677 2102 2302 3649 713 252
3315 208
2403 2671 169
3344 1243 2124 3727 3213 1017 2944 406
82878
657 283 52
596
336 18 315 190 49 335 202 1S8 111 220 182 118 74
105
19,18 20,14 17,53 21.29 21,63 36,07 24,34 18,92 11.5 14,37 10,09 9,36 20.49 17^01 22,68 11,27 22,81 32,94 12.37 23,19 32,04 17,80 10,79 13,06 20,21 9,57 29,08 21,90
692 689
| | j
1
135 178 185 268 184 158 46 119 155 51 91 381 157 72 112 179 85 208
770 836 855 743
2240
14 12 •
218 28
139
756 835 400 828 964 545 444
21,6
598 436 724
gezinnen.
18
2842 • 1080
316 307 820 2788 1707 973 1785 1544 671 1127 360 21 1163 42 662 517 93 2342 226 781 631 1295 ! 125 1110 ! 98
Huis-
29,4 36,6 14,5
779 955
-ÖÖ7
Aantal
11
2567 2020
ProcentsProcen†si n†si n 1 cl p>' -L U LctcLJ. U c l gewjjze verAantal gewijze ver doorloopend houding en bedeelde houdingen tijdelijk huisvan de van de ' bedeelde bedeelden huisgebedeelden huistot de | gezinnen. j tot de zinnen. bevolking. gezinnen. bevolking. i Insolvente
Totaal der
!
369 572 467 425 725 272 153 787 751 261 295 659 357 200 278 125 286 483
1558 695 503 811 799 451 639 178 14 721 42 369 528 40 959 195 448 428 805 106 754 55
19521
25,56 26,98 8,64 25
28,77 19,95 29,91 29,25 24,29 14,79 36,10 41,95 19,45 22.33 24,38 18,04 16.27 22.49 45,79 20,97 25,95 21,38 29,49 35,25 80,29 33,25 19.59 17,24 24,82 5.55 21,75 20,19 15,35 19,76 23,70 28,68 15,69 21,09 11,48 25,05 10.42 25.01 13,55
23,59
V
behoorende bij Frieslands volkstelling
"1 "
II
i j
1744.
1714.
1796.
-
ProcentsProcents^ewijze vergewrjze verhoudingAantal houding Aantal van de Bevolking. van de Bevolking. icing. I Bedeelden. bedeelden Bedeelden. bedeelden tot de tot de bevolking. bevolking.
Procentsgewij^e verAantal houding van de Bevolking. Bedeelden. bedeelden tot de bevolking.
118 15
i !
j O
O
4344
O, O
566 • !
O
248 28
5.7 5
i
920 S50 B42 838 794 032 517
275 20G 372 439 106 264
•299
343 407
9.4 7.2 11.1 15,5 5,0 8.7 5.7 10A 12.7
188
S.N
02 1338 314
3.1 17.4 13
105
0,4 <)
87
)66« Î145
fe>88
106 H8
m' 30
i46
152 iO4 !25 110 164 i92
008
87 545 322 119
î67 ï
838
111 755 315 240 73
!
3493 2212 1872 7141 2572
191 301 471 405 222 370 74 271 305 144 159 750 234 SS
2,7 13,4 7,3
1953 1930 2610 3304 13402 3549 1571 3650 3605 2175 4830 1332
122 142 122 118 1717 290 69 243 233 159 203 204
20 5 27,4 18.7 5.4 11,3 16 3,9 3,1 10.1 11 6,2 8,7
4130 408 4313 3740 1378 5417 2225 3517 3973 7107 3089 3970 932
318 22 272 503 97 307 142 249 154 534 350 136 82
28.2 28 7.4 11.9 12,2 14,7 0,8 i-O
803 20 015
2749 3051 3362 2389 3020 2855 1610 3304
2308
o'
79 23
!
1—1
183 029 500 195 1863 411 171 256 495 48 500 88
30 07 42 86 72 64 42 97 66 20 00
7 9.9 14 17 7,3 13,2 4.6 8,2 8,7 6,5 8,5 10.5 9.1 4,7 . 6,1 7,4 4,7 3,6
12,8 8,2 4.4 6,6 6,4 7,3 4,2
15,2 7,7 5,5 6.3
13,4 1 6,8 6,3
7 3,9 7.5
11.3 3,4 8,8
4690 839 2939 3084 3632 4196 2783 3965 26S2 174(5 4607 3891 2449 2050 7456 3888
2191 2389 1500 3029 3875 15525 4586 2519 4595 4312 2480 6715 1477 1078 5903 557
4082 4893 1236 5073 2507 4145 4828 0989 3157 4831 1144
243 45 273 230 254 449 257 341 56 319 518 169 70
1020 392 137 134 142 210 292 888 281 28 334 234 62 253 154
5,18 5,36 8.85 6,63 6,05 10,13 6,93 12,77 3,21 6,93 13,13 6,90 3,37 13,68 10,08 . 6,25 6,12 9,47 6,93 6.50 5.71 6.13 1,11 7,29 5,42 2,5
3,77 10,43
189 92
7,35 10.95 7,77 11,38 9,00 7,48 5,86 6,25 5,77 4.99 s'lK) 3,91 8,04 !
1
i 1
14837
11,5
135133
11205
8,3
101513
11333
7,02 i
Wumkes.nl
7916 2817 2155 4702 5550 (:i873 4407 7001 4188 2676 73.94 5176 3463 3713 8275 5045 3033
3481 1155 4223 6278 23131 6907 4941 7646 6898 5814 10528 2382
1493 567
;
18.8 20,1
| 01 6 440
! 13.1 7,9
1
1170
10.7 1
21 1904
0.8 25.7
330
9.5
250
(K8
872
327 1',)5
17.2 10.7 5.0
339 1148
8 18,3
1010 709 696 2294 117 1312 146
14.5 15,5 9,1 33,2 2 12,4 6,1
1293
14,5
879
12,1
!
i
i
i
899 434 61 364 557 112 424 147 259 279 349 281
[
243
Procentsgewijze verAantal houding van de I Bedeelden. bedeelden tot de bevolking.
i
i 531 ^07
m
184S.
8892 910
7242 7850 574
! 17,3 i 6,2 !' 28,2 5 15,4
9230 3945 0486 9771 9270 3404 8014 1440 60009 3045
584
72
10321 131
17 4,3
245784
34942
14,2
1004 248 1931 497 1430
II
;i
behoorende bij
G E M
Achtkarspelen
E E N
.
ï
E
Procentsgewrjze verhouding Aantal Bevolking. van de Bevolking. Bedeelden. bedeelden tot de bevolking.
N.
. . .
Æntrwirden Âmeland Baarderadeel Barradeel 't Bildt Bolsward Dantumadeel Dokkum Don ia werstal Ferwerderadeel Franeker . . . Franekeradeel Gaasterland Harlingen Haskerland Hemelumer Oldepliaert en Noordwolde Hennaarderadeel Hindeloopen Idaarderadeel . . . . . . Kollumerland en N i e u w k r u i s l a n d . Leeuwarden Leeuwarderadeel . . . . Lemsterland Menaldumadeel Oostdongeradeel Ooststellingwerf Opsterland . . . . . Rauwerderhem
Schiermonnikoog Schoterland . Sloten . Smallingerland Sneek Stavoren . Tietjerksteradeel Utingeradeel Westdongeradeel Wcststfiüingwerf Wonseradeel . Workum , Wijmbritseradeel TJlst . . Steden Eilanden . Friesland
.
.
.
j
1744.
1714.
3581 507
118 15
2920 2S50 3342 2838 2794 3032 1517 3299 8008 2145 19 SS 7100 241S 2570'' 2030 2230 2007 2642 156SG 3372 1164 3742 2997 1766 3720 1200
275 200 372
439 160 264 S7 348 4G7 188 (52 1388 314 105 183 629 5 GO 195 1863 411 171 256
o o O, O O
94 72 1L1 15,5 5,9 8.7 5,7 10.4 12,7 S.N
;ú 17.4 18 ö,4 9 28.2 28 7.4 11.9 12.2 14,7 6,8
495 48 500 88
16.5 2,7 13,4 7;3
3979 528 2246 3252 1604 4825 2010 3064 8592 7483 2S67
803 26 615 545 322
20 5 27,4 18 7 54 11,3 16
119
3,9
111 755
8,1 10.1
315
11
3878 838
240 78
129243
14837
OOK
87
6,2 8,7
11,5 i
Wumkes.nl
4344 566 • 2749 3051 8862 2389 3020 2855 1610 3804 3493 2212 1872 7141 2572 2808 1953 1930 2610 3304 13462 3549 1571 3656 3665 2175 4830 1332 4130 408 4318 3746 1878 5417 2225 3517 3978 7167 8089 8970 932
135133
1796.
Procentsgewijze verAantal houding Aantal van do Bevolking. Bedeelden. bedeelden Bedeelden. tot de bevolking. 248 28
5.7 5
191 301 471
99
405 222 376 74 271 805 144 159 750 284 <8S
122 142 122 118 1717 290 69 243
r-
14-
17 7,3 13,2 4.C 8,2 8,7 6,5 8,5 10,5 9,1 4,7 . 6,1 7,4 47 :-!,6 12,8 82 44
:
6,6
233 159 203 204
6,4 7.3 4.2 15,2
318 22 272 503
5,5 6,3 13 4
:
97
367 142
0,8 63
249
154 584
i
4690 839 2939 3084 363° 4106 2783 3965 2082 1746 4607 3891 2 44 il 2050 7450 8888 2191 2389 1500 3029 3875 15525 4586 2519 4595 4312 2480 6715 1477 1078 5903 557 4682 4893 1936 5678) 2507 4145
136 82
8,9 75 11 3 3,4 8,8
4828 6989 815 7 4831 1144
11205
8,3
161513
850
Proce gewijzf houc van bedee tot bevoll
243 45
5 5,
930
8 6 6
254 449 257 Mi 56 319 518 169 70 1020 392 137 134 142 210 292 888 281 28 334 234 62 253 154 434 01 304 112 424 147 259 27'J 849 281 181) 92
11833
16, 6, 12, 3, 6,
13, 6, O
O,
13, 10,
o, 6. 9, 6 0 5
6
1 7 5 2. 3 10;
7
W. 7: IJ Q
7, 5 f/ 5, 4
s' « 7,
De laatste Jaren van Sicco Van Goslinga. Waarom heelt de ouderdom zoo veel eerbiedwaardigs voor het oog der jeugd ? Wat is toch niet die door stokslagen aan de jongeren ingeprente, maar die onwillekeurige achting, die men lieden van hooge jaren toedraagt ? Waarom dat gevoel van bedeesdheid in tegenwoordigheid van een oud man, waarom die terughouding van jongelieden tegenover ouderen ? Waarschijnlijk wel, omdat die menschen in een tijdperk huns levens zijn gekomen, dat alle hartstochten uitgewoed hebben, dat zij, daar buiten geplaatst en daar boven verheven, voor jongeren andere wezens als het ware geworden zijn, wel is waar met hun eigenaardigheden, maar zonder die hartstochten, die personen van minder hoogen leeftijd als menschen kenmerken , in den edelen en in den gemeenen zin van 't woord, en die hen 't leven anders doen genieten dan grijsaards. Geen bespottelijker wezen daarom ook dan een oud man, die zich nog laat beheerschen dooide hartstochten der jeugd. Voor dezulken schijnt geen beter betiteling gepast dan de gebruikelijke : 'n oude gek ! Geen vermakelijker wezen, dan een verliefd oud man, Hansje Hangebroek, gelijk Breeroo zoo iemand noemde, geen stuitender gesprek dan dat met een ophakker van hoogen leeftijd, geen walglijker gezicht dan een vergrijsd en gebogen man, wiens gierigheid der jeugd ten spot is. Maar ook geen aangenamer, geen bevredigender
Wumkes.nl
11
162 beeld dan een oud man, voor wien de wereld en hare genietingen geweest zijn, die door den gloed zijner hartstochten niet is verbrand, maar gelouterd. Zoo is ons ook de ouderdom van Sicco Van Goslinga een voorbeeld van een eerbiedwaardige grijsheid van een man, die geleefd beeft in een tijd van algemeen zedenverval, die zicli echter niet door den stroom had laten meeslepen, en uit de stormen veilig was binnengekomen, wiens eerzucht gematigd was , maar die toch voor de landsbelangen bleef zorgen en zijn krachten daaraan bleef wijden. Toen ik in de levensbeschrijving van dezen Staatsman mededeelde *) niets te kunnen zeggen omtrent 's mans huiselijke omstandigheden, familieverhouding en ouderdom, vermoedde ik niet, dat ik bij een vernieuwd bezoek aan Twickel kennis zou maken met een portefeuille van 79 brieven, door Sicco Van Goslinga geschreven gedurende de laatste jaren van zijn leven aan zijn schoonzoon Oene Willem , Graaf van Wassenaer, die gehuwd was met Dodonea Lucia Van Goslinga. Ik werd daartoe weer als zoo dikwijls in staat gesteld door mijn vriend , den altijd even bereidwillige)! Heer W. J. Bitter, Rentmeester van Twickel, en de gewone welwillendheid van den Heer Baron Van Heeekeren van Wassenaer, die mij altijd ongehinderd toegang tot zijn archief verleent. Deze brieven nu werpen een nieuw licht over sommige punten, die duister waren, leeren ons den strengen staatsman kennen als een zeer geliefd huisvader , vriendelijk jegens kinderen, werkzaam tot aan zijn dood, bereid zich zelf te vergeten, als ') Den Haag 1885, blz. 155.
