VLAAMSE LISSABONRAPPORTERING 2009 LUIK WERKGELEGENHEID
Auteur Datum publicatie
Inhoudstafel 1. 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5.
2.
Maatregelen op het vlak van werkgelegenheid ----------------------------- 12 2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6. 2.7. 2.8.
3.
De Europese context en de Vlaamse invulling ------------------------------------------ 12 Actief ouder worden aanmoedigen en herstructureringen in goede banen leiden ----------------------------------------------------------------------------------------------------- 15 De aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt verbeteren en het levenslang leren stimuleren --------------------------------------------------------------------------------------- 21 Een sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid realiseren en langdurig werkzoekenden kansen bieden via een versterkt curatief beleid ------------------ 27 De evenredige arbeidsdeelname van allochtone en andere kansen-groepen op de arbeidsmarkt bevorderen---------------------------------------------------------------- 38 Een vlotte combinatie van arbeid en zorg mogelijk maken -------------------------- 42 Bijdrage ESF-middelen aan het Vlaams werkgelegenheidsbeleid ------------------ 44 Armoedebestrijding en gelijke kansen ---------------------------------------------------- 48
Maatregelen Vlaams Relanceplan ‘Herstel het vertrouwen’---------- 51 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6. 3.7. 3.8. 3.9. 3.10. 3.11.
4.
Uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid --------------------------------4 Aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt--------------------------------------------4 Spanning op de arbeidsmarkt -----------------------------------------------------------------5 Evenredige deelname van kansengroepen op de arbeidsmarkt ----------------------6 Een meer flexibele arbeidsmarkt-------------------------------------------------------------8 Vlotte combinatie van arbeid en gezin---------------------------------------------------- 10
Het akkoord ‘samen op de bres voor 50+’ uitvoeren ---------------------------------- 51 De tewerkstellingspremie 50+ heroriënteren ------------------------------------------- 51 Overbruggingspremie ------------------------------------------------------------------------- 51 Competenties versterken -------------------------------------------------------------------- 53 Het actief herstructureringsbeleid verder verbreden --------------------------------- 54 Een Front Office herstructureringen------------------------------------------------------- 55 Een herstelplan voor de beschutte sector------------------------------------------------ 56 Sociaal Investeringsfonds (SIFO)------------------------------------------------------------ 56 Sectoraal engagement ------------------------------------------------------------------------ 56 Versterking van het Preventief bedrijfsbeleid---------------------------------------- 57 Overleg met bedrijven in het kader van herstructureringen --------------------- 57
Maatregelen Vlaams Regeerakoord 2009-2014 ----------------------------- 58
2
Voorwoord In maart 2000 nam de Europese Raad in Lissabon een algemene strategie aan om tegen 2010 van Europa “de meest competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld” te maken “die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang”. Tegelijkertijd beoogde de strategie de instandhouding en de modernisering van het Europees sociaal model, onder meer door te streven naar volledige werkgelegenheid via een actief werkgelegenheidsbeleid. De staats- en regeringsleiders engageerden zich in dat kader om tegen 2010 de werkzaamheidsgraad op te trekken tot 70%, om de deelname aan permanente vorming te doen stijgen tot 12,5% en om 85% van de schoolverlaters te laten afstuderen met een diploma hoger secundair onderwijs. Als sluitstuk van deze benadering werden ook doelstellingen (richtsnoeren) aangenomen om langdurige werkloosheid te vermijden in de toekomst, en dit zowel via een preventief spoor (sluitende aanpak, nieuwe start) als via een curatief spoor (activering van langdurig werklozen). Deze doelstellingen werden vertaald in richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten. Sinds 2004 maken zij deel uit van een geïntegreerde strategie voor groei en werkgelegenheid. Op basis van deze ‘geïntegreerde’ richtsnoeren stellen de lidstaten een hervormingsprogramma op voor 3 jaar. Jaarlijks rapporteren ze over de geboekte vooruitgang via de zogeheten voortgangsrapportering. Ook de Vlaamse Overheid geeft actief invulling aan de strategie via Vlaamse hervormingsprogramma’s en -voortgangsrapportages. Een eerste keer gebeurde dat in 2005 met het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 ‘Lissabonstrategie: groei en jobs’. Dit hervormingsprogramma omvatte op het vlak van werkgelegenheid 5 grote uitdagingen: actief ouder worden aanmoedigen en herstructureringen in goede banen leiden, de aansluiting onderwijs- arbeidsmarkt verbeteren en de deelname aan het levenslang leren stimuleren, een sluitende preventieve aanpak realiseren en langdurig werklozen kansen bieden via een versterkt curatief beleid, de evenredige arbeidsdeelname van allochtonen en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt bevorderen en een vlotte combinatie van arbeid en zorg mogelijk maken. Deze vijf doelstellingen werden in het Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010 opnieuw hernomen en geactualiseerd. Aan de vooravond van de herziening van de Lissabonstrategie, sinds het uitbreken van de financieel-economische crisis en met het aantreden van een nieuwe Vlaamse Regering, bevindt het voortgangsrapport 2009 zich duidelijk op een scharniermoment. In het rapport wordt dan ook niet alleen gerapporteerd over de maatregelen in uitvoering van het aangepast Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010. Er wordt ook vermeld welke maatregelen de Vlaamse overheid genomen heeft ter bestrijding van de financieeleconomische crisis en er wordt stil gestaan bij de belangrijkste sociaal-economische klemtonen van het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014.
Dit document bundelt voor u op overzichtelijke wijze de belangrijkste vaststellingen uit het voortgangsrapport op vlak van werkgelegenheid. Zo willen we u nog beter informeren over de hervormingen op onze arbeidsmarkt en de voortgang in het licht van de Lissabondoelstellingen.
Dirk Vanderpoorten, secretaris-generaal
3
1.
Uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid Sinds het uitbreken van de economische crisis verloren al minstens 8.000 mensen hun job als gevolg van collectief ontslag. Tijdelijke en uitzendcontracten, in de afgelopen jaren uitgegroeid tot een omvangrijk segment op de arbeidsmarkt, werden massaal stopgezet. En de rekrutering via interimarbeid, maar ook via andere instroomkanalen, is in sommige sectoren nagenoeg volledig stilgevallen (textielsector, metaalsector, …). Hoewel er heel wat bedrijven zijn die ook in crisistijd nog mensen aanwerven, slinkt het jobaanbod (-21% minder openstaande vacatures op jaarbasis, 2009/Q2). Als gevolg van dit alles wordt Vlaanderen - voor het eerst in jaren - opnieuw geconfronteerd met stijgende werkloosheidscijfers: in geen tijd van 187.000 naar meer dan 227.000 Vlaamse werklozen in juli 2009 (+21,3%), en nog eens bijna 83.000 tijdelijk werklozen. De gevolgen van de economische crisis maken dat het niet zo eenvoudig is om de resultaten van het arbeidsmarktbeleid in 2008 in een lange termijnperspectief te plaatsen. De huidige economische crisis dreigt immers te leiden tot een harde landing voor de Lissabonstrategie. De belangrijkste conjunctuurinstellingen verwachten een economische krimp van minstens -3%. In termen van werkgelegenheid betekent dit een daling van de Vlaamse werkgelegenheid van minstens -0,7% in 2009 en minstens -1% in 2010. Rekening houdend met de bevolkingsgroei betekent dit dat ook de werkzaamheidsgraad1 in 2009 en 2010 vermoedelijk zal teruglopen, tot hoogstens 65,7% in 2009 en 64,8% in 2010 (tov. 66,5% in 2008). Vanaf 2011 zou de werkgelegenheid opnieuw toenemen.
1.1. Aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt Het wordt alsmaar belangrijker om met voldoende kwalificaties naar de arbeidsmarkt te trekken. In Europese context kent de Vlaamse arbeidsmarkt een forse instroom van goed opgeleide jongeren: anno 2008 beschikt 87,7% van de Vlaamse 20-24-jarigen over een diploma van tenminste hoger secundair onderwijs, tegenover slechts 78,5% gemiddeld in de EU-27 (structuurindicator 6). De Europese Lissabon-doelstelling van 85% is dan ook bereikt. Anderzijds wordt Vlaanderen nog steeds geconfronteerd met een ongekwalificeerde uitstroom (vroegtijdige schoolverlaters) uit het onderwijs, in het bijzonder bij de jongens (9,6%), en in veel mindere mate bij de meisjes (7,5%). In 2008 is de globale ongekwalificeerde uitstroom verder gedaald tot 8,5%. Dankzij de leerplicht tot 18 jaar ligt het aandeel schoolverlaters dat het secundair onderwijs verlaat zonder startkwalificaties in Vlaanderen structureel beneden het Europese gemiddelde van 15,2%. Toch zijn er twijfels bij de precisie van de indicator. In tegenstelling tot de EAK-gegevens (waarop deze indicator totnogtoe werd gebaseerd), tonen administratieve gegevens voor Vlaanderen aan dat het aandeel schoolverlaters zonder kwalificatie blijft toenemen. De ongekwalificeerde uitstroom ligt volgens deze meetmethode ook hoger: 14,5% voor de totale groep, 18% voor de jongens en 11% voor de meisjes. Deze cijfers wijzen vermoedelijk op een onderschatting van het probleem in de EAK-enquête. De ongekwalificeerde uitstroom blijft in elk geval een structureel probleem voor de Vlaamse arbeidsmarkt. Het wordt nog een hele uitdaging om de in het Pact 2020 vooropgestelde halvering van de ongekwalificeerde uitstroom te realiseren. Het Vlaamse Gewest presteert andermaal minder goed wat de deelname aan levenslang leren betreft. In 2008 is de opleidingsdeelname verder afgebrokkeld naar 7,6%. Vlaanderen presteert hierdoor opnieuw beneden het Europees gemiddelde (9,6% in 2008), en is steeds verder verwijderd van de Europese benchmark van 12,5% tegen 2010. Er zijn tevens een aantal groepen, bijvoorbeeld laaggeschoolden (3,3%) en 50-plussers (4,8%), die opvallend minder
1
Gaat om HERMREG ramingen (administratieve bronnen) die andere resultaten geven dan de gangbare cijfers over werkzaamheid (bron: EAK).
4
deelnemen aan permanente vorming. Ook in 2008 blijven Vlaamse mannen (7,3%) minder participeren aan opleidingen dan vrouwen (7,9%). Tabel 1: Opleiding en vorming, internationale vergelijking, jaarcijfers, 2006-2008, in % Europese Vlaams Gewest EU-27 doelstelling 2010 2006 2007 2008 2006 2007 2008 Opleidingsniveau van de jongeren aandeel 20-24-jarigen 85 86,5 86,9 87,7 77,9 78,1 78,5 dat minimaal een diploma hoger secundair onderwijs heeft behaald Ongekwalificeerde uitstroom (vroegtijdige schoolverlaters)* aandeel 18-24-jarigen 10 10,0 9,3 8,5 15,2 15,2 die geen diploma hoger secundair onderwijs hebben behaald en die geen onderwijs of opleiding meer volgen Deelname aan levenslang leren aandeel 25-64-jarigen 12,5 8,3 7,9 7,6 9,6 9,7 9,6 dat deelneemt aan opleiding of vorming Bron: FOD Economie - ADSEI EAK, Eurostat LFS, bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE * In de Vlaamse invulling van de indicator “ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs” worden studenten in de schoolvakantie, niet meegeteld als ongekwalificeerde uitstroom. Daardoor, en doordat met jaargemiddelden gewerkt wordt, is de score voor Vlaanderen niet vergelijkbaar met de Europese score (EU-27), die gebruik maakt van tweede kwartaal cijfers en niet uitzuivert voor schoolvakanties
1.2. Spanning op de arbeidsmarkt De stijgende lijn van het totale aantal ontvangen vacatures bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) die in 2003 ingezet werd, kent in 2008 een knik. In 2008 ontving de VDAB 269.122 werkaanbiedingen uit het normaal economisch circuit (NEC) zonder de uitzendopdrachten. Dat zijn er 4,4% minder dan een jaar eerder. Daarmee begint de impact van de economische crisis op de Vlaamse arbeidsmarkt duidelijk te worden. Ook tijdens de eerste maanden van 2009, liggen de ontvangen jobaanbiedingen bij de VDAB op een aanzienlijk lager niveau. De spanning op de Vlaamse arbeidsmarkt is anno 2008 verder toegenomen, maar minder dan in de voorgaande jaren. Dit kan afgeleid worden uit de verdere daling van de spanningsindicator tot 2,9 niet-werkende werkzoekenden per vacature in 2008. Maandcijfers voor 2008 laten vanaf november terug een toename zien en ook in de beginmaanden van 2009 neemt de spanningsindicator verder toe. Er lijkt daarmee een einde te komen aan de voortdurende krapte op de Vlaamse arbeidsmarkt. Toch blijft het voor de werkgevers moeilijk om bepaalde werkaanbiedingen in te vullen. De lijst met de zogenaamde knelpuntberoepen, waar de invulling van vacatures moeilijker verloopt, bevat immers een aantal hardnekkige knelpunten gaande van ingenieurs tot bouwvakkers. Voor deze beroepen blijft er een structureel probleem in de afstemming tussen vraag en aanbod op de Vlaamse arbeidsmarkt.
5
Tabel 2: Vraag naar arbeid in het Vlaamse Gewest, 2000-2008, jaargemiddelde 2000 2001 2002 2003 2004 2005 142.195 124.697 118.651 122.447 148.492 176.331 Aantal ontvangen vacatures (NEC zonder uitzendopdrachten) Spannings 4,6 4,9 6,4 7,3 6,8 6,1 indicator Bron: VDAB
2006
2007
2008
229.956
281.661
269.122
4,4
3,3
2,9
1.3. Evenredige deelname van kansengroepen op de arbeidsmarkt De werkzaamheidsgraad2 kende een bescheiden toename met 0,4 procentpunt tot 66,5% in 2008. Dit is een beduidend zwakkere stijging dan in 2007 (+1,1 procentpunt). In het laatste kwartaal van 2008 daalde de Vlaamse werkzaamheidsgraad, wellicht een gevolg van de economische crisis. Het Vlaamse Gewest blijft nog wel boven het EU-27-gemiddelde van 65,9% (structuurindicator 3). De Vlaamse ILO-werkloosheidsgraad blijft relatief laag (3,9% in 2008) in internationale context (EU-27: 7%). Ook het aandeel langdurig werkzoekenden ligt in het Vlaamse Gewest (1,4%) lager dan het Europees gemiddelde (2,6%) (structuurindicator 10). De verschillen tussen de provincies in Vlaanderen (structuurindicator 11) zijn klein vergeleken met de verschillen tussen de gewesten in ons land. Zo ligt de arbeidsdeelname van de 15-64- jarigen ruim 9 procentpunten hoger in het Vlaamse Gewest (66,5%) dan in het Waalse Gewest (57,2%) en bijna 11 procentpunten hoger dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (55,6%). In vergelijking met 1999 is de kloof met beide gewesten toegenomen, voor het Waalse Gewest zelfs tot het hoogste niveau in jaren in 2008. Ook op het vlak van de (ILO-)werkloosheidsgraad zijn en blijven de regionale verschillen groot. De situatie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met een werkloosheidsgraad van 16% is het meest precair, maar ook het Waalse Gewest (10,1%) bereikt in 2008 een niveau dat dubbel zo hoog is als het Vlaamse (3,9%). Net zoals de arbeidsdeelname, groeit de kloof met het Brussels Hoofdstedelijke Gewest inzake werkloosheid en komt in 2008 op ruimschoots 12 procentpunten. De kloof met de werkloosheidsgraad in het Waalse Gewest blijft hangen rond 6 procentpunten. Tabel 3: Evolutie van de regionale verschillen, 1999-2008, in procentpunten 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Regionale verschillen in de werkzaamheidsgraad Kloof werkzaamheidsgraad Waals 7,9 7,8 8,0 8,6 7,5 9,2 8,8 Gewest Kloof werkzaamheidsgraad 8,7 9,0 9,4 9,0 9,7 10,2 10,1 Brussels Gewest Regionale verschillen in de werkloosheidsgraad Kloof werkloosheidsgraad Waals 7,4 6,1 5,9 5,7 5,2 6,7 6,4 Gewest Kloof werkloosheidsgraad 10,7 9,8 9,0 9,8 10,1 10,5 11,0 Brussels Gewest Bron: FOD Economie – ADSEI EAK, bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE
2
2006
2007
2008
8,9
9,2
9,3
11,6
11,4
10,9
6,8
6,2
6,2
12,7
12,8
12,1
De werkzaamheidsgraad staat voor het aantal werkende inwoners in de leeftijdsgroep 15-64 jaar.
6
Bij vrouwen neemt de werkzaamheidsgraad toe tot 60,8% (2008), waardoor de genderkloof verder afbrokkelt tot 11,2 procentpunten. In Europees perspectief scoort de vrouwelijke arbeidsdeelname in het Vlaamse Gewest behoorlijk en is de 60%-doelstelling tegen 2010 nu al bereikt. Op vlak van ILO-werkloosheid doen de Vlaamse vrouwen (4,2%) het in 2008 nog steeds minder goed dan de mannen (3,7%). Tabel 4: Werkzaamheidsgraad, naar kansengroepen en internationaal vergeleken, 2002-2008, jaargemiddelde, in % streefVlaams Gewest België* EU-27* norm 2010 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2008 2008 Totale bevolking 70 63,5 62,9 64,3 64,9 65,0 66,1 66,5 62,4 65,9 (15-64 jaar) Vrouwen (15-64 60 55,2 55,0 56,7 57,8 58,3 59,8 60,8 56,2 59,1 jaar) Jongeren 34,4 32,6 32,8 31,8 32,0 31,5 31,7 27,4 37,6 (15-24 jaar) Laaggeschoolden 52,1 52,0 52,4 52,3 52,2 54,2 53,3 49,4 56,6 (25-64 jaar) Ouderen 50 25,6 26,5 29,5 30,7 31,4 34,2 34,3 34,5 45,6 (55-64 jaar) Allochtonen** 37,5 35,5 38,5 40,6 40,6 42,0 43,8 39,8 59,2 (15-64 jaar) Bron: FOD Economie - ADSEI EAK, Eurostat LFS bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE * Cijfer 2008: website Eurostat 14/5/2009 ** Niet-EU-15 nationaliteit in 2002-2004, niet-EU-25 nationaliteit in 2005-2006 en niet-EU-27 nationaliteit vanaf 2007
Een aantal kansengroepen op de Vlaamse arbeidmarkt hebben nog steeds voortdurende aandacht nodig. De arbeidsdeelname bij de Vlaamse jongeren (15-24 jaar) blijft in 2008 beperkt tot minder dan 1 op 3 en ligt daarmee lager dan het EU-27-gemiddelde (37,6%), maar dit heeft te maken met het feit dat haast 60% van hen nog studeert. De voorbije jaren nam de arbeidsdeelname van de 55-plussers met rasse schreden toe, om in 2008 nagenoeg stil te vallen. Met ruim 34 op 100 zijn de Vlaamse oudere werkenden nog een eind verwijderd van het Europese gemiddelde van 45,6% in 2008 (structuurindicator 4). De 50%-benchmark tegen 2010 lijkt dan ook een onhaalbare kaart. Ouderen die niet werken zitten meer in de inactiviteit (o.m. systeem van vervroegde brugpensioenen) dan in de werkloosheid. De ILO-werkloosheidsgraad van de 55-64-jarigen lag in 2008 met 3,6% onder die van de totale bevolking op beroepsactieve leeftijd (3,9%) in het Vlaamse Gewest. De kloof in arbeidsdeelname tussen laag- en hooggeschoolden bedraagt nog steeds 33,4 procentpunten in 2008 en evolueert nauwelijks. Naast de ondervertegenwoordiging in de werkzaamheid hebben de laaggeschoolden ook een hoger risico op werkloosheid, al ligt in EU-27 opzicht de werkloosheidsgraad bij de laaggeschoolden eerder aan de lage kant. De werkzaamheidsgraad van personen met niet-EU27 nationaliteit is in het Vlaamse Gewest anno 2008 aangegroeid met 1,8 procentpunt ten opzichte van 2007. Niettegenstaande een verdere afname in 2008, blijft er een aanzienlijke kloof (23,1 procentpunten) gapen met de werkzaamheidsgraad van mensen met de Belgische (of Europese) nationaliteit. De lage werkzaamheidsgraad van de niet-EU-burgers is er omdat een groter aandeel onder hen inactief is (voornamelijk vrouwen) en omdat ze tevens af te rekenen krijgen met een aantal drempels in hun zoektocht naar werk. In Europees perspectief scoort Vlaanderen niet goed voor deze
7
indicator. De precaire positie van de allochtonen komt ook tot uiting bij een ILOwerkloosheidsgraad van 23,3% (tegen 3,5% bij Vlamingen met de Belgische of Europese nationaliteit). In het tweede kwartaal van 2007 bedroeg de werkzaamheidsgraad van personen met een handicap in Vlaanderen 42,2%, wat toch een stuk lager is dan de gemiddelde arbeidsdeelname (65,6%) van de totale bevolking op arbeidsleeftijd. Personen met een handicap kennen een hogere ILO-werkloosheidsgraad (4,7%) dan het Vlaamse gemiddelde (3%) en zitten ook meer in de inactiviteit. Toch nam de werkzaamheidsgraad van deze groep sterker toe dan gemiddeld. De arbeidsdeelname van mensen met een handicap of langdurige gezondheidsproblemen is tussen 2002 en 2007 gestegen van 37,4% naar 42,2%. Dit is 2,2 procentpunten sterker dan de toename van de totale werkzaamheidsgraad in dezelfde periode (15-64 jaar). Tabel 5: ILO-werkloosheidsgraad, jaargemiddelde, in % 2002 4,9
2003 5,7
naar
kansengroepen
en
Vlaams Gewest 2004 2005 2006 5,4 5,5 5,0
internationaal
2007 4,4
vergeleken,
2008 3,9
België* 2008 7,0
2002-2008, EU-27* 2008 7,0
Totale bevolking (15-64 jaar) Vrouwen (15-64 5,7 6,3 6,6 6,3 5,8 5,1 4,2 7,6 7,5 jaar) Jongeren 11,6 15,5 13,6 14,2 12,5 11,7 10,5 18,0 15,5 (15-24 jaar) Laaggeschoolden 6,2 7,4 7,0 7,9 7,5 6,3 6,0 10,8 9,8 (25-64 jaar) Ouderen 3,8 3,5 3,8 4,6 3,5 3,6 4,4 5,1 (55-64 jaar) Allochtonen** (1525,3 27,3 25,4 25,2 25,2 21,4 23,3 27,4 14,5 64 jaar) Bron: FOD Economie - ADSEI EAK, Eurostat LFS bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE * Cijfer 2008: website Eurostat 14/5/2009 ** Niet-EU-15 nationaliteit in 2002-2004, niet-EU-25 nationaliteit in 2005-2006 en niet-EU-27 nationaliteit vanaf 2007
1.4. Een meer flexibele arbeidsmarkt De Vlaamse en Europese arbeidsmarkt is sinds de jaren negentig flexibeler geworden en deze evolutie zet zich nog steeds door. Het aandeel tijdelijk loontrekkende werkenden is in het Vlaamse Gewest de voorbije jaren overwegend aan het afbrokkelen en komt in 2008 op 6,9%. Dit is een stuk lager dan het EU27-gemiddelde van 14%. Meer dan elders in de Europese Unie blijkt het contract voor onbepaalde duur de norm te zijn in Vlaanderen. Tijdelijke arbeid is net als deeltijdarbeid een overwegend vrouwelijke aangelegenheid, maar minder uitgesproken. Ook bij de 15-24-jarigen komen tijdelijke arbeidsovereenkomsten relatief meer voor. Tijdelijk werk doet voor deze leeftijdcategorie vaak dienst als intredekanaal. De arbeid volgens een afwijkend uurrooster blijft in Europees opzicht relatief beperkt: nog geen 10% van de Vlaamse loontrekkenden werkt in ploegverband tegenover 17,7% in de EU27. Ook in de overige atypische arbeidsvormen zijn de Vlamingen minder tewerkgesteld dan gemiddeld genomen in de Europese Unie in 2007. Vrouwen werken meer op zaterdag en zondag dan mannen. Nachtwerk, avondwerk en ploegenarbeid kent dan weer meer succes bij de mannen.
8
Het aandeel deeltijds werkenden is in het Vlaamse Gewest gestegen van 18,2% in 2001 naar 23,2% in 2008. Deeltijdarbeid is overigens nog steeds in hoge mate een vrouwelijk fenomeen. Bijna drie op vijf vrouwen die deeltijds werken geven aan dit te doen omwille van de combinatie arbeid-gezin/privé. Het aandeel deeltijdse arbeid ligt in Vlaanderen ook opmerkelijk hoger dan het Europese gemiddelde (17,6% in 2008). Figuur 1: Aandeel loontrekkenden met een tijdelijk contract of afwijkend uurrooster in 2007, internationale vergelijking, jaargemiddelde, in % 25 22,8
20 18,6
17,7
14,4 14,0
15
12,1
11,5 9,3
10 8,0
8,0 6,9
4,3
5
0 tijdelijke arbeid*
nachtarbeid
avondwerk Vlaams Gewest
zaterdagwerk
zondagwerk
ploegenarbeid
EU-27
Bron: FOD Economie - ADSEI EAK, Eurostat LFS, bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE* 2008.
De toenemende populariteit van deeltijdarbeid kan gedeeltelijk verklaard worden door het succes van maatregelen zoals loopbaanonderbreking en tijdskrediet, dienstencheques en tijdelijke werkloosheid. Steeds meer Vlamingen onderbreken hun loopbaan. Vooral vrouwen maken gebruik van de mogelijkheid tot loopbaanonderbreking/tijdskrediet. Mannen doen dit beduidend minder, al valt er ook bij hen, en dan vooral bij de 50-plussers, een stijgende trend waar te nemen. In 2008 kozen meer dan 164.000 Vlamingen voor een gehele of gedeeltelijke loopbaanonderbreking/tijdskrediet. Dat zijn 70% van de werknemers in België die gebruik maakten van dit stelsel. Dit wijst op een groeiende maatschappelijke behoefte, met name voor de Vlaamse arbeidsmarkt. Ook via het systeem van dienstencheques, gesubsidieerde tewerkstelling in voornamelijk huishoudelijke activiteiten, zijn heel wat deeltijdse banen voor vrouwen gecreëerd. Anno 2009 kent Vlaanderen ca. 375.000 dienstenchequegebruikers (ingeschreven in de laatste 12 maanden). Ongeveer twee derde van de dienstenchequegebruikers woont in het Vlaams Gewest. Tenslotte is er het systeem van de tijdelijke werkloosheid om economische redenen. In tijden van economische crisis laat het werkgevers toe om werknemers op non-actief te plaatsen en hierdoor ontslag te vermijden. Zodra de vraag weer opveert, kan de werknemer opnieuw aan de slag, waardoor de werkgever substantiële turnoverkosten (werving, selectie, ontslag, …) vermijdt.
