Vlaamse werkgroep tabak, alcohol en drugs 05/11/2010
Advies inzake het opstellen van een samenwerkingsprotocol over de coördinatie, implementatie en uitvoering van acties tussen Vlaams, provinciaal, locoregionaal en lokaal niveau. 0. Inleiding De eerste krachtlijn van het Vlaams actieplan tabak, alcohol en drugs is ‘het afbakenen van opdrachten en verantwoordelijkheden van Vlaamse actoren’. Het opstellen van een samenwerkingsprotocol wordt daarbij genoemd als een belangrijke actie. De Vlaamse minister van Volksgezondheid vroeg hierover begin 2010 een advies aan de Vlaamse werkgroep tabak, alcohol en drugs. De werkgroep kwam tussen 12 maart 2010 en 8 oktober 2010 7 keer samen. De inhoud van dit advies was telkens een belangrijk en vaak het enige agendapunt. Oorspronkelijk was het de bedoeling om twee aparte adviezen op te maken: één over de taakafbakening tussen Logo’s en CGG-preventiewerkers, een ander over de samenwerking tussen de verschillende beleidsniveau’s. De werkgroep besliste al snel om deze twee onderwerpen te bundelen in één advies. Leden kregen de gelegenheid om voorstellen te ontwikkelen en te bespreken op de werkgroep. Op basis van deze gesprekken werd door de voorzitter een sneuveltekst opgesteld die vervolgens werd besproken, aangepast en aangevuld door de leden. De structuur van het advies is opgebouwd aan de hand van vier vragen: -
Wat is het onderwerp van het advies?
-
Wie wordt gevat door het samenwerkingsprotocol?
-
Welke taken worden verdeeld over de verschillende betrokken actoren?
-
Welke taakafbakening stelt de werkgroep voor?
Tenzij anders aangegeven, wordt de inhoud gedragen door de volledige werkgroep. Rond kwesties waarover geen consensus bestaat, werden de verschillende standpunten mee opgenomen.
Pagina 1 van 12
1. Wat is het onderwerp van dit advies Het Vlaams actieplan tabak, alcohol en drugs 2009 – 2015, goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 6 maart 2009, noemt als eerste, structurele krachtlijn ‘het afbakenen van opdrachten en verantwoordelijkheden voor Vlaamse actoren’. Uit de gezondheidsconferentie van 2006 en uit de feedback op het ontwerp van actieplan blijkt dat er op het veld momenteel verwarring heerst over wie nu precies wat mag/kan/moet doen. Dit is een belangrijk probleem, aangezien de effectiviteit van het beleid afhangt van de mate waarin acties op een gecoördineerde manier worden uitgevoerd. Onder deze krachtlijn worden zes acties opgesomd: 1. Uitwerken van de uitvoeringsbesluiten van het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid, in het bijzonder deze in verband met de erkenning en subsidiëring van partnerorganisaties, organisaties met terreinwerking, Logo’s en individuele zorgaanbieders. 2. Uitvoeringsbesluiten omzetten in erkenningen en meerjarige financieringsovereenkomsten. 3. Opstellen van een samenwerkingsprotocol over de coördinatie, implementatie en uitvoering van acties tussen Vlaams, provinciaal, locoregionaal en lokaal niveau. 4. Expliciteren van opdrachten en samenwerkingsrelaties met intermediairen in de maatschappelijke sectoren (onderwijs, bedrijven, jeugdwerk, bijzondere jeugdzorg, voorzieningen VAPH, lokale gemeenschappen, specifieke doelgroepen, …) in een Vlaams facettenbeleid. 5. Installeren van een permanent orgaan vergelijkbaar met de Vlaamse werkgroep tabak, alcohol en drugs, voor de opvolging van de uitvoering van het actieplan. 6. Continueren van de deelname aan de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid, de Cel Gezondheidsbeleid Drugs en opstarten van de delegatie binnen de nieuw op te richten Algemene Cel Drugs. Acties 1 (uitvoeringsbesluiten), 5 (installatie werkgroep) en 6 (deelname CGD en ACD) werden inmiddels uitgevoerd. Actie 2 (meerjarige financieringsovereenkomsten) is momenteel in uitvoering. Voor actie 4 (Vlaams facettenbeleid) zijn er momenteel belangrijke aanzetten. De commissie gezondheidsbevordering van de VLOR levert al vele jaren goed werk. Ook de intentieverklaring die momenteel wordt opgemaakt, waarin de Vlaamse ministers van Volksgezondheid, Onderwijs, Jeugd, Sport en Landbouw afspreken hoe ze rond gezondheid zullen samenwerken, is een belangrijke stap vooruit. Maar een meer globale en intensieve aanpak is nodig. De linken met het federaal niveau, dat op het terrein ook investeert in deze thema’s, mogen hier niet uit het oog worden verloren. Actie 3 (samenwerkingsprotocol) is het onderwerp van dit advies. Het formuleren van een dergelijk advies is expliciet opgenomen in de het oprichtingsbesluit (MB van 1 september 2010) van de Vlaamse werkgroep tabak, alcohol en drugs.