Wumkes.nl
163 liet vaderland hem noodig heeft , afkeerig van onedele bedoelingen, trouw raadsman tot zijn dood toe van de prinselijke familie. Zijn over 't algemeen de brieven van dezen man aangenaam te lezen door de geestdrift, waarmee hij zijn inzichten verdedigt, zijn vaderland uit den achteruitgang wil redden , en zijn toewijding aan den openbaren dienst, deze brieven aan Van Wassenaar zijn dat nog meer, omdat wij er een vader in zien, die zijn gevoelens tegenover zijn kinderen niet behoeft te verbergen. Door den eenvoud, waarmee die uitingen van liefde zijn neergeschreven , die de waarde er van nog verhoogt, zijn ze hoogst aantrekkelijk, soms zelfs schoon. Natuurlijk schrijft Goslinga meest over zaken en lezen we slechts hier en daar uit een paar toegevoegde woorden, hoe lief hij zijn kinderen heeft. Zonder ons op het oogenblik veel te laten gelegen liggen aan de staatkundige gebeurtenissen van dien tijd en aan Goslinga's werkzaamheden als diplomaat , zullen we enkele bijzonderheden uit de jaren 1727—1731 nagaan, die we uit de brieven aan zijn schoonzoon kunnen putten. Aan de staatszaken had Goslinga zich nooit onttrokken. Telkens had hij zitting als afgevaardigde ter Staten-Generaal, zoodat hij in den Haag altijd door met zijn vrienden in gemeenschap bleef, die hem schreven, wanneer hij in de Provincie was en zijn opinie vroegen over de belangrijke aangelegenheden. We weten, wie die vrienden waren, en hebben er reeds elders op gewezen, hoe de Griffier der St.-Gen. Fagel, en de Thesaurier-Generaal der Unie, Slingelandt, op vertrouwelij ken voet met hem stonden. Geen wonder dus cok , dat, toen Van Hoornbeeck was gestorven en er een nieuwe
Wumkes.nl
164 Raadpensionaris moest worden aangesteld in de provincie Holland, Goslinga zich voor de zaak interesseerde , omdat de Raadpensionaris , al was deze slechts een provinciaal ambtenaar, zoo ontzettend veel invloed had, zoodat hij meer dan eens als „premier Ministre1' wordt aangeduid. En vooral in den toenmaligen stand van zaken was het van belang te weten, wie de leiding der zaken zou op zich nemen. De Koning van Engeland , George 1, was gestorven, een paar dagen nadat hij op liet reeds genoemde Twickel de gast was geweest van Goslinga's dochter. Zijn zoon , George II, had altijd den steun der Republiek noodig, meende Goslinga, tegen den Pretendent, „Hij zal dus altijd in goede verstandhouding met de Republiek moeten zijn en 't is dus van 't grootste belang een persoon te hebben van een buitengewone verdienste , die Engeland bijzonder genegen is" a) En wie kon dus beter zulk een ambt waarnemen dan de reeds zoo verdienstelijke Slingelandt? Deze schatte trouwens den Fries ook op zijn rechte waarde en achtte hem als diplomaat zeer hoog. Hij had dat reeds zoo dikwijls getoond en bewees het weer op nieuw, toen er sprake was van een buitengewone ambassade naar Frankrijk. De verdragen van Weenen en Hannover nl. van 1725 hadden den toestand in Europa wat gespannen gemaakt. Overal had men zich ten krijg toegerust en de geheele wereld dacht, dat ieder oogenblik de oorlog uit zou breken. Geen der mogendheden echter , noch van 't Weener, noch van 't Hannoversch verbond, was erg strijdlustig gestemd : hartelijk verlangden ze allen den gedurende zoovele jaren bewaarden vrede te bestendigen en ~>)~~28Juni 1727.
Wumkes.nl
165 niet het minst die persoon, die de voornaamste leiding der diplomatische bemoeiingen had, de Kardinaal de Fleury. *) 't Natuurlijke gevolg was, dat er onderhandelingen gevoerd werden tussclien de tegenover elkaar staande partijen en de Kardinaal de Fleury bewerkte, dat er een congres zou worden gehouden, waarop de belangrijke vraagpunten en de verschillende belangen zouden worden besproken. Ieder was daarover verheugd en hier te lande niet het minst, waar men bijzonder tegen den oorlog had opgezien en alle pogingen in 't werk had gesteld om dien te verijdelen. De Eepubliek , die het tractaat van Hannover mede had onderteekend, moest zich dus evenzoo op het congres doen vertegenwoordigen, want, was haar overwicht in Eui'opa al tamelijk aan 't minderen , zij was nog altijd een der machtige zeemogendheden, die in Europa heel wat hadden in te brengen. Daarvoor werden gekozen behalve Cornelis Hop , Raad van Amsterdam en Steven Hurgronje , Burgemeester van Vlissingen, ook nog Goslinga. Deze evenwel wou niet en verschool zich achter de onmacht zijner Provincie om de kosten van zoo'n duur gezantschap te betalen, maar dat hielp niet veel, schreef hij aan zijn schoonzoon, 3_) „Holland wou 't mij gemakkelijk maken en bood aan de helft te betalen. Deze edelmoedige handelwijze heeft me evenwel nog niet kunnen doen besluiten. Er zijn gewichtige bezwaren, die ik aan mijn vriend (Slingelandt) heb geschreven om ze te laten opheffen ; maar in plaats van dat te doen gaat hij ze stilzwijgend voorbij en bedient zich van dezelfde redenen om me over ') Wagenaar, Vad. Hist. XVIII. 411 vv. ) 26 Sept. 1727.
2
Wumkes.nl
166 te halen tot aanneming, die ik gebruikt lieb om hem liet aannemen van zijn nieuw ambt aan te preeken. Daarom heb ik er maar onzen vriend, den Griffier, over geschreven ; die kan er dan met den Raadpensionaris over spreken. Mocht ik eenige chicane opmerken in de Provincie van den kant van slecht gezinden op de vergadering der volgende week, dan bedank ik dadelijk. Ik verwacht zoo iets , omdat Schuermans en zijn collega (naar den Haag gecommitteerd) zwarigheid maken om de aanbiedingen aan de Provincie over te brengen , die de Raadpensionaris met eenige andere Gedeputeerden van Holland hun gedaan hebben. Maar al gaat alles goed, dan kan ik nog niet beslissen om een commissie aan te nemen, die veel moeilijkheid, maar geen genoegen en nog minder roem voor mij of voordeel voor het vaderland zal opbrengen. De Markies de Fénélon schreef mij laatst ook al om me aan te moedigen , maar hij loopt heel luchtig over mijn bezwaren heen." 't Gelukte den man over te halen de commissie op zich te nemen, die hij evenwel heel graag weer van zich wou afschuiven. Reeds voor hij nog vertrokken was, schieef Goslinga, l) dat hij weer een poging had gewaagd zich te onttrekken aan deze onderhandelingen , die hem zeer netelig voorkwamen , maar Slingelandt had er niets van willen hooren. In 't voorjaar van 1728 g'ing hij dan ook naar Soissons, waar het congres zou worden gehouden en de Markies de Fénélon een huis voor hem had gehuurd en 't met behulp van zijn vrouw had laten meubileeren. 3) Het scheen een groot gebouw te zijn , ten minste zoo schreef Goslinga ~^9'Maart 1728. 3 ) 29 December 1727.
Wumkes.nl
167 aan zijn schoonzoon, *) waar alleen enkele wijzigingen moesten aangebracht worden, om den gezant te kunnen opnemen. Hierbij kwam de kwestie ter sprake, of de eigenaar dan of de huurder dat moest betalen. „De eerste natuurlijk, zooals dat gewoonlijk gaat, schreef Goslinga ; ik kan me niet met reparaties gaan bezig houden." — Dat het een groote woning moest zijn , zal men begrijpen, als men nagaat, wat zoo'n gezant al met zich bracht; al was de inrichting ook nog erg eenvoudig. Hij deelt dat aan zijn schoonzoon mede, die voor veel schijnt gezorgd te hebben en zoo weten we ongeveer den staat, waarin hij leefde en ook leven moest, al had de man, gelijk we ook hier weer bemerken , voor zich zelf niet veel noodig. In zijn stal had hij zeven of acht rijtuigpaarden, twee zadelpaarden voor zich, twee voor een paar palf'reniers en één. voor een écuyer. Pages nam hij niet mee, maar hij had vier of zes lakeien •— in Utrecht had hij er in 1713 maar vier gehad, —• een kok, koksknecht en koksjongen, koetsier, postillon en iemand, die bij afwezigheid van den laatste voor de paarden zorgde, een kamerdienaar, die over alles toezicht moest houden en twee dienstmeiden. Bovendien verzocht Goslinga nog zijn schoonzoon eens te informeeren naar een jongmensch, die Fransch kende en goed kon schrijven. Zoo'n meubel — 't harde woord is van Wassenaer's schoonvader •— had hij noodig voor ondersecretaris , waarmee hij waarschijnlijk klerk bedoelde. Jammer genoeg had zijn schoonzoon de zorg voor het vaatwerk op zich genomen, zoodat we hiervan evenmin iets hooren als van het meubilair. ^ J ^ t T F ë b r . 1728.