9
De werknemer kan de vrijgekomen arbeidstijd gebruiken voor aan zorg, maatschappelijk zinvolle activiteiten of om zijn/haar competenties aan te scherpen. Het gebruik van de maatregel nam dan ook sterk toe in het afgelopen jaar: Vlaanderen telt in juli 2009 82.977 tijdelijk werklozen, dat is een stijging op jaarbasis met +47,5%. De evolutie van de tijdelijke werkloosheid is, naast een graadmeter voor flexibiliteit in crisistijden, ook een goede voorspeller van de toekomstige werkgelegenheid. Figuur 2: Evolutie van de tijdelijke werkloosheid (januari 2001-juli 2009) Tijdelijke w erkloosheid
Trendniveau tijdelijke w erkloosheid
jul/09
jul/08 okt/08 jan/09 apr/09
jan/08 apr/08
apr/07 jul/07 okt/07
jul/06 okt/06 jan/07
okt/05 jan/06 apr/06
okt/04 jan/05 apr/05 jul/05
apr/04 jul/04
apr/03 jul/03 okt/03 jan/04
okt/02 jan/03
okt/01 jan/02 apr/02 jul/02
jan/01 apr/01 jul/01
220.000 210.000 200.000 190.000 180.000 170.000 160.000 150.000 140.000 130.000 120.000 110.000 100.000 90.000 80.000 70.000 60.000 50.000 40.000
Bron: RVA (Bewerking: Departement WSE)
1.5. Vlotte combinatie van arbeid en gezin Indien men meer mensen aan het werk wil hebben en houden moet er ook oog zijn voor de kwaliteit van arbeid, de werkbaarheid van de jobs. Een werkbare combinatie van werk en gezinsleven is hierbij een belangrijk aandachtspunt en kan bijdragen tot de verhoging van de werkzaamheidsgraad. In vergelijking met 2004 (nulmeting) is de werkbaarheid bij de werknemers in 2007 gestegen van 52,3% naar 54,1%. Dit komt er op neer dat ruim de helft van alle loontrekkenden in Vlaanderen hun baan als kwaliteitsvol ervaren en geen werkbaarheidsknelpunten signaleren. Deze werknemers zijn niet psychisch vermoeid door hun werk, zijn gemotiveerd in hun werk, hebben voldoende leermogelijkheden in hun werk en hun werk - privé balans is in evenwicht. De werk-privé balans wordt door 10,8% van de Vlaamse werknemers in 2007 wel als problematisch ervaren. Dat is een lichte vermindering tegenover 2004 (11,8%). Er is geen opvallend verschil naar geslacht; wel naar leeftijd. Werknemers tussen 30 en 50 jaar hebben het meer dan anderen moeilijk om werk en privé te combineren. In 2007 werd ook voor het eerst gepeild naar de werkbaarheid bij zelfstandige ondernemers. Meer dan de helft (52,3%) heeft wel problemen met de werkomstandigheden. Zo meldt meer dan één op drie zelfstandige ondernemers problemen met de combinatie werkprivé. Er is hierbij weinig onderscheid tussen mannen en vrouwen. De 30-39-jarige ondernemers signaleren de meeste problemen om werk en privé op elkaar af te stemmen. De beschikbaarheid van voldoende en toegankelijke kinderopvang is een van de elementen die bijdraagt tot een soepelere combinatie werk-gezin en tevens van belang is voor het verhogen van de arbeidsdeelname van vrouwen en mannen. Met 36 plaatsen in de kinderopvang per 100 kinderen jonger dan 3 jaar voldoet het Vlaamse Gewest in 2008 aan de Europese doelstelling (tegen 2010) van 33 opvangplaatsen per 100 kinderen (jonger dan 3 jaar).
10
Sinds 2000 is het aantal opvangplaatsen per 100 kinderen in stijgende lijn; wat niet alleen te maken heeft met het toenemende aantal plaatsen, maar ook met het afnemende aantal 0- tot 3-jarigen. Sinds 2003 is het aantal kinderen jonger dan 3 jaar opnieuw aan het klimmen. In 2006 gaf dit aanleiding tot een daling van het aantal plaatsen per 100 kinderen. In 2007 is dit door een stijging van het aanbod recht getrokken en ook in 2008 breidde het aantal opvangplaatsen verder uit. Figuur 3: Aandeel Vlaamse werknemers en zelfstandige ondernemers in een niet-problematische versus problematische situatie voor de onderscheiden werkbaarheidsdimensies in 2007, in % 100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
werknemers
zelfstandigen
Psychische vermoeidheid
werknemers
zelfstandigen
Welbevinden in het werk
werknemers
zelfstandigen
Leermogelijkheden
werknemers
zelfstandigen
Werk-privé balans
Problematisch
28,8
36,7
18,1
8,2
19,9
5,6
10,8
34,5
Niet problematisch
71,2
63,3
81,9
91,8
80,1
94,4
89,2
65,5
Bron: Vlaamse Werkbaarheidsmonitor, SERV - STV Innovatie & Arbeid
11
2.
Maatregelen op het vlak van werkgelegenheid
2.1. De Europese context en de Vlaamse invulling In 2010 zal het 10 jaar geleden zijn dat Europese staatshoofden en regeringsleiders op de Europese top te Lissabon de ambitieuze strategische doelstelling hebben afgesproken om de werkzaamheidsgraad te verhogen tot 70% van de totale bevolking (60% voor vrouwen, 50% voor 55-plussers). Tegelijkertijd sprak werden concrete targets afgesproken om de deelname aan het levenslang leren te verhogen, de ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs terug te dringen en een sluitende aanpak van de werkloosheid vorm te geven. Onderstaand scorebord geeft de Vlaamse prestaties en vooruitgang weer in het licht van de belangrijkste Lissabondoelstellingen. Tabel 6: Vlaamse prestaties in het licht van de Lissabondoelstellingen op het vlak van de werkgelegenheid (2000-2008) Objectief evolutie Doelstelling 2000 2007 2008 2010 t.o.v. ‘00 Werkzaamheidsgraad totale bevolking 63,5% 66,1% 66,5% 70,0% +4,7% Werkzaamheidsgraad vrouwen 54,0% 59,8% 60,8% 60,0% +12,6% Werkzaamheidsgraad 55-plussers 25,6% 34,2% 34,3% 50,0% +34,0% Aandeel 22-jarigen met een diploma hoger secundair onderwijs 85,4% 86,9% 87,7% 85,0% +2,7% Deelname aan permanente vorming 11,6% 7,9% 7,6% 12,5% -34,5% Sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid (>25 jaar) 91,3% 88,0% 88,4% 100,0% -3,2% Sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid (<25 jaar) 92,8% 93,9% 94,7% 100,0% +2,0% Activering voor langdurig werklozen 18,9% 21,0% 23,0% 25,0% +21,7% Aanwezigheid van kinderopvang 32,0% 34,5% 36,0% 33,0% +12,5% Vroegtijdige schoolverlaters 11,6% 9,3% 8,5% 10,0% -26,7% Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK, Eurostat, LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE), Kind en Gezin, VDAB (bewerking Departement WSE), VSAWSE (Vlaams subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie)
Anno 2008 heeft Vlaanderen op heel wat terreinen al een mooi parcours afgelegd. Dankzij de economische hoogconjunctuur van de voorbije jaren zijn er steeds meer mensen aan het werk in Vlaanderen. Anno 2008 zijn 66,5% van de Vlamingen op actieve leeftijd aan het werk, dit zijn er drie op 100 meer dan bij aanvang van de Lissabonstrategie in 2000. Vlaanderen presteert hiermee ruim boven het Belgische gemiddelde (62,4%) en ook iets boven het Europese gemiddelde (65,9%), maar blijft desondanks toch nog een stuk verwijderd van de Europese Lissabondoelstelling van 70% tegen 2010. Voor vrouwen realiseert Vlaanderen wél reeds de Europese doelstelling van een arbeidsdeelname van minstens 60%. De doelstelling van een hogere arbeidsdeelname wordt verder ondersteund door de hoge scholingsgraad van de bevolking (88% van de 22-jarigen is minstens in het bezit van een diploma hoger secundair onderwijs, slechts 8,5% van de Vlaamse jongeren verlaat vroegtijdig het onderwijs) en uitgebreide voorzieningen voor kinderopvang (als gevolg van de aanhoudende investeringen reeds 36 opvangplaatsen per 100 kinderen jonger dan 3 jaar in 2008). Op al deze terreinen realiseert Vlaanderen nu reeds de Lissabondoelstellingen voor 2010, en behoort het tot de Europese top. Vooral doordat het aantal langdurig werklozen sterk afnam in de voorbije jaren, evolueerde ook het activeringspercentage voor langdurig werklozen gunstig. Anno 2008 wordt bijna 23% van de langdurig werklozen geactiveerd door de Vlaamse Overheid. Dat is een stijging van +20% in vergelijking met 2000, het startjaar van de Lissabonstrategie, en bovendien niet ver verwijderd van de Europese doelstelling van 25% activering.
12
Figuur 4: Vlaamse prestaties in het licht van de Lissabondoelstellingen op het vlak van de werkgelegenheid 2006-2007 (benchmark 2010=100%) 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
VL 2000
Werkza a mheids gra a d tota le bevol ki ng (66,5%)
VL2007 VL 2008 VL 2000
Werkzaa mhei ds gra ad vrouwen (60,8%)
Werkza a mheids gra a d 55pl us s ers (34,5%)
90% 100% 110%
VL2007 VL 2008 VL 2000
VL2007 VL 2008
Aa ndeel 22-ja ri gen met een di ploma hoger s ecundai r onderwi js Deel na me a a n perma nente vormi ng (7,9%)
VL 2000
VL2007 VL 2008 VL 2000
VL2007 VL 2008
Sluitende preventieve a a npa k va n de werkloos hei d (>25 jaa r) (88,4%)
VL 2000
VL2007 VL 2008
Sluitende preventieve a a npa k va n de werkloos hei d (<25 jaa r) (93,9%)
Activeri ng voor la ngduri g werkl ozen (22,5%)
VL 2000
VL2007 VL 2008 VL 2000
VL2007 VL 2008 VL 2000
Aanwezigheid va n kinderopva ng (36%)
Vroegti jdi ge s choolverl a ters (8,5%)
VL2007 VL 2008 VL 2000
VL2007 VL 2008
Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK, Eurostat, LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE), Kind en Gezin, VDAB (bewerking Departement WSE), VSAWSE (Vlaams subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie)
Bovendien kampt de Vlaamse arbeidsmarkt met een aantal structurele pijnpunten, die economisch heropleving op korte termijn en hervorming op lange termijn in de weg staan. In het bijzonder voor 55-plussers, blijft de erg lage arbeidsdeelname (34,3% in 2008) een structureel pijnpunt, zowel in vergelijking met het Europese gemiddelde (44,7%) als met de vooropgestelde doelstelling van 50% arbeidsdeelname in 2010. Dat de werkzaamheidsgraad van deze groep niet langer toeneemt in 2008, na een periode van aangehouden groei, maakt de doelstelling nog minder haalbaar. De andere prioritaire kansengroepen maakten wel nog een inhaalbeweging in 2008 (niet EU-burgers, personen met een arbeidshandicap, …), al blijft ook voor hen de kloof met de totale arbeidsdeelname relatief groot. Ook het levenslang leren blijft een structureel aandachtspunt voor de Vlaamse arbeidsmarkt. De deelname aan permanente vorming daalt voor het 4e jaar op rij in Vlaanderen tot minder dan 8% in 2008. Hierdoor raakt Vlaanderen steeds verder verwijderd van het Europees gemiddelde van 10% en de Europese doelstelling van 12,5% tegen 2010. De daling doet zich zowel voor bij werkenden als bij werkzoekenden. Dat de deelname aan permanente vorming
13
opnieuw toeneemt in het laatste kwartaal van 2008, is een hoopvol teken dat mogelijk wijst op een kentering in positieve zin. In het licht van de huidige economische crisis, is een verhoogde inspanning in competentieversterking op de arbeidsmarkt in elk geval welkom. Tenslotte blijft ook de preventieve aanpak van de werkloosheid een permanent aandachtspunt voor Vlaanderen. De afgelopen jaren werd deze aanpak steeds sluitender, in het bijzonder voor jonge werkzoekenden. Maar het tijdig bereik van volwassenen (met een opleidings- en/of begeleidingsaanbod door VDAB) blijft nog een eind verwijderd van de vooropgestelde Europese doelstelling. Deze Europese doelstelling zegt echter niets over de intensiteit van de begeleiding. Slechts 14,7% van de Vlaamse werkzoekenden ouder dan 25 jaar is langdurig werkzoekend geworden zonder deelname aan een competentieversterkende actie (module 4-6). In 2007 was dit nog 16,3%. Deze achterstand kan nagenoeg volledig worden toegeschreven aan de 50-plussers. De invoering van een systematische aanpak in 2009 zal allicht voor een sneller bereik van de doelgroep en dus voor een hoger sluitend bereik bij volwassenen zorgen. In dit voortgangsverslag 2009 wordt voor elk van de vijf beleidsprioriteiten uit het Vlaams hervormingsprogramma 2008-2010 een stand van zaken opgemaakt. De focus ligt daarbij voornamelijk op de Vlaamse beleidsrealisaties in de periode 2008-2009. 1 Actief ouder worden aanmoedigen en herstructureringen in goede banen leiden: Zonder 50-plussers, en hun talenten en competenties, op de arbeidsmarkt, haalt Vlaanderen nooit de Lissabondoelstellingen tegen 2010. Daarom sloten de Vlaamse Regering en sociale partners een akkoord ‘Samen op de bres voor 50+’, dat de nieuwe krachtlijnen vastlegt voor het actief ouder worden in Vlaanderen. Ook in volle crisistijd houdt Vlaanderen vast aan het mobiliseren, versterken en inzetten van zoveel mogelijk talenten op de arbeidsmarkt. Als het kan, door een tijdelijke terugval in de vraag te overbruggen voor de bedrijven en hun werknemers. Als het moet, door herstructureringen in goede banen te leiden, met bijzondere aandacht voor ouderen en andere kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt o.a. tijdelijke werknemers. 2 De aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt verbeteren en het levenslang leren stimuleren; Om tegemoet te komen aan de dalende tendens in het levenslang leren en om competenties op peil te houden in tijden van economische crisis, voorziet de Vlaamse Regering een versnelde uitvoering van de Competentieagenda 2010. Tegelijkertijd wordt in het Pact 2020 en in het nieuwe regeerakkoord 2009-2014 de basis gelegd voor de lerende samenleving van de toekomst. 3 Een sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid realiseren en langdurig werkzoekenden kansen bieden via een versterkt curatief beleid; de forse instroom van nieuwe werkzoekenden zette de Vlaamse Regering ertoe aan om –nog sluitender dan voorheenwerkzoekenden uit te nodigen voor een aangepast en verplicht preventief traject, waar nodig met competentieversterking (beroepsopleiding, werkervaring, …). Ook wie langdurig werkzoekend is geworden, wordt niet losgelaten. Voor hen voorziet de Vlaamse Regering een aangepast traject en waar nodig een duurzame job in de sociale economie. In toenemende mate wordt een begeleidingsaanbod op maat uitgewerkt, dat rekening houdt met de achterstandspositie van prioritaire kansengroepen. 4 De evenredige arbeidsdeelname van allochtone en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt bevorderen; Vanuit de blijvende achterstandspositie van kwetsbare kansengroepen op de Vlaamse arbeidsmarkt, geeft de Vlaamse regering nieuwe impulsen aan evenredige arbeidsdeelname en diversiteit op de werkvloer via het zogeheten impulsbeleid. Ook de sociale economie wordt versterkt, met het oog op een duurzame inschakeling van kansengroepen in crisistijden en het realiseren van maatschappelijke meerwaarde. Daarnaast blijft de Vlaamse Regering ook streven naar maatschappelijk verantwoord ondernemen.
14
5 Een vlotte combinatie van arbeid en gezin mogelijk maken; de toegenomen arbeidsdeelname van vrouwen heeft een groeiende maatschappelijke behoefte doen ontstaan naar ondersteuningsinstrumenten voor de combinatie arbeid-gezin. De Vlaamse Regering ondersteunt deze behoefte o.a. met kinderopvang, aanmoedigingspremies voor loopbaanonderbreking en tijdskrediet en via de ontwikkeling en uitbouw van de lokale diensteneconomie.
2.2. Actief ouder worden aanmoedigen en herstructureringen in goede banen leiden 2.2.1. Actief ouder worden aanmoedigen In het najaar van 2008 bereikten de Vlaamse Regering en sociale partners een nieuw akkoord over de tewerkstelling van 50+ers. Het akkoord ‘Samen op de bres voor 50+’ bouwt voort op de ervaring met de bestaande aanpak en instrumenten (actief 50+, de tewerkstellingspremie 50+, diversiteitsplannen 50+, Jobkanaal, loopbaanbegeleiding, leeftijdsbewust personeelsbeleid, …). Centraal in het akkoord staat het recht op specifieke begeleiding van mensen die na hun 50ste aan de slag gaan of blijven. Het akkoord richt zich zowel op werkzoekenden, werknemers als werkgevers, en omvat vier belangrijke pijlers: 50plussers aan het werk houden, vraag en aanbod beter op elkaar afstemmen, werkgevers aanzetten om 50-plussers aan te werven, een verbeterde aanpak voor werkzoekende 50plussers.
50-plussers aan het werk houden Om 50+ers aan de slag te houden, wordt een specifiek loopbaanbeleid uitgewerkt dat zich preventief richt naar werkgevers en werknemers. De Vlaamse sociale partners werken hiertoe, samen met het expertisecentrum Leeftijd en Werk (e-L&W), aan een sensibiliseringsactie naar werkgevers en werknemers. Deze sensibiliseringscampagne wordt verder ondersteund met een hulpbox met checklist. Het expertisecentrum Leeftijd en Werk is goed geplaatst om mee vorm te geven aan deze omslag naar langer (en aangepast) werken. Opgericht in uitvoering van het Meerbanenplan in 2006, stimuleert het expertisecentrum bedrijven en organisaties tot een cultuuromslag die langer werken aantrekkelijk maakt. Dat doet het aan de hand van leerrijke praktijken op vlak van ergonomie, competentieontwikkeling, werktijdarrangementen, zelfsturende teams, peterschapsprojecten, enz. Met een buitendienst van 13 regionale projectontwikkelaars leeftijd en werk, staat het expertisecentrum ook borg voor de ontwikkeling van een leeftijdsbewust personeelsbeleid o.m. via diversiteitsplannen Leeftijd en Werk in de Vlaamse ondernemingen. Uiteraard zal ook het bestaande loopbaanbeleid de genomen initiatieven in het kader van het akkoord mee opnemen en uitdragen. Vlaanderen investeert reeds langer in toegankelijke loopbaanbegeleiding, aanvankelijk als een piliootproject binnen het ESFprogramma 2000-2006 en nadien ook verankerd in het reguliere werkgelegenheidsbeleid. Maar de vertegenwoordiging van 45- en 50-plussers in de dienstverlening blijft wel een structureel aandachtspunt. Sinds 2005 hebben de erkende centra voor loopbaanbegeleiding zowat 15.000 begeleidingen opgestart, waarvan ongeveer 10% 50-plussers. Sinds de start van de werking wisten de oudere werknemers hun aandeel in de loopbaanbegeleiding wel te verdubbelen, van nauwelijks 6% in 2005 tot bijna 12% vandaag (stand van zaken mei 2009).
15
Vraag en aanbod beter op elkaar afstemmen Het akkoord voorziet ook afspraken om het vacatureaanbod beter af te stemmen op de 50-plussers. In een gesprek tussen de 50+-consulent en de werkzoekende wordt voortaan nagegaan of de vacature overeenstemt met de beroepsspecifieke elementen, de ervaringen, de geschiktheid en de competenties vervat in het profiel van de werkzoekende. Als de kloof naar werk te groot is moet het traject van de werkzoekende uitgebreid worden met aangepaste methodieken en instrumenten zoals jobhunting (het opzoeken van vacatures op het profiel van de werkzoekende), jobdating (ontmoeting tussen werkgevers en sollicitanten) of jobkanaal. In 2008 vonden ongeveer 900 oudere werkzoekenden een job via Jobkanaal3, dat is iets meer dan in 2007 (+3,7%). In 2008 gaat het om één op vijf plaatsingen (tegenover 1 op 4 in 2007). Bovendien staan tegenover 900 plaatsingen ook bijna 10.000 verwijzingen door VDAB of derdenorganisaties. Dit betekent dat slechts 9% van de verwijzingen van 50-plussers effectief leidt tot vacature-invulling, tegenover 12% in de totale doelgroep. Uit VDAB-onderzoek blijkt evenwel dat het ontvangen van verwijzingen de maandelijkse uitstroomkans van alle kansengroepen (incl. 45-plussers) beduidend vergroot. In de eerste jaarhelft van 2009 daalt deze plaatsingsratio nog verder tot 7%. In volle crisistijd stabiliseert de reële plaatsing van 50-plussers (50-plussers verhogen hun aandeel in de plaatsingen zelfs tot 28%). Tabel 7: Verwijzingen en plaatsingen via Jobkanaal voor 50-plussers (2007-2009) 2007 2008 Evolutie '08 2009 (t.e.m. juni) Verwijzing 50+ (A) 12.433 9.805 -21,1% 3.879 aandeel in totale verwijzing 37,9% 28,1% -9,8ppt 36,5% Plaatsing 50+ (B) 865 897 +3,7% 277 Aandeel in totale plaatsing 25,3% 21,0% -4,3ppt 28,1% Plaatsingsratio 50+ (B/A) 7,0% 9,1% -2,1ppt 7,1% Bron: Jobkanaal (Bewerking: Departement WSE)
Evolutie '09 +35,8% -14,4ppt +7,4% -7,1ppt -1,9ppt
Werkgevers aanzetten om 50-plussers aan te werven Zowel de sectoren als de werkgeversorganisaties engageren zich in het akkoord ‘Samen op de bres voor 50+’ om hun leden warm te maken voor de aanwerving van oudere werknemers. De sectorale werkgeversorganisaties zullen een leeftijdsbewuste code uitwerken waaraan selectiebureaus zich in de toekomst moeten houden. De sociale partners doen hetzelfde voor hun eigen organisaties én voor aanwervingen bij de overheid. Ook in het kader van Jobkanaal wordt extra aandacht besteed aan oudere werknemers. Er wordt ook een prijs in het leven geroepen voor werkgevers en werknemers die uitmunten in leeftijdsbewust personeelsbeleid. Leeftijdsbewust personeelsbeleid wordt verder ook gestimuleerd via de zogeheten diversiteitsplannen leeftijd en werk. Via deze diversiteitsplannen 50+, worden in de Vlaamse bedrijven specifieke acties opgezet voor de instroom, opleiding, retentie en/of doorstroom van oudere werknemers. In 2008 konden 77 diversiteitsplannen leeftijd en worden afgesloten. Daarnaast richt ongeveer 90% van de ‘klassieke’ diversiteitsplannen, zich onder andere tot oudere werknemers en/of werkzoekenden. Eenzelfde diversiteitsplan kan zich immers op meerdere prioritaire kansengroepen richten (allochtonen, personen met een arbeidshandicap, 50-plussers) en stelt streefcijfers op voor de instroom, doorstroom, opleiding en retentie van deze groepen in het bedrijf. In 2008 werden via ingediende diversiteitplannen in meer dan 600 bedrijven streefcijfers mbt oudere werknemers opgenomen. Het betreft ambities voor de instroom, doorstroom, opleiding en/of retentie van in totaal 9.660 50-plussers. Deze streefcijfers, zo leert de ervaring tot nu toe, worden meestal ook behaald in concrete resultaten. 3
Jobkanaal is een semi-gesloten vacaturecircuit voor kansengroepen, waaronder 50-plussers. Het kwam tot stand als antwoord op de geringe plaatsingskans voor werkzoekenden uit kansengroepen en de nood aan een actieve vraagzijdepolitiek.
16
De Vlaamse tewerkstellingspremie 50+ De aanwerving van oudere werkzoekenden wordt verder ondersteund via de tewerkstellingspremie 50+, een tijdelijke loonkostsubsidie voor werkgevers die oudere werknemers aanwerven (en gedurende minstens vijf kwartalen ononderbroken tewerkstellen met een contract van onbepaalde duur). Sinds de start van de premie in april 2006 tot op heden (stand op eind juni 2009) werd voor ca. 10.700 50-plusssers een tewerkstellingspremie aangevraagd. Ongeveer 8.000 premies (75%) werden ook effectief toegekend. Concreet betekent dit dat 8.000 werkzoekende 50-plussers effectief aan de slag zijn gegaan in een duurzame job (bijna 100% van de werknemers is na 18 maanden nog aan het werk). De premieaanvraag kwam pas echt op kruissnelheid na een versoepeling van de toegang tot het stelsel in 2008. Samen met een grotere bekendheid van de maatregel en een aantal flankerende maatregelen (50+clubs bij VDAB, het activerend herstructureringsbeleid, begeleidende en informerende acties via Jobkanaal, diversiteitsplannen, e.a.), zorgde deze hervorming voor een stijging met +45% aanvragen in 2008. Met ingang van 1/01/2009 wordt de tewerkstellingspremie 50+ opnieuw hervormd. De bestaande premiecategorieën worden heringedeeld en het hoogste premiebedrag wordt opgetrokken tot 1.500 euro/maand (zie tabel). Deze hervorming moet de aanwervingskans van 50-plussers in crisistijden verder ondersteunen. Medio 2009 stellen we vast dat de premieaanvraag overeind blijft en zelfs blijft stijgen (+7% in de eerste jaarhelft van 2009), wat wijst op een mogelijk positief effect. Jaarlijks wordt voor de tewerkstellingspremie 50+ een budget van 26,5 miljoen euro voorzien. De meerkost van de recente hervorming van het premiestelsel wordt geraamd op 5,5 miljoen euro in 2009 en 8,5 miljoen euro in 2010. Als gevolg van het optrekken van de hogere premiecategorieën merken we dat de premie-aanvraag voorlopig op peil blijft. een lichte verschuiving ten voordele van de hoogste looncategorieën: bijna de helft van de premieaanvraag heeft betrekking op de looncategorieën hoger dan 2.000 euro op maandbasis. Tabel 8: de tewerkstellingspremie 50+ na hervorming (vanaf 01-01-2009) Bruto loongrenzen premiebedrag per kwartaal per maand per kwartaal per maand <2400 <800 0 0 2.400-4.200 800-1.400 1.200 400 4.200-6.000 1.400-2.000 2.100 700 6.000-10.500 2.000-3.500 3.000 1.000 >10.500 >3.500 4.500 1.500 Bron: VDAB (Bewerking: Departement WSE)
Verbeterde aanpak werkzoekende 50-plussers De invoering van een preventieve, systematische begeleidingsaanpak voor werkzoekende 50-plussers vormt het sluitstuk van het nieuwe akkoord. Momenteel organiseert de VDAB al infosessies voor werkloze 50+ers en 50+clubs waarin de werkzoekenden onderling ervaringen kunnen uitwisselen en tips krijgen bij het naar werk zoeken. De resultaten van deze aanpak ‘actief 50+’ blijven echter onder de verwachtingen. Sinds de start van de preventieve werking werden ca. 18.400 werkzoekenden opgeroepen voor deelname aan een verplichte informatiesessie bij de VDAB of de vakbonden (stand 01-2009). Iets meer dan 2.200 werkzoekenden (of 12%) stroomde nadien op vrijwillige basis door naar de 50+clubs (een specifieke en exclusieve sollicitatieruimte waar de werkzoekende 50-plusser terecht kan voor collectieve sollicitatietraining, maatgerichte trajectbegeleiding, e.d.m).Naast de 50+clubs kunnen werkzoekende 50-plussers ook beroep doen op andere modules van de trajectwerking. Ongeveer 4.800 werkzoekenden (of 26%) besliste om vrijwillig in een traject te stappen. De vrijblijvende begeleiding van werkzoekende 50-plussers heeft de ondervertegenwoordiging in de trajectwerking onvoldoende kunnen keren. Het aandeel oudere werkzoekenden in de begeleiding naar werk bedraagt op dit moment zowat 6,7% (stand 06-
17
2009), tegenover een aandeel van gemiddeld 15,5% in de totale werkzoekendenpopulatie. Werkzoekende 50-plussers worden ook minder sluitend bereikt dan andere werkzoekenden, hun kans op langdurige werkloosheid is ook groter (zie 3.4.3.) Daarom wordt van start gegaan met een verplicht begeleidingsaanbod, in eerste instantie voor 50-52 jarigen uit de nieuwe instroom van (kortdurig) werkzoekenden. Deze groep vertegenwoordigt ongeveer 4.000 werkzoekenden op jaarbasis, die verplicht zullen deelnemen aan de informatiesessie en waarvan 75% geraamd wordt door te stromen naar de 50+-clubs. Samen met de verwachte ‘spontane’ doorstroom van nog eens 1.000 werkzoekenden, betekent dit een opname van 5.700 werkzoekenden op jaarbasis in de 50+-clubs. De begeleiding verloopt via een multi-channel approach, waarbij oudere werkzoekenden in overleg met de consulent kunnen kiezen uit de diverse beschikbare kanalen voor bemiddeling (automatische matching, face-to-face gesprekken, …) met de mogelijkheid deze keuze steeds te herroepen. Bovendien er is duidelijk nood aan meer maatwerk. Dit geldt in het bijzonder voor de groep 50-plussers. Er is immers een groot verschil van persoon tot persoon, en moeten competenties, motivatie, en fysieke en psychische geschiktheid moeten dan ook goed in kaart worden gebracht. Met name de fysieke en psychische geschiktheid blijkt een relatief groot probleem voor de doelgroep. Een recente steekproef door de VDAB leert dat bijna 10.000 Vlaamse werklozen kampen met medische, mentale, psychische en/of psychiatrische problemen (MMPP), waarvan 70% ouder dan 40 jaar. MMPP-problemen nemen toe met de leeftijd en worden niet zelden gecombineerd met een arbeidshandicap, een gering opleidingsniveau en een hoge werkloosheidsduur. Om aan deze problemen tegemoet te komen wordt een systematische screening uitgewerkt, die de afstand van de werkloze tot de arbeidsmarkt in kaart brengt op de vier geschetste domeinen (competenties, motivatie, fysieke en psychische geschiktheid). De vakbonden, die nu reeds instaan voor de organisatie van informatiesessies, passen de inhoud ervan aan en krijgen een rol toebedeeld in de pre-screening van werkzoekende 50-plussers (sollicitatiecompetenties, loopbaanmogelijkheden, MMPP,….). Werkzoekende 50-plussers met een MMPP-problematiek worden naar specifieke MMPP-trajecten of vrijwilligerswerk toegeleid. De niet MMPP-werkzoekenden komen in een traject dat opgesteld wordt op basis van de screeningsresultaten, en dat toeleidt naar een passende dienstbetrekking. Indien uit de evaluatie blijkt dat, ondanks een passende begeleiding en een passend jobaanbod, de werkloze medewerking weigert, gebeurt er transmissie van gegevens naar de RVA. Deze transmissie kan aanleiding geven tot een (tijdelijke) schorsing van de werkloosheidsuitkering voor de werkzoekende 50-plusser (zoals dit voor andere werkzoekenden het geval is). Het nieuwe regeerakkoord 2009-2014 houdt vast aan de uitvoering van het 50+-akkoord ‘Samen op de Bres’. De systematische benadering wordt bij een positieve evaluatie stapsgewijs en rekening houdend met de economische conjunctuur, uitgebreid naar alle 50-plussers die instromen in de werkloosheid. Om mensen langer aan de slag te houden wordt tevens werk gemaakt van een geïntegreerde sensibiliseringscampagne (zie hoger).