Pagina 2 van 12
2. Wie wordt gevat door het samenwerkingsprotocol Alvorens over te gaan tot het formuleren van een voorstel van taakafbakening, vindt de werkgroep het belangrijk om duidelijk aan te geven waar de grenzen liggen van dit samenwerkingsprotocol, op welke actoren het betrekking heeft, en op welke niet. We willen duidelijk stellen dat met het afsluiten van een dergelijk protocol een belangrijke en noodzakelijke stap wordt gezet naar een efficiënter en transparanter beleid, maar dat er daarnaast nog heel wat werk is op het gebied van beleidsafstemming. De samenwerkingsafspraken die worden vastgelegd in het samenwerkingsprotocol hebben betrekking op de volgende overheden: -
de Vlaamse minister van Volksgezondheid,
-
de Vlaamse provincies,
-
de Vlaamse steden en gemeenten.
Deze overheden erkennen en/of financieren de volgende instanties en acties: Vlaamse minister van Volksgezondheid -
Partnerorganisaties
-
Organisaties met terreinwerking
-
Logo’s
-
Regionale alcohol- en drugpreventiewerkers bij de Centra voor Geestelijke Gezondheidzorg
-
Implementatieprojecten bij diverse organisaties
Provincies, steden en gemeenten -
Provinciale coördinatoren
-
Lokale preventiewerkers vanuit grootstedenfonds, eigen middelen, veiligheidscontracten, werkzaam in gemeente of gedetacheerd
-
Preventiewerkers en vroeginterventiewerkers bij intergemeentelijke samenwerkingsverbanden
-
Cofinanciering van Logo’s en CGG’s in bepaalde gevallen
We gaan er van uit dat alle bovenstaande overheden en instanties worden gevat door het samenwerkingsprotocol. Hoe belangrijk deze actoren ook zijn: ze zijn niet de enige die op het terrein actief zijn als het gaat over de preventie van gezondheidsschade door tabak, alcohol of drugs: -
Heel wat essentiële regelgevende bevoegdheden zijn federale materie (bijvoorbeeld de regelgeving op het gebied van prijzen, taxen en accijnzen, het verkeersreglement, aanbodsbeperking en reclameverbod…). Ook de diensten die deze regels inspecteren en overtredingen opvolgen vallen onder federale bevoegdheid.
-
De federale minister van Volksgezondheid en het RIZIV financieren diverse projecten met een belangrijke preventieve component, voornamelijk via het Fonds ter bestrijding van verslavende middelen.
-
De federale minister van Binnenlandse zaken financiert preventiewerkers in het kader van de strategische veiligheid- en preventieplannen, en dit in 43 Vlaamse steden en gemeenten. Deze
Pagina 3 van 12
preventiewerkers houden zich niet enkel met drugs bezig. De thema’s waarrond wordt gewerkt, worden lokaal gekozen in het kader van het criminaliteitspreventiebeleid. -
De Programmatorische Overheidsdienst (POD) Maatschappelijke Integratie, Armoedebestrijding, Sociale Economie en Grootstedenbeleid spoort OCMW’s aan preventieve acties op te zetten, die in principe ook rond tabak, alcohol en drugs kunnen gaan.
-
Binnen de verschillende Vlaamse beleidsdomeinen (zoals onderwijs, welzijn, gezin, jeugd…) zijn nog eens vele tientallen intermediairen actief op dit domein.
-
Ook andere dan de reeds vernoemde medewerkers van diensten in steden en gemeenten en OCMW’s hebben een belangrijke inbreng.