Wumkes.nl
168 Het verblijf in Soissens, later te Parijs was voor hem, wat zijn persoon aanging, niet onaangenaam. Met de ambassadeurs der verschillende mogendheden stond hij op goeden voet, inzonderheid met die van Engeland en van Frankrijk, waarvan de Markies de Fenélon er één was. Minder ingenomen was hij met zijn ambtgenoot Cornelis Hop, die hem heel wat moeite en onaangename oogenblikken bezorgde, evenals indertijd diens vader ook al gedaan had. „De hooghartigheid, ik zou bijna zeggen onbeschaamdheid van mijn collega stellen mij op den proef", schrijft lig den len Juli 1728 en voegt er later aan toe : „Ik had eenige billijke klachten tegen hem en schreef hem er een paar woordjes over. Hij kwam dadelijk zijn excuses maken en deed dat zoo goedwillig, dat ik oogenblikkelijk ontwapend was. Ik hoop nu in goede verstandhouding met hem te blijven, zooals ik ook met zijn vader gedaan heb, met wien ik in goede harmonie geleefd heb, nadat ik ook eens zoo iets met hem verhandeld heb." Hij zou anders nog reden van ergernis genoeg hebben, want Hop was wel een beetje inhalig. Toen de gezanten het Hof naar Parijs waren gevolgd en ze meer dan tien mijlen van Soissons af waren, mochten ze 40 frs. per dag meer declareeren. Goslinga vond dat zoo hebberig en stelde zich tevreden met de grootere kosten en de huur van een huis in Parijs te declareeren. Hop wilde echter de 40 frs. hebben en G-oslinga gaf toe, al was hij van plan de rekeningen er bij te voegen, waaruit bleek, dat dat niet veel scheelde- Hop wou nu echter bovendien nog de huishuur van de woning in Parijs declareeren, maar Goslinga wou daar niets van hooren. „Ik
Wumkes.nl
169 verwonder er me nu niet meer over, -1) dat hij altijd al zoo ongeduldig was om zich uit Soissons te verwijderen. De man heeft me bovendien nog den Secretaris en den Dominee op den hals geschoven met hun bedienden, vooral sedert men in den Haag liet kostgeld dezer heeren heeft geweigerd . . . Ik weet geen reden waarom ik hem daarvan zou ontheffen, die mij er tocli nooit voor zal bedanken. . . . Overigens leven we tegenwoordig in vrede en met gepaste welvoegelijkheid, maar hij is zoo door en door trotsch en ijverzuchtige dat hij geen vriendschap kent." Wat er verhandeld werd op 't congres, gaat ons op 't oogenblik niet aan, maar we kunnen niet nalaten hier even tusschen te voegen, wat er te Soissons verteld werd van het gebeurde aan het Spaansche Hof van Juni 1728 , en wat Goslinga zoo met kleuren en geuren aan zijn schoonzoon overbrieft. 2) „De berichten uit Spanje luiden, dat de Koning zijn kamerdienaar, La Eoche geloof ik, om papier en inkt had gevraagd en een brief aan den President van Castilië had geschreven , dien hij zelf had dichtgelakt en dadelijk bevolen had weg te brengen zonder er iemand over te spreken. Daarop was hij gaan jagen zonder iets aan de Koningin te zeggen. Na twaalven was hij teruggekeerd, denkende, dat zijn bevelen, in den brief vervat, wel waren uitgevoerd. Hij zeide toen aan de Koningin, dat hij van den troon afstand had gedaan en aan den President van Castilië bevolen had om den Grooten Raad daarvan in kennis te stellen. De Koningin was zich zelf meester en kalm gebleven ; zij vergenoegde zich met te zeggen, ""^TTÖTJëc. 1728. s ) 27 Juni 1728.
Wumkes.nl
170 dat, wijl de zaak van 't grootste belang was, men nauwkeurig den brief moest nagaan om te zien, of de Koning wel de noodige voorzorgen had genomen. Daar zij zoo talm bleef, vond hij goed om den brief terug te laten halen, die in het kabinet van den President was gebleven. Deze was nl. een creatuur van de Koningin en had haar blijkbaar reeds gewaarschuwd. Hoe het zij, de brief werd teruggebracht en nu barstte de Koningin los, Zij verscheurde het stuk in duizend stukken, die ze hem voor de voeten wierp, deed hem bloedige verwijten en stelde hem aansprakelijk voor een mogelijke miskraam. Zij hield zich ziek en deed alles om den Koning te doen beloven het besluit op te schorten of volgens anderen deed zij hem een duren eed zweren er nooit meer aan te denken."' We weten, dat ook deze Spaansche Koning een weinig aan verstandsverbijstering leed. Wat Groslinga had vermoed, gebeurde ook. Het congres leverde niet veel bijzonders op. Twee jaren was hij er geweest en nog altijd werd onderhandeld, zonder dat men tot een resultaat kwam. Hoe oud ook reeds, hij scheen nog altijd een voortvarend man te zijn 'gebleven. „Onze zaken zijn meer dan ooit verward, schrijft hij. *) O! wat heb ik in velerlei opzicht het geduld noodig, dat het gezond verstand mij voorschrijft en waarover ik tegenwoordig beter dan ooit meester ben. Ik moet u echter zeggen,, dat ik mijn ontslag zal vragen aan den Eaadpensionaris , zoodra ik zie, dat de zaken hopeloos staan. Zoolang er nog iets aan te doen is, zal ik blijven." Den 13en Oct. l
) 13 Juli 1730.
Wumkes.nl
171 1730 berichtte hij aan zijn schoonzoon, dat hij spoedig Parijs zou verlaten. In November vertrok hij met Cornelis Hop, dien hij verdacht hield weer te willen terugkeeren, wat evenwel niet gebeurde. Hij bleef zich echter met de staatszaken bemoeien en een half jaar voor zijn dood vinden we nog een paar opmerkingen, aan zijn schoonzoon geschreven, over het gewichtige tractaat van Weenen, waarbij wij ons verbonden de erfopvolging in Oostenrijk volgens de Pragmatieke Sanctie te zullen handhaven, een verdrag dat ons later onzes ondanks in den Oostenrijkschen successie-oorlog zou slepen. „Onder ons gezegd, schreef Goslinga,x) zoo wij voltallig waren, zou ik een poging wagen om een garantie te ontwijken, die ons eenmaal gevaarlijk kan zijn en ons meer betreft dan Engeland, dat op zijn eiland afgesloten zit achter een flinke zeemacht, zonder nog te berekenen , dat de vriendschap van Frankrijk voor ons al een beetje verkoelt. De bezwaren heb ik den Baadpensionaris geschreven, met wien ik er meer dan eens over gesproken heb.1' Toch was hij reeds meermalen ziek. Al in Frankrijk had hij een aanval van koorts gehad , waar hij van vrij gekomen was door het gebruik van kina, terwijl Professor Boerhaave hem een dieet voorgeschreven had , dat hij precies dacht te volgen. s) Jammer genoeg , schreef Goslinga niet, waarin dat dieet bestond, maar wel voegde hij er bij , dat hij niet dacht de hem voorgeschreven chocolade te gebruiken, die hij zelf verkeerd achtte voor zijn galachtig gestel („temperament billieus"). ') P. S. van een verloren brief, "waarschijnlijk van 13 April 1731. ") 13 Jan. 1729.
Wumkes.nl
172 Hoewel hij nog niet heel oud was, 66 jaar, zag hij toch het begin van het einde er in. „Ik heb een leeftijd, die mij den dood voor oogen doet stellen, schrijft hij; v) zooveel aanvallen en instortingen doen hem mij zonder vrees onder de oogen zien. „Al mijn wenschen bepalen zich nu slechts tot mijn vaderland en mijn lieve kinderen. Gij weet, welk een teeder liefhebbend vader ik ben en zoo iets me nog aan de aarde boeit , dan is het de innige liefde, die ik hun toedraag." Schoone woorden voor een grijsaard van die jaren op den tijd, dat hij na een zoo goed besteed leven nog voor den dienst van zijn land ijvert, welks belangen hij zoo dikwijls had voorgestaan met een vuur en een kracht, die ons aan de beste dagen der Republiek doen terug denken. Wat een prachtige tegenstelling, als die man , die zoo veel gewichtige staatszaken aan zijn hoofd had , onder denzelfden brief nog in 't Hollandsch schrijft aan zijn kleinzoontje , als om 't hem zelf te doen lezen : „Groot Papa wenscht Jacquie een geluckigh nieu jaer en recommandeert hem soet te syn." De staatszorgen verhinderden Goslinga niet aan zijn familie te denken en de deftigheid was hem geen hinderpaal om hem een brief in de pen te geven, als dien hij den 19den Mei 1729 uit Soissons schreef na de ziekte van zijn kleinzoon en het ontvangen van een andere gelukkige tijding : „Zoo uw stilzwijgen over uw jongen me genoegen doet, wat ge me neorschteef't over de moeder, bracht me buiten me zelf van vreugde. Ik kon niet nalaten dat gedeelte twee-, driemaal over te lezen. Als ge eens nagaat, hoe lief ik u beiden ""ï^nSTDëc. 1728,
Wumkes.nl
173 heb , zal u dat niet verwonderen ; zij is mij niet meer alleen lief'. Ik weet, dat een man, die zich zoo over zijn klein vrouwtje uitlaat, liaar hartelijk bemint. Daar zij evenveel kan zeggen van haren Oene en dat ook bij zich zelf doet — ik weet het zeker — , en zoo de genade en bescherming van den Almachtige u blijft vergezellen, dan kan er niets meer bij uw geluk gevoegd worden. Ik deel de vreugde met u en houd niet op vurige wenschen naar den Hemel op te zenden voor uw geluk en het behoud van uw lief' kind. Zoo God ons in zijn genade nog een tweede wilde geven, waren wij op het toppunt onzer wenschen." Ook voor zijn andere kinderen zorgde hij evenzeer. Jarich van Burmania, die in hetzelfde jaar 1729 om een raadsheersplaats solliciteerde, hielp hij ook en bezorgde hem den machtigen steun van Philips, waarschijnlijk Vegelin van Claerbergen. En heel op 't laatst van zijn leven zorgde hij nog de grietenij Franekeradeel erfelijk in zijn familie te maken , wat geen geringe som kostte. We weten dat juist, daar Van Wassenaer om een som geld gevraagd scheen te hebben , dat zijn schoonvader op 't oogenblik niet had. Deze gaf daar de redenen van op. Hij had heel wat uitgaven te doen gehad, waaronder een derde termijn van een plaats onder Ried, die hem 12,000 fr. kostte, terwijl het koopen van de erfelijkheid zijner grietenij in zijn familie hem op 120,000 £ was te staan gekomen. Dat een man., die in zijn familie zich zoo gelukkig gevoelde , voor de liefde, die hij betoonde, ook liefde terug ontving, spreekt van zelf. En aardig is het te lezen , hoe verwonderd hij is over zijn familie, die zich beangstigt, dat hij aangetast zal worden door een besmettelijke ziekte te zijnen
Wumkes.nl
174 huize. In een zijner laatste brieven meldt Goslinga. nl. , hoe hij terug gekomen was van Soestdijk, waar hij was heengegaan om de Prinses en haren zoon , die over een familiezaak in onmin waren , weder te verzoenen op verzoek van den Prins. „Toen ik," schrijft hij,1) „Donderdag in de haven van Harlingen kwam , vond ik daar de vrouw van Deket om mij te waarschuwen, dat Mevrouw Van Schwartzenbergh bij mij thuis ziek lag en bedreigd werd door de kinderpokken. Mijn vrouw en kinderen verzochten me nu naar IJsbrechtum te gaan (waar een zijner gehuwde dochters woonde). Deket komt een half uur later uit Donjum me dat nieuws bevestigen. Ik vond het geenszins goed om het huis te mijden en vertrok onmiddelijk. Grovestins, die er een uur later heenging, uitte zijn vermoeden, of het ook roodvonk was. Hij bracht mij tevens een wanhopenden brief van Sophie. Ze was doodelijk bang voor mij en iedereen bezwoer me naar IJsbrechtum te gaan , waar ik met ongeduld werd gewacht. Ik kon er niet toe besluiten en dat te minder, omdat ik in mijn jeugd de pokken gehad had. Vrijdagmiddag openbaarde de ziekte zich} zoodat er nu geen twijfel meer was ; Zaterdag was de zieke doodelijk krank , maar Zondagmorgen was ze veel beter, wat voortging tot mijn vertrek. Sophie schreef een tweede , nog wanhopiger brief en de aandrang van mijn vrouw en van Aagje (zijn dochter Agatha Rixtina) deden me besluiten Sophie gerust te stellen, waarom ik tot Woensdag zal blijven, om dan naar huis terug te gaan , daar de zaken mij roepen. Ik ben ook niets bang, maar met dat al geloof ik, dat ik ondanks me zelf wel weer een paar dagen weg zal moeten. Overigens !) 2 "Juli 1731.
