Vlaamse Lissabonrapportering 2009
Mededeling aan de Vlaamse Regering 9 oktober 2009
www.vlaandereninactie.be/lissabon
1
Inleiding In maart 2000 nam de Europese Raad in Lissabon een algemene strategie aan om tegen 2010 van Europa “de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld” te maken “die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang”. De uitvoering van de Lissabondoelstellingen wordt door de lidstaten d.m.v. hervormingsprogramma’s en voortgangsrapporten in beeld gebracht. De Vlaamse overheid is één van de weinige regio’s in de Europese Unie met een eigen Hervormingsprogramma en voortgangsrapportage inzake Lissabon. In haar hervormingsprogramma’s worden zowel maatregelen op macro- en microeconomische vlak, als maatregelen op het vlak van de werkgelegenheid beschreven. 2010 betekent voor de Lissabonstrategie een kanteljaar. Het voorliggende rapport is in principe het laatste rapport over de tenuitvoerlegging in Vlaanderen van de Lissabonstrategie in haar huidige vorm. In het najaar van 2009 zal de Europese Commissie haar voorstellen omtrent een aangepaste Lissabonstrategie bekendmaken. De bedoeling is dat de staatshoofden en regeringsleiders van de EU op de lenteraad 2010 een vernieuwde Lissabonstrategie zullen lanceren. De Vlaamse Lissabonrapportering 2009,heeft een vijfdelige structuur. Deel 1 beschrijft de achtergrond van het Lissabonproces met de belangrijkste beslissingen van de Europese lenteraden. In dit hoofdstuk worden ook de belangrijkste governanceaspecten van de Vlaamse Lissabonstrategie weergegeven. Vervolgens wordt in deel 2 een gedetailleerde omgevingsanalyse gegeven en wordt er ingegaan op de voortgang op het vlak van de 14 structurele indicatoren die de Europese Commissie gebruikt om de Lissabonstrategie te monitoren. Deel 3 bevat het eigenlijke Vlaamse voortgangsrapport 2009 waarbij een stand van zaken wordt gegeven betreffende de genomen maatregelen inzake macro- en microeconomie en inzake werkgelegenheid (periode oktober 2008-september 2009). In deel 4 worden de maatregelen die de Vlaamse overheid nam in hat kader van het bestrijden van de financieel-economische crisis besproken. Tot slot worden in deel 5 de belangrijkste krachtlijnen uit het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 toegelicht die verband houden met de Lissabonstrategie. De financieel-economische crisis die in het najaar van 2008 de wereldwijd de kop op stak, maakt dat deze rapportage verschilt van de vorige Vlaamse Lissabonrapportages. De gevolgen laten zich vandaag de dag bijzonder sterk voelen en ondanks de eerste tekenen van een voorzichtig aantrekken van de economie, zal deze economische crisis ook de volgende jaren nog voelbaar zijn en dit zowel op het vlak van macro- en micro-economie als op het vlak van werkgelegenheid. In deel 1 van het rapport wordt aangegeven dat de Vlaamse overheid het afgelopen jaar verder investeerde in het opnemen van voldoende ownership betreffende de Lissabonstrategie. Op dit vlak kan verwezen worden naar de verdere ontwikkeling van de Vlaamse Lissabonwebsite waar o.a. de belangrijkste Vlaamse Lissabonrapporten worden gepubliceerd. Ook in Europees verband nam Vlaanderen haar verantwoordelijkheid op: het formuleerde een eerste aanzet betreffende de Lissabonstrategie post 2010 en organiseerde in het najaar van 2008 ook een Lissabonconferentie “Lisbon is a region”. Vlaanderen trachtte op deze manier invulling te geven aan “Lisbon needs the Regions as much as the Regions need Lisbon” naar een citaat van Commissievoorzitter Barosso uit 2005. Vlaanderen zal ook in deze legislatuur verder inzetten op het verwerven van voldoende draagvlak voor de strategie in Vlaanderen en daarbij de stakeholders van nabij betrekken.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
2
Naast deze governancematige aspecten, beschrijft de voorliggende Vlaamse Lissabonrapportering in deel 3 gedetailleerd de maatregelen die zowel op macro- als microeconomisch vlak als op het vlak van werkgelegenheid werden genomen. Inzake macro-economische maatregelen blijft de Vlaamse overheid de nadruk leggen op gezonde overheidsfinanciën. De aandacht hiervoor is ook in het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 terug te vinden. De nieuwe Vlaamse Regering ziet zich als gevolg van de financiële en economische crisis genoodzaakt te besparen en heeft zich voorgenomen in 2011 terug schuldenloos te zijn. Dat betekent dat in 2009 en 2010 een besparingsprogramma in voorbereiding is. In 2009 wordt ruim 200 miljoen euro bespaard, in 2010 ruim 1,5 miljard euro. Op micro-economisch vlak is de belangrijkste structuurindicator de 3%-norm, zijnde het percentage van het bruto binnenlands product dat besteed wordt aan O&O. In 2007 bedroeg deze voor Vlaanderen 2,03% wat hoger is dan het Belgische het EU-gemiddelde, maar toch nog ver verwijderd is van de 3%. In het Pact 2020 is bepaald dat Vlaanderen tegen 2014 de 3% te wenst te halen. De Vlaamse overheid heeft in de meerjarenbegroting 2006-2009 525 miljoen euro extra middelen voorzien voor wetenschap en innovatie, waarbij werd gestreefd om deze middelen evenwichtig te verdelen tussen het lange termijn niet-georiënteerd onderzoek, het strategisch basisonderzoek en het toegepast bedrijfsgericht onderzoek. Er werd verder gewerkt aan eenvoudige en efficiënte structuren ten bate van ondernemers en de stimulering van een ondernemersvriendelijk klimaat. Een aantal in het oog springende maatregelen betreffen het nieuw actieplan Ondernemerschap, het KMO-programma (met de KMO-haalbaarheidsstudie) de KMO-ondernemerschapsportefeuille, de start van het nieuwe Agentschap Ondernemen, enz. Het afgelopen jaar werd ook verder gewerkt aan het verbeteren van de regelgevende basis en het uitbouwen van een goed beleidsinstrumentarium voor steun aan onderzoek en innovatie, waarbij het decreet inzake de organisatie- en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid een centrale plaats inneemt. Er werd voorzien in de financiering van 2 nieuwe competentiepolen, Flanders Synergy en Flanders’ Plastic Vision. Er werd ook ingezet op een sterk ondersteunend flankerend beleid met o.a. investeringen o.v.v. logistiek en mobiliteit. Tenslotte werden heel wat maatregelen genomen die verder invulling geven aan duurzaamheid van de Vlaamse economie (verhoging van de ecologiepremie, budgetten, milieu-innovatie platform). Als gevolg van de economische crisis, verloren heel wat mensen hun job. In termen van werkgelegenheid betekent dit een daling van de Vlaamse werkgelegenheid van minstens 0,7% in 2009 en minstens -1% in 2010. Dit heeft dus ook gevolgen voor de positieve cijfers inzake werkgelegenheid die in 2008 nog werden opgetekend. Voor een aantal Lissabondoelstellingen die met werk verband houden, boekte Vlaanderen sinds het begin van de Lissabonstrategie vooruitgang. Zo bedroeg de werkzaamheidsgraad in 2008 in Vlaanderen 66,5%, wat een opvallende stijging betekende sinds 2000 (63,5). Een zelfde positieve evolutie was ook aanwezig op het vlak van de werkzaamheidsgraad bij ouderen. Waar deze in 2000 in Vlaanderen 25,5% bedroeg, was deze in 2008 gestegen tot 34,3%. Beide cijfers geven echter wel aan dat Vlaanderen nog een lange weg te gaan heeft : de Lissabondoelstellingen inzake werkzaamheid (70%) en zeker inzake werkzaamheid bij ouderen (50%) liggen nog veraf. De arbeidsdeelname van 55-plussers, maar ook van andere kansengroepen, blijft een structureel pijnpunt voor de Vlaamse arbeidsmarkt. De doelstelling van een hogere arbeidsdeelname wordt verder ondersteund door de hoge scholingsgraad van de bevolking (87,9% van de 22-jarigen is minstens in het bezit van een diploma hoger secundair onderwijs). Hier realiseert Vlaanderen nu reeds de Lissabondoelstelling voor 2010, en behoort het tot de Europese top. De goede score inzake scholingsgraad steekt af tegen de cijfers wat deelname aan permanente vorming betreft: deze dalen immers reeds voor het 4e jaar op rij. Met 7,6 % blijft Vlaanderen ver verwijderd van het Europees gemiddelde van bijna 10% en de Europese doelstelling van 12,5% tegen 2010.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
3
De maatregelen die de Vlaamse Regering nam inzake werkgelegenheid zijn opgebouwd rond vijf uitdagingen. Inzake “Actief ouder worden aanmoedigen” moet vermeld worden dat de Vlaamse Regering en sociale partners een akkoord ‘Samen op de bres voor 50+’ afsloten dat de nieuwe krachtlijnen voor het actief ouder worden in Vlaanderen vastlegt. M.b.t. het “verberen van de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt en het stimuleren van levenslang leren” voorziet de Vlaamse Regering een versnelde uitvoering van de Competentieagenda 2010. Tegelijkertijd wordt in het Pact 2020 en in het nieuwe regeerakkoord 2009-2014 de basis gelegd voor de lerende samenleving van de toekomst. Wat de realisatie van “een sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid en langdurig werkzoekenden kansen bieden via een versterkt curatief beleid” betreft, zette de Vlaamse Regering in om – nog sluitender dan voorheen - werkzoekenden uit te nodigen voor een aangepast en verplicht preventief traject, waar nodig met competentieversterking (beroepsopleiding, werkervaring, …). Ook m.b.t. de bevordering van “de evenredige arbeidsdeelname van allochtone en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt” geeft de Vlaamse Regering nieuwe impulsen aan evenredige arbeidsdeelname en diversiteit op de werkvloer via het zogeheten impulsbeleid. Tenslotte wordt ook verder ingezet op het mogelijk maken van een “vlotte combinatie van arbeid en gezin” waar o.a. de maatregelen inzake kinderopvang een belangrijke positie innemen. Met de uitgebreide voorzieningen voor kinderopvang (36 opvangplaatsen per 100 kinderen jonger dan 3 jaar) behoort Vlaanderen trouwens tot de Europese top. De Vlaamse Regering trachtte ook de noodzakelijke maatregelen te nemen om de gevolgen van de economische crisis voor Vlaanderen te counteren. Op 14/11/2008 keurde de Vlaamse Regering het relanceplan ‘Herstel het vertrouwen’ goed. Dit programma dat in overleg met de sociale partners werd opgemaakt, bestaat uit 3 luiken, m.n. de versterking van de kredietvertrekking aan bedrijven in het kader van een versterkt flankerend economisch beleid, de versterking van het activerend arbeidsmarktbeleid (o.a. op vlak van herstructureringen) en tenslotte het versnellen en versterken van de publieke en private investeringen. De maatregelen die onder deze luiken vallen worden gedetailleerd in deel 4 beschreven. De steunmaatregelen die door de Vlaamse Regering bij het uitbreken van de crisis werden genomen zijn succesvol gebleken. Er kan hier o.a. verwezen worden naar de goedgekeurde dossiers betreffende de overbruggingspremies en de maatregelen betreffende de waarborgregeling voor investeringskredieten. In deel 5 wordt d.m.v. het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 vooruitgeblikt op een nieuwe Lissabonperiode. De regering zal op basis van de doelstellingen en de doorbraken van ViA, in overleg met de sociale partners en de federale regering, de sociaaleconomische hervormingen in het kader van de Lissabonstrategie voortzetten. Vlaanderen zal, met ViA als referentiekader, ook meewerken aan de verdere voorbereiding van een nieuwe Lissabonstrategie op Europees niveau. De klemtoon voor Vlaanderen ligt daarbij op het realiseren van economische innovatie en op een geïntegreerd arbeidsmarktbeleid. Er wordt kort ingegaan op het op te stellen duurzaam werkgelegenheids- en investeringsplan.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
4
Inhoudstafel Deel 1: Situering --------------------------------------------------------------------------------------------------- 7 1.1 Achtergrond van het Lissabon-proces------------------------------------------------------- 7 1.2. De Lissaboncyclus 2005-2008 ---------------------------------------------------------------- 8 1.3. De Lissaboncyclus 2008-2010 ---------------------------------------------------------------- 9 1.3.1. Algemeen--------------------------------------------------------------------------------------------- 9 1.3.2. Het Europese antwoord op de crisis en de relatie met de Lissabonstrategie ----- 11 1.4. Vlaanderen en de Lissabonstrategie------------------------------------------------------- 15 1.4.1. Verdere implementatie van het Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010 ---- 15 1.4.2. Vlaanderen: “Governance” en “ownership” van de Lissabonstrategie -------------- 15 1.4.3. De Lissabonstrategie post 2010: eerste aanzet van visie van de Vlaamse overheid --------------------------------------------------------------------------------------------------- 17 1.4.4 Gevolgde werkwijze m.b.t. het opstellen van de Vlaamse Lissabonrapportering 2009 ----------------------------------------------------------------------------- 19 1.4.5. Vlaamse bijdrage aan de nationale Lissabonstrategie----------------------------- 19 Deel 2: Omgevingsanalyse ----------------------------------------------------------------------------------- 21 2.1 Macro- en micro-economische uitdagingen ---------------------------------------------- 21 2.1.1 Welvaartsindicatoren ----------------------------------------------------------------------- 21 2.1.2 Innovatiegerichte economie--------------------------------------------------------------- 26 2.1.3. Digitalisering --------------------------------------------------------------------------------------- 34 2.1.4 Duurzaam energie- en materialengebruik -------------------------------------------------- 35 2.1.5 Duurzaam milieubeleid--------------------------------------------------------------------------- 38 2.1.6 Duurzaam mobiliteitsbeleid --------------------------------------------------------------------- 39 2.2 Uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid ------------------------------------------ 46 2.2.1 Aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt --------------------------------------- 46 2.2.2 Spanning op de arbeidsmarkt ------------------------------------------------------------ 47 2.2.3 Evenredige deelname van kansengroepen op de arbeidsmarkt ---------------- 48 2.2.4 Een meer flexibele arbeidsmarkt -------------------------------------------------------- 50 2.2.5 Vlotte combinatie van arbeid en gezin ------------------------------------------------- 52 2.3 Financiële toestand----------------------------------------------------------------------------- 54 2.3.1 Financiële toestand op macro-niveau -------------------------------------------------- 54 2.3.2. Financiële toestand op micro-niveau -------------------------------------------------------- 55 2.4 Samenvattend ----------------------------------------------------------------------------------- 57 2.5 Structurele Lissabonindicatoren ------------------------------------------------------------------------ 59 Deel 3: Vlaams Voortgangsrapport 2009------------------------------------------------------------------ 66 3.1. Inleiding en achtergrond --------------------------------------------------------------------------------- 66 3.2. Maatregelen op het vlak van macro-economie (globale richtsnoeren voor het economisch beleid – richtsnoeren 1t/m 6) ---------------------------------------------------------------- 67 3.2.1. De Europese context en de Vlaamse invulling (periode 2008-2010)---------------- 67 3.2.2. Gezonde overheidsfinanciën, een budgettair verantwoord beleid (richtsnoer 1 en 2) -------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 67 3.3. Maatregelen op het vlak van micro-economie (globale richtsnoeren voor het economisch beleid – richtsnoeren 7 t/m 16)------------------------------------------------------------------------------- 68 3.3.0. De Europese context en de Vlaamse invulling (periode 2008-2010)---------------- 68 3.3.1. Een geïntegreerd industriebeleid------------------------------------------------------------- 68 3.3.2. Een beleid dat gericht is op globalisering en mededinging ---------------------------- 73 3.3.3. Een beleid dat met een betere regelgeving bedrijvigheid stimuleert ---------------- 76 3.3.4. Een beleid dat ondernemerschap bevordert ---------------------------------------------- 80 3.3.5. Een beleid dat onderzoek en ontwikkeling en innovatie naar internationale standaarden wil brengen-------------------------------------------------------------------------------- 89 3.3.6. Een beleid dat oog heeft voor duurzaamheid --------------------------------------------114 3.3.7. Een ondersteunend flankerend beleid -----------------------------------------------------124 3.4. Maatregelen op het vlak van werkgelegenheid (globale richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid – richtsnoeren 17t/m 24) ----------------------------------------------------132
www.vlaandereninactie.be/lissabon
5
3.4.0. De Europese context en de Vlaamse invulling-------------------------------------------132 3.4.1. Actief ouder worden aanmoedigen en herstructureringen in goede banen leiden ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------138 3.4.2. De aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt verbeteren en het levenslang leren stimuleren--------------------------------------------------------------------------------------------------144 3.4.3. Een sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid realiseren en langdurig werkzoekenden kansen bieden via een versterkt curatief beleid----------------------------151 3.4.4. De evenredige arbeidsdeelname van allochtone en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt bevorderen ------------------------------------------------------------------------------161 3.4.5. Een vlotte combinatie van arbeid en zorg mogelijk maken ---------------------------165 3.4.6. Bijdrage ESF-middelen aan het Vlaams werkgelegenheidsbeleid-----------------167 Deel 4: Financieel –en economische crisis: snelle en aangepaste respons --------------------172 4.0. Situering ----------------------------------------------------------------------------------------------------172 4.1. Financiële stabiliteit --------------------------------------------------------------------------------------172 4.2. Vlaams relanceplan --------------------------------------------------------------------------------------172 4.2.1. Betere toegang tot financiering voor ondernemingen ----------------------------------173 4.2.2. Een meer activerend arbeidsmarktbeleid -------------------------------------------------178 4.2.3. Versnellen en versterken van zowel publieke als private investeringen-----------185 4.3. Bijdrage van het cohesiebeleid aan het bestrijden van de economische crisis-----------188 Deel 5: Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 -------------------------------------------------------------190 Bijlagen -----------------------------------------------------------------------------------------------------------195
www.vlaandereninactie.be/lissabon
6
Deel 1: Situering 1.1
Achtergrond van het Lissabon-proces1
Tijdens de Europese Raad van Lissabon in maart 2000 hebben de staatshoofden en regeringsleiders de strategie van Lissabon gelanceerd, die tot doel had van de Europese Unie vóór 2010 de meest competitieve economie ter wereld te maken en volledige werkgelegenheid te scheppen. Deze strategie werd daarna op diverse bijeenkomsten van de Europese Raad verder uitgewerkt. Zij berust op drie pijlers:
een economische pijler, die de overgang naar een competitieve en dynamische kenniseconomie moet voorbereiden. Centraal hierbij staat dat een voortdurende aanpassing aan de ontwikkelingen van de informatiemaatschappij noodzakelijk is en dat op het gebied van onderzoek en ontwikkeling grote inspanningen moeten worden geleverd; een sociale pijler, die erop gericht is het Europees sociaal model te moderniseren door in menselijk potentieel te investeren en sociale uitsluiting te bestrijden. De lidstaten wordt gevraagd te investeren in onderwijs en beroepsopleiding en een actief werkgelegenheidsbeleid te voeren om de overgang naar een kenniseconomie te vergemakkelijken; een milieupijler, die de Europese Raad van Göteborg in juni 2001 heeft toegevoegd en die er de aandacht op vestigt dat het belangrijk is bij de economische groei rekening te houden met de natuurlijke hulpbronnen.
Om de in 2000 vastgestelde doelen te bereiken, is een lijst met streefcijfers opgesteld. Omdat de betrokken beleidsgebieden vrijwel uitsluitend onder de aan de lidstaten voorbehouden bevoegdheden vallen, is een open coördinatiemethode (OCM)2 ingevoerd, die ook het opstellen van nationale actieplannen inhield. De strategie van Lissabon legt niet alleen de richtsnoeren voor het economisch beleid vast, maar beoogde ook de bestaande coördinatieprocessen aan te passen en te versterken. In 2005 was het tijd voor een tussentijdse balans. Volgens het rapport van de High Level Group onder voorzitterschap van de voormalige Nederlandse premier Wim Kok was het teleurstellende resultaat van de Lissabonstrategie 2000-2005 te wijten aan het algemeen gebrek aan ‘focus’: een overladen agenda, gebrekkige coördinatie en een matige uitvoering 3 door de lidstaten. Daarom werd fors aan de Lissabonstrategie gesleuteld en besloot de Europese Raad op de voorjaarsbijeenkomst van 20 en 21/03/20054 tot een inhoudelijke en methodologische herijking (de zogenaamde ‘mid-term-review’). In navolging van het rapport Kok besliste de Europese Commissie (EC) dat groei en werkgelegenheid de voornaamste prioriteiten zouden worden voor de komende jaren. Bovendien werd vanaf de Lenteraad 2006 concreet gefocused op 4 gebieden van prioritaire actie die ook in de uitvoering van de nationale hervormingsplannen dienden aan bod te komen: 1. investeren in kennis en innovatie; 1
Zie http://europa.eu/scadplus/glossary/lisbon_strategy_nl.htm De OCM is voornamelijk gebaseerd op: de gezamenlijke vaststelling van de te bereiken doelstellingen (die zijn goedgekeurd door de Raad); gezamenlijk gedefinieerde meetinstrumenten (statistieken, indicatoren, richtsnoeren); benchmarking, m.a.w. vergelijking van de prestaties van de lidstaten en uitwisseling van optimale praktijken (toezicht door de Commissie). 3 Zie http://europa.eu/scadplus/glossary/lisbon_strategy_nl.htm 4 Zie http://europe.eu/european-council (Europese Raad van Brussel, 22-23/03/2005) 2
www.vlaandereninactie.be/lissabon
7
2. ontsluiting van het ondernemerspotentieel, middenbedrijf; 3. arbeidskansen voor prioritaire categorieën; 4. energiebeleid voor Europa (EBE).
vooral
bij
het
klein
en
Reeds op de lenteraad van 2006 bepleitte de Europese Raad een Energiebeleid voor Europa (EBE) maar op de Europese Raad van 8-9/03/2007 kreeg de derde zogenaamde milieupijler van de lissabonstrategie nog meer vorm. De maatregelen m.b.t. een geïntegreerd klimaat en energiebeleid namen een meer prominente plaats in. Zo hechtte de Europese Raad haar goedkeuring aan een alomvattend actieplan voor energie voor de periode 20072009.5 Het Energiebeleid voor Europa (EBE) heeft drie doelstellingen: 1. meer continuïteit van de energiebevoorrading; 2. het waarborgen van het concurrentievermogen van de Europese economieën en van de beschikbaarheid van betaalbare energie; 3. het bevorderen van milieuduurzaamheid en het bestrijden van klimaatverandering. Naast de duidelijkere inhoudelijke focus op ‘groei en werkgelegenheid’ leidde de mid-term review tot een nieuwe methodologische aanpak. Om de uitvoering van de strategie te versterken moeten lidstaten sinds 2005 een nationaal hervormingsprogramma (NHP) opstellen voor een periode van 3 jaar op basis van 24 “Geïntegreerde Richtsnoeren”.6 Jaarlijks moeten de lidstaten aan de EC rapporteren over de uitvoering van het hervormingsprogramma d.m.v. een zogenaamd voortgangsrapport (“Progress Report”). Nieuw sinds 2005 is eveneens dat de EC als equivalent van de ’NHP’s een eigen Communautair Lissabonprogramma (CLP) opmaakt met daarin de lopende en nieuwe Europese initiatieven die betrekking hebben op groei en werkgelegenheid. De EC brengt hierover jaarlijks verslag uit en doet dit in haar Lenterapport (“Annual Progress Report”). In dit Annual Progress Report neemt de EC eveneens de uitvoering van de NHP’s onder de loep. Ze evalueert de voortgang van de lidstaten en geeft landenspecifieke aanbevelingen en aandachtspunten op.7 Bij de vervolmaking van de cyclus brengt de Commissie een strategisch rapport uit waarin ze de voortgang van de lidstaten evalueert en eventueel bijstuurt d.m.v. aanbevelingen en aandachtspunten voor de komende cyclus van drie jaar.
1.2. De Lissaboncyclus 2005-2008 In haar eerste Annual Progress Report (januari 2006) “Tijd voor een hogere versnelling8”, vroeg de EC België speciale aandacht te geven aan de volgende punten:
bijkomende inspanningen om de belastingen op arbeid te verminderen; regionale verschillen in tewerkstelling wegwerken.
