Stuk 175 (1988-1989) - Nr. 2
VLAAMSERAAD 13 APRIL 1989
ZITTING 1988-1989
VOORSTEL VAN RESOLUTIE - van de heer M. Olivier C.S. -
betreffende het voeren van een Vlaams beleid inzake rationeel energiegebruik in woningen VERSLAG namens de Commissie voor Economie, Energie en Tewerkstelling uitgebracht door de heer F. Aerts
DAMES
EN
HEREN,
Op 14 maart werd onderhavig voorstel van resolutie betreffende het voeren van een Vlaams beleid inzake rationeel energiegebruik in woningen eenparig aangenomen.
Samenstelling van de Commissie : Voorzitter : de heer J. Laverge. Vaste leden : de heren F. Aerts, P. Deprez, J. De Roo, L. Dhoore ; mevrouw M.-P. Kestelijn-Sierens, de heer J. Weyts ; mevrouw M. De Meyer, de heren M. Schoeters, F. Vandenbroucke, V. Vanderheyden ; de heren L. Bril, J. Laverge, G. Verhofstadt ; de heren H. Candries, P. Vangansbeke. Plaatsvervangers :
de heren J. Ansoms, E. Bockstal, C. Marchand, M. Olivier, E. Vandebosch, H. Van Rompaey ; de heren G. Bossuyt, A. Op ‘t Eynde, J. Sleeckx, J. Van der Sande ; de heren J. Buchmann, A. Denys, D. Van Mechelen ; de heren R. Blanpain, M. Capoen. Zie :
175 (1988-1989) - Nr. 1 : Voorstel van resolutie
335
175 (1988-1989) - Nr. 2
1. Antecedenten Aan deze discussie gingen in de loop van de zittingsjaren 1986 en 1987 uitvoerige besprekingen vooraf over een voorstel van decreet van de heer N. De Batselier houdende vaststelling van een isolatienorm voor op te richten en als woning bestemde gebouwen (Stuk 34 (1985-1986). Wegens de parlementsontbinding van einde 1987 kon dit voorstel van decreet niet worden afgehandeld. Het is nochtans interessant, bij wijze van documentatie, de ideeën weer te geven die tijdens de bespreking werden geformuleerd. Zij worden als bijlage bij dit verslag gepubliceerd. In de loop van deze bespreking werd ook het voorstel van resolutie van de heer M. Olivier ingediend in verband met het organiseren van een sensibiliserings- en opleidingscampagne ter bevordering van de isolatie van woningen (Stuk 206 (1986-1987). Het verviel eveneens bij de parlementsontbinding. ’ Door de bevoegdheidsuitbreiding ingevolge de wet van 8 augustus 1988 werd het rationeel energiegebruik aan de Gewesten toegewezen. In het licht hiervan werd een nieuw en ruimer initiatief genomen in de vorm van een voorstel van resolutie betreffende het voeren van een Vlaams beleid inzake rationeel energiegebruik in woningen. Over dit voorstel van resolutie wordt thans verslag uitgebracht.
2. Toelichting en bespreking De indiener van het voorstel van resolutie geeft een toelichting. De resolutie beoogt de vaststelling van maatregelen betreffende de isolatie, de ventilatie en de globale energieprestatie van woningen. Verder wordt aangedrongen op een sensibilisatiecampagne naar de bevolking toe. Een derde punt betreft een opleidingsprogramma ,,rationeel energiegebruik” (REG) en ,,deskundig isoleren” voor al wie actief bij het bouwgebeuren zijn betrokken inclusief ambtenaren. Ook moet het REG-beleid een wetenschappelijke onderbouw krijgen. De Gemeenschapsminister voor Economie, Tewerkstelling en Energie staat volledig achter het voorstel van resolutie. Het kwam overigens tot stand in samenspraak met zijn medewerkers. Dit voorstel valoriseert de ruimere bevoegdheid die het Vlaams Gewest inzake REG sinds 1988 kreeg toegespeeld. De Gemeenschapsminister hoopt dat de resolutie niet te laat komt. Immers, er is een relatie tussen de groei van de industriële activiteiten en het energiegebruik. Indien zich nu een hoogconjunctuur aanmeldt, zal dit rechtstreeks de energiebalans doen overslaan. Inzake REG moet een voluntaristisch beleid gevoerd worden, gericht op het verminderen van het energiegebruik en ’ het aanwenden van alternatieve energie. Dit beleid heeft een economisch luik waarbij de aanzet moet worden gegeven tot onder meer een isolatie-industrie. Verder is er vooral op psychologisch vlak heel wat te doen. De idee dat het warmtecomfort niet rechtstreeks evenredig is met het verbruik van energie moet terug centraal worden gesteld. Het juist isoleren en ventileren van de woning moet worden aangemoedigd. Het voorstel van resolutie geeft de diverse kanalen aan waarlangs moet worden gewerkt.
PI
[31
175 (1988-1989) - Nr. 2
Wat nu de grootte van de isolatienorm betreft die men wil opleggen, pleit de Gemeenschapsminister voor de K 70-norm (30 % verlies). Deze wordt in het Waalse Gewest opgelegd evenals in de sociale woningbouw. Een lid wijst erop dat het rationeel energieverbruik ook een dimensie heeft op het ecologisch vlak. Energieverbruik brengt enerzijds vervuiling mee. Anderzijds put het onze natuurlijke rijkdommen uit. Alles moet er derhalve op gericht zijn de energie efficiënt aan te wenden. De bevolking is hier de laatste tijd meer ontvankelijk voor en kan hiervoor zeker gemotiveerd worden. Daarentegen staat echter het feit dat men in Vlaanderen nog geen ervaring heeft met het opleggen van een isolatienorm. Het lid acht het daarom nodig informatie in te winnen in het Waalse Gewest waar wel reeds een reglementering bestaat. De efficiëntie van een reglementering zal afhangen van de good-wil1 en van de controle. Deze laatste is echter niet mogelijk. Een ander lid wijst op het feit dat er geen eensgezindheid bestaat over wat deskundig isoleren is. Men zal vooreerst zoveel mogelijk ervaring moeten opdoen met materialen, procédés en hun efficiëntie ten opzichte van de opgelegde waarden. Zou het niet nuttig zijn eerst een aantal specialisten te horen en te raadplegen inzake conceptie en normen, vb. het WTCB ? Ook op de veiligheid moet men bedacht zijn, aldus een ander lid. Sommige vormen van rationeel energiegebruik kunnen leiden tot onveilige toestanden (vb. onaangepaste rookkanalen). Een lid meent dat de resolutie ruim genoeg is opgevat om al deze aspecten aan bod te laten komen. Hij vraagt echter met aandrang dat de overheid op alle echelons, in afwachting van een normering voor de privé-woningen, zelf het voorbeeld zou geven inzake REG in haar gebouwen. De Gemeenschapsminister verklaart dat zijn voorstel van decreet destijds tot stand kwam na samenspraak met deskundigen van het WTCB. Datzelfde WTCB heeft eveneens een evaluatie gemaakt van de toepassing van de isolatienorm die in het Waalse Gewest wordt opgelegd. Hij is er zich van bewust dat de isolatiemarkt veel beweging en veel diversiteit kent. De normering zal ook kwalitatief moeten bekeken worden. De Gemeenschapsminister stelt verder dat, zodra.het voorstel van resolutie is gestemd, de nodige ontwerpen van decreet zullen worden ingediend, de afspraken zullen worden gemaakt inzake de vorming van ambtenaren, de sensibiliseringscampagne, enz. Ook aan de overheidsdiensten kunnen richtlijnen gegeven worden. Bij investeringen die betrekking hebben op het REG moet de overheid waakzaam zijn en eventueel tussenkomen. Hem is bekend dat gemeenten evaluaties maken van het energiegebruik in gebouwen. Dit is een positieve aanzet. Een lid betwijfelt of de norm K 70 een haalbare kaart is. In de huidige conjunctuur zijn de económische incentives tot REG niet zo sterk. Zijns inziens zal het verplicht opleggen van een isolatienorm wellicht tot willekeur leiden. De Gemeenschapsminister beaamt dat de energiemarkt er sinds enkele tijd weer heel anders uitziet. Een hoogconjunctuur in de industriële produktie verhoogt het energiegebruik. Het opleggen van een isolatienorm voor nieuwe privé-woningen zal geen grote gevolgen hebben op de energiebalans. . Toch acht hij het noodzakelijk de interesse van de bevolking
VI
175 (1988-1989) - Nr. 2
voor energiebezuiniging aan te wakkeren. Hierrond kan een hele industrie ontstaan (cf. Frankrijk - Duitsland). Verder is ook de vorming van architecten, aannemers en betrokkenen van het hoogste belang. In dit verband verwijst de Gemeenschapsminister naar een sensibiliseringscampagne van aanbieders en consumenten in Nederland. Een lid is van mening dat ook de apparatuur die het warmtecomfort moet verzekeren niet uit het oog mag worden verloren. Zij is vaak overgedimensioneerd. REG impliceert ook een juiste keuze, afstelling en controle van de warmtebronnen. De Gemeenschapsminister stelt dat de consument zich bij de keuze van de energievector laat leiden door de prijs. Deze tarieven ontsnappen echter aan de gewestelijke bevoegdheid. Ook de toestellen wijzigen snel. In dit kader moet veeleer aan integrale kwaliteitszorg worden gedaan waarbij naar het voorbeeld van ons omringende landen een kwaliteitslabel wordt verstrekt. De normering van de apparatuur is wellicht nog moeilijker dan de normering van de isolatie van woningen. De Commissie besluit de bespreking. Op haar verzoek zal de Gemeenschapsminister de leden op de hoogte houden van de initiatieven die in het kader van de resolutie worden genomen.
3. Stemming Het voorstel van resolutie wordt eenparig aangenomen.
De Verslaggever,
De Voorzitter,
F. AERTS
J. LAVERGE
PI
BIJLAGEN
175 (1988-1989) - Nr. 2
175 (1988-1989) - Nr. 2
[61
BIJ WIJZE VAN DOCUMENTATIE WORDEN VOLGENDE DOCUMENTEN ALS BIJLAGE OPGENOMEN : 1. Samenvatting van de bespreking van het voorstel van decreet van de heer De Batselier houdende vaststelling van een isolatienorm voor op te richten en als woning bestemde gebouwen (Stuk 34 (19851986). II. De voorgestelde refertenorm : de norm NBN - B 62 - 301. Deze norm werd gehomologeerd bij koninklijk besluit van 10 december 1979. III. Bevindingen van de administratie economie en werkgelegenheid (Dienst natuurlijke rijkdommen en energie) 11 februari 1987. IV. Advies van de Administratie voor Huisvesting : 13 februari 1986. V. Advies van de S.E.R.V. - 30 januari 1987 over stuk 34 (1985-1986). VI. Advies van de S.E.R.V. - 10 september 1987 over stuk 206 (1986-1987). VII. W.T.C.B. : voor- en nadelen van een isolatieverplichting voor nieuwbouw-woningen in het Vlaamse Gewest., Advies van 14 juli aan de Voorzitter van de Vlaamse Executieve.
.TE RAADPLEGEN DOCUMENTEN (NIET IN BIJLAGE OPGENOMEN) : - Besluit van de Executieve van het Waals Gewest, van 29 februari 1984 tot vaststelling van de algemene voorwaarden van de thermische isolatie voor op te richten gebouwen bestemd of hoofdzakelijk bestemd als woning. Bij dit besluit wordt een hoofdstuk XVII-bis ingevoegd in boek IV van de Waalse code voor de ruimtelijke ordening en de stedebouw. - Ministerieel besluit van 29 februari 1984 houdende de uitvoering van het besluit van de Executieve van 29 februari 1984. Deze beide besluiten zijn gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1984, samen met bijlage 36.
PI
175 (1988-1989) - Nr. 2
BIJLAGE 1 VOORSTEL VAN DECREET VAN DE HEER N. DE BATSELIER HOUDENDE VASTSTELLING VAN EEN ISOLATIENORM VOOR OP TE RICHTEN EN ALS WONING BESTEMDE GEBOUWEN (Stuk 34 (1985-1986)
Samenvatting van de bespreking a) Commissievergadering van 23 september 1986 : De Voorzitter verleent het woord aan de indiener voor een toelichting van zijn voorstel van decreet. 1. Toelichting van de auteur De indiener verwijst naar zijn schriftelijke toelichting opgenomen in stuk 34 (19851986) - Nr. 1. De idee om een thermische isolatienorm voor privé-woningen in te voeren, is niet nieuw. Sinds 1973 en zeker 1979 kreeg deze idee in de geïndustrialiseerde landen stilaan meer vorm. Recente berichten in dag- en weekbladpers tonen aan dat van diverse zijden in binnen- en buitenland wordt aangedrongen op een consequent energiebeleid, wat onder meer het invoeren van een thermische isolatienorm impliceert. Daarbij wordt een warmte-isolatieniveau K70 als ideaal voorgesteld. De Nationale Maatschappij voor de Huisvesting heeft de K70-norm reeds aangenomen voor de sociale woningbouw. De Waalse Executieve nam reeds op 29 februari 1984 een besluit tot vaststelling van de algemene voorwaarden van de thermische isolatie voor op te richten gebouwen bestemd of hoofdzakelijk bestemd als woning (B.S. 31.10.1984). De indiener geeft er de voorkeur aan in een kaderdecreet het principe van de thermische isolatienorm op te nemen. De technische uitwerking ervan laat hij over aan de Executieve. Zij zal bijvoorbeeld moeten uitmaken welk peil van warmte-isolatie zij wil opleggen. De indiener verwijst verder nog naar een aanbeveling van de Gewestelijke Economische Raad voor Vlaanderen aan de Vlaamse Regering met betrekking tot het regionaal energiebeleid in Vlaanderen van 30 maart 1984. Ook hier wordt aangedrongen op een actief gewestelijk REG-beleid. Wellicht zou de SERV om advies kunnen worden gevraagd omtrent het opleggen van een isolatienorm in de nieuwbouw. Ook Fabrimetal berichtte in februari 1986 dat België nood heeft aan een energiebeleid inzake de gebouwensector. De invoering van een isolatienorm is een prioritaire eis. Het K-70 niveau wordt hier als referentie genomen. De heer De Batselier situeert zijn voorstel van decreet ook in het kader van de nota - Standpunt van de Vlaamse Executieve in verband met het energiedebat. Hij citeert : ,,Het parlement is van oordeel dat sensibilisatie, fiscale en directe aanmoediging, prijsbeleid, normering en controle waardevolle instrumenten zijn in het bereiken van resultaten inzake REV” - zie stuk 108 (1981-1982) - Nr. 2, blz. 22, II, 3. De vraag naar het invoeren van een isolatienorm is conform met deze resolutietekst. Wat nu de recente energieprijsdaling betreft, deze is niet van die aard om het REV-beleid negatief te beïnvloeden, aldus de indiener. Immers, de energieprijsdaling is van conjuncturele en niet van structurele aard. Overigens verandert er niets aan het objectieve feit dat ons land over te weinig energiebronnen beschikt en derhalve hiervoor sterk afhankelijk is van het buitenland. Ook op het macro-economische en het micro-economische vlak heeft het invoeren van een isolatienorm een reeks voordelen. Hiervoor verwijst de indiener naar zijn omstandige toelichting. Tot slot betoogt hij dat de vorming van betrokken controleurs en ontwerpers een scharnierfunctie uitmaakt in de toekomstige regeling.
