J' '-"~ Vlaamse Regering :~~ 'i:
:n-= --
>>=J r
l
AMV/000154944/1002B
Besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur houdende nr. uitspraak over het beroep aangetekend tegen het besluit M03/41011/4/3/A/2/PW/FV van de deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen van 7 februari 2013 waarbij aan Eco-Vion nv, Fabriekstraat 2, 9470 Denderleeuw, vergunning wordt geweigerd voor het exploiteren van een industriële vergistingsinstallatie gelegen op hetzelfde adres.
De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur,
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, zoals herhaaldelijk gewijzigd;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2009 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 maart 2014;
2AMV/154944/10028 Gelet op het beroep van de nv Eco-Vion, Fabriekstraat 2, 9470 Denderleeuw, aangetekend tegen het besluit nr. M03/41011/4/3/A12/PW/FV van de deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen van 7 februari 2013 waarbij aan Eco-Vion nv vergunning wordt geweigerd voor het exploiteren van een industriële vergistingsinstallatie gelegen op hetzelfde adres, op de kadastrale percelen: afdeling 1, sectie A, perceelnummers 1227/k, 1228/p/2 en 1235, omvattende: de opslag en verkleining van biologische afvalstoffen met een maximale opslagcapaciteit van 870 ton; de vergisting van organisch-biologische afvalstoffen met een capaciteit van maximaal 100.000 tonijaar in een vergistingstank van 3.749 m3 , een navergistingstank van 1.970 m3 digestaat en 1.510 m3 biogasopslag; de behandeling van maximaal 23.000 tonijaar categorie 3-materiaal; de pasteurisatie van dierlijke bijproducten via 3 pasteurisatietanks van 7 m3 elk, de decantatie van het digestaat tot een dikke en dunne fractie en de droging van de dikke fractie van het digestaat via een banddroger; elektriciteitsproductie met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van 3.120 kW; 2 transformatoren met een individueel nominaal vermogen van 2.000 kVA elk; een vergistingsinstallatie met een biogasproductie van maximaal 1.156 Nm 3 /u; een koelinstallatie met een totaal geïnstalleerde drijfkracht van 150 kW; de maximale opslag van 127.000 kg diverse schadelijke, irriterende, corrosieve en oxiderende stoffen waarvan: - 2.000 kg ontschuimingsmiddel in een bovengrondse enkelwandige kunststoffen houder van 2 m3 ; - 5.000 kg zwavelzuur in een bovengrondse dubbelwandige kunststoffen houder van 5 m3 ; - 5.000 kg ijzerchloride in een bovengrondse dubbelwandige kunststoffen houder van 5 m3 ; - 15.000 kg vlokkingsmiddel in een bovengrondse enkelwandige houder van 15 m3 ; - 100.000 kg koolstofbron in een bovengrondse dubbelwandige houder van 100 m3 ; de maximale opslag van 108.000 liter P4-vloeistoffen in 3 bovengrondse dubbelwandige houders van respectievelijk 3 m3 , 5 m3 en 100 m3 ; 2 vaste gasmotoren met een totaal nominaal vermogen van 1.560 kW elk; 2 stoomgeneratoren met een waterinhoud van 6.600 liter elk; een stoomvat met een totale waterinhoud van 300 liter; 7 warmtewisselaars met een waterinhoud van respectievelijk 2 x 25 liter, 135 liter, 225 liter, 705 liter en 2 x 7.400 liter;
Gelet op het attest vermeld in artikel 31, §4, van titel I van het VLAREM waaruit blijkt dat het bestreden besluit aan de exploitant werd verzonden op 11 februari 2013;
3AMV/154944/1002B Gelet op het feit dat het beroep werd ontvangen op 11 maart 2013 en ontvankelijk werd verklaard op 13 maart 2013;
Gelet op de volgende beroepsargumenten van de beroepsindiener: het advies van de PMVC was in essentie ongunstig omwille van het feit dat er gebruik wordt gemaakt van de bestaande biofilter van Rendac en de geuremissies van die biofilter afhankelijk zijn van een (op het moment van de PMVC-vergadering van 27 november 2012) qua timing en uitvoering nog onzeker traject om bij Rendac de hoogbelaste geurstromen af te leiden van de biofilter naar de naverbranding toe; in het aanvraagdossier werd vooropgesteld de zeer weinig geurbeladen lucht van de punt- en ruimteafzuiging van tanks en gebouwen (beperkt volume van circa 10.000 m3 /uur) te behandelen via de bestaande wasser en biofilter reine zone van Rendac; teneinde de geurimpact op een objectieve en onafhankelijke manier te kunnen beoordelen werd beslist om deze lucht als drooglucht te gebruiken in de banddroger; de garantie van de leverancier om een maximale geuruitstoot te hebben van 500 OUE/Nm 3 na de chemische en biologische wasser blijft hierbij behouden omdat de minimale extra geur in deze luchtstroom verwaarloosbaar is ten opzichte van de geur die ontstaat bij het drogingsproces van de dikke fractie van het digestaat; voor de luchtzuivering van de vergistingsinstallatie wordt de restgeuremissie van 