18
2.2.2. Herstructureringen in goede banen leiden Door de huidige economische terugval komen steeds meer bedrijven in de problemen. Ondernemingen zoeken in eerste instantie uitwegen om afdankingen te vermijden. Steeds meer bedrijven staan open voor formules van individuele en collectieve arbeidsherverdeling. Om ontslagen te vermijden zijn ook werknemers bereid om (tijdelijk) iets minder uren te werken. Voor sommigen vervult de (eventueel tijdelijke) arbeidsduurvermindering de behoefte om werk en vrije tijd beter te combineren. Anderen zullen de vrijgekomen tijd willen benutten om hun competenties aan te scherpen en hun positie op de arbeidsmarkt te versterken. De Vlaamse Regering ondersteunt deze systemen met een tijdelijke overbruggingspremie (maart 2009december 2010). De overbruggingspremie komt verder aan bod in deel 4 betreffende de financiële en economische crisis.4 Indien voor werknemers ontslag toch onontkoombaar is, worden ze zo snel mogelijk begeleid naar een nieuwe job. Dat gebeurt in Vlaanderen via een activerend herstructureringsbeleid, dat berust op drie pijlers: de regionale toetsing van sociale begeleidingsplannen, de werking van de tewerkstellingscellen en de sociale interventieadviseurs en de werking van het sociaal interventiefonds (het vroegere Herplaatsingsfonds). De nieuwe federale en Vlaamse regelgeving naar aanleiding van de economische crisis zorgt ervoor dat de doelgroep, het toepassingsgebied en de reikwijdte van het Vlaamse beleid steeds groter wordt.5
Regionale toetsing van sociale begeleidingsplannen Bedrijven met meer dan 20 werknemers, die een collectief ontslag doorvoeren dienen voortaan ook de procedure regionale toetsing te volgen. Hierbij toetst de regionale minister het activerend karakter van het sociaal begeleidingsplan en in het bijzonder van het outplacementaanbod. Dit sociaal begeleidingsplan moet de hertewerkstellingskansen van de getroffen werknemers maximaliseren. Het Vlaamse toetsingskader, dat criteria oplegt rond de kwaliteit van het outplacement, werd ten gevolge van het nieuwe federale KB aangepast (zie hoger). Het toetsingskader voorziet onder meer in een begeleiding van minimaal 30 uur gedurende 3 maand voor – 45-jarigen en 60 uur gedurende 6 maand voor + 45-jarigen (gelijklopend met de Federale normen inzake outplacement). Sinds 20/4/2006 (start regionale toetsing) tot op heden werden 87 dossiers onderworpen aan de regionale toetsing. Daarvan werden er slechts 6 negatief geadviseerd. Deze negatieve adviezen kwamen tot stand in de beginfase van de regionale toetsing. Sinds 2008 werden er geen negatieve adviezen meer gegeven omdat er voorafgaandelijk aan de finale indiening van het sociaal plan overleg werd gepleegd tussen de Vlaamse overheid en het bedrijf en omdat de outplacementkantoren ondertussen vertrouwd zijn geraakt met het Vlaams toetsingskader. Samen met het effect van de economische crisis op het aantal herstructureringen, heeft het nieuwe KB van 22/04/2009 (door de verruimde reikwijdte) een sterk opwaarts effect op het werkvolume van de regionale toetsing. Op basis ven eerdere ramingen werd geraamd dat het aantal dossiers ten gevolge van de wetswijziging en de economische crisis tot een 260 kan oplopen jaarlijks.
4 5
Zie verder deel 3. Zie verder deel 3.
19
Actieve begeleiding naar werk in de tewerkstellingscellen Vandaag zijn 30 sociale interventieadviseurs (SIA’s) actief bij de VDAB. Zij staan in voor de eerste opvang van werknemers in bedrijven in herstructurering en voor de coördinatie van de permanente tewerkstellingscellen6. Hun aantal werd recent nog opgetrokken (van 25 naar 30), als gevolg van de toename van het aantal meldingen van collectief ontslagen bij de VDAB. Tussen november 2008 en maart 2009, in volle crisisperiode, vertegenwoordigden deze meldingen samen meer dan 8.000 met collectief ontslag bedreigde werknemers tegenover 2.500 in dezelfde periode een jaar voordien. Het aantal SIA-dossiers neemt hierdoor gevoelig toe. Sinds de start van de werking in 2006 werden bijna 22.400 werknemers na een collectief ontslag geregistreerd als werkzoekende bij de VDAB (stand van zaken eind juni 2009). 50% van alle ingeschreven werkzoekenden werd ook effectief ingeschreven in een tewerkstellingscel, waarvan 85% in een ad hoc en 15% in een permanente tewerkstellingscel. Van diegenen ingeschreven in een tewerkstellingscel volg(d)en 77% outplacement. Het aandeel van 50plussers in de tewerkstellingscellen en in outplacement ligt substantieel hoger dan van -50jarigen o.m. omwille van het verplicht karakter voor bedrijven die de verlaagde brugpensioenleeftijd aanvragen (KB 2006). 46% van alle ex-werknemers in outplacement zijn ouder dan 50 jaar. Om de kwaliteit van het outplacementaanbod te verbeteren in de toekomst, werd recent een samenwerkingsakkoord afgesloten tussen de VDAB en de outplacementsector (Federgon). Het akkoord bevat o.m. afspraken over een gestandaardiseerde informatiedoorstroming (tussen outplacementkantoren en de VDAB in het kader van de tewerkstellingcellen), over de certificering van outplacement (via de oprichting van een certificatie-orgaan) en de actieve bemiddeling door de outplacementbureau’s. Daarnaast wordt een gedragscode voor outplacement ingevoerd, met o.a. bepalingen over de afstand tussen de woonplaats van de werknemer en de locatie van het outplacementbureau, maatwerk (bereik kansengroepen), opvolging van de klant bij hertewerkstelling, herinstapgarantie bij tijdelijke tewerkstelling enzomeer. De werking van de tewerkstellingscellen en het steeds kwalitatievere outplacementaanbod, zorgden ervoor dat de uitstroom naar werk voor met ontslag bedreigde werknemers aanvankelijk lichtjes kon stijgen. Als gevolg van een grotere instroom van collectief ontslagen werknemers, proportioneel meer dossiers KB20067 en een groeiend aandeel 50plussers hierin (van 14% in 2006 naar 36% in 2008 en van 14% naar 68% in dossiers KB2006), nam de uitstroomkans voor collectief ontslagen werknemers nadien af. De uitstroomkans van 50-plussers naar werk blijft een permanent aandachtspunt voor het activerend herstructureringsbeleid. Tussen mei 2006 (start KB 2006 activerend herstructureringsbeleid) en december 2008 stroomden ongeveer 9.000 ontslagen werknemers uit naar werk8 Dit is 55% van de totale groep geregistreerde collectief ontslagen werknemers. Bij oudere werknemers ligt de uitstroom na 6 maanden bijna de helft lager (27%), in het bijzonder bij collectief ontslagen werknemers in het kader van KB2006 (12% voor 50-plussers, tegenover 41% voor de totale doelgroep).
6
Deze permanente tewerkstellingscellen zijn opgericht om ook opvang en begeleiding te voorzien voor werknemers die het slachtoffer zijn van kleine en middelgrote collectieve ontslagen. Vlaanderen telt vandaag 15 permanente tewerkstellingscellen, verspreid over de RESOC-gebieden, waarvan er 12 operationeel zijn. 7 Deze werknemers en hun bedrijven (in het kader van het KB 2006) hebben, na het doorlopen van een verplichte periode van 6 maanden in de tewerkstellingscel nog steeds het vooruitzicht op vervroegd brugpensioen. Zij dienen beschikbaar te blijven voor de arbeidsmarkt tot de leeftijd van 58 jaar, behalve wanneer zij 38 jaar beroepsverleden kunnen aantonen. 8 Dit wordt gemeten 6 maand na registratie als collectief ontslagen werknemer
20
Ondersteuning door het Sociaal Interventiefonds Het sociaal interventiefonds (het vroegere Herplaatsingsfonds), dat de outplacementbegeleiding financiert voor bedrijven die dat zelf niet meer kunnen, komt steeds meer tegemoet aan de realiteit van kleinere faillissementen. Het aantal aanvragen van het Fonds is sinds 2006 constant gestegen, vooral onder invloed van het toegenomen aantal kleine dossiers (< 50 werknemers). In 2008 werden 255 dossiers goedgekeurd, waardoor 1.697 personen potentieel in aanmerking kwamen voor een tegemoetkoming door het Herplaatsingsfonds. Ruim 80% van de begeleide personen vond werk na het einde van de begeleiding, voor 60% gaat het om een duurzame tewerkstelling. Bij de 50-plussers heeft 54% werk gevonden na afloop van de begeleiding. Het Herplaatsingsfonds werd zoals voorzien overgeheveld van het VSAWSE naar VDAB, waardoor een grotere effectiviteit en efficiëntie mogelijk worden en een uniform systeem van monitoring kan worden uitgebouwd. Op 6/02/2009 werd deze overdracht definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering. In het kader van het Vlaams Relanceplan ‘Herstel het vertrouwen’ werden recent maatregelen genomen om het activerend herstructureringsbeleid verder te versterken (zie verder), te verdiepen en te verbreden. In het najaar van 2009 wil de Vlaamse Regering, in overleg met de sociale partners, hier een vervolg aan koppelen in de vorm van een duurzaam werkgelegenheidsplan. Ook in de komende legislatuur voorziet de Vlaamse Regering een versterking van het activerend herstructureringsbeleid, door nog scherper dan vandaag toe te zien op de kwaliteit, het maatwerk en het uitstroomresultaat van de outplacementtrajecten. In geval van tijdelijke arbeidsduurvermindering wordt ook de overbruggingspremie ingezet en –indien nodig- ook verlengd. Het jobverlies, en de maatschappelijke kost die ermee gepaard gaat, wordt op die manier maximaal voorkomen of minstens ingeperkt.
2.3. De aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt verbeteren en het levenslang leren stimuleren 2.3.1. De Competentieagenda 2010 De Competentieagenda versterkt de samenwerking tussen het onderwijsveld en de arbeidsmarkt. De sectorconvenants bieden hiervoor een kader en stappenplan. In het verlengde van de Competentieagenda werd bovendien ook een samenwerkingsprotocol tussen VDAB en het gemeenschapsonderwijs (GO!) gesloten. Onder vindt u een stand van zaken in uitvoering van de belangrijkste prioriteiten in de Competentieagenda.
Een geïnformeerde studie -en beroepskeuze In uitvoering van prioriteit 1 uit de competentieagenda gingen begin 2008 meer dan 40 proeftuinen van start om een betere overgang onderwijs-arbeidsmarkt vanuit het onderwijs te realiseren, met de nadruk op een betere studie- en beroepskeuze en werkplekleren. Een aantal van deze proeftuinen, die volgens plan worden afgerond in augustus 2010, dragen bij tot een beschrijving van alle studierichtingen vanuit het oogpunt van competenties, talenten en interessegebieden, een taak die door het departement Onderwijs en Vorming wordt uitgevoerd. Aan de hand van gerichte arbeidsmarktinformatie, die gezamenlijk wordt aangeboden door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) en de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB), zullen leerlingen voortaan ook beter worden geïnformeerd over
21
o.m. perspectieven op werk, de aard van het werk en de verwachte dynamiek in beroepen en sectoren. Hiertoe werd een Taskforce VDAB-CLB opgericht. Specifiek met het oog op het maken van een gefundeerde studiekeuze, wordt jaarlijks een Sid-in georganiseerd. Dit initiatief geeft aan laatstejaarsstudenten in het secundair onderwijs informatie over hun studiekeuze bij de start van het hoger onderwijs en stelt hen in staat de beroepswereld te leren kennen. In toenemende mate gebeurt dat met de ondersteuning van de sectoren. Meer dan 10 sectoren participeerden aan de Sid-ins tijdens het afgelopen schooljaar 2008-2009. Om tegemoet te komen aan het vaak nog negatieve imago van technische en beroepsopleidingen werd de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in de basisuitrusting voor deze onderwijsvormen. Het gaat om een investering op jaarbasis van ongeveer 10,5 miljoen euro in uitrustingsgoederen voor het technisch en beroepsonderwijs. Voor laatstejaars TSO en BSO kan ook kosteloos gebruik gemaakt worden van de opleidingsstructuur van VDAB. Via de 5 Regionale Technologische Centra (RTC)9 wordt hoogtechnologische apparatuur ter beschikking gesteld van leerlingen, wordt de nascholing van leerkrachten op het vlak van nieuwe technologieën gecoördineerd en wordt de vraag en het aanbod van werkplekleren afgestemd. Verder worden acties ondernomen in het kader van de VCA-attestering, waardoor het veiligheidsattest voor diverse beroepen in de scholen kan worden afgeleverd. Om een aantal knelpunten op de arbeidsmarkt via een verhoogde instroom te remediëren voorziet het regeerakkoord 2009-2014 concrete initiatieven, zoals het actieplan ‘technici voor de toekomst’ waarin de band gelegd wordt met nieuwe ontwikkelingen, zoals groene technologie en domotica.
Meer en beter werkplekleren Tijdens het schooljaar 2007-2008 werden ongeveer 120.000 stages voor 60.000 leerlingen uit het voltijds secundair onderwijs geregistreerd. Dat is een toename (van het aantal leerlingen) met 10% in vergelijking met het schooljaar 2006-2007, toen 106.000 stages voor 54.500 leerlingen werden geregistreerd. Ook de VDAB spant zich in om stages structureel in te bouwen in de beroepsopleiding van werkzoekenden. In 2008 resulteerden deze inspanningen in een groeiend aantal stages in de VDAB-Competentiecentra. Stages vertegenwoordigen er vandaag (stand 05-2009) bijna 40% van de totale opleidingsduurtijd. Sinds januari 2008 zijn ook 15 VTE bruggenbouwers aan de slag, verspreid over de 5 Regionale Technische Centra (RTC’s). Zij hebben als taak scholen en bedrijven te ondersteunen bij de inrichting van werkplekleren voor leerlingen en leerkrachten. De inzet van bruggenbouwers leidt tot een grotere dekkingsgraad van en gesystematiseerd overleg tussen partners uit de onderwijswereld en het bedrijfsleven. Naast de kwantiteit van het werkplekleren, wordt tenslotte ook gewerkt aan kwaliteit. Dat gebeurt o.m. via een leidraad die de Vlaamse overheid aanbiedt aan scholen en bedrijfswereld. Meer en beter werkplekleren is in het bijzonder van belang voor de deeltijdse leersystemen. Op 8/07/2008 keurde het Vlaams Parlement een decreet goed dat deze systemen binnen één kader bracht, en de nodige garanties bood om te komen tot een voltijds engagement. Dit betekent dat voor elke deeltijds lerende voorzien wordt in een deeltijdse werkervaring, en waar dit niet mogelijk is in een aangepast traject (brugproject, voortraject, persoonlijke ontwikkelingstraject). Daartegenover staat wel dat men van elke deeltijds lerende de invulling van zowel de leercomponent als de werkcomponent verwacht naar rato van minimaal 28 uren per week. De doelstelling om elke jongere een volwaardige kwalificatie aan te reiken binnen het raamwerk van de voltijdse leerplicht vormt het sluitstuk van het decreet, dat van toepassing is op 9
RTC: een regionale netwerkstructuur met vertegenwoordigers uit het onderwijs, het bedrijfsleven, andere socioeconomische actoren of andere opleidingsverstrekkers.
22
ongeveer 11.000 deeltijds lerende jongeren in de leertijd en het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Mede dankzij de afspraken met de sectoren over werkervaringsplaatsen in het kader van de sectorconvenants, zagen we het voltijds engagement in deze groep stelselmatig toenemen: van 67% in 2006 tot 76% vandaag (stand 05-2009).
Actieplan Ondernemend Onderwijs Het actieplan ondernemend Onderwijs kadert in een gezamenlijk initiatief van de Vlaamse minister van onderwijs en de Vlaamse minister van economie om de ondernemingszin van studenten en leerlingen aan te scherpen. Deze initiatieven werden reeds hoger toegelicht onder 3.3.4 (een beleid dat ondernemerschap bevordert).
Versterken van Elders Verworven Competenties (EVC) Op 30/04/2009 is het Decreet betreffende de kwalificatiestructuur goedgekeurd. In de kwalificatiestructuur worden kwalificaties en competenties op een eenduidige manier beschreven en geordend, conform het Europees kwalificatiekader EQF. Hiermee is de basis gelegd om, in het secundair onderwijs, de beroepsgerichte opleidingen en in het hoger onderwijs, kwalificaties af te leveren die gebaseerd zijn op leerresultaten en die aansluiten bij de noden van de huidige en toekomstige samenleving en arbeidsmarkt. Daarnaast zorgt de kwalificatiestructuur ook voor een eenduidige vergelijking, erkenning en valorisering van competenties op de arbeidsmarkt, waar ook verworven. Sinds de start in november 2006 namen 2.085 werkzoekenden deel aan een EVC-traject in het kader van het ervaringsbewijs (stand 06-2009), dat zijn er 900 (of 44%) meer in vergelijking met december 2008. Ook het aantal mensen dat effectief een ervaringsbewijs haalde steeg, van 730 uitgereikte ervaringsbewijzen aan het einde van 2008 (stand 12-2008) tot 1.089 ervaringsbewijzen vandaag (06-2009). Op minder dan een jaar tijd verdubbelde het aantal mensen dat een ervaringsbewijs haalde en vervijfvoudigde het aantal werkzoekende kandidaten. Hierdoor is inmiddels 30% van de deelnemers werkzoekend. Kansengroepen zijn in toenemende mate vertegenwoordigd: 47,5% van de deelnemers is laaggeschoold, 18% is van allochtone herkomst, 13% is ouder dan 50 en bijna 8% kampt met een arbeidshandicap. De meest succesvolle ervaringsbewijzen zijn begeleider buitenschoolse kinderopvang (24%), industrieel schilder (16%), heftruckchauffeur (13%) en callcenteroperator (12%). Tabel 9: Het ervaringsbewijs: aantal lopende en gerealiseerde trajecten 2007-2008 (stand t.e.m. 06-2009) stand 12-2007 stand 12-2008 stand 06-2009 aantal % aantal % aantal % lopende en gerealiseerde trajecten 349 100,0% 1.256 100,0% 2.085 100,0% waarvan werkzoekenden 58 16,6% 292 23,2% 637 30,6% waarvan kansengroep 318 91,1% 1.183 94,2% 1.988 95,3% Allochtonen 60 17,2% 224 17,8% 372 17,8% personen met een arbeidshandicap 15 4,3% 77 6,1% 159 7,6% Ouderen (45+) 99 28,4% 311 24,8% 571 27,4% Ouderen (50+) 43 12,3% 148 11,8% 273 13,1% laaggeschoolden 149 42,7% 577 45,9% 990 47,5% middengeschoolden 132 37,8% 536 42,7% 915 43,9% Bron: VDAB - CVS (Bewerking: Departement WSE)
In uitvoering van de Competentieagenda hebben de sociale partners en de Vlaamse overheid zich geëngageerd meer en krachtiger ervaringsbewijzen te ontwikkelen, meer promotie te voeren, en te komen tot een stevigere oriëntatie van het ervaringsbewijs in hun sector. Het
23
voorbije jaar werd er gewerkt aan de voorbereiding van de arbeidsmarktbrede toepassing van EVC: - Ontwikkeling van zelfevaluatie-instrumenten voor EVC-aanbieders: in 2008 zijn twee zelfevaluatie-instrumenten op vraag van de Vlaamse overheid ontworpen via een onderzoeksopdracht, namelijk een "kwaliteitskit EVC" en een "set van gemeenschappelijke principes en criteria voor portfolio". - Opstart van een EVC-website als een ondersteunend instrument voor iedereen die professioneel bezig is met EVC. Deze website is in juni 2009 van start gegaan.10 - Opstart in juni 2009 van een EVC-kennisnetwerk met vertegenwoordigers van de EVCaanbieders in Vlaanderen met als doel expertise op te bouwen en uit te wisselen en informatie omtrent EVC te verspreiden. Het recht op EVC voor werknemers wordt verder versterkt in de regeerperiode 2009-2014. Zo wordt de lijst met ervaringsbewijzen uitgebreid zodat er voor meer beroepen erkenning van de ervaring van mensen komt. Ook bij bedrijven, organisaties en intermediairen worden elders verworven competenties versterkt. Competentiegericht onderwijs en competentiegerichte training en opleiding zullen verder worden aangemoedigd: “Bij elk traject worden de competenties steeds zichtbaar gemaakt. Hetzij door het uitreiken van een kwalificatiebewijs, hetzij door het opmaken van een competentiebilan”.
Actieplan jeugdwerkloosheid In de Competentieagenda werden een aantal engagementen opgenomen in het kader van de strijd tegen de jeugdwerkloosheid. Een uitvoerige beschrijving van deze engagementen vindt u verder onder 2.3.
Competentiebeleid in bedrijven en organisaties Om aan de tanende opleidingsdeelname tegemoet te komen werden in het kader van de Competentieagenda ook maatregelen genomen om competentiebeleid in ondernemingen en sectoren te stimuleren. - Zo werd in maart 2009 een nieuwe ESF-oproep gelanceerd waarbij bedrijven financiering kunnen krijgen voor het aanbieden van opleidingen aan hun werknemers. Op die manier wil men werkgevers stimuleren om hun werknemers bij te scholen. Indienen kon tot 30/06/2009. - Daarnaast zijn 11 lerende netwerken actief rond competentiemanagement. De bedrijven en organisaties die erin actief zijn experimenteren met de invoering van een strategisch competentiebeleid. Zij worden hierin begeleid door een taskforce, die streeft naar verspreiding van goede voorbeelden en expertise op de arbeidsmarkt. - Via de sectorconvenants enerzijds en via een ESF-oproep “competentiebeleid” anderzijds werden ook de sectoren en de sectorale opleidingsfondsen aangemoedigd om hun rol als expertisecentrum inzake competentiebeleid ten volle waar te maken. 21 van de 28 sectoren met een sectorconvenant bieden vandaag reeds ondersteuning aan bedrijven bij het opstellen van een opleidingsplan. - Onder de begeleidende impuls van onder meer projectontwikkelaars diversiteit, jobkanaalconsulenten en sectorconsulenten (en anderen) worden jaarlijks honderden bedrijven en organisaties aangezet tot en ondersteund bij het ontwikkelen van een competentiebeleid mede met oog voor het aanboren van competenties bij kansengroepen. - Tenslotte stelden de sociale partners ook zelf een staal samen van 101 goede praktijken waarbij competentieontwikkeling doorheen een dialoog tussen werkgever en werknemer aangepakt wordt. 10
http://www.evcvlaanderen.be
24
Oudere werknemers In de Competentieagenda werden een aantal engagementen opgenomen inzake leeftijdsbewust competentiebeleid (zie 3.4.1. Actief ouder worden aanmoedigen en herstructureringen in goede banen leiden). Er werd ook een ESF-project rond peterschap/mentorschap gelanceerd. Dit leverde zeven projecten op waarbij 24 bedrijven betrokken zijn. Ook via de diversiteitplannen wordt de ontwikkeling van het mentorschap jaarlijks bij enkele honderden ondernemingen in Vlaanderen gestimuleerd en/of geoptimaliseerd.
Opleidingsincentives werknemers Met de opleidingscheques voor werknemers bereikt Vlaanderen op jaarbasis ca. 180.000 werknemers of 12% van alle werknemers in Vlaanderen. Jaarlijks neemt het bereik nog verder toe. In 2008 zijn er 255.631 opleidingscheques ontvangen, een verdere stijging van 2% t.o.v. 2007. 50-plussers verhogen hun aandeel lichtjes tot 16,3% in de verwerkte opleidingscheques, het aandeel kortgeschoolden blijft stabiel op ca. 15%. Maar beide groepen blijven daarmee relatief ondervertegenwoordigd in het stelsel van opleidingscheques: hun aandeel in de totale populatie werkenden bedraagt respectievelijk 22% voor 50-plussers en 20% voor kortgeschoolden. Om de groei van het stelsel te kunnen blijven financieren werd in 2007 1 miljoen euro extra middelen op jaarbasis voorzien. Op basis van een evaluatierapport van de bestaande opleidingsincentives, waaronder de opleidingscheques voor werknemers, voorziet het nieuwe regeerakkoord een heroriëntering van de opleidingscheques. In samenspraak met de sociale partners zal worden onderzocht hoe de opleidingsstimuli kunnen geïntegreerd worden in één loopbaanrugzakje en hoe de participatie van kansengroepen erin kan worden verhoogd.
Ondersteunen van loopbanen Sinds januari 2005 kunnen werknemers die minstens een jaar aan het werk zijn elke zes jaar terecht bij één van de 23 erkende centra voor loopbaandienstverlening of bij de VDAB voor een intensieve loopbaanbegeleiding. Hier worden ze professioneel ondersteund bij het nemen van loopbaankeuzen, en wordt er gewerkt aan zogenaamde loopbaancompetenties, dit zijn de competenties die nodig zijn om actief de eigen loopbaan te beheren en te sturen. De centra werken met persoonlijke ontwikkelplannen. Een begeleiding duurt er gemiddeld 12 uur, zowel individuele als collectieve sessies kunnen aan bod komen. Sinds de start van de dienstverlening in 2005 tot eind mei 2009 namen ongeveer 20.000 werknemers en zelfstandigen hun recht op loopbaanbegeleiding op bij een erkend centrum voor loopbaandienstverlening of bij de VDAB. 47% hiervan behoort tot minstens één kansengroep, dit is iets minder dan het vooropgestelde streefdoel van 50% kansengroepenbereik. Met een experiment in de provincie Antwerpen werd de weg ingeslagen naar de installatie van een brede basisdienstverlening voor werkenden in samenwerking met de vakbonden in de lokale werkwinkels. De bedoeling is om een laagdrempelige dienstverlening uit te werken waarbinnen kansengroepen goed worden bereikt en die duidelijk gepositioneerd is ten aanzien van de tweede lijn van de gespecialiseerde loopbaandienstverlening (zie hoger). In de uitbouw van dit laagdrempelig informatiepunt in de werkwinkels zal ook aandacht zijn voor vragen die verband houden met juridische aspecten, de werking van de arbeidsmarkt, enz. Deze basisdienstverlening wordt vanaf 01/09/2009 geleidelijk geïmplementeerd in lokale werkwinkels in de andere provincies.