5
Het actieplan bevat 5 prioritaire acties: (1) interne markt voor gas en elektriciteit, voorzieningszekerheid, internationaal energiebeleid, energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen, energietechnologieën. 6 In totaal werden 24 geïntegreerde richtsnoeren goedgekeurd. Deze bestaan uit de geïntegreerde richtsnoeren voor het economische beleid (GREB) en de werkgelegenheidsrichtsnoeren. De betrokken richtsnoeren worden geoperationaliseerd op macro-economisch vlak, micro-economisch vlak en op het vlak van de werkgelegenheid. Zij vormen het belangrijkste beleidsinstrument voor de ontwikkeling en uitvoering van de Lissabonstrategie. 7 Voor de lidstaten zijn het economisch beleid en het werkgelegenheidsbeleid aangelegenheden van gemeenschappelijke zorg (artikelen 99 en 126). Met het oog op het multilaterale toezicht en teneinde een nauwere coördinatie van het economisch beleid en het werkgelegenheidsbeleid te verzekeren, brengen de lidstaten verslag uit over de maatregelen die in het kader van deze richtsnoeren werden genomen door middel van nationale hervormingsprogramma's (en jaarlijkse voortgangsverslagen). Wanneer op basis van de voortgangsverslagen blijkt dat het economisch beleid of het werkgelegenheidsbeleid van een lidstaat niet overeenkomt met de geïntegreerde richtsnoeren, kan de Raad, op basis van de mogelijkheden waarin de artikelen 99 en 128 voorzien, aanbevelingen tot de betreffende lidstaat richten. 8 Mededeling van de Commissie aan de Europese Voorjaarsraad; “Tijd voor een hogere versnelling. Het nieuwe partnerschap voor groei en werkgelegenheid”. (zie http://ec.europa.eu/growthandjobs/pdf/illustrated-version_nl.pdf).
www.vlaandereninactie.be/lissabon
8
Wat betreft de beoordeling van de uitvoering van het Belgische hervormingsprogramma 2005-2008 was de EC in haar tweede Annual Progress Report (december 2006) “Een jaar van goede resultaten” vrij positief.9 De EC was van mening dat België goede vooruitgang boekte bij de ten uitvoerlegging en handhaving van het nationale hervormingsprogramma 2005-2008 en somde een aantal sterke punten op: de onafgebroken neerwaartse trend van de schuldquote; het tot staan brengen van de afname van de O&O-intensiteit; de ontwikkeling van clusters en concurrentiepolen; de betere resultaten bij de omzetting van internemarktrichtlijnen; verdere stappen inzake betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging; het beleid voor de ondersteuning van startende ondernemingen; de maatregelen om het stelsel voor alternerend leren te verbeteren; de formele erkenning van verworven vaardigheden en de kwaliteit van het technisch onderwijs. De EC somt echter ook een aantal zwakke punten op die volgens haar met de hoogste prioriteit dienen te worden aangepakt: de verlaging van de fiscale druk op arbeid en het terugdringen van de regionale ongelijkheden op het gebied van werkloosheid. Daarnaast diende België volgens de EC bijzondere aandacht te besteden aan het op orde houden van de overheidsfinanciën op lange termijn, het opstellen van verdere emissiebeperkende beleidsmaatregelen, het intensiveren van de mededinging op de gas –en elektriciteitsmarkten en de verhoging van de participatiegraag van oudere werknemers en kwetsbare groepen.
1.3. De Lissaboncyclus 2008-2010 1.3.1. Algemeen Het Strategisch verslag van de EC van 11/12/2007 “Het tempo van de veranderingen aanhouden”, blikt enerzijds terug op de Lissaboncyclus 2005-2008 en doet anderzijds concrete voorstellen voor de lancering van de nieuwe cyclus 2008-2010.10 De structurele hervormingen doorgevoerd in de periode 2005-2008, hebben tot goede resultaten geleid. Voor de cyclus 2008-2010 ligt de klemtoon voornamelijk op het verder uitvoeren van de uitstaande hervormingen uit de bestaande hervormingsprogramma’s (verdiepen van de implementatie van de Lissabonstrategie). Om bestaande tekortkomingen te beëindigen stelde de Commissie een communautair lissabonprogramma voor met slechts tien prioritaire hoofddoelstellingen (gebaseerd op de geïntegreerde richtsnoeren en steunend op de vier gebieden voor prioritaire actie), te verwezenlijken in de periode 2008-2010.11 9
COM(2006) 816 definitief (2e deel). http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:52007DC0803(01):NL:HTML 11 (1) De Commissie zal tegen midden 2008 een nieuwe sociale agenda voorstellen en de vaardigheidskloof helpen aanpakken. (2) De Commissie zal in 2008 voorstellen voor een gemeenschappelijk immigratiebeleid formuleren. (3) De Gemeenschap zal een “Small Business Act” goedkeuren om het groeipotentieel van kleine en middelgrote ondernemingen gedurende hun volledige levensduur te ontsluiten. (4) De Gemeenschap zal blijven ijveren voor 25% minder administratieve lasten in de EU tegen 2012 en zij zal een ambitieus vereenvoudigingsprogramma uitvoeren. (5) De Gemeenschap zal de interne markt versterken, de concurrentie in de dienstensector vergroten en bijkomende stappen ondernemen om de financiële dienstenmarkt verder te integreren. (6) De Gemeenschap zal de vijfde vrijheid (het vrije verkeer van kennis) verwezenlijken en een echte Europese onderzoekruimte tot stand brengen. (7) De Gemeenschap zal de randvoorwaarden voor innovatie verbeteren. (8) De Gemeenschap zal de interne energiemarkt voltooien en het pakket maatregelen inzake klimaatverandering 10
www.vlaandereninactie.be/lissabon
9
Dat de klemtoon in 2008-2010 voornamelijk op continuïteit en uitvoering12 kwam te liggen, bevestigde ook de Europese Lenteraad13 van 13 en 14/03/2008. Weinig echt nieuwe zaken werden voorgesteld. Zo werd bevestigd dat de maatregelen op de 4 prioritaire gebieden de hoekstenen blijven vormen van de Lissabonstrategie.14 Ook de 24 geïntegreerde richtsnoeren blijven in de periode 2008-2010 van kracht.15 Wat het CLP betreft, riep de Europese Raad de Europese instellingen op de werkzaamheden voort te zetten aangaande de tien doelstellingen van het communautair Lissabonprogramma. De Europese Raad beklemtoonde terug de cruciale rol die het Cohesiebeleid16 inneemt in de realisatie van de Lissabondoelstellingen: De Europese Raad “benadrukt dat economische, sociale en territoriale samenhang ook bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de hernieuwde Lissabonstrategie, en hij neemt met voldoening kennis van de vooruitgang die geboekt is bij het toespitsen van de cohesiefondsen op ondersteuning van de nationale hervormingsprogramma's en de toepassing van de geïntegreerde richtsnoeren. Nu de programmeringfase is afgerond, roept de Europese Raad de lidstaten op ervoor te zorgen dat de uitgaven overeenstemmen met de toezeggingen.”
De Europese Lenteraad 2008 onderschreef de landenspecifieke aanbevelingen voor het economisch en het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten en de eurozone die de Raad op basis van de Commissievoorstellen had opgesteld17. Wat België betrof, werd geconstateerd dat het goede vooruitgang boekte bij de uitvoering van zijn NHP en dat België ook vorderingen boekte wat betreft de afspraken die op de Europese Raad van voorjaar 2006 voor de vier prioritaire actiegebieden werden gemaakt. Volgens de EC waren de sterke punten van het Belgische voortgangsrapport 2007 de beleidsmaatregelen met het oog op emissiereductie en de veelbelovende resultaten van het monitorings- en begeleidingsstelsel voor werklozen. Knelpunten die echter met de hoogste prioriteit moeten worden aangepakt zijn: het verminderen van de fiscale druk op arbeid in combinatie met een krachtiger begrotingsconsolidatie en betere arbeidsmarktprestaties. Daarom werd aanbevolen dat België (aanbevelingen):
de begrotingsconsolidatie voortzet en daarbij verdere inspanningen levert om de belastingdruk op arbeid omlaag te brengen tot het gemiddelde van de buurlanden, met name door de belastingwig bij laaggeschoolden te verkleinen; de beleidsmaatregelen versterkt om overeenkomstig een geïntegreerde flexizekerheidsbenadering de arbeidsmarktprestaties door een alomvattende strategie te verbeteren, de arbeidsmarktparticipatie te verhogen, de regionale verschillen te verminderen en de deelname aan een leven lang leren te vergroten.
Naast deze twee aanbevelingen, kreeg België ook 4 aandachtspunten: goedkeuren. (9) De Gemeenschap zal een industriebeleid bevorderen dat gericht is op duurzamere productie- en consumptiepatronen. (10) De Gemeenschap zal bilateraal met de belangrijkste handelspartners onderhandelen om nieuwe kansen voor internationale handel en investeringen te ontsluiten, en een gemeenschappelijke ruimte van regelgeving en normen tot stand brengen. 12 In conclusie 5 van de Europese Lenteraad 2008 staat: “In de nieuwe cyclus komt het accent te liggen op de uitvoering.” 13 http://europa.eu/european-council (Europese Raad van Brussel, 13 en 14/03/2008). 14 De vier gebieden voor prioritaire actie zijn: (1) investeren in kennis en innovatie, (2)ontsluiting van het ondernemingspotentieel – met name voor het klein- en middenbedrijf, (3) arbeidskansen voor prioritaire categoriën en (4) energie- en klimaatverandering. 15 Voor de 24 geïntegreerde richtsnoeren zie bijlage 1. 16 In de periode 2007-2013 zijn er voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds 3 doelstellingen vastgelegd: doelstelling 1: Convergentie (EFRO, ESF, Cohesiefonds); doelstelling 2: Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid (EFRO, ESF); doelstelling 3: Europese territoriale samenwerking (EFRO). Voor de periode 2007-2013 is er voor het cohesiebeleid 347,41 miljard euro beschikbaar (35.7% van de totale Europese begroting). Voor de convergentiedoelstelling is 81,54% beschikbaar, voor de doelstelling “regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid 15,95% en voor de doelstelling Europese territoriale samenwerking 2,52%. 17 http://register.consilium.europa.eu/pdf/nl/08/st07/st07275.nl08.pdf
www.vlaandereninactie.be/lissabon
10
de strategie voor de langetermijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën volledig uitvoeren, met inbegrip van uitgavenbeperkingen, begrotingsoverschotten en een aanhoudende vermindering van de overheidsschuld; dringend maatregelen nemen voor meer mededinging op de gas- en elektriciteitsmarkten, onder meer door onafhankelijke en krachtdadige reguleringsinstanties en door extra maatregelen ten aanzien van transportnetbeheerders en distributienetbeheerders; veel meer inzetten op het bevorderen van O&O en innovatie, in het bijzonder door zowel het niveau als het effect van de overheidsfinanciering te verhogen en een gecoördineerde beleidsmix op alle niveaus te ontwikkelen; de uitvoering voortzetten van maatregelen om de arbeidsparticipatie van oudere werknemers en kwetsbare groepen te verhogen, het effect van deze maatregelen in het oog te houden en indien nodig extra activeringsmaatregelen te nemen.
1.3.2. Het Europese antwoord op de crisis en de relatie met de Lissabonstrategie In het najaar van 2008 werd zichtbaar welke impact de financiële crisis had op de reële economie. De EC probeerde aan deze mondiale financieel-economische crisis een antwoord te bieden met het Europees Economisch Herstelplan (EHH) van 26/11/2008.18.De aandacht die de EC aan het EHH besteedde, had tot gevolg dat het “Annual Progress Report” van de EC qua inhoud en structuur enigszins afweek van hetgeen in 2006 en 2007 gangbaar was. Het herstelplan, dat ook maatregelen bevatte m.b.t. de vier prioritaire gebieden van de Lissabonstrategie, vormde het sluitstuk van het Annual Progress Report 2008. Het EEH werd aangevuld met de klassieke landenspecifieke aanbevelingen.19 Naast het EEH bestaat het Annual Progress Report 2008 verder nog uit het implementatierapport m.b.t. het Communautair Lissabonprogramma 2008-2010 en een aantal andere documenten. Het EEH steunt op twee pijlers en één basisbeginsel:
De eerste pijler is een belangrijke injectie van koopkracht in de economie om de vraag te bevorderen en het vertrouwen op te krikken. De tweede pijler is het zodanig sturen van het optreden op korte termijn dat het concurrentievermogen van Europa op lange termijn wordt versterkt. Het basisbeginsel dat aan dit plan ten grondslag ligt, is solidariteit en sociale rechtvaardigheid.
Het EEH streeft de volgende strategische doelstellingen na:
snel de vraag stimuleren en het consumentenvertrouwen opkrikken; de menselijke kosten van de economische neergang en de gevolgen daarvan voor de kwetsbaarste groepen beperken.; ertoe bijdragen dat Europa klaar staat om van een later groeiherstel te profiteren door ervoor te zorgen dat de Europese economie is afgestemd op de eisen op het gebied van het concurrentievermogen en de toekomstige behoeften, zoals uiteengezet in de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid; de overgang naar een koolstofarme economie versnellen.
Om bovenstaande doelstellingen te realiseren, is het EEH erop gericht:
synergieën te benutten en negatieve overloopeffecten te vermijden door middel van een gecoördineerd optreden; alle mogelijke beleidshefbomen, budgettaire beleidsmaatregelen, structurele hervormingen, hervormingen van financiële markten en externe maatregelen aan te grijpen; een goede samenhang tussen onmiddellijke acties en de doelstellingen van de EU op middellange à lange termijn te waarborgen;
18 COM(2008) 800 definitief 19 Er kan hier concreet verwezen worden naar volgende documenten: Review of the European Globalisation Fund, New skills for New Jobs, Cohesion Policy, An updated strategic Framework for European Cooperation in education and Training, The external dimension for the Lisbon strategy for growth and jobs, The Single Market Review.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
11
ten volle rekening te houden met het mondiale karakter van de problematiek en de EUbijdrage op de internationale reacties af te stemmen.
Het Herstelplan is verankerd in het Stabiliteits- en groeipact en de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid. Het voorziet in:
een onmiddellijke budgettaire impuls ter grootte van 200 miljard EUR (1,5% van het BBP van de EU), bestaande uit een budgettaire expansie in de lidstaten van 170 miljard EUR (circa 1,2% van het BBP van de EU), en EU-financiering ter ondersteuning van onmiddellijke acties ten belope van 30 miljard EUR (ongeveer 0,3% van het BBP van de EU); een aantal prioritaire acties die passen in de Lissabonstrategie en tegelijkertijd bedoeld zijn om de economieën aan de uitdagingen op lange termijn aan te passen en de structurele hervormingen voort te zetten die erop gericht zijn de potentiële groei te verhogen.
Binnen de vier gebieden voor prioritaire actie van de Lissabonstrategie worden volgende 10 acties voorgesteld: Burgers (1) Lanceren van een grootscheeps Europees initiatief ter ondersteuning van de Werkgelegenheid, (2) Vraag naar arbeid scheppen, Bedrijven (3) Verbetering van de toegang van bedrijven tot financiering, (4)Terugdringing van de administratieve lasten en bevordering van Ondernemerschap, Infrastructuur en energie (5) Sneller investeren in de modernisering van de Europese infrastructuur, (6) Verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen, (7) Bevordering van het gebruik van "groene producten", Onderzoek en innovatie (8) Verhogen van de investeringen in O&O, innovatie en educatie, (9) Ontwikkelen van schone technologieën voor auto’s en de bouw, (10) hogesnelheidsinternet voor iedereen.
Met haar EEH gaf de EC de voorzet voor de Europese Raad van 11-12/12/200820 die volledig in het teken stond van het bestrijden van de financieel-economische crisis. De Raad stemde in met het herstelplan voor de Europese economie ter grootte van ongeveer 200 miljard euro, wat neerkomt op ongeveer 1,5 % van het BBP van de EU. Wat de maatregelen betreft die onder de bevoegdheid van de Europese Unie vallen, verleende de Europese Raad in het bijzonder zijn steun aan het idee dat::
de interventies van de EIB in 2009/2010, t.b.v. 30 miljard euro, worden verhoogd21; de programma's die door het Cohesiefonds, de structuurfondsen of het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling worden gefinancierd, met het oog op de verhoging van de investeringen in infrastructuur en energie-efficiëntie, volgens eenvoudiger procedures en versneld worden uitgevoerd; o.b.v. een lijst van concrete projecten die de Commissie - rekening houdend met een passend geografisch evenwicht - zal voorleggen, gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om, in het kader van de Gemeenschapsbegroting, de investeringen in die sectoren te verhogen, en het hogesnelheidsinternet via wettelijke stimuleringsmaatregelen te ontwikkelen, ook in dat opzicht slecht voorziene gebieden; het Europees Sociaal Fonds snel extra maatregelen treft ter ondersteuning van de werkgelegenheid22; in de sleutelsectoren van de Europese economie werkgelegenheidsbevorderende maatregelen worden getroffen23;
20
http://www.consilium.europa.eu/ueDocs/cms_Data/docs/pressData/nl/ec/104701.pdf, pp. 6-8 In het bijzonder ten behoeve van het midden –en kleinbedrijf, voor hernieuwbare energie, alsmede voor schoon vervoer, met name ten gunste van de automobielsector, evenals de oprichting van het Europees Fonds 2020 voor energie, klimaatverandering en infrastructuur (“Fonds Marguerite”) in partnerschap met nationale institutionele investeerders. 22 Met name ten behoeve van de meest kwetsbare lagen van de bevolking, waarbij bijzonder aandacht zal uitgaan naar de kleinste ondernemingen door het beperken van de niet-salariële arbeidskosten. 21
www.vlaandereninactie.be/lissabon
12
de lidstaten die dat wensen, in bepaalde sectoren verlaagde btw-tarieven kunnen toepassen; een tijdelijke vrijstelling van twee jaar boven de "de minimis-drempel" inzake staatssteun aan maximaal 500000 euro en de aanpassing van het kader, welke nodig zijn om meer ondersteuning te bieden aan ondernemingen, met name KMO’s, en de onverkorte uitvoering van het actieplan voor een "Small Business Act" waaraan de Raad op 1/12/2008 zijn goedkeuring heeft gehecht; het gebruik voor 2009 en 2010 van de versnelde procedures in de richtlijnen inzake overheidsopdrachten24; een verdere algemene en significante verlaging van de administratieve lasten voor de ondernemingen.
De Europese Raad benadrukt ook de noodzaak van een grotere en gecoördineerde inspanning van de lidstaten, in het kader van een gezamenlijke aanpak die op de volgende richtsnoeren berust:
de maatregelen voor vraagondersteuning moeten een onmiddellijk effect beogen, beperkt in de tijd zijn en gericht op de zwaarst getroffen en, wat de structuur van de economie betreft, de belangrijkste sectoren (bijvoorbeeld de automobiel- en de bouwsector); die maatregelen kunnen afhankelijk van de nationale situatie de vorm aannemen van een verhoging van de openbare bestedingen, verantwoorde verlagingen van de fiscale druk, verlaging van de sociale lasten, steunmaatregelen voor bepaalde categorieën ondernemingen of rechtstreekse bijstand aan huishoudens, met name de meest kwetsbare onder hen; zij zullen gepaard gaan met een krachtiger uitvoering van structurele hervormingen in het kader van de Lissabonstrategie.
De Europese Raad onderstreept dat het herziene Stabiliteits- en groeipact de hoeksteen van het begrotingskader van de EU blijft. Het biedt de nodige flexibiliteit voor de uitvoering van alle maatregelen van het herstelplan. De Europese Raad roept de lidstaten op om zo spoedig mogelijk, overeenkomstig het Pact en naargelang van het economische herstel, terug te keren naar hun begrotingsdoelstellingen voor de middellange termijn. De Europese Raad roept ook op om, in samenhang met de ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte (EOR) en de bezinning over de toekomst van de Lissabonstrategie na 2010, een Europees innovatieplan te lanceren dat beantwoordt aan alle voorwaarden voor duurzame ontwikkeling en dat inzet op de belangrijkste technologieën van de toekomst.25 Op de Europese Lenteraad van 19-20/03/2009 werd nagegaan of de uitvoering van het EEH, dat in december 2008 werd aangenomen, goed verloopt, om het desgevallend aan te passen of aan te vullen: Zo werd een akkoord bereikt over het communautaire gedeelte van het EEH, ter ondersteuning van projecten op energiegebied, breedbandinternet en maatregelen in verband met de check-up van het GLB. Er werd ook vooruitgang geboekt t.a.v. het uitkeren van voorschotten uit de structuurfondsen en het Cohesiefonds, het akkoord over de vrijwillige toepassing van verlaagde BTW-tarieven en de maatregel van de EIB om de financieringsmogelijkheden van de KMO’s te versterken. Wat de maatregelen betreft die de lidstaten nemen ter ondersteuning van de reële economie en de werkgelegenheid, werd benadrukt dat deze goed getimed, doelgericht en tijdelijk van aard moeten zijn. Daarbij moeten ze een aantal leidende beginselen hanteren.26 23
Met name via het Europees Fonds voor de aanpassing aan de globalisering, mede door de verbetering en bespoediging van de procedures. 24 Dit wordt gerechtvaardigd door de buitengewone aard van de huidige economische situatie, teneinde de lengte van de meest gangbare overheidsprocedures voor grote overheidsprojecten te verminderen van 87 tot 30 dagen. 25 Dit zijn o.a. energie, informatietechnologie, nanotechnologie, ruimtetechnologie en de daarmee samenhangende diensten, en levenswetenschappen. 26 Bij de uitvoering moeten de lidstaten de volgende leidende beginselen hanteren: stimulering van de openheid binnen de interne markt en tegenover derde landen; geen discriminatie van goederen en diensten uit andere lidstaten inhouden; in consistentie zijn met de hervormingsdoelstellingen voor de lange termijn.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
13
Het is noodzakelijk dat de lidstaten en de EC informatie en beste praktijken uitwisselen en hun inspanningen bundelen zodat er synergieën ontstaan en dat overeengekomen herstelmaatregelen, zowel op nationaal als op communautair niveau verder worden uitgevoerd. De Commissie en de Raad worden verzocht de getroffen maatregelen te evalueren en te volgen en aan de Europese Raad van juni 2009 verslag uit te brengen.. De Europese Lenteraad geeft de Lissabonstrategie een zeer belangrijke plaats in het tegengaan van de financieel-economische crisis (conclusie 14)27: “In de huidige crisis blijft de hernieuwde Lissabonstrategie, inclusief de nu geldende geïntegreerde richtsnoeren, het effectieve kader voor het stimuleren van duurzame groei en werkgelegenheid. De crisis markeert de noodzaak om met meer spoed te werken aan structurele hervormingen, die de geloofwaardigheid en de impact van stimuleringsmaatregelen zullen vergroten. De kortetermijnmaatregelen van de EU en de lidstaten zullen maximale voordelen bieden indien zij aansluiten bij de doelstellingen voor de middellange en de lange termijn van de Lissabonstrategie”.
De Europese Raad duidde in het kader van de Lissabonstrategie ook aan aantal gebieden aan waar werktempo moet worden opgevoerd en dringend concrete maatregelen moeten worden genomen:
bestaande belemmeringen wegnemen en nieuwe voorkomen, en een volledig operationele interne markt tot stand brengen; administratieve lasten verder verminderen; de randvoorwaarden voor de industrie - teneinde een sterke industriële basis in stand te houden - en het bedrijfsleven verbeteren, met speciale aandacht voor mkb-ondernemingen en innovatie; partnerschappen tussen ondernemingen, onderzoek, onderwijs en opleiding aanmoedigen en de investeringen in onderzoek, kennis en onderwijs opvoeren en kwalitatief verbeteren. wat het terugdringen van administratieve lasten betreft, verzoekt de Raad de Commissie om alle voorstellen in elk van de dertien prioritaire gebieden nog voor het einde van haar ambtstermijn in te dienen.
De landenspecifieke aanbevelingen en aandachtspunten m.b.t. de uitvoering van de NHP’s werden op de Lenteraad 2009 goedgekeurd. De EC legt een duidelijke link met de economische crisis. Zo stelt de EC dat het de maatregelen die België neemt om de economische neergang tegen te gaan zal beoordelen overeenkomstig het op de Europese Raad van december goedgekeurde herstelplan. Wat de aanbevelingen betreft, die nauw verband houden met de Lissabonstrategie moet België28:
27 28
de belastingdruk op arbeid verder verlagen, m.n. door de belastingwig bij laagbetaalden te verkleinen, en op middellange termijn de uitgaven beter beheersen om de begrotingsconsolidatie te bevorderen; meer mededinging op de gasen elektriciteitsmarkten creëren door mededingingsbevorderende regelgeving vast te stellen, met volledig onafhankelijke en krachtdadige reguleringsinstanties, en de maatregelen ten aanzien van transportnetbeheerders en distributienetbeheerders handhaaft; in het kader van een geïntegreerde flexizekerheidsaanpak de gecoördineerde beleidsmaatregelen om de werking van de arbeidsmarkt verbeteren, sneller uitvoeren, de werkloosheidsuitkeringen herzien om ervoor te zorgen dat werklozen gemakkelijker snel terugkeren op de arbeidsmarkt, de arbeidsmarktparticipatie verhogen (m.n. voor oudere werknemers en werknemers met een migrantenachtergrond), regionale verschillen verkleinen en ervoor zorgen dat in alle regio's meer mensen een levenlang blijven leren.
http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_Data/docs/pressdata/nl/ec/106819.pdf, pag. 6 De aanbevelingen liggen grotendeels in lijn met de aanbevelingen en aandachtspunten van de voorbije jaren.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
14
De Europese Raad van 18-19/06/2009 besteedde ruim aandacht aan de economische, financiële en sociale situatie. Inzake werkgelegenheid stelde de Europese Raad dat er drie prioritaire gebieden waren die zowel in de herstelplannen van de lidstaten als in de initiatieven van de EU bijzondere aandacht behoeven: (1) werkgelegenheid behouden, nieuwe banen scheppen en de mobiliteit stimuleren, (2) vaardigheden verbeteren en ze beter op de arbeidsmarktbehoeften afstemmen en (3) toegang tot arbeid verbeteren.
1.4. Vlaanderen en de Lissabonstrategie Hoewel het de EU-lidstaten zijn die hervormingsprogramma’s en voortgangsrapporten moeten opstellen, was de Vlaamse overheid van oordeel dat ook Vlaanderen een eigen Vlaams Hervormingsprogramma (VHP) diende op te stellen. Op deze manier knoopte ze aan bij een traditie. Sinds 2000 volgt de Vlaamse overheid de Europese werkgelegenheidsstrategie en het Lissabonproces van nabij op (o.a. opmaak van jaarlijkse actieplannen en voortgangsverslagen).
1.4.1. Verdere implementatie van het Vlaams Hervormingsprogramma 20082010 Het eerste VHP 2005-2008 “Lissabonstrategie: groei en jobs” werd op de Vlaamse Regering van 7/10/200529 goedgekeurd en werd opgebouwd rond vier delen30:
een samenvatting met de voornaamste beleidsprioriteiten 2005-2008; een algemene omgevingsanalyse, waarin de brede politieke en sociaaleconomische context in Vlaanderen wordt geschetst; de macro- en micro-economische uitdagingen;
de uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid.