Deze actoren zijn niet opgenomen in het protocol, maar spelen wel een belangrijke rol. Een effectief Vlaams preventiebeleid moet zoeken naar een optimale afstemming: -
Met de federale overheden, via de Cel Gezondheidsbeleid Drugs, de Algemene Cel Drugs, de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid en de Interministeriële Conferentie Drugs.
-
Met de andere beleidsdomeinen van de Vlaamse overheid (onderwijs, gezin, welzijn, jeugd, sport) door het ontwikkelen van een breed facettenbeleid waarin alle belangrijke dimensies van deze thematieken vervat zijn en op elkaar worden afgestemd.
Belangrijk om te onthouden is dat het protocol niet alle problemen op het gebied van taakafbakening en samenwerking oplost. -
Organisaties, vrijwilligers en professionals die werken met doelgroepen die relevant zijn voor deze thema’s, maar zich situeren in andere sectoren (zoals jeugd, sport, onderwijs…) zijn niet per definitie bereid om mee te werken aan een Vlaams beleid dat is toegespitst op preventieve gezondheidzorg. Vaak hebben deze intermediairen andere prioriteiten en uitgangspunten, problemen op het gebied van mandaat, een gebrek aan middelen… Het is belangrijk om in dergelijke gevallen actief op zoek te gaan naar raakvlakken en win-win-situaties, op het gebied van visieontwikkeling, doelgroepbenadering, opleiding, coaching, doorverwijsmogelijkheden
-
De overheden en instanties die worden gevat door dit protocol proberen rond tabak, alcohol en drugs een integraal beleid te voeren dat ruimer is dan enkel de invalshoek ‘preventieve gezondheidszorg’. Zeker in het geval van alcohol en drugs moet zo’n beleid ook uitspraken en beleidslijnen bevatten rond behandeling, begeleiding, sociale re-integratie, veiligheid, overlast en dergelijke. Dit gegeven geldt zowel op federaal, Vlaams, provinciaal als lokaal niveau. Een goed samenspel tussen de overheden en de door hen aangestuurde facetten is hier onontbeerlijk. Tenslotte gaat het curatief niet zelden om dezelfde patiënten, die in een afgestemd zorgtraject moeten terecht kunnen
Pagina 4 van 12
3. Welke taken worden verdeeld over de actoren Het is een oud zeer dat binnen de preventieve gezondheidzorg nogal wat verwarring en onenigheid heerst over de concrete invulling van woorden als ‘beleid’, ‘coördinatie’, ‘implementatie’, ‘methodieken’, ‘uitvoering’ en dergelijke. De werkgroep vindt het dan ook belangrijk om eerst duidelijk te maken welke invulling ze geeft aan een aantal termen. 3.1. Beleidsvoering en –afstemming Overheden op verschillende niveaus hebben de verantwoordelijkheid om rond tabak, alcohol en drugs een complementair beleid te voeren. Dit betekent in grote lijnen dat gezamenlijk wordt nagegaan welke de problemen zijn, wat men daaraan kan en wilt doen, welke regelgeving nodig is om het preventiebeleid te ondersteunen (bvb op het gebied van transparant kostprijsbeleid, prijszetting, vergunningen…), welke waarden men daarbij nastreeft, en welke strategieën men hanteert om te gaan van de actuele situatie naar de gewenste situatie. Het betekent ook het toekennen van middelen die het mogelijk maken om de strategieën uit te voeren, het verdelen en plannen van de taken, het vastleggen van kwaliteitscriteria voor uitvoering, het systematisch opvolgen en controleren van de uitvoering, het evalueren van de inspanningen en het bijsturen van het beleid (cyclisch proces). Inzake de preventie van gezondheidsschade door tabak, alcohol en drugs, zijn de cruciale bevoegdheden verdeeld over verschillende overheden. Deze overheden moeten, als ze effect willen sorteren, proberen hun beleid op elkaar af te stemmen. Dat betekent in een minimaal scenario dat ze elkaar informeren over de initiatieven die ze nemen, en onnodige concurrentie trachten te vermijden. Beter is dat ze proberen om vanuit een gedeelde visie te komen tot gecoördineerde actielijnen, en doorheen de volledige beleidscyclus proberen om synergie te creëren waar dat nuttig en nodig is. Beleidsvoering- en afstemming moeten participatieve processen zijn. Overheden behouden uiteraard steeds het juridische recht om binnen hun bevoegdheid eindbeslissingen te nemen. Maar in een complex veld als dit heeft een top-down benadering, zonder aandacht voor draagvlak, weinig kans van slagen. Actoren die belangrijk zijn voor het beleid moeten de gelegenheid krijgen om doorheen de hele cyclus informatie te vragen en te krijgen, verwachtingen en belangen kenbaar te maken, voorstellen te doen, feedback te geven op voorstellen en een daadwerkelijke bijdrage te leveren. Dit geldt voor alle beleidsniveaus. Tegenover deze mogelijkheden staan ook een aantal verantwoordelijkheden. Participatie aan beleidsvoering en afstemming is vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Instanties die willen participeren moeten zelf ook relevante informatie leveren, activiteiten registreren, investeren in de voor hen relevante overlegstructuren die worden opgezet, en gemaakte afspraken naleven. 3.2. Methodiekontwikkeling en planmatig werken Er zijn, inzake tabak, alcohol en drugs, twee grote categorieën van methodieken: -
Methodieken die gericht zijn op het ontwikkelen van een beleid rond tabak, alcohol en drugs binnen maatschappelijke sectoren (scholen, bedrijven, welzijnsvoorzieningen).