175 (1988-1989) - Nr. 2
[81
De opzet van het voorstel van decreet is niet revolutionair. In sommige ons omringende landen bestaat zelfs een isolatienorm voor vernieuwbouw. Zover wilde de indiener niet gaan. De norm voor nieuwbouw werd zoals gezegd, reeds opgelegd door de NMH en bestaat ook reeds voor openbare gebouwen. In de tekst van de toelichting verwijst de indiener naar het isolatieniveau K70 op basis van de norm NBN.B62-301. In de tekst van het voorstel van decreet komt die echter niet voor. Het is de bedoeling de Executieve vrij te laten bij de bepaling van het isolatieniveau. II. Uiteenzetting van de heer G. Geens, Voorzitter van de Vlaamse Executieve De Gemeenschapsminister voor Economie, Tewerkstelling en Energie verklaart persoonlijk voorstander te zijn van het voorstel van decreet. De meest voor de hand liggende reden hiervoor is uiteraard het drukken van de collectieve en individuele energierekening. Energie is in ons land een schaars goed. De huidige conjuncturele daling van de olieprijzen mag ons hiervoor niet blind maken. Het Vlaamse Gewest mag bovendien niet achterop geraken inzake de reglementering voor warmte-isolatie in vergelijking met de ons omringende landen. Hij doet echter opmerken dat in deze landen meestal geen algemene norm is opgelegd. Het is immers zo dat de besparing die het isoleren van een woning oplevert, de bevolking op zichzelf voldoende hiertoe aanzet zonder dat een isolatienorm wordt opgelegd. Men zou zelfs kunnen stellen dat het opleggen van een norm de waakzaamheid en creativiteit van bouwers en architecten zou kunnen doen verzwakken. Men zou zich dan immers kunnen tevreden stellen met het louter formeel naleven van de norm. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve verklaart dat het voorstel van decreet ook het bevoegdheidsterrein van de Gemeenschapsminister van Huisvesting betreft. Hij zal derhalve zijn collega hierover eerst consulteren. De overheidstussenkomst inzake het opleggen van een isolatienorm kan in meer of mindere mate stringent zijn naar gelang het gaat om gebouwen door de overheid zelf opgericht, om gebouwen door de overheid gesubsidieerd of om gebouwen waar de overheid volledig buiten gelaten wordt. Voor wat de gebouwen van de Vlaamse Gemeenschap betreft, hier wijst de Voorzitter op de specifieke situatie. De Vlaamse administratie is vooralsnog hoofdzakelijk in gehuurde kantoorruimte ondergebracht. Wat de Gemeenschap in eigendom heeft zijn meestal oude gebouwen, geklasseerde monumenten. Wat de bouwwerken door de Vlaamse overheid gesubsidieerd betreft, zou men inderdaad een aangepaste isolatienorm moeten hanteren als voorwaarde voor betoelaging. Indien men dit in het verleden op systematische wijze had gedaan, dan zouden bepaalde zwembaden nu in de winterperiode niet moeten sluiten. Voor de industriële gebouwen betekent de verwarming slechts een beperkt aspect van de totale energiebehoeften. Het rationeel energieverbruik inzake produktie is hier een element van de kostprijs. Het opleggen van een warmte-isolatienorm is weinig relevant voor de energierekening van de bedrijven. Het voorstel van decreet is dus alleen relevant, zoals de indiener het zelf stelt, voor de residentiële private woningbouw. Van de nieuwe woningen zouden slechts 10 % onvoldoende geïsoleerd zijn. Zoals in het Waalse Gewest zou men van de isolatienorm een element van de bouwvergunning kunnen maken. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve is van oordeel dat het eventuele bezwaar van de grotere administratieve belasting niet opweegt tegen het belang van een REG-beleid. Voor wat de door de indiener voorgestelde opleidingscampagne voor controlerende ambtenaren, ontwerpers en aannemers betreft, zal eerst moeten onderzocht worden welke initiatieven ter zake reeds bestaan en welke resultaten zij opleveren. III. Bespreking De indiener herhaalt dat zijn voorstel slechts het principe van de warmte-isolatienorm wil opleggen. Het bepalen van het niveau ervan (K50 of K70) laat hij over aan de
PI
175 (1988-1989) - Nr. 2
Vlaamse Executieve. Verder vraagt hij of de Executieve ter zake de SERV niet moet raadplegen. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve verklaart dat hij de SERV om advies zal vragen. Verder hoopt de indiener dat het bedrijfsleven op de warmte-isolatienorm zal willen inspelen. Een lid wijst de commissie erop dat de bevolking reeds zeer sterk gesensibiliseerd is voor de warmte-isolatie. Dit is een essentieel aspect van de private woningbouw. Het volstaat enkele vakbeurzen aan te doen om zich hiervan te overtuigen. Terloops waarschuwt hij voor over-isolatie met gevaren voor schimmel wegens gebrek aan ventilatie. Ten slotte vraagt het lid zich af hoever de overheid kan gaan met het opleggen van verplichtingen inzake isolatie en verwarming. Het energieverbruik van een bepaalde woning is niet alleen gekoppeld aan de graad van warmte-isolatie. Een even grote rol speelt onder meer de aard van de verwarming (fuel, aardgas, elektriciteit), de aard van de verbrandingsinstallatie, het al of niet bekleden van buitenmuren enzovoort. Hierop antwoordt de indiener verwijzend naar de geschreven toelichting bij zijn voorstel van decreet. Uit gerapporteerde onderzoeksresultaten is gebleken dat tot 70 % van de energiebesparing aan de warmte-isolatie is toe te schrijven. Dit percentage is zo groot dat een ingrijpen op dit niveau zich opdringt. Om het resterende besparingspercentage te realiseren, zouden disparate maatregelen moeten worden genomen zodat het opleggen van een uniforme regeling hier niet mogelijk is. Wat de door een lid opgeworpen nevenverschijnselen als schimmelvorming en dergelijke betreft, dit is ofwel een gevolg van onvoldoende verwarming ofwel van een te goedkoop uitgevoerde isolatie. Vandaar het belang van een gespecificeerde norm. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve wijst erop dat de opleiding van de installateurs van de verwarmingsinstallaties ook van groot belang is. Verder mag het belang van een goede verluchting niet onderschat worden. Tot slot van de vergadering herhaalt de Voorzitter van de Vlaamse Executieve : 1. dat hij de SERV om advies zal vragen over het voorstel van decreet ; 2. dat een nota over de huidige situatie inzake warmte-isolatie op het terrein, inclusief de hierover verstrekte informatie en opleidingen, zal worden voorbereid ; 3. dat overleg zal worden gepleegd met de Gemeenschapsminister van Huisvesting.
b) Commissievergadering van donderdag 22 januari 1987 De Voorzitter geeft lezing van het slot van de notulen van de vergadering van 23 september 1987. Hij vraagt de Gemeenschapsminister hoever het staat met elk van de punten : a. advies SERV ; b. advies Gemeenschapsminister Akkermans ; c. informatie op het terrein + opleiding. a. De Voorzitter van de Executieve antwoordt dat het advies van de SERV tegen volgende maand wordt verwacht. b. Hij kreeg wel het advies van de Administratie van Huisvesting bezorgd door Gemeenschapsminister Akkermans (zie bijlage IV). c. Uit diverse andere contacten (Dienst Natuurlijke Rijkdommen en Energie, WTCB) die de Gemeenschapsminister heeft gehad nopens het voorstel van decreet blijkt het volgende : - Het opleggen van een isolatienorm enkel voor nieuwgebouwde woningen is te eng ; ook vernieuwbouw, kantoren en industriële complexen zouden moeten worden beoogd. - Het opleggen van een isolatienorm zonder meer gaat voorbij aan het dynamische
175 (1988-1989) - Nr. 2
c 10 1
gedrag van het gebouw. Dit laatste is van zeer groot belang om het energieverbruik van het gebouw te bepalen (bijvoorbeeld aanwending van zonne-energie). Op EEG-vlak wordt reeds gewerkt aan het energie-zuinig ontwerpen van gebouwen ; - De Gemeenschapsminister wacht nog nadere informatie in teneinde een definitief standpunt te bepalen. Er kan echter geen twijfel over bestaan dat men met alle middelen er moet naar streven het rationeel energiegebruik in de woningen zo veel en zo ruim mogelijk aan te moedigen. Dit moet echter geleidelijk en oordeelkundig gebeuren. De indiener verklaart ontgoocheld te zijn door de uiteenzetting van de Voorzitter van de Executieve. Hij diende een kaderdecreet in dat enkel het principe van het instellen van een isolatienorm bevat. Voor het invullen van deze norm wordt de Executieve zeer veel vrijheid gelaten. Dat het instellen van een isolatienorm de bouwkosten zou verhogen, is geen argument. Uit de memorie van toelichting bij het voorstel blijkt dat de meerkosten wegens isolatie reeds na 4 à 8 jaar zijn gerecupereerd wegens de lagere energierekening. Overigens het WTCB heeft zelf het bouwbedrijf voor de isolatie gesensibiliseerd. De indiener gaat ermee akkoord dat er buiten het opleggen van een isolatie nog andere aspecten zijn die het rationeel energieverbruik betreffen. Het ene sluit echter het andere niet uit. In Wallonië heeft men wel een isolatienorm ingevoerd. Waarom kan dit dan niet in het Vlaamse Gewest ? De indiener wijst verder op het belang van een degelijke informatie en voorlichting inzake isolatie. Hierover worden immers veel onjuistheden verkondigd, meer bepaald inzake condensatie. Hij verwijst in dit verband naar een brochure verspreid door de Stichting Energiebesparing in Nederland onder de veelzeggende titel ,,Fabels in isolatieland”. Gezien het belang hiervan werd in artikel 5 van het voorstel van decreet voorzien in een opleidingscampagne voor controlerende ambtenaren, architecten en aannemers. Wellicht kan men eerst starten met een algemene informatiecampagne en pas nadien een isolatienorm uitwerken. Tot slot van zijn betoog stelt de indiener dat het opvragen van een advies aan de SERV niet voor gevolg mag hebben dat de Vlaamse Raad het voordeel van het initiatief verliest. De Voorzitter van de Executieve belooft het advies van de SERV tegen eind februari. Tegen die tijd zal ook het technisch onderzoek rond zijn. Hij verklaart verder dat het inlassen van dc norm NBN B62-301 in de tekst van het voorstel van decreet zal moeten worden vermeden om niet telkens het decreet te moeten wijzigen als de norm wordt gewijzigd. Een lid verklaart akkoord te gaan met het principe van het voorstel van decreet waaraan hij graag gevolg zou geven. Hij vreest echter dat men een beetje op de verkeerde piste zit. Het invoeren van een isolatienorm moet niet enkel gebeuren met behulp van de administratie voor huisvesting. De administratie houdt zich bezig met de sociale woningbouw en daarvoor bestaan reeds isolatienormen. Verder behandelt de administratie Huisvesting de sanerings- en bouwpremies. Ook langs deze weg bereikt men niet alle nieuwbouw en zeker niet de grote energieverslindcnde gebouwen. Spreker vraagt zich af of het niet meer afdoende zou zijn via AROL bij het verlenen van de bouwvergunning oog te hebben voor het REG, door bijvoorbeeld ook de inplanting van het bouwwerk te bekijken. De Voorzitter van de Executieve verklaart het advies van de Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening nog niet te hebben ontvangen. Zijns inziens zijn er drie administraties bij de zaak betrokken : AROL, Huisvesting en de Administratie voor Economie en Werkgelegenheid (Dienst voor Natuurlijke Rijkdommen en Energie). Deze diensten zouden een globaal concept moeten uitwerken waarin ook de informatie en de opleiding van het personeel een plaats moet krijgen. Tot slot van de vergadering stelt de Voorzitter dat het dossier nog niet rijp blijkt en nog belangrijke informatie ontbreekt. Wel stelt hij dat een informatiecampagne inzake isolatie op het terrein al een grote stap vooruit zou betekenen. Het invoeren van een isolatienorm is één zaak, de informatie omtrent isolatie een andere. Men zou ze kunnen dissociëren.
[ 11 1
175 (1988-1989) - Nr. 2
c) Commissievergadering van 28 april 1987 De Voorzitter van de Vlaamse Executieve licht het standpunt van de Vlaamse Executieve ten opzichte van het voorstel van de heer De Batselier toe. Er zijn drie instanties die een advies uitbrachten : 1. Advies van de Administratie voor de huisvesting (Bijlage IV) Luidens dit advies beschikt de Vlaamse administratie niet over het nodige personeel om met kennis van zaken een advies uit te brengen over isolatietechnieken en de toepassing van de isolatieverplichting te controleren. Verder vreest men dat een algemene isolatieverplichting een kostenverhoging van de bouwwerken teweegbrengt met als gevolg een verder afnemen van de bouwactiviteit. Ten slotte zijn er de hangende discussies inzake oordeelkundige aanwending van procédés met de daaraan verbonden problemen van informatie, opleiding en controle. 2. Advies van de Administratie voor Economie en Werkgelegenheid : Dienst voor Natuurlijke Rijkdommen en Energie (DNE) (Bijlage III) Luidens dit advies - is slechts een klein percentage van de nieuwgebouwde woningen niet geïsoleerd ; - is het toepassingsgebied van het voorstel van decreet te eng, omdat het enkel betrekking heeft op nieuwe woningen ; - is het voorstel van decreet ook te eng in zijn vertrekpunt. Het betreft enkel het beperken van de warmteverliezen ; - is de in’ het voorstel van decreet voorgestelde norm eenzijdig, omdat hij enkel slaat op het isolatiepeil en geen rekening houdt met het bewonersgedrag noch met het dynamisch gedrag van het gebouw (bewoningspatroon, invallende zonnestralen en schaduw van hindernissen uit de omgeving, verwarmingsinstallaties, enz.). Verder komt ook het energiezuinig architectureel ontwerpen van gebouwen, dat thans in het energieonderzoek volop aan de orde is in de voorgestelde norm niet aan bod ; - is de controle op het invoeren van een isolatienorm voor gebouwen onmogelijk wegens gebrek aan ervaren personeel. 3. Advies van de SERV (Bijlage V) Het advies van de SERV is gunstig ten opzichte van het invoeren van een isolatienorm voor nieuwbouwwoningen. De SERV stelt voor de isolatienorm te doen opnemen in het bouwplan, waardoor hij een voorwaarde tot het bekomen van een bouwvergunning zou uitmaken. De Gemeenschapsminister bevoegd voor de Ruimtelijke Ordening, gaat hier echter niet mee akkoord. Verder stelt de SERV dat het isolatiepeil van de woning een element zou moeten zijn, waarmee hij de berekening van de saneringspremie rekening moet worden gehouden. De Gemeenschapsminister bevoegd voor de Huisvesting, stelt echter als beleidsoptie dat de diverse premiestelsels inzake woningbouw dienen vereenvoudigd te worden, waardoor meer ruimte wordt gelaten aan de aanpassing van de woning aan de individuele behoeften. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve verklaart dat binnen de Executieve een werkgroep zich heeft gebogen over de problematiek, vervat in het voorstel van decreet van de heer De Batselier. Deze werkgroep bestond uit vertegenwoordigers+ van de Gemeenschapsministers bevoegd voor energie, de financiën, de ruimtelijke ordening en de huisvesting. Op 5 maart 1987 bracht deze werkgroep bij de Vlaamse Executieve verslag uit en vroeg zij het voorstel van decreet af te wijzen. Zij gaf hiervoor volgende redenen op : 1. Het koppelen van de isolatienorm, hetzij aan de bouwvergunning, hetzij aan de diverse premiestelsels die thans in de woningbouw van kracht zijn, zou leiden tot
175 (1988-1989) - Nr. 2
1 12 1
ingewikkelde administratieve toestanden met aanzienlijke vertraging, zowel voor het verlenen van bouwvergunningen als voor het verlenen van de diverse premies. 2. Het uitvoeren van een isolatienorm zou de activiteiten in de reeds zo met moeilijkheden kampende bouwsector doen afnemen 3. Het voorstel van decreet is eigenlijk overbodig. Het percentage nieuwgebouwde privé-woningen dat slecht geïsoleerd is, ligt vrij laag. 4. De Vlaamse administratie beschikt over onvoldoende terzake technisch onderlegd personeel om de norm te beoordelen en te controleren. 5. De werkgroep verwacht meer heil van een verhoogde inspanning voor de opleiding van architecten en bouwkundige ingenieurs in de diverse aspecten van isolatie, ventilatie, warmtewinst, enzovoort. Thans wordt een lessenreeks ,,isolatietechnieken” georganiseerd door de RVA in samenwerking met het WTCB en de beroepsvereniging van de Belgische producenten van isolatiematerialen (COMITA). Er werden door de RVA ook initiatieven genomen voor de doorstroming naar lagere echelons, namelijk RVA-bijscholing, niveau A2 en A3. 6. Ook suggereert de werkgroep de fiscale aftrek voor isolatiewerken terug in te voeren. Deze fiscale maatregel heeft zeer stimulerend gewerkt. Bij wijze van conclusie stelt de werkgroep, dat het uitvoeren van de isolatienorm als dusdanig een niet zeer efficiënt beleidsmiddel is. Zij acht het wel nodig de voorrang te geven aan maximale informatie en sensibilisering. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve vraagt de Commissieleden het voorstel van decreet te verwerpen. Een lid heeft begrepen dat het percentage niet geïsoleerde nieuwbouwwoningen vrij laag is. Wel is het zo dat over ‘t algemeen slecht geïsoleerd wordt. Daarom moeten architecten, aannemers en bouwheren gesensibiliseerd en geïnformeerd worden voor een betere isolatie van de woningen. Hij wijst erop dat het WTCB een modelwoning heeft ontworpen die beantwoordt aan de Belgische norm. In Wallonië wordt van deze modelwoning zeer veel gebruik gemaakt. De kostprijs voor de isolatie volgens de Belgische norm bedraagt slechts een klein deel van de integrale bouwkost voor een nieuwe woning. De indiener verklaart ten zeerste ontgoocheld te zijn door het standpunt van de Vlaamse Executieve. Ondanks de grote interesse van de diverse partijen voor dit voorstel van kaderdecreet stelt zij voor het voorstel van decreet zonder meer te verwerpen. Verder is hij van oordeel dat de tegenargumentatie van de Voorzitter van de Vlaamse Executieve niet overtuigend is. In de ,,Terreinverkenning isolatienorm op basis van de bevindingen van de Administratie Economie en Werkgelegenheid, Dienst Natuurlijke Rijkdommen en Energie”, die de commissieleden werd overgemaakt, vindt men veeleer argumenten voor het wel invoeren van een isolatienorm en zelfs op ruimere schaal : - de extra kosten voor de isolatie van een nieuwe woning worden gemakkelijk terugverdiend, zelfs bij betrekkelijk lage energieprijzen ; - de kosten voor het isoleren van een bestaande woning zijn altijd hoger en geven een minder goed resultaat ; - uit diverse onderzoeken blijkt dat er in Vlaanderen slecht wordt geïsoleerd, voor zover er wordt geïsoleerd ; - op macro-economisch vlak heeft het isoleren een positieve invloed OP onze betalingsbalans door het drukken van de energierekening ; - ten slotte is er ook een niet te verwaarlozen sociaal aspect verbonden aan het opleggen van een isolatienorm. Immers, van de meerkosten voor het isoleren van een woning profiteren uiteindelijk de bewoners (huurders), die hierdoor minder verwarmingskosten moeten dragen. Al deze elementen pleiten zeer sterk voor het opleggen van een isolatienorm voor de privé-woningbouw. De Voorzitter van de Executieve wil deze blijkbaar niet. Het advies van de SERV is nochtans eveneens positief. De SERV wil de norm zelfs uitbreiden op bestaande woningen. Vermits dit echter soms technisch onmogelijk is, duurder uitvalt en met minder goede resultaten, en de norm moeilijk te berekenen, is het meer aangewezen de norm tot de nieuwbouw te beperken.