In het VHP 2005-2008 werden specifieke doelstellingen en maatregelen naar voor geschoven. M.b.t. de uitvoering van het VHP werden zowel in 2006, 2007 als 2008 gedetailleerde voortgangsrapporteringen opgesteld. In 2008 werd ook een aangepast VHP opgesteld voor de lissaboncyclus 2008-2010. Een aantal rubrieken en bijhorende maatregelen die het het VHP 2005-2008 te weinig of niet aan bod kwamen (bijvoorbeeld logistiek en mobiliteit, gezonde overheidsfinanciën) werden structureel opgenomen in het VHP 2008-2010. De hoofdlijnen van het VHP 2008-2010 zijn, de verdere implementatie van de resterende hervormingen uit het VHP 2005-2008, de vier gebieden voor prioritaire actie, de 24 geïntegreerde richtsnoeren, en aandacht voor de landenspecifieke aanbevelingen en aandachtspunten (voor België). Met dit aangepast programma wil Vlaanderen dus inspelen op een aantal nieuwe ontwikkelingen van de Lissabonstrategie en wordt sterker ingezet op het governance-aspect.
1.4.2. Vlaanderen: “Governance” en “ownership” van de Lissabonstrategie De Lissabonstrategie is enerzijds belangrijk voor de Europese regio’s, maar anderzijds kan de Europese Lissabonstrategie nooit slagen zonder actieve regionale betrokkenheid. Dit wordt duidelijk verwoord in een statement van, J.M. Barroso, de voorzitter van de Europese Commissie, n.a.v. de herlancering van de Lissabonstrategie in 2005: 29
VR/2005/0710/MED11 De indeling m.b.t. macro- en micro-economische uitdagingen en uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid, was impliciet het indirecte gevolg van de indeling op Europees vlak m.b.t. de geïntegreerde richtsnoeren 2005-2008. De Europese Raad van juni 2005 schoof immers macro-economische, micro-economische en richtsnoeren op het vlak van de werkgelegenheid naar voor. Op deze manier hield het Vlaamse hervormingsprogramma al rekening met de nieuwe Europese context.
30
www.vlaandereninactie.be/lissabon
15
"Europe needs a clearer focus on contributing to growth and jobs. Greater ownership for this objective on the part of the EU Regions means a better performance of the EU economy as a whole. In this respect, Lisbon needs the Regions as much as the Regions need Lisbon”.
Ook in 2009 heeft Vlaanderen traditioneel haar werkzaamheden in het kader van de Lissabonstrategie verder gezet. Voor Vlaanderen is de Lissabonstrategie van bijzonder belang voor de vormgeving van haar ambities om een Europese topregio te worden. Om te slagen moeten diverse actoren binnen Vlaanderen hieraan bijdragen. Vlaanderen streeft daarom naar een goede “governance” als een versterkt “ownership” van de Lissabonstrategie. Via de vaststelling van tal van inhoudelijke maatregelen ter uitvoering van de Lissabonstrategie en de eigen rapportering hierover, geeft Vlaanderen blijk van zijn betrokkenheid bij de uitvoering van de Lissabonstrategie. Naast de eigenlijke uitvoering van het Vlaamse hervormingsprogramma, neemt Vlaanderen echter tal van andere initiatieven die haar betrokkenheid bij de zowel de nationale als Europese Lissabonwerkzaamheden demonstreren.
het departement DAR organiseerde op 19/11/2008 een workshop ‘Lisbon is a region’ i.s.m. het Vlaams Europees Verbindingsagentschap (VLEVA) waarbij Vlaanderen, de regio’s Piemonte en Catalonië de wijze waarop zij uitvoering geven aan de Lissabonstrategie toelichtten.31 De Vlaamse Lissabonwebsite wordt up to date gehouden. Het draagvlak voor de Lissabonstrategie, zowel binnen de Vlaamse overheid als naar het grote publiek toe, wordt op deze manier versterkt. Op 29/04/2009 nam de Vlaamse overheid, samen met vertegenwoordigers van de federale overheid, en de gemeenschappen en gewesten, deel aan de technische Fact Finding Mission van de EC aan België inzake de uitvoering van het luik microeconomie van het nationaal hervormingsprogramma. De volgende thema’s kwamen aan bod: energie, klimaat en leefmilieu, O&O, innovatie en industrieel beleid, KMObeleid, betere regelgeving, mededinging en de dienstenrichtlijn. Vlaanderen heeft een constructieve inbreng kunnen doen, mede dankzij de inzet van verschillende beleidsdomeinen en heeft de voortgang inzake deze thema’s kunnen toelichten. De Vlaamse overheid neemt actief deel aan de jaarlijkse ontmoeting van de EC aan België, die dit jaar plaatsvond op 29/06/2009. Tijdens deze bilaterale ontmoeting gaven de federale overheid en de gewesten/gemeenschappen aan welke maatregelen ze hadden genomen zowel m.b.t. de uitvoering van het nationaal hervormingsprogramma 2008-2010 als m.b.t. de aanbevelingen die de EC aan België richtte. De Vlaamse overheid blijft participeren aan de Lissabonwerkzaamheden van het CoR en dit in het kader van het Lisbon Monitoring Platform (LMP).32 Uit de resultaten van het LMP blijkt duidelijk dat heel wat regio’s door de lidstaten nog steeds weinig betrokken worden bij het nationale Lissabonproces (voornamelijk bij het opstellen van de NHP’s en de voortgangsrapporten). Vlaanderen vormt op dit vlak waarschijnlijk een uitzondering en wordt samen met de andere gemeenschappen en gewesten van nabij betrokken bij het opstellen van het Belgische hervormingsprogramma en de voortgangsrapporten. De Vlaamse Regering nam op 29/05/2009 akte van de Mededeling betreffende de eerste aanzet van visie van de Vlaamse overheid inzake de Lissabonstrategie post 2010.33
31
www.vleva.eu http://lisbon.cor.europa.eu 33 VR 2009 2905 MED 0271. Zie onder 1.4.3. voor een samenvatting van de voorstellen. 32
www.vlaandereninactie.be/lissabon
16
De Vlaamse overheid gaf, op basis van hierboven aangehaalde mededeling inzake de Lissabonstrategie post 2010, een antwoord op de enquête van het CoR waarbij lokale en regionale overheden werden geraadpleegd over hun visie op de toekomst van de strategie voor groei en werkgelegenheid na 2010.34
1.4.3. De Lissabonstrategie post 2010: eerste aanzet van visie van de Vlaamse overheid Op de Europese Lenteraad 2008 benadrukten staats-en regeringsleiders dat “de EU zich na 2010 moet blijven inzetten voor structurele hervormingen, duurzame ontwikkeling en sociale cohesie om de vooruitgang die geboekt is dankzij de hernieuwde Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid, te bestendigen”. De Europese Raad riep daarbij de Commissie, de Raad en de nationale Lissaboncoördinatoren op tot bezinning over de toekomst van de Lissabonstrategie na 2010. Op 5/12/2008 en 22/04/2009 kwamen de Lissaboncoördinatoren van de lidstaten samen in respectievelijk Parijs en Praag. Geleidelijk aan ontwikkelden ook meer en meer lidstaten een visie op de Lissabonstrategie post 2010. De Europese Lenteraad 2009 gaf al aan uit te kijken naar de voorstellen die de EC in de tweede helft van 2009 zal bekendmaken. Het Comité van de Regio’s (CoR) lanceerde op de Top van Regio’s en Steden van 56/03/2009 in Praag een enquête waarbij lokale en regionale overheden worden geraadpleegd over hun visie op de toekomst van de strategie voor groei en werkgelegenheid na 2010. Vlaanderen heeft hierop gereageerd.35 Alle bijdragen werden zowel in de oorspronkelijke taal als in het Engels op de website van het Comité van de Regio’s gepubliceerd.36 De resultaten van deze raadpleging werden in een rapport37 samengebracht dat tijdens de Open Days in Brussel (5-8/10/2009) werd voorgesteld en besproken. Momenteel wordt door de CoR ook gewerkt aan de politieke boodschap die het zal overmaken aan de Europese Lenteraad in 2010, waar knopen moeten worden doorgehakt over de toekomst van de strategie voor groei en werkgelegenheid. Op 29/05/2009 nam de Vlaamse Regering akte van de mededeling inzake de eerste aanzet van visie van de Vlaamse overheid m.b.t. de Lissabonstrategie na 2010.38 Deze gecoördineerde visie van de Vlaamse overheid werd gebruikt om een antwoord te bieden op een bovenvermelde enquête van het CoR. Het betreft een eerste aanzet van visie die kan evolueren naar een meer gericht document als de nieuw aangetreden EC haar visie op de toekomst van de Lissabonstrategie bekendmaakt of een bevraging hierover lanceert. Vlaanderen acht aanpassingen op zowel procesmatig (‘governance’) als inhoudelijk vlak noodzakelijk. De voornaamste voorstellen worden hieronder opgesomd. Op het vlak van governance van de Lissabonstrategie, doet Vlaanderen de volgende voorstellen voor de toekomst:
De Lissabonstrategie post 2010 moet bovenal een inspirerend en mobiliserend project zijn waarbij alle overheidsniveaus (Europees, nationaal, regionaal en lokaal) betrokken worden en er “ownership” voor opnemen. De Lissabonstrategie post 2010 moet eveneens voldoende mobiliserend zijn voor het maatschappelijk middenveld (sociale partners,…) en de Europese bevolking.
34
Het Vlaamse antwoord op de enquête van het Comité van de Regio’s kan gevonden worden in bijlage 5 van de Mededeling VR 2009 2905 MED 0271 35 Het Vlaamse antwoord op de enquête van het Comité van de Regio’s kan gevonden worden in bijlage 5 van de Mededeling VR 2009 2905 MED 0271 36 www.cor.europa.eu 37
A new Lisbon Strategy after 2010. Final Report (CdR 234/2009 rev EN/o)
38
VR 2009 2905 MED 0271.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
17
De governance is een cruciale pijler voor het welslagen van de Lissabonstrategie post 2010. De betrokkenheid van regionale en lokale actoren bij de Lissabonstrategie moet van nabij worden gemonitored en hierbij moet het Comité van de Regio’s, in opvolging van de bestaande werkzaamheden in het kader van het Lisbon Monitoring Platform, een belangrijke rol opnemen. De regionale overheden moeten structureel betrokken worden in de Lissabonstrategie post 2010. Regio’s die bijkomend “ownership” m.b.t. de Lissabonstrategie wensen op te nemen moeten door de EC worden erkend. Concrete voorstellen hebben o.m. betrekking op regionale Lissaboncoördinatoren, het voorleggen van regionale hervormingsprogramma’s en voortgangsrapportages aan de EC, aanbevelingen en aandachtspunten van de EC voor de regio’s, de organisatie van Fact Finding Missions bij de regio’s en meer aandacht voor regio’s in kader van bilaterale ontmoetingen tussen lidstaten en de EC. De Lissabondoelstellingen moeten voldoende mobiliserend zijn voor lidstaten en regio’s. De huidige geïntegreerde richtsnoeren moeten worden geëvalueerd en de nieuwe richtsnoeren moeten voldoende duidelijk, kwantificeerbaar en mobiliserend zijn. Aanpassing van de huidige set van doelstellingen-indicatoren, zowel op lidstaat- als op regioniveau is noodzakelijk. In het bijzonder kan hierbij aandacht gaan naar een verdere verfijning op vlak van inhoud, verschillende startposities en onderlinge verschillen tussen lidstaten en regio’s, naar een meer evolutief gerichte aanpak van de te behalen doelstellingen, naar een meer output- en outcome-gerichte aanpak, en naar asymmetrische doelstellingenindicatoren tussen lidstaten onderling zowel als tussen regio’s binnen één lidstaat onderling (rekening houdend met de soms erg uiteenlopende situaties).
Wat inhoud betreft, moet meer ingezet worden op duurzaamheid waarbij de centrale doelstelling ‘duurzame groei en jobs’ naar voor wordt geschoven.
De duurzaamheidsdimensie moet transversaal in alle beleid en maatregelen van de Lissabonstrategie terug te vinden zijn. De Lissabonstrategie post 2010 moet blijven inzetten op duurzame en structurele hervormingen en maatregelen op economisch, milieu –en sociaal vlak bevatten om de centrale doelstelling inzake ‘duurzame groei en jobs’ te realiseren. De omslag naar een groenere (CO2-arme) economie moet richtinggevend zijn in de doelstellingen die op economische, milieu- en sociaal vlak zullen worden opgesteld. Op economisch vlak staan drie speerpunten centraal: (1) maatregelen inzake ondernemerschap, (2) maatregelen inzake innovatie – wetenschap – onderzoek en ontwikkeling en (3) maatregelen inzake logistiek, mobiliteit en infrastructuur. Op milieuvlak moet worden ingezet op maatregelen inzake klimaatverandering en energie en op sociaal vlak moet worden ingezet op werkgelegenheid en onderwijs en opleiding. Er wordt voorgesteld om de bestaande werkgelegenheidsrichtsnoeren te hergroeperen rond 5 transparante hervormingsassen, met name actief arbeidsmarktbeleid, werkbaarheid en de kwaliteit van werk, levensloopbaanbenadering en flexizekerheid, breed competentiebeleid, evenredige arbeidsdeelname en diversiteit Organisatiebrede maatregelen houden verband met het bevorderen van de overheidsefficiëntie en effectiviteit, de link met het cohesiebeleid en de externe dimensie van de Lissabonstrategie.
De financieel-economische crisis heeft de nood aan diepgaande structurele hervormingen blootgelegd. De Lissabonstrategie biedt het gepaste kader en wordt het middel bij uitstek om op middellange termijn de noodzakelijke duurzame hervormingen in de EU tot stand te brengen. Zo kaderde de EC de Europese herstelmaatregelen binnen de vier prioritaire actiegebieden van de Lissabonstrategie. Post 2010 moeten de inspanningen op dit vlak worden voortgezet binnen een vernieuwde Lissabonstrategie. Na 2010 zullen de nationale hervormingsprogramma’s in belangrijke mate worden ingezet om de financieel economische crisis te bestrijden. Na het CoR zal ook de Europese Commissie eind september 2009 een grote consultatieronde over de Lissabonstrategie post 2010 lanceren. De resultaten zullen gebruikt worden om voorstellen te ontwikkelen voor de Lenteraad van 2010.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
18
1.4.4 Gevolgde werkwijze Lissabonrapportering 2009
m.b.t.
het
opstellen
van
de
Vlaamse
De voorliggende Vlaamse Lissabonrapportering 2009 behandelt zowel de procesmatige opvolging als de effectopvolging van de Vlaamse Lissabonstrategie. •
•
De procesopvolging en de coördinatie van de Vlaamse Lissabonstrategie gebeurt door de Stafdienst van de Vlaamse Regering (Departement Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid). Op het SG-forum van 18/05/2006 werd besloten hiervoor een ambtelijke Lissabonwerkgroep, met contactpersonen uit elk van de 13 beleidsdomeinen, in te stellen. Deze aanspreekpunten zijn verantwoordelijk voor de inhoudelijke inbreng betreffende hun respectieve onderdelen van het hervormingsprogramma en de voortgangsrapporten. De effectopvolging aan de hand van beleidsindicatoren behoort tot de gedeelde verantwoordelijkheid van de Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR) en de diverse betrokken inhoudelijke beleidsdomeinen. De SVR verzorgde ook de omgevingsanalyse.
De basis van de Lissabonrapportering 2009 werd verzorgd door de ambtelijke Lissabonwerkgroep en vervolgens in IKW-verband verder aangevuld. Bij de opmaak van de Vlaamse Lissabonrapportering 2009 werden ook de sociale partners (in het kader van VESOC) betrokken. Op deze manier tracht de Vlaamse overheid tegemoet te komen aan de conclusies van de Europese Lenteraad 2008 om zoveel mogelijk belanghebbenden bij de Lissabonstrategie te betrekken. Ook naar aanleiding van de mededeling van de Vlaamse Regering inzake de Lissabonstrategie post 2010 werd het advies van de SERV gevraagd. Door het systematisch betrekken van de sociale partners bij de Lissabonwerkzaamheden wil de Vlaamse overheid concreet inzetten op een zo groot mogelijk draagvlak voor de Lissabonstrategie en de hiermee gepaard gaande maatregelen. Ook in het kader van ViA was er een intense betrokkenheid van de sociale partners en dit leidde ertoe dat de Vlaamse Regering en de sociale partners samen het initiatief namen rond het Pact 2020. Meer informatie m.b.t. de Vlaamse Lissabonstrategie is terug te vinden op de website Vlaanderen in Actie.39
1.4.5. Vlaamse bijdrage aan de nationale Lissabonstrategie De voorzitter van het CoR verklaarde in december 2008 dat “lidstaten die voor hun strategie alleen op een centraal plan rekenen minder goed presteren dan lidstaten die ook regionale gehelen bij de uitvoering betrekken.40” De Vlaamse overheid werd de afgelopen jaren nauw betrokken bij het opstellen van het Belgische hervormingsprogramma 2005-2008 en 20082010.41 Ook bij het opstellen van de voortgangsverslagen 2006, 2007 en 2008 gebeurde er een belangrijke inbreng vanuit de Vlaamse overheid. Deze inbreng wordt structureel verzekerd door de deelname van de Vlaamse overheid aan een politiek begeleidingscomité42 en redactiecomité43. Heel wat bevoegdheden op het vlak van de Lissabonstrategie (o.a. 39
http://www.vlaandereninactie.be Knack, 3/12/2008 41 Het Vlaamse hervormingsprogramma vormt een integrale bijlage van het Belgische hervormingsprogramma. 42 Het Politiek Begeleidingscomité wordt voorgezeten door de secretaris van het Overlegcomité en bestaat uit vertegenwoordigers van de Minister-Presidenten (van de gewesten en de gemeenschappen), van de Vice-Premiers, van de Minister van Buitenlandse Zaken en van de Staatssecretaris voor Europese Zaken, alsook, indien het comité dit nodig acht, vertegenwoordigers van andere betrokken ministeries. 43 De redactie gebeurt door een Redactiecomité dat wordt geleid door de Kanselarij van de Eerste Minister. Elk belangrijk hoofdstuk wordt gepiloteerd door een overheidsinstelling: de FOD Financiën voor het macro-economische hoofdstuk, het Federaal Planbureau voor het microeconomische hoofdstuk (i.s.m. de FOD Economie) en de FOD Werkgelegenheid voor het werkgelegenheidshoofdstuk. Ook de gewesten en gemeenschappen zijn vertegenwoordigd op het Redactiecomité. 40
www.vlaandereninactie.be/lissabon
19
werkgelegenheid, onderwijs en vorming en leefmilieu) zijn immers bevoegdheden van Vlaanderen zodat een inbreng van de Vlaamse overheid cruciaal is voor het welslagen van de Belgische Lissabonstrategie. Ook in 2009 werd Vlaanderen opnieuw van nabij betrokken bij de opmaak van het nationale voortgangsrapport. Het nationaal voortgangsrapport moet uiterlijk op 15/10/2009 bij de EC zijn ingediend. De belangrijke bijdrage van de gemeenschappen en gewesten aan de federale Lissabonrapportering komt o.a. tot uiting in bijlage 3. Hierin werden de beschrijvingen van de regionale en lokale overheden in de nationale Lissabonrapporten in de 27 lidstaten van de EU beoordeeld. Hieruit blijkt dat België goed scoort inzake de samenwerking tussen de federale overheid en de gemeenschappen en gewesten bij de redactie van de nationale Lissabonrapporteringen.44
44
Resultaten van de betrokken studie werden weergegeven in de Lisbon Brief van het Comité van de Regio’s van juni 2009 (pp.5-9).
www.vlaandereninactie.be/lissabon
20
Deel 2: Omgevingsanalyse Deze omgevingsanalyse schetst de socio-economische status van Vlaanderen aan de hand van een aantal indicatoren. De resultaten worden met de Europese lidstaten vergeleken en met de overige gewesten. De omgevingsanalyse heeft betrekking op macro- en microeconomische uitdagingen (zie 2.1.), uitdagingen op het vlak van de werkgelegenheid (zie 2.2.) en de financiële toestand van Vlaanderen (zie 2.3.). De belangrijkste gegevens uit de omgevingsanalyse worden samengevat (zie 2.4.). In 2.5. zijn de 14 structurele Lissabonindicatoren opgenomen.
2.1
Macro- en micro-economische uitdagingen
2.1.1 Welvaartsindicatoren Het bruto binnenlandse product (BBP) is de meest gehanteerde indicator voor de mate waarin een land of regio welvaart voortbrengt. Het jaar 2007 was voorspoedig, volgens de recentste middellange termijnvooruitzichten van HERMREG45 bedroeg de reële economische groei +3,7%. Eind 2007 begon de conjunctuurcyclus te verslechteren. Dat proces ging voort in 2008 en werd versterkt door het uitbreken van een (wereldwijde) financiële crisis in de tweede helft van dat jaar, gevolgd door een economische crisis eind 2008. Voor heel 2008 raamt HERMREG de reële groei op +1,1%. De EC raamde de Belgische groei in 2008 op 1,2%. Dat zijn hogere cijfers dan deze van de EU-27 als geheel (2007: +2,9% en 2008: +0,9%). Het is duidelijk dat 2009 een recessiejaar wordt46. Het Vlaamse BBP zou in reële termen in 2009 met 3,9% krimpen. De EC raamt de reële groei als volgt: EU-27: -4,0%, België: -3,5% (-3,8% volgens de Oeso), Duitsland: -5,4%, Nederland: -3,5% en Frankrijk: -3,0%. Een licht herstel wordt pas verwacht vanaf 2011. Voor 2008 wordt het bruto binnenlands product (BBP) in het Vlaamse Gewest geraamd op € 30.500 per inwoner, uitgedrukt in koopkrachtpariteiten (KKP). Deze wijze van voorstellen laat toe om de welvaartscijfers te vergelijken tussen de Europese landen. Onze regio scoort met deze indicator 20% hoger dan het gemiddelde van EU-27 (€ 25.900) en hoger dan de buurlanden Duitsland en Frankrijk (structuurindicator 1). In tabel 1 wordt het Vlaamse Gewest tevens vergeleken met een aantal kleine West-Europese landen die eveneens afhankelijk zijn van omliggende grote economieën voor de creatie van hun welvaart. Binnen België doet het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest het uitstekend, gemeten aan de hand van het BBP per hoofd. Heel wat arbeidskrachten, ongeveer 350.000, wonen in een ruimer gebied rond Brussel, namelijk in het Vlaamse of Waalse Gewest en pendelen dagelijks naar het hoofdstedelijke gebied. Zij dragen op deze manier bij tot de vorming van het Brusselse BBP. Ze nemen hun inkomen wel mee naar het gewest waar ze wonen. Indien we de berekening corrigeren voor deze pendelbeweging gaat het Vlaamse Gewest met € 33.300 alle bovenvernoemde landen voor, behalve Ierland en Nederland.
45
HERMREG is een econometrisch model dat voorziet in prognoses op middellange termijn van de belangrijkste macroeconomische variabelen. Het berust op een samenwerking van het Federaal Planbureau met de studiediensten van de gewesten. 46 Het is sinds 1993 geleden dat de Vlaamse economie in recessie verkeerde.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
21
Tabel 1: BBP per inwoner in € KKP in 2008, Belgische gewesten, België, de buurlanden en een aantal kleine West-Europese landen
LAND/GEWEST EU-27 EU-15
BBP/inwoner (€ KKP) 25.900 28.700
Vlaams Gewest Vlaams Gewest, correctie pendel
30.500 33.300
België Nederland Ierland Oostenrijk Denemarken Finland Zweden
30.100 33.800 36.200 32.300 30.700 29.800 31.700
Duitsland Frankrijk
28.800 27.900
Bron: Eurostat, HERMREG, bewerking SVR
De welvaart per hoofd kan ontbonden worden in drie factoren: de arbeidsproductiviteit, de werkgelegenheidsgraad en de bevolking op beroepsactieve leeftijd. De arbeidsproductiviteit is hoog in het Vlaamse Gewest. Dat is een structuurkenmerk van de Vlaamse economie. Naar schatting bedroeg de arbeidsproductiviteit per werkende € 73.800 KKP in 2008. Dit is meer dan in onze buurlanden en 30% hoger dan in de EU27 (zie structuurindicator 2). Figuur 1: Arbeidsproductiviteit in € KKP per werkende in het Vlaamse Gewest en de buurlanden, 1995-2008. 80.000 70.000 60.000 50.000 40.000 30.000 20.000 10.000 0
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Vlaams Gewest
Duitsland
Frankrijk
Nederland
Bron: Eurostat, INR, bewerking SVR.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
22
De werkgelegenheidsgraad 47 is het zwakke punt voor de Vlaamse economie (62,4% in 2008). Zelfs na correctie voor pendel 48 bereikt Vlaanderen nog niet het niveau van de EU27. Voor wat het aandeel van de bevolking op beroepsactieve leeftijd betreft (66,2% in 2008) zijn de verschillen met de andere kleine landen veel minder groot. Naast de indicator van de geproduceerde welvaart per inwoner of werkende, kunnen we eveneens het verdiende inkomen per inwoner beschouwen. Dit geeft een meer reële benadering van de werkelijke inkomens die individuen ter beschikking hebben. Volgens de statistiek van het beschikbare inkomen per inwoner is Oostenrijk onder de kleine WestEuropese economieën het welvarendst (€ 18.400 in 2006). Het beschikbare inkomen per inwoner in het Vlaamse Gewest bedraagt € 16.600. In de buurlanden ligt het cijfer enkel hoger in Duitsland (€ 17.600). De gegevens zijn uitgedrukt in euro koopkrachtpariteiten, gebaseerd op de finale consumptie. Dat wil zeggen dat hoge inkomens ook afgewogen worden tegen de levensduurte in een land. De Scandinavische landen zijn daardoor in deze rangschikking hekkensluiter. De mate waarin een land of regio investeert is een indicatie van het geloof in de toekomst. De opgebouwde productiecapaciteit kan de volgende jaren immers zorgen voor een grotere output. De investeringen van de private sector bedroegen in het Vlaamse Gewest 21,4% van het BBP in 2007 (structuurindicator 8). Sinds 2004 kwam een einde aan de dalende tendens die zich sinds het conjuncturele topjaar 2000 inzette. De investeringsratio van de private sector is in Vlaanderen structureel hoger dan in de EU27 (18,7%) of de buurlanden. Op het gebied van nieuw ondernemerschap scoort Vlaanderen niet zo goed in vergelijking met Europese landen (Global Entrepreneurship Monitor). In 2008 zou 3,0% van de volwassen Vlamingen betrokken zijn bij de start van een zaak of een bedrijf leiden dat jonger is dan 42 maanden. De waarde is iets afgenomen in vergelijking met 2007. Het ligt ongeveer op hetzelfde niveau als in heel België. De ons omringende landen doen het beter. Een kanttekening is wel dat er al heel wat (familiale) bedrijven zijn in Vlaanderen en dat familiale opvolging in het onderzoek niet in aanmerking komt. De tewerkstellingsmogelijkheden in vestigingen van grote (buitenlandse) bedrijven is een andere factor die de lage waarde voor Vlaanderen verklaren. Tabel 2: Total Entrepreneurial Activity rate (TEA), internationale vergelijking, 2001-2007, in %
België Duitsland Frankrijk Nederland Verenigd Koninkrijk Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Gewest
2002 3,0 5,2 3,2 4,6 5,4 2,6 3,6 -
2003 3,9 5,2 1,6 3,6 6,4 4,3 -
2004 3,5 4,5 6,0 5,1 6,3 2,7 4,7 -
2005 3,9 5,4 5,4 4,4 6,2 3,7 3,6 -
2006 2,7 4,2 4,4 5,4 5,8 3,0 -
2007 3,2 3,2 5,2 5,5 3,4 -
2008 2,9 3,8 5,6 5,2 5,9 3,0 -
Bron: Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie
Eén en ander blijkt ook als men de ondernemersgraad definieert als het aandeel van personen op arbeidsleeftijd dat momenteel aan de slag is als zelfstandige of als loontrekkende of meewerkend familielid aan het hoofd van een bedrijf. Zo beschouwd bedroeg de ondernemersgraad in het Vlaamse Gewest 9,8% in 2007. De EU27 noteert slechts iets hoger (10,1%). Onze buren Duitsland en Frankrijk halen lagere percentages.