14.000 OUE/S (berekend op basis van de leveranciersgarantie van 500 OU E/m 3 ) door Olfascan als niet significant beoordeeld ten opzichte van de geuremissie van Rendac; de huidige geuremissie van Rendac wordt, bij normale werking, ingeschat op circa 280.000 OUE/S zoals beschreven in het VITO-rapport over Rendac; de extra geurbelasting via de nieuwe luchtzuivering vertegenwoordigt een grootteorde van 5 OIo; de meer geurbeladen lucht van de banddroger (volume van circa 100.000 m3 /u) wordt behandeld via een combinatie van een chemische en biologische wasser waarvan de geuremissiestroom niet significant zal zijn ten opzichte van de huidige totale emissie van Rendac; de verschillende BBT-aanbevelingen zullen opgevolgd worden, in het bijzonder op het vlak van potentiële geurhinder: - geurhinder zoveel mogelijk vermijden door toepassing van brongerichte en/of procesgeïntegreerde maatregelen; - accuraat opvolgen van geuremissies; - uitvoeren van geurveroorzakende processen in een gesloten ruimte in onderdruk; - opvangen van luchtemissies aan de bron via (punt)afzuiging en een geschikte combinatie end-of-pipe luchtbehandelingstechnieken, i.c. chemische en biologische wasser, toepassen; er werd een geuractieplan opgesteld voor Rendac; door de verdere stelselmatige uitvoering ervan worden significante verbeteringen verwacht inzake geuremissie; de voorgestelde norm van een restgeurconcentratie van 1.500 OUE/m 3 voor de diverse biofilters van Rendac zal gerespecteerd kunnen
4AMV/154944/10028 worden met meer marge zodat de geurimpact naar de omgeving structureel zal verminderen; tevens zullen de sterk geurende luchtstromen, met name de warme procesdampen, worden afgeleid voor volledige verbranding waarbij een verblijftijd van 2 seconden en verbrandingstemperatuur van 850°C kan gegarandeerd worden; door de provinciale milieudeskundige werd gesteld dat het bedrijf heeft aangetoond dat de restgeurconcentratie van 1.500 OU E/m 3 gehaald kan worden mits een aantal hoogbelaste geurstromen van de betreffende biofilter afgekoppeld worden; door de keuze om alle warme procesdampen af te leiden voor verbranding (met een verblijftijd van 2 seconden op 850°C) is er nu wel de garantie dat Rendac die afgekoppelde stromen optimaal zal kunnen verbranden en dat hierdoor de geuremissies zullen verminderen;
Gelet op de ligging van de inrichting in een industriegebied volgens het gewestplan 'Aalst-Ninove-Geraardsbergen-Zottegem', vastgesteld bij het koninklijk besluit van 30 mei 1978;
Gelet op het gunstige advies van 29 maart 2013 van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij;
Gelet op het ongunstige subadvies van 3 april 2013 van de gemeente Denderleeuw, in het kader van de watertoets;
Gelet op het voorwaardelijk gunstige advies van 17 april 2013 van de afdeling Ecologisch Toezicht van de Vlaamse Milieumaatschappij;
Gelet op het ongunstige advies van 8 mei 2013 van de afdeling Milieuvergunningen van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie;
Gelet op het gunstige advies van 10 mei 2013 van de afdeling Gebieden en Projecten van het departement Ruimte Vlaanderen;
Gelet op het horen op 14 mei 2013 door de gewestelijke milieuvergunningscommissie van de exploitant die een nota overhandigt en het volgende verklaart:
5AMV/154944/10028 er zijn geen significante milieueffecten van de vergistingsinstallatie; er is geen enkele bebouwing binnen de geurcontour van 1,5 se/m 3 ; de geurcontour van Rendac en de geurcontour van de combinatie Rendac en vergistingsinstallatie liggen ongeveer gelijk; ook na uitvoering van het reductiescenario liggen de beide geurcontouren ongeveer gelijk; de lucht van de punt- en ruimteafzuiging van tanks en gebouwen (circa 10.000 m3 /uur) zal niet bij Rendac worden behandeld, maar zal als drooglucht voor de banddroger worden gebruikt;
Gelet op het ongunstige advies van milieuvergunningscommissie;
14 mei
2013 van
de gewestelijke
Overwegende dat het beroep ingediend door de exploitant betrekking heeft op het weigeren van een milieuvergunning voor het exploiteren van een industriële vergistingsinstallatie met een verwerkingscapaciteit van 100.000 ton/jaar;
Overwegende dat in een straal van circa 100 m rondom de perceelgrens van de inrichting 34 woningen zijn gelegen; dat op circa 300 m een woongebied ligt; dat de dichtstbijzijnde woning zich op circa 300 m van de vergistingsinstallatie situeert; dat de vergistingsinstallatie aan de zuidzijde van het vilbeluik van Rendac nv wordt voorzien;
Overwegende dat tijdens het openbaar onderzoek 24 bezwaren werden ingediend, waaronder een petitie ondertekend door 251 personen; dat de bezwaren voornamelijk betrekking hebben op: geurhinder, geluidsoverlast, waterhuishouding, transportbewegingen, veiligheid, waardevermindering woningen, onduidelijke afbakening inputstromen en afstand ten opzichte van bewoning;