[ 13 1
175 (1988-1989) - Nr. 2
Deze weliswaar belangrijke beperking is zeker geen argument om in het geheel geen norm in te voeren. Integendeel, men moet zo ver mogelijk gaan. Indien voortaan al de nieuwbouwwoningen aan een isolatienorm worden onderworpen, zou dit reeds een zeer grote stap in de goede richting zijn. Dat er bij de consumenten en ook bij de vakspecialisten nog een verwarring is over wat een technisch goed uitgevoerde isolatie is, mag ook geen argument zijn om geen norm op te leggen. Samen met de norm moet ook een informatie- en sensibiliseringscampagne worden opgezet. De tot nog toe door de overheid gevoerde sensibiliseringscampagne heeft bij gebrek aan voldoende middelen geen grote weerklank gehad en bereikte slechts een beperkt publiek. Dat de norm enkel voor woningbouw zou worden ingevoerd, heeft te maken met het feit dat men voor collectieve en gemeenschapsvoorzieningen (scholen, kantoorgebouwen, bedrijven, ziekenhuizen, enz.) met specifieke elementen moet rekening houden, zodat de Belgische isolatienorm NBN B62-301 hier minder of zelfs niet geschikt is. Dat buiten het isolatieniveau van de woning ook de oriëntatie van de woning, het windeffekt, de warmtewinst door zonne-inval, thermische inertie van de gebruikte materialen en ook het bewonersgedrag en de regeling van de verwarmingsinstallatie medebepalend zijn voor het uiteindelijk energieverbruik voor verwarming, is inderdaad juist. Dit neemt niet weg dat onafhankelijk van deze elementen de constructie en de graad van isolatie ervan de grootste oorzaak is van energieverlies of -winst. De norm toegepast in Wallonië houdt wel rekening met energiewinst door bijvoorbeeld de inval van de zonnestralen. Hiervoor werd een eigen warmtebehoeftenorm (be-500) uitgewerkt, waarvan de berekening echter zeer ingewikkeld is. Mede hierdoor wordt deze norm slechts zeer sporadisch toegepast. Men stelt verder dat de Belgische norm B62-301 alleen rekening houdt met globale isolatieverliezen ; hierdoor is hij echter eenvoudiger toe te passen. Dat de Administratie stelt dat de norm zou moeten worden uitgebreid in functie van minimaal vereiste ventilatieverliezen, kan niet worden aangezien als een excuus om niet eerst met het essentiële te beginnen, namelijk het uitvoeren van een norm voor het gemiddeld isolatieniveau. De indiener verklaart dat zijn voorstel van decreet de Executieve de grootst mogelijke vrijheid laat om bij het uitvoeren van de norm het niveau te bepalen. Verder hoopt hij dat, zoals in Wallonië, het invoeren van een isolatienorm een sterke stimulans zal zijn voor de technologische vernieuwing in de bouwsector. Tot slot van zijn betoog vraagt hij aan de Voorzitter van de Executieve welk zijn antwoord is op het feit dat alle EG-landen, op Groot-Brittannië na, een norm hebben ingevoerd die de thermische kwaliteit van een nieuwbouwwoning bepaalt (variërend van K40 tot K80). De norm die hij voorstelt is een eenvoudige norm. Indien de Vlaamse Executieve dit betwist, staat het haar vrij een betere norm uit te werken. Zij kan steeds amendementen indienen. Verschillende leden zijn van mening dat de effectieve controle op het terrein van de isolatienorm onmogelijk is. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve waarschuwt de Commissie ervoor in deze materie onverhoeds tewerk te gaan. Hij heeft aan dit voorstel van decreet wel alle aandacht gegeven. De talrijke adviezen die hij hierover heeft ingewonnen zijn hiervan het bewijs. Er zijn echter feiten waar men niet omheen kan : 1. een norm die zich beperkt tot nieuwgebouwde woningen heeft slechts een kleine impact ten aanzien van het geheel van het Vlaams woningpatrimonium ; 2. bij het bouwen van nieuwe huizen wordt de laatste tijd een grotere energiegevoeligheid aan de dag gelegd. Indien men een isolatienorm oplegt, moet men echter zeker zijn dat men een goed recept heeft. De norm voorgesteld door de heer De Batselier is eenzijdig en heeft slechts een partiële uitwerking ; 3. dat in Wallonië een isolatienorm voor nieuwbouw werd ingevoerd, is geen overtuigend argument. In Wallonië worden slechts zeer weinig nieuwe woningen gebouwd. Bovendien wordt de norm omzeild en is de controle haast onbestaande ;
175 (1988-1989) - Nr. 2
[ 14 1
4. indien de norm niet efficiënt kan worden gecontroleerd is het invoeren ervan een slag in het water. De administratie beschikt over onvoldoende gekwalificeerd personeel om de controle te doen. Verder wijst de Voorzitter van de Executieve nog op de campagne die door de Staatssecretaris voor Energie werd vooropgezet, waarbij in elke provincie een computer wordt uitgetest, die door het publiek kan worden geraadpleegd bij nieuwbouw of vernieuwbouw. De computer zal gratis volgens ingeponste gegevens de isolatiemogelijkheden en -kosten berekenen (zie ook Senaat 459 (1986-1987) - Nr. 12, voorstel van wet van de heer Van Eetvelt C.S. tot herinvoering van de aftrek van uitgaven voor thermische isolatie verwezenlijkt in privé-woningen). Men mag zich verder ook niet verschuilen achter de huidige lage olierekening om het REV te verwaarlozen. Dit neemt niet weg dat men dit beleid oordeelkundig moet voeren en niet met halve maatregelen. Een lid is van oordeel dat de Commissie niet geconfronteerd wordt met een ,,politiek” probleem. Samen moet zij overleg plegen om tot de juiste beslissing te komen ten aanzien van een voorstel van decreet dat inderdaad uit alle hoeken sympathiek wordt onthaald. Het lid heeft de indruk dat de inhoud van het voorstel van decreet nog niet voldoende is onderzocht. Verder maakt hij een aantal bedenkingen. Zullen de bijkomende kosten voor isolatie de kandidaatbouwers niet afschrikken ? Zou het daarom niet opportuun zijn een deel van de isolatiekosten fiskaal in rekening te laten brengen ? Wat is de ervaring van de huisvestingsmaatschappijen ? Dat de controle niet toereikend kan zijn, is op zichzelf geen reden om een goede maatregel niet te nemen, aldus de heer Dhoore. Hij stelt voor allereerst de NLM en de NMH om advies te vragen. Verder zouden wij meer over concrete cijfers moeten beschikken, over de meerkosten voortvloeiend uit het invoeren van de voorgestelde isolatienorm. Ten slotte vraagt hij of een fiskale tegemoetkoming uitgesloten is. Een lid verklaart dat de Commissie wordt geconfronteerd met een interessant voorstel inzake rationeel energieverbruik. Hij voegt hier aan toe dat slechts 10 % van het totaal aantal nieuwbouwwoningen slecht wordt geïsoleerd. De meeste kandidaat-bouwers vragen spontaan om een goede isolatie in hun woning te voorzien. Wellicht kan hier nog wat meer aan informatie en sensibilisering worden gedaan. In de plaats van het opleggen van een isolatienorm, zouden ook andere energiebesparende maatregelen kunnen worden genomen : het opleggen van de aanwending van de goedkoopste energiebron, het opleggen van jaarlijks onderhoud van de verwarmingsinstallatie, de materiaalkeuze. Het lid staat verder positief tegenover het stimuleren van een goede isolatie. Een isolatienorm opleggen acht hij niet nodig gezien het beperkte toepassingsgebied ervan. Bovendien spelen veel andere elementen een rol in de energierekening van een woning. Het opleggen van een norm als onderdeel van de bouwvergunning levert het gevaar van vertraging op. Ook de controle van de isolatiewerken zelf - die slechts oordeelkundig kan gebeuren tijdens het bouwen zelf - zal de bouwverrichtingen ongetwijfeld vertragen. De indiener verklaart dat de pay-backperiode van de isolatiekosten 4 tot 8 jaar bedraagt. Hij verklaart zich bereid een nieuwe nota voor te leggen met de berekening van : - de meerkosten ; - de pay-backperiode ; - de nationale kosten-batenberekening van het al dan niet invoeren van de isolatienorm. Een lid is van oordeel dat het Vlaams Gewest een goed Waals voorbeeld kan navolgen. Hij vraagt zich af of al de ons omringende landen het bij het verkeerde eind hebben wanneer zij een isolatienorm hebben opgelegd. Uit de nota door de Minister voorgelegd blijkt dat hooguit de helft van de nieuwbouwwoningen in Vlaanderen geïsoleerd zijn. Bovendien zijn al de specialisten het eens : in Vlaanderen wordt slecht geïsoleerd.
[ 15 1
175 (1988-1989) - Nr. 2
Er gaat dus een enorm bedrag aan onoordeelkundige isolatiewerken verloren. Dat kan men niet negeren. Hij acht de suggestie van een lid om de NMH en de NLM te raadplegen goed, maar neemt dat alleszins het WTCB moet geraadpleegd worden. Een lid staat ook positief tegenover de ideeën in het voorstel van decreet opgenomen. Of er echter een isolatienorm moet worden opgelegd, is een andere vraag. De isolatie is slechts één aspect van het thermisch comfort van een woning. Zo zou men bijvoorbeeld ook bij het indienen van de bouwvergunning de opgave van de materiaalkeuze kunnen opleggen. Dit is gemakkelijk te controleren. Verder vraagt het lid waarom voor de grondige saneringen, waarbij de woning haast volledig wordt gerenoveerd, ook niet een norm kan worden opgelegd. Hij besluit met te stellen dat het voorstel van decreet in zijn huidige vorm niet opportuun is doch zou het radikaal wegstemmen van de idee erin vervat betreuren. Een lid is van mening dat terzake normeren en sensibiliseren hand in hand moeten gaan. Zelfs indien het voorstel van decreet in het slechtste geval slechts slaat op 10 % van de nieuwbouwwoning, dan is dit nog geen reden om het te verwerpen. Het is wellicht beter bij het opleggen van een isolatienorm ,,klein” te beginnen en de norm stilaan verder uit te bouwen. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve verklaart dat hij zich niet wil uitspreken over de kwaliteit van de in het voorstel van decreet opgenomen isolatienorm. Hij blijft erbij dat informeren en sensibiliseren terzake meer effect heeft dan een eenzijdige norm opleggen waarvan de controle niet kan worden uitgevoerd. De nieuwbouw is marginaal in het totale woningpatrimonium. Wat de voorgestelde adviesverlening betreft, stuit men op de moeilijkheid dat men ten aanzien \ran NMH en NLM in een overgangsfase vertoeft. Kortelings zullen de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij en de Vlaamse Landmaatschappij worden opgericht. Het voorstel van wet in de senaat ingediend met betrekking tot de fiskale aftrekbaarheid van de isolatiekosten, maakt, in het licht van de fiskale hervorming die de fiskale uitgaven wil beperken, zeker geen kans. Wellicht kan het WTCB om advies gevraagd worden. Het REV-beleid moet alleszins worden verdergezet. Dit kan echter niet via een marginale decreetgeving. De Voorzitter stelt de Commissieleden voor tegen de volgende vergadering na te denken of nog bijkomende gegevens of adviezen moeten worden verstrekt en door welke instanties.
[ 16 1
175 (1988-1989) - Nr. 2
BIJLAGE II KONINKLIJK BESLUIT VAN 10 DECEMBER 1979 HOUDENDE BEKRACHTIGING VAN BELGISCHE NORMEN UITGEWERKT DOOR HET BELGISCH INSTITUUT VOOR NORMALISATIE (Stbl. 31 januari 1980)
Gelet op het koninklijk besluit van 30 juli 1976 betreffende de bekrachtiging of de registratie van de door het Belgisch instituut voor normalisatie openbaar gemaakte normen ; Gelet op het advies van de regeringscommissaris ; Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Art. 1. Worden goedgekeurd, de volgende Belgische normen :
Titel
NBN
Uitgave
Warmte-isolatie der gebouwen - Bepaling van de warmtedoorgangscoëfficiënt van bouwdelen . . . . . . . . . . . . . .
B 62-204
le
Warmte-isolatie der gebouwen - Peil van de globale warmte-isolatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
B 62-301
le
Art. 2. De in het hiervoren staand artikel 1 vermelde normen zijn neergelegd in de Dienst van de handels- en nijverheidseigendom. De Motstraat 26, 1040 Brussel, en zijn daar ter beschikking van het publiek. Deze normen kunnen ook geraadpleegd worden bij het Belgisch instituut voor normalisatie, Brabançonnelaan 29, 1040 Brussel, waar zij te koop zijn. Art. 3. Onze Minister van Economische Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
[ 17 1
175 (1988-1989) - Nr. 2
BELGISCHE NORM : NBN B 62-301 WARMTE-ISOLATIE DER GEBOUWEN PEIL VAN DE GLOBALE WARMTE-ISOLATIE
Te raadplegen documenten : reeks NBN B 62.
1. Onderwerp In deze norm wordt de wijze bepaald voor het berekenen en uitdrukken van een peil van globale warmte-isolatie van een gebouw, als functie van toetswaarden, zelf gekoppeld aan het volume van het gebouw, overeenkomend met zijn warmteverliesoppervlak.
2. Bepalingen 2.1. De warmteverliesoppervlakte van een gebouw : de oppervlakte van alle (vertikale, horizontale of hellende) wanden of delen van wanden, die de gewoon verwarmde ruimten - of de ruimten die bestemd zijn om verwarmd te worden - van een gebouw scheiden van - de buitenomgeving ; - de onverwarmde ruimten van een aanpalend gebouw of van het gebouw zelf, waarin geen verwarming, zelfs onrechtstreeks - d.w.z. doorheen de binnenwanden wordt gewenst ; - de grond (delen van de muren in aanraking met de grond of de onderste vloer). De gewoon onverwarmde ruimten van het gebouw waarin echter een onrechtstreekse verwarming (dus doorheen de binnenwanden) wordt gewenst of mogelijk is (b.v. door totaal gebrek aan warmte-isolatie van deze binnenwanden) worden beschouwd als gewoon verwarmde ruimten. 2.2. Globale warmtedoorgangscoëfficiënt k, : globale warmtedoorgangscoëfficiënt van het warmteverliesoppervlak van het gebouw. Deze coëfficiënt wordt gegeven door volgende uitdrukking :
k
s
Ck .s =
m3 mj
mj + CSfj .+ cstj + cspj +. csij
+Ck tjStj + Zak .S + Ck .S PI pj f3 fj
Zk s + ' 3 ij ij
CS
[W/ (m%1
waarin : Smj :
oppervlakten van de ondoorschijnende vertikale wanden (over het algemeen de muren) of wanddelen die de gewoon verwarmde ruimten van het gebouw van de buitenomgeving scheiden
km j .-
de warmtedoorgangscoëfficiënten van deze wanden of delen van wanden
Sfj :
de oppervlakten van de beglaasde delen (vensters, deuren, koepels) die zich in de horizontale, vertikale of hellende wanden bevinden die de gewoon verwarmde ruimten van het gebouw van de buitenomgeving scheiden
k, :
de warmtedoorgangscoëfficiënt van deze beglaasde delen
Stj 1
oppervlakten van de ondoorschijnende horizontale of hellende wanden (daken) die bovenaan de gewoon verwarmde ruimten van het gebouw van de buitenomgeving scheiden
k, :
de warmtedoorgangscoëfficiënten van deze wanden
Spj :
oppervlakten van de vertikale of horizontale wanden of wanddelen (vloeren) die onderaan de gewoon verwarmde ruimten van het gebouw begrenzen
[ 18 1
175 (1988-1989) - Nr. 2
a:
voor de vertikale wanden, in aanraking met de grond (muren in de grond) a = 2/3 Voor de horizontale wanden in aanraking met de grond (vloeren) : a = 1/3. Voor de horizontale wanden boven onverwarmde vertrekken of ruimten (vloeren) : a = 2/3. Voor de horizontale wanden in aanraking met de buitenomgeving : a = 1. de warmtedoorgangscoëfficiënten van deze wanden
Sij :
de oppervlakten van de wanden of wanddelen die gewoon verwarmde ruimten van het gebouw scheiden van andere onverwarmde ruimten in een aanpalend gebouw of in het gebouw zelf.
kij :
de warmtedoorgangscoëfficiënt van deze wanden.