Wumkes.nl
175 gaat alles goed en neemt men alle mogelijke voorzorgen om het huis te ontsmetten. Men reinigt dagelijks alle kamers en geen der dienstboden mag in de ziekenkamer komen." Hoe goed doet liet ons op te merken , dat deze man, die zoo gezien was bij de groote staatslieden van Europa , wiens steun door hen werd gezocht en wiens talenten werden betrouwd , dat zulk een man voor zijn familie ook een liefderijk vader, in zijn gezin zoo bemind was, en dat voor zijn gezondheid zoo angstvallig werd zorg gedragen. Zijn vaderlijke liefde keerde in die der kinderen tot hem terug. De zorgen zijner familie baatten evenwel niet heel veel voor 't verlengen van Goslinga's leven. Nog in denzelfden maand Juli, waarin hij over den angst zijner familie schreef, werd hij bedlegerig. Den 21sten schreef hij voor 't laatst aan zijn schoonzoon, dat hij koortsig was en dat de kina hem niets hielp. Twee maanden later , den 20sten September 1731 , stierf hij. GEBABD SLOTHOUWER.
Wumkes.nl
GROOTE PIER, E. I. P. In het begin dezes jaars ontving ik van Dr. H. Handelmann te Kiel, de volgende briefkaart: Hochgeehrter Herr !
Der Grosse Peter kann nicht zur Eulie kommen. In der deutschen Ubersetzung von Buslcen Huet, „KembrandtsHeimath", Buch IIII (16e Jahrhundert) Kap. 5 , komt vor : „ Sapper von Sylt oder van Heemstra, gênant der Grosse Pier", und es wird dazu citirt: de Jonge, Nederl. Zeewezen, I s. 106; van der Aa, Biogr. Woordenboek 15, s. 279; Wagenaar, Vaderl. Hist. IV s. 406. Bei Ihren friesiscben Chronisten heist er ja immer „Peter van Kimswerd !" Heemstra ist ohne Zweifel ein Westfriesischer Ortsname; haben sie dort denn auch eine Sylt? oder war seine Familie doch von nord†riesischer Herhun†t ?
Ich kan die Sache nicht weiter verfolgen , habe die betr. Bücher nicht, wolt nm so weniger versänmen, Sie darauf hingewiesen. Hochachtungsfoll, enz. Ik had gehoopt, dat, na het door Br. Handelmann in den vorigen jaargang, pag. 79 medegedeelde, als eene uitgemaakte zaak zou zijn aangenomen, dat Grooten Pier afkomstig zou zijn van Kimswerd. Nu het uit boven afgedrukte briefkaart blijkt, dat dit het geval nog niet is, zijn wij aan den geleerden
Wumkes.nl
177 schrijver verplicht, niet alleen hem te antwoorden, maar hem tevens dank te betuigen voor de gelegenheid, die hij ons daardoor aanbiedt, tot wegneming, naar wij vertrouwen, van eiken verderen twijfel. Daartoe wensch ik ten eersten plaats in te ruimen voor hetgeen de door den heer Busken Huet aangehaalde schrijvers en, in. verband daarmede, wat anderen opzichtens Grooten Pier verhalen. De Jonge, de eerstgenoemde , vermeldt in zijn Nederl. Zeewezen, (1833—48), alleen het een en ander over de wijze van en de gebruiken enz. bij het oorlogvoeren ter zee in het laatst der XVe en in het begin der XVIe eeuw , het bezigen van vuurwapenen , het verdrinken der gevangenen, enz. Betrekkelijk Pier's afkomst geeft hij evenwel niets. J. Waijenaar (1782), deelt in zijne Vadeii. Hist. eveneens niets betrekkelijk Pier's afkomst mede. Alleen verhaalt hij, dat de Hollanders onder den Admiraal Ânthonis van Houten, Heer van Pieteren (ook door Huet in zijn aangehaald werk genoemd), schepen verzamelden, om de invallen van Grooten Pier en van de Geldersche Friesen te keer te gaan, doch dat zij daarin niet gelukkig slaagden, —• daarbij verwijzende naar Vellus, Kronyk van Hoorn, 200—202, en naar de Groote Kron., Divis XXXII, pag. 46, waarin echter evenmin iets omtrent Pier's afkomst wordt gevonden. Ten einde zoo geleidelijk mogelijk te komen tot hetgeen door Huet in zijn „Land van Rembrandt" betreffende Pier's afkomst wordt vermeld, moet ik hier laten volgen, hetgeen door de heeren Jhr. de Haan Hettema en van Halmael in hun Stamboek 12
Wumkes.nl
178 van den Frieschen Adel (Leeuwarden 1846) He Deel, Nalezingen pag. 12, wordt aangeteekend. Daar leest men liet volgende : „Toevallig kwam ons wederom in handen het „Geschiedkundig en Letterk. Mengelwerk van Mr. J. Scheltema, Ille DL, 2, 51, (1817—36) en daarin vDy
Teskloaiv f en Achelim. *) „ Daar vonden wij, 3) dat de in onze geschieden i s welbekende Groote Watze, twee ooms h a d ,
') De Teslüoaw (dorschwet) is een, zoo het heet, in 't oucl-friesch geschreven stuk. Daarvan bestaan 4 à 5 aiscliriften, naar 't evenwel schijnt, niet ouder dan uit de vorige eeuw , en in taal en in inhoud beide, van elkaar afwijkende; zij bevat bepalingen nopens liet koolzaad dorschen te Achîum, enz. Deze dorschwet zou in 1559 door de Kloosterlieden ván het AchlumerKlooster als een privilegie aan Groote Watse, zijn geschonken. Omtrent Grooten Pier's geslacht, alsof dit van Noordfrieachen oorsprong zou zijn, komt er niets in voor, ook niet in de aanteekeningen van Scheltema. Deze wet is mede opgenomen in de Bloemlezing van Middelfriesclie Geschriften van F. Buitenrust Hettema. pag. 47; Leiden 1887. Ik herinner mij, dat 40 jaar geleden en later , onze HViesche letterkundigen, als de TesJcloaw werd aangehaald of besproken, de schouders optrokken, — en nog is zij door geen Frieschen taaigeleerde als voor echt erkend. 2 j Namelijk in Greate Watzes Lïbben, (Mr. J. Scheltema's aangeh. werk, pag. 84), •— welk Libben als een toevoegsel op de Teslüoaw kan worden beschouwd. Door J. Scheltema wordt het evenwel alleen eene schets genoemd. In diens aanteekeningen op het Libben wordt door hem gezegd: „Groote Pier, de oom van Watze van „moeders zijde , woonde op Ileemstr a-State onder Kims„tcerd; of 1'ier echter tot dit geslacht behoorde, bleef „mij twijfelachtig." Dit is het eerste, hetwelk omtrent Pier, als op Heemstra-State gewoond, of tot het geslacht der Heemstra's behoord hebbende, voorkomt.
Wumkes.nl
179 „te weten: Wybe Jarichs Jelckema en Grooteu „Pier en dat deze laatste de broeder was van „ Watze's moeder. Daar nu Groote Pier op Heemstra„State onder Kimswerd gewoond heeft en de naam „Pier l)m een der takken der familie Heemstra voortkomt, houden wij eene Heemstra voor de moeder van „ Groote Watze, — en —• omdat niet Groote Pier, „maar Wybe Jarichs Jelckema voogd is geweest van „ Groote Watze, houden wij dien Wybe voor den „broeder van Watze's vader. Groote Watze en „diens bekende broeder Groote Wierd waren alzoo „Jelckema's. — Soheltema houdt echter Watze en „ Wierd als behoorende tot de familie Dékema." Naar aanleiding zoowel van liet dooi" Scheltema geboekte als van het door de bewerkers van het Stamboek met eenige afwijking overgenomene, schreef de Heer van der Aa, of wie liet voor hem opstelde, in 1872 in zijn Biograt. Woordenboek, het volgende : „Pier van Heemstra ook genaamd Groote of „Lange Pier werd in de 2e helft der 15e eeuw „geboren ; de juiste tijd of plaats is niet te ont„ dekken; waarschijnlijk echter zag hij te Kimswerd, „niet ver van Harlingen op Heemstra State het „levenslicht. „Op die Stins 2) toch was het, dat hij zich als ') Uit het Stamboek zelf blijkt, dat de naam van Pier niet vóór 1600 in het geslacht der Heemstra's voorkomt, alzoo 80 jaar na Groote Pier's dood, Eln dat moet strekken tot bewijs, dat de laatste behoorde tot het adelijk geslacht Heemstra! Herinnerde men zich dan niet de door Mr. JSvertz in den Fr. Volksalm. 1859, pag. 115, aangehaalde Latijnsche verzen van vóór 1600, waarin voorkomt: „Pier tuit agrestis, nobilitate carens"? 2 ) Door geen der v.roegere schrijvers wordt gewag" gemaakt, dat Pier op een Stins woonde of die in eigen-
Wumkes.nl
180 „eigenaar bevond, toen in het jaar 1514 de ge„beurtenis voorviel, die hem de loopbaan deed „kiezen , welke hem later eene algemeene vervaardheid verschafte" enz. Voorts vermeldt v. d. Aa van. hem, wat ons uit Peter en Worp van Thabor en andere Friesche schrijvers bekend is, en verwijst vervolgens in eene noot naar de sagen van Hansen, als zoude Pier op Sylt zijn geboren. Wie des Heeren Busken HueVs werk leest en nagaat, wat de door hem geciteerde schrijvers van Pier zeggen, zooals ik hiervoor meedeelde, zal tot de overtuiging komen, dat die overigens geleerde schrijver van der Aa op den voet heeft gevolgd. Verdere bronnenstudie betrekkelijk Pier schijnt Huet niet te hebben gemaakt. Voor zijn doel, het schetsen van de afgrijselijke toestanden en de wreedheden in den oorlog, vooral ter zee, in het begin der 16e eeuw, was dit ook niet noodig en vond hij bij van der Aa in Pier de verpersoonlijking van zijnen tijd. Hij noemde hem dan ook Pier van Heemstra en Sapper von Sylt, zooals van der Aa en Hansen hem ten onrechte hadden betiteld. Ten onrechte. Dat Groote Pier, geen Sapper von Sylt is gedom bezat. Nu Scheltema en het Stamboek hem echter op Heemstra State hebben laten wonen, wil van der Aa ook, dat hij op Heemstra-State geboren is en laat hem, op het voetspoor van de Heeren van 't Stamboek, blijkens het toegevoegde in eene noot, van een Heemstra afstammen, Na hem eerst tot Edelman te hebben verheven. begiftigt van der Aa hem nu ook nog met eene Stins. Wat zou Pier daarmede in de aanvallen, die ook hij had te doorstaan, gelukkig zijn geweest!