47 48
De werkgelegenheidsgraad staat voor het aantal arbeidsplaatsen per inwoner op beroepsactieve leeftijd. Een belangrijk aantal Vlamingen werkt in het Brusselse Hoofdstelijke Gewest.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
23
Onze centrale ligging binnen West-Europa en de aanwezigheid van “poorten” zoals de havens en luchthavens maken dat de Vlaamse economie sterk uitvoergericht is. Maar ook de kleine oppervlakte van Vlaanderen zorgt ervoor dat een handelstransactie over een bepaalde afstand sneller een “buitenlandse” transactie is dan in een groter land zoals Frankrijk. De uitvoerratio (goederenuitvoer in %BBP) is om voormelde redenen heel hoog in het Vlaamse Gewest (100,2% in 2008). Bijna driekwart van onze export van goederen gaat naar de EU27, voor het overgrote deel naar de oude EU15 landen. Op vijf jaar tijd verloren de landen van de oude EU15 lichtjes aan belang. Hetzelfde geldt voor de uitvoer naar de VS, Canada en Japan. De belangrijkste Vlaamse exportproducten zijn motorvoertuigen (12,7% in 2008). Daarna volgen goederencategorieën die elk tussen 5 en 10% van de export uitmaken: aardolieproducten, machines en mechanische werktuigen, kunststofproducten, chemische producten en diamant & edelstenen. Op vijf jaar tijd wonnen aardolie- en kunststofproducten aan belang. Voertuigen en diamanten werden iets minder belangrijk. De top-5 van de belangrijkste producten is goed voor 45,6% van de Vlaamse export. KMO’s vormen een belangrijke component van het Vlaamse economische weefsel49. Uit een recente studie van Flanders DC blijkt dat in België 1 op 4 KMO’s exporteert (2004). De internationale oriëntatie neemt toe naarmate de KMO’s langer bestaan en groter zijn. Er zijn sectorale verschillen. De exportgerichtheid is groter in de industriële branches dan in de diensten. De KMO’s die sterk zijn in hoogtechnologische producten exporteren bijna allemaal. De buitenlandse handel geeft aanleiding tot hogere productiviteit, tewerkstelling en toegevoegde waarde, zeker bij de start, daarna zwakt het wat af. Industriële KMO’s die niet exporteren verliezen op deze indicatoren. De diensten die internationaliseren, doen het beter dan zij die dat niet doen maar KMO’s in de dienstensectoren kunnen ook enkel binnen de thuismarkt overleven. Het motief voor internationaliseren is niet alleen de afzetmarkt verruimen, de KMO’s zien er ook mogelijkheden in om strategische posities te verwerven en kennis op te doen op het gebied van nieuwe technologieën. Uit de gedetailleerde cijfers van de CIS-450 blijkt dat 36% van de KMO’s innoveert binnen de eigen KMO. De jongste jaren eisen de opkomende landen zoals de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China) steeds meer hun plaats op het toneel van de wereldeconomie. Een aantal kleinere landen beschikken eveneens over groeipotentieel en zijn interessant voor onze buitenlandse handel omdat de grote westerse economieën er nog niet massaal aanwezig zijn. Het gaat om Bangladesh, Egypte, Indonesië, Iran, Zuid-Korea, Mexico, Nigeria, Filippijnen, Pakistan, Turkije, Vietnam. Deze landengroep wordt aangeduid als Next 11. Daarnaast vormen ook de Aziatische Tijgers (Singapore, Hongkong, Taiwan, Zuid-Korea) en de Oost-Europese landen belangrijke groeiperspectieven voor onze uitvoer. Het belang van de opkomende landen weerspiegelt zich ook in de samenstelling van het Vlaamse uitvoerpakket. In 2008 zijn de BRIC-landen goed voor 5,6% van de Vlaamse export. In 2002 was dat nog 4,9%51. Ook de Next 11 (3,0% in 2008, 2,4% in 2002) en de Oosteuropese landen van de EU12 (5,0% in 2008, 3,1% in 2002) eisen steeds meer hun plaats op in de Vlaamse uitvoer naar landengroep. Enkel de Aziatische Tijgers verloren relatief wat aan belang: in 2008 was 1,5% van de Vlaamse export voor hen bestemd tegenover nog 1,9% anno 2002.
49
Op 31/12/2007 vertegenwoordigde de bezoldigde tewerkstelling in vestigingen van minder dan 50 werknemers 42,3% van de totale bezoldigde werkgelegenheid. Op 30/12/2006 was dit 42,5%. 50 Community Innovation Survey 51 Telkens wordt vergeleken met het jaar 2002 omdat sinds dan de nieuwe statistiek van de buitenlandse handel beschikbaar is.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
24
Het Vlaamse Gewest heeft anno 2007 een marktaandeel van 1,13% in de BRIC-landen. Topper is hier Duitsland (6,69%), voornamelijk omwille van de handelsrelaties met Rusland. Op vijf jaar tijd verloor vrijwel elk land van de oude EU-15 terrein in de BRIC. Vlaanderen behoort echter tot de sterkste dalers (- 0,58 procentpunt). Analoog vergaat het de Aziatische Tijgers, waar de grote EU-landen Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk het grootste aandeel hebben onder de EU-15 landen: op uitzondering van Nederland (en Portugal) verliezen de EU-15 landen er relatief terrein. De marktaandelen van de WestEuropese landen in de “Next 11” nemen echter toe. In het geval van Nederland en Duitsland is dat meer uitgesproken. Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk verloren marktaandeel in de Next 11 tussen 2002 en 2007. Duitsland heeft een groot marktaandeel in de EU-12 (12 nieuwe EU-lidstaten) (23,44% anno 2007). De geografische nabijheid speelt uiteraard een rol. De meeste EU-15 lidstaten verloren terrein in de nieuwe EU-12. Het Vlaamse Gewest won echter miniem marktaandeel (+ 0,03 procentpunt). Maar dat is nog ruim onder de winst die Nederland kon boeken (+ 1,07 procentpunt). Figuur 2: Marktaandeel van het Vlaamse Gewest en de buurlanden in een aantal opkomende handelsblokken in 2002 en 2007 30
BRIC
EU12
25
20
15
10
5
0
Vlaams Gewest
Nederland
Duitsland
Frankrijk
Vlaams Gewest 2002
6
Nederland
Duitsland
Frankrijk
Duitsland
Frankrijk
2007
Aziatische Tijgers
N11
5
4
3
2
1
0
Vlaams Gewest
Nederland
Duitsland
Frankrijk
Vlaams Gewest 2002
Nederland
2007
Bron: NBB, Eurostat, bewerkingen SVR.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
25
2.1.2 Innovatiegerichte economie De Vlaamse economie kon in het verleden groeien door de efficiëntere inzet van productiefactoren. Dit proces bereikt zijn bovengrenzen, te meer daar ook opkomende economieën meer efficiënt beginnen te produceren. Het wordt dan ook noodzakelijk om door kennis en creativiteit toegevoegde waarde te genereren. Men spreekt in dit verband van een innovatiegerichte economie. Het is belangrijk de relatie tussen inputs, processen, outputs en effecten in een innovatiegerichte economie in kaart te brengen. De aanwezigheid van menselijk kapitaal is een belangrijke factor voor technologische en organisatorische vernieuwing. Het is algemeen geweten dat de Vlaamse scholieren zeer goed scoren op het gebied van wiskundige, wetenschappelijke geletterdheid en leesvaardigheid. De resultaten van het zogenaamde PISA onderzoek dat de Oeso driejaarlijks uitvoert, bevestigen deze toppositie telkens weer. De stijgende scholingsgraad van de werkende beroepsbevolking is eveneens een troef voor Vlaanderen: 36,5% van de werkende Vlamingen had hoger onderwijs genoten in 2007. In de ons omringende landen is dit circa 30% of lager. Vlamingen kiezen echter niet zo vaak voor richtingen wetenschappen en technologie. Wat het aandeel hoger afgestudeerden in wiskunde, wetenschappen en technologie betreft ten opzichte van de leeftijdsgroep 20 tot en met 29 jaar (academiejaar 2005-2006), situeert Vlaanderen zich in de middenmoot, met 11,9 ‰, dit cijfer ligt iets onder het EUgemiddelde. Na 1998 is er een stijging merkbaar zowel voor Vlaanderen als op Europees vlak maar de stijging valt de jongste jaren wat stil.52 Figuur 3: Aandeel hoger afgestudeerden in wiskunde, wetenschappen en technologie t.o.v. de leeftijdsgroep 20 tot en met 29 jaar,2006, in ‰ 21,4
Ierland
20,7
Frankrijk Finland
17,9
Verenigd Koninkrijk
17,8 16,8
Zwitserland 15,1
Zweden Japan
14,4
Denemarken
13,8
EU (27 countries)
13,0
Euro 15
12,8
Portugal
12,6
Spanje
11,5
Oostenrijk
10,8
Duitsland
10,7
België
10,6
Verenigde Staten
10,3
Noorwegen
9,3
Italië
9,1
Nederland
9,0
Vlaanderen
11,9 0,0
5,0
10,0
15,0
20,0
25,0
Bron: Eurostat, Departement Onderwijs en Vorming.
52
Hierbij aansluitend is de indicator die het percentage diploma’s in wiskunde, wetenschappen en technologie in het hoger onderwijs ten opzichte van alle diploma’s in het hoger onderwijs weergeeft. Dit cijfer bedraagt voor Vlaanderen 19,6%, wat meer is dan voor België en Nederland, maar minder dan voor Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
26
Een andere belangrijke indicator met betrekking tot het menselijke potentieel zijn het aantal doctoraten. In 2006-2007 werden nagenoeg 1100 doctoraten met succes afgelegd aan een Vlaamse universiteit, ruim meer dan de 723 behaalde doctoraten aan het begin van de eeuwwisseling. In alle grote wetenschapsgebieden wordt een toename in de aantallen genoteerd, wat niet wegneemt dat het aandeel van de ‘exacte en toegepaste wetenschappen’ in het geheel gedaald is. In vergelijking met andere Europese landen plaatst Vlaanderen (Vlaams Gewest plus 20% bevolking Brussels Hoofdstedelijk Gewest) zich in de subtop van geselecteerde landen van de Europese Unie. Tabel 3: Aantal behaalde doctoraten in gecombineerde wetenschapsgebieden
Gecombineerd wetenschapsgebied
2000-2001
2006-2007
Humane/sociale wetenschappen
166
23%
295
27%
Exacte/toegepaste wetenschappen
429
59%
556
51%
Medische wetenschappen
128
18%
240
22%
Totaal
723
100%
1.091
100%
Bron: Vlaams Indicatorenboek WTI 2009, p.49
Het O&O personeel (onderzoekers, technisch personeel en overig personeel) bedroeg in 2007 voor het Vlaamse Gewest 35.953 voltijdse eenheden (VTE). Dit betekent een toename met 13% in vijf jaar tijd. Het grootste gedeelte van de O&O personeel is tewerkgesteld binnen de bedrijfswereld (61%) (Vlaams Indicatorenboek WTI 2009, p.95).53 Het aandeel van het O&O personeel in de totale bevolking is 0,59% voor het Vlaamse Gewest. Dit is boven het Europese gemiddelde (0,46%) en ongeveer gelijklopend als Duitsland en Nederland, maar flink onder het niveau van de Scandinavische landen. Figuur 4. Internationale vergelijking van het O&O personeel (% in de totale bevolking)
53 Vooral in de sector “scheikunde, farmaceutische producten, rubber en kunststoffen” is dit het geval, voor de sectoren “informatica-, elektronische, optische producten en elektrische apparatuur”, en “telecommunicatie, computerprogramma’s, ingenieursdiensten en technische testen en toetsen”.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
27
Finland (2006)
1,11
Zweden (2006)
0,87
Denemarken (2006s)
0,83
Japan (2004)
0,73
Noorwegen (2006s)
0,68
Duitsland (2006)
0,59
Nederland (2006s)
0,58
Frankrijk (2005)
0,56
België (2006)
0,52
Vlaams Gewest (2007) 0,00
0,59 0,20
0,40
0,60
0,80
1,00
1,20
Bron: Vlaams Indicatorenboek WTI 2009, p.96 * (2006s) = schatting voor 2006.
Naast menselijk kapitaal, zijn financiële middelen voor WTI ook een belangrijke factor in deze analyse. De Vlaamse overheid heeft voor het jaar 2009 meer dan 1,8 miljard euro kredieten veil voor wetenschap, technologie en innovatie. Het overgrote aandeel daarvan (64%) is bestemd voor onderzoek en ontwikkeling. Dit is een merkbare toename in vergelijking met 2000 (53%). In de periode 2000-2009 steeg het budget van het Horizontaal Begrotingsprogramma Wetenschapsbeleid met 60%. Als we inzoomen op de O&Ocomponent, gaat het nagenoeg om een verdubbeling (+92%). Figuur 5: Verdeling van het wetenschapsbudget over O&O, O&V en W&T, 2000-2009 (in miljoen euro)
www.vlaandereninactie.be/lissabon
28
2.000
Miljoen euro
1.500
1.000
500
0 2000
2001
2002
2003
2004
O&O
2005
O&V
2006
2007
2008
2009i
W&T
Bron: Vlaams Indicatorenboek WTI 2009, p.103 *O&O= Onderzoek & Ontwikkeling; O&V= Onderwijs & Vorming; W&T= Wetenschappelijke & Technologische dienstverlening. **2009i = volgens de initiële begroting.
De publieke middelen voor O&O in Vlaanderen zijn niet alleen afkomstig van de Vlaamse overheid zelf. In Vlaanderen worden ook O&O-activiteiten gefinancierd met federale overheidskredieten. Het Vlaamse aandeel wordt geschat op 56% van de federale O&Ooverheidskredieten. Tabel 4: O&O-overheidskredieten voor Vlaanderen, 2000, 2005-2009i, in lopende prijzen en in verhouding tot het BBP
2000
2005
2006
2007
2008
2009i
1.385,2 831,3 1.132,2 1.220,0 1.215,6 1.356,8 0,58 0,65 0,67 0,64 0,68 0,67 Bron: Vlaams Indicatorenboek WTI 2009, p.115 *GBAORD= Government Budget Appropriations or Outlays on R&D= overheidsuitgaven voor O&O, hier berekend door bij de middelen afkomstig van de Vlaamse overheid het Vlaams aandeel in de federale O&O-kredieten te tellen. **2009i = volgens de initiële begroting.
GBAORD (miljoen euro)* GBAORD/BBP (%)
Rekenen we, naast de kredieten voor O&O gefinancierd door de Vlaamse en federale overheid, ook de Vlaamse return van EU Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (KP voor OTO), dan komen we in 2009 aan een gezamenlijke overheidsinput aan O&O voor Vlaanderen gelijk aan 1,473 miljard euro. De Vlaamse overheid zelf neemt daarin ruim driekwart van de fondsen op zich (78%). Samen maakt dit 0,71% van het BBP voor Vlaanderen uit. Bedrijven zijn erg belangrijke spelers in het O&O-domein, maar de O&O-intensiteit kan sterk variëren afhankelijk van de sector. In figuur 6 staat de verdeling van de interne O&Ouitgaven over de verschillende sectoren in 2007. Hieruit blijkt dat O&O-bestedingen van bedrijven in Vlaanderen vooral gericht zijn op hightechsectoren van farmaceutische
www.vlaandereninactie.be/lissabon
29
producten, ICT hardware alsook de dienstensector en de mechatronica. Deze verdeling volgt in grote lijnen deze van de O&O-tewerkstelling in bedrijven. Figuur 6: Verdeling intramurale O&O-uitgaven over de NACE-sectoren in Vlaanderen in 2007 (%) Chemie, raffinaderijen farmaceutische producten, rubber en kunststoffen
39%
Informatica, elektronische, optische producten en elektrische apparatuur
16%
Telecommunicatie, computerprogramma's, ingenieursactiviteiten en technische diensten en toetsen
14%
Machines en transport
10%
Overige diensten
6%
Metaal en producten in metaal
5%
Overige industrie
4%
Voeding en tabak
4%
Papier, drukwerk en meubels
1%
Textiel, kledij en leder
1% 0%
10%
20%
30%
40%
Bron: Vlaams Indicatorenboek WTI 2009, p.58
Om te weten wat de totale bestedingen zijn voor onderzoek en ontwikkeling, moeten de uitgaven van alle actoren in rekening worden gebracht. De totale Bruto Binnenlandse Uitgaven voor O&O (BUOO, of GERD (“Global Expentiture on R&D”) is de som van de uitgaven voor O&O door de overheden, de bedrijven (inclusief de collectieve onderzoekscentra), het hoger onderwijs en de instellingen zonder winstoogmerk. Dit cijfer bedraagt 3,847 miljard euro in totaal voor Vlaanderen in 2007. Volgens de Oeso-definitie is GERD= GOVERD + BERD (inclusief COC) + HERD(gewest) + PNP. Zoals blijkt uit figuur 7 nemen in de totale O&O-uitgaven (GERD), de bedrijven (BERD) het overgrote deel voor hun rekening. In 2007 waren bedrijven (op gewestniveau) verantwoordelijk voor 68% van alle O&O-uitgaven. Vergeleken met vijf jaar eerder gaat het om een lichte daling (73% in 2002). De universiteiten en hogescholen (HERD) zijn de tweede grootste O&O-besteder van de totale O&O-uitgaven.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
30
Figuur 7: Totale verdeling van de O&O-uitgaven voor het Vlaamse Gewest in 2007 (GERD =3.847 miljoen euro)
PNP 1% HERD (gewest) 19%
GOVERD 11%
Colectieve centra 1%
BERD-bedrijven 68%
Bron: Vlaams Indicatorenboek WTI 20097, p 87
Alle O&O-uitgaven samen uitgedrukt als % van het BBP is de O&O-intensiteit (structuurindicator 5). Voor het jaar 2007 is de O&O-intensiteit 2,03% (berekening op gewestniveau). Vergelijken we met andere Europese landen, dan scoort Vlaanderen qua O&O-intensiteit behoorlijk boven het EU 27-gemiddelde (1,97% voor het Vlaams Gewest versus 1,76% voor de EU in 2006). De EU van haar kant blijft flink achter bij het niveau van de Verenigde Staten (2,62%) of Japan (3,39%). Duidelijk is dat de Europese drieprocentnorm (de zgn. Barcelonanorm) nog niet bereikt is. Ter vergelijking: België haalt voor 2006 1,83%, Duitsland 2,53%, Frankrijk 2,11% en Nederland 1,67%. Koplopers in Europa zijn Zweden (3,73%) en Finland (3,41% in 2007) (Vlaams Indicatorenboek WTI 2009, p.90). Tabel 5: Uitgaven voor O&O in verhouding tot het BBP in het Vlaamse Gewest, in België en in EU-27, in %
Vlaams Gewest
België
1995
2000
2005
2006
2007
BERD/BBP
1,27
1,72
1,44
1,36
1,40
Non-BERD/BBP
0,41
0,52
0,63
0,61
0,63
GERD/BBP
1,68
2,24
2,06
1,97
2,03
GERDgem/BBP
1,72
2,29
2,10
1,99
2,06
GERD/BBP
1,83 (p)
EU-27 GERD/BBP 1,76 (p) Bron: Vlaams Indicatorenboek WTI 20097, pp.89-90 * BERD= Business Expenditure on R&D= uitgaven voor O&O van de bedrijfswereld inclusief de collectieve onderzoekscentra; non-BERD= uitgaven voor O&O buiten de bedrijfswereld (GOVERD + HERDgew +PNP); GERD= Gross Expenditure on R&D= Bruto Binnenlandse Uitgaven voor O&O; telkens berekend volgens de gewestbenadering. ** (p): voorlopige schatting De meeste Europese landen (en ook Vlaanderen) kennen de laatste jaren slechts een minieme stijging. In de EU zijn Zweden en Finland de enige landen die de Barcelonanorm al
www.vlaandereninactie.be/lissabon
31
bereikt hebben: ze halen elk een score van meer dan 3% O&O-uitgaven als percentage van het Bruto Binnenlands Product. Figuur 8: Internationale vergelijking O&O-intensiteit in 2007 (GERD/BBP) 3,73
SE (2007) FI (2007p)
3,41
JP (2006)
3,39 2,62
US (2006jp)
2,53
DE (2006p)
2,43
DK (2006p) 2,11
FR (2006p) 1,83
BE (2006p) UK (2006)
1,78
EU27 (2006bp)
1,76
NL (2006cp)
1,67 1,33
IE (2007b) ES (2006)
1,2 1,09
IT (2005) VLA (2007)
2,03 0
0,5
1
1,5
2
2,5
3
3,5
4
Bron: Vlaams WTI Indicatorenboek 2009, p.90 * b = schatting door Eurostat, c = nationale schatting, j = (meeste) kapitaaluitgaven niet meegerekend, p = provisioneel. ** VLA = Vlaams Gewest.