-
Methodieken die zich met specifieke interventies richten tot de leden van een bepaalde doelgroep (bijvoorbeeld: rookstopbegeleiding voor zwangere vrouwen, sociale vaardigheden voor schoolgaande jongeren, vroeginterventie bij cannabisgebruikers, zelfscreening alcohol bij studenten).
Daarnaast moet er ook specifieke aandacht gaan naar methodiek(ontwikkeling) op het gebied van integraal en geïntegreerd lokaal drugbeleid. Een dergelijk lokaal beleid richt zich met acties zowel tot sectoren als doelgroepen, en werkt daartoe samen met belangrijke actoren zoals politie, horeca, justitie, CAW’s, artsen en ziekenhuizen. (zie ook onder 4.1.)
Pagina 5 van 12
Het ontwikkelen van methodieken vereist de kwaliteitsstandaarden van planmatig werken. Dit vormt immers een basisvoorwaarde om tot een degelijk onderbouwde of evidence-based methodiek te komen en verhoogt de kans dat deze methodiek de vooropgestelde doelen bereikt. In planmatig werken onderscheiden we vier fasen: het vooronderzoek, de methodiekontwikkeling, de implementatie en de evaluatie. Deze fasen verlopen niet strikt chronologisch. De analyses voor de implementatie starten bijvoorbeeld reeds in de fase van het vooronderzoek en worden tijdens de fase van de methodiekontwikkeling verder uitgewerkt. Het opstellen van de onderzoeksvragen en de planning van de evaluatie starten in het begin van de methodiekontwikkeling, wanneer de doelen bepaald worden, en worden in de loop van deze fase verder uitgewerkt. -
Vooronderzoek. Er wordt een analyse gemaakt van het probleem, belangrijke determinanten en de context waarin de methodiek geïmplementeerd zal worden. Er wordt ook onderzocht welke actoren noodzakelijk zijn om tot een goede implementatie te komen.
-
Methodiekontwikkeling. De doelstellingen worden bepaald en er wordt gezocht naar manieren om deze doelen te bereiken. Bij de keuze voor een bepaalde methodiek spelen criteria als effectiviteit, haalbaarheid en implementeerbaarheid. Er wordt ook nagegaan welke doelen en aspecten van de methodiek geëvalueerd moeten worden en hiervoor wordt een planning opgesteld.
-
Implementatie. Op basis van eerdere voorbereidingen in de fase van het vooronderzoek en de methodiekontwikkeling, wordt het implementatieplan verder uitgewerkt en uitgevoerd.
-
Evaluatie. Op basis van eerdere voorbereidingen in de fase van de methodiekontwikkeling, wordt het evaluatieplan verder uitgewerkt en uitgevoerd.