Overwegende dat de industriële vergistingsinstallatie een capaciteit van 100.000 ton per jaar heeft voor de verwerking van biologische afvalstoffen zoals flotatieslibs, putvetten, keukenafval, etensresten, glycerol, vetzuren en andere nog niet benoembare risicohoudende vergistbare stromen;
Overwegende dat de inputstromen worden opgeslagen in 3 gesloten opslagtanks; dat er 1 opslagtank wordt voorzien voor dierlijke bijproducten (435 m3 ), meer bepaald categorie 3-materiaal (keukenafval en etensresten); dat er verder 1 opslagtank wordt
6AMV/154944/1002B voorzien voor glycerol (100 m3 ) en 1 voor de overige inputstromen (435 m3 ); dat de inputstromen vanuit de opslagtanks eventueel een verkleiner en, in het geval van dierlijke bijproducten een hittebehandelingstank met het oog op pasteurisatie, passeren en vervolgens worden gemengd in een mengtank (435 m3 ) die ook als buffer fungeert;
Overwegende dat het vergistingsproces plaatsvindt in een vergistingstank met een inhoudsvolume van circa 3.749 m3 ; dat het vergiste residu via gesloten leidingen in een navergister met een inhoudsvolume van circa 1.970 m3 terecht komt; dat in de navergister ook het geproduceerde biogas wordt opgeslagen (1.510 m3 );
Overwegende dat het vergistingsresidu in de decanter centrifugaal gescheiden wordt in een dikke fractie en een dunne fractie; dat de dikke fractie wordt gedroogd in een banddroger; dat de dikke fractie aan Rendac wordt geleverd waar het samen met categorie 1-meel wordt afgevoerd voor externe valorisatie; dat de dunne fractie in de waterzuiveringsinstallatie van Rendac wordt behandeld;
Overwegende dat bedrijfsafvalwater vrijkomt bij het reinigen, decanteren en drogen van het digestaat; dat het bedrijfsafvalwater via een pijpleiding naar Rendac wordt gevoerd om daar gezuiverd te worden in de vergunde afvalwaterzuiveringsinstallatie; dat het aanvraagdossier een onderlinge overeenkomst bevat waarin gesteld wordt dat de exploitant er nauwlettend op zal toezien dat het bedrijfsafvalwater geen aanleiding geeft tot het overschrijven van de lozingsvoorwaarden van Rendac; dat de waterzuiveringsinstallatie van Rendac zal geoptimaliseerd worden met een MBR (membraanbioreactor-membraanfiltratie) en extra beluchting; dat de deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen op 7 februari 2013 aan Rendac nv de milieuvergunning verleende voor de aanpassing van de waterzuiveringsinstallatie;
Overwegende dat het hemelwater dat op de dakoppervlakken valt, wordt opgevangen in 2 hemelwaterputten met een gezamenlijk inhoudsvolume van 40 m3 ; dat de exploitant op 29 april 2013 per e-mail meldde dat er zal geopteerd worden voor 2 hemelwaterputten van elk 35.000 I, zoals ook opgenomen in de stedenbouwkundige vergunning van 18 april 2013; dat het hemelwater wordt gebruikt als reinigingswater en voor de aanmaak van een polymeer dat in de voorbehandelingsunit van de waterzuiveringsinstallatie wordt gebruikt; dat de hemelwaterputten een overloop hebben naar het hemelwaterrioleringsnet van Rendac nv;
- 7AMV/154944/1002B Overwegende dat volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, de inrichting gelegen is in het Denderbekken; dat de inrichting in een effectief overstromingsgevoelig gebied is gelegen; dat het hoogst gemeten waterpeil bij overstromingen in 2002-2003 10,03 m TAW bedroeg; dat de kans dat het bedrijfsterrein vanuit de Dender overstroomt minimaal is, gelet op de aanleg van een waterkerende dijk met een hoogte van 10,60 m TAW; dat de verschillende onderdelen van de installatie op een hoogte van 10,30 m TAW voorzien worden; dat de tanks vloeistofdicht en tegen waterdruk van buitenaf bestand zijn;
Overwegende dat het innemen van volume in overstromgingsgevoelig gebied alleen mogelijk is indien de ruimte voor water die verloren gaat, gecompenseerd wordt; dat het te compenseren volume 4.239 m3 bedraagt; dat de volledige compensatie ter hoogte van de parking voorzien wordt; dat de parking op 9,75 m TAW ligt en de TAW-hoogte ter hoogte van de geplande vergistingsinstallatie 8,65 m bedraagt; dat de exploitant een pompinstallatie voorziet om ter hoogte van de parking water te kunnen bufferen indien het overstromingswater nog lager staat dan 9,75 m TAW;