25
Naast de voorbereiding van de basisdienstverlening voor werknemers is er ook een uitbreiding gekomen van het gespecialiseerde aanbod loopbaandienstverlening. De centra kunnen nu ook verkorte trajecten en nazorgmodules voor kansengroepen aanbieden. Tabel 10: Loopbaanbegeleiding: evolutie van het totale bereik 2005 2006 2007 Totaal 1.611 3.274 6.542 waarvan kansengroep 48,2% 48,4% 47,7% Erkende centra 1.611 3.274 3.657 waarvan kansengroep 48,2% 48,4% 50,8% VDAB n.b. n.b. 2.885 waarvan kansengroep n.b. n.b. 43,8% Bron: ESF-agentschap, VDAB (Bewerking: Departement WSE)
2008 6.848 46,5% 4.496 47,9% 2.352 43,7%
2009 (t.e.m. mei) 1.537 43,3% 1.537 43,3% N.b. N.b.
Totaal 19.812 47,1% 14.575 48,3% 5.237 43,8%
Tabel 11: kansengroepen in de erkende centra voor loopbaanbegeleiding 2005 2006 2007 2008 Totaal 1.611 3.274 3.657 4.496 kansengroep 48,2% 48,4% 50,8% 47,9% Pmah 9,4% 7,6% 6,2% 6,9% 50+ 6,0% 7,8% 8,4% 12,5% allochtoon 1,4% 1,8% 1,8% 4,2% kortgeschoold 12,2% 10,5% 9,3% 9,9% Bron: ESF-agentschap (Bewerking: Departement WSE)
2009 (t.e.m. mei) 1.537 43,3% 4,7% 11,6% 4,2% 9,5%
Totaal 14.575 48,3% 6,9% 9,6% 2,8% 10,1%
Sectoraal engagement De prioriteiten van de Competentieagenda werden vertaald in afspraken en engagementen met 28 sectoren, via de sectorconvenants die worden afgesloten tussen de Vlaamse Regering en de sectorale sociale partners. Hiermee bereikt de Vlaamse Regering een dekkingsgraad van ongeveer 77% van de totale private sector. Op 13/03/2009 heeft het Vlaams Parlement het nieuwe decreet voor de werking van de sectorconvenants goedgekeurd. Dit decreet verzekert dat de Vlaamse overheid in de toekomst zal blijven investeren in de engagementen van sectoren, o.a. op vlak van competentiebeleid en de aansluiting onderwijs/arbeidsmarkt. Ook in het kader van het relanceplan van de Vlaamse Regering ‘Herstel het vertrouwen’ werd 10 miljoen euro vrijgemaakt om sectorale sociale partners te ondersteunen om te investeren in competentieversterking.
2.3.2. Naar een competentieagenda post-2010 De Competentieagenda 2010 komt dus stilaan op kruissnelheid. 60.000 leerlingen uit het secundair onderwijs in 120.000 stages, 20.000 werknemers in loopbaanbegeleiding, 1.000 ervaringsbewijzen, 250.000 uitgereikte opleidingscheques op jaarbasis, en afspraken met 28 sectoren die bijna 80% van de totale private sector dekken. Dat is alleen nog maar het cijfermatige saldo van drie jaar inspanningen voor talentontwikkeling en –erkenning in Vlaanderen. Maar de uitdagingen voor de Vlaamse arbeidsmarkt blijven groot. De deelname aan permanente vorming blijft erop achteruitgaan in Vlaanderen. In 2008 neemt amper 7 op 100 volwassen Vlamingen deel aan opleiding en vorming11, tegenover 10% gemiddeld in de Europese Unie. Ook de ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs treft nog steeds 8,5% van de
11
in een referentieperiode van 4 weken voorafgaand aan de bevraging (in het kader van de Europese arbeidskrachten enquête)
26
leerlingen, voornamelijk in het deeltijds technisch en beroepsonderwijs, en vormt een structureel probleem voor de Vlaamse arbeidsmarkt. In het Pact 2020 leggen de Vlaamse Regering en sociale partners de fundamenten voor een competentieagenda post-2010, die de omslag naar een lerende samenleving moet mogelijk maken en die competenties erkent, waar en hoe ook verworven. Hiertoe voorzien ze o.m. investeringen in een kwalitatief en dynamisch netwerkonderwijs, in werkplekleren waaronder stages voor leerlingen en leerkrachten, in de opsporing en ontwikkeling van toptalenten, in een gezonde combinatie van arbeid en gezin en in meertaligheid voor een open en internationaal Vlaanderen. Een concreet speerpunt in deze toekomststrategie vormt het voornemen van de Vlaamse Regering en sociale partners om elke Vlaming de kans te geven aan een Persoonlijk OntwikkelingsPlan (POP) te werken. In een POP beschrijft iemand zijn doelstellingen op het vlak van kennis, vaardigheden en competenties. Die doelstellingen worden regelmatig besproken met de werkgever, loopbaanbegeleider of ontwikkelingscoach. Voor de uitvoering van de ontwikkelingsplannen door middel van opleiding of bijscholing wordt een efficiënte financiële ondersteuning voorzien. In het regeerakkoord wordt de gefaseerde ontwikkeling van het POP in de legislatuur 2009-2014 in het vooruitzicht gesteld, in eerste instantie voor schoolverlaters en werknemers die het slachtoffer zijn van herstructurering. Werknemers en werkgevers worden gestimuleerd om van het POP gebruik te maken, nog voor het bedrijf of de werknemer eventueel in een moeilijke situatie komt. Om de invoering van het POP in goede banen te leiden wordt in de regeerperiode 2009-2014 o.a. werk gemaakt van de verdere uitbouw van de kwalificatiestructuur, van een laagdrempelige dienstverlening voor werkenden in de lokale werkwinkels, van een competentiemeting- en een competentieprognosesyteem, enz. Het opleidingsaanbod wordt flexibel en vraaggericht ingericht. Het resultaat van deze inspanningen moet ertoe leiden dat het aantal kortgeschoolden op de arbeidsmarkt in 2020 met de helft verminderd is. Dit komt doordat (1) meer jongeren het secundair onderwijs afwerken (2) meer jongeren na hun secundair onderwijs verder studeren zowel in het hoger beroepsonderwijs als in het hoger onderwijs (3) meer mensen deelnemen aan levenslang en levensbreed leren (stijging tot 15% van de bevolking op beroepsactieve leeftijd). Ook het aantal vroegtijdige schoolverlaters zou tegen 2020 moeten gehalveerd zijn, ongeacht herkomst, werksituatie of opleidingsniveau van hun ouders.
2.4. Een sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid realiseren en langdurig werkzoekenden kansen bieden via een versterkt curatief beleid Op Europees niveau werd destijds de ambitie geformuleerd om langdurige werkloosheid te vermijden in de toekomst. Europa nam richtsnoeren aan met als doel alle werkzoekenden een nieuwe start aan te bieden voordat ze twaalf maanden werkzoekend zijn en voor jongeren zelfs voordat ze zes maanden werkzoekend zijn (preventief spoor). Anderzijds werd vooropgesteld om 25% van de langdurige werklozen te activeren (curatief spoor). Deze Europese doelstellingen waren in het verleden richtinggevend in de uitbouw van een actief arbeidsmarktbeleid in België en Vlaanderen. In uitvoering van het samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en de Gewesten en gemeenschappen van 30/06/2004, voorzien de gewesten en gemeenschappen een (preventieve) begeleidingsactie voor werkzoekenden binnen de Europese termijnen12. Dit begeleidingsaanbod werd van meet af aan ingekapseld in een rechten- en plichtenbenadering: Werkzoekenden
12
De gewesten en gemeenschappen staan in voor de begeleiding van werkzoekenden binnen de zes maanden nadat ze werkloos worden voor jongeren onder de 25 jaar en binnen de twaalf maanden voor werkzoekenden ouder dan 25 jaar.
27
hebben recht op een passende begeleiding en opleiding, maar hebben daarnaast ook de plicht om de geboden kansen ten volle te grijpen’13. In het Vlaams Regeerakkoord 2004—2009 verbond de Vlaamse Regering zich ertoe om naar aanleiding van de afspraken in het samenwerkingsakkoord: (1) elke werkzoekende uit te nodigen voor een aangepast en verplicht individueel traject binnen de zes maanden (preventieve aanpak), (2) langdurig werkzoekenden (tot 50 jaar) systematisch en gefaseerd uit te nodigen voor screening en begeleiding door de VDAB (curatieve aanpak) en (3) een begeleidingsaanbod op maat uit te werken, dat rekening houdt met de achterstandspositie van prioritaire kansengroepen (maatwerk).
2.4.1. Een sluitende preventieve aanpak van de werkzoekenden realiseren In het Vlaams regeerakkoord 2004-2009 werd het engagement opgenomen om elke werkzoekende binnen de 6 maanden op te roepen om een aangepast en verplicht individueel traject te volgen. Binnen de gestelde termijnen was dit ambitieuzer dan de Europese doelstelling. In de concrete invulling (uitnodiging i.p.v. effectief volgen van beroepsopleiding, werkervaring, …) was het regeerakkoord minder ambitieus maar realistisch. Vlaanderen is in de uitwerking van een sluitende aanpak altijd uitgegaan van een getrapt begeleidingsmodel, dat vertrekt van de individuele behoeftes (en de zelfredzaamheid) van werkzoekenden.
Een begeleiding op maat voor elke werkzoekende Via het getrapt begeleidingsmodel wenste het beleid meer werkzoekenden bereiken in de bemiddelingsfase, én minder, maar gerichter werkzoekenden te begeleiden en op te leiden in de individuele trajectwerking voor werkzoekenden.14 Dat gebeurt via een gefaseerde aanpak, waarbij werkzoekenden in een eerste fase wekelijks vacatures ontvangen via automatische matching. Jaarlijks investeert de VDAB 70 miljoen euro in deze brede basisdienstverlening (trap 1). In een tweede fase volgt een telefonische screening (trap 2) om knelpunten op te sporen en waar nodig het werkzoekendendossier bij te stellen. Pas in een derde fase worden werkzoekenden uitgenodigd voor een intakegesprek en de opmaak van een individuele trajectovereenkomst (trap 3). Naast oriëntatie, attitude- en sollicitatietraining, beroepsopleiding en/of werkplekleren, omvat een traject naar werk ook steeds de individuele begeleiding door een trajectbegeleider bij de VDAB. Deze individuele trajectbegeleiding van werkzoekenden gaat gepaard met een investering van ca. 85 miljoen euro op jaarbasis (in 2008). De competentieversterkende modules zijn relatief duurder, zij vertegenwoordigen een kostprijs van 173 miljoen euro op jaarbasis. Tabel 12: Evolutie van de jaarlijkse besteding in het getrapt begeleidingsmodel 2001 2002 2003 2004 - Basisdienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers 53,9 50,8 51,7 50,5 - Individuele trajectbegeleiding van werkzoekenden 45,4 51,4 46,6 53,7 - Opleidingen in het kader van de trajectwerking 133,3 144,1 152,8 168,0 - Totaal 232,5 246,3 251,2 272,2 Bron: VDAB (Bewerking: Departement WSE)
2005
2006
2007
2008
49,4
51,4
68,0
69,7
60,4
72,6
85,2
84,7
177,5 287,2
161,2 285,2
160,2 313,3
173,0 327,4
13
De controle op actief zoekgedrag en de beschikbaarheid van werkzoekenden voor de arbeidsmarkt door de Federale RVA vormt het sluitstuk van deze benadering, samen met de transmissie van werkzoekendengegevens tussen de regionale werkgelegenheidsdiensten en de RVA. 14 Uit onderzoek blijkt dat het te vroeg opstarten van een opleidingstraject de duur van de werkloosheid verlengt en zo de uitstroom naar werk vertraagt.
28
Op het kruispunt van beroepsopleiding en werkplekleren, heeft de Vlaamse overheid een belangrijke instroommaatregel in handen: de individuele beroepsopleiding in de onderneming (IBO). De individuele beroepsopleiding is een opleiding waarbij een cursist op de werkplek wordt getraind en begeleid. Het bedrijf betaalt tijdens de IBO geen loon en sociale zekerheidsbijdragen, enkel een productiviteitspremie. De werkzoekende behoudt zijn werkloosheidsuitkering en ontvangt een aanvullende premie, waardoor het inkomen vergelijkbaar is met een nettoloon. Na de opleidingsperiode (die naargelang de invulling 1 tot 6 maanden duurt) is het bedrijf verplicht om de cursist aan te werven met een contract voor onbepaalde duur. Het aantal opgestarte IBO’s is in de periode 2003-2006 stelselmatig toegenomen (van 10.000 tot meer dan 15.000 IBO’s op jaarbasis). Sinds 2007 neemt het aantal opgestarte IBO’s af, eerst lichtjes met (-4% in 2007), nadien iets forser (-16% in 2008) en in de eerste jaarhelft van 2009 (stand t.e.m. 05-2009) zelfs vrij stevig (-21% in vergelijking met dezelfde periode in 2008). Aanvankelijk werd de verklaring voor de terugval gezocht in de krapte op de Vlaamse arbeidsmarkt, waardoor werkgevers de voorkeur zouden geven aan onmiddellijke indiensttreding. Dat het aantal IBO’s ook in crisistijden terugvalt, heeft vermoedelijk te maken met de stokkende aanwervingsdynamiek. Verwacht wordt dat het aantal IBO’s opnieuw zal toenemen op het ogenblik dat werkgevers opnieuw zullen aanwerven. Vanuit kwalitatief gebid werd er wel vooruitgang geboekt t.o.v. 2007. Als opleidingsmaatregel is IBO vandaag reeds een flexibel instrument om de competenties van werkzoekenden af te stellen op de eisen van het bedrijf. Deze flexibiliteit in IBO werd recent nog versterkt in het kader van de interregionale mobiliteit (taal-IBO's), de begeleiding van personen met een arbeidshandicap (GIBO) en in combinatie met uitzendarbeid voor kansengroepen (IBO-interim) al is het bereik in deze specifieke maatregelen nog relatief beperkt door de recente opstart. Tabel 13: evolutie van het aantal opgestarte IBO’s en de evolutie op jaarbasis 2003 2004 2005 2006 2007 aantal opgestarte IBO's 9.978 12.273 13.912 15.466 14.718 % verschil op jaarbasis +28,6% +23,0% +13,4% +11,2% -4,8% Bron: VDAB (Bewerking: Departement WSE)
2008 12.316 -16,3%
2009 (t.e.m. mei) 4.036 -21,2%
Een steeds grotere sluitendheid Als gevolg van de systematische investering in de opleiding en begeleiding van werkzoekenden werd de preventieve aanpak van de werkloosheid steeds sluitender. Het sluitend bereik in de trajectbegeleiding bij jongeren evolueerde in de periode 2003-2008 erg gunstig. Amper 2% van de jongeren heeft binnen de vooropgestelde termijn van 6 maanden geen intakegesprek gehad, slechts 5% is op dat ogenblik nog niet opgenomen in trajectbegeleiding en 9,5% heeft geen competentieversterking gekregen. In 2008 is de aanpak dus sluitend geworden voor minstens 91,5% van de jonge werkzoekenden (tegenover 80% in 2003). In de instapfase van de trajectwerking (intakegesprek) was de aanpak zelf sluitend voor bijna 98%. Tabel 14: Evolutie van het sluitend bereik voor jongeren en volwassenen (2003-2008) 2003 2004 2005 2006 sluitendheid voor jongeren na 6 maanden Intakegesprek 95,5% 94,3% 97,2% 97,4% Trajectbegeleiding 92,0% 91,7% 93,0% 92,9% Competentieversterking 80,7% 85,8% 88,1% 88,9% sluitendheid voor volwassenen na 12 maanden Intakegesprek 95,4% 90,5% 89,3% 92,9% Trajectbegeleiding 90,4% 84,4% 81,6% 86,8% Competentieversterking 82,8% 78,7% 75,7% 82,0%
2007
2008
97,4% 93,9% 90,8%
97,8% 94,7% 91,5%
93,6% 88,0% 83,7%
94,9% 88,4% 85,3%
29
Bron: VDAB (Bewerking: Departement WSE)
Voor volwassenen evolueert het sluitend bereik in de trajectwerking minder gunstig in de periode 2003-200515. Nadien wordt het bereik van volwassen werkzoekenden steeds sluitender, en dit zowel in de instapfase van de trajectwerking (95% in 2008), in de trajectbegeleiding (88,5%) en in de competentieversterkende modules (85%). De Europese sluitendheid voor volwassenen bedraagt dus minimaal 85% en hoogstens 88% (indien tijdige instap in de trajectwerking als criterium wordt gehanteerd). Een steeds sluitender bereik betekent dat de kans om langdurig werkzoekend te worden zonder activering door de Vlaamse overheid afneemt. Onderstaande tabel illustreert dat, van de 100 jonge werkzoekenden die zich vandaag inschrijven als werkzoekende, er 6 maanden later nog steeds 12 werkzoekend zijn (tegenover meer dan 25 in 2003), waarvan slechts 5 zonder individuele trajectopvolging en 9 zonder aanbod in de vorm van competentieversterking (werkervaring, beroepsopleiding, …). Van de 100 volwassenen die zich vandaag inschrijven als werkzoekende zijn er 12 maand later nog steeds 18 werkzoekend (tegenover bijna 25 in 2003), waarvan 12 zonder individuele trajectopvolging en 15 zonder competentieversterking. In 2008 gin het om een groep van 10.000 werkzoekenden, waarvan 2500 jonger dan 25 jaar. Het verschil in bereik tussen jonge en volwassen werkzoekenden kan voornamelijk worden toegeschreven aan het beperkte bereik van 50-plussers in de trajectwerking voor werkzoekenden (zie eerder). Onderstaande figuur toont aan dat één op drie 50-plussers die zich inschrijven als werkzoekende langdurig werkzoekend worden. 28% doet dat zonder deelname in de trajectwerking, 18% wordt zelfs langdurig werkzoekend zonder intakegesprek. Figuur 4: de kans op langdurige werkloosheid zonder activering door de Vlaamse overheid (2008) 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
<25 (6M)
>25 (12M)
>50 (12M)
12,2%
18,6%
32,2%
zonder competentieversterking
8,5%
14,7%
27,9%
zonder trajectopvolging
5,3%
11,6%
27,7%
zonder intake (of overeenkomst)
1,6%
4,5%
17,9%
kans op langdurige werkloosheid
Bron: VDAB (Bewerking: Departement WSE)
Vanaf 2008 legt Europa de lat hoger: jongeren moeten voortaan vóór hun vierde maand werkloosheid worden bereikt. Uit onderstaande tabel blijkt dat 13% van de jongeren na 4 maanden nog steeds werkzoekend is zonder instap in de trajectwerking voor werkzoekenden. 28% heeft op dat moment nog geen competentieversterkende nieuwe start gekregen. Via de 15
Deze ontwikkeling houdt o.a. verband met de opeenvolgende wijzigingen in de beschikbaarheidsreglementering. Vlaanderen kent hierdoor sinds 2003 een grote instroom van werkzoekende 50-plussers, die bovendien niet gevat zijn door het Samenwerkingsakkoord van 2004 over de actieve begeleiding en de opvolging van de werklozen (zie hoger).
30
invoering van het Jeugdwerkplan (zie verder) realiseert Vlaanderen met andere woorden een sluitendheid van minstens 87%. Dat is nog steeds een pak lager dan de nieuwe start na zes maanden (ongeveer 98%), maar een opmerkelijke vooruitgang in vergelijking met 2007, toen de sluitendheid na 4 maanden nog 79% bedroeg. Tabel 15: sluitend bereik voor jongeren na 4 maand
Intakegesprek Trajectbegeleiding competentieversterking Bron: VDAB (Bewerking: Departement WSE)
na 6 maanden 2007 2008 97,4% 97,8% 93,9% 94,7% 90,8% 91,5%
na 4 maanden 2007 2008 80,0% 87,4% 79,1% 85,6% 72,5% 72,0%
2.4.2. Langdurig werkzoekenden kansen bieden via een versterkt curatief beleid De Vlaamse overheid vulde, n.a.v. het samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en de Gewesten en Gemeenschappen (30/06/2004), het reeds bestaande preventieve luik van de sluitende aanpak aan met een ‘curatief luik’ gericht op langdurig werkzoekenden. Deze langdurig werkzoekenden worden sinds midden 2004 systematisch uitgenodigd, gescreend en begeleid door VDAB, en dit volgens een gefaseerde benadering volgens leeftijd (<30 jaar, 30-40 j, 40-50 j).
Een begeleiding op maat voor elke langdurige werkzoekende Sinds juni 2007 is iedere werkzoekende (jonger dan 50 jaar) gevat door de aanpak. Het (vooralsnog) uitblijven van een vernieuwd afsprakenkader met de federale overheid (en de mogelijke uitbreiding van het afsprakenkader naar de 50-plussers) heeft de VDAB aangezet tot een nieuwe procedure van uitnodigingen voor langdurig werkzoekenden tot 50 jaar. Op maandbasis werden in 2008 daardoor ca. 8.000 werkzoekenden gelabeld, 82,4% werd bereikt door middel van een uitnodiging, 41% werd in traject opgenomen. 18% van de langdurig werkzoekenden kreeg in 2008 een competentieversterkend traject (module 3-6). Sinds 2006 verkent Vlaanderen de mogelijkheden van marktwerking in de re-integratie van langdurig werkzoekenden. In uitvoering van de proeftuin tendering, werden 6.000 trajecten voor langdurig werkzoekenden tot 50 jaar onder de VDAB-regie uitbesteed aan private actoren. Uit de tussentijdse evaluatie van deze proeftuin blijkt dat de uitstroom 6 maand na het einde van de tendertrajecten voor langdurig werkzoekenden resp. 53% (uit de werkloosheid) en 36% (naar werk) bedraagt, dat er relatief grote verschillen bestaan in uitstroomresultaat tussen aanbieders (de uitstroom varieert tussen 26% en 63%), dat relatief goede resultaten geboekt worden met groepsbegeleiding en vraaggerichte arbeidsbemiddeling en ook door aanbieders uit non profitorganisaties (vzw’s). De evaluatie van de proeftuin tendering werd niet afgewacht om van start te gaan met een nieuwe, specifieke tenders (bijvoorbeeld in het kader van het Jeugdwerkplan, de MMPP activeringsbegeleiding, IBO-begeleiding, jobcoaching, jobhunting, enz.). In het najaar zullen de resultaten van een evaluatie-onderzoek naar het gebruik van de tender bekendgemaakt worden. Op basis hiervan zullen de krijtlijnen voor het uitbestedingsbeleid vanaf 2010 uitgetekend worden. Flankerend aan de curatieve aanpak van de langdurige werkloosheid werd ook het werkervaringsprogrammma WEP+ versterkt. Wep-plus biedt laaggeschoolde langdurig werklozen werkervaring aan voor een periode van 12 maanden. Op deze manier wordt een brug gevormd tussen een lange periode van werkloosheid en een nieuwe periode van tewerkstelling binnen de reguliere arbeidsmarkt. Via het nieuwe besluit betreffende werkervaring, dat op 10/07/2008 door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd, wordt de basis gelegd voor een evenwaardige begeleiding voor elke deelnemer aan het werkervaringsprogramma gericht op uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt, ongeacht de organisatie waar de werkervaring plaats vindt.
31
Tijdens de eerste helft van de werkervaring zal de opleiding en begeleiding voortaan vooral gericht zijn op competentieversterking. In de tweede helft van het programma (vanaf de zesde maand) verschuift de nadruk naar de effectieve uitstroom naar werk. In deze fase worden deelnemers bijgestaan met sollicitatietraining, jobcoaching,...De nieuwe regeling is van kracht sinds 1/01/2009. Naar aanleiding van een projectoproep, die in het najaar van 2008 werd gelanceerd, zijn sindsdien 2.597 voltijds equivalente doelgroepwerknemers actief in het programma, waarvan 1.242 in leerwerkbedrijven16. Slechts vier op de tien deelnemers aan het programma worden na afloop nog aangetroffen in de werkloosheid. 50% van hen is effectief aan het werk, wat een relatief hoge score is gelet op de kwetsbaarheid van de doelgroep die in aanmerking komt voor de maatregel.
Een stijgend activeringspercentage Op Europees niveau werd de doelstelling geformuleerd om jaarlijks 25% van de langdurige werkzoekenden te activeren door middel van een beroepsopleiding, werkervaring, begeleiding enz. Als gevolg van de hoger vermelde inspanningen naar langdurig werklozen realiseert Vlaanderen in 2008 een activeringspercentage van 22,5%, dat is iets meer in 2007 toen ongeveer 21% van de langdurig werklozen geactiveerd werd. Tabel 16: Evolutie van het Vlaamse activeringspercentage voor langdurig werklozen (2005-2007) 2005 2006 2007
2008
(A) Aantal langdurig werklozen dat in de loop van het jaar geactiveerd werd door een opleiding of werkervaring, waarvan
33.131
33.161
31.794
29.223
- opleiding en vorming - beschutte werkplaatsen 17 - opleiding van personen met een handicap - Vlaamse Inschakelingspremie (VIP)/CAO26 - Derde arbeidscircuit (DAC) 18 - GESCO's - sociale werkplaatsen - invoegbedrijven en -afdelingen - Werkervaringsprogramma WEP+
25.893 926 356 401 48 2.883 306 345 1.973
25.279 1.121 * 326 47 2.994 514 520 2.360
22.744 1.580 * 650 88 3.263 491 585 2.068
20.823 1.580 * 650 88 3.263 498 376 1.751
(B) Totaal aantal personen dat in de loop van het jaar langdurig werkloos was (>1 jaar)
182.134
173.806
151.095
130.087
18,2%
19,1%
21,0%
22,5%
(A)/(B) Activeringspercentage Bron: VDAB, VSAWSE (Bewerking: Departement WSE)
16
Leerwerkbedrijven worden geacht de kwetsbaarste groep van werkzoekenden te begeleiden. Om voor deze groep goede uitstroomresultaten te boeken is een intensievere begeleiding nodig. De combinatie van werkervaring en inschakeling bij eenzelfde promotor maakt dit mogelijk. Van een leerwerkbedrijf wordt daarom verwacht dat het zich verbindt om van de door VDAB toegeleide werkzoekenden de personen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt op te nemen in de eigen werkervaringsprojecten. De zestien leerwerkbedrijven verbinden zich naast een begeleiding van minimaal 40 VTE’s doelgroepwerknemers ook nog tot de inschakeling van minimaal 40 VTE doelgroepwerknemers die bij andere promotoren zijn tewerkgesteld. 17 Sinds april 2006 is de trajectbegeleiding en opleiding van personen met een handicap overgeheveld naar de VDAB, zij maken voortaan deel uit van de reguliere trajectwerking voor werkzoekenden. Zij zijn vanaf dat jaar terug te vinden in de categorie ‘opleiding en vorming’. 18 Gesco’s zijn de programma’s van gesubsidieerde contractuelen. Onder deze categorie ressorteren zowel de langdurig werkloze personen in gesco's bij de lokale besturen, de Gesco's in de buitenschoolse kinderopvang, in het klassieke veralgemeende stelsel (o.a. in de non-profitsector) en opleidings- en onderwijsgesco's.