Verschillende actoren (Logo’s, CGG’s, organisaties met terreinwerking, intermediairen uit de sectoren) worden indien relevant bij de verschillende fasen van dit proces betrokken (input en feedback vanuit het werkveld, optreden als pilootproject, wederzijds overleg m.b.t. implementatie en evaluatie). 3.3. Implementatie van methodieken Implementatie bestaat uit drie deeltaken: -
Verspreiden: informeren en sensibiliseren van (netwerken van) relevante partners, via diverse kanalen, op basis van een regionaal implementatieplan, doorverwijzing naar ondersteuningsmogelijkheden
-
Ondersteuningen van de uitvoering: aanbieden van deskundigheidsbevordering, training, advies en coaching aan partners die de methodiek uitvoeren
-
Uitvoeren: in praktijk brengen van de methodiek binnen de eigen organisatie (beleidsmatig werken) of in contact met de doelgroep (specifieke interventies)
In het kader van deze nota kijken we vooral naar implementatie op regionaal niveau. Daarnaast zijn er ook op Vlaams niveau taken op het gebied van implementatie, die worden opgenomen door partnerorganisaties of organisaties met terreinwerking.
Pagina 6 van 12
4. Voorstel van taakverdeling tussen de actoren Bij dit voorstel wordt in grote lijnen uitgegaan van de bestaande regelgeving. De werkgroep is zich terdege bewust van het feit dat er op dit moment beleidsprocessen spelen die grote verschuivingen kunnen veroorzaken qua bevoegdheden en opdrachten. Meeste belangrijke zijn de federale regeringsonderhandelingen en de zogenaamde ‘interne staatshervorming’. Het is echter bijzonder moeilijk om binnen het kader van dit advies te anticiperen op mogelijke uitkomsten van die processen. 4.1.
Beleidsvoering en –afstemming
Steden en gemeenten -
Voeren van een lokaal, integraal beleid, op basis van de principes van de strategische meerjarenplanning en de planlastenvermindering, complementair en in afstemming met de andere bestuursniveaus.
-
Lokale en intergemeentelijke afstemming, via lokaal overleg – en regie van het lokaal beleid.
-
Integratie van de preventiewerkers gefinancierd door Binnenlandse Zaken in het lokaal beleid (waar van toepassing)
-
Cofinancieren van de intergemeentelijke en lokale preventiewerkers.
Provincies -
Regiefunctie op provinciaal niveau: ondersteuning van programmatie en regionale afstemming via provinciaal overlegplatform.
-
Sensibiliseren en ondersteunen van de lokale overheden.
-
Cofinancieren van intergemeentelijke en lokale preventiewerkers.
Vlaamse minister van Volksgezondheid -
Ontwikkelen van Vlaamse beleid (gezondheidsconferentie, gezondheidsdoelstellingen, Vlaamse actieplan)
-
Afstemming op Vlaams niveau tussen het preventiebeleid enerzijds en anderzijds de zorgbeleid voor mensen met afhankelijkheidsproblemen of –risico’s.
-
Regiefunctie op Vlaams niveau (Vlaamse werkgroep tabak, alcohol en drugs)
-
Erkennen, financieren en aansturen van partnerorganisaties, organisaties met terreinwerking, preventiewerkers in de CGG’s
-
Afstemming met de federale overheid via de Cel Gezondheidsbeleid Drugs, de Algemene Cel Drugs, de Interministeriële Conferentie Drugs, de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid
De werkgroep stelt vast dat lokale besturen, in het bijzonder in kleinere gemeenten, vaak niet beschikken over de expertise of de draagkracht om rond tabak, alcohol en drugs een integraal beleid op te zetten. Ondersteuning op dit gebied vergt een specifieke aanpak en expertise, die verschilt van bvb het ontwikkelen van een beleid in een school of een bedrijf. Uiteraard gebeurt deze beleidsontwikkeling best volgens een bepaalde methodiek, maar de ondersteuning ervan kan niet helemaal worden gelijkgeschakeld met de ondersteuning van andere methodieken in sectoren, omdat het niet alleen gaat over het beleid in een organisatie, maar tegelijk ook over het beleid
Pagina 7 van 12
van een bestuursniveau. Het moet voor lokale besturen duidelijk zijn op welk ondersteuningsaanbod ze kunnen rekenen, en bij wie ze daarvoor terechtkunnen. Over de vraag wie deze ondersteuning moet opnemen, bestaat in de werkgroep geen consensus. Momenteel nemen zowel Logo’s (voor tabak) als CGG-preventiewerkers (voor alcohol en drugs) deze taken op. Op sommige plaatsen leidt dit tot onduidelijkheid en overlapping. De werkgroep ziet de volgende mogelijke pistes om het probleem op te lossen: -
deze taak wordt op Vlaams niveau toebedeeld aan de Logo’s.