2.3. Warmteverliesoppervlakte van het gebouw s = CS + ES + CS + CS + CSi, (m*) mj fj tj pj 2.4. Volume van het gebouw (m3) V:
volume van het gebouw begrensd door de oppervlakken Smj, $3 Stj, ES,, ES, en de oppervlakken van de wanden die het gebouw scheiden van gewoon verwarmde ruimten in aanpalende gebouwen.
3. Berekening van k, 3.1. Berekeningsblad De berekening gebeurt bij voorkeur op het berekeningsblad afgedrukt als bijlage bij deze norm. 3.2. Eenheden Alle grootheden worden uitgedrukt in SI-eenheden. 3.3. Berekening van de oppervlakten (m2) - Voor het berekenen van de oppervlakten moeten de buitenafmetingen van de wanden genomen worden. - Voor het berekenen van de beglaasde oppervlakten moeten de afmetingen van de openingen worden gebruikt. - Wanneer het betrokken gebouw moet aangebouwd worden tegen een - al of niet bestaande - gewoon verwarmde constructie, mag de oppervlakte van de gemeenschappelijke muren niet als oppervlakte Sij worden beschouwd. 3.4. Berekening van het volume van het gebouw (m3) Voor de berekening van het volume V dient men zoals voor de berekening van de oppervlakten de buitenafmetingen van de wanden te gebruiken. Het volume wordt afgebakend door de oppervlakken, waarmee voor de berekening van S (zie 3.3) rekening werd gehouden, en door de oppervlakken van de wanden die het gebouw eventueel scheiden van verwarmde ruimten in aanpalende gebouwen. 3.5. Waarden van k [in W/(m2K)] - km, kt, k, en ki zijn gemiddelde warmtedoorgangscoëfficiënten, wat inhoudt dat, bij de bepaling van de k-waarde, in de mate van het mogelijke rekening gehouden wordt met mogelijke koudebruggen die in de wand voorkomen. - De warmtedoorgangscoëfficiënten km, k,, k, en ki van de wanden worden berekend of gemeten volgens de werkwijzen, beschreven in de normen van de reeks NBN B 62. - In het geval van vloeren of muren die rechtstreeks in kontakt zijn met de grond wordt bij de berekening van de coëfficiënt k, de warmteweerstand van de grond en de warmteovergangsweerstand aan het buitenoppervlak (l/m,) verwaarloosd. Daardoor is de in aanmerking te nemen coëfficiënt k, het omgekeerde van de som van alle warm-
175 (1988-1989) - Nr. 2
[ 19 1
en het buitenopperteweerstanden tussen de binnenomgeving van de verwarmde vlak van de vloer of de muur. - De warmtedoorgangscoëfficiënt kf van de beglaasde delen is de gemiddelde waarde voor vensters en deuren, inbegrepen regels en stijlen, geschat volgens de norm NBN B 62-204.
4. Peil van de globale warmte-isolatie van een gebouw 4.1. Toetspeil Het toetspeil wordt aangegeven in het (k,, V/S)-diagramma van afbeelding 1 door een gebroken lijn die als volgt bepaald is : voor V/S d 1 m
k, = 1 W/(m2K)
voor 1 m < V/S < 3 m voor V/S > 3 m
k, = 0,5 (V/S + 1) W/(m2K)
k, = 2 W/(m2K)
Het zo bepaalde toetspeil wordt aangeduid met K 100. 4.2. Bepaling van het peil van de globale warmte-isolatie van een gebouw Elk gebouw wordt gekenmerkt door een waardekoppel : (kJ gebouw en (V/S) gebouw. Het peil van de globale warmte-isolatie bekomt men dan door de verhouding te berekenen tussen de globale doorgangscoëfficiënt van het gebouw (k,)gebouw, en de waarde van k, van het toetspeil (KlOO) dat overeenkomt met (V/S)gebouw vermenigvuldigd met 100 (k,)gebouw
x 100
(k,) toetspeil voor (V/S)gebouw De zo gevonden waarde, afgerond tot op een geheel getal en voorafgegaan door de hoofdletter K, duidt het peil aan van de globale warmte-isolatie van het gebouw. Voorbeeld Een gebouw met een volume VA = 600 m3 en een warmteverliesoppervlakte SA = 400 m2 wordt gekenmerkt door een globale doorgangscoëfficiënt ksA = 0,75 W/(m2K). Men bekomt dus VA/SA = 600/400 = 1,5 m. De waarde van het toetspeil k, 1oo (K 100) overeenkomend met VA/SA = 1,5 m kan afgelezen worden uit afbeelding 1 (punt B) of kan berekend worden dank zij : ks 1oo = 0,5 (V/S + 1) = 0,5 (1,5 + 1) = 1,25 W/(m2K) Het peil van de globale warmte-isolatie van het gebouw is dus : k,A x 100 = 0,755 x 100 = 6 0 ks 100 1,25 Dit peil wordt aangeduid met K 60. Opmerking - In afbeelding 1 worden, naast de toetslijn K 100, ook de lijnen K 10, K 20 . . . tot K 120 aangegeven. Deze lijnen evenals mogelijke tussengelegen lijnen kunnen zeer gemakkelijk grafisch bepaald worden zoals aangegeven in het volgende voorbeeld. Voorbeeld : De lijn K 64 wordt bepaald door twee punten : een eerste punt gelegen op de vertikale door V/S = 1 en op een hoogte overeenkomend met k, = 0,64 W/(m2K) en door een tweede punt gelegen op de vertikale door V/S = 3 en op een hoogte overeenkomend met k, = 2 x 0,64 = 1,28.
.
[ 20 1
175 (1988-1989) - Nr. 2
Afbeelding 1
kh
, W/ (m*K)
I
I
I
I
3 GA
v 3 bl.
175 (1988-1989) - Nr. 2
[ 21 1 Bijlage : berekeningsblad
Wanden, waardoor warmteverlies
kj W/m2K
4 m2
kjSj WIK
C kjSi WIK
1. Buitenmuren
2. Platte of hellende daken
-
L
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
x 213 =
-
-
-
x 213 =
-3
3. Beglaasde delen + buitendeuren
C k,S, 4. Benedenvloeren 4.1 boven buitenlucht c k$ki 4.2 boven onverwarmde ruimten 213
c kd%j
4.3 Op de grond 113
c k$pj
5. Muren in aanraking met de grond 213
c k$,
6. Muren tussen verwarmde ruimten en onverwarmde ruimten 213
C kijSij
Volume van het gebouw
k, = Totaal laatste kolom = W/(m2K) S
S=
m2
V=
m3
VIS =
m
+
x 213 =
x 113 =
Totaal laatste kol. :
175 (1988-1989) - Nr. 2
122 1 Toelichting bij NBN B 62-301 (1979)
De Commissie Warmteïsolatie van het BIN heeft deze norm NBN B 62-301 opgesteld om een globale rekenwijze voor de warmte-isolatie van de gebouwen vast te leggen. Dank zij die rekenwijze kunnen isolatiepeilen worden opgelegd. Alhoewel men een verbetering van de isolatiepeilen voor gebouwen mag verwachten, is de commissie van oordeel dat het hier enkel een eerste stap betreft en dat deze norm dient aangevuld met andere normen over alle andere factoren die het energieverbruik kunnen beïnvloeden, zoals warmtetraagheid van het gebouw, kenmerken en oriëntatie van de vensters, verwarmingsstelsel, plaatsen van de verwarmingslichamen, afwezigheid of aanwezigheid van luiken of van gordijnen, warmtebruggen, luchtdichtheid van het gebouw, gedrag van de bewoners, inplanting van het gebouw, . . . Daarom heeft het BIN het opstellen van normen over al die problemen in zijn programma opgenomen. Wanneer de werkwijze van deze norm wordt gevolgd, mag men trouwens ook opmerken dat men de bouwfysicawetten niet uit het oog mag verliezen, op straffe van voordeelverlies en zelfs schade.
c 23 1
175 (1988-1989) - Nr. 2
BIJLAGE III TERREINVERKENNING ISOLATIENORM OP BASIS BEVINDINGEN ADMINISTRATIE ECONOMIE EN WERKGELEGENHEID, DIENST NATUURLIJKE RIJKDOMMEN EN ENERGIE (Overgemaakt door het Kabinet van de Voorzitter van de Vlaamse Executieve op 11 februari 1987)
Deel A Overzicht van de isolatieproblematiek 1. Technische isolatie De vorm van isolatie die in de norm bedoeld wordt, is de thermische isolatie of de beperking van de transmissie - warmteverliezen. Daarnaast is er ook de verbetering van de luchtdichtheid (het afsluiten van kieren en spleten) die ten onrechte soms ook isolatie genoemd wordt. Wanneer aan verschillende zijden van een wand (muur, raam, dak, . ..) een verschillende temperatuur heerst, zal er steeds energie stromen van de warme naar de koude kant. De mate waarin dit gebeurt hangt af van de isolerende eigenschappen van het materiaal en ook van het temperatuursverschil. De isolerende werking van een materiaal is evenredig met de dikte ervan. Dit aspect is belangrijk bij de bepaling van de optimale isolatiedikte. Een tweemaal dikkere isolatieplaat kost dikwijls minder dan de helft meer. 2. Isolatie van wanden De isolatie van muren, daken en vloeren dient steeds op een technische verantwoorde wijze te gebeuren. Er moet niet enkel rekening gehouden worden met de isolerende eigenschappen van de bouwmaterialen, maar ook met de andere hygro-thermische eigenschappen. De verschillende elementen moeten op een oordeelkundige wijze opgesteld worden. Het hiernavolgend voorbeeld illustreert dit. bui ten -
binnen
buiten
binnen r
isolatie-
4koiatie
temperatuur -ii%gheid .-a---
oordeelkundige isolatie
slechte isoiatie
met inwendige condensatie
Bij de linkse muur werd de isolerende en de dampremmende laag oordeelkundig geplaatst. Er treden geen problemen op. Bij de rechtste muur, bestaande uit dezelfde
175 (1988-1989) - Nr. 2
[ 24 1
materialen van gelijke dikte, werden de verschillende lagen verkeerd geplaatst. Het gevolg is inwendige kondensatie. Bij spouwmuren, holle daken en ander meer komplexe bouwmaterialen treden dezeifde verschijnselen op. De studie hiervan is iets ingewikkelder - ze valt evenwel in ieder geval binnen de mogelijkheden van een architect of bouwkundig ingenieur. 3. Warmtebehoefte van een woning Een woning dient verwarmd te worden om de verliezen van warmteënergie te kompenseren. Een woning verliest warmte doordat deze doorheen de wanden naar buiten stroomt. Dit kan beperkt worden door isolatie. Een woning verliest ook warmte door ventilatie : de warmteënergie wordt door de lucht mee naar buiten gevoerd. Dit kan beperkt worden door de woning meer luchtdicht te maken, maar ook door minder ramen en deuren te laten openstaan. Tenslotte dient de verwarming toe te laten de woning op redelijke tijd op te warmen. De warmtehoeveelheid die hiervoor nodig is hangt af van de thermische inertie van het gebouw. Bij de berekning van de verwarmingsinstallatie moet met al deze eisen rekening gehouden worden. Vooral bij geïsoleerde woningen is het belangrijk met ventilatie en thermische inertie rekening te houden. Een woning zal bijna altijd ook een natuurlijke warmtewinst kennen. Een persoon produceert gemiddeld 100 Watt. Een venster van 1 m* kan, afhankelijk van de oriëntatie, tot 250 kWh nuttig bruikbare zonneënergie opvangen per jaar. Deze warmtewinsten hebben hun invloed op het uiteindelijk energieverbruik, niet op de nodige kapaciteit van de verwarmingsinstallatie. 4. Isolatie van woningen De isolatie van woningen is het meest efficiënt wanneer ze gelijkmatig over alle bouwelementen verdeeld wordt. Dit is in de praktijk meestal niet mogelijk ; deuren en vensters, zelfs met dubbel glas, isoleren steeds minder dan stevige muren. Wanneer een bepaald element, bij voorbeeld het dak minder geïsoleerd wordt, kan dit in beperkte mate gekompenseerd worden door bij voorbeeld de muren en vloer aanzienlijk beter te isoleren. De norm NBN B62-301 laat deze oplossing evenwel toe. De isolatiegraad van een woning kan een zeer grote invloed hebben, op de warmtebehoefte. Onderstaande figuur illustreert dit.
Transmissieverliezen (MJ/jaar-m2)
Ventilatieverliezen
175 (1988-1989) - Nr. 2
[ 25 1
Het aandeel van het warmteverliesdoor ventilatie blijft in de drie gevallen ongeveer gelijk. De warmtebehoeften verschillen evenwel zeer aanzienlijk, zelfs meer dan omgekeerd evenredig met het isolatiepeil. Dit laatste komt omdat er ook een natuurlijke warmtewinst is, die altijd reeds een deel van de verliezen kompenseert. Tevens is het duidelijk dat het grote aandeel van de ventilatieverliezen in goed geïsoleerde woningen een relatief en geen absoluut aandeel is. 5. Koudebruggen en oppervlaktekondensatie Koudebruggen ontstaan daar waar er als het ware een gat is in de isolatie. Dit kan, vooral bij onzorgvuldig ontwerp en/of uitvoering het geval zijn bij de vloeropleg, dakrand, aansluiting van deuren en vensters en funderingsaanzet. Ook zijn er dikwijls grote koudebruggen daar waar een scheidingsmuur, ontworpen als binnenmuur tussen twee woningen, jarenlang een buitenmuur blijft.
bui ten
+U
warmteverlies
warmteverlies
175 (1988-1989) - Nr. 2
[ 26 1
Een koudebrug heeft twee nadelig effekten. Ten eerste stroomt door de koudebrug warmteënergie naar buiten. Een tweede gevolg is dat de binnenzijde van de wand nabij de koudebrug een lage temperatuur kan hebben. Wanneer dit het koudste oppervlak van de kamer wordt, (en dit kan vooral het geval zijn bij gebruik van dubbel glas) treedt op deze plaats oppervlaktecondensatie op. De meeste afwerkingsmaterialen zijn hier niet tegen bestand, het gevolg is schimmelvorming. 6. Isolatie versus ventilatie- en kondensatieproblemen Soms wordt beweerd dat isoleren automatisch ventilatie- en kondensatieproblemen veroorzaakt. Dit is geenszins het geval. Wanneer men onder isolatie verkeerdelijk het volledig luchtdicht maken van een woning verstaat, leidt dit uiteraard tot een ongezonde binnenatmosfeer en vochtneerslag op ramen, soms ook op andere wanden. Dit luchtdicht maken heeft overigens slechts een beperkte invloed op het warmtegebruik. Wanneer men enkel de vensters zeer goed gaat isoleren, terwijl er op andere plaatsen geen isolatie is aangebracht, kan het zijn dat het vensteroppervlak niet meer het koudste oppervlak van de kamer is. Kondensatie zal dan niet op het raam maar op de muur gebeuren, meestal daar waar er koudebruggen zijn. Bij een evenwichtige isolatie en redelijke verluchting komt dit niet voor. Wanneer men isolatiematerialen plaatst, die niet de gepaste hygrothermische eigenschappen hebben kan dit inwendige condensatie tot gevolg hebben, met bouwschade als gevolg. Bij een goed berekende isolatie is dit weerom niet het geval. Ook is het zo dat er dikwijls kondensatieproblemen voorkomen in niet geïsoleerde woningen. Veelal kunnen die opgelost worden door het aanbrengen van een gepaste isolatie, die dan de problemen oplost en niet veroorzaakt. De hier vermelde problemen treden meestal op wanneer men een slecht geïsoleerde woning achteraf wel tracht te isoleren. Op dat ogenblik is de technisch beste oplossing meestal niet meer uitvoerbaar. Veelal worden de werken door de bewoners zelf uitgevoerd en hebben deze niet de vereiste technische kennis. De problemen zijn hier dan mede veroorzaakt door het niet-isoleren van de woning bij de bouw ervan. 7. Kosten van de isolatie van woningen Het isoleren van een woning brengt vanzelfsprekend extra kosten mee. Alhoewel het in absolute bedragen belangrijke sommen zijn (één tot enkele honderdduizenden franken voor een éénsgezinswoning bij K70) vormen deze bedragen slechts een klein gedeelte van de totale kostprijs. Deze uitgaven worden gemakkelijk terugverdiend, zelfs bij betrekkelijk lage energieprijzen. Wanneer men een verder doorgedreven isolatie wenst is deze uiteraard duurder, onder andere door de technologisch nieuwe produkten. Het is te verwachten dat de prijs van deze laatste in de toekomst zal dalen. Ook de berekening van de isolatie kost geld. De kosten hiervoor zullen, zeker wanneer een isolatienorm algemeen wordt opgelegd, beperkt blijven tot + 10.000 B.F. per woning. Men verwacht dat studie- en computerbureaus snel zullen inspelen op de invoering van de norm. Alles bijeen blijven de kosten voor de isolatie van een woning dus redelijk. Men mag hierbij ook niet vergeten dat de kosten voor het later isoleren van een woning altijd hoger zijn, voor zover dit op dat ogenblik nog mogelijk zal blijken. 8. Toestand in verband met de isolatie van woningen in Vlaanderen Uit diverse onderzoeken blijkt dat slechts een klein gedeelte van de woningen in Vlaanderen geïsoleerd zijn, en een nog kleiner gedeelte goed geïsoleerd. Het voorstel van decreet slaat evenwel niet hierop, maar op nieuwbouwwoningen. Over deze laatste zijn bijna geen objectieve gegevens beschikbaar. Het hiernavolgende is dan ook gebaseerd op de persoonlijke ervaringen van een aantal specialisten, die met de bouwsector goed vertrouwd zijn. Wat betreft het percentage van de nieuwbouwwoningen die geïsoleerd worden, lopen de meningen enigszins uiteen, dit gaat van de helft tot praktisch geen. Ook zouden er regionale verschillen zijn. In de streken waar de mensen traditioneel nog zelf hun eigen huis bouwen (Kempen, West-Vlaanderen) wordt bijna niet geïsoleerd. In deze streken wordt ook op andere gebieden bouwtechnisch gezien slechter gebouwd. In de andere gedeelten van Vlaanderen is de toestand wat beter. Op de vraag of er in Vlaanderen oordeelkundig dan wel slecht geïsoleerd wordt, zijn alle specialisten het wel eens : in Vlaanderen wordt slecht geïsoleerd.