Het IWT stelt zijn steunprogramma’s voor bedrijven open voor samenwerking en kan zo internationaal veel bereiken. In 2007 heeft het 50 projecten gesteund waarbij Vlaamse bedrijven een buitenlandse onderzoeksgroep of onderaannemer onder de arm namen, of waarbij Vlaamse onderzoeksgroepen een consortium hebben gevormd met buitenlandse. Dit voor een bedrag van 45 miljoen euro. Daarvan ging 15 miljoen euro naar de buitenlandse partners. De ene helft ervan werd gefinancierd door IWT en de andere helft door de Vlaamse bedrijven. Vlaanderen neemt ook deel aan het Europese Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (EU KP voor OTO). In het Zesde Kaderprogramma voor OTO (2002-2006) behaalde Vlaanderen een financiële return van 2,12%. Dit ligt iets onder de verwachte juiste return van 2,2%, en ligt opnieuw iets lager dan die uit de voorgaande Kaderprogramma’s (in het Vierde en Vijfde Kaderprogramma behaalde Vlaanderen nog financiële returns van resp. 2,38% en 2,20%), maar gezien het toenemende aantal (potentiële) deelnemers die alleen al de verdere uitbreiding van de EU met zich meebrengt, kan worden gesteld dat Vlaanderen zich vrij goed kan handhaven. De verdere achteruitgang van de deelname van de Vlaamse bedrijven aan het EU Kaderprogramma voor OTO (van 27% in 5KP naar 20% in 6KP) valt op. De Vlaamse onderzoekscentra daarentegen doen het steeds beter (van 27% in 5KP naar 34% in 6KP). Vanuit verschillende instellingen binnen Vlaanderen werd aan in totaal 24 ERA-NETten in het Zesde kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling deelgenomen, op een totaal van 80 gestarte initiatieven.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
32
Vlaanderen is verder ook actief binnen het EU-programma voor onderzoekssamenwerking tussen bedrijven, EUREKA. Het maakt en onderscheid tussen projecten die op individueel initiatief van de betrokken bedrijven tot stand komen, en projecten die gegenereerd worden in door de EU grootindustrie opgezette “clusters”. De Vlaamse deelname hieraan is stabiel; ze omvat gemiddeld een deelname van 22 projecten per jaar, evenredig verdeeld tussen “individuele” en “cluster” projecten. Ook in de recent opgestarte EU Gemeenschappelijke Programma's (Art. 169) EUROSTARS en “Ambient Assisted Living (AAL)” en Gemeenschappelijke Ondernemingen (Art. 171) ARTEMIS en ENIAC is Vlaanderen actief (zie 3.3.5 voor details). De OESO en Eurostat onderscheiden een aantal sectoren waar relatief veel aan onderzoek en ontwikkeling (O&O) gedaan wordt. Een maat hiervoor is de tewerkstelling in (medium)hoogtechnologische industrietakken en in kennisintensieve diensten. Deze bedroeg anno 2007 11,4% van de totale tewerkstelling in het Vlaamse Gewest en dat cijfer ligt boven het EU-gemiddelde. Het aandeel van de totale medium- en high-techsector in de export bedraagt 59,16% (cijfer 2006; Vlaams Indicatorenboek 2007). Vlaanderen zit hiermee op wereldniveau waar deze sector eveneens 59,16% van de totale industriële wereldexport in beslag neemt en iets onder het EU-15 gemiddelde van 63%. De belangrijkste exportsectoren vormen de chemische industrie, de transportassemblage en de machinebouw. Voor de hightech dienstenactiviteiten zijn geen Vlaamse cijfers voorhanden. De hightech dienstenactiviteiten in België zijn goed voor 12,88% van de totale dienstenexport. Relatief gezien heeft België daarmee het derde grootste aandeel in de dienstenexport, na Ierland (47,13%) en Finland (12,93%). Voor de indicator hoogtechnologische export t.o.v. de totale uitvoer (in %) scoort Vlaanderen met 5,90% onder het Belgische (6,64%) gemiddelde en internationaal bekeken haalt een eerder zwak resultaat (Vlaams Indicatorenboek 2009, p.217). Het aantal aangevraagde EPO-patenten met lokale uitvinder/miljoen inwoners (2005) meet in hoeverre onderzoeksinspanningen resulteren in producten en diensten die op de markt kunnen gebracht worden. Toch is enige voorzichtigheid geboden, daar niet voor elke nieuwe toepassing een patent aangevraagd wordt. Vlaanderen doet het met 214,6 patenten per miljoen inwoners anno 2005 vrij behoorlijk maar de sterke stijging van eind jaren 1990 werd in 2000 gestopt, om in de meeste recente cijfers opnieuw een herstel te tonen. De patentactiviteit ligt hoger in Duitsland (290,0 per miljoen inwoners) en Nederland (234,6). België (177,3), Japan (168,9), Frankrijk (142,1), EU-15 (137,6), VS (114,3), EU-27 (105,7) en het Verenigd Koninkrijk (122) doen het minder goed. Uit onderstaande tabel blijkt dat de belangrijkste technologiedomeinen waar Vlaamse EPOoctrooien aangevraagd worden, zich situeren in de chemische technologiedomeinen, de verpakking- en druktechnologie, materiaalbehandeling, textiel, papier, telecommunicatie en optica. Min of meer dezelfde sterke posities zijn er in de toegekende UPSTO-octrooien. Ook biotechnologie (4,1%) alsook farmacie en cosmetica (4,4%) zijn relatief goed vertegenwoordigd. Tabel 6: Aandeel Vlaanderen in EPO- en UPTSO-octrooiaanvragen over 19 Fraunhofer technologiedomeinen
Technologiedomein met een aandeel > 5%
Classificatie Fraunhofer 19 technologiedomeinen octrooien Macromoleculaire chemie, verfstoffen, zepen, 1 petroleumproducten 2 Farmaceutica (en cosmetica)
www.vlaandereninactie.be/lissabon
% aandeel in technologiedomein Vlaamse EPOpatentaanvragen Vlaamse USPTOin 1998-2007 patenten in 1998in % 2006 in % 12,56 11,47
15,95 11,37
33
3 Polymeren, rubber, vervaardigde vezels Textiel, kleding, leder, hout, papier, meubels, 4 huishoudgerei, voeding 5 Speciale machines 6 Computers, kantoormachines 7 Telecommunicatie 8 Niet-polymere materialen
10,57
10,24
9,88 8,87 5,99 5,93 5,59
5,22 8,77 7,66 5,49 5,24
Bron: Vlaams indicatorenboek 2009, p 163
De Community Innovation Survey (CIS) geeft een inzicht in innovatie in brede zin: ook procesinnovatoren komen in beeld. Volgens de vijfde editie van deze enquête zou in 2007 56% van de Vlaamse bedrijven een nieuw of vernieuwd product of dienst op de markt gebracht hebben (82% bij de categorie van 250 of meer werknemers). In vergelijking met de vorige editie zijn dit hogere cijfers, maar dat is deels te verklaren door een aantal bedrijfstakken in de vijfde editie niet bevraagd werden in vergelijking met de vierde (o.a. bouw, handel in motorvoertuigen, kleinhandel en delen van de zakelijke dienstverlening)54. Van alle innovatieve Vlaamse bedrijven in de periode 2004-2006 introduceerde 64% een procesinnovatie. Van de O&O-activiteiten van de innovatieve ondernemingen had 65% een permanent karakter en 35% een occasioneel karakter. Van de Vlaamse innoverende bedrijven ontving 14% financiële ondersteuning van de regionale overheid, 8% van de federale overheid en 3% van de Europese overheid (en 1% uit het EU KP voor OTO). Vooral grotere ondernemingen ontvingen fondsen. Samenwerking blijkt belangrijk in het innovatieproces. Leveranciers, consultants, commerciële laboratoria en O&O bedrijven zijn de belangrijkste partners. (Vlaams Indicatorenboek 2009, p.119 e.v.)
2.1.3. Digitalisering In september 2007 was het percentage volledig online beschikbare overheidsdiensten in België (60%) ongeveer gelijk aan het percentage in Europa (59% voor EU27). België bekleedde de 16de plaats op 31 landen voor deze indicator (EU27 plus Noorwegen, IJsland, Turkije en Zwitserland). Er was echter een grote kloof tussen de diensten voor burgers (17de plaats) en deze voor bedrijven (5de plaats). Voor 2008 zijn de Eurostat-cijfers voor de Belgische bedrijven niet betrouwbaar op het niveau van de gewesten. In 2007 had 97% van de bedrijven met minstens tien werknemers en met hun zetel in het Vlaamse Gewest een internetaansluiting en 86% had een breedbandverbinding, waarmee Vlaanderen aansluit bij de Europese top (respectievelijk 99 en 91 %). De bedrijven met vijf tot negen werknemers doen het slechter: 94% heeft internet en 76% een breedbandverbinding. Vlaamse bedrijven met minstens 10 werknemers behoren ook bij de Europese top wat de penetratie van extranet (27%) betreft, alleen het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest (37%) doet het beduidend beter. Voor intranet (43%) krijgt Vlaanderen de achtste plaats. Vooral in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest (55%), in Litouwen (56%), in Ierland (47%) en in Zweden (48%) is intranet in een groter aandeel van de ondernemingen aanwezig. Voor bedrijfswebsites is er nog een extra inspanning nodig om aansluiting te krijgen bij de Europese top (73% bij de Vlaamse, maar 80 tot 85% bij de Deense, Nederlandse, Finse en Zweedse bedrijven). Ook voor e-government, e-commerce, e-learning en telewerken is er een duidelijke inspanning nodig om bij de Europese top te komen, al evenaren we het EU-gemiddelde. De 54
Een omrekening van CIS-4 tot dezelfde sectoren als in CIS-5 levert een innovatie % van 59% op. Dat verschilt m.a.w. niet veel van het resultaat van CIS-5 (het gaat overigens om enquêteresultaten).
www.vlaandereninactie.be/lissabon
34
kans dat deze internettoepassingen worden gebruikt, neemt toe naarmate de onderneming meer werknemers heeft. Tabel 7: Aandeel van bedrijven met minstens tien werknemers die gebruik maken van egovernment, e-commerce, e-learning en telewerken binnen bedrijven* in 2007, internationale vergelijking, in % E-government E-commerce E-learning Telewerken 2007** 2007** 2007** 2006** EU27 65 15 23 21 Maximale score in EU 94 33 50 55 België 51 18 24 34 Duitsland 56 24 17 27 Frankrijk 69 NB 17 NB Luxemburg 85 13 20 22 Nederland 81 26 13 36 Verenigd Koninkrijk 54 29 25 35 Vlaams Gewest 51 17 22 33 Waals Gewest 52 19 28 28 Brussels Gewest 52 20 30 52 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Eurostat, bewerking SVR * NACE-sectoren D, F, G, H (groepen 55.1-55.2), I, K, O (groepen 92.1-92.2). ** E-government: percentage van de bedrijven die via het internet in contact komen met de overheid; e-commerce: percentage van de bedrijven die in 2006 online-bestellingen ontvingen (minstens 1%); elearning: percentage van de bedrijven die e-learning applicaties gebruiken; telewerken: percentage bedrijven met werknemers die regelmatig buiten het bedrijf werken en van daaruit toegang hebben tot het IT-systeem van het bedrijf.
In 2008 bezat 69% van de Vlaamse huishoudens een internetaansluiting en 68% van de Vlaamse burgers tussen 16 en 74 jaar gebruikte het internet minstens één keer per week. De beste Europese scores voor deze indicatoren zijn respectievelijk 86 en 83 %. Wat de penetratiegraad van breedband bij de huishoudens betreft, verliest Vlaanderen (66%) meer en meer zijn koppositie. De breedbandpenetratie is groter in Zweden (71%), Denemarken (74%) en Nederland (74%). De Vlaamse burger doet het in 2008 beduidend slechter dan de burger uit het best scorende EU-land wat het gebruik van e-government (17% versus 54%), e-commerce (aankoop goederen en diensten in de laatste 3 maanden: 14% versus 49%), e-banking (42% versus 72%) en e-learning (cijfers 2006: onderwijsactiviteiten in school of universiteit: 11% versus 24%; naschoolse cursussen: 4% versus 28% en opleiding in het kader van tewerkstellingskansen: 2% versus 21%) betreft en de krant wordt minder online gelezen (24% versus 57%). Het grote verschil in internetgebruik naargelang de leeftijd en het diploma wijst op de realiteit van de digitale kloof bij de Vlaamse bevolking.
2.1.4 Duurzaam energie- en materialengebruik De energie-intensiteit geeft een goed beeld van de energie-afhankelijkheid van de Vlaamse economie. De energie-intensiteit vergelijkt het energieverbruik met het bruto binnenlands product. De energie-intensiteit steeg met 13% tussen 1990 en 1996. Daarna steeg het BBP veel sterker dan het energieverbruik. Bijgevolg nam de energie-intensiteit terug af, om in 2007 8,2% onder het niveau van 1990 uit te komen. Het Vlaamse Gewest had in 2006, op Finland na, de hoogste energie-intensiteit van de EU15. De verklaring is te zoeken in de relatief belangrijke aanwezigheid van energie-intensieve
www.vlaandereninactie.be/lissabon
35
industrietakken zoals de chemie, de ijzer- en staalsector en de voeding- en dranksector. Een belangrijk deel van haar productie wordt geëxporteerd, het energieverbruik en de samenhangende uitstoot worden echter toegerekend aan het Vlaamse Gewest. De industrie leverde heel wat inspanningen om de energie-efficiënte te verhogen, sinds 1998 daalde deze om in 2007 uit te komen op 19% onder het niveau van 1996. De landbouwsector kende eveneens een forse afname maar in de transformatiesector was er een toename van de energie-intensiteit met 37% tegenover de situatie in1996. Figuur 9: Energie-intensiteit in Europa, in kgoe per 1000 euro, 2006 300
250
200
150
100
50
G EU rie 2 ke 7 nl an d S pa nj e B el gi ë P V or la am tu ga s l G ew es t Fi nl an d
Ita lië Zw ed V er en N en ed er ig d l Ko and ni nk rij k
D en em ar ke n Ie rla nd O os te nr ijk D ui ts Lu lan d xe m bu rg Fr an kr ijk E U 15
0
Bron: Energiebalans VITO, Eurostat
Om het materiaalgebruik te schetsen, gebruiken we 2 indicatoren: de materiaalproductiviteit en de Eigen Materialenconsumptie. De materiaalproductiviteit is de verhouding tussen het BBP en de Directe Materialen Input (DMI) en geeft de eco-efficiëntie van de economie weer. De DMI is de totale hoeveelheid materialen die wordt ingezet in de economie. Het omvat zowel materialen die in een land verbruikt worden als de materialen die geëxporteerd worden. De materiaalproductiviteit is de hoeveelheid economische welvaart die gecreëerd wordt per eenheid grondstoffen die wordt ingezet in de economie. Vlaanderen had in 1999 de laagste materiaalproductiviteit van de EU15. De DMI van Vlaanderen neemt de laatste jaren geleidelijk aan toe omwille van het steeds groter wordend aandeel van export. De groei van de DMI volgt min of meer de economische groei waardoor de materiaalproductiviteit vrij constant blijft. Er is dus in Vlaanderen nog geen ontkoppeling tussen de economische groei en het gebruik van primaire grondstoffen. Het grote aandeel van de export betekent ook dat er een deel van de milieudruk geëxporteerd wordt. In de EU15 neemt de materiaalproductiviteit wel toe. Dit wil zeggen dat er meer economische welvaart wordt gegenereerd met minder gebruik van natuurlijke grondstoffen. De Eigen Materialen Consumptie (EMC ) zijn de grondstoffen die tijdens productie- en consumptieprocessen in een land omgezet worden in afval en emissies of in goederen en infrastructuur. Export is hier dus niet in opgenomen (EMC= DMI-export). De EMC is een proxi voor de milieudruk die veroorzaakt zal worden door de materialen die in de eigen economie gebruikt worden. De EMC van Vlaanderen blijft sinds 1995 vrij constant en is laag
www.vlaandereninactie.be/lissabon
36
in vergelijking met andere EU15 lidstaten. In een aantal Zuiderse landen zoals Spanje en Portugal is de EMC sterk toegenomen sinds 1995. Ook in Ierland nam de EMC sterk toe. Figuur 10: Eigen Materialen Consumptie in de Europese Unie, 2005, index 1995=100 Opmerking: cijfer van 2004 voor Vlaanderen en Italië 175
180
160 157
160
126
127
Denemarken
Italië
140
113
113
Oostenrijk
120
Griekenland
120
98
99
Frankrijk
97
100
Verenigd Koninkrijk
107 102
89 82 80
Spanje
Ierland
Portugal
Finland
EU15
België
Vlaanderen
Duitsland
Zweden
60
Bron: VMM-MIRA, Eurostat
Figuur 11: Directe Materialen Input, Eigen Materialen Consumptie en BBP (in kettingeuro), van 1995 tot 2004, index 1995=100 140
130
120
110
100
90
80
70
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
DMI
100
104
106
110
111
116
112
113
117
120
EMC
100
106
102
103
105
103
95
94
95
97
BBP
100
101
106
107
111
115
116
117
118
122
BBP/DMI
100
97
99
98
100
100
103
108
106
106
BBP/EMC
100
95
103
104
106
112
122
133
133
134
Bron: VMM-MIRA
www.vlaandereninactie.be/lissabon
37
Milieuvriendelijke elektriciteit is elektriciteit die opgewekt wordt uit hernieuwbare energiebronnen of door warmtekrachtkoppeling. Groene warmte en biobrandstoffen zijn eveneens milieuvriendelijke energievormen. Het Vlaamse regeerakkoord en de beleidsnota Energie en Natuurlijke Rijkdommen 2007-2009 ambiëren tegen 2010 een kwart van de elektriciteit milieuvriendelijk op te wekken: 6% uit groene stroom en 19% uit warmtekrachtkoppeling (WKK). Recent engageerde de Vlaamse regering zich om de doelstelling van de groene stroom te verhogen van 6% tegen 2010 naar 13% in 2020. Figuur 12: Evolutie aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en WWK in Vlaams gewest, in %, 1994-2007 30,00 25,00 20,00
15,00 10,00 5,00 0,00 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 totaal hernieuwbare energiebronnen en WKK
aandeel groene stroom
aandeel WKK
streefdoel
Bron: VEA, VITO, VREG
In 2007 werd 17,5% van de elektriciteitproductie in het Vlaamse gewest uit groene stroom en WWK gehaald (streefdoel:25%). Het aandeel van de groene stroom bedroeg in 2007 2,7% en wordt voor 2008 geraamd op 3,3%. Ondanks de forse stijging tijdens de voorbije tien jaar is het streefdoel nog ver af. Het aandeel van WKK in de elektriciteitsproductie bedroeg in 2007 14,8% (streefdoel 19% tegen 2010)
2.1.5 Duurzaam milieubeleid Oplopende broeikasgasconcentraties in de atmosfeer zijn verantwoordelijk voor de globale klimaatverandering. Bij de verdeling van de Belgische Kyoto-doelstelling werd afgesproken dat Vlaanderen zijn jaarlijkse emissie van CO², CH4, N²0 en F-gassen in de periode 20082012 met 5,2% moet terugdringen ten opzichte van de situatie in 1990. De Vlaamse uitstoot van broeikasgassen daalde in 2007 met 7,2% tegenover het referentiejaar. Deze daling is te verklaren door het verhoogde gebruik van WKK installaties, de toenemende stroomproductie uit hernieuwbare energiebronnen, maatregelen genomen door de industrie, zachtere klimatologische omstandigheden en het effect van energiebesparende investeringen in gebouwen. Figuur 13: Evolutie van de emissies voor de korf van 6 broeikasgassen Kyoto, 1990=100
www.vlaandereninactie.be/lissabon
38
100.000
95.000
90.000
85.000
80.000
75.000 1990
1995
1996 1997
1998 1999 2000
totaal kton CO2-eq
2001 2002
2003 2004 2005
trend broeikasgassen
2006 2007* 2008 2009 2010
doel 2008-2012
Bron: SVR, Energiebalans VITO, Emissie Inventaris Lucht (rapportering EC 15/03/2008)
De industrie en de transformatiesector samen staan in voor ruim de helft van de broeikasgasemissies. Transport en de huishoudens zijn ook belangrijke bronnen. Ondanks de toegenomen energie-efficiëntie van de meeste transportmodi is bij transport de uitstoot in absolute termen sterk toegenomen in de periode 1990-2006. Oorzaak daarvan zijn de groeiende transportstromen. De transportsector was in 2007 verantwoordelijk voor 14,9 Mton CO² eq en zit hiermee zeker op lijn op het streefdoel van 13.5 Mton tegen 2010 te halen, zoals vooropgesteld in het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012. Ook de gebouwensector haalde het streefdoel van een vermindering van 16,7 Mton CO² eq tegen 2010. De emissies van de elektriciteitsproductiesector, de industrie en de landbouw worden verder naar beneden gehaald en halen hun streefdoel.
2.1.6 Duurzaam mobiliteitsbeleid Het Vlaamse Gewest wordt gekenmerkt door een bijzonder dichte transportinfrastructuur. Hierdoor beschikt Vlaanderen als historisch en geografisch kerngebied van de Europese Unie over goede transportverbindingen met het buitenland. Heel wat transport op deze lijninfrastructuur wordt gekenmerkt door internationale relaties. Dit blijkt het duidelijkst met betrekking tot het goederenvervoer. Slechts 44,6% van de afgelegde tonkilometer over de weg, het spoor, te water is zuiver binnenlands. De rest is afvoer naar het buitenland (1/5), aanvoer vanuit het buitenland (1/5) of doorvoer (1/7). Reden hiervoor is de aanwezigheid van belangrijke zee- en luchthavens gecombineerd met de centrale ligging in Europa. Zonder een goede integratie in het Europese transportnetwerk is dit grote aandeel internationaal verkeer onmogelijk. Tabel 8: Bestemmingsrelatie in 2007, aandeel in totaal goederenverkeer, Belgische cijfers, in %
Binnenlands vervoer Aanvoer Afvoer Doorvoer
Wegvervoer Ton tonkm 57,9 49,0
Spoorvervoer Ton tonkm 37,1 24,7
Binnenvaart ton tonkm 28,7 37,8
15,6 18,2 8,3
24,6 34,7 3,6
41,8 21,4 8,1
www.vlaandereninactie.be/lissabon
15,8 18,5 16,7
28,7 42,0 4,6
37,3 16,0 8,9
39
Totaal
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, NMBS, bewerking SVR
80,8% van de personenkilometers werd in 2007 door personenwagens afgelegd. Dat is het laagste percentage sinds het begin van de opvolging van deze indicator in 1995. Sinds 1999 daalde het aandeel van de wagen continu, in het totaal met 3,7 procentpunt. Het relatieve aandeel van het treinvervoer steeg licht in 2007 in vergelijking tot het jaar ervoor, en groeide sinds 1998 met 1,8 procentpunt. De bussen-autocars deden het in 2007 eveneens goed en konden sinds het dieptepunt in 2000 2,3% marktaandeel bijwinnen. Tabel 9: Verdeling van personenvervoer volgens drie belangrijkste modi in 2007, internationale vergelijking, in %
EU27 België Duitsland Frankrijk Nederland Verenigd Koninkrijk Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Gewest
Personenwagens 83,4 79,8 85,7 85,1 83,9 87,1 80,8 79,6 66,1
Treinen 7,0 7,1 7,8 9,4 9,2 6,3 7,5 5,2 18,1
Bussen 9,6 13,1 6,5 5,5 6,9 6,5 11,7 15,1 15,9
Bron: EC DG TREN, FOD MV, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, NMBS (België en gewesten), bewerking SVR
Het aandeel van personenwagens ligt 2,6 procentpunt onder het gemiddelde van de EU-27. Voor de trein zit Vlaanderen iets boven het Europese gemiddelde. Het marktaandeel van het busvervoer is echter 2,8 procentpunt hoger dan de EU15 en 2,1 procentpunt hoger dan de EU27. De toename van het marktaandeel voor collectief vervoer vinden we niet terug in de Europese Unie in haar geheel, al lijkt ook daar voor het eerst in jaren de groei van het marktaandeel voor personenwagens afgeremd te zijn. Figuur 14: Aantal reizigersritten van maatschappijen voor openbaar vervoer in België, 1996-2008, in miljoen
www.vlaandereninactie.be/lissabon
40
550 500 450 400 350 300 250 200 150 100 50 0
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
De Lijn
215
213
216
223
240
265
318
362
413
449
463
483
508
TEC
156
156
153
159
144
161
169
179
186
192
212
225
243
MIVB
162
162
161
159
170
183
204
220
239
255
269
277
286
NMBS
142
143
146
147
153
160
165
168
179
187
198
207
217
Bron: VVM De Lijn, TEC, MIVB, NMBS
In 2008 realiseerde De Lijn 508,1 miljoen reizigersritten, dit is een groei van 5% t.o.v. vorig jaar. Vooral in Vlaanderen kent het busvervoer een stijgend succes. De indicator voor het goederenvervoer werd berekend volgens de Lissabon-definitie. Het globale binnenlandse vrachtvervoer uitgedrukt in tonkm stijgt maar niet in dezelfde mate als het BBP toeneemt. Deze indicator vertoont in Vlaanderen een dalende trend, terwijl die in Europa stijgt (structuurindicator 14). We moeten hier echter opletten wat we meten. Het wegvervoer heeft betrekking op vervoer met vrachtwagens geregistreerd in het betreffende land, ongeacht het land waar de tonkilometers gepresteerd worden. Er wordt dus geen rekening gehouden met de tonkilometers gereden door buitenlandse vrachtwagens, terwijl in Vlaanderen steeds meer buitenlandse vrachtwagens goederen vervoeren (zie tabel 8). Bij binnenvaart en spoorvervoer is het net omgekeerde: het gaat over alle vervoer binnen een land, ongeacht het land van registratie van het binnenschip of de spoormaatschappij. De cijfers voor het Vlaamse wegvervoer zijn een raming: de tonkilometers afgelegd door Belgische vrachtwagens worden aan elk gewest toegekend pro rata van hun aandeel in het aantal vrachtwagens en vrachtwagentrekkers in het Belgische voertuigenpark. Voor het goederenvervoer beschikken we over Vlaamse cijfers sinds 1995. Het aandeel van de vrachtwagens bedroeg in 2007 76,3%. Dit is een daling met 4,6 procentpunt sinds 2001. 2007 was een slechter jaar voor het goederenvervoer per spoor. De trein was in 2007 goed voor 10,3% van alle afgelegde tonkilometers. Dat is een daling met 1,3 procentpunt ten opzichte van het jaar voordien, maar nog altijd 1,9 procentpunt meer dan in 2001. De binnenvaart groeide sterk rond de eeuwwisseling, maar de laatste jaren is er een status quo. In Europese context doet Vlaanderen het qua modale verdeling voor het goederenvervoer niet slecht. Het aandeel van het vrachtvervoer via de weg ligt net onder het gemiddelde van de EU27. Een opvallend verschil is te vinden bij de binnenvaart: het Vlaamse aandeel van de binnenvaart bedraagt 13,5% en ligt hiermee 7,9 procentpunt boven dat van de EU27. Vele lidstaten zijn door hun reliëf minder of niet geschikt voor binnenvaart. Het vlakkere en waterrijke Nederland haalt met 33% een opmerkelijk hoger percentage. Qua vrachtvervoer per spoor blijven we echter ruim onder het Europese gemiddelde.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
41
Tabel 10: Verdeling van goederenvervoer volgens drie belangrijkste modi in 2007, in %
Weg 76,5 71,2 65,7 80,9 61,4 86,6 76,3
EU27 België Duitsland Frankrijk Nederland Verenigd Koninkrijk Vlaams Gewest
Spoor 17,9 13,0 21,9 15,7 5,7 13,3 10,3
Binnenvaart 5,6 15,7 12,4 3,4 33,0 0,1 13,5
Bron: EC DG TREN, PBV, NMBS, raming SVR (wegvervoer VG)
De evoluties in het goederenvervoer volgen de Europese trends niet. In Vlaanderen daalde het aandeel van het wegvervoer (vooral sinds 2001) en steeg het aandeel van de binnenvaart. In de EU-27 is de tendens omgekeerd. Het spoorvervoer verloor een deel van zijn Europees aandeel. Binnen Vlaanderen nam het aandeel van het spoor dan weer toe, waarmee een einde komt aan de dalende tendens die eind jaren ’90 werd ingezet. Volgens de Lissabondefinitie wordt enkel rekening gehouden met de tonkilometer verreden door Vlaamse vrachtwagens (in Vlaanderen en het buitenland). Tonkilometers gepresteerd door buitenlandse vrachtwagens op Vlaamse wegen worden genegeerd, terwijl hier net een stijgende tendens valt waar te nemen. Hieronder staat de “alternatieve” modale verdeling, waarbij voor zowel vrachtwagens, binnenvaart en spoorwegen wordt gekeken naar het aantal gepresteerde tonkilometer in Vlaanderen, ongeacht het land van registratie van het voertuig. De modale verschuiving, waarvan hierboven nog sprake was, verdwijnt dan. Tabel 11: Verdeling goederenvervoer in Vlaams Gewest, ongeacht land van registratie, van 1995 tot 2007, in %
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
Weg 80,0% 79,2% 80,2% 79,6% 80,6% 78,5% 79,6% 80,1% 79,8% 80,0% 79,9% 80,6% 82,2%
spoor 10,6% 11,0% 10,4% 10,9% 9,7% 10,2% 9,0% 8,6% 8,8% 8,6% 9,3% 9,1% 7,7%
binnenvaart miljard tonkilometer 9,5% 30,68 9,8% 31,33 9,3% 33,49 9,5% 34,17 9,7% 36,18 11,4% 35,62 11,4% 36,85 11,3% 39,13 11,4% 39,51 11,4% 41,13 10,8% 42,41 10,3% 44,38 10,1% 45,57
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, NMBS, PBV
Het toenemende verkeer veroorzaakt ook een groot aantal verliesuren (snelheden onder de 95 km per uur) op de autosnelwegen. In 2008 stonden de automobilisten 4,5 miljoen uren in de file op de Vlaamse hoofdwegen. In dat jaar waren 4,8% van de gereden uren verliesuren/file. De grootste problemen spelen zich af rond Brussel en Antwerpen, de twee belangrijkste economische knooppunten. Op die plaatsen doen zich dan ook dikwijls structurele files voor. In het Brusselse zijn maar liefst 8,9% van de rijuren als verliesuren te beschouwen, in Antwerpen 4,5%55 Betreffende het aanpakken van de congestieproblematiek 55
Een vergelijking in de tijd is moeilijk omdat er een wijziging is opgetreden in de meetmethode en omdat de werken rond de ring van Antwerpen onvolledige tellingen veroorzaakten (exclusief R1).