Overwegende dat, de gemeente Denderleeuw, als waterloopbeheerder van de Begijnegracht waar het terrein deels naar afstroomt, een ongunstig subadvies verleende op 3 april 2013; dat de gemeente stelt dat er te weinig hemelwateropvang voorzien wordt (40 m3 volgens de milieuvergunningsaanvraag); dat de exploitant nu 70 m3 hemelwateropvang voorziet in plaats van 40 m3 ; dat er voldoende hemelwateropvang voorzien wordt; dat de gemeente stelt dat het opgevangen hemelwater niet hergebruikt wordt; dat uit de aanvraag blijkt dat het opgevangen hemelwater wel hergebruikt zal worden als reinigingswater en voor de aanmaak van een polymeer; dat er geen schadelijke effecten op het watersysteem zullen zijn; dat er bijgevolg voldaan wordt aan artikel 8 van het decreet betreffende het integraal waterbeleid, meer bepaald de watertoets;
Overwegende dat het geproduceerde biogas wordt verbrand in de WKK-installatie; dat de WKK-installatie bestaat uit 2 gasmotoren met elk een elektrisch vermogen van 1.560 kW; dat de geproduceerde warmte deels wordt geleverd aan een CVsysteem en deels wordt gebruikt voor de opwekking van stoom voor Rendac;
Overwegende dat in de aanvraag gesteld wordt dat de emiSSIes van de WKKinstallatie aan de VLAREM 11 normen zullen voldoen; dat het biogas ontzwaveld wordt met behulp van FeCb; dat de exploitatie zich niet in een regio bevindt waar de 3 grenswaarde voor N02 (Europese richtlijn 1999/30/EG: 40 IJg/m ) wordt benaderd of oversch reden;
8AMV/154944/1002B
Overwegende dat een fakkelsysteem wordt voorzien als back-up voor de gasmotoren; dat met de fakkel al het biogas kan afgefakkeld worden; dat de fakkel slechts zal gebruikt worden bij calamiteiten;
Overwegende dat de activiteiten 24 uur op 24 uur automatisch worden gestuurd via een centrale computer en worden opgevolgd door speciaal opgeleid personeel; dat de nodige brandvoorkomings- en bestrijdingsmiddelen in overleg met de plaatselijke brandweer voorzien zullen worden; dat er een overdrukbeveiliging wordt voorzien bij de biogasopvang; dat H2 S, CH 4 , CO 2 en O2 continu gemonitord worden; dat het H2 Sgehalte zo laag mogelijk wordt gehouden door een beperking van zwavelhoudende inputstromen en door FeCb toe te voegen voor precipitatie;
Overwegende dat er een risico-inventarisatie en risicobeoordeling van de inrichting werd uitgevoerd op basis van de Europese richtlijn ATEX 137 inzake explosieveiligheid; dat er een risicoreductieplan werd opgesteld en de gevarenzones werden ingedeeld; dat de ATEX 137 richtlijn zal nageleefd worden; dat er bijkomend een HAZOP-studie (hazop: hazard and operability) werd uitgevoerd om de risico's verbonden aan de vergistingsinstallatie te inventariseren en te beoordelen; dat uit de studie blijkt dat de veiligheidsrisico's relatief beperkt zijn, gelet op de in het ontwerp voorziene veiligheidsmaatregelen; dat er in de studie aanbevelingen werden opgesteld, die bijkomend in het ontwerp werden opgenomen;
Overwegende dat de gasmotoren een brongeluid van circa 85 dB(A) genereren; dat deze motoren in een afgesloten en goed geïsoleerde ruimte (geluidsarm gebouw) worden geplaatst en voorzien worden van trillingsdempers; dat de ventilatoren voor koeling van de motoren geluidsarm worden uitgevoerd; dat de fakkel geluidsarm zal uitgevoerd worden en een geluidsbelasting van circa 69 dB(A) produceert op afstand van 15 m bij een hoogte van 2 m; dat de fakkel uitsluitend als noodvoorziening wordt gebruikt;
Overwegende dat de inputmaterialen worden aangeleverd in gesloten tankwagens; dat de vrachtwagens de autosnelweg E40 Brussel-Oostende nemen en via de afrit Affligem - Liedekerke - Denderleeuw en de N208 tot aan de toegangsweg van de inrichting rijden; dat bij afvoer van materiaal dezelfde route wordt gevolgd; dat er geen woningen gelegen zijn aan de voorgestelde route langs de N208; dat de aanvoer 24 uur op 24 uur en 7 dagen op 7 gebeurt; dat er circa 17 transporten per dag zullen zijn voor de aanvoer van inputstromen; dat er voor Rendac meer dan 125
9AMV/154944/10028
transporten per dag zijn; dat de dikke fractie van het digestaat aan Rendac wordt geleverd; dat Rendac de dikke fractie samen met categorie 1-meel afvoert voor externe valórisatie; dat de toename van het aantal uitgaande vrachten ten gevolge van de afvoer van het digestaat bij Rendac op 1 transport per 2 dagen wordt ingeschat;
Overwegende dat het inputmateriaal via snelkoppelingen en gesloten leidingen in de afgesloten opslagtanks wordt gebracht; dat de ruimtelucht van het gebouw met versnijder en pasteurisatie-eenheid en het gebouw met decanter en banddroger wordt afgezogen; dat de luchtstroom afkomstig van de ruimteafzuiging en ook van de puntafzuigingen van de opslagtanks en buffertank volgens de milieuvergunningsaanvraag wordt behandeld in de bestaande wasser en biofilter van Rendac; dat het een debiet van circa 10.000 m3 /uur lucht betreft;