32
Van de 100 werkzoekenden die langdurig werkloos bleven in 2008 konden er dus bijna 23 bereikt worden in activeringsmaatregelen door de Vlaamse overheid. Dit activeringspercentage stijgt voornamelijk als gevolg van een sterke afname van het aantal langdurig werklozen tegenover een lichtere afname in het bereik van langdurig werklozen. Bijna 80% werd bereikt in de opleidingsmodules van de VDAB-trajectwerking, de overige 20% werd bereikt in één van de gesubsidieerde programma’s of tewerkstellingsmaatregelen. Met name de sociale economie (sociale werkplaatsen, beschutte werkplaatsen, …) blijkt een relatief omvangrijk begeleidings- en doorstroomcircuit voor langdurig werkzoekenden (zie tabel). Mede als gevolg van een versterkt activeringsbeleid voor langdurig werklozen via de curatieve werking (zie hoger) neemt ook het aandeel –door de VDAB- geactiveerde werkzoekenden via competentieversterkende modules (werkervaring, beroepsopleiding) toe. In 2008 werd 18% van de langdurig werklozen bereikt, tegenover 16,1% in 2006 en 15% in 2004.
2.4.3. Maatwerk in de sluitende aanpak Het risico op langdurige werkloosheid is op de Vlaamse arbeidsmarkt tot op vandaag nog steeds hoger voor de prioritaire kansengroepen: laaggeschoolden, allochtonen, personen met een arbeidshandicap. De kans om langdurig werkzoekend te worden neemt ook toe met de leeftijd. Van de 100 50-plussers die zich inschrijven als werkzoekende zijn er 12 maanden later nog steeds 32 (of één op drie) werkzoekend, tegenover 16% in de leeftijdsgroep 25-50 jaar. Het getrapt begeleidingsmodel voorziet daarom dat werkzoekenden met een groter risico op langdurige werkloosheid prioriteit krijgen. Hierdoor zijn kansengroepen vandaag relatief sterk oververtegenwoordigd in de trajectwerking voor werkzoekenden. Enkel voor 50-plussers is er sprake van ondervertegenwoordiging (zie hoger). Naarmate de aanpak sluitender werd, groeide daarnaast ook de nood om een maatgericht activeringsbeleid vorm te geven voor prioritaire kansengroepen. Voor jongeren gebeurde dat aanvankelijk via het Steden- en gemeentenplan Jeugdwerkloosheid en later via het veralgemeend Jeugdwerkplan, voor oudere werkzoekenden is het akkoord ‘Samen op de bres voor 50+’ richtinggevend. In toenemende mate wordt de sluitende aanpak ook beter afgestemd op medische, mentale, psychische en psychiatrische problemen en op een aangepaste begeleiding naar werk voor personen met een arbeidshandicap. Tabel 17: kans op langdurige werkloosheid naar profielkenmerken (2008) Jongeren Volwassenen totaal >50 Totaal 12,2% 18,6% 32,2% Vrouw 10,8% 18,3% 32,7% Man 13,7% 18,9% 31,8% Laaggeschoold 23,1% 21,8% 33,6% Allochtoon 26,7% 25,4% 38,4% Arbeidsgehandicapt 24,0% 39,9% 59,3% Bron: VDAB (Bewerking: Departement WSE)
25-50 16,3% 16,2% 16,5% 19,1% 24,6% 35,8%
Het Jeugdwerkplan Sinds 1/01/2006 worden laaggeschoolde jonge werkzoekenden extra intensief begeleid via het Jeugdwerkloosheidsplan in 13 steden en gemeenten. De proeftuinen in deze steden en gemeenten, geselecteerd op basis van hun hoge en hardnekkige jeugdwerkloosheid, toonden aan dat een aanpak waarbij problemen zo snel mogelijk worden opgespoord (en indien mogelijk voorkomen) vruchten afwerpt. Met ingang van 1/012008 werd deze aanpak dan ook uitgebreid naar álle jonge werkzoekenden in heel Vlaanderen. Dat betekent dat werkzoekende jongeren sindsdien kunnen rekenen op een snellere en meer persoonlijke aanpak via het Jeugdwerkplan.
33
-
-
-
-
Het Jeugdwerkplan garandeert een snel bereik van jonge werkzoekenden, zodat ze snel de nodige informatie ontvangen, opgenomen worden in de automatische vacaturematching en finaal niet wegglijden in de langdurige werkloosheid. Vanaf de inschrijving vindt een intensieve bemiddeling plaats. Hierbij wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van nieuwe media (SMS, e-mail). Sommige jongeren hebben echter meer begeleiding nodig dan anderen. Afhankelijk van de individuele kenmerken, competenties en het persoonlijk profiel wordt de inhoud (en de frequentie) van het bemiddelingstraject verder uitgewerkt, in samenspraak tussen consulent en werkzoekende. Soms volstaat het om in groep in de werkwinkel jobkranten in te kijken, vacatures te selecteren en reacties op sollicitaties te bespreken. Soms is opleiding op maat, ondersteuning van directe contacten met werkgevers of jobcoaching nodig. Ook jobhunting en collectieve en vraaggerichte arbeidsbemiddeling zijn sleutelbegrippen in de nieuwe aanpak. Het Jeugdwerkplan betekent met andere woorden een verdieping van het getrapt begeleidingsmodel voor werkzoekenden, met enerzijds een versteviging van de bemiddelingstrap (naar een vraaggerichte, intensieve en actieve vacaturebemiddeling) en anderzijds een gerichte inzet van de beschikbare opleidings- en begeleidingscapaciteit in trap 2 en trap 3. Het Jeugdwerkplan is tenslotte ook ingekapseld in een rechten- en plichtenverhaal. Voor de werkzoekende moet duidelijk zijn wat hij/zij mag verwachten van de dienstverlening en wat van de werkzoekende zelf verwacht wordt. Daarom wordt een jongerenovereenkomst ondertekend, die de start vormt van een doorgedreven collectieve en individuele bemiddeling –en waar nodig van competentieversterking en doorgedreven begeleiding- van werkzoekenden.
Afgaande op de resultaten (stand 05-2009) stellen we vast dat jongeren via het Jeugdwerkplan effectief snel bereikt worden. Van de 76.000 jongeren die gelabeld werden binnen het jeugdwerkplan tussen januari en maart 2009, heeft 76% na 2 maanden minstens één vacaturemededeling of –verwijzing gekregen (trap 1). 38% werd binnen deze termijn ook bereikt in trap 2 en 3, wat wil zeggen dat de jongere een infosessie heeft gevolgd, een jongerenovereenkomst heeft ondertekend, een opvolggesprek/ intensieve begeleiding heeft genoten of heeft deelgenomen aan een opleiding/begeleiding op de werkvloer. In deze intensieve begeleidingsvormen realiseert men na 2 maanden overigens een hoger bereik van allochtonen (40%), kortgeschoolden (42%) en personen met een arbeidshandicap (50%). Jongeren uit kansengroepen worden dus beter bereikt in de meer intensieve begeleiding, gaat het echter om een relatief kleine oververtegenwoordiging (ten opzichte van hun aandeel in de jonge werkzoekendenpopulatie). De economische crisis zorgt voor druk op het gehanteerde begeleidingsmodel. 2 maanden na labeling is 52% van de jongeren uitgestroomd via het Jeugdwerkplan, tegenover nog 68% in 2008 (-16ppt). De uitstroom na 6 maanden blijft weliswaar op peil: 70% van de jongeren is na 6 maanden niet langer werkloos. De uitstroomresultaten liggen voor jongeren uit kansengroepen lager dan gemiddeld. Het regeerakkoord 2009-2014 voorziet een stelselmatige uitbreiding van de relevante ingrediënten van het Jeugdwerkplan naar andere categorieën werkzoekenden, onder andere naar de 25- tot 49-jarigen.
34
De systematische aanpak voor werkzoekende 50-plussers Via het akkoord ‘samen op de bres voor 50+’ werden de eerste stappen gezet naar een systematische begeleidingsaanpak voor werkzoekende 50-plussers (zie eerder). In het nieuwe regeerakkoord wordt een mogelijke uitbreiding van deze preventieve aanpak naar alle 50plussers in het vooruitzicht gesteld, mits positieve evaluatie.
Een sluitende aanpak voor MMPP-werkzoekenden In uitvoering van het Meerbanenplan werd 2 miljoen euro op jaarbasis vrijgemaakt voor de uitbesteding van 3.000 gespecialiseerde screenings en 632 activeringsbegeleidingen voor werkzoekenden met medische, mentale, psychische en psychiatrische problemen. Deze personen vertegenwoordigen ongeveer 20% van de langdurig werklozen tussen veertig en vijftig jaar en kampen niet zelden met een arbeidshandicap (40% overlap tussen beide categorieën). De helft van de gescreende werkzoekenden kreeg het advies tot deelname aan de gespecialiseerde activeringsbegeleiding die in partnerschap met actoren uit de welzijnssector en de sociale economie wordt georganiseerd. In feite gaat het om een tender naar private actoren voor de reïntegratie van langdurig werkzoekenden met een ernstige MMPP-problematiek. De activeringsbegeleiding focust met name op de specifieke zorgbehoeften die een impact hebben op de arbeidsmarktgeschiktheid van de klant en komt hieraan tegemoet met zorgbehandeling, empowerment, mogelijke ondersteuning bij loopbaanoriëntering, enzomeer. Het aantal adviezen voor deelname aan arbeidzorg vormt de tweede grootste groep, met 26% (of 1.100) van de toegekende adviezen. In uitvoering van het Meerbanenplan werd dit type activiteiten dan ook bijkomend versterkt met 278 projectmatig toegewezen VTE, waarvan 100 VTE voor reguliere uitbreiding arbeidzorg in sociale werkplaatsen en 178 VTE voor experimenten door samenwerkingsverbanden of beschutte werkplaatsen. Alles samen zorgde dit voor een bezetting van ongeveer 900 doelgroepmedewerkers, goed voor een netto besteding van 1,2 miljoen euro op jaarbasis. Uit de activeringsscreeningen blijkt tenslotte ook dat amper 14% in aanmerking komt voor doorstroom naar werk, waarvan 6% naar het regulier circuit en 8% naar tewerkstelling in het beschermde circuit. Voor 14% van de gescreende werkzoekenden met een MMPP-problematiek wordt geschat dat ze eigenlijk niet toeleidbaar zijn naar de arbeidsmarkt. Dit betekent dat de sluitende aanpak voor werkzoekenden met een welzijnsproblematiek op vandaag geen pasklaar antwoord en instrumentarium heeft voor deze ‘harde kern’ van zeer moeilijk of niet toeleidbare langdurig werkzoekenden. Als gevolg van de grote vraag, in het bijzonder naar zorgbegeleiding, werd de capaciteit uitgebreid. Vanaf 1/09/2009 zullen 2.350 bijkomende screeningsopdrachten worden toegekend aan de gespecialiseerde arbeidsonderzoeksdiensten (GA). Het aantal te starten zorgbegeleidingen wordt opgetrokken van 632 naar 1.100 op jaarbasis (deze tender loopt tot 31/12/2010 en is 2 maal met één jaar verlengbaar). Tenslotte zal de gespecialiseerde trajectbepalings- en begeleidingsdienst (GTB) instaan voor de coördinatie tijdens het zorgtraject. Samen is voor deze vernieuwde aanpak 4,2 miljoen euro op jaarbasis voorzien. Ook het regeerakkoord 2009-2014 voorziet nieuwe stappen naar een aangepaste aanpak voor werkzoekenden die ver van de arbeidsmarkt afstaan. Zo wordt een structureel begeleidingsaanbod uitgebouwd via integrale trajecten met doorgedreven maatwerk en met aandacht voor zorg, welzijnsbevordering, competentieversterking en arbeidsoriëntering. Daarnaast wordt de samenwerking tussen de OCMW’s en de VDAB gesystematiseerd (in functie van een betere doorstroming van leefloners naar de arbeidsmarkt) en wordt een nieuw beleidskader uitgebouwd voor de niet arbeidsmarktgerichte activiteiten (zoals arbeidszorg).
35
Bovendien zal in samenspraak met de federale overheid het statuut van de ‘niet-toeleidbaren’ uitgeklaard worden
Een sluitende aanpak voor werkzoekenden met een arbeidshandicap In oktober 2008 trad het Besluit van de Vlaamse Regering (BVR) over de professionele integratie van personen met een arbeidshandicap in werking. De gewijzigde regelgeving voorziet onder meer in een snellere en betere begeleiding van werkzoekenden met een arbeidshandicap, ondersteuning op maat voor wie aan de slag gaat en in een forse premie voor wie personen met een handicap aanwerft. Op kruissnelheid wordt voor de hervormingen 23,9 miljoen euro extra uitgetrokken. De hervorming bevat 3 delen: -
-
-
Het eerste deel regelt de screening, indicering, (traject)begeleiding en ondersteuning van arbeidsgehandicapte werkzoekenden door de VDAB. Hiervoor werd de steun ingeroepen van bestaande gespecialiseerde diensten voor de beoordeling, begeleiding en opleiding van werkzoekenden met een arbeidshandicap In 2008 namen ca. 28.000 personen met een arbeidshandicap deel aan de trajectwerking voor werkzoekenden, 10.000 arbeidsgehandicapten versterkten hun competenties langs die weg (trajectmodules 3-6). Ook in het eerste kwartaal van 2009 was de deelname aan de trajectwerking beduidend voor de doelgroep. Ongeveer 17.500 werkzoekenden met een arbeidshandicap namen deel, meer dan 7.000 werkzoekenden kregen effectief een begeleidingsactie en 4.000 werkzoekenden versterkten hun competenties (opleiding, werkervaring, …) in het kader van de trajectwerking. In het tweede luik worden de bestaande systemen van loonkostensubsidies voor personen met een arbeidshandicap (CAO 26 en VIP) vervangen door één Vlaamse Ondersteuningspremie (VOP). Met die premie hebben werkgevers (inclusief zelfstandigen, het onderwijs en de lokale besturen) de zekerheid dat ze in het eerste jaar 40% van de loonkost terugbetaald krijgen, daarna 30% en vanaf het vijfde jaar 20%. In 2008 werd een loonkostsubsidie uitbetaald aan minstens 5.700 personen met een arbeidshandicap, dat is een toename met +6% in vergelijking met 2007. Tenslotte worden ook de werkende arbeidsgehandicapten ondersteund. Dat gebeurt onder meer aan de hand van ondersteuning door de reguliere VDAB-jobcoaches of specialisten van de gespecialiseerde opleidings- en begeleidingsdiensten. Daarbovenop voorziet de regelgeving in een vereenvoudigde aanvraag van tussenkomsten voor arbeidspostaanpassingen, aangepast arbeidsgereedschap, tolken en verplaatsings- of verblijfskosten. Deze bijzondere tegemoetkomingen voor ongeveer 1.500 begunstigden vertegenwoordigen een budget van ca. 1,3 miljoen euro op jaarbasis.
In het regeerakkoord 2009-2014 wordt het engagement opgenomen om het maatwerk in de sluitende aanpak verder te versterken, zowel bij de begeleiding van de werkzoekenden als aan de zijde van de vacatures en bedrijven. Hiertoe wordt gewerkt aan de vervulling van knelpuntvacatures en aan een snelle en efficiënte matching enerzijds en aan de intensieve begeleiding van maatwerktrajecten voor werkzoekenden die het nodig hebben (zie hoger) anderzijds.
36
2.4.4. Strijd tegen de werkloosheidsvallen Sinds 2007 geeft de Vlaamse Regering een korting op de personenbelasting aan werkenden die in het Vlaams Gewest wonen. Via deze Vlaamse jobkorting wil de Vlaamse overheid de beroepsactieve bevolking –werknemers, zelfstandigen en vrije beroepen- belonen en stimuleren om te werken en langer aan het werk te blijven. Werken moet immers beloond worden en met deze maatregel levert de Vlaamse overheid een effectieve bijdrage in de strijd tegen de werkloosheidsval. De Vlaamse jobkorting was in 2007 en 2008 beperkt tot werkenden met een activiteitsinkomen van 22.000 euro of lager. De korting werd toen maandelijks verrekend via de bedrijfsvoorheffing. In 2009 kreeg iedereen met een beroepsinkomen die woonachtig was in het Vlaams Gewest een belastingvoordeel of korting op de personenbelasting. Het voordeel bedroeg 250 euro voor wie meer dan 22.000 euro activiteitsinkomen heeft en 300 euro voor wie een activiteitsinkomen heeft tussen 5.500 en 22.000 euro. Deze korting werd in de loop van februari 2009 in één keer betaald bij het loon of salaris van februari. De maatregel kostte de Vlaamse overheid 710 miljoen euro. De nieuwe Vlaamse Regering besliste om de jobkorting (opnieuw) selectiever in te zetten. Naast andere besparingen moet deze beslissing het mogelijk maken om opnieuw een begrotingsevenwicht te realiseren vanaf 2012 (zie hoger). In het kader van het actieplan werkloosheidsvallen werden de vergoedingen voor werkzoekenden in opleiding aangepast. Sinds 1/012008 wordt de stimulanspremie enkel nog gegeven aan ééninkomensgezinnen met personen ten laste en niet langer aan alle langdurig werkzoekenden en leefloners. Daartegenover staat dat sinds 2008 alle kosten voor kinderopvang vergoed worden voor kinderen tot 12 jaar (in een opvang erkend door kind & gezin, voor 2008 was dit enkel voor kinderen tot 2,5 jaar). Ook de vergoeding voor transport werd herzien. Sinds begin 2008 kan de cursist een beroep doen op een lijnpas of een forfaitaire kilometervergoeding van 0,15 euro per kilometer voor alle verplaatsingen tussen woonplaats en plaats van opleiding. Een evaluatie van de hervorming op basis van een bevraging van de cursisten (1/3 van de cursisten nam hier aan deel) toont aan dat het aantal cursisten met kinderen beneden de 13 jaar met 5% steeg. Het aantal cursisten met kinderen in crèche of bij een onthaalmoeder steeg met 70%. Het aandeel werkzoekenden uit een ééninkomensgezin is toegenomen met 1,3%, bij opleidingen van meer dan 150 uur nam hun aantal met 7% toe. De toename situeert zich voornamelijk bij alleenstaanden, allochtonen en vrouwen. De gemiddelde reisafstand naar een opleidingscentrum is met 2 km toegenomen, tot 18,7 km. Ook hier is de stijging vooral te merken bij kansengroepen (allochtonen, 50+ en langdurig werkzoekenden).
2.4.5. Interregionale mobiliteit van werkzoekenden In het VHP 2008-2010 beklemtoonde de Vlaamse Regering het belang om de mobiliteit van werkzoekenden (en werkenden) tussen de regio’s te bevorderen met een doordacht en op noden gebaseerd beleid. Op de interregionale banentop van 14/07/2008 werden de engagementen bekrachtigd. De VDAB zal 5.000 werkaanbiedingen op jaarbasis doorsturen naar Forem voor actieve bemiddeling, Forem zal 50.000 Waalse werkzoekenden mobiliseren om deze jobs in te vullen. Actiris zal zes werkzoekenden actief bemiddelen per Vlaamse werkaanbieding. Streefcijfer is 1.000 werkaanbiedingen op jaarbasis. VDAB ontwikkelt in samenwerking met het Huis van het Nederlands een taalscan voor de werkaanbiedingen, zodat de effectieve kennis van het Nederlands duidelijk wordt. Bovendien worden werkzoekenden die uit de selectie vallen niet aan hun lot overgelaten maar is er een doorverwijzing naar specifieke taalopleidingen. Alvast voor het Brussels Gewest, werd de doelstelling gerealiseerd. Er werden 6.109 Brusselse werkzoekenden gemobiliseerd naar bijna 1.000 actief bemiddelde werkaanbiedingen (stand 12-2008), of een verhouding van 6,3 werkzoekende per job. Ook op het vlak van de fysieke mobiliteit en in het kader van het Luchthavenactieplan werden belangrijke drempels weggewerkt die (fysieke) mobiliteit tussen de regio’s in de weg
37
stonden. Omdat de impact van deze acties finaal moet worden afgemeten aan de gerealiseerde plaatsingen, is voorzichtigheid geboden. Tot op vandaag zijn ongeveer 500 Brusselse werkzoekenden met zekerheid tewerkgesteld in de rand als rechtstreeks gevolg van de actieve bemiddeling (12-2008). Tengevolge van de economische crisis is de roep naar meer interregionale mobiliteit minder nadrukkelijk aanwezig. De samenwerking tussen de gewesten gaat evenwel verder, ondermeer in de interregionale tewerkstellingscellen en informatieuitwisseling rond beroepencodes etc.
2.5. De evenredige arbeidsdeelname van allochtone en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt bevorderen 2.5.1. Impulsen geven aan evenredige arbeidsdeelname en diversiteit Het impulsbeleid Evenredige arbeidsdeelname en Diversiteit (EAD) omvat stimuleringsmaatregelen voor het voeren van een diversiteitsbeleid in bedrijven, organisaties en lokale besturen. Het juridisch kader hiervoor is het decreet van 8/05/2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt. Dat geeft aan dat de Vlaamse arbeidsmarkt volgens het principe van evenredige participatie wordt ingericht en dat daartoe naar bedrijven en organisaties stimulerende en ondersteunende maatregelen worden genomen. Via het vacaturecircuit Jobkanaal streven de werkgeversorganisaties naar de aanwerving van 5.000 personen uit de kansengroepen op jaarbasis. Meer dan 40 jobkanaalconsulenten staan hiervoor in. De resultaten van het project bleven aanvankelijk onder de verwachtingen, maar de gerealiseerde plaatsingen gaan nu toch in stijgende lijn. - In 2008 werden 4.270 plaatsingen gerealiseerd, dat is een kwart meer dan in 2007 en bovendien dicht bij de vooropgestelde doelstelling van 5.000 plaatsingen op jaarbasis. - In de eerste jaarhelft van 2009 zorgt de economische crisis voor een forse terugval in het aantal Jobkanaalvacatures (-17,5%), met onmiddellijk effect op de gerealiseerde plaatsing (-20% in vergelijking met de eerste jaarhelft van 2008). Tabel 18: Vactures, verwijzingen en plaatsingen via Jobkanaal (2007-2009) 2007 2008 Evolutie '08 2009 (t.e.m. juni) Vacatures (A) 12.470 13.087 +4,9% 4.673 Verwijzing (B) 32.804 34.861 +6,3% 10.641 Plaatsing (C) 3.424 4.270 +24,7% 987 Plaatsingsratio (C/A) 10,4% 12,2% -1,8ppt 9,3% Plaatsingsratio (C/B) 27,5% 32,6% +5,1ppt 21,1% Bron: Jobkanaal (Bewerking: Departement WSE)
Evolutie '09 -17,5% -17,6% -19,8% -0,2ppt -0,6ppt
Aan het huidige tempo is het allerminst zeker of de doelstelling ook in 2009 gerealiseerd wordt. Toch hebben de Jobkanaalpartners zich geëngageerd hebben om opnieuw te gaan voor jaarlijks 5.000 aanwervingen van allochtonen, personen met een handicap of 50-plussers. Hiermee geven ze duidelijk aan nog te zullen aanwerven in 2009 en bovendien ook de talenten van kansengroepen te zullen erkennen. Enkel aanwerven vanuit een diversiteitsdenken is niet voldoende. Essentieel is dat bedrijven en organisaties een diversiteitsbeleid voeren dat tevens voorwerp is van sociale dialoog.
38
Daarom stimuleert de Vlaamse overheid ondernemingen, instellingen en lokale besturen om meer aandacht te hebben voor diversiteit in hun personeelsbeleid via het instrument van de diversiteitsplannen. Elke werkgever kan met ondersteuning van een regionale projectontwikkelaar een diversiteitsplan indienen. Zo kan de werkgever gedurende maximum vier jaar op subsidies rekenen (2.500 tot 10.000 euro) om mensen uit deze kansengroepen aan te werven, te laten doorstromen, op te leiden en te behouden. Ruim 3.000 bedrijven in Vlaanderen ontwikkelden op die manier al een diversiteitsbeleid. In 2008 alleen al werden in 675 organisaties 572 diversiteitsplannen afgesloten, goed voor een totaal subsidiebedrag van 3,1 miljoen euro. Om de gedragenheid voor diversiteit op de werkvloer te versterken, werkt de Vlaamse Regering met structurele EAD-projecten, bij de sociale partners en de eigen organisaties van de kansengroepen. Recent werden de nieuwe protocollen met deze organisaties verlengd, als basis voor samenwerking en wederzijdse afspraken tussen maart 2009 en februari 2012. In die protocollen, engageerden de vakbonden zich om tegen het einde van de nieuwe protocolperiode (februari 2012) in 1.800 ondernemingen besprekingen te voeren over de opstart van een diversiteitsbeleid. Dit zal gebeuren in ondernemingen met geëigende sociale overlegorganen (bv. een ondernemingsraad of comité). Naast deze maatregelen die zich tot alle kansengroepen richten, werd in 2008 ook een doorstart gemaakt met de opmaak van categoriale actieplannen, toegesneden op maat van telkens één kansengroep. Het geactualiseerd actieplan personen met een arbeidshandicap voorziet o.a. in de verdere ontwikkeling van Disability Management op de werkvloer (met ESFsteun), in werkplekondersteuning en redelijke aanpassingen en in gerichte communicatie over het beleidskader. In het actieplan wordt ook aandacht gevraagd voor het bereik van personen met een arbeidshandicap in het kader van de loopbaandienstverlening. N.a.v. de economische crisis, en de gevolgen ervan voor personen van allochtone herkomst, wordt ook gewerkt aan een geactualiseerd actieplan allochtonen. Ook het strategisch actieplan Leeftijd en werk, waarvan de uitvoering verzekerd wordt via het expertisecentrum Leeftijd en werk, blijft de basis van categoriale aandacht voor de 50-plussers op de Vlaamse arbeidsmarkt. Tien jaar na de totstandkoming van het EAD-beleid, en van de doelstellingen en groeiscenario’s voor personen uit kansengroepen, werd een evaluatie opgemaakt. Naar aanleiding van die evaluatie is in 2008 beslist tot een actualisering van de doelstellingen. Het Pact 2020 stelt voorop dat elke onderneming en organisatie in Vlaanderen een diversiteitsbeleid voert in 2020. Gepaard daaraan moet de toename van de werkzaamheidsgraad onder kansengroepen de komende jaren dubbel zo hoog liggen als de algemene toename van de werkzaamheidsgraad. Vermits een toename van de totale werkzaamheidsgraad met 0,5 procentpunt op jaarbasis wordt vooropgesteld, betekent dit een jaarlijkse toename van 1 procentpunt voor kansengroepen. Het regeerakkoord voorziet dat EAD-beleid wordt versterkt, zodat Vlaanderen op koers blijft voor het groeipad dat is vastgelegd in het Pact 2020. Voor organisaties die aanzienlijke subsidies ontvangen of omvangrijke Vlaamse overheidsopdrachten uitvoeren, voorziet het regeerakkoord de verplichting om een diversiteitsbeleid te ontwikkelen. Uit de statistieken kan worden afgeleid dat anderstalige nieuwkomers een bedreigde groep vormen en dat de kans op werkloosheid bij hen nog hoger licht. Tijdens de komende legislatuur zal er actief werk worden gemaakt om anderstalige nieuwkomers maximaal in te burgeren in onze samenleving om alvast die drempel aan te pakken.