www.vlaandereninactie.be/lissabon
42
in Vlaanderen nam de Vlaamse Regering een princiepsbeslissing om te werken met een vorm van wegbeprijzing. Daarnaast kunnen ook verschillende telematicatoepassingen een bijdrage leveren om de congestie te verminderen. Verkeersveiligheid is een belangrijk aspect in het mobiliteitsbeleid. Per miljoen inwoners vielen in 2007 in Vlaanderen 85,8 verkeersdoden, een lichte verbetering ten opzichte van het jaar voordien (88,6 verkeersdoden). Vergeleken met 1990 daalde het aantal verkeersdoden per miljoen inwoners met 57%. Vlaanderen deed het in 2007 ongeveer even goed als het gemiddelde van de EU27 (86 verkeersdoden per miljoen inwoners). Figuur 15: Verkeersdoden per miljoen inwoners in 2007, internationale vergelijking aantal verkeersdoden per miljoen inwoners, 2007 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20
Br us s
el s H Ma . G lta Ve re N ewe ni ed s gd e t Ko rlan ni d nk Zw rijk e D de ui n ts la Fi nd nl an d D en EU em 15 ar Fr ken an kr Ie ijk r O la os nd te n Vl aa S rijk m pa s G nje ew es EU t 27 Lu It xe alië m b Po urg rtu ga Be l lg C ië y Sl pru ov s a Ts kije je H ch on ië R gar oe ije m Bu enië G lg rie ar ke ije nl Sl and ov e Es nië t la n W aa P d ls ole G n ew e Le st tla nd
0
Bron: EC DG TREN, ADSEI (België en gewesten), bewerking SVR
In internationaal opzicht zijn de toegangsinfrastructuren eveneens belangrijk, de zogenaamde (internationale) poorten. Vlaanderen beschikt over vier Vlaamse zeehavens binnen de Le Havre-Hamburg range. Deze range is belangrijk voor het goederenvervoer en omvat de belangrijkste zeehavens tussen deze twee steden: Antwerpen, Gent, Zeebrugge, Oostende, Rotterdam, Amsterdam, Hamburg, Bremen, Duinkerke en Le Havre. In 2008 realiseerden deze havens een overslag van 1.115,7 miljoen ton, een groei met 3,7% tegenover het jaar voordien. In de Vlaamse havens was de toename met 3,4% iets lager maar werd toch een nieuw historisch record van 266,9 miljoen verscheepte ton opgetekend. Gent en Oostende groeiden sterk. Antwerpen kende een gematigde groei en Zeebrugge bleef steken op een status-quo. Het gezamenlijke aandeel van de Vlaamse havens daalde licht tot 23,9%. In het begin van de jaren tachtig bedroeg het aandeel van de Vlaamse havens slechts 18,9%. Naast de Vlaamse havens konden sinds 1980 alleen de Duitse havens hun marktaandeel versterken. De Vlaamse havens zijn belangrijk voor de Vlaamse economie: in 2006 creëerden ze een directe toegevoegde waarde van 14,0 miljard euro, 108.379 directe banen en 3,3 miljard euro directe investeringen. Daarnaast zorgen de Vlaamse havens voor een indirecte toegevoegde waarde van 13,6 miljard euro en een indirecte werkgelegenheid van 155.241 voltijdse equivalenten.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
43
Figuur 16: Trafiek havens Hamburg Le Havre Range, 1980-2008, x 1.000 ton 550.000
493.500 500.000
450.000
400.000
350.000
300.000
266.919 250.000
217.500 200.000
137.750
150.000
100.000
50.000
0 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 tijd
Vlaamse zeehavens
Nederlandse zeehavens
Duitse zeehavens
Franse zeehavens
Bron: Vlaamse Havencommissie
De luchtvaart kende in 2001 en 2002 moeilijke tijden. De economische crisis, de hoge brandstofprijzen, de aanslagen van 11/09/2001, de SARS-epidemie … lieten hun sporen na. Tussen 2003 en 2008 groeide het aantal passagiers sterk, de huidige economische crisis veroorzaakt opnieuw een daling van het aantal passagiers in 2009. In 2008 bekleedde Brussels National de 23e plaats tussen de Europese luchthavens. De absolute koplopers zijn London Heathrow (67,1 miljoen), Paris Charles de Gaulle (60,9 miljoen) en Frankfurt RheinMain (53,5 miljoen). Als passagiersluchthaven is Zaventem vooral intra-Europees gericht. In 2008 groeide het passagiersaantal voor het zesde jaar op rij, met 3,6% tot ruim 18,5 miljoen reizigers. Ondanks de sterke stijging van het aantal passagiers met 28,5% sinds het dieptepunt in 2002, ligt het passagiersaantal toch nog steeds 14% onder het cijfer van het recordjaar 2000 (21,6 miljoen). Als vrachtluchthaven staat Zaventem hoger genoteerd. In 2008 bekleedde Zaventem de zesde positie onder de Europese luchthavens voor vrachtvervoer, na de vier afgescheiden koplopers Paris Ch. de Gaulle, Frankfurt Rhein/Main, Schiphol (Amsterdam) en London Heathrow en eveneens na Luxemburg-Findel. Nadat het logistieke bedrijf DHL in het voorjaar van 2008 een belangrijk gedeelte van zijn activiteiten verhuisde naar Duitsland, liep de goederentrafiek terug met 16% tot 661.143 ton. Europa is niet langer het belangrijkste eind- of vertrekpunt, maar wordt nu voorafgegaan door het Verre Oosten en Noord-Amerika gevolgd door Afrika en het Midden-Oosten.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
44
Figuur 17: Passagiers in belangrijkste Europese luchthavens in 2000 en 2007, in miljoen 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Lo nden P arijs A mster Frankfu M adrid Lo nden M ûnch Heathr Ch. De dam rt M ain B arajas Gatwick en ow Gaulle Schiph
Ro me B arcelo Fuimic na o
P arijs Orly
M ilaan Lo nden M alpen Stanste sa d
Dublin
P alma Wenen Sto ckh M anch Ko penh Zavent Dussel de Schwec o lm ester agen em do rf M allo rc hat A rlanda
2000
65
48
50
33
39
32
23
26
19
25
21
12
14
19
19
18
12
19
22
16
2007
68
60
54
51
48
35
34
34
33
26
24
24
23
23
22
21
19
18
18
18
Bron: EC DG TREN, BIAC (Zaventem) Figuur 18: Luchtvrachtvervoer in de Europese luchthavens in 2000 en 2007, in 1.000 ton 2.500
2.000
1.500
1.000
500
0 Frankfu rt M ain
A mster P arijs Lo nden M ilaan Ko penh No tting Lo nden Wenen Sto ckh Zavent Keulen - Luxemb Luik M adrid M ünch Lo nden M anch dam Ch. De Heathr M alpen agen ham Stanste Schwec o lm em B o nn urg B ierset B arajas en Gatwick ester Schiph Gaulle ow sa Kastrup East d hat arlanda
Ro me Helsinki Fiumic Vantaa o
2000
1.703,4
1.222,5
1.067,0
1.306,8
667,0
438,3
500,8
270,3
295,7
419,4
305,2
178,8
148,4
167,8
65,9
154,0
318,8
116,6
153,3
96,1
2007
2.162,2
1.651,0
1.434,8
1.393,2
783,7
709,3
702,8
489,9
482,6
395,5
341,6
318,4
265,3
225,3
204,9
191,8
176,6
166,1
153,9
141,3
Bron: EC DG TREN, luchthavenautoriteiten (Belgische luchthavens)
De luchthaven van Zaventem is belangrijk voor de werkgelegenheid. In 2008 was de luchthaven goed voor 19.905 banen via directe tewerkstelling, een verlies van ruim 5% ten opzichte van een jaar voordien, maar hoofdzakelijk te wijten aan het gedeeltelijk vertrek van DHL. In 2006 werd ook becijferd dat de luchthaven goed is voor 24.814 banen via indirecte tewerkstelling, en ook nog 11.921 afgeleide jobs en 14.700 arbeidsplaatsen door een katalytisch tewerkstellingseffect. In totaal creëert de luchthaven werk voor 71 Het belang van de regionale luchthaven van Oostende ligt vooral in het vrachtvervoer en chartervluchten voor passagiers. De trafiek schommelt over de jaren heen. In 2008 steeg het aantal passagiers met 11% t.o.v. vorig jaar. De luchtvracht ging echter 24% achteruit, deels te wijten aan werkzaamheden op de luchthaven. De luchthaven Antwerpen profileert zich
www.vlaandereninactie.be/lissabon
45
als binnen-Europese regionale zakenluchthaven. In 2008 steeg het aantal passagiers met 1%. Het vrachtvervoer blijft er beperkt.
2.2
Uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid
Sinds het uitbreken van de economische crisis verloren al minstens 8.000 mensen hun job als gevolg van collectief ontslag. Tijdelijke en uitzendcontracten, in de afgelopen jaren uitgegroeid tot een omvangrijk segment op de arbeidsmarkt, werden massaal stopgezet. En de rekrutering via interimarbeid, maar ook via andere instroomkanalen, is in sommige sectoren nagenoeg volledig stilgevallen (textielsector, metaalsector, …). Hoewel er heel wat bedrijven zijn die ook in crisistijd nog mensen aanwerven, slinkt het jobaanbod (-21% minder openstaande vacatures op jaarbasis, 2009/Q2). Als gevolg van dit alles wordt Vlaanderen voor het eerst in jaren - opnieuw geconfronteerd met stijgende werkloosheidscijfers: in geen tijd van 187.000 naar meer dan 227.000 Vlaamse werklozen in juli 2009 (+21,3%), en nog eens bijna 83.000 tijdelijk werklozen. De gevolgen van de economische crisis maken dat het niet zo eenvoudig is om de resultaten van het arbeidsmarktbeleid in 2008 in een lange termijnperspectief te plaatsen. De huidige economische crisis dreigt immers te leiden tot een harde landing voor de Lissabonstrategie. De belangrijkste conjunctuurinstellingen verwachten een economische krimp van minstens 3%. In termen van werkgelegenheid betekent dit een daling van de Vlaamse werkgelegenheid van minstens -0,7% in 2009 en minstens -1% in 2010. Rekening houdend met de bevolkingsgroei betekent dit dat ook de werkzaamheidsgraad56 in 2009 en 2010 vermoedelijk zal teruglopen, tot hoogstens 65,7% in 2009 en 64,8% in 2010 (tov. 66,5% in 2008). Vanaf 2011 zou de werkgelegenheid opnieuw toenemen.
2.2.1 Aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt Het wordt alsmaar belangrijker om met voldoende kwalificaties naar de arbeidsmarkt te trekken. In Europese context kent de Vlaamse arbeidsmarkt een forse instroom van goed opgeleide jongeren: anno 2008 beschikt 87,7% van de Vlaamse 20-24-jarigen over een diploma van tenminste hoger secundair onderwijs, tegenover slechts 78,5% gemiddeld in de EU-27 (structuurindicator 6). De Europese Lissabon-doelstelling van 85% is dan ook bereikt. Anderzijds wordt Vlaanderen nog steeds geconfronteerd met een ongekwalificeerde uitstroom (vroegtijdige schoolverlaters) uit het onderwijs, in het bijzonder bij de jongens (9,6%), en in veel mindere mate bij de meisjes (7,5%). In 2008 is de globale ongekwalificeerde uitstroom verder gedaald tot 8,5%. Dankzij de leerplicht tot 18 jaar ligt het aandeel schoolverlaters dat het secundair onderwijs verlaat zonder startkwalificaties in Vlaanderen structureel beneden het Europese gemiddelde van 15,2%. Toch zijn er twijfels bij de precisie van de indicator. In tegenstelling tot de EAK-gegevens (waarop deze indicator totnogtoe werd gebaseerd), tonen administratieve gegevens voor Vlaanderen aan dat het aandeel schoolverlaters zonder kwalificatie blijft toenemen. De ongekwalificeerde uitstroom ligt volgens deze meetmethode ook hoger: 14,5% voor de totale groep, 18% voor de jongens en 11% voor de meisjes. Deze cijfers wijzen vermoedelijk op een onderschatting van het probleem in de EAK-enquête. De ongekwalificeerde uitstroom blijft in elk geval een structureel probleem voor de Vlaamse arbeidsmarkt. Het wordt nog een hele uitdaging om de in het Pact 2020 vooropgestelde halvering van de ongekwalificeerde uitstroom te realiseren.
56
Gaat om HERMREG ramingen (administratieve bronnen) die andere resultaten geven dan de gangbare cijfers over werkzaamheid (bron: EAK).
www.vlaandereninactie.be/lissabon
46
Het Vlaamse Gewest presteert andermaal minder goed wat de deelname aan levenslang leren betreft. In 2008 is de opleidingsdeelname verder afgebrokkeld naar 7,6%. Vlaanderen presteert hierdoor opnieuw beneden het Europees gemiddelde (9,6% in 2008), en is steeds verder verwijderd van de Europese benchmark van 12,5% tegen 2010. Er zijn tevens een aantal groepen, bijvoorbeeld laaggeschoolden (3,3%) en 50-plussers (4,8%), die opvallend minder deelnemen aan permanente vorming. Ook in 2008 blijven Vlaamse mannen (7,3%) minder participeren aan opleidingen dan vrouwen (7,9%). Tabel 12: Opleiding en vorming, internationale vergelijking, jaarcijfers, 2006-2008, in % Europese Vlaams Gewest EU-27 doelstelling 2010 2006 2007 2008 2006 2007 2008 Opleidingsniveau van de jongeren aandeel 20-24-jarigen 85 86,5 86,9 87,7 77,9 78,1 78,5 dat minimaal een diploma hoger secundair onderwijs heeft behaald Ongekwalificeerde uitstroom (vroegtijdige schoolverlaters)* aandeel 18-24-jarigen 10 10,0 9,3 8,5 15,2 15,2 die geen diploma hoger secundair onderwijs hebben behaald en die geen onderwijs of opleiding meer volgen Deelname aan levenslang leren aandeel 25-64-jarigen 12,5 8,3 7,9 7,6 9,6 9,7 9,6 dat deelneemt aan opleiding of vorming Bron: FOD Economie - ADSEI EAK, Eurostat LFS, bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE * In de Vlaamse invulling van de indicator “ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs” worden studenten in de schoolvakantie, niet meegeteld als ongekwalificeerde uitstroom. Daardoor, en doordat met jaargemiddelden gewerkt wordt, is de score voor Vlaanderen niet vergelijkbaar met de Europese score (EU-27), die gebruik maakt van tweede kwartaal cijfers en niet uitzuivert voor schoolvakanties
2.2.2 Spanning op de arbeidsmarkt De stijgende lijn van het totale aantal ontvangen vacatures bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) die in 2003 ingezet werd, kent in 2008 een knik. In 2008 ontving de VDAB 269.122 werkaanbiedingen uit het normaal economisch circuit (NEC) zonder de uitzendopdrachten. Dat zijn er 4,4% minder dan een jaar eerder. Daarmee begint de impact van de economische crisis op de Vlaamse arbeidsmarkt duidelijk te worden. Ook tijdens de eerste maanden van 2009, liggen de ontvangen jobaanbiedingen bij de VDAB op een aanzienlijk lager niveau.. De spanning op de Vlaamse arbeidsmarkt is anno 2008 verder toegenomen, maar minder dan in de voorgaande jaren. Dit kan afgeleid worden uit de verdere daling van de spanningsindicator tot 2,9 niet-werkende werkzoekenden per vacature in 2008. Maandcijfers voor 2008 laten vanaf november terug een toename zien en ook in de beginmaanden van 2009 neemt de spanningsindicator verder toe. Er lijkt daarmee een einde te komen aan de voortdurende krapte op de Vlaamse arbeidsmarkt. Toch blijft het voor de werkgevers moeilijk om bepaalde werkaanbiedingen in te vullen. De lijst met de zogenaamde knelpuntberoepen, waar de invulling van vacatures moeilijker verloopt, bevat immers een aantal hardnekkige knelpunten gaande van ingenieurs tot bouwvakkers. Voor deze beroepen blijft er een structureel probleem in de afstemming tussen vraag en aanbod op de Vlaamse arbeidsmarkt.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
47
Tabel 12: Vraag naar arbeid in het Vlaamse Gewest, 2000-2008, jaargemiddelde 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 142.195 124.697 118.651 122.447 148.492 176.331 229.956 Aantal ontvangen vacatures (NEC zonder uitzendopdrachten) Spannings 4,6 4,9 6,4 7,3 6,8 6,1 4,4 indicator Bron: VDAB
2007
2008
281.661
269.122
3,3
2,9
2.2.3 Evenredige deelname van kansengroepen op de arbeidsmarkt De werkzaamheidsgraad57 kende een bescheiden toename met 0,4 procentpunt tot 66,5% in 2008. Dit is een beduidend zwakkere stijging dan in 2007 (+1,1 procentpunt). In het laatste kwartaal van 2008 daalde de Vlaamse werkzaamheidsgraad, wellicht een gevolg van de economische crisis. Het Vlaamse Gewest blijft nog wel boven het EU-27-gemiddelde van 65,9% (structuurindicator 3). De Vlaamse ILO-werkloosheidsgraad blijft relatief laag (3,9% in 2008) in internationale context (EU-27: 7%). Ook het aandeel langdurig werkzoekenden ligt in het Vlaamse Gewest (1,4%) lager dan het Europees gemiddelde (2,6%) (structuurindicator 10). De verschillen tussen de provincies in Vlaanderen (structuurindicator 11) zijn klein vergeleken met de verschillen tussen de gewesten in ons land. Zo ligt de arbeidsdeelname van de 15-64- jarigen ruim 9 procentpunten hoger in het Vlaamse Gewest (66,5%) dan in het Waalse Gewest (57,2%) en bijna 11 procentpunten hoger dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (55,6%). In vergelijking met 1999 is de kloof met beide gewesten toegenomen, voor het Waalse Gewest zelfs tot het hoogste niveau in jaren in 2008. Ook op het vlak van de (ILO-)werkloosheidsgraad zijn en blijven de regionale verschillen groot. De situatie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met een werkloosheidsgraad van 16% is het meest precair, maar ook het Waalse Gewest (10,1%) bereikt in 2008 een niveau dat dubbel zo hoog is als het Vlaamse (3,9%). Net zoals de arbeidsdeelname, groeit de kloof met het Brussels Hoofdstedelijke Gewest inzake werkloosheid en komt in 2008 op ruimschoots 12 procentpunten. De kloof met de werkloosheidsgraad in het Waalse Gewest blijft hangen rond 6 procentpunten. Tabel 13: Evolutie van de regionale verschillen, 1999-2008, in procentpunten 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Regionale verschillen in de werkzaamheidsgraad Kloof werkzaamheidsgraad 7,9 7,8 8,0 8,6 7,5 9,2 8,8 8,9 9,2 9,3 Waals Gewest Kloof werkzaamheidsgraad 8,7 9,0 9,4 9,0 9,7 10,2 10,1 11,6 11,4 10,9 Brussels Gewest Regionale verschillen in de werkloosheidsgraad Kloof werkloosheidsgraad 7,4 6,1 5,9 5,7 5,2 6,7 6,4 6,8 6,2 6,2 Waals Gewest Kloof werkloosheidsgraad 10,7 9,8 9,0 9,8 10,1 10,5 11,0 12,7 12,8 12,1 Brussels Gewest Bron: FOD Economie – ADSEI EAK, bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE
57
De werkzaamheidsgraad staat voor het aantal werkende inwoners in de leeftijdsgroep 15-64 jaar.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
48
Bij vrouwen neemt de werkzaamheidsgraad toe tot 60,8% (2008), waardoor de genderkloof verder afbrokkelt tot 11,2 procentpunten. In Europees perspectief scoort de vrouwelijke arbeidsdeelname in het Vlaamse Gewest behoorlijk en is de 60%-doelstelling tegen 2010 nu al bereikt. Op vlak van ILO-werkloosheid doen de Vlaamse vrouwen (4,2%) het in 2008 nog steeds minder goed dan de mannen (3,7%). Een aantal kansengroepen op de Vlaamse arbeidmarkt hebben nog steeds voortdurende aandacht nodig. De arbeidsdeelname bij de Vlaamse jongeren (15-24 jaar) blijft in 2008 beperkt tot minder dan 1 op 3 en ligt daarmee lager dan het EU-27-gemiddelde (37,6%), maar dit heeft te maken met het feit dat haast 60% van hen nog studeert. De voorbije jaren nam de arbeidsdeelname van de 55-plussers met rasse schreden toe, om in 2008 nagenoeg stil te vallen. Met ruim 34 op 100 zijn de Vlaamse oudere werkenden nog een eind verwijderd van het Europese gemiddelde van 45,6% in 2008 (structuurindicator 4). De 50%-benchmark tegen 2010 lijkt dan ook een onhaalbare kaart. Ouderen die niet werken zitten meer in de inactiviteit (o.m. systeem van vervroegde brugpensioenen) dan in de werkloosheid. De ILO-werkloosheidsgraad van de 55-64-jarigen lag in 2008 met 3,6% onder die van de totale bevolking op beroepsactieve leeftijd (3,9%) in het Vlaamse Gewest. De kloof in arbeidsdeelname tussen laag- en hooggeschoolden bedraagt nog steeds 33,4 procentpunten in 2008 en evolueert nauwelijks. Naast de ondervertegenwoordiging in de werkzaamheid hebben de laaggeschoolden ook een hoger risico op werkloosheid, al ligt in EU-27 opzicht de werkloosheidsgraad bij de laaggeschoolden eerder aan de lage kant. De werkzaamheidsgraad van personen met niet-EU27 nationaliteit is in het Vlaamse Gewest anno 2008 aangegroeid met 1,8 procentpunt ten opzichte van 2007. Niettegenstaande een verdere afname in 2008, blijft er een aanzienlijke kloof (23,1 procentpunten) gapen met de werkzaamheidsgraad van mensen met de Belgische (of Europese) nationaliteit. De lage werkzaamheidsgraad van de niet-EU-burgers is er omdat een groter aandeel onder hen inactief is (voornamelijk vrouwen) en omdat ze tevens af te rekenen krijgen met een aantal drempels in hun zoektocht naar werk. In Europees perspectief scoort Vlaanderen niet goed voor deze indicator. De precaire positie van de allochtonen komt ook tot uiting bij een ILO-werkloosheidsgraad van 23,3% (tegen 3,5% bij Vlamingen met de Belgische of Europese nationaliteit). In het tweede kwartaal van 2007 bedroeg de werkzaamheidsgraad van personen met een handicap in Vlaanderen 42,2%, wat toch een stuk lager is dan de gemiddelde arbeidsdeelname (65,6%) van de totale bevolking op arbeidsleeftijd. Personen met een handicap kennen een hogere ILO-werkloosheidsgraad (4,7%) dan het Vlaamse gemiddelde (3%) en zitten ook meer in de inactiviteit. Toch nam de werkzaamheidsgraad van deze groep sterker toe dan gemiddeld. De arbeidsdeelname van mensen met een handicap of langdurige gezondheidsproblemen is tussen 2002 en 2007 gestegen van 37,4% naar 42,2%. Dit is 2,2 procentpunten sterker dan de toename van de totale werkzaamheidsgraad in dezelfde periode (15-64 jaar). Tabel 14: Werkzaamheidsgraad, naar kansengroepen en internationaal vergeleken, 2002-2008, jaargemiddelde, in % streefVlaams Gewest België* EU-27* norm 2010 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2008 2008 Totale bevolking 70 63,5 62,9 64,3 64,9 65,0 66,1 66,5 62,4 65,9 (15-64 jaar) Vrouwen (15-64 60 55,2 55,0 56,7 57,8 58,3 59,8 60,8 56,2 59,1
www.vlaandereninactie.be/lissabon
49
jaar) Jongeren 34,4 32,6 32,8 31,8 32,0 31,5 31,7 27,4 37,6 (15-24 jaar) Laaggeschoolde 52,1 52,0 52,4 52,3 52,2 54,2 53,3 49,4 56,6 n (25-64 jaar) Ouderen 50 25,6 26,5 29,5 30,7 31,4 34,2 34,3 34,5 45,6 (55-64 jaar) Allochtonen** 37,5 35,5 38,5 40,6 40,6 42,0 43,8 39,8 59,2 (15-64 jaar) Bron: FOD Economie - ADSEI EAK, Eurostat LFS bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE * Cijfer 2008: website Eurostat 14/5/2009 ** Niet-EU-15 nationaliteit in 2002-2004, niet-EU-25 nationaliteit in 2005-2006 en niet-EU-27 nationaliteit vanaf 2007 Tabel 15: ILO-werkloosheidsgraad, naar kansengroepen en internationaal vergeleken, 2002-2008, jaargemiddelde, in % Vlaams Gewest België* EU-27* 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2008 2008 Totale bevolking 4,9 5,7 5,4 5,5 5,0 4,4 3,9 7,0 7,0 (15-64 jaar) Vrouwen (15-64 5,7 6,3 6,6 6,3 5,8 5,1 4,2 7,6 7,5 jaar) Jongeren 11,6 15,5 13,6 14,2 12,5 11,7 10,5 18,0 15,5 (15-24 jaar) Laaggeschoolden 6,2 7,4 7,0 7,9 7,5 6,3 6,0 10,8 9,8 (25-64 jaar) Ouderen 3,8 3,5 3,8 4,6 3,5 3,6 4,4 5,1 (55-64 jaar) Allochtonen** 25,3 27,3 25,4 25,2 25,2 21,4 23,3 27,4 14,5 (15-64 jaar) Bron: FOD Economie - ADSEI EAK, Eurostat LFS bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE * Cijfer 2008: website Eurostat 14/5/2009 ** Niet-EU-15 nationaliteit in 2002-2004, niet-EU-25 nationaliteit in 2005-2006 en niet-EU-27 nationaliteit vanaf 2007