-
deze taak wordt op Vlaams niveau toebedeeld aan de CGG’s met preventiewerkers
-
Logo’s en CGG’s met preventiewerkers maken op regionaal niveau afspraken over taakverdeling en samenwerking.
Standpunten van de verschillende leden van de werkgroep -
De Sleutel kan zich niet vinden in de optie om hierover op regionaal niveau afspraken te maken, omdat op die manier de onduidelijkheid blijft bestaan. Het preventielandschap verwacht terecht dat in deze kwestie duidelijkheid wordt geschapen.
-
De Logo’s zijn van mening dat het tot hun dienstverlening behoort om openbare besturen te stimuleren en te coachen in de ontwikkeling en de concrete uitwerking van een gezondheidsbeleid, ongeacht het gezondheidsonderwerp. Uiteraard worden andere organisaties betrokken, indien specifieke expertise nodig is.
-
De VAD en de CGG’s pleiten ervoor om deze taak op Vlaams niveau toe te kennen aan de CGGpreventiewerkers, omwille van hun ervaring en hun uitgebreid netwerk aan lokale contactpersonen die bij een alcohol- en drugbeleid zijn betrokken. Logo’s blijven op lokaal vlak het eerste aanspreekpunt als het gaat over een globaal gezondheidsbeleid en het verspreiden van methodieken. Van zodra de ontwikkeling en ondersteuning van een lokaal alcohol- en drugbeleid ter sprake komt, kunnen ze de hulp inroepen van of doorverwijzen naar partners die op dit terrein deskundig zijn, zoals dat bij andere gezondheidsthema”s ook gebeurt. In het geval van alcohol en drugs gaat het dan om de CGG-preventiewerkers). Deze manier van werken heeft als voordeel dat het duidelijk blijft tot wie de gemeenten zich in eerste instantie richten (met name: de Logo’s). Tegelijk biedt het de mogelijkheid om de werklast te verdelen en toe te kennen aan degenen die al verschillende jaren op dit terrein expertise hebben uitgebouwd. Of de CGG-preventiewerkers er op termijn het thema tabak bijnemen hangt af van de mogelijkheden tot het uitbreiden van de aanwezige expertise (deskundigheidsbevordering of aantrekken van bijkomende deskundigheid). Hiervoor kunnen regionale afspraken soelaas bieden.
-
De VVP is van mening dat zij het best geplaatst zijn om de ondersteuning- afstemming- en coördinatierol tussen de verschillende betrokken organisaties en bestuurlijke overheden op te nemen. Naar taakinvulling betekent dit het volgende:
Pagina 8 van 12
o
Procesbegeleiding, opvolging, evaluatie (adviesrecht) voor wat betreft de regionale samenwerkingsprotocollen (zie verder onder 4.3).
o
Sensibiliseren en ondersteunen van lokale besturen, in het bijzonder kleinere gemeenten, die niet altijd over de expertise of de draagkracht beschikken om een beleid rond tabak, alcohol en drugs op te zetten. De provincies faciliteren en ondersteunen de randvoorwaarden voor (de ontwikkeling van) een lokaal middelenbeleid. De instrumenten hiervoor zijn het cofinancieren van intergemeentelijke en lokale preventiewerkers (structurele coördinatie) en de structurele samenwerking met de CGGpreventiewerkers (alcohol, drugs) en Logo's (tabak) voor de inhoudelijke ondersteuning van lokale besturen.
o
De provincies hebben bijzondere aandacht voor regionale spreiding van het aanbod (preventie, vroeginterventie, …) via het voeren van stimulerings- en ondersteuningsbeleid naar lokale besturen en het nemen van regionale initiatieven (o.a. netwerking openbare en private partners). De provinciale ondersteuning op dit gebied vergt een neutrale, specifieke en streekgerichte aanpak.
Binnen de lopende discussies in het kader van de interne staatshervorming wensen de provincies de regiefunctie inzake het preventief gezondheidsbeleid. -
4.2.