39
2.5.2. Kansen voor kansengroepen in de sociale economie Voor een aantal mensen is de drempel naar een gewone baan in de reguliere arbeidsmarkt te hoog gegrepen. Dit hangt vaak samen met een aantal persoons – enomgevingsgebonden problemen die op korte termijn niet opgelost kunnen worden zoals armoede, psychosociale problemen, een handicap of een moeilijke familiale situatie. Om deze mensen complementair aan de sluitende aanpak ook een passend jobaanbod te geven worden diverse werkvormen binnen de sociale economie (beschutte werkplaatsen, sociale werkplaatsen, lokale diensteneconomie, arbeidszorg, invoegeconomie, …) ondersteund, die aansluiten bij de afstand (van de werkzoekende) tot de arbeidsmarkt. Het tewerkstellingspotentieel van de diverse uitbreidingsrondes in de werkvormen loopt alleen al in 2008 op tot bijna 1.000 bijkomende VTE’s (en 1.700 bijkomende arbeidsplaatsen) voor doelgroepwerknemers in de sociale economie. In volle crisistijd zorgde de Vlaamse Regering op die manier voor duurzame jobs en competentieversterking voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Over de gehele periode 2004-2008 werden minstens 6.000 bijkomende arbeidsplaatsen voor doelgroepen gecreëerd. De versterking van deze werkvormen brengt het totale bereik van de sociale economie in 2008 op meer dan 23.000 doelgroepwerknemers, waarvan ongeveer 86% in het ‘maatwerk’ (beschutte werkplaatsen, sociale werkplaatsen, arbeidszorg). De overige 14% wordt ongeveer evenredig verdeeld over de invoegbedrijven en de lokale diensteneconomie (zie verder). Tabel 19: doelgroepwerknemers in de sociale economie op 31-12 (2004-2008) 2004 2005 2006 2007 2008 Beschutte werkplaatsen 14.104 14.608 14.860 15.463 15.709 Sociale werkplaatsen 2.265 2.334 2.786 3.120 3.513 Arbeidszorg 422 555 640 864 1.039 Invoegbedrijven 612 1.094 1.415 1.943 2.192 waarvan commerciële ondernemingen 612 815 811 860 762 waarvan dienstenchequeondernemingen 0 279 604 1.083 1.430 Lokale diensteneconomie 212 773 673 746 1.438 waarvan collectieve invoegbedrijven 212 267 253 253 254 waarvan decreet LDE 0 0 0 0 519 waarvan LDE experimenteel 0 506 420 493 665 Totaal 17.615 19.364 20.374 22.136 23.891 Bron: Vlaams Subsidieagentschap WSE (Bewerking: Departement WSE)
Evolutie ‘04-‘08 +1.605 +1.248 +617 +1.580 +150 +1.430 +1.226 +42 +519 +665 +6.276
Met de integratie van de sociale economie in het beleidsdomein WSE zijn een aantal maatregelen, die zich op het snijvlak tussen welzijn en werk bevinden, toegevoegd aan dit instrumentarium. Concreet gaat het om de beschutte werkplaatsen (BW) die gericht zijn op personen met een arbeidshandicap die niet in staat zijn om in het normaal economisch circuit te werken. Anno 2008 zijn de beschutte werkplaatsen (BW) goed voor de tewerkstelling van bijna 16.000 doelgroepwerknemers (stand 31/12/2008), die forfaitair subsidiabel zijn à rato van 7,5 euro/uur. In antwoord op de bijkomende aanvragen in het laatste kwartaal van 2008 werd de bovengrens voor het aantal gesubsidieerde arbeidsplaatsen vervroegd opgetrokken. Hierdoor nam de totale besteding in het programma opnieuw toe van 198 miljoen euro in 2007 tot 211 miljoen euro in 2008. Als gevolg van de economische crisis is het aantal gepresteerde uren weliswaar fors teruggevallen in het eerste kwartaal van 2009 (-15%). Eén op vijf werknemers in de beschutte werkplaatsen raakte in dat kwartaal getroffen door economische werkloosheid. Deze situatie gaf aanleiding tot een herstelplan voor de beschutte sector (zie verder deel 4)
40
Ook de sociale werkplaatsen, een arbeidsmarktprogramma gericht op de inschakeling van zeer moeilijk beschikbare werkzoekenden, werden opnieuw versterkt in 2008. In uitvoering van het Vlaams Intersectoraal Akkoord (VIA) werden aan de sociale werkplaatsen 42VTE doelgroepwerknemers toegekend. Daarnaast werden binnen de reguliere begroting sociale economie nog 175 VTE extra doelgroepwerknemers toegekend. Dat brengt het totale aantal doelgroepwerknemers in de sociale werkplaatsen op 3.513 (stand 31-12-2008), goed voor een netto-kostprijs van 42 miljoen euro. In de uitbreidingsronde werden voor 3 prioriteiten specifiek plaatsen gereserveerd: uitbreiding in de niche energiesnoeiers (40 VTE doelgroepwerknemers) in de niche fietspunten (20 VTE doelgroepwerknemers) en de mogelijkheid voor bestaande sociale werkplaatsen om nieuwe activiteiten aan te boren (40 VTE doelgroepplaatsen). Ook de lokale diensteneconomie groeide in 2009. De sector komt tegemoet aan de maatschappelijke nood aan kwalitatieve diensten aan buurten en gezinnen en biedt daarnaast duurzaam, volwaardig werk aan voor specifieke kansengroepen op de arbeidsmarkt. De versterking van de lokale diensteneconomie in 2009 was het resultaat van een open oproep waarbij een groeipad van 320 VTE voorzien werd voor de versterking van bestaande en de opstart van nieuwe lokale diensten. Daarnaast werd via gesloten oproep (voor bestaande initiatieven) ook het contingent voor de energiesnoeiers (60 VTE) en de fietspunten (90 VTE) in de sociale werkplaatsen en lokale diensten versterkt. Het resultaat is een bereik van bijna 1.000 VTE’s (en 1.438 arbeidsplaatsen) voor doelgroepwerknemers via 315 erkende initiatieven of projecten, sinds de inwerkingtreding van het decreet van 22/12/2006 (zie ook 3.4.5.). De invoegmaatregel beoogt zowel de bevordering van de arbeidsmarktintegratie voor kwetsbare (kansen)groepen als de implementatie van maatschappelijk verantwoord ondernemen binnen startende en groeiende bedrijven. Begin 2008 zijn ongeveer 233 bedrijven of organisaties erkend als invoegbedrijf of – afdeling. In algemene termen staat de invoegeconomie in 2008 voor een bereik van 2.192 invoegwerknemers, waarvan 65% in een dienstenchequebedrijf (stand 31-12-2008). De groei van de maatregel in de voorbije jaren is voornamelijk een gevolg van de groei in de dienstenchequebedrijven (+1.430 doelgroepwerknemers sinds de start). Als gevolg van een negatieve beleidsevaluatie in 2008 is de combinatie invoeg/dienstencheques echter niet langer mogelijk. Ondanks de versterking blijft de sociale economie niet buiten schot in crisistijden. Met name de kredietverstrekking blijkt een probleem voor sociale economie initiatieven. Daarom voorzag de Vlaamse Regering in 2008 7 miljoen euro voor de oprichting van een Sociaal Investeringsfonds (SIFO). (zie verder deel 4).
2.5.3. Maatschappelijk verantwoord ondernemen Het bevorderen van diversiteit in bedrijven en organisaties maakt steeds vaker deel uit van het principekader m.b.t. maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). MVO gaat over de bijdrage die organisaties leveren aan het streven naar een duurzame samenleving. MVO vormt dan ook één van de ijkpunten van de reeds vermelde toekomstrategie Vlaanderen in Actie. Steeds meer organisaties willen naast hun economisch oogmerk maatschappelijke doelstellingen afbakenen en realiseren. Organisaties die nadenken over hun impact op de samenleving staan immers sterker en zijn beter voorbereid op de uitdagingen die op ons afkomen: de vergrijzing, het klimaatvraagstuk, de complexiteit van de internationalisering…De aard van deze uitdagingen zorgt ervoor dat de urgentie rond het MVO toeneemt, zowel vanuit het individuele bedrijf, de bedrijfssectoren als van de maatschappij als geheel. Sinds 2004 wil het Vlaamse beleid MVO ingang doen vinden in het bedrijfsleven, de overheid en het onderwijs. Daarnaast is de realisatie van MVO deel van de sociale economie.
41
De betrachting om MVO ingang te doen vinden in Vlaanderen wordt in niet onbelangrijke mate gerealiseerd door de sociale economie. Dat gebeurt o.a. via een decretale verankering van MVO als leidraad en toetssteen voor erkenningscriteria. Ook in het kader van het Fonds ter bevordering van de Sociale Economie, dat het innovatievermogen van de sector wil vergroten, werden projecten die MVO promoten door bruggen tussen de sociale en de reguliere economie, ondersteund. In totaal werden 36 projecten goedgekeurd. .Een ervan beoogt het onderzoek naar en piloteren van complementaire muntsystemen in lokale en Vlaamse context. Met het oog op een brede(re) implementatie van het MVO-denkkader in het Vlaamse bedrijfsleven gingen vanaf maart 2008 MVO-acties van start in kmo’s. De Vlaamse overheid voorziet nog middelen om in totaal 400 MVO-scans en 300 MVO-acties uit te voeren. Daarnaast komt er een wetenschappelijke ondersteuning voor de nulmeting van MVO binnen KMO’s op basis van de afgenomen scans. Eind 2009 zullen door de promotoren beleidsaanbevelingen worden geformuleerd. In 2009 werd deze aanpak verbreed naar bedrijven die een echte voortrekkersrol rond MVO strategie en -innovatie willen opnemen. Eén van die innovatieve benaderingen van MVO is terug te vinden in het Cradle to Cradle principe. De Vlaamse overheid organiseerde daarom een campagne ‘Grenzeloos Gebruik’ om het Cradle to Cradle-principe beter bekend te maken bij Vlaamse organisaties. De overheid kan niet aan de kant blijven staan maar moet net het goede voorbeeld geven. De Vlaamse overheid neemt zowel binnen de domeinen werk, sociale en reguliere economie als binnen het domein onderwijs initiatieven. Bovendien worden lokale besturen aangemoedigd om mee een voortrekkersrol op te nemen. In het kader van de voorbeeldfunctie van de Vlaamse overheid werd een actieplan duurzame overheidsopdrachten 2009-2011 goedgekeurd, waarin onder meer een inhaalbeweging voor sociale criteria en een integrale benadering op de Triple P principes (People, Planet, Profit) is voorzien. Daarnaast wordt tegen 2010 een kader voor MVO als strategie van overheidsorganisaties ontwikkeld.
2.6. Een vlotte combinatie van arbeid en zorg mogelijk maken 2.6.1 Investeren in kinderopvang De Vlaamse Regering investeerde in 2009 opnieuw 78,8 miljoen euro extra in de uitbreiding en de verbetering van de kinderopvang. Deze investering, goed voor 909 bijkomende kinderopvangplaatsen voor onthaalouders en nog eens 574 plaatsen in de erkende kinderdagvoorzieningen, komt bovenop de uitbreiding van de erkende en zelfstandige opvang einde 2007 en 2008 (+13,6 miljoen euro). In totaal betekent dit ongeveer 90 miljoen euro extra budget voor de kinderopvang. Het extra budget wordt voor verschillende doelstellingen ingezet (bijkomende plaatsen, kostenvergoeding voor onthaalouders, verhoging van het forfaitair subsidiebedrag in de lokale diensten, ..), maar de hoofdmoot (42 miljoen euro) is uitgetrokken voor inkomensgerelateerde kinderopvang in de zelfstandige sector. Het resultaat van de opeenvolgende uitbreidingsrondes is dat de Barcelonanorm (33 opvangplaatsen per 100 kinderen jonger dan 3 jaar) ruimschoots overschreden wordt in 2008. Per 100 kinderen jonger dan 3 jaar zijn (op 31/12/2008) 36 opvangplaatsen beschikbaar. Sommige grootsteden en gemeenten (Oostende, Genk, Antwerpen) halen deze Barcelonanorm echter niet en kampen met een gebrek aan voorzieningen. Daarom kregen Antwerpen, Brussel en Gent elk 10% van de in 2008 voorziene extra plaatsen. Niet alleen het aantal plaatsen in de kinderopvang nam toe. De afgelopen jaren werd ook ingezet op flexibilisering, betaalbaarheid en kwaliteitsbewaking van het kinderopvangaanbod. Via het actieplan flexibele en occasionale kinderopvang (31/03/2008) werden maatregelen geïnitieerd om het flexibele en occasionele opvangaanbod te versterken: een versterking van de bestaande sectoren, een pool van vaste flexibele medewerkers vanuit de sociale economie,
42
dienstencheques via de gemandateerde voorziening voor een beperkte groep van gezinnen (eenoudergezinnen met kinderen tot drie jaar), … De dienstencheques werden bij gebrek aan succes geheroriënteerd en vertaald naar vier proeftuinen in evenveel gemeenten. Deze proeftuinen moeten aantonen hoe dienstencheques voortaan kunnen worden ingezet in de (flexibele) kinderopvang. De vier gemeenten zullen gedurende een jaar met dienstencheques flexibele en occasionele kinderopvang aan huis aanbieden. Alle inwoners van de vier gemeenten zullen dienstencheques kunnen kopen. De prijs van de cheque is afhankelijk van het inkomen van de koper. Voor de organisatie van deze proeftuinen trekt de Vlaamse Regering 5,3 miljoen euro uit.
2.6.2 De troeven van de lokale diensteneconomie uitspelen Op 22/12/2006 werd het decreet houdende lokale diensteneconomie goedgekeurd. In 2008 werd de structurele verankering van de buurt - en nabijheidsdiensten een feit. Ook andere maatschappelijke diensten aan buurten en gezinnen en de collectieve invoegbedrijven vonden een plaats in het decretale kader. Als gevolg van de recente versterking19 is de lokale diensteneconomie vandaag goed voor een contingent van 988 VTE’s in 315 erkende initiatieven of projecten. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de activiteiten die in het kader van de lokale diensteneconomie worden uitgeoefend, en de tewerkstelling die ermee gepaard gaat. De lokale diensteneconomie wordt gefinancierd volgens een klaverbladmodel, waarbij ook andere beleidsdomeinen (huisvesting, welzijn, milieu… ) bijdragen aan de ontwikkeling en/of versterking van de initiatieven. Tabel 20: Overzicht van de toegekende contingenten in het kader van de lokale diensteneconomie (2006-2008) Doelgroep-VTE’s Projecten lokale diensteneconomie Buurt- en nabijheidsdiensten, met nieuwe projecten inzake groen- en 417 VTE buurtonderhoud Energiesnoeiers, waarbij doelgroepwerknemers ingezet worden in een 20 VTE stimuleringsbeleid voor energiebesparing bij particulieren Fietspunten, waarbij taken van fietsbewaking en/of verhuur worden uitgevoerd (bijv. 26 VTE aan de stations) 140 VTE Diensten aanvullende thuiszorg, met name poets-, oppas- en/of karweiwerk Sociale huisvesting, zoals de inzet van een huisbewaarder die ondersteunende taken 28 VTE van logistieke, technische en/of sociale aard op zich neemt Lijnspotters, die instaan voor sociale veiligheid op trams en bussen van de Vlaamse 19 VTE openbaar vervoersmaatschappij De Lijn Limburgplan, doelgroepwerknemers in het groenonderhoud en het onderhoud van 50 VTE toeristische infrastructuur zoals fiets-, wandel- en ruiterpaden 289 VTE Open oproep 03-2009 989 VTE Totaal Bron: Vlaams Subsidieagentschap WSE (Bewerking: Departement WSE)
2.6.3 Aanmoedigingspremies voor loopbaanonderbreking en tijdskrediet Tenslotte wordt de combinatie arbeid-gezin verder gestimuleerd aan de hand van aanmoedigingspremies voor loopbaanonderbreking en tijdskrediet. In 2008 hebben meer dan 57.000 werknemers een aanvraag ingediend voor een Vlaamse aanmoedigingspremie voor loopbaanonderbreking of tijdskrediet tegenover iets meer dan 53.000 in 2007 en iets minder dan 49.000 in 2006. Dit is opnieuw een stijging met 8%. Achter de stijgende aanvraag in het aantal aanmoedigingspremies schuilt een groeiende maatschappelijke behoefte aan ondersteuningsinstrumenten voor de combinatie arbeid-gezin. Parallel met het aantal aanvragen neemt ook het aantal premieontvangers in 2008 sterk toe ten opzichte van 2007: van 47.291 19
Zie 4.2.1. Betere toegang tot financiering voor ondernemingen.
43
naar 50.951 (+8%). Vooral in de groep van de 50 plussers is het aantal begunstigden spectaculair toegenomen de afgelopen jaren, met name in de openbare sector. Budgettair vertegenwoordigen de aanmoedigingspremies ongeveer 36 miljoen euro op jaarbasis.
2.7. Bijdrage ESF-middelen aan het Vlaams werkgelegenheidsbeleid In Vlaanderen kreeg het ESF de taak van versterking en flankering van het reguliere arbeidsmarktbeleid. In de periode 2000-2006 is het ESF in Vlaanderen dan ook meer geworden dan een financieringsinstrument voor opleiding en begeleiding van werkzoekenden. Hoewel dit type maatregelen nog steeds de meerderheid van de budgetten betekent, werd ESF eveneens ingezet als hefboom voor de opleiding van werkenden, de lancering van het EVC (elders verworven competenties) en uitbouw van de loopbaandienstverlening. In het Operationeel Programma Doelstelling 2 dat op 24/11/2006 door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd, werden voor de periode 2007-2013 de volgende zes prioriteiten aangeduid: 1. Talentactivering en duurzame integratie op de arbeidsmarkt 2. Bevorderen van sociale inclusie van kansengroepen via maatgericht werken 3. Ondernemings- en organisatiecultuur focussen op mens en maatschappij 4. Innovatie 5. Transnationale en interregionale samenwerking 6. Technische bijstand De keuze voor deze prioriteiten van het Operationeel Programma (OP) hangt nauw samen met de vijf beleidsprioriteiten van het VHP 2008-2010. Bij elke projectoproep wordt de link naar de desbetreffende beleidsdoelstelling duidelijk gemaakt.20 Het competentiedenken in Vlaanderen wordt als een van de belangrijkste uitdagingen voor 2007-2013 beschreven in het Vlaams OP om het concurrentiële voordeel van een hoogstaand Vlaamse arbeidsaanbod te kunnen behouden. Een blijvende investering in de competentieontwikkeling en de brede inzetbaarheid van de bevolking op beroepsactieve leeftijd moet de evolutie naar een kenniseconomie ondersteunen. Deze uitdaging blijft zeker ook in tijden van economische crisis overeind. Via projecten uit prioriteiten 1 en 2 van het ESFprogramma wordt in het competentiedenken in Vlaanderen geïnvesteerd. Bij het lanceren van de oproepen werd voorrang gegeven aan de uitvoering van de verticale prioriteiten 1, 2 en 3 om van begin af aan de mainstreaming naar het Vlaamse beleid te versterken. Bij elke oproep met een directe focus en impact op een finale doelgroep (werkenden of werkzoekenden) werd een hoger bereik van de vier prioritaire kansengroepen in het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid, m.n. de allochtonen, de kortgeschoolden, de personen met een arbeidshandicap en de 50-plussers vooropgesteld. Voorts werden in 2008 specifieke oproepen inzake sociale economie, geletterdheid en leeftijdsbewust personeelsbeleid gelanceerd. Bij alle oproepen in deze vertikale prioriteiten werden de horizontale aandachtspunten genderthematiek en diversiteit geïntegreerd. De genderthematiek werd ingeschreven in de projectanalyse zoals dit in de kadernota ‘Gendermainstreaming’ in 2008 goedgekeurd werd. Daarenboven werd een specifieke oproep ‘Gendermainstreaming in bedrijven’ gelanceerd. Voor de horizontale prioriteiten van innovatie en transnationale samenwerking werden in 2007 al de voorbereidende kaders uitgewerkt. In 2008 werden de kadernota’s voor ‘Innovatie en Transnationale samenwerking’, ‘Thematische werking’ en ‘Gendermainstreaming’ goedgekeurd door de Horizontale Commissie, waarna de oproepfiches binnen deze thema’s werden voorgelegd in de Thematische Commissie die ze goedkeurde. 20
Door de rol van piloot en opdrachthouder (gedefinieerd in het OP) worden de verschillende arbeidsmarktspelers (VDAB, SYNTRA Vlaanderen, Dept WSE, SERV, DBO) nauw betrokken bij zowel het vormgeven als het beheren van het programma.
44
De meeste oproepen die in 2008 werden gelanceerd, focusten zich op: - de verbetering van het aanpassingsvermogen van werkenden en ondernemingen via opleidingen, loopbaandienstverlening, competentiemanagement en –validering - duurzame integratie op de arbeidsmarkt via trajectbegeleiding, competentieversterking, begeleiding startende ondernemers, leeftijdsbewust personeelsbeleid en gendermainstreaming in bedrijven - verbetering van de sociale inclusie van kansarmen via werkervaring, bijzondere acties voor prioritaire kansengroepen, coaching en opleiding op de werkvloer in de sociale economie, en acties inzake geletterdheid. In afstemming met de gestelde verwachtingen in artikel 9, lid 3 van Verordening nr. 1083/2006 is het OP voor minimaal 85% geoormerkt naar het Lissabonproces. Voor de verticale prioriteiten kan de link gelegd worden met één of meerdere richtsnoeren21, terwijl de oproepen binnen de horizontale prioriteiten ‘Innovatie’ en ‘Transnationale en interregionale samenwerking’ zich naar diverse Lissabondoelstellingen richten.22 Tabel 21: prioritaire thema’s, toegewezen bedragen en betrokken richtsnoeren Prioritair thema Vebetering van het aanpassingsvermogen van werknemers, bedrijven, ondernemingen en ondernemers Ontwikkelen van systemen en strategieën voor levenslang leren bij bedrijven; opleiding en diensten voor werknemers om hun aanpassingsvermogen te vergroten; bevordering van ondernemerschap en innovatie Ontwerp en verspreiding van innoverende en productievere werkorganisatiemethoden Betere toegang tot werkgelegenheid en duurzaamheid Toepassing van actieve en preventieve maatregelen op de arbeidsmarkt Maatregelen ter stimulering van actief ouder worden en langer doorwerken Steun voor zelfstandigen en het starten van ondernemingen Maatregelen voor meer toegang tot de werkgelegenheid en meer duurzame arbeidsparticipatie en meer vrouwen op de arbeidsmarkt om de genderkloof op de arbeidsmarkt te verkleinen, en om werk en privéleven te combineren, zoals het toegankelijker maken van kinderopvang en van zorg voor afhankelijke personen Specifieke maatregelen om de participatie van migranten op de arbeidsmarkt en daardoor hun sociale integratie te bevorderen Verbetering van de sociale insluiting van kansarmen Trajecten voor integratie en herintreding in het arbeidsproces van kansarmen; bestrijding van discriminatie bij het betreden van en het vooruitkomen op de arbeidsmarkt en bevordering van de aanvaarding van diversiteit op de werkplek Verbetering van het menselijk kapitaal Maatregelen voor een grotere deelname aan onderwijs en opleiding in elke levensfase, o.a. via maatregelen om vroegtijdig schoolverlaten en de seksesegregatie van vakgebieden terug te dringen, en de toegang tot en de kwaliteit van initieel onderwijs, beroepsonderwijs en tertiair onderwijs en initiële opleiding, beroepsopleiding en tertiaire opleiding te vergemakkelijken
Toegewezen bedragen*
Richtsnoer
22.927.753,20
RS23
2.929.252,10
Per project
70.649.708,00 336.627,25 570.000,00 64.197,96
RS17/18 RS18 RS17 RS17/19
11.088,00
RS19/17
22.563.653,10
RS19
12.282.993,00
RS17/18/1 9/20/23
132.335.272,00 Bron: ESF-agentschap (Bewerking: Departement WSE)
21 Dit gebeurt via de zogenaamde Lissaboncodes (Verordening 1083/2006 art 9 lid 3) 22 Voor de richtsnoeren, zie bijlage 1.
45
* toegewezen bedragen bij goedkeuring van het project door de Thematische Commissie (finalisering oproepen vanaf het begin van het OP t.e.m. 31/12/08)
Richtsnoer 17, het streven naar een beleid gericht op volledige werkgelegenheid, is de meest overkoepelende doelstelling waar in feite zowat alle ESF-oproepen onder kunnen vallen. Zo bijvoorbeeld de oproep rond begeleiding van werkzoekenden naar het ondernemerschap die eind 2008 gelanceerd werd. Het project is operationeel sinds begin 2009. Onder projecten die het levensloopbaanbeleid te bevorderen (richtsnoer 18) vallen o.m. de oproepen rond loopbaanbegeleiding. Hier werden middelen vrijgemaakt voor loopbaanbegeleiding (5 mio euro in 2007). In 2008 vond er ook een oproep loopbaandienstverlening plaats, maar enkel met Vlaamse middelen. Voor enkele kleinere oproepen, die voornamelijk onder prioriteit 3 ressorteren: gendermainstreaming in bedrijven, sociale innovatie, MVO en mentorship in bedrijven werd 2,4 miljoen euro in totaal voor 2007 en 2008 vrijgemaakt. Onder prioritair thema 7323 vallen de gesloten oproepen gericht aan DBO Alternerend leren, brug- en voortrajecten (6,75 mio euro in 2007 en 5,5 mio euro in 2008). Duidelijk is dat het leeuwendeel van de middelen (70% van de in 2007 en 2008 toegewezen middelen) naar richtsnoer 1924 gaat. Onder dit richtsnoer vallen de actieve en preventieve maatregelen, waaronder het grote luik van trajectbegeleiding en competentieversterking voor werkzoekenden. In 2007 ging hier 18,9 miljoen euro naartoe. In 2008 werden in één keer de budgetten voor zowel 2008 als 2009 (tesamen 37,7 miljoen euro) toegewezen. Met deze middelen –die via gesloten oproepen aan VDAB-Regie worden toegewezen–, worden jaarlijks 5.790 startende trajectbegeleidingsacties (brede en intensieve begeleiding) voorzien en 3.870 competentieversterkende acties25 gericht naar de vier prioritaire kansengroepen bij derdenorganisaties opgericht. Ook de oproep aangepaste trajecten voor kansengroepen waar VDAB-actor op intekende, draagt bij tot het realiseren van deze doelstellingen. In 2008 werden binnen deze acties ruim 46.000 unieke werkzoekenden bereikt, wat meer is dan de 30.000 die in het OP waren vooropgesteld. Bij ongeveer 1 op 10 werkzoekenden die in de trajectwerking werden bereikt was dit via een door ESF gecofinancierde actie. Ook andere oproepen die thuishoren onder prioriteit 2 van het ESF-programma dragen bij tot het toegankelijker maken van de arbeidsmarkt. De grootste budgetten gingen hier naar de oproepen werkervaring (8,1 miljoen euro in 2007 en 7,8 miljoen euro in 2008) en naar bijzondere acties voor prioritaire kansengroepen (1,65 miljoen euro in 2007 en 3,3 miljoen euro in 2008 voor 2008 en 2009 tesamen). Ook richtsnoer 2026, het afstemmen van vraag en aanbod, en richtsnoer 2127, bevorderen van flexibiliteit en werkzekerheid, kunnen ruim geïnterpreteerd worden. Hieronder vallen een aantal projecten die onder de innovatieve oproepen28 binnen prioriteit 4 werden gelanceerd. Het gaat hier over de innovatieve oproepen Sociale inclusie en Activerende arbeidsmarkt, die capaciteitsversterking van dienstverleners beogen gericht op transities van 23
Prioritair thema 73: maatregelen voor een grotere deelname aan onderwijs en opleiding in elke levensfase, o.a. via maatregelen om vroegtijdig schoolverlaten en de seksesegregatie van vakgebieden terug te dringen, en de toegang tot en de kwaliteit van initieel onderwijs, beroepsonderwijs en tertiair onderwijs en initiële opleiding, beroepsopleiding en tertiaire opleiding te vergemakkelijken) 24 Arbeidsmarkten toegankelijker, werken aantrekkelijker en arbeid lonend maken voor werkzoekenden, inclusief personen met een achterstandspositie, ondermeer door actieve en preventieve arbeidsmarktmaatregelen. 25 Competentieversterkende acties: finaliteitsgerichte acties voor werkzoekenden die regionaal oververtegenwoordigd zijn in de werkloosheid. 26 Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar afstemmen o.m. modernisering en versterking van de arbeidsmarktinstanties, m.n. de diensten voor arbeidsvoorziening, mede om te zorgen voor grotere transparantie van het werkaanbod en de opleidingsmogelijkheden op nationaal en Europees gebied, beter te anticiperen op de behoeften aan vaardigheden, de tekorten op de arbeidsmarkt en de knelpunten. 27 met gepaste aandacht voor de rol van de sociale partners, flexibiliteit gecombineerd met werkzekerheid bevorderen en segmentering van de arbeidsmarkt verminderen 28 Activerende arbeidsorganisatie en Sociale inclusie.