Wumkes.nl
181 geweest, is in de jaargangen van dezen Almanak, 1885 pag. 179, 1886 pag. 189 en 1887 pag. 78, op afdoende wijze bewezen. Dat hij niet tot het geslacht Heemstra heeft behoord en op Heemstra-State niet is geboren of daarop niet heeft gewoond, wensch ik nog in het kort aan te toonen. Het geslacht Heemstra was oorspronkelijk gevestigd in Oostergo. Volgens het bovengemeld Stamboek was Feije Heemstra, die vóór en omstreeks 1400 leefde, de eerst bekende Stamvader van dit geslacht. Eerst omstreeks 1600 vinden wij een afstammeling van dit geslacht in Westergo, en wel te Kimswerd,
den Hopman JEpe van Heemstra, zoon
van Feije van Oenkerk en Ebel Alefsdr. van Hemmema. Epe had tot vrouw Ebel van Heemstra overl. 9 Nov, 1607 , ond 24 jaar , hijzelf stierf 24 Dec. 1611. Beiden zijn in de kerk te Kimswerd begraven. Ongetwijfeld hebben zij gewoond op eene vroegere Zathe of State Osinga , aan welke zij den naam van Heemstra-State hebben gegeven. Hun eenige dochter Ydt, gehuwd met Johs. van Tiara, schijnt daar eveneens te hebben gewoond. Later kwam de State in liet bezit van andere familiën. Dat de naam Osinga later is vervangen door Heemstra , daarvoor bestaan deze gronden. In het Register van Aenbreng, (uitgegeven door het Friesch Genootschap enz. Leeuw. 1880,) komt in Buitendyks-Dyckagie, pag. 463—486, eene zeer uitvoerige omschrijving voor van allelanden, Staten en Zathen en van alle eigenaren en gebruikers van
Wumkes.nl
182 deze landen enz. onder Kimswei cl, in het jaar 1546. Daaronder wordt geen Heemstra-State en eveneens geen Heemstra aangetroffen. Wel vindt men er vele malen Oedsinga, Odsinga en Osinga-Zathe vermeld , meer bepaald onder nos. 15 en 3 9 , zoodat er twee Osinga-Zathen of Staten hebben bestaan. ') Door Winsemius wordt in zijne Croniek (1622), op Wonseradeel vermeld , dat onder Kimswerd , onder anderen lagen de Staten Old-Osinga en Heemstra. Het eene Osinga schijnt dus in HeemstraState te zijn veranderd. Op de kaart van Schotanus van Wonseradeel, in zijne beschrijving van Friesland 1658, vindt men even ten Oosten van Kimswerd eene State geteekend met deze aanwijzing : Groote Pier, nu Osinga. Hetzelfde vindt men op latere kaarten en op de kaart van Wonseradeel in den Grooten Atlas van Friesland 1848, staat dezelfde Zathe of State aangeduid als : Heemstra, Groote Pier. Hieruit blijkt voldoende dat de eene Osinga Zathe van 1546, later, omstreeks 1600, den naam van Heemstra-State heeft verkregen, naar den lateren eigenaar-bewoner , Epe van Heemstra. Dit geschiedde in Friesland meermalen. Zoo verkreeg IM:emffl-State te Jelsum later den naam van den eigenaar bewoner Gamstrw-State, Walta werd Thetinga enz. Mr. J. Scheltenta, die uit Winsemius en Schotanus kon weten, dat Pier op ééne der Osenga Zathen had gewoond, geeft hem Heemstra-State , dat omstreeks 1515, toen Pier leefde, onder dien naam nog niet ') Op Osiru/a huis woonde Groote Pier, zegt JoJian WinUer. Navorscher XXVIII pag 459.
Wumkes.nl
183 bestond, tot woonplaats, — Jhr. Bettema en van Halmoei, daardoor op een dwaalspoor geleid, willen Pier tot liet adelijk geslacht Heemstra brengen en houden de moeder van Groote Watze voor eene uit dat geslacht, — van der Aa schrijft stoutweg: Pier van Heemstra ; laat hem op Heemstra-State geboren worden en daar op eene stins wonen, — en de Heer Busken Huet, dit voor waarheid aannemende , brengt met zijn beroemd werk deze onwaarheid;, — en dat Groote Pier een Sylter zou zijn geweest, — de geheele wereld door. Zoo week men al meer en meer af van de eenvoudige geschiedkundige waarheid. Nog een enkel woord aan Dr. Handelmann, die meent dat Heemstra een plaatsnaam is. Dat is echter niet zoo. Heemstra is een geslachts-naam , evenals Camstra, Stinstra, Hornstra, enz. en stamt af van het Friesch, heem, hiem, Eng. home, Hoogduitsch heim en van stra, nu ster, van eene plaats, State enz. afkomstig zijn. Van Heemstra , van Glinstra en vele anderen, na 1500 in gebruik gekomen, toen het Duitsche »0« in zwang kwam, zijn afwijkingen van de taal, waaruit ze ontstonden. Zie Johan Winhler, de Nederl. geslachtsnamen enz., Haarlem 1885 pag. 205 , 273 en denzelfden, Vrije Fries, Dl. XIII, pag. 181, Dl. XIV, pag. 137, 139, 143. Aan den geslachtsnaam der eigenaren of bewoners ontleenden vele Staten mede hunne namen. Zoo kwam van Heemstra, Heemstra-State, van Aylva, Aylva State, van Dekema, Dekema-State, van Bornia en Vnia, Bornia- en Unia-State enz. Doch ook weerkeerig namen sommige geslachten
Wumkes.nl
184 de namen aan van de plaatsen of Staten, waar ze woonden. Vergel. Winkler Nederl. Geslachtsnamen, pag. 241 seq. Sylt komt in Friesland niet als plaatsnaam en evenmin als voor- of geslachtsnaam voor. Groote Pier, het blijkt ten duidelijkste uit alles, nu en in de drie vorige jaargangen aangaande hem geschreven, was niet van Noord Friesche afkomst , geen. Sapper van Sylt, evenmin een Jonkheer van Heemstra, maar een „eygenerfd huysman", een Westfries; een Kimswerder. EEQUIESOAT IN PAOE !
J. VAN LOON Jz.
Wumkes.nl
Het Friesch Zomerpeil. Friesland is een waterland bij uitnemendheid. Geen wonder dat de belangstelling der ingezetenen , betrekkelijk den stand van het boezemwater , algemeen en levendig is. Meermalen is deze dan ook het gesprek van den dag. De schipper die verlangt, dat hij met een labberig koeltje er gemakkelijk kan heendrijven, en dat hij niet bevreesd behoeft te zijn nu en dan vast te raken aan den modderigen bodem, is in 't bizonder met hoogwater ingenomen en klaagt steen en been, als hij om den lagen waterstand geen volle lading durft in te nemen. De bezitters van de hoogst gelegen landen achten een' hoogen waterstand wenschelijk en spreken luide den wensch uit, zoo moest het blijven, en nu niet gestroomd ! Maar de bewoners van de laag gelegen bouw- en weilanden , vreezende dat hun bodem alsdan in een moeras zal veranderen en de oogst verloren zal gaan, roepen nog sterker, er moet worden gestroomd , en met alle kracht! Straks komt de winter. De vorst ontneemt het golvende water zijne lenigheid en vormt het tot een harden ijsvloer. Het jonge, vlugge Friesland, „is oerstjûr. Hja lykje, as wierne hja yn 'e brân, Utlitten binn' hja, pûr. Nei omkes , moaikes scil min ta, Nei fiere miich oaf nift, En knisteret de loft ek sa, Nou, der foar wirdt net swicht.
Wumkes.nl
186 Maar daar verschijnt de Leeuwarder courant en komt, met hare waarschuwende stem, weest toch voorzichtig! Voorzichtig gij allen!" En een bijna algemeene klaagtoon, stijgt op: „waarom nu toch gestroomd?" Enkelen gaan een stap verder en zeggen, als toij het roer in handen hadden, het zou anders en oneindig veel beter gaan. Wij zouden het schippers, landbouwers en schaatsenrijders allen naar den zin weten te maken ! Doch zij , die zóó spreken, bedenken niet dat dit niet zoo gemakkelijk gaat en dat men, om die verschillende belangen naar behooren te behartigen, kennis moet bezitten van den omvang en de gesteldheid van het boezemwater; dat men niet enkel moet weten, hoeveel water er jaarlijks gemiddeld valt en moet worden afgevoerd, maar ook welke sluizen moeten worden gebruikt en hoe groot het vermogen van elke sluis is om ons van het overtollige water te verlossen, alsmede wanneer het tijd is om de sluizen te sluiten, teneinde genoegzaam water in de kanalen en grachten te behouden en dat men de verschillende gevolgen moet kennen , die hoog of laag water kunnen veroorzaken. Bij gemis aan die kennis zouden zij met al hun goeden wil toch zeer bedrogen uitkomen. Het zal velen daarom aangenaam zijn te vernemen , wat er in de laatste twee eeuwen al is gedaan om het boezemwater op den besten stand te verkrijgen en te behouden. De volgende aanteekeningen uit de geschiedenis betreffende het ontstaan van het Friesch zomerpeil zullen, naar ik vertrouw, daartoe medewerken.
Wumkes.nl
187 Reeds in 16731) namen de Staten maatregelen „om een peil te beramen , waarop liet binnenwater zou moeten worden gehouden.'' Zij bepaalden daarbij , dat indien het binnenwater door opdroging of lozing onder dat peil mocht dalen, er zooveel water door de „ bekwaamste" zijlen van buiten moest worden ingelaten, als voor het bereiken van het peil noodig was. Daartoe werden peilmerken aan de zeesluizen aangebracht. Deze merken stonden evenwel met elkander in geen het minste verband. Het gevolg hiervan was, dat men in de nabijheid van de hoogere terreinen , of daar , waar de belangen van de scheepvaart de overhand hadden , bij voorbeeld te Harlingen, Stavoren enz., het water 's voorjaars opstopte ; terwijl men veelal in de lagere oorden het binnenwater zelfs gedurende den zomertijd lot eene zeer nadeelige laagte deed afstroomen, waardoor de kanalen in de hooge streken onbevaarbaar werden en de scbeidingsslooten tusschen de landerijen geheel opdroogden. Verschillende middelen werden aangegrepen om daarin verbetering te brengen. Onder anderen meenden lieden van aanzien en invloed de geheel e provincie door aanhoudend afstroomen van het binnenwater . hoofdzakelijk met de Nieuwezijlen onder Engwierum, als voor het afstroomen het meest geschikt, in hoogland te zullen veranderen. De gevolgen hiervan bleven niet uit. Door den lagen waterstand konden o. a. langs de trekvaart van Dronrijp naar Leeuwarden de granen slechts bij geringe hoeveelheid worden vervoerd. Het, tengevolge van het schutten met de zeesluizen inloopende zeewater en de uitdamping van de droge sloten, vaarten en kanalen veroorzaakten algemeene ') Staatsresolutiën van 22 Maart 1673, 13 Juni 1673, 19 Juli 1673.
Wumkes.nl
188 ziekten, voornamelijk de zoogenaamde rotkoortsen. In de lagere oorden werd het bezwaarlijk zich van turf te voorzien. Door het opdrogen der slooten dwaalden de beesten bijna overal in de velden door elkaar ! *) Van een bepaald peil was dus geen sprake. Ook het in 1731 aan de Engwierumersluis geslagen zomerpeil voldeed niet aan de verwachting. Want toen het binnenwater, volgens aanteekening van den sluiswachter op dat peil gekomen was, bleek het veel te laag te zijn. De onaangename gevolgen daarvan waren , dat „o. a. de diepen der , Steden Leeuwarden, Franeker en Harlingen zooda„nige reuken hebben opgegeven , dat er geen voor8 beelden van te vinden zijn, en de scheepvaart der „snikken in Westergo , ten noorden van de trek„ vaart, geheel verhinderd was en daarom de gra„nen en- alle andere waren met wagens moesten „worden verzonden." 2) Door ondervinding wijzer geworden, werden door Prof. N. Ypeij en den Ingr. J. de Boer, aan wie de Staten de regeling van eene slatting der Dockumer-Ee hadden opgedragen, meer doeltreffende pogingen aangewend. Zij gingen met de meeste nauwkeurigheid na, tot welke laagte in de droogste zomers het binnenwater gevallen was. Deze stand werd den 3 April 1775 gemerkt in het stalt nevens het Oud Blaauwhuis te Leeuwarden. Dit merk bleek 2 voet en 5 duim lager te zijn dan de gemiddelde hoogte van het winterwater, welke professor Ypeij uit meer dan dertigjarige waarnemingen te Franeker had nagespeurd. Een nader onderzoek bracht evenwel aan ') Aanteekeningen van prof. Ypeij. ) Zie rapport van Prof. X. Ypeij en den Ingr. de Boer van 1780. 1
Wumkes.nl
189 het licht, dat het gemiddelde hoogwinterwater 1 duim , ongeveer 21/2 centimeter, te laag was gesteld. Ten einde nu het merk van gemiddeld hoogwinterwater niet verloren te laten gaan, werd in 1779 door hen bevorderd , dat in een der hoeksteenen van den ooster-rechtstandsmuur, tusschen de Verwersbrug en liet Nieuw Blaauwhuis te Leeuwarden, eene eenvoudige dwarslijn werd ingekapt, ter hoogte van 2 voet 6 duim boven het laag zomerwater. Van dit peil was , naar hun oordeel, in het algemeen des te veiliger gebruik te maken, omdat het, ten opzichte van Oost en West gerekend , bijna in het midden der provincie lag en het water dáár dus alleen aan eene middelbare opdrijving der winden onderworpen was. Voorts stelden zij zich ten doel om een peil op te sporen , waarop het binnenwater des zomers zou gehouden moeten worden, om noch voor de hooge noch voor de lage landen , noch voor de scheepvaart hinderlijk te zijn. Als een gevolg van hun onderzoek gaven zij , bij hun rapport, in 1780 aan het Mindergetal a) uitgebracht, den raad, om onder de Verwersbrug 2 voet en 1 duim beneden de uitgekapte lijn een merk te slaan, en met stroomen op te houden , zoodra bevonden werd, dat bij stil weder het binnenwater tot dat merk , in het vervolg provisioneel of alleen zomerpeil te noemen, was gedaald. Dan zou het zomerwater 5 duim hooger blijven dan het vóór dien tijd in de droogste zomers pleegde te zijn. Hiernaar handelend, meenden zij, zouden de J ) Het Mindergetal, waarin de Stadhouder recht van zitting had, was een prae-adviseerend lichaam, gekozen uit de Volmachten ten Landsdage (leden der Staten).