c 27 1
175 (1988-1989) - Nr. 2
Sommigen zien hierin zelfs een reden om geen isolatiereglement in te voeren. Dat er zo slecht geïsoleerd wordt, is het gevolg van het feit dat de isolatie niet bestudeerd en berekend wordt. Een isolatienorm zou hieraan verhelpen. De fouten bij het isoleren zijn veelvuldig. Er worden een aantal produkten aangeboden waarvan de verkoper beweert dat ze een grote isolerende werking hebben waar dit niet het geval is. Men plaatst de dampremmende en de isolerende laag in de verkeerde volgorde. Men gaat bij het ontwerp en uitvoering slordig tewerk, zodat koudebruggen ontstaan. Men verwart luchtdicht maken met thermische isolatie. Een veel toegepaste maatregel is het plaatsen van dubbel glas, het succes hiervan komt onder andere doordat dit een duidelijk zichtbare ingreep is. De invloed hiervan is evenwel niet zo groot als dikwijls beweerd wordt. Tevens worden regelmatig, ook bij de vernieuwbouw, dure isolatiewerken uitgevoerd terwijl een andere goedkopere isolatieingreep een groter effekt zou hebben. Ook bestaat nog de mentaliteit dat de isolatie gebruikt wordt om de kostprijs van een woning aan te passen. Naargelang de wens van de bouwheer om meer of minder te besteden, wordt de bouwprijs aangepast door meer of minder isolatie aan te brengen. De isolatiegraad wordt dan bepaald in kostprijs of in dikte, terwijl over de transmissiecoëfficiënten of K-waarde niet gesproken wordt. 9. Economische kontekst a) Ecologisch niveau Isoleren draagt bij tot de besparing van de niet onuitputtelijke energiereserves, die aldus beter bewaard worden voor het nageslacht. Tevens wordt de milieubelasting verminderd. b) Macro-economisch Primaire energie moet bijna volledig uit het buitenland ingevoerd worden, of het nu gaat om aardolie, aardgas, steenkool of uranium. Zelfs wanneer bij een isolatieprojekt voor de gebruiker de investering en de beparing min of meer in evenwicht zijn, zal dit nog een gunstig effekt hebben op de handelsbalans. De investering zal grotendeels uit binnenlandse bestedingen bestaan, terwijl bespaard wordt op deviezen die anders uitgevoerd zouden worden. Isoleren is dus voor België, als energieinvoerend land, op macroeconomisch niveau gunstig. c) Micro-economisch In diverse studies werd aangetoond dat een goede isolatie, dus een evenwichtige en goed berekende isolatie, zich zelf op relatief korte termijn terugbetaalt. Daartegenover staat de gebruiksduur van een woning die minimum 50 jaar bedraagt. Isolatie van een nieuwbouwwoning is dus altijd een goede besteding. d) Comfortniveau Afgezien van het feit dat een isolatie een energie- en financiële besparing betekent, moet gesteld worden dat een oordeelkundig geïsoleerde woning meer comfort biedt dan een niet geïsoleerde, waar het warmteverlies steeds door meer verwarming moet gecompenseerd worden. 10. Sociaal aspect Aan het invoeren van een isolatienorm, zeker in een periode van relatief lage energieprijzen, is een belangrijk sociaal aspect verbonden. De betere isolatie doet zich gevoelen over de gehele gebruiksduur van de woning. De extra investeringskosten worden gedurende de eerste tien tot twintig jaar terugverdiend door het lagere energieverbruik. Een groot gedeelte van de winst situeert zich dan tijdens de verdere gebruiksduur. Bij huurwoningen of woningen in de sector van de sociale huisvesting doet zich het probleem voor dat de investeringskosten zo laag mogelijk worden gehouden en dat minder aandacht wordt besteed aan de gebruikskosten van de woning. De investeerder geniet niet zelf van de kosten van een isolatie. Om een sociaal verantwoorde situatie te bekomen is daarom ook een verplichtend isolatiereglement nodig. ll. De isolatiemaatregel als onderdeel van een globaal energiebeleid De invoering van een isolatienorm heeft enkel zin wanneer hij deel uitmaakt van een globaal energiebeleid. Dit beleid dient te bestaan uit volgende drie elementen : - voorschriften - financiële steun - opleiding en sensibilisering.
175 (1988-1989) - Nr. 2
[ 28 1
Aangezien de burger, zelfs na veel sensibiliseringscampagnes kennelijk niet spontaangoed isoleert, is een dwingende maatregel hier nodig. Wanneer de overheid hier geen verplichting zou opleggen en zich zou beperken tot sensibilisering, komt dit bij de burger als niet geloofwaardig over. Meestal is een financiële stimulans nodig om de burger tot bepaalde akties aan te zetten. Wanneer de maatregelen duidelijk op micro-economisch vlak gunstig zijn voor de burger, kunnen deze steunmaatregelen. In dit geval wordt in het kader van de sensibilisering gewezen op het gunstige financiële aspect. Opleiding van diegenen, die vanuit hun werksituatie de maatregelen moeten toepassen, is eveneens een noodzakelijk onderdeel van het beleid. In dit geval gaat het om architecten, bouwkundig ingenieurs en toezichthoudende ambtenaren, maar ook om aannemers en bouwvakarbeiders. Aangezien deze mensen in hun vooropleiding meestal weinig over de isolatie gezien hebben, zijn opleidingscampagnes hier zeker nuttig. Tenslotte is het nodig de burger via de media in te lichten over de aard, de omvang en het nut van de genomen maatregelen. Om al deze punten werden, zowel door de overheid, als spontaan door particuliere organisaties, reeds maatregelen genomen. Alleen het uitvoeren van een verplichtend reglement ontbreekt nog als sluitstuk van het globale energiebeleid. Het energiebeleid voor nieuwbouwwoningen is slechts een klein onderdeel van het totale energiebeleid. Dit laatste omvat ook maatregelen voor het transport, de industrie, de bestaande woningen, enzovoort, maatregelen die dikwijls geheel anders van aard zijn. De verwarming van woningen betekent voor België + 30 % van het totale energieverbruik, zodat maatregelen op dit vlak zeker niet onbelangrijk zijn. Tenslotte moet opgemerkt worden dat het feit dat het westen door velerlei maatregelen het energieverbruik onder kontrole gekregen heeft, in belangrijke mate heeft bijgedragen tot de huidige lage olieprijzen. 12. Wetenschappelijk onderzoek Sinds de eerste energiekrisis (1973) werd veel ondrzoek verricht naar alle mogelijke vormen van energiebesparing. In België werden hiervoor door de overheid grote budgetten ter beschikking gesteld via het Impulsprogramma Energie van de Diensten voor de Programmatie van het Wetenschapsbeleid. Thans worden de bekomen resultaten omgezet in praktische maatregelen en aanbevelingen. 13. Opleiding a) Algemeen Om tot goed geïsoleerde woningen te komen is het nodig dat de architecten en ingenieurs die woningen ontwerpen goed op de hoogte zijn van berekening, ontwerp en uitvoering van een goede isolatie. Enkel de jongste generatie hiervan heeft tijdens zijn opleiding de isolatiemethoden- en berekeningen gezien. Er is dan ook een grote nood aan bijscholing op dit gebied en de invoering van een isolatienorm zal dit nog versterken. Een bijzonder succesvol initiatief op dit gebied is de lessenreeks over isolatie die georganiseerd wordt door de R.V.A., in samenwerking met het WTCB, de diensten van prof. Hens-KUL, en de bedrijfsvereniging COMITA. Deze kursussen richten zich tot architecten en ingenieurs. De’ behandelde stof omvat de theoretische aspecten van isolatie, ventilatie en warmtewinst, het gebruik van de normen en de bouwkundige aspecten. De lessenreeks duurt zeven zaterdagen en werd reeds in verschillende Vlaamse steden georganiseerd. Op deze manier bereikte men reeds i 700 architecten. De R.V.A. nam ook initiatieven die de doorstroming van informatie naar de lagere echelons moet verzekeren. Een aantal specialisten van de R.V.A., opgeleid in de voormelde kursus, staan in voor de bijscholing op niveau A2. In deze kursussen worden dan gelijktijdig weer een aantal leraars opgeleid die de R.V.A.-bijscholing op niveau A3 verzekeren. Wat de basisopleidingen betreft, hierin wordt tegenwoordig wel de nodige aandacht besteed aan isolatie, en dit zowel op het niveau ingenieur en architect als op de niveaus meestergast en bouwvakarbeider. Samengevat kan gesteld worden dat de nodige kennis aanwezig is, maar dat er een inspanning nodig is om de doorstroming te verwezenlijken, vooral naar de lagere echelons.
[ 29 1
175 (1988-1989) - Nr. 2
b) Bevoegde ambtenaren Bij ,,bevoegde ambtenaren” zijn er twee mogelijkheden. Enerzijds kan het hier gaan om ambtenaren die belast zijn met het ontwerp of de konstruktie van woningen (bij voorbeeld N.M.H.). Hiervoor kan verwezen worden naar de bestaande bijscholingen. Het kan ook gaan om ambtenaren die belast worden met het toezicht op de naleving van de isolatie- en andere bouwreglementen. Deze dienen op de hoogte te zijn van de administatieve procedures hieromtrent - hiervoor kan door de betrokken diensten een korte opleiding worden georganiseerd. Voor het technische gedeelte van de noodzakelijke opleiding, kan weerom verwezen worden naar de bestaande bijscholingen. In beide gevallen gaat het hier om ambtenaren die beroepshalve ook met andere aspecten van de bouwtechniek in aanraking komen, de aangewezen vooropleiding is dan ook architect of bouwkundig ingenieur. 14. Sensibiliseringscampagnes Sinds bijna 10 jaar worden in België sensibiliseringscampagnes georganiseerd. De belangsrijkste zijn deze van de Dienst Energiebehoud van het Ministerie van Economische Zaken en deze van de Diensten voor Programmatie van het Wetenschapsbeleid - DPWB. Tussen 1976 en 1980 werden door de Dienst Energiebehoud vier brochures opgesteld met als onderwerpen de verwarming en de isolatie van woningen, gebruik huishoudapparaten, praktische tips. Hiervan werden er duizenden exemplaren verspreid. Later werd eveneens een brochure gepubliceerd met raadgevingen voor zuinig autorijden. Na verloop van tijd kwam met tot de vaststelling dat men op deze wijze slechts een zeer beperkt publiek van werkgelijk geïnteresseerden bereikte. Met als bedoeling een ruimer publiek te bereiken, werden door de Dienst Energiebehoud ook een databank over energiebesparing en isolatie opgericht, een videocassette over isolatie samengesteld en in samenwerking met Test-aankoop een auditprogramma opgesteld. Voor de nietcommerciële reclame op de BRT werd een reclamespot zonder technische informatie gemaakt. Maar men bereikt nog steeds een beperkt publiek. Nieuwe initiatieven om een ruim publiek te bereiken worden overwogen, maar komen onder andere door gebrek aan middelen niet van de grond. Sinds enkele jaren worden ook door de DPWB informatiebrochures verspreid die voor het grote publiek bestemd zijn. De DPWB beschikt over een tentoonstellingsstand die regelmatig op handelsbeurzen en dergelijke wordt geplaatst. Deze dienst heeft een grote inspanning gedaan om brochures op te stellen die voor het grote publiek beter leesbaar zijn en die praktische informatie bevatten waar het grote publiek om vraagt. Dit wordt aangevuld met een meer technische brochure die voor de werkelijk geïntesseerde bestemd is en een wetenschappelijk werk, bestemd voor de architecten. Deze drietrapsinformatie is nu reeds beschikbaar voor het ontwerp ,,de spouwmuur” en zal later uitgebreid worden tot andere onderwerpen. Op de tentoonstellingsstand kan de burger terecht voor praktische raadgevingen. Het bereiken van een groot publiek blijft ook hier de eerste opgave. In 1985 werd in opdracht van Vlaamse Gemeenschap een pilootexperiment uitgevoerd in verband met sensibiliseringscampagnes op gemeentelijk niveau. Een groot aantal middelen werd in de praktijk getest. Ook hier werd vastgesteld dat men op deze wijze slechts een beperkt publiek kon bereiken. Daarnaast werden door private organismen diverse informatiebrochures verspreid, al dan niet in grote aantallen. Sommige van deze brochures zijn opgesteld vanuit een alternatieve maatschappijvisie, sommige met duidelijk commerciële bedoelingen, ook sommige met een technische niet korrekte inhoud. Ook dringen informatiecampagnes vanuit Nederland tot in Vlaanderen door. Boeken en brochures van de SVEN )tegenhanger van de Dienst Energiebehoud) zijn ook bij ons te vinden. 15. Producenten van isolatiemateriaal De Belgische producenten van isolatiemateriaal zijn gegroepeerd in de beroepsvereniging COMITA, die vier andere beroepsverenigingen groepeert, namelijk deze voor glas, cellenbeton, kunststof- en minerale isolatiematerialen. Deze industrie stel in België + 5.000 personen tewerk, het merendeel in Vlaanderen. De producenten verwachten dat het invoeren van een norm niet onmiddellijk tot een grotere omzet zal leiden, en wel om volgende redenen. Vooreerst werkt de isolatie-industrie in de eerste plaats voor de renovatiemarkt. De nieuwbouw beslaat op dit
175 (1988-1989) - Nr. 2
[ 30 1
moment slechts een beperkt marktaandeel. Een tweede punt is dat een goed geïsoleerde nieuwbouwwoning achteraf geen bijkomende isolatie meer behoeft. Wat de producenten van isolatiemateriaal wel verwachten van de invoering van een isolatienorm, is dat dit een sterke stimulans zal zijn voor technologische vernieuwing. De bouwsector is in België traditioneel erg conservatief. Dit leidt tegenwoordig dikwijls tot de situatie dat een buitenlands produkt, ontwikkeld onder de stimulans van strengere reglementeringen en dus technisch beter, de voorkeur van de klanten verwerft en traditionele binnenlandse produkten van de markt verdringt. Wat de bouwindustrie dus dringend nodig heeft, is een dwingende maatregel om, door middel van wetenschappelijk en technisch onderzoek, nieuwe produkten te ontwikkelen die de konkurrentiekracht kunnen herstellen. Tenslotte zijn de isolatieproducenten ook overtuigd van het sociale belang van een isolatiereglement.
16. De Belgische isolatienorm NBN B62-301 a) Berekening De Belgische isolatienorm ,,Peil van de globale warmteisolatie” werd opgesteld onder leing van het Belgisch Instituut voor Normalisatie. De publicatie dateert van 1979. Hieraan gingen verschillende jaren voorbereiding vooraf en nauwe samenwerking metonder andere het W.T.C.B. Deze norm slaat op het gemiddeld isolatieniveau van een gebouw. De gemiddelde transmissiecoëfficiënt van een gebouw wordt berekend met de eenvoudige lineaire formule Ks =
1 AikS
(in Wim2 K)
C Si waarin : k’ : de transmissiecoëffiënt van de bouwonderdelen Si : de oppervlakten van de bouwonderdelen ai
: arbitraire correctiefactoren voor vloeren en binnenmuren.