De VVSG kiest voor afspraken op Vlaams niveau, waarbij rekening wordt gehouden met de huidige lokale praktijk. Steden, gemeenten en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden maken al een kleine tien jaar lokale drugbeleidsplannen en dit naast de lokale sociale beleidsplannen. Vaak is er wel een onderlinge verwijzing, maar soms ook niet. De ondersteuning van de opmaak van de lokale drugbeleidsplannen gebeurt momenteel vooral vanuit VAD en CGG. Methodiekontwikkeling
VIGEZ (tabak) en VAD (alcohol en drugs) vervullen de rol van partnerorganisatie voor respectievelijk tabak en alcohol en drugs. Het is belangrijk dat ze zoveel mogelijk samenwerken waar dat kan, om dubbel werk te vermijden. Belangrijk: het preventiedecreet geeft partnerorganisaties een centrale rol bij de ontwikkeling van methodieken. Dit betekent volgens de werkgroep niet per definitie dat enkel zij methodieken mogen ontwikkelen, of dat enkel de methodieken die zij ontwikkelen gebruikt mogen worden. Een centrale rol is niet hetzelfde als een absoluut monopolie. Het betekent wel dat ze op dit gebied het eerste aanspreekpunt zijn van de overheid en dat als er op andere plaatsen methodieken worden ontwikkeld, ze minstens altijd een belangrijke partner zijn om mee samen te werken. Bij die centrale rol hoort ook een verantwoordelijkheid: partnerorganisaties moeten een netwerk onderhouden dat ruim genoeg is om ontwikkelingen op het terrein te stimuleren en proactief op te treden. Ze zijn in staat om noden of initiatieven van andere organisaties op het gebied van methodiekontwikkeling te capteren, en daar een constructieve reactie op te formuleren. Dat kan ondermeer betekenen dat de partnerorganisatie ondersteuning biedt, of dat er nauw wordt samengewerkt, of dat ze zelf iets ontwikkelt dat tegemoetkomt aan de vraag. Ze zijn echter niet verplicht om in te gaan op elke vraag: de methodieken moeten passen in het beleid, wetenschappelijk onderbouwd zijn, en het ontwikkelingsproces moet op een kwaliteitsvolle manier gebeuren. Partnerorganisaties onderhouden nauwe relaties met diverse relevante sectoren op Vlaams niveau (onderwijs, jeugd, sport…) en gaan in dialoog met sectororganisaties op zoek naar inhoudelijke linken. Daarbij houden ze rekening met de eigenheid van die sectoren en hun organisaties.
Pagina 9 van 12
4.3.
Implementatie
Onderstaand schema geeft een overzicht van een voorstel van taakverdeling inzake de regionale implementatie van methodieken. Onder ‘preventie’ verstaan we zowel universele, selectieve als geïndiceerde preventie. Er wordt ook bewust geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende middelen (tabak, alcohol, drugs). Merk op dat het ontwikkelen van een lokaal beleid in steden en gemeenten hier niet wordt besproken, maar wel onder 4.1. ‘Beleidsvoering en afstemming’. 4.3.1.
Overzicht taakverdeling
Verspreiding
Preventie
-
Logo’s
-
CGG preventiewerkers? (geen consensus)
-
Logo’s? (geen consensus)
-
Organisaties met terreinwerking
-
Intergemeentelijke en lokale preventiewerkers
-
Logo’s? (geen consensus)
-
Organisaties met terreinwerking
-
CGG preventiewerkers
-
Organisaties met terreinwerking
Preventie
-
Organisaties met terreinwerking
Rookstop
-
Intergemeentelijke en lokale preventiewerkers
Vroeginterventie
-
Intermediairen en individuele zorgaanbieders
-
CGG-preventiewerkers (enkel voor
Rookstop Vroeginterventie
Ondersteuning
Preventie
uitvoering
Rookstop
Vroeginterventie
Uitvoering
vroeginterventie)
Enkele verduidelijkingen: -
‘CGG preventiewerkers’: de huidige regionale alcohol- en drugpreventiewerkers in de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg. Merk op dat niet alle CGG’s over deze preventiewerkers beschikken en dat de werking van een Centrum voor Geestelijke Gezondheid veel ruimer is dan deze deeltaak.
Pagina 10 van 12
-
‘organisaties met terreinwerking’: momenteel zijn er enkel organisaties met terreinwerking die van rechtswege erkend zijn. Dit betekent dat ze bij naam als dusdanig worden genoemd in het preventiedecreet. Voorbeelden zijn Kind en Gezin en de CLB’s. Daarnaast biedt het preventiedecreet de mogelijkheid om, via de procedure van een oproep, ook nog andere organisaties te erkennen en te financieren. Tot op heden is dit nog niet gebeurd, maar in het schema wordt wel rekening gehouden met die mogelijkheid.