Wumkes.nl
190 laagste landen in de provincie, die men gewoon was zonder watermolens te gebruiken, genoegzaam boven water blijven en tevens de goede vaarten in de hooge kwartieren bevaarbaar blijven. Op dit rapport, overgelegd bij dat van liet Mindergetal van 19 April 1780, namen de Staten evenwel geen besluit. Vier jaren later werd daarvan het noodige gebruik gemaakt. Toen namelijk wendden eenige fabriekanten en andere ingezetenen zich tot de Staten met de klacht, dat het binnenwater, tot groot ongerief en nadeel van hen, sedert vele jaren en in het bizonder in kden zomer van 1783, te laag was gehouden. Bij zijn daarop uitgebracht rapport kwam Prof. Ypeij, op grond van de waterstanden in de laatste jaren waargenomen, tot de gevolgtrekking, dat het in 1780 voorgestelde peil als een geschikt zomerpeil was aan te nemen. Het Mindergetal vereenigde zich met zijne zienswijze, en stelde den 13 Mei 1784 aan de Staten voor, in dien zin te besluiten. Naar aanleiding daarvan werden den 15 Mei d. a. v. Gedeputeerde Staten door de Staten uitgenoodigd om door een bekwaam persoon de hoogte van het water in de Stad Leeuwarden te doen opnemen. Hij moest, wanneer het water tot 2 voet en 1 duim beneden het gemiddelde hoogwinterwater zoude zijn gevallen , daarvan kennis geven aan Gedeputeerde Staten. Zooals reeds vermeld is, was in 1779 het gemiddelde hoogwinterwater aangegeven door een merk in den muur onder de z. g. Verwersbrug , 2 voet en C duim boven het laag zomerwater. Dit merk was later aangebracht op een peilplank aan den walmuur bij de Stadswaag. Zoodra Gedeputeerde Staten die kennisgeving ont-
Wumkes.nl
191 vingen, hadden zij er voor te zorgen, dat alle buitensluizen werden gesloten. Bedoelde persoon werd alsdan terstond naar de Engwierumerzijlen gezonden, ter overbrenging aan den Zijlvester van het bevel, om, na het sluiten van die zijlen, op de dan zijnde waterhoogte de merken te maken. Bleef het water in het vervolg daar beneden , dan mocht, zonder naderen last, geene strooming plaats hebben. Indien het nu bleek, dat de laagste landen in de provincie, welke men gewoon was zonder watermolens te gebruiken, genoeg boven water waren gebleven, dan was de voorschreven maat of hoogte voorloopig als een zomerpeil te beschouwen. Dat peil moest vervolgens aan alle buitensluizen worden aangebracht. Voorts werden de Gedeputeerden gemachtigd om alle Gerechten in de provincie aan te schrijven omzoo de ingezetenen hunner districten gedurende dien zomer (1784) door te hoog of te laag water nadeel mochten ondervinden, daarvan aan hun College kennis te geven. Den 11 Juni d.a.v. benoemden de Gedeputeerden eene commissie uit hun midden om deze zaak te regelen, en werd voorts de Landschapsbouwmeester gelast om, als het water op de genoemde hoogte van 2 voet en 1 duim onder hoog winterwater kwam, daarvan ten spoedigste aan hun College kennis te geven, ten einde alsdan daarin te kunnen voorzien. De Commissie werd bij Staatsresolutie van 20 Maart 1785 gecontinueerd. In het rapport van Gedeputeerden, waarbij zij tot die continuatie voorstel deden, wordt medegedeeld, dat uit de berichtschriften van de Gerechten bleek, dat het water in sommige districten te hoog, in andere te laag
Wumkes.nl
192 was bevonden, doch dat in het begin van September in de meeste districten het water niet te hoog was geweest. De Gedeputeerden oordeelden daarom, dat het voorgestelde peil wel als een zomerpeil was te beschouwen, en dat, als het water in den volgenden zomer tot dezelfde hoogte mocht komen, alsdan de aangegeven maatregelen konden worden uitgevoerd, welke in den zomer van 1784 niet hadden kunnen plaats hebben tengevolge van het vele regenen en de lang aanhoudende West-Zuidweste winden , waardoor het water niet lang genoeg stilstaande was geweest om een vast peil te bepalen. Het is mij evenwel niet gebleken , dat het aangenomen peil toen of later door de Staten als zomerpeil definitief is vastgesteld. Daarom mag, omtrent de regeling van het peil in het begin dezer eeuw, van belang worden geacht de volgende dispositie van den Land Drost in Friesland, van 17 Maart 1808, no. 14. „De Land Drost geëxamineerd hebbende eene „door den Secretaris-Generaal geproduceerde eigen„handige aantcekening van wijlen deszelfs Vader „ den Professor N. Yperj, betrekkelijk het peil van „het binnenwater in dit Departement en de hoogte „tot welke het boezemwater 'svoorjaars zonder na„deel voor de lage landen zoude kunnen worden „afgestroomd, inhoudende: „dat vóór de slatting der Ee is bevonden, dat het „laagste water in de droogste zomers binnen deze „Provincie is geweest, twee voeten en zes duimen ^beneden de lijn, die naderhand onder de Verwers„brug, in 't hardsteen wierd gekapt, in dier voe„gen , indien deze lijn, door A. B. wordt verbeeld, „C. D. regthoekig op deselve getrokken en gelijk aan „twee houtvoeten en zes duimen gemaakt, het voor-
Wumkes.nl
193 ., noemde laagste water zou staan in de lijn E. F. „evenwijdig aan A. B.; G
G
zomer
B
I
H
Peil
D
Wumkes.nl
13
194
„dat naderhand door Professor Ypeij en den „ Ingenieur de Boer is bevonden, dat zonder na„deel der laagste landen, het laagste zomerwater „5 duimen hooger in de lijn G. H. , de lijn C. I. „2 voeten en 1 duim zijnde, gehouden kon worden, „welke hoogte men 't provisioneele zomerpeil zou „noemen, zoodat het zomerwater in de lijn G. H. ge„komen zijnde, het uitstroomen uit alle de buiten„ sluizen moest worden verboden, en om ingevalle van „geweldige regens te beletten, dat het binnenwater „niet te hoog, boven de lijn G. H. kwam, of bleef „ staan, het Leeuwarder vallaat en alle de „binnensluizen en vallatenten zuiden van Leeuward e n open moesten blijven, zoodra het binnenwater, »tot in de lijn G. H. was gedaald, opdat hetgeen „hooger klom, terstond, door de Engwierumer slui„zen , met welke genoegzaam altoos gestroomd kan „worden, weder wierd geloosd. „En zal aanteekening hiervan in het Verbaal worden „geïnsereerd, ten einde van de observatiën daarin ver„vat, voor het vervolg gebruik zal kunnen wor„ den gemaakt, en zal provisioneel, ingevolge de „voordragt van den Secrets-Generaal, het boezem„water 's voorjaars niet lager dan tot 20 of 21 dui„men *) beneden het bedoelde peil worden afgetapt, „ten einde zooveel mogelijk voor te komen, dat „het water bij drooge zomers tot groot nadeel der „ fabrijken , binnenlandschen handel en scheepvaart, „niet beneden het zomerpeil worde gebragt. „Wor„dende de Secrcts-Generaal verders geautoriseerd, „om het hierbedoelde peil onder de Verwersbrug te j, doen overbrengen aan de blaauwe hoeksteenen van „den zuidweste vleugel buiten de Hoekster Rave„linspoort, ten einde zich voor het toekomende *) De duim -j
2l/2 centimeter.
Wumkes.nl
195 „van dit eens vastgestelde punt, hetwelk tevens »met de hoogte van het hoogste winterwater correspondeert, te verzekeren." Dat peil is sedert dien tijd als Priesch zomerpeil blijven bestaan. Op de thans over de provincie verspreide peilsehalen is dat merk aangeduid door een nul (o), even hoog als het vorengemelde punt van laag zomerwater ofwel 2 1 / 3 Friesche houtvoetcn, gelijkstaande met 74 centimeter beneden vorenbedoeld hoogwinterwater. Dit merk van zomerpeil werd met de meeste nauwgezetheid op de verschillende peilschalen aangegeven. Later, in de jaren 1870—72, werd de stand der peilschalen, naar aanleiding van eene waterpassing door twee rijksingenieurs , herzien en in overeenstemming gebracht met dien van de in den wal muur tegenover het Gouvernementsgebouw te Leeuwarden geplaatste hardsteenenpcilschaal. De hoogte van de nul dezer peilschalen is bij procesverbaal geconstateerd. Omtrent de peilschaal tegenover het Gouvernementsgebouw, den 1 September 1849 geplaatst, wordt in het betrekkelijk proces-verbaal van den 17 September 1849 door twee rijksingenieurs opgemaakt , o. a. vermeld : dat het nulpunt of zomerpeil aan die peilschaal werd bepaald naar het aanwezige merk van 2V2 Friesche houtvoeten, gelijkstaande met 74 duimen boven zomerpeil op den hardsteen in den walmuur bij de dubbele pijp te Leeuwarden, welk merk bevonden werd in hoogte overeen te komen met het nog gedeeltelijk aanwezige merk aan de Verwersbrug aldaar. Ter verduidelijking van het vorenstaande diene volgende peilschaal met aanwijzing daarop van de Friesche voetmaat.
Wumkes.nl
196
10 decimeters
3 voet
Kerk 6 duim aan de Verversbrug. 2 voet
winterwater.
6 duim
1 voet Lage 9 duim landen. 6 duim Z.P. zomerwaler.