Een tweede element is de vormfaktor V/S, zijnde het totale volume gedeeld door de totale buitenoppervlakte. Het derde element in deze norm is het toetspeil. Via een grafiek wordt de gemiddelde transmissiecoëffiënt in functie van de vormfactor vergeleken met een arbitrair bepaald isolatieniveau, bij voorbeeld niveau K70. In het hiernavolgend voorbeeld voldoet de woning, met gemiddeld transmissiecoëfficiënt 1,l W/m2K en vormfactor 2,5 aan het isolatieniveau K70.
Gemiddelde transmissiecoëfficiënt
[ 31 1
175 (1988-1989) - Nr. 2
Voor het bepalen van de transmissiecoëfficiënt van afzonderlijke bouwelementen verwijst deze norm naar de norm NBN B62-002, die deze waarden en hun berekeningswijze opgeeft. Deze norm verwijst op zijn beurt naar een norm die de laboratoriumomstandigheden vastlegt voor de bepaling van deze coëfficiënten. Deze laatste is enkel van belang voor de producenten van isolatiemateriaal, niet voor de architect. b) Doel van de norm Bij het opstellen van deze norm was het steeds de bedoeling te komen tot een eenvoudige manier om de warmtebehoefte van een woning te bepalen. De eigenlijke warmtebehoefte hangt zeer sterk af van de gedragingen van de bewoners, zodat het meer aangewezen was om het gemiddelde isolatieniveau van een woning als richtcijfer te gebruiken. Tevens worden zo geen eisen gesteld aan individuele bouwelementen, zodat er geen beperking is in het gebruik van bepaalde types raam, deur of wand. Wel moet het toepassen van bepaalde slecht isolerende delen gekompenseerd worden door betere isolatie op andere plaatsen. Een andere eigenschap is de eenvoud van de berekeningen, waarbij in beperkte mate gebruik gemaakt wordt van arbitraire coëfficiënten. Een bijzonder kenmerk van deze isolatienorm is het geïntegreerde toetspeil. Dit is alsdusdanig opgesteld dat het geen onmogelijke eisen stelt voor kleine en weinig kompakte woningen en ook niet te zwak voor grote kompakte gebouwen. Dit alles werd op deze zodanige wijze samengebracht in één norm, dat deze norm ideaal geschikt is om als reglement te dienen of om in een type-bestek te worden opgenomen. c) Draagwijdte Deze isolatienorm werd opgesteld voor woningen en andere kleine gebouwen, waar hij dan ook uitermate geschikt voor is. De berekeningen zijn niet zwaar en de norm geeft één duidelijk richtcijfer voor de isolatiegraad van het hele gebouw. Voor kantoorgebouwen, scholen, en dergelijke is de norm eveneens een bruikbaar instrument, alhoewel hier dikwijls ook met andere elementen rekening moet gehouden worden. Bejaardentehuizen en ziekenhuizen zijn gebouwen met meestal een hoge bezetting en een hoge binnentemperatuur. Het is aangewezen hier niet enkel met de isolatie rekening te houden, maar ook met de ventilatieverliezen. Het opleggen van enkel de isolatienorm geeft geen garantie voor een matig energieverbruik. Bij sporthallen, zwembaden en theaters is de norm niet geschikt. Er stellen zich hier veel komplexere eisen die voor deze gevallen een grondige energiestudie nodig maken. Voor industriële gebouwen (behalve deze die met kantoren kunnen gelijkgesteld worden) is de norm niet geschikt. d) Beperkingen De norm legt een gemiddeld isolatieniveau op voor de gehele woning, maar zegt niets over de wijze van uitvoering. Het is mogelijk aan de norm te voldoen, en toch de isolatiematerialen zo te plaatsen dat er koudebruggen, vochtneerslag en inwendige condensatie ontstaan. Eigenlijk zou een dergelijke norm moeten aangevuld worden met een aantal technische bouwvoorschriften die de goede uitvoering garanderen. De norm houdt ook geen rekening met de oriëntatie, windeffekt, warmtewinst door zonneïnval en thermische inertie van het gebouw. Deze effekten zijn, zeker bij een goed geïsoleerde woning, van een niet te verwaarlozen belang. 17. Waalse norm De Waalse bouwcode laat de keuze tussen enerzijds de norm NBN B62-301, niveau K70, en anderzijds een eigen warmtebehoeftenorm b,, niveau 500. De berekeningswijze hiervan werd gepubliceerd in het Staatsblad van 31 oktober 1984. Deze norm is opgesteld geweest om rekening te houden met warmtewinsten door zonneïnval. De berekening van de b,-500 norm is veel ingewikkelder dan de NBN B62-301 Er moet hier niet enkel rekening gehouden worden met warmteverlies door transmissie, maar ook met de ventilatie, thermische inertie en schaduw van hindernissen in de omgeving. Sommige van de berekeningswaarden worden gegeven door niet lineaire grafieken, terwijl het toetsingspeil ook niet lineair is. Deze complexiteit heeft ertoe geleid dat deze norm slechts zeer sporadisch wordt toegepast. Deze normen maken integraal deel uit van het Waalse bouwreglement, artikel 57 voorziet deze mogelijkheid. Een berekeningsnota moet bij de bouwaanvraag gevoegd worden. Ook heeft de Waalse gewestregering een grote inspanning gedaan voor de opleiding van specialisten en controlerende ambtenaren.
[ 32 1
175 (1988-1989) - Nr. 2
18. Hoogte van de gestelde norm Bij het invoeren van de isolatienorm zal zich de vraag stellen hoe hoog de isolatie-eisen dienen te zijn, met andere woorden aan welke K-waarde er zal moeten voldaan worden. K 200 en hoger Dit kan voorkomen bij zeer lichte konstruktie en bij oude woningen. Bij een dergelijke isolatiegraad is de woning nauwelijks op betaalbare wijze te verwarmen. K 150 tot K 200 Dit zijn meestal huizen die geen enkele isolatie bevatten, volgens traditionele bouwwijze. K 100 - K 150 In deze klasse vinden we de woningen van klassiek concept. Toepassing van spouwmuren en betonnen daken laten dikwijls toe deze K-waarden te bereiken. K 90 Tot 3 jaar geleden was dit de eis die de N.M.H. aan sociale woningen stelde. Een dergelijke woning dient min of meer geïsoleerd te worden. Er mogen geen werkelijk warmtedoorlatende wanden meer zijn. K 70 De huidige eis van de N.M.H., meestal voorgestelde waarde voor een verplichte isolatienorm, komt overeen met de eisen in onze buurlanden. Deze waarde is meestal gemakkelijk te bereiken met klassieke isolatieingrepen (spouwisolatie, dubbel glas . . .) De kost prijs verschilt nauwelijks tegenover de kostprijs bij K 90. K 60 Dit is hetgeen de verwarming.
electriciteitsmaatschappijen vragen voor woningen met elektrische
K 50 Om deze waarde te bereiken is een goede isolatie op alle plaatsen nodig. Er dient aandacht en zorg besteed te worden aan de afwerkingsdetails. Technologische vernieuwing wordt nodig. K 40 en lager Deze waarden zijn te bereiken met een nauwkeurig ontwerp, berekening en uitvoering, en de toepassing van heel isolatiemateriaal en technologische nieuwe produkten. Met dit onder ogen is het realistisch in Vlaanderen een isolatienorm niveau K 70 in te voeren en deze gebeurlijk na enige jaren te verstrengen tot K 60 of K 50. 19. Normen in het buitenland Al de andere landen van de E.G., op Groot-Brittanië na, hebben een norm die de thermische kwaliteit van een nieuwbouwwoning bepaalt. Op Ierland na gelden deze normen, al dan niet met andere minimumeisen, ook voor kantoorgebouwen. Deze normen verschillen meestal grondig van de Belgische norm NBN N62-301. Een aantal landen leggen een maximumwarmtetransmissiecoëfficiënt op voor de verschillende bouwelementen, zoals daken, vloeren, muren en vensters. Dit is eenvoudig te berekenen en te controleren, maar geeft geen echte waarborg voor een laag energieverbruik. Andere landen hebben een maximum energiebehoefte per oppervlak of volume opgelegd. De berekeningen zijn hier ingewikkelder. Ook hangt het energieverbruik veel van het bewonersgedrag af, zodat er hier veelal sprake is van een theoretisch energieverbruik of warmteverlies. Verder worden de bouwreglementen in de andere landen ook met een verschillende graad van gestrengheid toegepast. Nederland In Nederland wordt de bouwwijze grotendeels op gemeentelijk vlak gereglementeerd. Er zijn op dit ogenblik betrekkelijk bescheiden normen van toepassing. Per 1 januari 1987 treedt een nieuw nationaal reglement in voege dat een isolatienorm oplegt, vergelijkbaar met niveau K 50. De Nederlandse norm legt maximale transmissiecoëfficiënten op voor individuele bouwelementen, deze laat dus niet toe te ,,kompenseren” zoals de
[ 33 1
175 (1988-1989) - Nr. 2
Belgische norm. De Nederlandse isolatie-reglementering is verbonden met een subsidieregeling. Het toezicht is strenger dan in België. De nationaal geldende reglementen worden dikwijls aangevuld door gemeentelijke reglementen. Denemarken De Deense norm is de stengste van Europa en is eveneens een individuele transmissienorm voor de bouwelementen. De reglementering is van kracht sinds 1979, en werd aangepast in 1983. Het niveau is ongeveer K 40. Het toezicht is streng. Van elke nieuwbouwwoning of woning die verkocht wordt, wordt een energiefiche opgesteld, die de thermische eigenschappen ervan waarborgt. West-Duitsland Ook de Duitse norm is een transmissienorm voor bouwelementen. De reglementering is van kracht sinds 1984 en kwam in de plaats van normen van 1977. Het niveau verschilt volgens streek, in het gedeelte grenzend aan België is dit niveau ongeveer K 70. Ook op andere punten is de bouwwijze op duidelijke wijze gereglementeerd. Deze bepalingen, onder andere in verband met ventilatie, kunnen verschillen van deelstaat tot deelstaat. Het toezicht op de uitvoering is zeer streng. Er wordt controle uitgevoerd op de werf. De Duitse norm geldt eveneens voor grondige moderniseringswerken. Frankrijk De Franse norm bepaalt de maximale warmteverliezen. Voor de toepassing van de norm wordt het Franse grondgebied ingedeeld in drie zones, met een strengere zone in de berggebieden en een zachtere langs de Middellandse Zee. In het grootste deel van het land, ook het stuk dat aan België grenst, is het niveau ongeveer K 80. Ook is er een systeem van sterren, gaande van geen ster, wat betekent net voldoende, tot vier sterren of 40 % beter dan de norm. De administratie werkt aan een nieuw reglement, maar wil hierover geen gegevens verstrekken. Het toezicht is vergelijkbaar met België. Italië Italië heeft sinds 1977 een warmteverlies-norm, en kent eveneens 6 klimaatzones. In het noorden is het niveau ongeveer K 80. Het toezicht is vergelijkbaar met België. Griekenland De Griekse norm is weer een maximale transmissienorm, en is betrekkelijk streng, ongeveer K 70 in de koudste van de drie klimaatzones. Ierland De Ierse norm is een maximale transmissienorm, niveau K 70. Spanje Spanje heeft een ontwerp van norm, die veel overeenkomst vertoont met de Belgische norm. Hij is evenwel nog niet van toepassing. 20. Ventilatienormen Een ventilatienorm zou opgelegd kunnen worden om de kwaliteit van de woningen te verbeteren, analoog aan een isolatienorm. Hierbij stelt zich het probleem tweezijdig : de ventilatie moet voldoende zijn om de luchtkwaliteit in de woning te verzekeren en anderzijds mag ze niet te groot zijn om de warmteverliezen te beperken. Normen in verband met ventilatie slaan dus zowel op de luchtdichtheid van bouwelementen als op een minimale luchtverversing. Een eerste stap zou dan zijn het opstellen van een ventilatienorm waarin een woning zou gekenmerkt worden door één cijfer en waarin een toetsingsniveau gedefinieerd wordt, zoals het geval is in de NBN 62-301. Op dit ogenblik wordt er gewerkt aan het ontwerp van een dergelijke ventilatienorm. Tevens zou voor een goede ventilatie te verzekeren het opleggen van bepaalde technische voorschriften nodig zijn. Sommige van onze buurlanden zijn op dit punt reeds verder gevorderd dan België. 21. Administratieve belasting De bijkomende belasting van de administratie is een functie van de gestrengheid waarmee deze norm wordt opgelegd. Men kan hierin drie niveaus onderscheiden. 1) De isolatienorm wordt verplicht gesteld, maar er wordt geen administratieve kontrole uitgevoerd. Dit vormt geen bijkomende last voor de administratie. De overheid
175 (1988-1989) - Nr. 2
[ 34 1
heeft evenwel geen kontrole over de toepassing, die bijna zeker niet volledig zal zijn. 2) Bij elke aanvraag tot een bouwvergunning dient een berekening van het isolatieniveau gevoegd, de administratie kontroleert enkel de aanwezigheid van de berekening, maar ziet ze niet na. In dit geval is de bijkomende last voor de amdinistratie zeer beperkt. De architect staat in dit geval in voor de juistheid van de berekeningen zoals ook voor de stabiliteits- en andere technische berekeningen. De isolatienorm vomt een stevige garantie voor de bouwheer. Aanvragen om afwijkingen vormen mogelijk wel een administratieve belasting. 3) De overheid kontroleert de isolatieberekening volledig. Dit zou een zeer zware opgave zijn, omdat niet enkel de berekening maar ook de gegevens moeten nagezien worden. Dit vereist zeker 1/4 man-dag per bouwaanvraag. Door het opleggen van een isolatienorm is de overheid genoodzaakt de evolutie van deze materie te blijven volgen. Deze inspanningen zijn relatief beperkt. Wanneer de overheid eveneens de bijkomende opleiding van bouwtechnici (architecten en ingenieurs) zou organiseren, betekent dit een grote bijkomende opdracht. Hiervoor zijn vooreerst lesgevers nodig, die moeten opgeleid worden of van andere instellingen worden aangetrokken. Tevens zijn er budgetten nodig voor de kursussen, lokalen en didaktisch materiaal. Het is logisch om gebruik te maken van de reeds bestaande materiële en immateriële infrastructuur. Zo nodig dienen financiële middelen te worden vrijgemaakt om hiervan gebruik te kunnen maken. Slechts indien het onmogelijk is van de bestaande infrastructuur gebruik te maken, zouden eigen opleidingsinitiatieven moeten worden genomen.
Deel B Bedenkingen 1. Er worden in Vlaanderen nog steeds woningen gebouwd die zeer slecht geïsoleerd zijn ; het betreft hier evenwel slechts een gering gedeelte (geschat op 10 %) van het totaal aantal nieuwbouwwoningen. De oorzaak van het slechte isolatieniveau is dat men de initiële investering voor de gebruiker zo veel mogelijk wil beperken. De gevolgen van deze handelswijze zullen zich evenwel laten voelen tot zolang die bestaat of totdat ze degelijk geïsoleerd wordt. 2. Er bestaat bij de consument een zekere verwarring over wat een goede en wat een minder goede isolatiemaatregel is. De effekten van bepaalde maatregelen zijn moeilijk kwantificeerbaar. 3. Het voorstel De Batselier behandelt alleen nieuwbouw. Dit is logisch. Het vastleggen van verplichte en eenvormige normen voor vernieuwbouw is moeilijk wegens de verscheidenheid van de optredende situaties. Dit is a fortiori het geval voor bestaande gebouwen. 4. Het voorstel behandelt alleen woningbouw. Dit is niet logisch. Gemeenschapsgebouwen, openbare gebouwen, kantoren, werkplaatsen worden buiten beschouwing gelaten. *In het commentaar bij de artikelen wordt zelfs gezegd dat de vaststelling van de normen voornamelijk de privé-woningen aangaat. 5. Het decreet legt geen norm vast, maar legt de Minister die de energie onder zijn bevoegdheid heeft de verplichting op een norm vast te leggen op basis van een genormeerde en bij koninklijk besluit gehomologeerde berekeningswijze van het isolatienive.au van een gebouw. Deze laatste norm (NBN B62-301) bepaalt niet de warmtebehoefte van een woning maar het ,,Peil van de globale warmte-isolatie”. Zij houdt geen rekening met temperatuurverschillen (en dus vereiste isolatieverschillen) tussen de onderscheiden gedeelten van gebouwen. De norm is dus vooral bedoeld om gebouwen onderling te kunnen vergelijken onafhankelijk van het bewonersgedrag. De werkelijke verliezen zijn immers grotendeels van dit laatste bedrag afhankelijk. 6. De norm B62-301 houdt alleen rekening met globale (isolatie) verliezen : indien er een venster geplaatst wordt, moet dit worden gecompenseerd door een hogere isolatie van de muren, al was het maar die van de garage. Zij houdt dus ook geen rekening met de energiewinsten vanwege de zonnestraling. 7. De norm NBN B62-301 houdt geen rekening met de ventilatieverliezen, die juist bij goede isolatie een groot deel van de verliezen uitmaakt.