De werkgroep is het eens over het volgende: -
De verspreiding van methodieken inzake de preventie van schade door tabak, alcohol en drugs, inzake rookstop en inzake vroeginterventie, is een taak van de Logo’s.
-
De uitvoering van deze methodieken is een taak van intergemeentelijke en lokale preventiewerkers, intermediairen en individuele zorgaanbieders, organisaties met terreinwerking. CGGpreventiewerkers kunnen eventueel wel methodieken op het gebied van vroeginterventie uitvoeren.
De werkgroep kon geen consensus bereiken over de taakafbakening inzake ‘ondersteuning van uitvoering’. Ook hier zijn er twee basisopties: -
deze taak op Vlaams niveau eenduidig toewijzen aan een type actor
-
de relevante actoren op regionaal niveau afspraken laten maken over taakverdeling en samenwerking.
Standpunten van leden van de werkgroep: -
De Logo’s stellen vast dat er in de praktijk veel onduidelijkheid blijft bestaan over de rol van alle vernoemde actoren. Een groot aantal Logo’s vraagt dan ook om de discussie over de taakafbakening niet door te schuiven naar het regionale niveau, maar op Vlaams niveau knopen door te hakken, en zo te zorgen voor transparantie en uniformiteit. Hoe dan ook is het belangrijk dat er op het niveau van uitvoering voldoende capaciteit is.
-
VAD en CGG zijn van mening dat het toekennen van een opdracht op het gebied van ondersteuning van uitvoering aan de Logo’s, niet in overeenstemming is met de taken van de Logo’s, zoals die op de inputmeeting door de minister werden geformuleerd. Het is een verderzetting van de actuele situatie waarin Logo’s de uitvoering van tabakspreventie ondersteunen. Vraag is of deze expertise op termijn kan worden overgedragen op de andere partners.
4.2.3.
Regionale samenwerkingsprotocols
Welk model ook wordt gekozen, er zullen altijd grensgebieden zijn tussen de verschillende taken, en er zal altijd moeten worden samengewerkt met verschillende partners. De werkgroep adviseert dan ook om per zorgregio een samenwerkingsprotocol af te sluiten tussen de verschillende betrokken partijen, dat rekening houdt met de grote lijnen qua taakverdeling, maar ook vastlegt op welke manier de ‘overgangen’ tussen de verschillende taken verlopen, in het bijzonder tussen ‘verspreiding’, ‘ondersteuning van uitvoering’ en ‘uitvoering’. Indien de optie wordt genomen om de taken inzake ondersteuning van lokale beleidsontwikkeling te regelen op regionaal niveau, dan moet het samenwerkingsprotocol ook nader bepalen bij wie de lokale besturen hiervoor terechtkunnen, en wat de dienstverlening inhoudt. Indien de optie wordt genomen om de taakverdeling inzake ondersteuning van uitvoering te regelen op regionaal niveau, dan moet het samenwerkingsprotocol ook nader bepalen bij wie uitvoerders terechtkunnen, en wat de dienstverlening inhoudt. Dat deze regionale samenwerkingsprotocols onderling verschillen is geen probleem, zolang deze verschillen gebaseerd zijn op de regionale realiteit en leiden tot een meerwaarde voor de te bereiken doelgroepen en settings. Een eenduidige communicatie van het aanbod in de regio door alle betrokken partijen is in ieder geval cruciaal.
Pagina 11 van 12
Rond de volgende zaken worden best wel uniforme afspraken gemaakt op Vlaams niveau: -
kostprijsbeleid, prijszetting en kwaliteit van de dienstverlening;
-
opvolging van de uitvoering van de afspraken, inclusief de transitieperiode van de oude naar de nieuwe situatie;
-
informatieverzameling bij alle actoren over investering, output en kwaliteit van de acties.
Dit advies, gegeven op 5 november 2010, zal worden toegezonden aan de Vlaamse minister bevoegd voor het gezondheidsbeleid en aan de administrateur-generaal van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid.
Alexander Witpas Voorzitter Vlaamse werkgroep tabak, alcohol en drugs
Pagina 12 van 12