Wumkes.nl
197 , Naar het peil van laag zomerwater werden sedert 1775 de slattingen en andere werken tot waterstaatsverbetering uitgevoerd. Deze werken namen in omvang toe, naarmate de middelen van gemeenschap door den eisch des tijds vermeerderden, en de behoeften door de verschillende belangen zoowel van den landbouw, als door het gebruik maken van grootere schepen en van stoombooten, veranderden. Een aanhoudende zorg was het dan ook voor de gemeenten en voor het provinciaal bestuur, om die werken gelijken tred te doen houden met de ontwikkeling van landbouw en scheepvaart. Van de hoogte van den boezemwaterstand, betrekkelijk zomerpeil, werd sedert tal van jaren nauwkeurig aanteekening gehouden , waarvan eene belangrijke verzameling bestaat. De plaatsen van waarneming zijn evenwel meermalen veranderd, binnenwaterkeeringcn zijn weggenomen , eene andere binnenwaterkeering, „de Nieuwe Slachte'1 gemaakt, zoodat de vroegere opgaven met omzichtigheid moeten worden gebruikt. Tegenwoordig wordt de hoogte van het boezemwater dagelijks waargenomen op 33 onderscheidene plaatsen , en wel aan 12 zeesluizen en op 21 andere binnenwaai'ts gelegen punten, waarvan de gemiddelde dagelijksche standen wekelijks in de Leeuwarder Courant, ter openbare kennis worden gebracht. De waterstanden worden aangegeven in centimeters en millimeters ; de daarvoor geplaatste teekens -f- en •—- beduiden boven en beneden» het peil; -f- Z.P. beteekent boven en -^ Z.P. beneden zomerpeil. Dit peil is 0.42 M. lager dan het Amsterdamsen peil of A. P. Ook betrekkelijk de zeestanden worden waarne-
Wumkes.nl
198 mingen gedaan, zoowel aan de sluizen als op enkele andere plaatsen. De nul der daarvoor bestemde peilschalen is gesteld "op de aangenomen hoogte van volzee. (V. Z.) Gewoon volzee i s : boven laaigwater. boven
(Verschil van eb en vloed.) 2.80 M. 2.20 - 1 ) 0.08 0.08 0.12 0.54 0.58 0.66 0.80 1.20 1.30 1.39
zomerpeil. 1.70 M. 1.53 , 0.50 „ 0.36 , 0.41 „ 0.84 „
te Nieuwezijlen aan de Friesche sluis te Schoterzijl fi „ Lemmer V) „ Tacozijl !> „ Stavoren „ Molkwerum 1.01 , « „ Hindeloopen 1.00 , „ Workum 1.04 „ „ Makkuni 1.16 „ „ Harlingen 1.28 „ » „ Roplazijl 1.20 , Alle vorenbedoelde waarnemingen strekken zoowel tot grondslag voor de verbetering van waterstaatswerken en de regeling 'van de afstrooming, in verband met den gevallen regen, enz. als voor den aanleg van zeedijkswerken en de kennis van den stand des waters in zee. Uit het vorenstaande blijkt alzoo, dat het vaststellen van een merk betrekkelijk den stand van het boezemwater in deze provincie ongeveer eene eeuw geleden heeft plaats gehad; dat dit geschiedde provisioneel, en dat het vroegere punt van laag zomcrwater is het nulpunt van de thans bestaande peilschalen van de Provincie, of het Friesch zomerpeil. ÎÎ
LEEUWARDEN", October 1887.
B. J. Ü.
'uit de waarnemingen te Zoutlcamp door het Kijk genome:3ii, is liet verschil tusschen eb en vloed aldaar 2.21 M.
Wumkes.nl
HET POPTÂ-WAPEN op HER ING A-STATE te M a r s s u m en op den POPTA-SCHOTEL. Toen op de Historische Tentoonstelling van Friesland in 1877, de Dr. Popta-Schotel 1) de aandacht en bewondering zoowel van vreemdeling als van landgenoot tot zich trok, werd , zooals men toen vernam, meermalen door kunstkenners betwijfeld, of het wapen, op het midden van dezen schotel gesteld , van denzelfden tijd zoude zijn en door dezelfde kunstvaardige hand bewerkt, als de prachtige schotel zelf. En waarlijk, indien men de bewerking daarvan vergelijkt met alle andere, zoo sierlijk en met zekere hand uitgevoerde voorstellingen op dit van zilver gedreven kunststuk , schijnt die twijfel niet ongegrond ; en neemt men den schotel in handen en beziet men hem aan de achterzijde , dan schijnen een zwarte plek en eene breuk, ter hoogte van het helmboordsel aan den bovenkant van het schild, heen te wijzen naar eene latere bewerking. Schenkt men voorts zijne aandacht aan het wapen uit een heraldisch oogpunt, en wel met betrekkingtot het helmteeken , dan rijst eene andere vraag; 1
) Deze schotel is onder anderen beschreven door Dr. S. Sr. Coronel, in zijne Herinneringen aan de Tentoonstelling, Leeuw. 1878. „In de 17 e eeuw werden dergelijke schotels nog gebruikt bij gastmalen" , zegt Dr. C. op pag. 157 van zijn werk.
Wumkes.nl
200 hoe dit wapen, dat in het schild twee sterren naast elkaar met eene lelie er onder voert, gedekt met een helm en drie struisveeren tot helmteeken, in verband staat met de wapens van Dr. Henricus Popta, 2 ) die zich te Marssum bevinden op de slotpoort van Heringa-State, in de Heerenkamer van het PoptaGasthuis, enz. 2 ) Indien er toch onder die wapens worden gevonden , die, zoo niet geheel, dan althans voor een goed deel, in de plaats zijn gesteld van die van andere geslachten, dan wordt men ook daardoor geleid tot den twijfel, dat het wapen op den PoptaSchotel eene gelijke behandeling heeft ondergaan. 3 ) Ik zal trachten dit in de volgende bladzijden zooveel mij mogelijk is, tot duidelijkheid te brengen. Van Heringa-State te Marssum werd Dr. Popta in het jaar 1688 eigenaar, door koop van de erfgel ) Dooi" sommigen, zooals door den eersten medeyoogd Dr. Jur. Grerroltsma, in zijne rede ter inwijding' van het Gasthuis, wordt hij genoemd van Popta. Hij schreef zich echter, volgens brieven aanwezig ter Prov. Bibliotheek, alleen Popta. s ) Eene schoone beschrijving van Heringa-State en van het door Dr. Popta gestichte Gasthuis voor vrouwen , niet afbeelding van Popta, van Heringa-State, van de poort en ook van een wapen van Popta, is gegeven in „De Huisvriend 1885, H. A. M. Roelants Schiedam.'' Deze beschrijving is van de hand van den Heer F. de Bas, kapitein van den Gteneralen Staf, later Luit. Kolonel. 3 j Behalve de groote, beroemde schotel is er nog eene kleinere en minder fraai bewerkte, waarop hetzelfde wapen, enz. voorkomt als op den eerstgemelden. Het wapen is echter hier gegraveerd. Of dit in de plaats is gesteld van een ander, is, voor zoover ik het kon nagaan , niet te zien.
Wumkes.nl
201 namen van wijlen vrouw Aaltie van Eysinga, weduwe wijlen den Heer Frans van Eysinga, in leven Grietman van Leeuwarderadeel. l). De slotpoort, toegang verleenende tot de groote door breede singels en grachten omgeven State , is in oud-frieschen stijl gebouwd, met trapgevel en met in hardsteen gebeitelde wapens. Uit de door den Heer De Bas bij zijne beschrijving van de State, enz. gevoegde afbeelding kan men evenwel van de op deze poort voorkomende wapens niets onderkennen. Eene omschrijving wordt er evenmin van gegeven en ook de vroegere bewoners of de stichters van Heringa-State worden niet door hem vermeld. De State, groot 60 Pondemaat, (22 Hectare), laatst bewoond door Juffr. Anna van Eysinga, werd door Dr. Popta gekocht per pondemaat voor ] 60 Goudgulden a 28 stuivers het stuk, versmeltende alles in den koop, zoowel de State, enz. als het gestoelte in de kerk te Marssum, met uitzondering alleen van de legersteden onder den kelder in die kerk. v) Toen ik in den zomer van 1880 eene wandeling deed naar Marssum en de poort, zooals later meermalen, met aandacht bezichtigde, vielen mij dadelijk in het oog 2 groepen, ieder van 4 wapenschilden, boven elk der twee ramen, en iets lager in het midden, een hoofdwapen met helm, helmteeken en dekkleeden. Deze 8 wapenschilden dragen nu geene figuren meer. Desniettegenstaande is het zonder twijfel, welke wapens eens op die thans vlakke schilden prijkten., het Proclamatieboek van Menaldumadeel Febr. 1688. d 19Blijkens
Wumkes.nl
202
Immers tusschen de nu bloote schilden worden op twee cartouches de namen en relief gevonden van de geslachten, die ze voerden, en wel op deze wijze: EYSSINGA—IVCCAMA HARINXMA •— Io VSMA
HERINGA—IONGAMA ROORDA—SASSINGA
*)
Duidelijk is het uit de namen dezer kwartieren na te gaan, dat die schilden eens versierd waren met de wapenfîguren der geslachten van de ouders, groot- en overgrootouders, zoo van moeders- als van vaderszijde van den Grietman, eerst van Rauwerderhem en later van Menaldumadeel, Tjalling van Eysinga, geboren in 1596 en overleden in 1653. Ter opheldering en ten bewijze hiervan moge dienen de nevenstaande kwartierstaat:
') Eene omschrijving van deze acht wapens wordt aangetroffen bij de 16 kwartieren van Jr. Frans Eysinga van Jousma, in „De Friesche Adelaar" 1887, blz. 4 en 5.
Wumkes.nl
Wumkes.nl
204
Evenals zijn vader Tjallingh van Eysinga (overl. 1603) met diens echtgenoote, woonde ook hij met zijne vrouw Eets van Hiddema op Heringa-State *) en moet de slotpoort door hen zijn gesticht volgens het daarop voorkomend jaartal, Anno D° CIDIDCXXXI (1631). Het hoofdwapen, dat iets lager en in't midden van de vorengemelde 8 wapenschilden is geplaatst, bevat ook de twee sterren naast elkaar met eene lelie er onder; doch het helmteeken, komende uit een gekroonden helm, vertoont hier een uitkomenden leeuw tusschen twee struisveeren. Naar mijn oordeel kunnen de op het schild geplaatste figuren oorspronkelijk geene andere zijn geweest dan de drie rozen, behoorende bij het nu nog zich daarop bevindende helmteeken van het wapen van het geslacht van Eysinga 2 ). Onder dit hoofdwapen staat: Dr. j 1 3) van POPTA op HESRINGA. l
) Aan de binnenzijde van het deurpaneel der Voogdenkamer worden nog de wapens van Eysinga en Hiddema gevonden. Blijkens het Trouwboek van Marssum, waarvan een uittreksel ter Provinciale Bibliotheek, werden, 5 Febr.. 1620, Jr. Tjallingh van Eysinga en Juffer Eets van Hiddema geproclameerd. Zij trouwden volgens die proclamatie evenwel elders. Uit ditzelfde Trouwboek blijkt, dat aldaar Frans van Eysinga op Jouwsma, onder Wirdum,14 Januari] 1649 huwde met Juff. Aaltie van Eysinga, van Marssum. *) Dit geslacht toch voerde en voert ook nu nog in zilver drie rood e rozen en als hekuteeken een uitkomenden rooden leeuw tusschen twee, heraldisch rechts een3 zilveren , links een roode , struisveeren. ) Deze karakters hebben veel van eene kleine j en 1 naast elkaar en geven bij eene niet al te nauwkeurige beschouwing het aanzien van een H.