46
respectievelijk niet-werkenden en werkenden. Deze innovatieve oproepen betreffen in 2008 de eerste fase (samen 0,3 miljoen euro). In 2009 werden de budgetten voor de tweede fase toegewezen (2 miljoen euro). Het ESF draagt zijn steentje bij om de uitdaging van het competentiedenken in Vlaanderen te realiseren. De projecten onder richtsnoer 2329 sluiten hier sterk bij aan. Opleidingen voor werkenden vallen eveneens onder dit richtsnoer. In 2007 werd hier voor 11 miljoen euro toegewezen aan projecten die lopen in 2008 en 2009. In 2008 vond geen nieuwe oproep plaats, in 2009 was dat wel het geval30. Ook de oproepen Competentiebeleid sectoren en sectorale (opleidings)fondsen (1,2 miljoen euro in 2007 en 0,3 miljoen euro in 2008) sluiten aan bij richtsnoer 23. Deze oproepen spelen in op het belang dat in de Competentieagenda wordt gehecht aan talentontwikkeling. Omwille van de nood aan kennisontwikkeling en -deling rond dit thema, werden de innovatieve oproepen Lerende netwerken competentiemanagement gelanceerd (1,9 miljoen euro in 2008). Op het snijvlak met het verbeteren van de toegang tot de arbeidsmarkt bevinden zich de oproepen voor het ervaringsbewijs (1,2 mio euro in 2007, 2,1 mio euro in 200831). In 2008 heeft het ESF-Agentschap de thematische werking van het ESF-programma 2000-2006 afgesloten en is in het voorjaar van start gegaan met de uitwerking van de nieuwe thematische werking. In het nieuwe ESF-programma zal op twee sporen ingezet worden. Enerzijds gaat het om een valorisatie van de resultaten geboekt dankzij de ESF-promotoren, o.a.door ze bekend te maken naar een ruimer publiek. Anderzijds wil men ook pro-actief inspelen op nieuwe ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en het beleid. Op 20/04/2007 werd het Vlaamse Afsprakenkader goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Hierin werd volgende inhoudelijke afstemming tussen ESF en EFRO vastgelegd: - Ondernemerschap vormt één van de prioriteiten binnen het OP van EFRO 2007-2013 en is eveneens onderdeel van het ESF-programma 2007-2013. Ook de nazorg en coachingsfase volgend op de ondernemersvorming behoort tot ESF en kan verzekerd worden tot één jaar na de opstart van de onderneming.Sensibiliseringsacties gebeuren vanuit EFRO. De sensibiliseringsacties binnen het ESF-programma zullen, voor zover ze plaatsvinden, zich enkel richten op acties zoals verwoord in de ESF-prioriteiten. - MVO is een van de assen binnen prioriteit 3 “Ondernemings- en organisatiecultuur focussen op mens en maatschappij” van het ESF-programma. Binnen EFRO fungeert MVO als een horizontaal thema. - Werken aan doorgroei en doorstroom in de sociale economie vormt één van de assen binnen prioriteit 2 “Bevorderen van sociale inclusie van kansengroepen via maatgericht werken” van het ESF-programma. Daar waar ESF de zogenaamde “software” binnen de sociale economie ondersteunt, kan EFRO de zogenaamde “hardware” binnen de sociale economie faciliteren. Behalve de inhoudelijke afspraken werken het ESF-agentschap en het EFRO-agentschap ook aan afspraken rond instrumenten en de mogelijkheden om tot een afstemming te komen in de procedures en boekhoudregels voor ESF- en EFRO-promotoren.
29 Investeringen in menselijk kapitaal opvoeren en verbeteren: een op integratie gericht onderwijs- en opleidingsbeleid, schooluitval aanzienlijk terug te dringen, efficiënte strategieën voor levenslang leren, toegankelijk voor iedereen, in scholen, bedrijven, overheden en huishoudens. 30 Er werd opgeroepen voor een ESF-budget van 6,8 miljoen euro, de middelen zijn momenteel nog niet toegewezen. 31 In 2009 werd opnieuw een oproep ervaringsbewijs gelanceerd, voor een oproepbudget van 1,6 miljoen euro aan ESFmiddelen. Hiervan werden nog geen middelen toegewezen.
47
2.8. Armoedebestrijding en gelijke kansen In maart 2000 nam de Europese Raad in Lissabon een algemene strategie aan om tegen 2010 van Europa “de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld” te maken “die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang”. Tevens verbonden de lidstaten zich ertoe om “tegen 2010 een duidelijke impact te hebben op de definitieve uitroeiing van armoede.” Ook de Europese Lenteraden van 2006, 2007 en 2008 riepen op tot het bestrijden van armoede. Het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding (VAP) geeft een overzicht van alle acties en maatregelen die de Vlaamse Overheid neemt om armoede te bestrijden. -
-
-
-
32
Het VAP 2005-2009 werd in 2009 geactualiseerd. Dit actieplan dient een betere opvolging, evaluatie en integratie van het armoedebeleid over de verschillende beleidsdomeinen en beleidsniveaus heen te verzekeren. Het Vlaams Netwerk van Verenigingen waar armen het woord nemen werd hierbij betrokken en het geactualiseerde actieplan werd op 6/03/2009 door de Vlaamse Regering goedgekeurd. De implementatie en actualisering van het VAP is een permanente cyclus. De Vlaamse Regering wil de participatie bevorderen van mensen in armoede aan het maatschappelijke gebeuren. De aandacht voor de consequenties van maatregelen voor de doelgroep moet verdere uitsluiting vermijden. De uitvoering van de acties wordt opgevolgd in het verticaal armoede overleg dat ieder minister organiseert en door het coördinerende horizontaal armoedeoverleg, waaraan aandachtsambtenaren uit de verschillende beleidsdomeinen participeren. Op 27/04/2009 werd in het kader van ViA een atelier Solidariteit tegen armoede en sociale uitsluiting georganiseerd. In vier workshops (werk en activering / wonen en energie / gezin, onderwijs en vrije tijd/ gezondheid en welzijn) waarop zowel mensen uit de bedrijfswereld als mensen uit de armoedesector en ervaringsdeskundigen aanwezig waren, werd van gedachten gewisseld over mogelijke oplossingen voor het complexe armoedeprobleem. Er werd geconcludeerd dat het hoog tijd was dat het armoedeprobleem in Vlaanderen ernstig wordt aangepakt en dat dit enkel kan door meer samenwerking en een geïntegreerde aanpak. Het decreet betreffende de armoedebestrijding van 21/03/2003, dat de coördinatie van het beleid en de beleidsparticipatie van de armen regelt, werd op 18/07/2008 gewijzigd. Het bijhorende uitvoeringsbesluit werd goedgekeurd op 15/05/2009. De voornaamste wijzigingen betreffen de rechtstreekse erkenning en subsidiëring van de verenigingen waar armen het woord nemen door de Vlaamse overheid en het verlengen van de termijn voor de opmaak van het VAP–dit laatste om een betere participatie van mensen in armoede bij het beleid mogelijk te maken. De Vlaamse overheid biedt financiële ondersteuning aan diverse organisaties en projecten. Het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen, De Link (opleiding ervaringsdeskundigen) en de instituten voor samenlevingsopbouw ontvangen reguliere subsidies (11 miljoen euro). In 2008 werd daarnaast voor het eerst een oproep voor projecten in de armoedebestrijding gelanceerd. De focus lag hierbij op projecten inzake gezondheidszorg, opvoedingsondersteuning, preventie van schulden, participatie aan het lokaal sociaal beleid en armoede bij etnisch-culturele minderheden. Voor deze projectoproep was een budget van 883.000 euro ter beschikking. In opdracht van de Afdeling Welzijn en Samenleving voerde de Universiteit Antwerpen (OASeS) een onderzoek uit naar de mogelijkheden om een doelmatiger Vlaams armoedebestrijdingsbeleid te kunnen voeren32.
Dit rapport is beschikbaar op www.vlaanderen.be/armoede
48
De Vlaamse overheid investeert ook verder in haar gelijkekansenbeleid. Sinds het Pact van Vilvoorde koppelt de Vlaamse Regering de doelstelling van evenredige arbeidsdeelname aan de betrachting om diversiteit te realiseren op de Vlaamse arbeidsmarkt. Doordat verschillende kansengroepen ondervertegenwoordigd zijn op de Vlaamse arbeidsmarkt moet blijvend worden ingezet op evenredige arbeidsdeelname en diversiteit. Enerzijds gebeurt dat door in toenemende mate aandacht te besteden aan kansengroepen in het reguliere arbeidsmarktbeleid. Anderzijds wordt het impulsbeleid evenredige arbeidsdeelname en diversiteit (EAD) verder versterkt. Tegelijk wordt er binnen dit EAD-beleid afgestemd op de categoriale noden van verschillende doelgroepen (waaronder personen met een arbeidshandicap). -
-
-
Onder meer om de groeiende arbeidsdeelname van vrouwen te kunnen blijven continueren,wordt verder ingezet op gendermainstreaming (Lenteraad 2008) en gelijke kansen in het Vlaamse arbeidsmarktbeleid. De Europese Lenteraad 2008 stelde dat het noodzakelijk was de inspanningen om zowel voor vrouwen als mannen werk met gezin en privéleven te combineren en de loonverschillen tussen mannen en vrouwen aanzienlijk te verkleinen moesten worden volgehouden. In de periode 2008-2009 werd het Europees pact voor gendergelijkheid door het Vlaamse gelijkekansenbeleid verder uitgevoerd. De uitvoering ervan kent zowel een horizontaal33 als een vertikaal34 aspect. In het Steunpunt Gelijkekansenbeleid is er in 2007 een onderzoek gestart naar de loopbanen en loopbaankansen van alleenstaande ouders. Na de literatuurstudie (2007) werd in 2008 gestart met diepte-interviews om inzichten te verwerven in de factoren die de loopbanen en loopbaankansen van alleenstaande ouders beïnvloeden. Hierbij zal worden stilgestaan bij de mate waarin alleenstaande ouders gebruik maken van de voorzieningen van de overheid om gezinnen te ondersteunen in de combinatie van arbeid en gezin (gesubsidieerde kinderopvang, tijdskrediet, ouderschapsverlof en dergelijke) en zullen ook onmiddellijk de redenen in kaart worden gebracht waarom wel of niet van deze steunmaatregelen gebruik wordt gemaakt. De gegevens in de expertendatabank voor de media die door Gelijke Kansen in Vlaanderen (GKV) werd gelanceerd in maart 2008, ter bestrijding van stereotypen via de media, (o.m. in verband met arbeidsmarkten waar zich seksesegregatie voordoet), wordt twee maal per jaar geactualiseerd en uitgebreid. In deze databank zitten ongeveer duizend namen van experten en organiin een waaier van materies gaande van bijvoorbeeld artificiële intelligentie tot ruimtelijke ordening. Alle opgenomen experten zijn vrouw of transgender of/en van allochtone origine of/en hebben een functioneringsbeperking. De expertendatabank is uitsluitend bedoeld voor journalisten en programmamakers, zodat zij experten uit deze kansengroepen meer zichtbaar kunnen maken in een niet-stereotiepe context. In deze databank zijn ook organisaties opgenomen die werken rond de thema’s gender of holebiseksualiteit of rond de kansengroepen vrouwen, transgender, allochtonen en personen met een
33
In het decreet houdende een kader voor het Vlaams gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid van 10/07/2008 (B.S. 23/09/2008) wordt de open coördinatiemethode (OCM) decretaal verankerd als horizontale/transversale component van het Vlaams gelijkekansenbeleid. Via OCM wordt in de verschillende beleidsdomeinen, in casu werkgelegenheid, een genderperspectief geïmplementeerd. Essentieel aan deze werkwijze is de leden van de Vlaamse Regering gezamenlijk doelstellingen afspreken, waarna elk van hen verantwoordelijk is voor de realisatie binnen het eigen bevoegdheidsdomein. Ook eigen aan deze methode is dat ze beschouwd wordt als een leerproces met uitwisseling van goede praktijken. De ambtelijke, beleidsdomeinoverschrijdende Commissie Gelijke Kansen ondersteunt de verschillende beleidsdomeinen en evalueert de voortgang van de actieplannen. De eerste OCM cyclus loopt af in 2009 en nieuwe doelstellingen en actieplannen zullen worden opgemaakt in 2010. 34 Wat de verticale component van het Vlaamse gelijkekansenbeleid betreft, werd eind 2008 het Vlaamse genderjaarboek gepubliceerd. Centraal in deze editie staat het thema van de mobiliteit op de arbeidsmarkt, belicht vanuit het perspectief van de gezinspositie.
49
-
-
35
functioneringsbeperking. Via de opname van deze organisaties kan de kennis over onder meer het genderthema via de media beter worden verspreid. In 2008 realiseerde GKV een sensibiliseringscampagne “Gezinnen onder druk”. Bedoeling was enerzijds via een enquête vooraf zicht krijgen op ondersteuning die het beleid aan alle vormen van gezinnen kan bieden, anderzijds de bevolking te sensibiliseren om vrij te kiezen welke verdeling van arbeid en zorg voor hun specifieke gezin aangewezen is, en zich niet te laten leiden door bestaande stereotypes. Op 10/7/2008 werd het Vlaams gelijkekansen- en gelijkebehandelingsdecreet goedgekeurd. In uitvoering van dit gelijkebehandelingsluik werd voorzien in de oprichting van een netwerk van 14 Vlaamse meldpunten discriminatie waarvan er momenteel 12 operationeel zijn.35,
Eén in elke centrumstad en éen in Brussel Hoofdstad.
50
3.
Maatregelen Vlaams Relanceplan ‘Herstel het vertrouwen’ De Vlaamse Regering heeft de voorbije jaren al vele inspanningen gedaan voor een soepel werkende arbeidsmarkt waar vraag en aanbod zo goed mogelijk op elkaar worden afgestemd. Zo werd sterk geïnvesteerd in bemiddelingsbeleid, herstructureringsbeleid en werkgelegenheidsmaatregelen. De gewijzigde economische context maakte aanpassingen aan het constante beleid noodzakelijk (zie eerder) en heeft leidde tot een aantal nieuwe initiatieven:
3.1. Het akkoord ‘samen op de bres voor 50+’ uitvoeren Het invoeren van een systematische begeleiding van werkzoekende 50-plussers vormt het sluitstuk van het akkoord ‘samen op de bres voor 50+’. Op korte termijn wordt –op voorstel van de sociale partners- een taskforce opgericht, die advies levert aan de nieuwe regering voor de concrete timing, de uitrol en het budget van het actieplan. (voor meer info zie hoger)
3.2. De tewerkstellingspremie 50+ heroriënteren Met ingang van 1/01/2009 wordt de tewerkstellingspremie 50+ opnieuw hervormd. De bestaande premiecategorieën worden heringedeeld en het hoogste premiebedrag wordt opgetrokken tot 1.500 euro/maand (zie tabel). Deze hervorming moet de aanwervingskans van 50-plussers in crisistijden verder ondersteunen. Medio 2009 stellen we vast dat de premieaanvraag overeind blijft en zelfs blijft stijgen (+7% in de eerste jaarhelft van 2009), wat wijst op een mogelijk positief effect. Voor meer info, zie hoger.
3.3. Overbruggingspremie Zoals in hoofdstuk 3 reeds werd aangegeven (zie hoger 3.4.1.), staan meer en meer bedrijven open voor formules van individuele of collectieve arbeidsherverdeling, dit om afdankingen te vermijden. De Vlaamse Regering ondersteunt deze systemen met een tijdelijke overbruggingspremie (maart 2009-december 2010) voor werknemers die hun arbeidstijd verminderd zien. Zo worden verschillende doelstellingen tegelijkertijd waargemaakt: de band van het bedrijf met de werknemer blijft behouden, de werknemer behoudt grotendeels zijn koopkracht, de vrijgekomen tijd kan gebruik worden voor opleiding en de kosten van de bedrijven verminderen tijdelijk. Als de vraag weer opveert, kunnen deze werknemers opnieuw aan de slag. De overbruggingspremie is uitdrukkelijk toegespitst op ondernemingen in economische moeilijkheden, met een omzetverlies van minimaal 20% in één van de vier kwartalen voorafgaand aan de arbeidsduurvermindering. De compensatie voor het loonverlies varieert van 95 euro tot 345 euro netto op maandbasis. Deze premie kan men maximum gedurende 2 jaar ontvangen. Inmiddels vroegen 5.694 werknemers in 209 bedrijven een overbruggingspremie aan (stand 06-2009). Meer dan de helft van de goedgekeurde premies heeft betrekking op de arbeidsduurvermindering met -20%, 44% heeft betrekking op de vermindering met -10% en amper 1% wordt goedgekeurd voor een vermindering van de werktijd tot een halftijdse betrekking. Op het eerste zicht zijn het vooral de grote bedrijven die gebruik maken van de overbruggingspremies. Opvallend is dat 4% van de ondernemingen met een goedgekeurd dossier 35% van alle individuele premies voor hun rekening nemen. 28% van alle bedrijven met een goedgekeurd dossier zijn KMO’s, maar vertegenwoordigen slechts 6% van alle goedgekeurde overbruggingspremies36.
36
Voor 140 van de 331 bedrijven kon het aantal werknemers niet bepaald worden. De verdeling volgens ondernemingsgrootte is dan ook niet helemaal betrouwbaar.
51
Tabel 22: de overbruggingspremie voor werknemers (netto-bedragen) Arbeidsduurvermindering Overbruggingspremie Vermindering van de werktijd tot een 345€ halftijdse betrekking (minimum 75% 50%) Vermindering van de werktijd met minstens 145€ 20% (minimum 70% 50%) Vermindering van de werktijd met minstens 95€ 10% (minimum 60% 50%) Bron: Vlaams Subsidieagentschap WSE (Bewerking: Departement WSE)
Aanvullende opleidingspremie
Aanvullende premie voor alleenstaanden
41€
30€
41€
30€
-
-
Tabel 23: de overbruggingspremie: verdeling volgens ondernemingsgrootte Ondernemingsgrootte
bedrijven met goedkeuring
%
Goedgekeurde dossiers
%
<10 werknemers
29
9%
87
1%
10-19 werknemers
22
7%
185
2%
20-49 werknemers
41
12%
363
3%
50-99 werknemers
33
10%
446
4%
100-499 werknemers
45
14%
1458
13%
500-999 werknemers
9
3%
819
8%
>1000 werknemers
12
4%
3778
35%
n.b.
140
42%
3665
34%
TOTAAL 331 100% Bron: Vlaams Subsidieagentschap WSE (Bewerking: Departement WSE)
10801
100%
In de provincie Antwerpen vinden we het grootst aantal bedrijven met een goedgekeurd dossier terug, en in de provincie Oost-Vlaanderen werd het grootst aantal individuele dossiers goedgekeurd. Vooral in West-Vlaanderen en Vlaams-Brabant werden relatief weinig overbruggingspremies toegekend. Tabel 24: de overbruggingspremie: verdeling naar provincie Provincie Bedrijven met goedkeuring % Goedgekeurde premies Antwerpen 88 27% 3091 Limburg 60 18% 2005 Oost-Vlaanderen 74 22% 4025 Vlaams Brabant 42 13% 595 West-Vlaanderen 67 20% 1085 Vlaams Gewest 331 100% 10801 Bron: Vlaams Subsidieagentschap WSE (Bewerking: Departement WSE)
% 29% 19% 37% 6% 10% 100%
Meer dan de helft van alle goedgekeurde overbruggingspremies werden toegekend in de metaalsector en de sector ‘vervaardiging van machines en apparaten’ (waaronder ook de autoassemblage). Ook in de chemische nijverheid werden heel wat overbruggingspremies toegekend. Hoewel er veel minder dossiers goedgekeurd werden voor de dienstensector dan in de industrie zijn zowat de helft van alle bedrijven met een goedgekeurd dossier actief in de dienstensector. Vooral in de ‘groot- en kleinhandel’ en de ‘diensten aan bedrijven’ hebben heel wat ondernemingen overbruggingspremies toegekend gekregen voor een aantal van hun werknemers.
52
Tabel 25: de overbruggingspremie: verdeling volgens sector Sector bedrijven met goedkeuring % Goedgekeurde dossiers Sector onbekend 1 0% 19 Textiel, kleding en leer 31 9% 633 Hout en meubelen 7 2% 76 Drukkerijen, papier en karton 16 5% 341 Chemie, rubber en kunststoffen 28 8% 1690 Metaal 39 12% 2467 Vervaardiging van machines, assemblage 53 16% 3318 Bouw 5 2% 79 Groot- en kleinhandel 55 17% 973 Transport en logistiek 34 10% 285 Banken, verzekeringen, immobiliën 5 2% 29 Diensten aan bedrijven 56 17% 889 Socio-culturele sector 1 0% 2 Totaal 331 100% 10801 Bron: Vlaams Subsidieagentschap WSE (Bewerking: Departement WSE)
% 0% 6% 1% 3% 16% 23% 31% 1% 9% 3% 0% 8% 0% 100%
Tabel 26: Overbruggingspremie: overzicht van de premieaanvraag en goedkeuring (t.e.m. juni 2009) maand aanvragen goedkeuringen aanvragen via bedrijven bedrijven met goedkeuring apr/09 2.841 1.293 89 140 mei/09 2.714 2.117 45 89 jun/09 1.345 2.284 75 39 totaal 6.900 5.694 209 268 Bron: Vlaamse Subsidieagentschap WSE (Bewerking: Departement WSE)
Een overbruggingspremie wordt dubbel interessant en economisch nuttig als de werknemer tijdens de vrijgekomen tijd opleiding kan volgen. Daarom wordt in een aanvullende premie voorzien voor werknemers die hun competenties aanscherpen. Werknemers die gebruik maken van de verminderde arbeidstijd om een opleiding te volgen krijgen 41 euro netto per maand bovenop de premie. De overbruggingspremie maakt het dus mogelijk om een tijdelijke terugval in de vraag om te zetten in competentieversterking voor bedrijven en hun werknemers, en op die manier economische heropleving te versnellen.
3.4. Competenties versterken Parallel met de invoering van de overbruggingspremie, werd beslist om de dienstverlening in de VDAB-competentiecentra open te stellen voor werknemers die tijdelijk werkloos zijn om economische redenen. Zij kunnen voortaan gratis en op eigen verzoek een opleiding volgen, aangepast aan de specifieke situatie van de tijdelijke werkloosheid (korte duurtijd, snelle intake, …). Na een afgewerkte opleiding of opleidingsmodule wordt aan de tijdelijk werklozen een getuigschrift met de bereikte competenties afgeleverd. Deze maatregel zorgt ervoor dat de huidige terugval in de economische vraag wordt aangewend om competenties van het personeel te versterken of te heroriënteren, om gericht in te spelen op nieuwe behoeftes, verschuivingen of bedrijfsactiviteiten. Dat is overigens een betere oplossing dan het afdanken van mensen, omdat de arbeidsmarkt elk talent nodig heeft met het oog op de noodzakelijke conjunctuuromslag en de omslag naar een innovatieve economie.
53
Tabel 27: stand van zaken gratis opleidingsaanbod tijdelijk werklozen (07-2009) provincie
opleiding
A NTWERPEN
010100: S tukadoor
336
2
010200: S childer / Decorateur
125
1
110400: CNC-frezer
152
2
96
2
139900: Internationaal pijplasser met TIG 160101: A utotechni ek/Hulpmecanicien
OO ST-VLAA NDEREN
104
1
40
1
410310: Drukvoorbereider
72
1
417000: Drukafwerker - boek basisopleiding
40
1
139400: Internationaal hoeknaadlasser met halfautomaat MIG/MAG
56
1
000100: Metselaar
200
5
010100: S tukadoor
104
3
016105: B innenschrijnwerker
144
6
8
1
139100: Internationaal hoeknaadlasser met elektrode
40
5
165120: B estuurder zware vrachtwagen met aanhanger / opl egger
24
1
165200: Theorieopleiding autobusbestuurder 166020: Heftruckbestuurder / Log istiek goederenbehandelaar 274410: P LC S7 E ssentials I Bitbewerkingen 500000: O nderhoudsvakman gebouwen (M/V)
71,25
1
40
1
8
1
120
6
46
2
641100: Taaltraining Frans
45,5
2
666001: Ms Office - geïntegreerd to epassingsp akket op PC
72,5
1
265500: B asiselektriciteit
24
1
660000: A angename kennismaking met de computer
45
3
112
1
503002: B asistechnieken schoonmaa k: oriëntatie - schoonmaak bij particulieren
120100: B asistechnieken mechanica 139100: Internationaal hoeknaadlasser met elektrode
24
1
1
139700: Internationaal hoeknaadlasser met TIG
152
3
3
166000: Heftruckbestuurder basisopleiding
108
1
1
40
2
2
24
1
166020: Heftruckbestuurder / Log istiek goederenbehandelaar 268000: O nderhoudselektricien 506000: Hovenier 570501: S TCW AII/1 616005: B oekhouden in de praktij k B RABANT
opleidingenkoppen
166020: Heftruckbestuurder / Log istiek goederenbehandelaar
120100: B asistechnieken mechanica
WE ST-VLAA NDEREN
Uren
142000: Inventor
Totaal
425
1
40
1
136
1
26
2
3100,25
65
1
37
Bron: VDAB
Onder meer omwille van de relatief recente opstart (in maart 2009) blijft het bereik van het gratis opleidingsaanbod voor tijdelijk werklozen vooralsnog beperkt. Eind april 2009 zijn er 34 opleidingen doorgegaan voor een totaal van 767 uren. De gratis webleeropleidingen voor werknemers zijn dan weer wel enorm toegenomen. Eind juli registreerde de VDAB 9.933 inschrijvingen. Dat zijn er meer dan in het hele jaar 2008 (2.714). Tot en met juli maakten 37 tijdelijke werklozen gebruik van het opleidingsaanbod, waarvan 20 in Oost-Vlaanderen. In totaal werden 65 opleidingen gevolgd voor een totaal van 3.100 uren.
3.5. Het actief herstructureringsbeleid verder verbreden De nieuwe federale en Vlaamse regelgeving naar aanleiding van de economische crisis zorgt ervoor dat de doelgroep, het toepassingsgebied en de reikwijdte van het Vlaamse beleid steeds groter wordt. Het nieuwe federale KB van 22/04/2009 (BS op 30/4/2009) voert een verplichting in van oprichting van een tewerkstellingscel, een outplacementaanbod en van de procedure regionale toetsing voor alle bedrijven met meer dan 20 werknemers, die een collectief ontslag doorvoeren. Werknemers voor wie het tijdelijke- of uitzendcontract werd stopgezet kunnen zich voortaan, indien ze minstens 1 jaar ononderbroken gewerkt hebben, voortaan ook vrijwillig inschrijven in de tewerkstellingscel. Zij krijgen recht op een aantal federale voordelen (zoals bijv. de federale verminderingskaart).