[ 35 1
175 (1988-1989) - Nr. 1
8. De norm geeft geen oplossing aan de problemen van bouwschade, oppervlaktecondensatie en schimmelvorming, waaraan in de toelichting wordt gealludeerd. Daarvoor zou een ventilatienorm moeten worden vastgelegd. 9. De norm geeft ook geen oplossing aan ,,hoe” een gebouw ,,deskundig” te isoleren. 10. Het commentaar bij artikel 4 van het voorstel van decreet is gedeeltelijk fout. Isolatiemaatregelen komen inderdaad het meest de lokale (isolatiemateriaal)producenten en installateurs (bouwfirma’s) ten goede. Het concurrentieel voordeel - in Vlaanderen - van bedrijven buiten Vlaanderen tegenover de eigen industrie, is dus miniem ; te meer daar het toch slechts gaat om de ongeveer 10 % nu nog niet voldoende geïsoleerde woningen. In hoeverre weegt bovendien het gunstig effekt (de verkoop der produkten, de werkuren) door, op het ongunstige effekt (verhoging van de onmiddellijke kostprijs, c.q. lenìngscapaciteit van de bouwheer ?). ll. Een opleidingscampagne voor ontwerpers, uitvoerders en controlerende ambtenaren (kostprijs van deze laatste ?) zijn inderdaad zeer nuttig, evenals voorlichtingsprogramma’s voor het publiek. Het is de vraag of dit bij middel van een normerend decreet dient te worden geregeld. 12. In tegenstelling met wat dikwijls wordt beweerd, bestaat er in de ons omringende landen meestal geen algemeen geldende en opgelegde isolatienorm. Wel is het zo dat het bereiken van een bepaald isolatieniveau als voorwaarde wordt gesteld voor het verlenen van subsidies bij het bouwen of bij sociale woningbouw, waar door de openbare bouwmaatschappijen, minimale isolatiemaatregelen worden voorgeschreven aan de bouwondernemingen (zoals dit ook in België het geval is). 13. Isoleren is de meest effektieve en meest rendabele investering voor warmtebewaring. Velen zijn hiervan overtuigd. De overtuigden isoleren beter dan de te voorziene eisen. Het gevaar is reëel dat de te voorziene minimum-eis tevens de praktijknorm zal worden in alle gevallen. 14. Om effectief toepasbaar te zijn, moet de norm duidelijk en eenvoudig zijn. Rekening houden met alle mogelijke situaties leidt snel tot ingewikkeldheid. 15. In de norm B62-301 wordt enkel het isolatiepeil beschouwd en wordt dus geenszins rekening gehouden met het dynamisch gedrag van het gebouw. Dit is nochtans vereist . om het effect van thermische capaciteiten, vrij winsten door invallende zonnestraling, het bewoningspatroon, de regeling van de verwarmingsinstallatie, . . . . in rekening te brengen bij de berekening van het energieverbruik voor de verwarming van een gebouw. Momenteel wordt door de E.E.G. in het kader van het niet-nucleair energie-onderzoek veel aandacht besteed aan het energiezuinig architecturaal ontwerp van gebouwen en de zogenaamde ,,passieve benuttiging van de zonne-energie”. Vele van de bouwtechnieken, gebouwcomponenten en architecturale ontwerpprincipes die daarbij een rol spelen, hebben geen effect op de K-factor van het gebouw zoals bepaald door norm B62-301. Er is dus enig gevaar dat de doorstroming van deze nieuwe bouwtechnieken en ontwerpprincipes naar de praktijk, zou geremd worden door een decreet dat uitsluitend steunt op B62-301. . Wallonië heeft overigens, omwille van de eenzijdigheid van de norm B62-301 een aanvullend of alternatief criterium ingebouwd waarin het energieverbruik per m2 vloeroppervlakte beschouwd wordt. Dit is zeker een stap in de goede richting. 16. Probleem blijft uiteraard de uitvoering van de controle op de naleving van het decreet ! 17. W.T.C.B. wenst binnenkort te starten met normuitbreiding in functie van minimaal vereiste ventilatieverliezen en infiltratie wat op zeer lange termijn een allesomvati tende norm moet mogelijk maken. 18. De Waalse norm bestaat, doch wordt praktisch steeds omzeild en er is bijna geen controle.
175 (1988-1989) - Nr. 2
136 1 BIJLAGE IV
Gemeenschapsminister van Huisvesting Kabinet
15 oktober 1986 KAB/H/FB/IVB Bijlage : 1
Mijnheer de Voorzitter, Betreft : Voorstel van decreet van de heer N. De Batselier betreffende isolatienormen in de woningbouw Uw ref. : B8/CD 22805 In antwoord op uw brief van 25 september jongstleden heb ik de eer u hierbij het gevraagde advies van de Administratie voor Huisvesting te doen geworden. Met oprechte hoogachting, PAUL AKKERMANS De heer G. Geens Voorzitter van de Vlaamse Executieve Jozef II-straat 30 1040 BRUSSEL
Administratie voor Huisvesting
Nota aan de heer P. Akkermans Gemeenschapsminister van Huisvesting Betreft : Voorstel van decreet van de heer N. De Batselier houdende vaststelling van een isolatienorm voor op te richten en als woning bestaande gebouwen. In antwoord OP de in rubriek vermelde Kabinetsnota heb ik de eer de heer Minister volgend advies te verstrekken. Het voorstel van decreet houdende vaststelling van een isolatienorm heeft betrekking op een zeer technische materie. Mijn Administratie heeft destijds in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken ingestaan voor de uitvoering van het koninklijk besluit van 8 augustus 1975 betreffende het verlenen van een premie voor de verbetering van de thermische kwaliteit van de woningen en hun uitrustingen. De nomenclatuur van de procédés die in aanmerking kwamen voor de isolatiepremie werd uitgewerkt door de technische dienst van het Nationaal Instituut voor de Huisvesting die belast is met de bouwtechnische typevoorschriften en goedkeuringen. Sedert 1 augustus 1985 zijn de personeelsleden van deze dienst in het kader van de wet van 28 december 1984 tot afschaffing en herstructurering van sommige instellingen van openbaar nut, van rechtswege overgedragen aan de Regie der Gebouwen van het Ministerie van Openbare Werken. Mijn Administratie beschikt over geen technici of personeelsleden die inzake isolatie de nodige ervaring of bevoegdheid bezitten om over de materie zelf een gefundeerd advies uit te brengen. Buiten het technisch aspect van de zaak meen ik de heer Minister evenwel te moeten wijzen op enkele andere aspecten van een algemene isolatieverplichting. In eerste
[ 37 1
175 (1988-1989) - Nr. 2
instantie zal een dergelijke verplichting aanleiding geven tot een algemene kostenverhoging van de bouwwerken met als gevolg dat de bouwsektor, die nog niet uit de moeilijkheden is, opnieuw wordt afgeremd. In tweede instantie moet gewezen worden op het probleem van het ondeskundig isoleren, de kontrole en de informatie terzake. Een algemene verplichting vereist het gebruik van technisch goedgekeurde procédés door de ontwerpers en aannemers en een afdoende kontrole van terzake degelijk opgeleide ambtenaren. In die optiek is de informatie van de geïnteresseerden en de opleiding van de kontroleorganen van primordiaal belang. In die omstandigheden lijkt het mij geenszins aangewezen een isolatienorm op te leggen als voorwaarde tot het bekomen van een bouw- of saneringspremie aangezien deze premies worden verleend uit sociale en financiële overwegingen en mijn Administratie daarenboven niet beschikt over de nodige deskundige kontroleorganen. Een algemene verplichting voor alle woningen zoals vooropgesteld in het voorstel van decreet lijkt mij thans nog voorbarig wegens de nog hangende discussies inzake oordeelkundige aanwending van procédés en de efficiëntie ervan alsmede wegens h& probleem van de informatie, opleiding en kontrole. De Directeur-Generaal, P. PACQUE
175 (1988-1989) - Nr. 2
[ 38 1 BIJLAGE V SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD VAN VLAANDEREN
ADVIES OVER HET VOORSTEL VAN DECREET HOUDENDE VASTSTELLING VAN EEN ISOLATIENORM VOOR OP TE RICHTEN EN ALS WONING BESTEMDE GEBOUWEN
Bij brief van 17 december 1986 vroeg de Voorzitter van de Vlaamse Executieve de Raad om advies betreffende een voorstel van decreet houdende vaststelling van een isolatienorm voor op te richten en als woning bestemde gebouwen. Het voorstel van decreet beoogt het bereiken van een optimale thermische isolatie van nieuwe woningen. De Raad meent dat in het licht van een rationeel energiegebruik het vastleggen van een isolatienorm voor nieuwe woningen wenselijk is. Dit kan bereikt worden door het bouwplan voor een woning slechts goed te keuren wanneer voldaan is aan de isolatienorm. Het niveau van de isolatienorm dient in een technische commissie uitgewerkt te worden. Eveneens moet de initiële meerkostt voor het individu die volgt uit de verplichte norm nader onderzocht worden. Voor bestaande woningen is de Raad eveneens voorstander van het bereiken van een voldoende hoog niveau van thermische isolatie. Vanzelfsprekend kan hier van een algemene verplichting geen sprake zijn. Wel meent de Raad dat via de saneringspremie en via renovatiepremie bijvoorbeeld door het reserveren van een gedeelte van de premie voor isolatie, een belangrijke vooruitgang kan geboekt worden.
175 (1988-1989) - Nr. 2
[ 39 1 BIJLAGE VI SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD VAN VLAANDEREN
ADVIES OVER HET VOORSTEL VAN RESOLUTIE VAN DE HEER M. OLIVIER C.S . BETREFFENDE HET ORGANISEREN VAN EEN SENSIBILISATIE- EN OPLEIDINGSCAMPAGNE TER BEVORDERING VAN DE ISOLATIE VAN WONINGEN
De Raad verwijst, wat de opportuniteitsvraag betreft van het al dan niet opleggen bij decreet van een norm voor thermische isolatie van nieuwbouwwoningen, naar zijn advies van 30 januari 1987 over het voorstel van decreet van de heer N. De Batselier houdende vaststelling van een isolatienorm voor op te richten en als woning bestemde gebouwen. Wezenlijke elementen van dit advies van de Raad d.d. 30 januari 1987, zijn : - het is wezenlijk, in het licht van een REG-beleid, een thermische isolatienorm vast te leggen voor nieuwe woningen ; - concreet kan dit gebeuren door het bouwplan voor een woning slechts goed te keuren, wanneer voldaan is aan de bij decreet opgelegde norm ; - het gewenste niveau voor deze thermische commissie uitgewerkt worden ;
isolatienorm. moet in een technische
- ook voor bestaande woningen pleit de Raad voor het bereiken van een voldoende hoog niveau van thermische isolatie. Uiteraard kan hierbij niet gedacht worden aan een algemene verplichting. Wel meent de Raad dat via de saneringspremie en de renovatiepremie, bijvoorbeeld door het reserveren van een gedeelte van de premie voor thermische isolatie, belangrijke vooruitgang terzake kan geboekt worden. Tussen het moment waarop de Raad dit advies geformuleerd heeft (januari 1987) en de nu voorliggende adviesvraag over het voorstel Olivier C.S., lijken er geen nieuwe technische gegevens beschikbaar te zijn gekomen, die van aard kunnen zijn om de wezenlijke strekking van het advies van de Raad d.d. 30 januari 1987, te herzien. De Raad meent derhalve dat decretaal kan worden opgetreden om een norm voor thermische isolatie van nieuwbouwwoningen op te leggen, gegeven o.m. ook het feit dat nu reeds een norm voor thermische isolatie van toepassing is voor de sociale woningbouw en voor de openbare gebouwen. De Raad meent verder dat de wijze waarop de bij decreet op te leggen thermische isolatienorm geïmplementeerd moet worden (cf. optie in het SERV-advies d.d. 30 januari 1987 : band met de verlening van de bouwvergunning voor nieuwbouw en met de bestaande subsidiëringsregeling voor vernieuwbouw) evenals de vastlegging van de controlemodaliteiten die een effectieve toepassing van de norm moeten waarborgen, het voorwerp moeten uitmaken van concrete voorstellen van de technische commissie, waarnaar de Raad in zijn advies van 30 januari 1987, heeft verwezen (cf supra). Het opstarten van een sensibiliseringscampagne en de voorbereiding en tenuitvoerlegging van een opleidingsprogramma ,,deskundig isoleren”, zoals gesuggereerd in het voorstel van resolutie Olivier C.S., zijn voorstellen die de Raad vanuit zijn bekommernis voor een actief REG-beleid, kan onderschrijven. Wat de sensibiliseringscampagne betreft, dient er echter op gewezen dat reeds een aantal acties terzake werden gevoerd. De Raad stelt zich dan ook de vraag of via nog een (in dit geval gewestelijke) campagne terzake, veel resultaat zal kunnen bereikt worden, gegeven het huidig relatief laag niveau van energieprijzen, in vergelijking althans met enkele jaren geleden. Ten aanzien van het voorstel voor een opleidingsprogramma, meent de Raad dat het mogelijk moet zijn, rekening houdend o.m. met een reeds bestaand initiatief terzake, op zeer korte termijn een initiatief in die zin uit te werken. Alsdusdanig is dit voorstel voor een opleidingsprogramma, volgens de Raad dan ook eerder complementair met het bij decreet opleggen van een thermische isolatienorm.