Wumkes.nl
205 Het schijnt mij niet twijfelachtig , dat er eerst gestaan zal hebben : Jr. Tjallingh van EYSINGA op HEERINGA, de naam
van h e m , die de poort heeft gesticht en wiens acht kwartieren , zoomede het helmteeken van diens wapen nog op deze poort worden gevonden. Het wapen, in de beschrijving van De Bas afgebeeld, vertoont insgelijks in het schild de beide sterren met lelie ; doch als helmteeken eene lelie. Deze afbeelding stelt het schild voor van blauw, de sterren van goud, de lelie van zilver '); terwijl de arceeringen op denPopta-Schotel een groen veld aanduiden. Dr. Popta *) bezat ongetwijfeld, voordat hij in J ) Op die wijze afgebeeld, heeft het wapen wel overeenkomst met dat van het geslacht Sassinga, hetwelk echter vertoont: in blauw een gouden lelie, vergezeld in het sehüdhoofd van twee gouden sterren naast elkaar, en als helmteeken een gouden lelie. ') Dr. Henrious Popta was gesproten uit eene familie van Harlingen, misschien vroeger wel te Leeuwarden. Blijkens zijn testament, met vele origineele stukken, brieven van Popta, enz., in afschrift ter Prov. Bibliotheek aanwezig, woonden ook toen, 1712, de meeste leden zijner familie teHarlingen. Zijn vader was Tiebbe Jacobs Popta, schrijver bij eene Compagnie te voet te Leeuwarden, zijne moeder Walkjen Hendriks Hanenburg, beiden, naar het schijnt, geboren te Harlingen. Zijne rootouders behoorden, zooals mede uit zijn testament lijkt, tot de Doopsgezinde Gemeente, en wellicht ook zijne ouders. Hij werd te Leeuwarden den 3 Mei 1635 geboren, studeerde te Franeker, promoveerde aldaar 15 Sept. 1659, on was tot zijn overlijden, 7 Nov. 1712, advocaat voor den Hove van Friesland. Dat hij in het bezit was van een wapen, mag hieruit worden afgeleid, dat hij bij zijn testament bepaalde, dat de steenen op de graven zijner ouders, waarop hun naam en wapen waren uitgehouwen, door een dubbelen steen met hun wapen, enz. moesten worden vervangen. Zeer waarschijnlijk toch waren zijne ouders reeds voor 1688 overleden. Öok het wapensteentje met het jaartal 1687 met de twee sterren en lelie erop, at-
f
Wumkes.nl
206 1688 eigenaar van Heringa-State werd, een eigen wapen, zijnde eene lelie, meer dan het halve wapenschild innemende, met twee kleine sterren daarboven. Wat echter bijzondere opmerking verdient, is, dat, als hot wapen van Dr. Popta onder een helm voorkomt, het helmteeken bijna telkenmale verschilt en dat de lelie, die de hoofd- of oorspronkelijke figuur schijnt te komstig uit eene Zathe te Cornjum, (zie noot, pag. 209), strekt daarvan ten bewijs. Dat de familie Popta in 't bezit was van bedoeld wapen, kan voorts blijken uit twee brieven ter Prov. Bibliotheek, de eene van Dr. Popta zelf van 21 Juli 1696, de andere van zijn neef Hendrik Popta, gedateerd Harlingen 11 Sept. 1700. Op beide brieven vindt men hun wapen in rood lak, iets geschonden, doch duidelijk zichtbaar. Wat den vorm van liet wapenschild betreft, zijn ze niet gelijk; de figuren in de schilden stemmen echter geheel overeen, te weten: eene lelie, die meer dan het halve wapenschild inneemt, met twee kleine sterren daarboven. Boven beiden vertoont zich een helm en als helmteeken, drie struisveeren. Een ander bewijs, dat de familie Popta een wapen bezat, blijkt uit eene ovaal koperen tabaksdoos, onder en boven voorzien van gegraveerde, op Amor toepasselijke afbeeldingen, toebehoorende aan den Heer de Vries, Burgemeester te Dokkum. Aan de binnenzijde van het deksel dezer doos bevindt zich een gegraveerd wapen, waarvan net schild — zonder aanwijzing van kleur — vertoont: boven twee zespuntigc sterren en daaronder, meer dan tweederde van het wapenschild innemende, eene lelie, waarboven een helm en tot helmteeken eene ster. Om het midden van deze doos is een fijn bewerkte rand, waarin zijn gegraveerd: a/an de eene zijde een wapenschild met evengemeld wapen, aan de andere een wapenschild met het wapen van Harlingen, terwijl aan de voorzijde liet dubbele naamcijfer J. P. is ingesneden. Waarschijnlijk heeft deze doos toebehoord aan Jacob Popta te Harlingen, een neef of achterneef van Dr. Popta. J. v. L. Jz.
Wumkes.nl
207
zijn geweest en het wapenschild voor een goed deel innam, en op Heringa-State en op den schotel door eene veel kleinere afbeelding er van is vervangen , terwijl de sterren in evenredigheid zeer zijn vergroot. Immers het helmteeken boven het wapen op den schotel vertoont drie struisveeren, dat op de slotpoort heeft een leeuw tusschen twee struisveeren. Op dat, door den Heer De Bas afgebeeld, komt eene lelie als helmteeken voor, terwijl weer drie struisveeren voorkomen boven het wapen , gesteld op een brief van Dr. Popta van 1696. Het lijdt daarom, geen twijfel, dat of de nieuwe eigenaar van Heringa-State de figuren uit het Eijsingawapen van de slotpoort beeft laten kappen en er de twee sterren en de lelie voor in de plaats heeft doen stellen, of dat de eerste voogden van zijne zoo weldadige stichting de kwartierwapens, die ter weerszijden van het hoofdwapen stonden , hebben laten uitbeitelen en de figuren in het schild van het Eysinga-wapen, door de twee sterren en de lelie hebben doen vervangen. Het eerste is echter het meest waarschijnlijk. Hoc dit ook zij , kennelijk is het, dat het bestaande wapen op de slotpoort in de plaats is gesteld van dat van het geslacht van Eysinga. Het nog bestaande helmteeken, een uitkomende leeuw tusschen twee struisveeren, behoorende tot het Eysmga-wapen, is daarvan, behalve het vorenvermelde, een afdoend bewijs. Maar hoe is het nu met het wapen op den Popta-Schotel ? Daarop vindt men niet eene kroon, zooals het in de Heerenkamer van het Gasthuis en in den gevel van dat gesticht voorkomt, noch de
Wumkes.nl
208 ster, zooals op de tabaksdoos, ook geene lelie, zooals op de afbeelding van den Heer De Bas; maar drie struisveeren. Ik meen hierbij in herinnering te mogen brengen, dat liet geslacht Jongama, volgens wapens op kwartierborden *), mede drie struisveeren tot helmteeken h a d , en dat Wombck van Jongama 2 ) wier zoon, Æde Heringa v^n Jongama, de grootvader, wiens dochter Wombck van Heringa, de moeder van Tjallingh van Eysinga w a s , tot dat geslacht behoorde. Ook Æde van Eysinga, gehuwd met Tzied van Juckema, van welk echtpaar Tjallingh van Eysinga de achterkleinzoon was, stond in nauwe aanverwantschap met de Jongama's. Behoorde die schotel vroeger aan het geslacht Jongama, later aan dat van Eysinga ? 3) De schotel schijnt te zijn vervaardigd omstreeks het midden der 17e eeuw. Di". Popta had volgens aanteekeningen van J. van Leeuwen, ter Prov. Bibliotheek, van zijne ouders slechts weinig vermogen. Hij promoveerde 15 Sept. 1659. ') Zie „De Friesche Adelaar", 1887, bl 5. s ] Ook zij woonde met haren echtgenoot, Eelcke van Heringa, te Marssum op Heringa-ötate, en hun beider wapens bevinden zich aldaar, gebeeldhouwd in eene slaapstede. S J Dat Dr. Popta hoogen prijs stelde op zijn wapen, moge onder anderen hieruit blijken, dat hij bij testament bepaalde , dat op zijn grafsteen in de üalileër kerk te Leeuwarden — nu met een houten vloer bedekt — zijn wapen moest "worden gehouwen , dat zijn wapen op liet gestoelte in de kerk te Marssum moest worden geplaatst en dat het, bij zijne begrafenis, vóór zijn lijk moest worden gedragen en later in de kerk te Marssum en in de üalileër kerk te Leeuwarden, moest worden opgehangen.
Wumkes.nl
209 Onwaarschijnlijk is het daarom, dat hij dezen kostbaren schotel heeft doen vervaardigen. Behalve de op de slotpoort en den schotel voorkomende, worden dezelfde wapenfiguren, de twee sterren en eene lelie, nog gevonden in een schild, niet gedekt door een helm met helmteeken, maar door een kroon , bezet met parels ; eerstens boven een ingang van het Slot, onder welk wapen staat Dr. Hein Popta,l) zonder het voorzetsel van, en voorts boven een poortje in de steenen omheining van den tuin. Dit laatste is blauw geverfd en de figuren zijn geel (goud). Op elk der vier hoeken van het Slottorentje wordt door zittende leeuwen een wapenschild gehouden, waarop diezelfde figuren wit zijn geschilderd op een hlauw veld. Of ook op deze laatst bedoelde schilden in vroegeren tijd diezelfde figuren waren afgebeeld, zou ik niet durven verklaren. Nog wensch ik de aandacht te vestigen op de wapens , die zich bevinden op het door Dr. Popta gestichte en bij zijn overlijden bijna voltooide Gasthuis. In den gevel van dit Gasthuis bevinden zich, behalve boven den hoofdingang, nog twee wapenschilden, waarvan de figuren zeer waarschijnlijk Hoe liefdadig hij ook zij geweest, — zijn uiterste wil geeit daarvan een ontegenzeggelijk "bewijs, —toch scheen hij aangaande zijn wapen overdreven ijdel, grenzende, als ik het zoo mag noemen, aan eene wapen-manie. v, L. ') Dit wapen moet, naar mij werd medegedeeld, vroeger hebben gezeten in eene Zathe onder Cornjum, aan Dr. Popta behoorende. Het jaartal 1687, hetwelk daarop was gehouwen, is er in 1879, toen de steen, om er weer eene bestemming aan te geven, in den toren van het slot werd geplaatst, aigebeiteld. v. L.
Wumkes.nl
210 in de dagen van „vrijheid, gelijkheid en broederschap" op hooger bevel zijn uitgekapt , onder welke schilden de naam van Popta staat. Deze wapenschilden zijn gedekt door eene kroon met parels. Ook in de Heerenkamer van het Gasthuis dekt eene kroon met parels het wapenschild van Hanenburg, Popta's moeder, dat rechts staat, zoomede dat van Dr. Popta zelf 2 ). Deze wapens zijn in gebeeldhouwd ornament aangebracht boven eene deur, tegelijk met vier andere wapens, — die van de vier eerste door Dr. Popta bij zijn testament benoemde regenten, — n.1. rechts Gerroltsma en Tania, eveneens vereenigd onder een dito kroon, en links, op dezelfde wijze, die van Bruinsvelt en Jellema. Waarom heeft Dr. Popta nu de wapens op het door hem gestichte Gasthuis laten vervaardigen met eene kroon ? Het was, volgens de inwijdingsrede van Dr. Gerrollsma d.d. 13 Mei 1713 „ bijna ten volle voltooid" toen Popta stierf. Had hij dan niet eene voldoende keuze van helmteekens, of had hij zoo weinig begrip van een wapen, dat hij die helmteekens van ondergeschikt belang achtte, dat zijne aandacht zich alleen uitstrekte tot het schild met de figuren ? Doch ook daarbij week hij af van het vorenverraelde, door hem gebruikte wapen van 1696, waarin de lelie en sterren zooveel anders waren afgebeeld dan op de slotpoort en op de schotels. Is hij wellicht van denkbeeld geweest , dat eene kroon met parels, eene hoogere onderscheiding aanduidde, dan een helmteeken ? 2 ) Vergeleken met de blauwe kleur op de andere daarbij gestelde wapens, meen ik het er voor te moeten houden, dat het veld hier donkergroen is geschilderd.
Wumkes.nl
211 Ik heb gemeend de opmerkingen en vragen, waartoe mij het onderzoek van voormelde wapens aanleiding gaf, niet te moeten terughouden, teneinde ook andere belangstellenden op te wekken, verder een onderzoek in te stellen naar den oorspronkelijken bezitter en naar den maker van den zoo wijd en zijd beroemden Popta-Schotol, die, door de welwillende beschikking van Heeren Voogden van het Popta-Gasthuis, een pronk is van het Friesch Museum van Oudheden. Alleen deze schotel, ofschoon wegens het slecht daarop vallend licht min gunstig geplaatst, is voor hen, die liefde bezitten voor de kunst, een bezoek aan het Museum meer dan dubbel waard. Leeuivarden, November 1887. HEERKE WENNING,
Zaailand 104.
Wumkes.nl