54
Voor werknemers met een tijdelijk- of uitzendcontract waarvoor geen sociaal plan werd onderhandeld, voorziet de VDAB in extra opleiding en begeleiding via de actie DirecT. Met dit aanbod bereikte de VDAB reeds 940 werkenden in 14 bedrijven. Hiervan zijn er 584 of 63% momenteel terug aan het werk. De actie DirecT interim voor uitzendkrachten, die i.s.m. Federgon werd opgestart op 9/2/2009. De actie is gebaseerd op het doorgeven van informatie i.v.m. collectieve interimontslagen aan VDAB. Tot op heden heeft VDAB geen enkele formele melding doorgekregen. De VDAB zal samen met Federgon nagaan wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn en streven naar het formuleren van verbetervoorstellen. Tabel 28: stand van zaken actie DirecT (01-09-2009) VESTIGING 61393 0 10390922 1 10390922 0 62674 0 49254 0 190072 0 64952 0 10649 0 10004499 0 14168 17 153912 0 79880 0 83869 0 122221 0 / 4
NAAM ALERIS ALUMINUM DUFFEL Arcelormittal ARCELOR STEEL BELGIUM ATLAS COPCO AIRPOWER C ASE NEW HOLLAND D AF TRUCKS (ASSEN- & CABINEFABRIEK) D uPont de Nemours Belgium FORD-W ERKE GmbH LAG TRAILERS PHILIPS INNOVATIVE APPLICATIONS POWER TOOLS DISTRIBUTION SERVICE MAGAZIJN LIMBURG SML TENNECO AUTOMOT IVE EUROPE VOLVO GROUP BELGIUM
POSTCODE 2570 9042 1030 2610 2030 2260 2800 3600 3960 2300 3730 3600 3800 9041
GEMEENTE DUFFEL SINT-KRUIS-W INKEL SCHAAR BEEK WILR IJK ANTW ERPEN WESTER LO MECHELEN GENK BREE TURNHOUT HOESELT GENK SINT-TRUIDEN OOSTAKKER
Aantal in Aanwezig Actie op Direct infosessie 21 6 97 16 1 0 79 65 64 29 573 67 1 0 887 439 42 33 133 29 17 3 57 25 102 56 293 173 2367 941
Bron: VDAB – Raad van Bestuur 06-2009
3.6. Een Front Office herstructureringen In overleg met de Vlaamse sociale partners werd een draaiboek “Wegwijs Herstructureringen” ontwikkeld, dat werkgevers en werknemersafgevaardigden doorheen de veelheid van regelgeving gidst met het oog op een goede uitvoering van het activerend herstructureringsbeleid. De elektronische versie van alle delen kan geconsulteerd en gedownload worden van op de website www.werk.be. Eind 2007-begin 2008 werd in elke Vlaamse provincie een seminarie georganiseerd waarbij het draaiboek werd toegelicht door de auteurs van de teksten. Naar aanleiding van de economische crisis en de recent genomen Federale maatregelen wordt op dit ogenblik werk gemaakt van een actualisering van het draaiboek. Daarnaast werd, in overleg met de Federale Overheid het initiatief genomen om te komen tot een Front Office herstructureringen. Een Front Office heeft tot doel de verschillende betrokkenen bij het activerend herstructureringsbeleid de nodige informatie en instrumenten te geven opdat werknemers bij een herstructurering snel aan de slag zouden kunnen gaan. Het voorlopige resultaat is de lancering van een portaalsite Herstructureringen37, op initiatief van de federale en regionale ministers van werk. Deze portaalsite ontsluit informatie i.v.m. de regels en procedures die gelden bij een herstructurering van een onderneming. Ze geeft ook een overzicht van de regelingen waarvan bedrijven gebruik kunnen maken in economisch moeilijke tijden. De portaalsite herstructureringen is een belangrijke stap op weg naar een éénloket herstructureringen (voorzien in het regeerakkoord 2009-2014), dat zorgt voor een volledige elektronische afhandeling van de dossiers en een elektronische interactie tussen de verschillende actoren zowel op Vlaams als Federaal niveau (e-gov herstructureringen). Dit project bevindt zich momenteel nog in een ontwikkelingfase. 37
www.herstructureringen.be
55
3.7. Een herstelplan voor de beschutte sector Dit plan voorziet o.m. in een bijkomende, tijdelijke subsidiëring om werkvloerbegeleiders aan het werk te houden (tot 1.000 euro/maand gedurende 8 maanden), een contingent van 150.000 opleidingsuren voor doelgroepwerknemers en omkaderingsleden (die op die manier – mét loonbehoud- hun competenties kunnen versterken) en in de ontwikkeling van een sectorspecifieke handleiding ‘alternatieven voor ontslag’ die de beschutte werkplaatsen in economische moeilijkheden alternatieven voor ontslag aanreikt (tijdskrediet, landingsbanen, arbeidsherverdeling, …). Als laatste wordt er tevens onderzocht in hoeverre bij de diverse Vlaamse overheden opdrachten voor de werkplaatsen kunnen gegenereerd worden. Dit herstelplan werd door de Vlaamse Regering verlengd tot eind augustus waarbij het contingent aan opleidingsuren werden opgetrokken tot 150.000 uren. Momenteel zijn deze opleidingsuren door de sector nagenoeg geheel opgebruikt en worden de voorziene reguliere opleidingsuren via het sectorfonds aangesproken. Voor de 1e periode van de relancesubsidie werden er 4,5 miljoen euro aan herstelsubsidies uitgekeerd. Voor de 2e periode wordt er eveneens voorzien dat er 4,5 miljoen euro zal moeten uitbetaald worden. De monitoring van de uitkering van de herstelsubsidies van de 1e periode heeft aangetoond dat de maatregel haar doelstelling bereikt. De monitoren worden niet ontslagen. De handleiding alternatieven voor ontslag werd opgemaakt en verspreid over de werkplaatsen en de koepelorganisatie Vlab heeft de werkplaatsen tijdens een seminarie gesensibiliseerd m.b.t. de werkwijze en opportuniteit van overheidsopdrachten en participatie in werkopdrachten van plaatselijke overheden. Eind september 2009 worden de sociale partners van de sector uitgenodigd voor een grondige evaluatie van de economische relancemaatregelen en de impact ervan voor de werkplaatsen. De economische werkloosheid veroorzaakt voor de werknemers eveneens een sterk verminderde uitkering van de eindejaarspremie eind dit jaar (wegens minder gepresteerde dagen). Daarom werd er een bijkomende maatregel genomen om 40 dagen werkloosheid mee te verrekenen voor de berekening van de eindejaarspremie. De verrekening van voormelde 40 dagen worden gesubsidieerd binnen het voorziene reguliere budget voor BW. Het Subsidieagentschap neemt eerstdaags initiatief om met Vlab rond de tafel te zitten om deze maatregel administratief uit te werken en te voorzien van een gepaste monitoring.
3.8. Sociaal Investeringsfonds (SIFO) Ondanks de versterking blijft de sociale economie niet buiten schot in crisistijden. Daarom voorzag de Vlaamse Regering in 2008 7 miljoen euro voor de oprichting van een Sociaal Investeringsfonds, dat kredieten en risicokapitaal ter beschikking stelt van de sector (zie hoger). Een versterking van het SIFO wordt door de nieuwe Vlaamse regering vooropgesteld, om voldoende kapitaal binnen de sector te garanderen.
3.9. Sectoraal engagement Om sociale partners te ondersteunen in competentieversterking heeft de Vlaamse Regering 10 miljoen euro vrijgemaakt. De gemaakte afspraken met sectoren worden opgenomen in een addendum bij het lopende sectorconvenant. 26 sectoren zijn hierop ingegaan. Zij engageren zich om de opleidingsinspanningen in de sector te verhogen (of voor enkele sectoren minstens te handhaven) in tijden van economische terugval, om de competenties van werknemers en werkzoekenden te versterken en om werknemers die getroffen worden door herstructureringen op te vangen. De 26 sectoraddenda werden goedgekeurd door de Vlaamse Regering en zullen verder worden geconcretiseerd in afstemming met de agentschappen VDAB, Syntra, enz.
56
3.10. Versterking van het Preventief bedrijfsbeleid Al een aantal bedrijven heeft op dit moment de pre-fase doorlopen (financieel onderzoek voorafgaand aan de scan). Zo hebben 4 bedrijven in een provincie de code “rood” gekregen. Per fase ziet de stand van zaken er als volgt uit: - Fase 1: zelfdiagnosetool: staat op de website is operationeel, (maar AO heeft geen toegang gegevens aantal gebruikers) - Fase 2: financiële diagnose: in uitvoering via AO - Fase 3: audittool ‘ondernemingsscan’ is klaar, extra capaciteit is toegewezen aan KPMG - Fase 4: nieuwe module in KMO-Portefeuille: (in wording, timing november 2009) - Fase 5: doorstartplannen: EFRO-oproep komt op comité van toezicht van oktober 2009 Een communicatiecampagne zal starten midden oktober 2009
3.11. Overleg met bedrijven in het kader van herstructureringen De Vlaamse Regering nam een aantal initiatieven met betrekking tot de automobielfabriek van Opel te Antwerpen. Er kan hierbij verwezen worden naar de organisatie van een speciale Rondetafel van de automotives sector begin 2009, naar het overleg dat de bevoegde leden van de Vlaamse Regering hadden met General Motors, naar de door de Vlaamse Regering financieel onderbouwde voorstellen enerzijds betreffende Antwerpen als groen innovatieplatform en als hub voor schone technologie (voorziene waarborg van 200 miljoen euro) en anderzijds betreffende de sales-and-lease back van de onroerende goederen van de Antwerpse Opelvestiging (bedrag 200 miljoen euro), e.a.
57
4.
Maatregelen Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 De Vlaamse Regering zal op basis van de doelstellingen van het Pact 2020 en de doorbraken van Vlaanderen in Actie (VIA), in overleg met de sociale partners, de middenveldorganisaties en de federale regering, de sociaaleconomische hervormingen in het kader van de Lissabonstrategie voortzetten. Vlaanderen zal, met VIA als referentiekader, ook meewerken aan de verdere voorbereiding van een nieuwe Lissabonstrategie op Europees niveau. De klemtoon ligt daarbij op het realiseren van economische innovatie en op een geïntegreerd arbeidsmarktbeleid. Dit werd neergelegd in het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 dat op 15/072009 is goedgekeurd. De Vlaamse Regering nam met het relanceplan ‘Herstel het vertrouwen’ van 14/11/2008 al een pakket maatregelen om de crisis te bestrijden. Vooral de verwerkende nijverheid en de industriële sectoren krijgen zware klappen en voorspeld wordt dat de werkloosheidsgraad in Vlaanderen nog zal oplopen tot in 2010. De noodzakelijke transformatie van het Vlaams economisch weefsel biedt vele kansen op vlak van vergroening en verduurzaming, een proces dat de overheid met haar toekomstplannen ondersteunt. Met het regeerakkoord 2009-2014 “Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden” tekent de Vlaamse Regering het traject verder uit waardoor Vlaanderen sterker uit de crisis zal komen met acties op korte en langere termijn. De Vlaamse Regering schakelt over van het relanceplan ‘Herstel het vertrouwen’ op een duurzaam werkgelegenheids –en investeringsplan, dat vorm zal krijgen in overleg met de werkgevers –en werknemersorganisaties en de relevante middenveldorganisaties. Met het duurzaam werkgelegenheids –en investeringsplan beoogt de Vlaamse Regering op korte termijn de negatieve gevolgen van de crisis te remediëren om erger te voorkomen. Mensen én bedrijven moeten sterker uit de crisis komen. Het werkgelegenheidsplan, moet een antwoord bieden op drie knelpunten: de gevolgen van de crisis, de structurele verschuivingen op de arbeidsmarkt en typische arbeidsmarktknelpunten. Het werkgelegenheidsplan voorziet in meer maatwerk zowel bij de begeleiding van werkzoekenden als wat dienstverlening aan bedrijven (vacatures) betreft. De Vlaamse Regering voert vernieuwingen in opdat het arbeidsmarktbeleid voldoende flexibel wordt om ook in de toekomst conjuncturele schokken op te vangen. - Meer maatwerk impliceert o.a. de bijsturing van de VDAB-aanpak om vraag en aanbod sneller en efficiënter op elkaar af te stemmen (intensievere opvolging van (knelpunt)vacatures en inzetten op competentieversterking), en een meer gedifferentieerd begeleidingsmodel (met intensifiëring van de begeleiding in functie van individuele behoeftes en afstand tot de arbeidsmarkt en een aangepaste aanpak voor werkzoekenden die ver van de arbeidsmarkt staan). - Daarnaast zal de Vlaamse Regering werk maken van een vraaggerichter competentiebeleid en dus flexibeler opleidingsaanbod, dit om de competenties beter op de arbeidsmarkt te laten aansluiten. Het Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) en de erkenning van Elders Verworven Competenties (EVC) zijn 2 instrumenten van het proactief arbeidsmarktbeleid. Buitenlands talent zal aangetrokken worden indien in Vlaanderen geen talent gevonden wordt om bepaalde vacatures in te vullen. - De Vlaamse Regering zal de inspanningen voortzetten op vlak van loopbaanbeleid en streeft naar ‘duurzame loopbanen en jobs’ in zowel de reguliere economie als de sociale economie. Ook bij herstructureringen ligt de klemtoon op een activerend beleid o.m. via bemiddeling door sociale interventieadviseurs en tewerkstellingscellen. De overbruggingspremie helpt tijdelijke arbeidsduurvermindering op te vangen. De Vlaamse Regering stimuleert een duurzaam HR-beleid in bedrijven op het vlak van competentiebeleid, sociale innovatie, gezinsvriendelijke organisatie en diversiteit. De Vlaamse overheid zal als werkgever een voorbeeldfunctie op zich nemen en versterkt
58
haar inspanningen om meer allochtonen en mensen met een handicap aan te werven alsook op vlak van maatschappelijk verantwoord ondernemen en EVC. De Vlaamse Regering zal bij het begin van de legislatuur naast een werkgelegenheidsplan, eveneens een meerjarig investeringsplan opstellen. Met een versterking van de publieke investeringen tijdens de crisisperiode, helpt de Vlaamse Regering niet alleen de werkgelegenheid vooruit, maar zorgt ze er ook voor dat bedrijven beter voorbereid zijn eens de economische groei weer op gang komt. Innovatie is het sleutelelement voor bedrijven om stand te houden in een nieuwe, hyperconcurrentiële omgeving. De uitdaging bestaat erin het economisch potentieel te vergroenen en verduurzamen. De Vlaamse Regering beoogt investeringen in de volgende domeinen: - rechtstreekse investeringen en investeringen stimuleren in hernieuwbare energievoorziening. Om energiebesparingen en energie-efficiëntie te stimuleren zal de Vlaamse Regering al haar huidige participaties in hernieuwbare energiebedrijven omvormen tot éen Vlaams Energiebedrijf. Ook gezinnen worden gestimuleerd tot zuinig energieverbruik en ondersteund bijvoorbeeld bij dakisolatie, ingebruikname van condensatieketels en hoogrendementsbeglazing. De Vlaamse Regering onderzoekt de voorwaarden voor een slim elektriciteitsnetwerk en zal windmolenparken op de Noordzee faciliteren. - innovatieve groeibedrijven stimuleren via rechtstreekse kapitaalsinvesteringen om zo een multiplicatoreffect te creëren. - investeringen zijn gepland in de mobiliteitsinfrastructuur (zowel infrastructuur voor privaat als openbaar vervoer), in waterwegen en havens. - Investeringen in schoolgebouwen, zorginfrastructuur en toeristische verblijfsinfrastructuur. De Vlaamse overheid leent zelf de nodige financiële middelen op de markt om deze projecten en plannen te realiseren. De Vlaamse Regering maakt zich ook sterk dat procedures voor het verkrijgen van vergunningen voor investeringsprojecten sneller zullen worden afgerond, zowel voor publieke als private investeerders. Uit het investeringsplan blijkt dus duidelijk dat de Vlaamse Regering het belang onderschrijft van milieu en hernieuwbare energie als belangrijke motor van de toekomstige economische ontwikkeling. Eco-innovatie, een verhoging van de energie-efficiëntie en een voorloperbeleid op vlak van eco-efficiëntie van materialen, producten en diensten zorgt niet enkel voor een daling van de milieudruk, maar bereidt de economie voor op de toekomst, en creëert groene jobs. Daarom werkte de Vlaamse Regering aan een verdere ontkoppeling tussen de economische groei en de druk op milieu en natuur, en een substantiële verlaging van de absolute milieudruk. De Vlaamse regering brengt een groene economie tot stand, d.w.z. een economie die meer en meer materiaalkringlopen (cradle-to-cradle) en energiekringlopen (hernieuwbare energie) sluit waardoor de milieudruk afneemt. De Vlaamse Regering zal in deze legislatuur de bestaande overheidsinstrumenten heroriënteren om een vergroening te realiseren. D.m.v. een meer gerichte ecologiepremie wordt de toepassing van duurzame bedrijfsprocessen in onze economie versneld. De Vlaamse regering registreert de fiscale stimulansen en richt ze naar de doelstelling van een groene economie. In de schoot van PMV wordt een Groen Investeringsfonds in het leven. De Vlaamse Regering zorgt ervoor dat meer ondernemingen uit verschillende sectoren de eco-efficiëntiescan toepassen. Bedrijven die investeringen doorvoeren, die hun energie- of materiaalgebruik verbeteren en die verder gaan dan wat wettelijk verplicht is of vastgelegd is in convenanten, kunnen hiervoor
59
goedkoop lenen bij een Groen Investeringsfonds. Daarbij wordt het rentevoordeel groter naarmate het interne rendement van de investering afneemt. De Vlaamse overheid zal ook een energie-innovatieprogramma in uitvoering brengen, waarbij ze: - de OESO-aanbevelingen zal opvolgen om in het milieubeleid vaker gebruik te maken van economische instrumenten en om vaker een beroep te doen op economische analyses in functie van een optimale instrumentenmix; - de samenwerking tussen overheidsactoren zal consolideren via een beperkte set van kennisdiffusietrajecten en zal onderling ervaring opgebouwd worden dankzij de gecreëerde samenwerkingsverbanden tussen kmo’s; - actief zal participeren in onderzoek naar de haalbaarheid van de Noordzeering - ervoor zal zorgen dat het hoogspanningsnet op land toelaat om de potentiële elektriciteitsproductie van op zee aan land en tot in het binnenland te kunnen brengen. De Vlaamse overheid vervult een voorbeeldfunctie met een duurzaam materialenbeleid waarbij optimaal gebruik gemaakt wordt van het cradle-to-cradle-principe. De Vlaamse overheid sluit partnerschappen af met lokale besturen, instellingen en bedrijven die mee een voorbeeldfunctie willen vervullen. De Vlaamse regering voorziet in haar regeerakkoord tevens verschillende maatregelen om vernieuwend sociaal beleid mogelijk te maken zowel ten aanzien van ouderen oa via de integratie van de maximumfactuur in de thuiszorg en het begrenzen van de kosten in de residentiële ouderenzorg als ten aanzien van zieken en van jongeren. Deze maatregelen zullen later in de legislatuur opgestart worden. Ondertussen zijn in het kader van het crisisbeleid maatregelen genomen t.a.v. de beschutte en sociale werkplaatsen teneinde er de tewerkstelling veilig te stellen. Vlaanderen heeft de ambitie om tegen 2020 een topregio te zijn in Europa, zowel op economisch, ecologisch als sociaal vlak. Deze ambitie waarmaken vergt een transformatie van ons economisch weefsel en een versterking van onze maatschappelijke troeven. Het beleid van de Vlaamse Regering zal zich oriënteren op de concrete doelstellingen in het Pact 2020, dat gesteund wordt door alle maatschappelijke krachten. Dit plan moet nu in de praktijk gebracht worden met reële projecten en flankerend beleid. Om in de komende legislatuur substantiële stappen vooruit te zetten in de richting van de de langetermijndoelstellingen uit het Pact 2020 moeten we een doorbrakenbeleid voeren. Daarom worden belangrijke onderdelen van het beleid van de Vlaamse Regering afgestemd op de grote doorbraakprojecten die in het kader van Vlaanderen in Actie werden voorgesteld. Aan deze doorbraken heeft de Vlaamse Regering acties gekoppeld. -
De doorbraak ‘de lerende Vlaming’ houdt in dat alles in het werk wordt gesteld om de talenten van alle mensen maximaal te helpen ontplooien en de in het onderwijs of elders verworven competenties tot hun recht te laten komen in de arbeidsmarkt. Het uitgangspunt is dat elke leerling recht heeft op gepaste begeleiding. Om dit te realiseren wordt er ingezet op zorg, gelijke onderwijskansen en taalvaardigheid. De aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt wordt verstevigd door de overgang van mensen met praktijkervaring vanuit de privésector naar het onderwijs te vergemakkelijken. Tevens wordt er in het leren in realistische situaties geïnvesteerd door het werkplekleren en de bedrijfsstages voor leraren te versterken. Het onderwijs zal de komende legislatuur expliciet aandacht besteden aan het omgaan met gelijke kansen en diversiteit. Er wordt daarbij gestreefd naar een maximale kleuterparticipatie om achterstanden van bij het
60
-
-
-
-
begin te ondervangen. Daarnaast moet de de taalvaardigheid Nederlands verbeteren. Daarom moet elke school een expliciet taalbeleid voeren en dienen ouders van nietNederlandstalige kinderen gestimuleerd worden om Nederlands te beheersen o.a. door een voldoende dekkend aanbod te voorzien. Zo zal ook de inburgering van deze mensen bevorderd worden wat de kansen op tewerkstelling aanzienlijk verhoogd. Om het aantal kortgeschoolden (zonder diploma, startkwalificaties of juiste competenties) drastisch te verminderen, combineren we meer schoolloopbaanbegeleiding met een optimale afstemming tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Het Hoger Beroepsonderwijs, dat praktijk- en arbeidsmarktgericht is, wordt verder uitgebouwd. Het volwassenenonderwijs en de basiseducatie krijgen voldoende groeikansen ’Open’ ondernemers zijn ondernemers die openstaan voor de mogelijkheden van de economische groei, innovatie (verduurzaming en vergroening) en internationalisering en die ook deze mogelijkheden op maatschappelijk verantwoorde wijze benutten. Om de doorbraak ‘de open ondernemer’ te realiseren, wordt vooreerst ingezet op het verder uitvoeren van de maatregelen uit het Vlaamse anticrisisplan nl. toegang tot bedrijfsfinanciering verbeteren via de Participatiemaatschappij Vlaanderen en het verstrekken van waarborgen. Betere toegang tot financiering bevordert ook de groei en ontwikkeling van (nieuwe) bedrijven. Verder wordt o.m. ingezet op stimuleren van ondernemerscultuur (Actieplan Ondernemend Onderwijs en Opleiding), wegwerken van de drempels voor het ondernemerschap (administratieve vereenvoudiging, begeleiding en opleiding), overheidsinstrumenten heroriënteren voor de vergroening van de economie (ecologiepremie en fiscale stimuli), en bedrijfsvriendelijk lokaal beleid. Innovatiecentrum Vlaanderen: Vlaanderen beschikt over een aantal innovatiecentra van wereldklasse. De transformatie naar een meer op innovatie gerichte economie veronderstelt excellent wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Vandaar het belang ook in moeilijke tijden de inspanningen op dit vlak verder te zetten. De Vlaamse Regering zal investeren in een performante kennisinfrastructuur (XL-Fonds van de GIMV, programma achtergestelde leningen voor innovatieve groeibedrijven van PMV en een nieuw fonds voor groene investeringen). Een nieuw innovatiepact, moet de transformatie van de economie tot stand brengen. Het betreft een coalitie van de overheid, kennis -en wetenschapsinstellingen, hoger onderwijs en het bedrijfsleven die de krachten bundelen om te komen tot een innovatie –en wetenschapsbeleid met maatschappelijke meerwaarde en gericht op duurzame werkgelegenheidscreatie en vergroening van de economie. Essentieel is immers dat de kennis ook de weg vindt van de onderzoeker naar de bedrijfswereld met oog op vermarkting. Slimme draaischijf van Europa: door verbeteringen aan het mobiliteitssysteem moet deze doorbraak verwezenlijkt worden. Dit is nodig om de negatieve effecten op de gezondheid, het milieu en economie te beperken en tegelijk de Vlaamse logistieke positie binnen West Europa te versterken. De Vlaamse Regering zal investeren in havens, de binnenvaart, de openbaarvervoersinfrastructuur (klemtoon op verduurzaming) en de fietsinfrastructuur. Ook de aanpak van missing links, beter onderhoud van de weginfrastructuur en de uitbouw van een multimodaal verkeers –en vervoersmanagement zijn noodzakelijk. Wat de beperking van hinder en verontreiniging betreft worden actieplannen tegen het geluid en tegen fijn stof gerealiseerd en zal een masterplan voor groen vervoer ingevoerd worden. De Vlaamse Regering beoogt ook een kilometerheffing voor het vrachtvervoer in te voeren voor het einde van de legislatuur. Groen en dynamisch stedengewest: Vlaanderen moet als éen van de meest dichtbevolkte streken in Noord-West-Europa de nog resterende open ruimte beschermen en versterken. Tegelijk moet een antwoord gezocht worden op de toenemende vraag naar betaalbare woningen en manieren om steden leefbaar en aantrekkelijk te houden, ondanks de verstedelijking. Daarom zal de Vlaamse Regering in
61
duurzaam wonen, duurzaam bouwen en duurzaam leven stimuleren. Deze doorbraak houdt in dat Vlaanderen evolueert naar een gewest waar minder grondstoffen worden geconsumeerd, minder afval wordt geproduceerd, rationeel wordt omgesprongen met energiegebruik en CO2-emissies verder dalen, en met kwalitatieve WKK. Inspanningen op vlak van brownfieldontwikkeling, behoud, herstel en versterking van de biodiversiteit, bodembescherming, rationeel watergebruik, luchtkwaliteit en het geluidsbeleid passen in dit kader. Zoals afgesproken in het Pact Vlaanderen 2020 moet Vlaanderen in 2020 ook op vlak van water- en luchtkwaliteit, bodembescherming, geluidshinder en biodiversiteit even goed scoren als andere economische topregio’s. Als Vlaanderen, met milieumaatregelen die Europees worden opgelegd, er niet in slaagt om deze milieukwaliteitsdoelstellingen te bereiken, zal het bijkomende doelgerichte maatregelen nemen. Bij de voorbereiding van het Belgisch standpunt en in de Raad Milieu van de Europese Unie neemt Vlaanderen een standpunt in dat leidt tot een gelijk speelveld op hoog niveau, bij voorkeur door middel van ambitieuze proces- en productnormen. Bovenvermelde doorbraken vragen om een slagkrachtige overheid. De overheden in Vlaanderen moeten doeltreffend en efficiënt functioneren en zo een hefboom vormen voor de realisatie van een sociaal, ondernemend, innovatief en duurzaam Vlaanderen. Belangrijk aandachtspunt hierbij is het verder inzetten op administratieve vereenvoudiging. In het licht van de Europese doelstelling voor administratieve lastenverlaging zal versneld uitvoering worden gegeven aan de actieplannen met administratieve vereenvoudigingsprojecten. Daarnaast zal de reguleringsimpactanalyse hervormd worden tot een meer doeltreffend instrument. Duurzame ontwikkeling is een leidend principe van het beleid van de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering versterkt de milieusensibilisering alsook de reële participatie van het maatschappelijk middenveld in haar beleidsprocessen en valoriseert de inbreng van strategische adviesraden in een vroege fase van de beleidsvorming. Op het vlak van begroting wenst de Vlaamse Regering dat Vlaanderen ook in de toekomst financieel gezond blijft en zal daarom een besparingspad volgen met het oog op het bereiken van een begrotingsevenwicht in 2011. Om deze doelstelling te bereiken moet in 2009 ruim 200 miljoen en in 2010 ruim 1,5 miljard euro worden bespaard. De tussenkomsten van de Vlaamse Regering om de financiële slagkracht van financiële instellingen te versterken, zullen, in het kader van een efficiënt financieel beheer, regelmatig geëvalueerd worden. Omdat de begrotingsinkomsten naar aanleiding van de crisis sterk zijn verminderd, kiest de Vlaamse Regering voor een pragmatische aanpak binnen een strikt budgettair kader. Wat uitgaven betreft, zullen keuzes gemaakt worden. De klemtoon ligt daarbij op efficiëntiewinsten, voor een overheid die beter, klantvriendelijker en meer probleemoplossend werkt. Een belangrijk deel van de efficiëntieverhoging kan gerealiseerd worden mits een staatshervorming en een verbeterde werking van het Vlaams overheidsapparaat (o.a. via afslanking van de kabinetten, besparingen bij de administraties en door verbetering van de instrumenten van het overheidsbeleid). Op investeringen zal slechts minimaal bespaard worden. Voor de periode 2012-2014 streeft de Vlaamse Regering een begrotingsevenwicht na maar geen overschotten. Zo wordt ruimte en tijd gecreëerd om het nieuwe beleid uit het Vlaams Regeerakkoord te implementeren, en Vlaanderen zowel sociaal als economisch klaar te maken voor de toekomst.
62
Colofon Samenstelling Vlaamse overheid Beleidsdomein Werk en Sociale Economie Departement Werk en Sociale Economie Koning Albert II-laan 35 bus 20 1030 Brussel 02 553 42 56
[email protected] www.werk.be Verantwoordelijke uitgever Dirk Vanderpoorten Secretaris-generaal Uitgave oktober 2009
63