Overwegende dat de exploitant in het beroepschrift stelt dat de luchtstroom afkomstig van de ruimteafzuiging en ook van de puntafzuigingen van de opslagtanks en buffertank niet in de bestaande wasser en biofilter van Rendac zal behandeld worden, maar dat deze lucht als drooglucht in de banddroger zal gebruikt worden; dat de verbondenheid met Rendac hierdoor niet langer aan de orde is, zoals ook gesteld in het advies van de Vlaamse Milieumaatschappij van 17 april 2013; dat de weigering van de milieuvergunning door de deputatie tegen dit licht moet gehouden worden; dat de restgeurconcentratie aan de biofilter van Rendac niet meer kan toenemen door de exploitatie van de vergistingsinstallatie van Eco-Vion nv; dat de geureffecten van de aangevraagde inrichting van Eco-Vion nv derhalve autonoom kunnen en moeten beoordeeld worden;
Overwegende dat de banddroger volledig gesloten is en van een afzuiging voorzien wordt; dat de lucht van de banddroger (circa 100.000 m3 /uur) gezuiverd wordt door een combinatie van een chemische en biologische luchtzuivering; dat de chemische wasser bestaat uit 3 delen: stoffiltering en eerste reductie van ammoniak via wassing met water, chemische ammoniakwasser (met behulp van H2S04) en wassing met water om H2 S0 4 te verwijderen; dat de luchtstroom vervolgens wordt behandeld in een biowasser;
Overwegende dat de leverancier van het luchtbehandelingssysteem voor de lucht afkomstig van de banddroger een emissie van maximaal 10 mg/Nm 3 stof garandeert; dat dit ruim onder de stofnorm van 20 mg/Nm 3 van bijlage 4.4.2 van titel 11 van het VLAREM ligt;
10 -
AMV/154944/10028
Overwegende dat de leverancier van het luchtbehandelingssysteem voor de lucht afkomstig van de banddroger een emissie van maximaal 10 mg/Nm 3 NH 3 garandeert; dat er voldaan wordt aan de emissiegrenswaarde van 10 mg/Nm 3 van artikel 5.28.3.5.2 van titel 11 van het VLAREM;
Overwegende dat de leverancier van het luchtbehandelingssysteem voor de lucht afkomstig van de banddroger een emissie van maximaal 500 OUE/m 3 garandeert; dat een erkende MER-deskundige in de discipline lucht, deeldomein geur, in een nota van 10 juli 2012 stelt dat de restgeurconcentratie na een zure wasser of biowasser eerder in de grootteorde van 1.000 tot 2.000 OU E/m 3 ligt; dat bijmenging met dierlijke mest een negatieve invloed heeft op de restgeurconcentratie; dat de erkende deskundige in de nota stelt dat, gelet op het feit dat er geen mestverwerking bij Eco-Vion nv voorzien wordt en de strikte garantie van de leverancier, er van een restgeurconcentratie van 500 OU E/m 3 kan uitgegaan worden; dat met een debiet van 100.000 m3 /u dit een geuremissiestroom van 14.000 OUE/s oplevert; dat dit volgens de erkende deskundige als niet significant ten opzichte van de huidige totale emissie van Rendac moet worden gezien;
Overwegende dat in een bijkomende nota van 14 mei 2013, opgesteld door een erkende MER-deskundige in de discipline lucht, deeldomein geur, wordt bevestigd dat de geurcontour van de combinatie zure wasser/biologische wasser beperkt is, dat er geen woningen binnen deze geurcontour gelegen zijn en dat de impact van de bijkomende emissie door de wassercombinatie niet significant is ten opzichte van de totale emissie van het bedrijf Rendac; dat als bijzondere voorwaarde opgelegd wordt dat een restgeurconcentratie van 500 OU E/m 3 voor de combinatie van chemische en biologische luchtzuivering opgelegd wordt;
Overwegende dat er gebruik wordt gemaakt van de waterzuiveringsinstallatie van Rendac voor de zuivering van de dunne fractie van het digestaat; dat de dikke fractie eveneens aan Rendac wordt geleverd; dat er verder door de WKK-motoren warmte zal geproduceerd worden die bij Rendac wordt gebruikt voor de productie van stoom; dat de toegangsweg en weegbrug van Rendac worden gebruikt; dat er personeel van Rendac zal instaan voor de opvolging van de werking van de vergistingsinstallatie; dat de inrichting wordt voorzien op percelen die eigendom zijn van Rendac;
Overwegende dat in mei 2012, in opdracht van de afdeling Milieu-inspectie, een uitgebreide geurstudie bij Rendac werd opgesteld door de VITO en Olfascan; dat uit de studie blijkt dat de totale geuremissie van Rendac wordt ingeschat op 278.764 OUE/s bij normale werkomstandigheden en op 364.449 OUE/S bij de opstart en het
11 -
AMV/154944/10028
leegdraaien; dat er in de studie een aanvaardbaarheidscriterium werd vastgesteld op 1,5 se/m 3 als 98-percentiel; dat de geurconcentratie van 1,5 se/m 3 als 98-percentiel wordt overschreden tot een afstand van 1.500 m van de bedrijfsgrens;