2.2.4 Een meer flexibele arbeidsmarkt De Vlaamse en Europese arbeidsmarkt is sinds de jaren negentig flexibeler geworden en deze evolutie zet zich nog steeds door. Het aandeel tijdelijk loontrekkende werkenden is in het Vlaamse Gewest de voorbije jaren overwegend aan het afbrokkelen en komt in 2008 op 6,9%. Dit is een stuk lager dan het EU27-gemiddelde van 14%. Meer dan elders in de Europese Unie blijkt het contract voor onbepaalde duur de norm te zijn in Vlaanderen. Tijdelijke arbeid is net als deeltijdarbeid een overwegend vrouwelijke aangelegenheid, maar minder uitgesproken. Ook bij de 15-24jarigen komen tijdelijke arbeidsovereenkomsten relatief meer voor. Tijdelijk werk doet voor deze leeftijdcategorie vaak dienst als intredekanaal. De arbeid volgens een afwijkend uurrooster blijft in Europees opzicht relatief beperkt: nog geen 10% van de Vlaamse loontrekkenden werkt in ploegverband tegenover 17,7% in de EU-27. Ook in de overige atypische arbeidsvormen zijn de Vlamingen minder tewerkgesteld dan gemiddeld genomen in de Europese Unie in 2007. Vrouwen werken meer op zaterdag en zondag dan mannen. Nachtwerk, avondwerk en ploegenarbeid kent dan weer meer succes bij de mannen. Het aandeel deeltijds werkenden is in het Vlaamse Gewest gestegen van 18,2% in 2001 naar 23,2% in 2008. Deeltijdarbeid is overigens nog steeds in hoge mate een vrouwelijk
www.vlaandereninactie.be/lissabon
50
fenomeen. Bijna drie op vijf vrouwen die deeltijds werken geven aan dit te doen omwille van de combinatie arbeid-gezin/privé. Het aandeel deeltijdse arbeid ligt in Vlaanderen ook opmerkelijk hoger dan het Europese gemiddelde (17,6% in 2008). De toenemende populariteit van deeltijdarbeid kan gedeeltelijk verklaard worden door het succes van maatregelen zoals loopbaanonderbreking en tijdskrediet, dienstencheques en tijdelijke werkloosheid. Steeds meer Vlamingen onderbreken hun loopbaan. Vooral vrouwen maken gebruik van de mogelijkheid tot loopbaanonderbreking/tijdskrediet. Mannen doen dit beduidend minder, al valt er ook bij hen, en dan vooral bij de 50-plussers, een stijgende trend waar te nemen. In 2008 kozen meer dan 164.000 Vlamingen voor een gehele of gedeeltelijke loopbaanonderbreking/tijdskrediet. Dat zijn 70% van de werknemers in België die gebruik maakten van dit stelsel. Dit wijst op een groeiende maatschappelijke behoefte, met name voor de Vlaamse arbeidsmarkt. Ook via het systeem van dienstencheques, gesubsidieerde tewerkstelling in voornamelijk huishoudelijke activiteiten, zijn heel wat deeltijdse banen voor vrouwen gecreëerd. Anno 2009 kent Vlaanderen ca. 375.000 dienstenchequegebruikers (ingeschreven in de laatste 12 maanden). Ongeveer twee derde van de dienstenchequegebruikers woont in het Vlaams Gewest. Tenslotte is er het systeem van de tijdelijke werkloosheid om economische redenen. In tijden van economische crisis laat het werkgevers toe om werknemers op non-actief te plaatsen en hierdoor ontslag te vermijden. Zodra de vraag weer opveert, kan de werknemer opnieuw aan de slag, waardoor de werkgever substantiële turnoverkosten (werving, selectie, ontslag, …) vermijdt. De werknemer kan de vrijgekomen arbeidstijd gebruiken voor aan zorg, maatschappelijk zinvolle activiteiten of om zijn/haar competenties aan te scherpen. Het gebruik van de maatregel nam dan ook sterk toe in het afgelopen jaar: Vlaanderen telt in juli 2009 82.977 tijdelijk werklozen, dat is een stijging op jaarbasis met +47,5%. De evolutie van de tijdelijke werkloosheid is, naast een graadmeter voor flexibiliteit in crisistijden, ook een goede voorspeller van de toekomstige werkgelegenheid. Figuur 19: Evolutie van de tijdelijke werkloosheid (januari 2001-juli 2009) Tijdelijke w erkloosheid
Trendniveau tijdelijke w erkloosheid
jul/09
apr/09
jul/08 okt/08 jan/09
jan/08 apr/08
jul/07 okt/07
apr/07
jul/06
okt/06 jan/07
jan/06 apr/06
apr/05 jul/05 okt/05
jul/04
okt/04 jan/05
jan/04 apr/04
jul/03 okt/03
apr/03
okt/02 jan/03
apr/02 jul/02
jul/01 okt/01 jan/02
jan/01
apr/01
220.000 210.000 200.000 190.000 180.000 170.000 160.000 150.000 140.000 130.000 120.000 110.000 100.000 90.000 80.000 70.000 60.000 50.000 40.000
Bron: RVA (Bewerking: Departement WSE)
Figuur 20 : Aandeel loontrekkenden met een tijdelijk contract of afwijkend uurrooster in 2007, internationale vergelijking, jaargemiddelde, in %
www.vlaandereninactie.be/lissabon
51
25 22,8
20 18,6
17,7
14,4 14,0
15
12,1
11,5 9,3
10 8,0
8,0 6,9
4,3
5
0 tijdelijke arbeid*
nachtarbeid
avondwerk Vlaams Gewest
zaterdagwerk
zondagwerk
ploegenarbeid
EU-27
Bron: FOD Economie - ADSEI EAK, Eurostat LFS, bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE * 2008.
2.2.5 Vlotte combinatie van arbeid en gezin Indien men meer mensen aan het werk wil hebben en houden moet er ook oog zijn voor de kwaliteit van arbeid, de werkbaarheid van de jobs. Een werkbare combinatie van werk en gezinsleven is hierbij een belangrijk aandachtspunt en kan bijdragen tot de verhoging van de werkzaamheidsgraad. In vergelijking met 2004 (nulmeting) is de werkbaarheid bij de werknemers in 2007 gestegen van 52,3% naar 54,1%. Dit komt er op neer dat ruim de helft van alle loontrekkenden in Vlaanderen hun baan als kwaliteitsvol ervaren en geen werkbaarheidsknelpunten signaleren. Deze werknemers zijn niet psychisch vermoeid door hun werk, zijn gemotiveerd in hun werk, hebben voldoende leermogelijkheden in hun werk en hun werk - privé balans is in evenwicht. De werk-privé balans wordt door 10,8% van de Vlaamse werknemers in 2007 wel als problematisch ervaren. Dat is een lichte vermindering tegenover 2004 (11,8%). Er is geen opvallend verschil naar geslacht; wel naar leeftijd. Werknemers tussen 30 en 50 jaar hebben het meer dan anderen moeilijk om werk en privé te combineren. In 2007 werd ook voor het eerst gepeild naar de werkbaarheid bij zelfstandige ondernemers. Meer dan de helft (52,3%) heeft wel problemen met de werkomstandigheden. Zo meldt meer dan één op drie zelfstandige ondernemers problemen met de combinatie werk-privé. Er is hierbij weinig onderscheid tussen mannen en vrouwen. De 30-39-jarige ondernemers signaleren de meeste problemen om werk en privé op elkaar af te stemmen. Figuur 21: Aandeel Vlaamse werknemers en zelfstandige ondernemers in een niet-problematische versus problematische situatie voor de onderscheiden werkbaarheidsdimensies in 2007, in %
www.vlaandereninactie.be/lissabon
52
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
werknemers
zelfstandigen
Psychische vermoeidheid
werknemers
zelfstandigen
Welbevinden in het werk
werknemers
zelfstandigen
Leermogelijkheden
werknemers
zelfstandigen
Werk-privé balans
Problematisch
28,8
36,7
18,1
8,2
19,9
5,6
10,8
34,5
Niet problematisch
71,2
63,3
81,9
91,8
80,1
94,4
89,2
65,5
Bron: Vlaamse Werkbaarheidsmonitor, SERV - STV Innovatie & Arbeid
De beschikbaarheid van voldoende en toegankelijke kinderopvang is een van de elementen die bijdraagt tot een soepelere combinatie werk-gezin en tevens van belang is voor het verhogen van de arbeidsdeelname van vrouwen en mannen. Met 36 plaatsen in de kinderopvang per 100 kinderen jonger dan 3 jaar voldoet het Vlaamse Gewest in 2008 aan de Europese doelstelling (tegen 2010) van 33 opvangplaatsen per 100 kinderen (jonger dan 3 jaar). Sinds 2000 is het aantal opvangplaatsen per 100 kinderen in stijgende lijn; wat niet alleen te maken heeft met het toenemende aantal plaatsen, maar ook met het afnemende aantal 0- tot 3-jarigen. Sinds 2003 is het aantal kinderen jonger dan 3 jaar opnieuw aan het klimmen. In 2006 gaf dit aanleiding tot een daling van het aantal plaatsen per 100 kinderen. In 2007 is dit door een stijging van het aanbod recht getrokken en ook in 2008 breidde het aantal opvangplaatsen verder uit. Figuur 22: Aantal plaatsen in de kinderopvang per 100 kinderen (jonger dan 3 jaar) in het Vlaamse Gewest, 2000-2008 37 36,0 35 34,2
34,4
34,3
34,5
33 32,5 32,0 31
31,2 29,9
29
Bron: Kind en Gezin 27 www.vlaandereninactie.be/lissabon 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
53
2.3
Financiële toestand
2.3.1 Financiële toestand op macro-niveau De Belgische overheden, als geheel genomen, slaagden er tussen 2000 en 2007 in het vorderingensaldo uit het rood te houden en de begrotingen met een zeer beperkt tekort af te sluiten (met uitzondering van 2005). De buurlanden konden pas na 2003, profiterend van de verbeterende conjunctuur, de begrotingen saneren. In 2006 voldeden ze allen aan de Maastrichtnorm die een tekort van maximaal 3% BBP toestaat. Net zomin als in de buurlanden (met uitzondering van Nederland) waren de Belgische publieke financiën in 2008 opgewassen tegen de economische crisis. De gezamenlijke Belgische begrotingen verslechterden tot -1,2% BBP. Ze deden het daarmee weliswaar beter dan het EUgemiddelde en de buurlanden. Alleen Nederland kon in 2008 nog een overschot boeken. De Vlaamse Gemeenschap laat al vanaf 1997 een licht positieve begroting zien (met uitzondering van het jaar 2002). Voor 2008 heeft het Instituut van de Nationale Rekeningen nog geen cijfers gepubliceerd. Figuur 23: Vorderingensaldo in % BBP in vergelijking met Maastrichtnorm van -3% BBP, 1998-2008
4%
3%
2%
1%
0% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
-1%
-2%
-3%
MAASTRICHT-NORM
-4%
-5%
Bron: Eurostat, INR, SVR, IWEPS -6% Vlaamse Gemeenschap
Waals Gewest
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Franse Gemeenschap
België
EU-27
Duitsland
Frankrijk
Nederland
Verenigd Koninkrijk
Tussen 1993 en 2007 daalde de gezamenlijke Belgische brutoschuld van 138% tot 84% van het BBP, wat nog ver verwijderd is van de 60%-norm van Maastricht. Van onze buurlanden voldeden (en voldoen) het Verenigd Koninkrijk en Nederland aan de norm. De overige buurlanden overschreden die norm licht. Het gemiddelde voor de EU-27 bedroeg 59% BBP in 2007. In 2008 is de gezamenlijke Belgische schuldgraad echter opnieuw toegenomen en bedraagt hij eind van dat jaar 90% BBP. Ook de buurlanden zagen hun schuldgraad in 2008 stijgen. Voor de EU bedroeg de schuld 61,5% van het BBP. De Vlaamse Gemeenschap zet de laagste schuld neer van alle regionale overheden in België. Deze bedraagt in 2008 minder dan 1% van het BBP van het Vlaamse Gewest, hetzelfde percentage als in 2007
www.vlaandereninactie.be/lissabon
54
Figuur 24: Bruto-schuldsaldo in % BBP in vergelijking met de Maastrichtnorm van 60% BBP, 19982008 Schuld in % BBP 140%
120%
100%
80%
60%
40%
MAASTRICHT-NORM 20%
0% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Vlaamse Gemeenschap
Waals Gewest
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Franse Gemeenschap
België
EU-27
Duitsland
Frankrijk
Nederland
Verenigd Koninkrijk
2008
Bron: Eurostat (staten) en Instituut voor de Nationale Rekeningen (Gewesten en Gemeenschappen)
2.3.2. Financiële toestand op micro-niveau Het risico op financiële armoede bij individuen, na alle sociale transfers (pensioenen, werkloosheidsvergoedingen, ziekte- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, kinderbijslagen en sociale bijstandsuitkeringen), wordt berekend als het percentage personen dat moet rondkomen met een netto-inkomen onder de armoedegrens. Deze grens wordt bepaald op 60 procent van het beschikbare mediaaninkomen van de inwoners van een land (structuurindicator 9) De armoedegrens lag in 2007 in België op 10.539 euro per jaar of 878 euro per maand. Omgerekend is dat voor een gezin met twee volwassenen en twee kinderen 1.844 euro per maand. Van alle inwoners van het Vlaamse Gewest beschikte 10,9% (of ca. 670.000 personen) over een inkomen onder deze grens. Vlaanderen scoort duidelijk beter dan het Waalse Gewest en België in zijn geheel. In vergelijking met de landen uit de Europese Unie bekleedt het Vlaamse Gewest de derde plaats. Enkel in Tsjechië en Nederland ligt het armoederisicopercentage nog lager dan in Vlaanderen. Maar Vlaanderen scoort niet bij alle groepen even goed. Vrouwen (11,6%) lopen een iets hoger risico op financiële armoede dan mannen (10,2%). Vergeleken met de andere EU27-landen behaalt het Vlaamse Gewest bij de vrouwen een vijfde plaats, bij de mannen een tweede plaats. Het armoederisico bij kinderen (0-15 jaar) bedraagt in het Vlaamse Gewest 11,3%, wat overeenkomt met een derde plaats binnen de EU27. Binnen de leeftijdsgroep van 25 tot 49 jaar (6,3%) neemt het Vlaamse Gewest in Europa zelfs de toppositie in. Bij de oudere leeftijdsgroepen (65 jaar en ouder) ligt het armoederisico met 22,3% duidelijk hoger en scoort het Vlaamse Gewest met een 16de plaats in de EU27 een pak minder goed.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
55
Naar huishoudtype zijn de eenoudergezinnen het meest kwetsbaar: 27,6% van hen moet rond komen met een inkomen onder de armoedegrens. In de Europese ranking betekent dit een zesde plaats. Ook alleenstaanden (21,7%) lopen een verhoogd risico op armoede. Hier haalt het Vlaamse Gewest de 11de plaats binnen Europa. Bij de huishoudens met twee volwassenen waarvan minstens één persoon ouder is dan 65 jaar (armoederisico: 21,2 %) doet het Vlaamse Gewest het met een 17de plaats in Europees opzicht duidelijk minder goed. Voor werkenden bedraagt het armoederisico slechts 3,1% waarmee het Vlaamse Gewest de eerste plaats haalt in Europa. Voor werklozen stijgt het risicopercentage naar 22,2% maar het Vlaamse Gewest scoort ook in deze groep binnen Europa het best. Dat de Vlaamse ouderen in vergelijking met de ouderen in de anderen EU-landen niet goed scoren, blijkt eveneens uit het relatief hoge armoederisico van gepensioneerden (19,0%). Daarmee haalt het Vlaamse Gewest slechts de 14de plaats in de Europese Unie. Het hoogste armoederisico vinden we terug bij gezinnen met kinderen waar niemand aan het werk is: het risico loopt er op tot 67,4%, waardoor het Vlaamse Gewest in Europa uitkomt op een 13de plaats. Ten slotte ligt het armoederisico van huurders bijna drie keer zo hoog als dat van eigenaars (respectievelijk 21,9 en 7,9%). Bij de huurders haalt het Vlaamse Gewest de 9de plaats binnen de EU, bij de eigenaars de vierde plaats. Figuur 25: Risico op financiële armoede in Europa, na alle sociale transfers, in 2007 (inkomen 2006)* 25 21 19 19 19 19 19
20
20 20 20
18 18 16 16
17
15 15 14 14 14
15 12 12 12 12
13 13
11 11 11 10 10 10
Italië
Letland
Spanje
Griekenland
Waals Gewest
Verenigd Koninkrijk
Litouwen
Roemenië
Estland
Portugal
Polen
Ierland
Cyprus
EU-27
Duitsland
Malta
België
Luxemburg
Finland
Bulgarije
Frankrijk
Slovenië
Oostenrijk
Hongarije
Zweden
Slovakije
Vlaams Gewest
Tsjechië
Nederland
0
Denemarken
5
Bron: EU-SILC 2007, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Eurostat. *Percentage individuen met een netto-inkomen lager dan 60% van het mediaan equivalent nettoinkomen (na sociale transfers).
www.vlaandereninactie.be/lissabon
56
2.4
Samenvattend
Voor deze samenvatting verwijzen we vooral naar de indicatoren die Eurostat selecteerde om het Lissabonproces op te volgen. Voor 2008 wordt het bruto binnenlands product (BBP) in het Vlaamse Gewest geraamd op 30.500 € per inwoner, uitgedrukt in koopkrachtpariteiten (KKP) (structuurindicator 1). Onze regio scoort met deze indicator 20% hoger dan het gemiddelde van EU-27 (€ 25.900) De arbeidsproductiviteit in het Vlaamse Gewest is hoger dan in onze buurlanden en 30% hoger dan in de EU27 (zie structuurindicator 2). Zonder twijfel zal de financieel-economische crisis de welvaartspositie van de Vlaming aantasten (alsook overal in Europa). Dit zal resulteren in lagere waarden van het BBP per inwoner en in een lagere arbeidsproductiviteit in 2009. Volgens eigen Vlaamse berekeningen zou het tot na 2012 kunnen duren vooraleer het Vlaamse BBP per inwoner wederom in reële termen het niveau van 2008 bereikt. Vlaanderen scoort met een werkzaamheidsgraad van 66,5% (structuurindicator 3) iets beter dan het Europese gemiddelde (65,9%). Gezien de trage aangroei en de recente economische crisis zal Vlaanderen de Europese 70% streefnorm tegen 2010 niet halen. De Lissabondoelstelling van een vrouwelijke werkzaamheidsgraad van 60% daarentegen werd in Vlaanderen al in 2008 bereikt. In de voorgaande jaren steeg de werkzaamheid het sterkst bij 55-plussers (structuurindicator 4), maar die toename is in 2008 vrijwel tot halt gekomen. De kloof met het Europese gemiddelde en de afstand tot de 50% doelstelling tegen 2010 blijft dan ook zeer groot. De verschillen op het gebied van werkzaamheid tussen de provincies is in Vlaanderen (structuurindicator 11) klein vergeleken met de verschillen tussen de gewesten in ons land. Zo ligt de arbeidsdeelname van de 15-64- jarigen ruim 9 procentpunten hoger in het Vlaamse Gewest (66,5%) dan in het Waalse Gewest (57,2%) en bijna 11 procentpunten hoger dan in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (55,6%). De groei van de economie moet voortaan vooral komen van kennis en creativiteit. Er moet daarom geïnvesteerd worden in innovatie en dit door zoveel mogelijk partners. Rekenen we, naast de kredieten voor O&O gefinancierd door de Vlaamse en federale overheid, ook de Vlaamse return van de EU-onderzoeksprogramma’s (Kaderprogramma’s voor OTO), dan komen we in 2009 aan een gezamenlijke overheidsinput aan O&O voor Vlaanderen gelijk aan 1,474 miljard euro. De Vlaamse overheid zelf neemt daarin ruim driekwart van de fondsen op zich (78%). Samen maakt dit 0,71% van het BBP voor Vlaanderen uit. In 2007 waren bedrijven (op gewestniveau) verantwoordelijk voor 68% van alle O&Ouitgaven. Vergeleken met vijf jaar eerder gaat het om een lichte daling (73% in 2002). De universiteiten en hogescholen (HERD) zijn de tweede grootste O&O-besteder van de totale O&O-uitgaven. Voor het jaar 2007 is de totale O&O-intensiteit gelijk aan 2,03% (berekening op gewestniveau) (structuurindicator 5) In Europese context kan de Vlaamse arbeidsmarkt steunen op een potentieel aan goed opgeleide jongeren: anno 2008 beschikt 87,7% van de Vlaamse 20-24-jarigen over een diploma van minstens secundair onderwijs, tegenover slechts 78,5% gemiddeld in de EU-27 (structuurindicator 6). Investeringen vormen de basis voor nieuwe groei. De investeringen van de privé sector bedroegen in het Vlaams Gewest 21,4% van het BBP in 2007. Hiermee is een dalende trend sinds 2000 stopgezet. De investeringsratio van Vlaanderen ligt hoger dan in de buurlanden en het EU-gemiddelde (18,7%) (structuurindicator 8) Het risico op financiële armoede bij individuen, na alle sociale transfers (pensioenen, werkloosheidsvergoedingen, ziekte- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, kinderbijslagen
www.vlaandereninactie.be/lissabon
57
en sociale bijstandsuitkeringen), wordt berekend als het percentage personen dat moet rondkomen met een netto-inkomen onder de armoedegrens. Deze grens wordt bepaald op 60 procent van het beschikbare mediaaninkomen van de inwoners van een land. Van alle inwoners van het Vlaamse Gewest beschikte 10,9% (of ca. 670.000 personen) over een inkomen onder deze grens. In vergelijking met de landen uit de Europese Unie bekleedt het Vlaamse Gewest de derde plaats. Sommige groepen hebben het moeilijker om financieel rond te komen dan anderen: vrouwen, oudere leeftijdsgroepen, eenoudergezinnen en alleenstaanden, werkzoekenden en niet actieven vormen de grootste risicogroep. Ook in 2008 blijft de Vlaamse ILO-werkloosheidsgraad relatief laag (3,9% in 2008) in internationaal perspectief (EU-27: 7%). Het aandeel langdurig werklozen ligt in het Vlaamse Gewest (1,4%) lager dan het Europees gemiddelde (2,6%) (structuurindicator 10). Het streefdoel op het gebied van de broeikasgasemissies is om de uitstoot in Vlaanderen met 5,2% te verminderen ten overstaan van het referentiejaar (1990). Vlaanderen haalt deze Kyotonorm nu al (structuurindicator 12) Het energiegebruik blijft hoog in Vlaanderen, de tweede hoogste na Finland. De groei van het verbruik is echter kleiner dan de economische groei waardoor we kunnen spreken van energie-efficiënt gebruik (structuurindicator 13). Alle sectoren leverde een inspanning, alleen in de transformatiesector is het energieverbruik nog niet onder controle in verhouding tot de productie. In 2007 werd 17,5% van de elektriciteitproductie in het Vlaamse gewest uit milieuvriendelijke bronnen en WWK gehaald (streefdoel:25%). De indicator voor duurzaam goederenvervoer is gebaseerd op het globale binnenlandse vrachtvervoer uitgedrukt in tonkm. De cijfers voor het Vlaamse wegvervoer zijn een raming: de tonkilometers afgelegd door Belgische vrachtwagens worden aan elk gewest toegekend pro rata hun aandeel in het aantal vrachtwagens en vrachtwagentrekkers in het Belgische voertuigenpark. Dit aantal stijgt in Vlaanderen maar niet in dezelfde mate als het BBP toeneemt. De indicator tonkm in %BBP vertoont in Vlaanderen een dalende trend, terwijl die in Europa stijgt (structuurindicator 14). Het aandeel van het vrachtvervoer via de weg (76,3%) ligt net onder het gemiddelde van de EU27. Een opvallend verschil is te vinden bij de binnenvaart: het Vlaamse aandeel van de binnenvaart bedraagt 13,5% en ligt hiermee 7,9 procentpunt boven dat van de EU27. In Vlaanderen daalde het aandeel van het wegvervoer (vooral sinds 2001) en steeg het aandeel van de binnenvaart. In de EU-27 is de tendens omgekeerd. Qua vrachtvervoer per spoor blijven we ruim onder het Europese gemiddelde.