[ 40 1
175 (1988-1989) - Nr. 2
BIJLAGE VII WETENSCHAPPELIJK EN TECHNISCH CENTRUM VOOR HET BOUWBEDRIJF (Inrichting erkend bij toepassing van de besluitwet van 30 januari 1947) Aan de Heer G. GEENS Voorzitter van de Vlaamse Executieve Jozef II straat, 30 1040 BRUSSEL 1000 Brussel, 14 juli 1987. Geachte Heer Voorzitter, Mijnheer de Minister, Betreft : Isolatie van nieuwbouw-woningen in het Vlaamse Gewest. Met uw brief van 2 juli 1987 verzoekt U ons U grondig advies te verstrekken over de voor- en nadelen van een isolatieverplichting voor nieuwbouw-woningen. Tevens vraagt U ons een antwoord te geven op drie konkrete vragen. Het gevraagde advies is bijgevoegd aan dit schrijven onder vorm van een eerste nota ,,Voor- en nadelen van een isolatieverplichting voor nieuwbouw-woningen”. Het antwoord op de drie door U gestelde vragen wordt in de mate van onze mogelijkheden gegeven in een tweede nota ,,Antwoord op drie vragen”. Het moet duidelijk gesteld worden dat korrektere en beter gefundeerde antwoorden slechts mogelijk zijn indien de nodige middelen uitgetrokken worden om de gestelde problemen grondig te bestuderen. In de hoop U met dit vlug antwoord toch van dienst te zijn geweest en steeds bereid voor bijkomende toelichtingen, groeten we, Met de meeste hoogachting, J. UYTTENBROECK, Direkteur Onderzoek
C. DE PAUW, Direkteur-Generaal
Voor- en nadelen van een isolatieverplichting voor nieuwbouw-woningen 1. Voordelen 1.1. Bekomen van een beter behaagelijkheidsniveau in het geheel van de geïsoleerde woning. 1.2. Vermijden van een groot aantal koudebruggen die in vele gevallen medeoorzaak zijn van het ontstaan van oppervlaktekondensatie en zelfs van schimmels. De toepassing van de NBN B62-301 trekt inderdaad de aandacht op deze koudebruggen en bestraft ze in zekere zin, waardoor de ontwerpers gestimuleerd worden om ze te vermijden (zonder reglement ontbreekt deze stimulans). 1.3. Aanzienlijk lagere kostprijs voor de bewoner om het gewenste behaaglijkheidsniveau te realiseren en in stand te houden (drastische vermindering van de brandstofonkosten). Na een periode van enkele jaren (5 à 7) is de meerinvestering terugbetaald. 1.4. Kleinere energieafhankelijkheid van ons land dat voor de woningverwarming nog grotendeels beroep doet op ingevoerde energie (gas en stookolie) en mede hierdoor gunstig effekt op onze betalingsbalans. 1.5. Voorbereiding van alle geïnteresseerden in het bouwproces (architekten, aannemers, toeleveringsbedrijven) om tegen het jaar 1992 te kunnen konkurreren met het
[ 41 1
175 (1988-1989) - Nr. 2
buitenland, waar men sedert vele jaren reeds een ver doorgedreven termische isolatie als de normaalste zaak van de wereld beschouwt. (Vlaanderen en Luxemburg zijn de twee enige landen van de Europese Gemeenschap waar men nog nieuwe woningen kan bouwen die helemaal niet geïsoleerd zijn). Het bestaan van een voldoend strenge isolatienorm voor woningen is voor vele buitenlandse bedrijven een stimulans gebleken om bij voorbeeld nieuwe hoog rendementsketels met klein vermogen te ontwikkelen. Ook moderne kontrole- en regelapparatuur krijgt hierdoor nieuwe kansen. Deze buitenlandse bedrijven overspoelen nu de Belgische markt. 1.6. Gunstig effekt op de werkgelegenheid. De prijs die nu telkenjare weer moet betaald worden voor dure ingevoerde energie wordt bij degelijk geïsoleerde woningen geïnvesteerd en zorgt voor meer werkgelegenheid. 1.7. Een degelijke verplichte isolatie voor de nieuwbouw-woningen zal zonder enige twijfel ook een stimulans betekenen voor een beter uitgevoerde termische renovatie van ons bestaand woningpatrimonium. 1.8. Al de hiervoor opgesomde voordelen kosten aan de overheid niets. Alleen moet de wil bestaan om een termische reglementering op te leggen. Verder gaan met de subsidiëring voor nieuw op te richten woningen zonder eisen te stellen in verband met de termische isolatie en later eventueel bereid te blijven om premies toe te kennen voor de termische verbetering van deze woningen, lijkt ons niet de goede weg te zijn. 1.9. Binnenkort zal in België een Europese richtlijn omgezet worden in een nationaal reglement (Minist. v. Ekon. Zaken) dat er toe strekt onder andere de leidingen van de centrale verwarmingsinstallaties en de leidingen van de sanitaire warm-waterinstallaties degelijk te isoleren (voor nieuwe gebouwen en niet alleen voor woningen). In het Vlaamse land, zonder termisch reglement voor nieuwe woningen, zal men dan tot de paradoksale situatie komen dat deze leidingen wel degelijk geïsoleerd zullen moeten zijn maar dat de gebouwen waarin ze zich bevinden helemaal niet geïsoleerd hoeven te zijn. 2. Nadelen Voorafgaande opmerking Het W.T.C.B. ijvert reeds sedert meer dan 25 jaar voor een degelijke isolatie. Het W.T.C.B. ligt ook aan de basis van alle normen die in dit verband door het Belgische Instituut werden voorbereid en gepubliceerd. Het W.T.C.B. heeft een zeer groot aandeel gehad in het tot stand komen van het Thermisch Reglement voor Wallonië. Het W.T.C.B. is dus zeker minder goed geplaatst om vele nadelen van een reglement in verband met de termische isolatie op te sommen. De volgende punten worden nog al eens als nadelen van de termische isolatie gesignaleerd. 2.1. De wettelijke verplichting tot het termische isoleren van nieuwe woningen is zeker de bijzonderste en meest rendabele maatregel die kan en moet genomen worden en die in andere Europese landen reeds lang van kracht is. Maar natuurlijk is de termische isolatie volgens de NBN B62-301 niet de enig mogelijke maatregel om het energieverbruik gunstig te beïnvloeden. Deze norm handelt inderdaad niet over infiltratie- of ventilatie-verliezen noch over het rendement der installaties. 2.2. Een degelijke termische isolatie zal zonder enige twijfel de kostprijs lichtjes doen stijgen. Een gebouw zonder enige isolatie en met enkel glas zal minder duur kosten dan een zelfde gebouw met dubbel glas en met alle buitenwanden degelijk geïsoleerd. Maar het voordeel van het gebruik van de Belgische norm NBN B62-301 is het nu juist dat men van bij de konceptie alle vrijheid heeft om de meest rendabele isolatiemaatregelen te nemen en dat men eventueel de glasoppervlakte kan verminderen of de dakisolatie extra kan versterken. Ook de gunstige vorm van het gebouw vergemakkelijkt het respekteren van een bepaalde eis. 2.3. Als nadeel van een termische reglementering hoort men nogal eens zeggen dat dit meer inspanningen zal vergen van de architekt, of dat de architekten niet over de nodige vorming beschikken om dit reglement toe te passen. Hierin zit natuurlijk een
175 (1988-1989) - Nr. 2
[ 42 1
grond van waarheid en als een thermisch reglement van kracht wordt dan zal er een speciale inspanning moeten geleverd worden om alle architekten degelijk te informeren. 2.4. Dit geldt natuurlijk ook voor de administraties die zullen moeten waken over de toepassing van de eventuele reglementering. Maar hier ook kan gezegd worden dat het niet absoluut nodig is elke bouwaanvraag in detail te kontroleren. Niet elke automobilist wordt permanent gekontroleerd op het naleven van het verkeersreglement. Verder zal de kontrole van het toekomstig reglement volgens de Europese richtlijn op de isolatie van leidingen een veel grotere inspanning vragen van de kontrolerende diensten. Antwoord op drie vragen in Vlaamse Gewest
met de isolatie van nieuwbouwwoningen in het
Voorafgaande opmerking Gezien het ontbreken tot op heden van elke richtlijn kan niemand in dit land op een vlugge manier beschikken over de nodige elementen om op een korrekte manier deze vragen te beantwoorden. Inderdaad om een statistisch verantwoorde steekproef te kunnen doen zou men moeten beschikken over alle gegevens van een groot aantal bouwaanvragen die over de laatste jaren werden ingediend bij de administratie. Voor elke bouwaanvraag zou men dan de korrekte berekening moeten laten uitvoeren van het isolatie niveau K. Toch zullen we trachten, in de mate van onze mogelijkheden, deze 3 vragen te beantwoorden of aanduidingen te verstrekken om deze antwoorden te bekomen. Vraag 1 : Wordt het isolatiepeil K70 in de meeste gevallen niet reeds bereikt ? In de hierbijgevoegde studie (WTCB-Kursussen-Konferenties nr 31) werd voor een honderdtal woningen (lol), die geen sociale woningen zijn, het isolatieniveau K berekend en dit voor de periode januari 81 tot april 1982. Het gaat hier dus over nieuwe woningen die gekoncipieerd werden tijdens een periode van nog zeer hoge energieprijzen. Deze dossiers werden door de Dienst Berekeningen van het W.T.C.B. behandeld vooral met het oog op de berekening der warmteverliezen of van de verwarmingsinstallaties. Waarschijnlijk is het wel zo, dat de architekten of aannemers of studiebureaus die deze berekeningen bij het W.T.C.B. hebben laten uitvoeren a priori reeds gunstig stonden t.o.v. degelijk uitgevoerde berekeningen en dat men dus ook kan aannemen dat ze meer dan anderen bewust waren van het belang van een goede isolatie. Uit deze studie blijkt (zie tabel 1 en 2) dat er op de 101 bestudeerde woningen slechts 29 waren met een isolatieniveau dat beter was dan K70 (29 %) en ook dat er nog steeds 26 woningen waren met een K niveau dat minder goed (dit is hoger) was dan K100.(26 %) Op de bijkomende vraag ,,Kan dan een oordeelkundige schatting gemaakt worden van het jaarlijks percentage nieuwbouwwoningen dat in Vlaanderen nog onvoldoende geïsoleerd wordt ?” kunnen we geen degelijk antwoord geven. Wel moet er gesignaleerd worden dat er sedert april 1982 (einddatum van de hiervoor genoemde studie) wel een algemene verplichting bestaat voor de sociale woningen om het niveau K70 te respekteren en dat sedert 1982 het aantal elektrische verwarmde woningen is toegenomen. De elektrische verwarmde woningen moeten normaal voldoen aan de eis K60 die door de elektriciteitsmaatschappijen wordt opgelegd. Wij menen dan ook te mogen stellen dat op dit ogenblik misschien 50 % van alle nieuw opgerichte woningen een isolatieniveau hebben van ongeveer K70. Maar dit is slechts een louter persoonlijke schatting. Vraag 2 : Op welk niveau ligt het werkelijk isolatiepeil van nieuwe woningen in Vlaanderen, in vergelijking met de ons omringende landen en Wallonië ? Zoals op vraag nr. 1 kan hier ook geen degelijk antwoord verstrekt worden. Toch voegen we hierbij ter uwer informatie 4 grafieken toe die het resultaat zijn van een vergelijkende studie die het W.T.C.B. op aanvraag van de Commissie der Europese Gemeenschappen heeft uitgevoerd. De grafieken 1 en 3 betreffen de situatie zoals deze bestond in 1980. De grafieken 2 en 4 geven ook reeds het beeld van de verstrenging der reglementen die in 1980 reeds in voorbereiding was.
175 (1988-1989) - Nr. 2
[ 43 ]
Te noteren valt dat België in deze vergelijking voorkomt met een niveau K90 voor de bestaande situatie in 1980 en dat als verstrenging voor België (grafieken 2 en 4) reeds het niveau K70 werd voorgesteld. Op het ogenblik dat dit rapport verscheen (januari 1981) bestond er in België helemaal geen reglementering. De auteurs van de studie hebben alleen maar de voorstellen weergegeven die toen in België ter tafel lagen. Het bestaan van een reglementering in een land is natuurlijk nog helemaal geen garantie voor de effektieve realisatie van de opgelegde isolatienormen. Toch geloven we dat men er mag van uitgaan dat in landen zoals Duitsland, Frankrijk, Nederland en Denemarken de nodige kontroles op de naleving der reglementen uitgevoerd worden. Vraag 3 : Op hoeveel kan men voor verschillende woningtypes de meerkost ramen van isolatie volgens K70 in vergelijking met K90 ? Het meest afdoend antwoord op deze vraag kan gegeven worden door de Nationale Maatschappij voor de huisvesting die enkele jaren geleden overstapte van de isolatie-eis K90 naar de eis K70. Toch hebben we om deze vraag te beantwoorden enkele voorbeelden berekend en dit zowel voor een bungalow als voor een hoekwoning. 1. Bungalow 1.1. Algemene gegevens Een bungalow is 15 m lang, 8 m breed en 3 m hoog. Het beschermd volume ervan heeft als buitenafmetingen : 12 m x 8 m x 3 m. Dus is V = 288 m3. De garage van 3 m breedte en 8 m lengte hoort dus niet tot het beschermd volume. Het totale verliesoppervlak bedraagt dus A,,, = 312 rn’ en de kompaktheidsgraad V/Atot = 0,92 m. De vloer van de bungalow rust op volle grond. We nemen verder aan dat er in het beschermd volume een venster- of deuroppervlakte aanwezig is van 20 m*. Samenvattend hebben we dus : - vensteroppervlakte 20 m2 - buitenmuuroppervlakte 76 m’ 24 m* - binnenmuuroppervlakte - oppervlakte van de vloer en van het plafond 96 m* : 1.2. Isolatie nodig om K90 te bereiken Het isolatieniveau K90 voor de hiervoor beschreven bungalow wordt bereikt met : - niet geïsoleerde spouwmuur k : 0,87 W/m*K - enkel glas in houten ramen k : 4,57 W/m2K - vloer op volle grond k’ : 1,15 W/m*K - plafond met 4,4 cm van een goed isolatiemateriaal k : 0,73 W/m*K (lambda = 0,04) . k : 1,O W/m*K - binnenmuur -+ garage Opmerking : op uitzondering van de 4,4 cm plafondisolatie is er in deze bungalow geen enkele specifieke isolatiemaatregel genomen. 1.3. Bijkomende maatregelen om K70 te bereiken Hier bestaan een groot aantal varianten. We hebben er 3 weerhouden. Oplossing B 1 - 10 m* beglazing worden uitgevoerd in dubbel glas - het plafond wordt met 15 cm isolatiemateriaal geïsoleerd in plaats van met 4,4 cm Het geschatte meerkost bedraagt dus : - beglazing : 10 x 1.200 - plafondisolatie : 15 cm in plaats van 4,4 cm : 96 x 225 F/m2
= 12.000 F = 21.600 F Totaal = 33.600 F
.
Oplossing B2 - alle vensters met dubbel glas - het plafond geïsoleerd met 8,6 cm in plaats van 4,4 cm De geschatte meerkost bedraagt dus : - beglazing 20 x 1.200 F/m* - plafondisolatie 8,6 cm in plaats van 4,4 cm : 96 x 88 F/m*
= 24.000 F = 8.448 F Totaal = 32.448 F
175 (1988-1989) - Nr. 2
[ 44 1
Oplossing B3 - geïsoleerde spouw (6 cm) - het plafond geïsoleerd met 7,4 cm isolatie in plaats van 4,4 cm De geschatte meerkost bedraagt dus : - spouwisolatie : 76 x 350 F/m2 - plafondisolatie 7,4 cm in plaats van 4,4 cm : 96 x 65 F/m2
= 26.000 F = 6.240 F Totaal = 32.840 F
2. Hoekwoning 2.1. Algemene gegevens Het betreft hier een hoekwoning met 2 verdiepingen op volle grond met als buitenafmetingen : - breedte diepte - hoogte
: :
8m 10 m 6m
Het beschermd volume is dus : V = 8 x 10 x 6 = 480 m3. De totale verliesoppervlakte : Atot = 316 m2. De kompaktheid van de woning is : ViAtot = 1,52 m. Voor deze woning hebben we een totale beglazingsoppervlakte weerhouden van : 30 m2. Samenvattend hebben we dus : - vensteroppervlakte 30 m2 . - buitenmuren 126 m2 .. - dak of bovenste plafond 80 m2 - onderste vloer . 80 m2 2.2. Isolatie nodig om K90 te bereiken Het niveau K90 wordt hier bereikt met : - niet geïsoleerde spouwmuur - enkel glas in houten ramen - vloer op volle grond - plafond (of dak) met 3 cm isolatie (lambda = 0,04)
. .. . :
k : 0,87 k : 4,57 k’ : 1,15 k : 1,0
W/m2K W/m2K W/m2K W/m2K
2.3. Bijkomende maatregelen om K70 te bereiken Hier ook hebben we 3 varianten weerhouden. Oplossing HW 1 - 15 m2 beglazing zijn dubbel - het dak wordt geïsoleerd met 12 cm in plaats van met 3 cm De geschatte meerkost bedraagt dus : - beglazing : 15 m2 x 1.200 F/m2 - supplem. dakisol. 12 cm in plaats van 3 cm : 80 m2 x 185 F/m2
= 18.000 F = 14.800 F
Totaal = 32.800 F Oplossing HW2 - 30 m2 dubbele beglazing - dakisolatie 6 cm in plaats van 3 cm De geschatte meerkost bedraagt dus : - beglazing : 30 m2 x 1.200 F/m2 - supplem. dakisol. 6 cm in plaats van 3 cm : 80 m2 x 60 F/m2
= 36.000 F = 4.800 F Totaal = 40.800 F
Oplossing HW3 - spouwisolatie 6 cm - dakisolatie 4 cm in plaats van 3 cm De geschatte meerkost bedraagt dus : - spouwisolatie (6 cm) : 126 m2 x 350 F/m2 - supplem. dakisolatie : 80 m2 x 20 F/m2
= 44.100 F = 1.600 F Totaal = 45.700 F
175 (1988-1989) - Nr. 2
[ 45 1 3. Samenvatting Meeruitgave om K70 te bereiken F
Bruto volume m3
Meeruitgave F/m3 volume
Bungalow Oplos. B l Oplos. B2 Oplos. B3
33.600 32.450 32.850
288 288 288
117 113 114
Hoekwoning Oplos. HWl Oplos. HW2 Oplos. HW3
32.800 40.800 45.700
480 480 480
68 85 95
Gebouw
4. Opmerkingen en besluiten 4.1. De geschatte prijzen voor de isolatiemaatregelen betreffen alleen de nieuwbouw. Dit wil zeggen dat bij de plaatsing van dubbel glas of van een extra dakisolatie alleen rekening gehouden werd met de materiaalonkosten en niet met de plaatsing ervan. Het is duidelijk dat voor renovatie deze prijzen stukken hoger zullen liggen. 4.2. De laatste kolom van de samenvattende tabel toont duidelijk het nut aan van de kompaktheid der gebouwen. De hoekwoning kan voor een relatief veel lagere prijs geïsoleerd worden dan de bungalow. 4.3. Indien we dezelfde berekening hadden uitgevoerd op een ingesloten rijenwoning dan zouden de meeruitgaven per beschermde m3 nog ruim lager liggen. 4.4. Uit de voorgaande tabel blijkt ook dat er aanzienlijke prijsverschillen kunnen bestaan tussen de verschillende oplossingen van elk gebouw en dit ondanks het feit dat het bereikte isolatieniveau steeds hetzelfde is (K70). Opmerking De schatting van de meeruitgaven voor diverse isolatiemaatregelen is gebaseerd op prijzen die ons meegedeeld werden (10 juli 1987) door Glaverbel : 1.200 F/m2 voor dubbel glas. Door Rockwool : - Matrassen voor dakisolatie 6 cm : 130 F/m2 8 cm : 170 F/m2 10 cm : 213 F/m2 12 cm : 255 F/m2 Door deze 4 punten hebben we een rechte getrokken om een idee te krijgen van de prijzen voor de andere dikten. - Opspuiten van spouwmuren 6 cm : 350 F/m2
175 (1988-1989) - Nr. 2
Urn
V//m2K
’ .a
TERRACED HOUSES AND BLOCKS OF FLATS DRAFT EO EVOLUTION 5-6 terraced houses 7-8 terr aced blocks of flats <. the full lines represent the equations obtained t h e d o t t e d Lines c o n n e c t tw,o svtuatians
2.5
2.0
.
1.5
1 .c UNITED KINGDOM
0.5
-
/-
graph 4
-.
Situation i 1980 (April 1981) -. _ c /
V’A tot (i) -
0 -,.,< s
‘ .
1.0
15,
2.0
3.0