Overwegende dat uit de geurstudie van mei 2012 blijkt dat de geurhinder niet wordt veroorzaakt door één enkele bron, maar wel door de restemissies van de verschillende bronnen samen; dat soms niet-condenseerbare dampen naar de stookketels en naverbrander gestuurd worden wanneer de temperatuur nog niet voldoende hoog is « 850°C); dat ook een onvoldoende verblijftijd « 2 seconden) aanleiding geeft tot onvolledige verbranding van geurcomponenten; dat er ter hoogte van de biofilters van de onreine zone en reine zone hogere waarden werden gemeten dan men mag verwachten bij een goed werkende biofilter « 1.500 OU E/m 3 ); dat er verder nog diffuse emissies zijn (openstaande poorten, lekken in daken, ... ); dat de totale diffuse emissie wordt ingeschat op 10% van de geleide emissies met uitzondering van de thermische naverbrander;
Overwegende dat in de geurstudie van mei 2012 een reductiescenario werd uitgewerkt met geurreducerende maatregelen; dat de werking van de stookketels en de naverbrander geoptimaliseerd moet worden zodat er geen niet-condenseerbare dampen bij een temperatuur lager dan 850°C worden aangeboden en er een voldoende lange verblijftijd kan gegarandeerd worden; dat de werking van de biofilters beter moet opgevolgd worden en de geurconcentraties aan de ingang van de biofilters zo laag mogelijk gehouden moeten worden door de opslag van materiaal in de productiehallen te beperken; dat de diffuse emissies blijvend beperkt moeten worden door onder meer langdurige opslag van de grondstoffen te vermijden en steeds met gesloten deuren en poorten te werken; dat in de geurstudie het effect van het reductiescenario werd berekend; dat de concentratie van 1,5 se/m 3 als 98percentiel nog altijd wordt overschreden in een gedeelte van Denderleeuw en Teralfene; dat het aanvaardbaarheidscriterium tot een afstand van ongeveer 1.000 m ten noordoosten van Rendac wordt overschreden bij uitvoering van het reductiescenario;
Overwegende dat Rendac een geuractieplan heeft opgesteld; dat diffuse proceslekkages reeds sterk gereduceerd werden; dat het dak van de loshal werd vervangen en er een wekelijkse deurenronde plaatsvindt ter beperking van de diffuse emissies; dat verder de constructie van de biofilter van de reine zone werd vervangen en van nieuwe schors werd voorzien; dat de schors van de biofilter van de pluimveelijn vernieuwd werd; dat deze verbeteringen van de biofilters afgerond werden voor de zomerperiode 2013; dat Rendac alle niet-condenseerbare dampen verbrand worden in de waterpijpketel SH-2680; dat dit vergund werd bij besluit van de deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen van 24 'oktober 2013 met nummer M03/41011/4/2/w/7/PW/KS; dat uit testen blijkt dat door de verbranding in deze
12 -
AMV/154944/1002B stoomketel een voldoende hoge temperatuur (> 850°C) en lange verblijftijd (> 2 seconden) kan gegarandeerd worden zodat er een optimale verbranding van deze niet-condenseerbare dampen wordt verkregen; dat een aantal geurstromen van de biofilters afgekoppeld werden en alleen nog verbrand worden in de waterpijpketel SH-26BO zodat de concentraties aan de ingangen van de biofilters lager liggen dan in de vroegere situatie; dat de voorgestelde werkwijze, namelijk het verbranden van niet-condenseerbare dampen in een bestaande stoomketel en het behandelen van minder geurbeladen dampen in een biofilter, volgens de BREF-Studie 'Slaughterhouses and animal by-products industries' als BBT beschouwd kan worden; dat de bestaande vlampijpketels SH-27BO, SH-28BO en SH-29BO als back-up voor de waterpijpketel SH 26BO dienst doen;
Overwegende dat na de in 2012 en 2013 uitgevoerde maatregelen de geurcontour 2013 van Rendac verder ingekrompen is ten opzichte van de voorgaande jaren; dat de geurdrempelafstand in 2013 821 meter bedraagt, een daling met 477 meter ten opzichte van 2012; dat het reductiescenario van de VITO-studie van mei 2012 reeds meer dan gehaald wordt;
Overwegende dat de aanvraag betrekking heeft op een activiteit die voorkomt op de lijst van bijlage 11 bij de Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (zgn. MERrichtlijn), meer bepaald in de categorie 'industriële installaties voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water (niet onder bijlage I vallende projecten)'; dat de aanvraag valt onder het toepassingsgebied van de Omzendbrief LNE 2011/1milieueffectbeoordeling en vergunningverlening voor bepaalde projecten ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (C-435/09, Europese Commissie tegen België) van 22 juli 2011 (BS 31 augustus 2011);
Overwegende dat aan de aanvraag een project-MER-screeningsnota werd toegevoegd waarbij werd getoetst aan de selectiecriteria zoals opgenomen in bijlage 111 bij voormelde MER-richtlijn (overgenomen in bijlage 11 bij het DABM); dat werd vastgesteld dat in het licht van de concrete kenmerken van het project, de concrete plaatselijke omstandigheden en de concrete kenmerken van zijn potentiële effecten er geen aanzienlijke milieueffecten verwacht moeten worden, zoals ook blijkt uit voorgaande overwegingen; dat ook in het bestreden besluit de deputatie tot de vaststelling kwam dat er geen aanzienlijke milieueffecten verwacht worden;
Overwegende dat de inrichting is gelegen binnen het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan 'Afbakening regionaalstedelijk gebied Aalst', goedgekeurd bij besluit van de Vlaamse Regering op 10 juli 2003; dat ter hoogte van de inrichting de
I
13 -
AMV/154944/1002B specifieke zonering 'Gemengd regionaal bedrijventerrein Denderleeuw Oost' geldt; dat het bedrijf Rendac, dat biobrandstoffen produceert, in overeenstemming is met de voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan; dat de huidige aanvraag past in deze bedrijfsvoering; dat op 19 april 2013 door de deputatie van de provincie OostVlaanderen een stedenbouwkundige vergunning voor de inrichting van de nv EcoVion werd afgeleverd
Overwegende dat de inrichting verenigbaar is met de stedenbouwkundige voorschriften en de goede ruimtelijke ordening;
Overwegende dat in de milieuvergunningsaanvraag afwijking werd gevraagd op de volgende voorwaarden van titel 11 van het VLAREM: - artikel 5.2.1.2, §2 - weegbrug: Eco-Vion zal gebruik maken van de geijkte weegbrug met automatische registratie van Rendac nv; - artikel 5.2.1.2, §3 - aanvoer afvalstoffen: aanvoer 24h/24 h en alle dagen van de week, gelet op het continue proces van de vergisting, het vermijden van files in de spitsuren en de afvoer van slachthuizen, horeca, ... die dikwijls 's avonds laat of 's morgens vroeg moet gebeuren; - artikel 5.2.1.5, §2 - afsluiting: Eco-Vion wenst alleen een afsluiting te plaatsen ter hoogte van de perceelsgrenzen met derden en niet met het Rendac-terrein; - artikel 5.2.1.5, §5 - groenscherm: Eco-Vion wenst alleen een groenscherm te plaatsen ter hoogte van de perceelsgrenzen met derden en niet met het Rendacterrein; dat deze afwijkingen kunnen toegestaan worden;
Overwegende dat de hinder voor mens en milieu en de risico's voor de externe veiligheid, veroorzaakt door de gevraagde inrichting, mits naleving van de milieuvergunningsvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt;
Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit op te heffen en de gevraagde milieuvergunning te verlenen,
BESLUIT:
14 -
AMV/154944/10028 Artikel 1. Het ontvankelijk bevonden beroep van de nv Eco-Vion, Fabriekstraat 2, 9470 Denderleeuw, aangetekend tegen het besluit nr. M03/41011/4/3/A/2/PW/FV van de deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen van 7 februari 2013 waarbij aan Eco-Vion nv vergunning wordt geweigerd voor het exploiteren van een industriële vergistingsinstallatie gelegen op hetzelfde adres, op de kadastrale percelen: afdeling 1, sectie A, perceelnummers 1227/k, 1228/p/2 en 1235, omvattende: de opslag en verkleining van biologische afvalstoffen met een maximale opslagcapaciteit van 870 ton; de vergisting van organisch-biologische afvalstoffen met een capaciteit van maximaal 100.000 ton/jaar in een vergistingstank van 3.749 m3 , een navergistingstank van 1.970 m3 digestaat en 1.510 m3 biogasopslag; de behandeling van maximaal 23.000 ton/jaar categorie 3-materiaal; de pasteurisatie van dierlijke bijproducten via 3 pasteurisatietanks van 7 m3 elk, de decantatie van het digestaat tot een dikke en dunne fractie en de droging van de dikke fractie van het digestaat via een banddroger; elektriciteitsproductie met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van 3.120 kW; 2 transformatoren met een individueel nominaal vermogen van 2.000 kVA elk; een vergistingsinstallatie met een biogasproductie van maximaal 1.156 Nm 3 /u; een koelinstallatie met een totaal geïnstalleerde drijfkracht van 150 kW; de maximale opslag van 127.000 kg diverse schadelijke, irriterende, corrosieve en oxiderende stoffen waarvan: - 2.000 kg ontschuimingsmiddel in een bovengrondse enkelwandige kunststoffen houder van 2 m3 ; - 5.000 kg zwavelzuur in een bovengrondse dubbelwandige kunststoffen houder van 5 m3 ; - 5.000 kg ijzerchloride in een bovengrondse dubbelwandige kunststoffen houder van 5 m3 ; - 15.000 kg vlokkingsmiddel in een bovengrondse enkelwandige houder van 15 m3 ; - 100.000 kg koolstofbron in een bovengrondse dubbelwandige houder van 100 m3 ; de maximale opslag van 108.000 liter P4-v/oeistoffen in 3 bovengrondse dubbelwandige houders van respectievelijk 3 m3 , 5 m3 en 100 m3 ; 2 vaste gasmotoren met een totaal nominaal vermogen van 1.560 kW elk; 2 stoomgeneratoren met een waterinhoud van 6.600 liter elk; een stoomvat met een totale waterinhoud van 300 liter; 7 warmtewisselaars met een waterinhoud van respectievelijk 2 x 25 liter, 135 liter, 225 liter, 705 liter en 2 x 7.400 liter,
wordt gegrond verklaard.
Art. 2. Het bestreden besluit wordt opgeheven.
15 -
AMV/154944/10028
Art. 3. Aan de nv Eco-Vion, Fabriekstraat 2, 9470 Denderleeuw, wordt, onder de
voorwaarden bepaald in dit besluit, vergunning verleend voor het exploiteren van een industriële vergistingsinstallatie gelegen op hetzelfde adres, op de kadastrale percelen: afdeling 1, sectie A, perceelnummers 1227/k, 1228/p/2 en 1235, omvattende: de opslag en verkleining van biologische afvalstoffen met een maximale opslagcapaciteit van 870 ton; de vergisting van organisch-biologische afvalstoffen met een capaciteit van maximaal 100.000 ton/jaar in een vergistingstank van 3.749 m3 , een navergistingstank van 1.970 m3 digestaat en 1.510 m3 biogasopslag; de behandeling van maximaal 23.000 ton/jaar categorie 3-materiaal; de pasteurisatie van dierlijke bijproducten via 3 pasteurisatietanks van 7 m3 elk, de decantatie van het digestaat tot een dikke en dunne fractie en de droging van de dikke fractie van het digestaat via een banddroger; elektriciteitsproductie met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van 3.120 kW; 2 transformatoren met een individueel nominaal vermogen van 2.000 kVA elk; een vergistingsinstallatie met een biogasproductie van maximaal 1.156 Nm 3 /u; een koelinstallatie met een totaal geïnstalleerde drijfkracht van 150 kW; de maximale opslag van 127.000 kg diverse schadelijke, irriterende, corrosieve en oxiderende stoffen waarvan: - 2.000 kg ontschuimingsmiddel in een bovengrondse enkelwandige kunststoffen houder van 2 m3 ; - 5.000 kg zwavelzuur in een bovengrondse dubbelwandige kunststoffen houder van 5 m3 ; - 5.000 kg ijzerchloride in een bovengrondse dubbelwandige kunststoffen houder van 5 m3 ; - 15.000 kg vlokkingsmiddel in een bovengrondse enkelwandige houder van 15 m3 ; - 100.000 kg koolstofbron in een bovengrondse dubbelwandige houder van 100 m3 ; de maximale opslag van 108.000 liter P4-vloeistoffen in 3 bovengrondse dubbelwandige houders van respectievelijk 3 m3 , 5 m3 en 100 m3 ; 2 vaste gasmotoren met een totaal nominaal vermogen van 1.560 kW elk; 2 stoomgeneratoren met een waterinhoud van 6.600 liter elk; een stoomvat met een totale waterinhoud van 300 liter; 7 warmtewisselaars met een waterinhoud van respectievelijk 2 x 25 liter, 135 liter, 225 liter, 705 liter en 2 x 7.400 liter.
16 -
AMV/154944/1002B
Art. 4. De milieuvergunning wordt verleend voor een termijn van twintig jaar die aanvangt op de datum van dit besluit. §1. De vergunde inrichting wordt in gebruik genomen binnen een termijn van 3 jaar vanaf de datum van de milieuvergunning. §2. Als voor de inrichting een stedenbouwkundige vergunning nodig is met toepassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, wordt de milieuvergunning geschorst zolang de stedenbouwkundige vergunning niet is verleend. In dit geval vangt de termijn van ingebruikname vermeld in paragraaf 1 aan op de dag dat de stedenbouwkundige vergunning definitief verworven is. §3. Indien de stedenbouwkundige vergunning geweigerd wordt, vervalt de milieuvergunning vanaf de datum waarop in laatste administratieve aanleg beslist werd om de stedenbouwkundige vergunning niet af te leveren.
Art. 5. De milieuvergunning is afhankelijk van de volgende voorwaarden: 1° Algemene voorwaarden - Hoofdstuk 4.1 (Algemene voorschriften); - Hoofdstuk 4.4 (Beheersing van luchtverontreiniging); - Hoofdstuk 4.5 (Beheersing van geluidshinder). 2° Sectorale voorwaarden - Hoofdstuk 5.2 (Inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen); - Hoofdstuk 5.12 (Elektriciteit); - Hoofdstuk 5.16 (Gassen); - Hoofdstuk 5.17 (Opslag van gevaarlijke producten); - Hoofdstuk 5.31 (Machines met inwendige verbranding). 3° Bijzondere vergunningsvoorwaarden - De restgeurconcentratie van de combinatie van chemische en biologische luchtzuivering bedraagt maximaal 500 OUE/m 3 . In afwijking van artikel 5.2.1.2, §2, van titel II van het VLAREM mag gebruik gemaakt worden van de geijkte weegbrug met automatische registratie van Rendac nv. In afwijking van artikel 5.2.1.2, §3, van titel 1I van het VLAREM mag de aanvoer van afvalstoffen 24h/24 h en alle dagen van de week gebeuren. In afwijking van artikel 5.2.1.5, §2 en §5, van titel 11 van het VLAREM moet geen afsluiting of groenscherm geplaatst worden ter hoogte van de perceelsgrenzen met het Rendac-terrein.
17 -
AMV/154944/10028
Art. 6. De milieuvergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden.
Art. 7. Dit besluit wordt genoteerd in de rand van het notulenboek van de deputatie tegenover de notulering van het bestreden besluit.
Brussel,
1 7 JULI 2n14
De Vlaamse minister van Natuur en Cult