.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
58
2.5 Structurele Lissabonindicatoren 1 BBP per inwoner in € koopkrachtpariteiten BBP in koopkrachtpariteiten per hoofd van de bevolking, index EU27=100 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 100 100 EU27 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 118,4 118,0 119,8 België 121 121 123,3 125,3 123,7 126,2 123,3 123,2 125,8 118,5 117,8 119,7 119,9 120 121,9 123,5 122 124,6 121,6 122 124,7 Vlaams Gewest 84,5 84,4 Waals Gewest 86,0 87,4 87,2 88,7 90,1 89,3 91,3 89,4 91,0 92,2 231,8 232,0 232,5 240,2 240,0 247,2 254,9 251,0 255,8 249,6 250,1 253,9 Brussels Gewest Bron: Eurostat, NBB, bewerkingen SVR 2 Arbeidsproductiviteit In koopkrachtpariteit per werkende, index EU27=100 2008 2007 2006 2005 100 100 EU27 100 100 129,5 130,1 131,4 132,1 België 130,0 130,3 131,9 131,7 Vlaams Gewest 111,6 112,3 114,5 115,3 Waals Gewest 159,5 160,6 159,1 162,4 Brussels Gewest Bron: Eurostat, bewerking SVR
BBP per inwoner (EU-27=100) in euro KKP
2004 100 132,2 132,0 115,6 161,0
2003 100 134,8 134,4 118,7 163,2
2002 100 136,6 135,5 120,0 168,6
2001 100 133,9 133,0 118,6 163,1
2000 100 137,0 136,5 121,1 166,3
1999 100 134,2 133,9 118,7 162,2
1998 100 134,4 134,6 121,0 163,0
Arbeidsproductiviteit (EU-27=100) in euro KKP
300
180 170
250
160 150
200
140 150
130 120
100
110 100
50
90 0
80 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 20
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2
Vlaams Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Brussels H.Gewest
www.vlaandereninactie.be/lissabon
Belg
Waals Gewest
Brussels H.Gewest
Belg
59
1997 100 137,4 138,1 122,5 164,4
3 Werkzaamheidsgraad Aandeel werkende personen in de bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar), jaargemiddelde, in % 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 65,9 65,4 64,5 63,5 62,9 62,6 62,3 62,5 62,2 61,8 61,2 60,7 EU27* 62,4 62,0 61,0 61,1 60,3 59,6 59,9 59,9 60,1 58,8 58,5 58,2 België 66,5 66,1 65,0 64,9 64,3 62,9 63,5 63,4 63,5 62,1 61,7 61,4 Vlaams Gewest 57,2 57,0 56,1 56,1 55,1 55,4 54,9 55,4 55,7 54,2 54,2 53,8 Waals Gewest 55,6 54,8 53,4 54,8 54,1 53,2 54,5 53,9 54,5 53,4 53,7 53,0 Brussels Gewest Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS, bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE * Website Eurostat 8/5/2008 (voor 1997-2007)
4 Werkzaamheidsgraad ouderen (55-64 jaar) Aandeel werkende personen in de bevolking bij de leeftijdsgroep 55-64 jaar, jaargemiddelde, in % 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 45,6 44,7 43,5 42,4 40,7 EU27* 40,0 38,5 37,7 36,9 36,5 34,5 34,4 32,0 31,9 30,0 België 28,1 26,6 25,1 26,1 24,2 34,3 34,2 31,4 30,7 29,5 Vlaams Gewest 26,5 25,6 24,5 25,5 23,7 33,6 33,6 31,9 32,3 29,4 Waals Gewest 29,1 26,2 24,6 25,2 23,7 39,7 38,3 36,9 39,8 35,9 Brussels Gewest 35,5 35,3 31,0 34,1 30,3 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS, bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE * Website Eurostat 8/5/2008 (voor 1997-2007)
1998 1997 36,2 36,2 23,7 23,2 23,3 22,9 23,2 22,5 28,4 28,0
Werkzaamheidsgraad 55-64j, in %
Totale werkzaamheidsgraad, in %
70 65 60 55 50 45 40 35 30 25 20
70 65 60 55 50 45 40 35 30 25 20 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Vlaams Gewest
Waals Gewest
Belgie
EU-27
www.vlaandereninactie.be/lissabon
Brussels H.Gewest
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Vlaams Gewest
Waals Gewest
Belgie
EU-27
Brussels H.Gewest
60
5 Bruto binnenlandse uitgaven aan O&O Als percentage van het BBP 2007 2006 2005 1,76 (p) EU27** 1,84 1,83 België*** (p) 1,86 2,03 1,97 2,06 Vlaams Gewest* Waals Gewest : 1,86 Brussels Gewest : 1,16
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1,84
1,87
1,88
1,88
1,86
1,85
1,80
-
1,87 2,01 2,00 1,18
1,89 2,08 1,99 1,19
1,94 2,17 1,94 1,26
2,08 2,38 2,08 1,27
1,97 2,24 1,99 1,23
1,94 2,11 2,01 1,25
1,86 1,98 1,89 1,27
1,83 1,91 1,91 1,27
Bron: Vlaams Gewest: Steunpunt O&O Indicatoren ((WTI-Indicatorenboek 2009, pp.89-90); België, Waals Gewest & Brussels Hoofdstedelijk Gewest: FPB; EU: Eurostat ** Ramingen Eurostat : = Not available P = Provisional value 6 Opleidingsniveau jongeren Aandeel 20 tot 24-jarigen die het hoger secundair onderwijs hebben beëindigd, jaargemiddelde, in % 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 78,5 78,1 EU27* 77,8 77,4 77,1 76,8 76,7 76,6 76,6 82,2 82,6 België 82,4 81,8 81,8 81,2 81,6 81,7 81,7 78,5 87,7 86,9 86,5 85,1 84,9 83,7 85,6 85,2 85,4 82,0 Vlaams Gewest 77,2 79,0 Waals Gewest 78,6 79,0 78,9 78,7 78,3 79,5 78,8 75,7 Brussels Gewest 69,4 71,7 71,7 72,5 73,8 75,4 69,5 69,4 70,1 68,4 Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS, bewerking Steunpunt WSE * EU27: website Eurostat 24/4/2007 (2000-2007) O&O in %BBP
Opleidingsniveau jongeren
90
3
85
2,5
80 2
75 70
1,5
65
1
60 0,5
55
0
50 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Vlaams Gewest
Waals Gewest
Belgie
EU-27
Brussels H.Gewest
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Vlaams Gewest
Waals Gewest
Belgie
EU-27
Brussels H.Gewest
7 Prijsniveaus Niet beschikbaar voor Vlaams Gewest.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
61
8 Investeringsratio van de private sector in % van het BBP Bruto vaste kapitaal formatie door private sector als percentage van het BBP 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 18,7 EU27 18,2 17,8 17,3 17,1 17,3 17,9 18,4 20,0 België 19,1 18,6 18,0 17,1 17,5 18,7 18,9 Vlaams Gewest* 21,4 15,5 Waals Gewest* Brussels H. Gewest* 22,8 Bron: Eurostat, SVR * Ramingen.
21,2 14,6 20,1
20,8 13,8 19,2
1999 18,1
1998 17,8
1997 -
18,7
18,5
18,3
19,6 13,3
18,1 13,0
18,7 13,4
19,6 14,6
20,3 14,8
20,1 14,5
19,3 14,3
18,7 14,5
19,4
19,3
19,2
22,2
20,7
20,6
21,5
22,2
9 Risico op financiële armoede, na sociale transfers Percentage individuen met een equivalent netto-inkomen lager dan 60% van het mediaan equivalent netto-inkomen 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 16 EU25** 16 16 16 15 nb 16 16 16 15 België 14,7 14,7 14,8 *15,2 nb 13,3 12,9 12,8 11 11,4 11,2 11,3 *12,7 nb 13,3 12,0 13,0 Vlaams Gewest 19 Waals Gewest 17 16,7 17,7 *18,1 nb 14,4 14,7 13,4 nb Brussels Gewest nb nb 27,0 *20,9 nb nb nb nb Bron: ECHP (bewerking OASeS), FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EU-SILC, Eurostat * Breuk in reeks: overgang van ECHP naar EU-SILC ** Cijfers voor EU27 niet beschikbaar; cijfers voor EU25 zijn schattingen van Eurostat nb = niet bekend
Investeringsratio private sector, in %BBP
Risico op financiële armoede, in %
25
20 18
20
16 14
15
12 10
10
8 6
5
4 0
2 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
0 1999
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Belgie
EU-27
www.vlaandereninactie.be/lissabon
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Brussels H.Gewest Vlaams Gewest
Waals Gewest
Belgie
62
EU-27
10 Langdurige werkloosheid Langdurige werklozen (12 maanden of meer) als percentage van de totale beroepsbevolking, jaargemiddelde 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 2,6 EU27 3,0 3,7 4,1 4,2 4,1 4,0 3,9 4,0 3,3 België 3,8 4,2 4,4 4,1 3,7 3,7 3,2 3,7 4,8 1,4 Vlaams Gewest* 1,6 2,1 2,3 2,2 2,0 1,7 1,4 1,7 2,5 5,2 Waals Gewest* 6,0 6,6 6,9 6,5 5,8 6,2 5,6 6,5 8,1 8,9 Brussels Gewest* 9,8 9,9 9,2 8,3 8,0 8,0 7,0 8,2 9,6 Bron: website Eurostat LFS 19/5/2009 * Berekening 2008 door SVR op basis van gegevens LFS website Eurostat 21/09/2009 11 Regionale spreiding werkzaamheidsgraden Variatiecoëfficiënt in %, op basis van NUTS-2 gebieden 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 11,1 EU27 11,4 11,9 12,1 12,8 13,2 13,2 13,0 12,9 8,6 België 8,7 8,4 8,7 7,7 8,0 8,0 7,9 8,0 2,6 2,8 3,6 3,2 3,4 3,0 3,2 3,9 3,8 Vlaams Gewest* 5,7 Waals Gewest* 6,0 5,3 5,7 4,7 5,1 5,8 5,2 6,3 Brussels Gewest** Bron: Eurostat, maart 2008 * Gewesten: berekeningen SVR ** Kan niet berekend worden omdat er maar één waarnemingspunt is (Brussels Gewest zelf) Langdurige werkloosheidsgraad
Regionale spreiding werkzaamheidsgraden
12
14
10
12
8
10
6
8
4
6
2
4 2
0 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
0 1999
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Belgie
EU-27
www.vlaandereninactie.be/lissabon
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Brussels H.Gewest Vlaams Gewest
Waals Gewest
Belgie
63
EU-27
12 Broeikasgasemissies Index broeikasgasemissies, basisjaar=100 doel 2008 -2012 2007 2006 2005 2004 2003 EU27 90.7 91.8 91.9 92.6 92.6 België 92,5 90.1 93.7 97.4 99.9 100.0 Vlaams Gewest Waals Gewest Brussel Gewest
94,8 92,5 103,5
92.8
95.9 100.3 101.7 102.3 87.5 94.6 95.1 105.8 109,2 109,4
2002 91.0 98.1
2001 91.8 99.4
2000 1999 90.8 90.8 99.6 99.1
1998 92.7 103.5
1997 93.7 99.6
99.3 93.7 105,9
99.3 96.9 110,7
100.2 100.1 96.8 106,2 108,1
106.1
101.6
110,2
109,2
Bron: Emissie Inventaris Lucht VMM, Energiebalans VITO, MRW, BIM, Eurostat
13 Energie-intensiteit Bruto binnenlandse consumptie van energie gedeeld door BBP (kettingeuro’s, referentiejaar 2000) in kgoe/1.000 euro 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 169 EU27 176 182 185 187 185 188 187 193 200 204 199 België 215 224 230 237 227 238 244 251 256 256 231 241 252 250 257 254 255 257 265 280 273 Vlaams Gewest Waals Gewest 276 288 301 309 311 316 318 Brussel Gewest 40 Bron: SVR, Energiebalans VITO, ICEDD, Eurostat * Voorlopig cijfer. Energie-intensiteit, kgoe/1000 euro Broeikasgasemissies, 1990=100 120
400
110
350
100
300 250
90
200
80
150
70
100 50
60
0
50
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Belgie
EU-27
www.vlaandereninactie.be/lissabon
Brussels H.Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Belgie
EU-27
Brussels H.Gewest
64
14 Volume vrachttransport Index van binnenlands vrachtvervoer in verhouding tot BBP, gemeten in ton/km (in constante prijzen 1995), 2000=100 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 106,8 106,3 105,4 105,5 99,4 100,0 EU27 99,0 78,3* België 82,3 84,8 91,0 96,9 102,0 102,2 77,6* 82,8 86,3 92,7 98,5 103,0 102,6 Vlaams Gewest 58,5* Brussel H. Gewest 61,6 66,7 76,7 87,8 99,1 105,4 81,6* Waals Gewest 85,5 85,9 92,2 96,0 100,6 99,3 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, NMBS, Eurostat, bewerking SVR * op basis van voorlopig cijfer voor BBP Volume vrachttransport, 2000=100 110 100 90 80 70 60 50 2001
2002
2003
2004
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Belgie
EU-27
www.vlaandereninactie.be/lissabon
2005
2006
2007
Brussels H.Gewest
65
Deel 3: Vlaams Voortgangsrapport 2009 3.1. Inleiding en achtergrond Vlaanderen kijkt uit naar 2020. In dat jaar wil het op een toonaangevende plaats prijken tussen de best presterende Europese regio’s. Daarom draaide Vlaanderen in Actie anno 2008 rond doorbraken.58 Een doorbraak is een fundamentele omwenteling, die het Vlaamse landschap en de Vlaamse samenleving grondig verandert. En ook de snelste weg naar de kop van het Europese peloton. In de loop van 2008 organiseerde ViA vier ateliers (Talent, Logistiek en Mobiliteit, Internationalisering en Innovatie) om te peilen naar de ideeën van de captains of society. Overheid, bedrijven, middenveld en burgers moeten daarom samen de handen uit de mouwen steken om de vijf cruciale doorbraken te realiseren:
de open ondernemer; de lerende Vlaming; slimme draaischijf van Europa; innovatiecentrum Vlaanderen; groen en dynamisch stedengewest.
De Vlaamse Regering en de sociale partners hebben samen het initiatief genomen voor het Pact 2020. Dit nieuwe toekomstplan voor Vlaanderen moet onze samenleving fundamenteel vormgeven. Het bevat twintig doelstellingen die scherp, duidelijk en meetbaar zijn omschreven, en vijf doorbraken die inwerken op domeinen waarin Vlaanderen vandaag uitblinkt, maar waarin het morgen écht het verschil kan maken. Het Pact 2020 wil ook alle Vlamingen verenigen en vertegenwoordigen. Daarom is het ondertekend door de Vlaamse Regering, de werkgevers- en werknemersorganisaties van de SERV, de Verenigde Verenigingen, de ViA-stuurgroep en de Vlaamse administratie. Het zal over verschillende regeerperioden doorlopen en inwerken op de hele Vlaamse samenleving. Het Pact 2020 bevat twintig ambitieuze doelstellingen met duidelijke streefcijfers. De ondertekenaars willen met het toekomstpact vooruitgang boeken op vijf domeinen:
meer welvaart en welzijn; een competitieve en duurzame economie; meer mensen aan de slag, in meer werkbare jobs, en in gemiddeld langere loopbanen; levenskwaliteit van hoog niveau; een efficiënt en doeltreffend bestuur.
De maatregelen en initiatieven die Vlaanderen neemt ter uitvoering van de Lissabonstrategie dragen bij tot de realisatie van het Pact 2020 en passen in de bredere toekomstvisie voor de regio.
58
www.vlaandereninactie.be
www.vlaandereninactie.be/lissabon
66
3.2. Maatregelen op het vlak van macro-economie (globale richtsnoeren voor het economisch beleid – richtsnoeren 1t/m 6)59 3.2.1. De Europese context en de Vlaamse invulling (periode 2008-2010) De macro-economische richtsnoeren waar Vlaanderen invulling aan kan geven, hebben hoofdzakelijk betrekking op duurzame groei en economische stabiliteit als basis voor meer werkgelegenheid.
3.2.2. Gezonde overheidsfinanciën, een budgettair verantwoord beleid (richtsnoer 1 en 2) De Vlaamse overheid hechtte de afgelopen jaren bijzonder groot belang aan gezonde overheidsfinanciën. Daarnaast werd blijvend ingezet op het versterken van de koopkracht, o.a. door de jobkorting, waarvoor in 2009 een totaal bedrag van 710 miljoen euro werd vrijgemaakt (en 75 miljoen euro in 2010). In 2008 zijn ook concrete maatregelen opgestart om duurzaam energiegebruik bij lage inkomens in het bijzonder bij niet-belastingbetalers te stimuleren. Naar aanleiding van de financieel-economische crisis heeft de Vlaamse overheid sinds september 2008 verschillende bijkomende maatregelen genomen om de financiële slagkracht van een aantal financiële instellingen te versterken. Deze inbreng bevestigt het feit dat de Vlaamse Regering haar verantwoordelijkheid opneemt niet alleen ten overstaan van de financiële instellingen, maar ook ten overstaan van de Vlaamse spaarders, KMO's en openbare instellingen (zie verder deel 4 Financiële en economische crisis: snelle en aangepaste respons). De Vlaamse Regering wenst dat Vlaanderen ook in de toekomst financieel gezond blijft en zal daarom tijdens de regeerperiode 2009-2014 een besparingspad op de uitgaven volgen met het oog op het bereiken van het begrotingsevenwicht in 2011 (zie verder deel 5 Vlaams Regeerakkoord 2009-2014) De Vlaamse Regering voorziet een actief schuldbeheer van participaties voor de volgende jaren zodat de te betalen rente op kastekorten zal worden teruggedrongen, en zodoende bijkomende beleidsruimte creëren. Met deze begrotingsproblematiek draagt de Vlaamse overheid ook zeer sterk bij tot de gezondmaking van de overheidsfinanciën van de gezamelijke overheden. Onderstaande tabel illustreert het voorziene traject voor entiteiten I en II.60 Tabel: Het genormeerd vorderingensaldo 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Vorderingensaldo -5,9 -6,0 -5,5 -4,4 -2,8 -1,3 Entiteit I -4,9 -4,5 -4,4 -3,7 Entiteit II -1,0 -1,5 -1,1 -0,7 Inspanning op niveau primair saldo Inspanning 0,0 0,5 1,0 1,3 1,3 1,3 Cumulatieve inspanning 0,0 0,5 1,5 2,8 4,1 5,4
2015 0,0
1,3 6,7
59
Voor de macro-economische richtsnoeren zie bijlage 1 Aanvulling bij het Stabiliteitsprogramma 2009-2013 (Overlegcomité van 16/9/2009). De tabel bevat de uiteindelijke doelstellingen tit 2015 (in % van het BBP). Over de opdeling onder de entiteiten is er maar een akkoord tot 2012 (Entiteit I: federale overheid + sociale zekerheid, entiteit II: gemeenschappen en gewesten + lokale overheden (gemeenten en provincies). 60
www.vlaandereninactie.be/lissabon
67
3.3. Maatregelen op het vlak van micro-economie (globale richtsnoeren voor het economisch beleid – richtsnoeren 7 t/m 16) 3.3.0. De Europese context en de Vlaamse invulling (periode 2008-2010) De micro-economische richtsnoeren doelen op maatregelen die groeipotentieel van Europa versterken.61 Kennis en innovatie worden hierbij gezien als dé motoren van groei. Daarnaast moet Europa aantrekkelijker gemaakt worden voor buitenlandse investeerders en werknemers.
3.3.1. Een geïntegreerd industriebeleid Ecologiepremie Vergroening van de economie – ondersteund door innovatieve toepassingen - is een belangrijk aandachtspunt voor de Vlaamse Regering. Hierbij speelt de ecologiepremie een primordiale rol. Met de ecologiepremie wil de Vlaamse overheid een gedeelte van de extra kost die een ecologie-investering (zijnde milieu-investeringen en investeringen op energiegebied) met zich meebrengt, en die op korte termijn een concurrentieel nadeel kan betekenen, voor haar rekening nemen. (richtsnoer 11, richtsnoer 15 – richtsnoer 10). De maatregel werd hervormd in mei 2007 tot een nieuw instrument dat steun toekent op basis van een oproepsysteem met een wedstrijdformule. Op deze manier wenste de VR een maximale milieuperformantie (deze die de grootste bijdrage leveren aan de realisatie van de Kyoto-doelstellingen en aan het milieubeleidsplan van de Vlaamse overheid), en energieefficiëntie te halen uit de ondersteunde investeringen, de budgettaire beheersbaarheid te garanderen (gesloten begrotingsenveloppe), een betere afstemming van vraag en aanbod (dus de handhaving van een redelijke slaagkans) te waarborgen, en een vereenvoudiging van de maatregel door te voeren met de verdere afstemming op de groeipremieregeling. In het najaar van 2007 werd vervolgens de eerste oproep gelanceerd voor de aangepaste ecologiepremie, wat volledig elektronisch gebeurt via een internettoepassing. Voor 2008 waren drie op elkaar aansluitende oproepen voorzien, en een jaarbudget van 75 miljoen euro. De fotovoltaïsche omzetting van zonne-energie was een erg populaire technologie bij de aanvragen. Vanaf 1/1/2009 zijn er verschillende wijzigingen aangebracht in de werking van de ecologiepremie en is ook het budget aanzienlijk toegenomen. Om te beginnen was er het voornemen om zowel de steunpercentages als het maximum steunbedrag per aanvraag op te trekken. De oproepen per 2009 verlopen hierdoor volgens een aantal andere criteria, nl.:
61
verdubbeling van de steunpercentages, van 10% naar 20% voor grote ondernemingen en van 20% naar 40% voor kleine en middelgrote ondernemingen; het steunplafond is verhoogd van 1,5 miljoen naar 1,75 miljoen euro per aanvraag en per oproep; investeringen kunnen voortaan gefinancierd worden via een patrimoniummaatschappij als die tot dezelfde groep behoort als de steunaanvragende onderneming;
Voor de micro-economische richtsnoeren zie bijlage 1
www.vlaandereninactie.be/lissabon
68
om bedrijven tegemoet te komen om het hoofd te kunnen bieden aan de crisis wordt een versneld uitbetalingsritme gehanteerd en wordt de investeringstermijn verlengd van drie tot vijf jaar.
Door de afschaffing vanaf 2009 van de groeipremie is het vrijgekomen budget bij dat van de aangepaste ecologiepremie gevoegd. De groeipremie was bedoeld als investeringssteun voor KMO’s die investeringen planden tot maximaal 8 miljoen euro (voorziene budget in 2008 bedroeg 47,6 miljoen euro, verdeeld over 3 oproepen). Onder goedkeuring van de begrotingswijzigingen bedraagt het totale budget voor de ecologiepremie in 2009 159 miljoen euro. Roetfilters Daarnaast is er ook nog een budget van 1 miljoen euro voor de ondersteuning van roetfilters. Deze zijn bestemd voor vrachtwagens en de aankoop van ‘Euro Vvrachtwagens’. Dit bedrag wordt mee opgenomen in de ecologiepremie die via oproepsysteem wordt toegekend. Problematiek van de bedrijventerreinen (richtsnoer 11-richtsnoer 15) Medio 2007 keurde de Vlaamse Regering het besluit goed over de subsidiëring van bedrijventerreinen. Dit bevat een aantal vernieuwingen en belangrijk hierbij is de grotere nadruk op de herontwikkeling van verouderde terreinen en brownfields. Tot de doelgroep behoren alle ontwikkelaars van bedrijfsterreinen, zowel openbare als private, en elke vorm van onderlinge samenwerking voor zover het gaat om investeringen die nodig zijn voor het bouwrijp maken van de individuele kavels op bedrijfsterreinen. Najaar 2007 werd de eerste nieuwe oproep voor bedrijvencentra en doorgangsgebouwen goedgekeurd. De nieuwe steunregeling richt zich op drie soorten bedrijvencentra: centra met basisdiensten, strategische bedrijvencentra (die zich richten op starters uit een bepaalde buitenlandse regio) en specifieke bedrijvencentra (die zich richten op starters uit een bepaalde economische doelgroep). Voor het eerst worden strategische bedrijvencentra ondersteund en de inspanningen van specifieke bedrijvencentra om starters uit het buitenland aan te trekken, worden extra gehonoreerd. In 2008 kwamen beide maatregelen op kruissnelheid waarbij belangrijke inspanningen op vlak van activering en verduurzaming van bedrijventerreinen geleverd worden. Voor de aanleg van bedrijventerreinen en de heringebruikname van industriële sites is in 2009 in totaal 27,86 miljoen euro voorzien. Het Brownfielddecreet heeft tot doel investeerders en projectontwikkelaars ertoe te bewegen zich bij hun projectontwikkelingen niet bij voorkeur te richten op zogenaamde “Greenfields”, maar ook de herontwikkeling van braakliggende of onderbenutte terreinen (“Brownfields”), in overweging te nemen. In 2007 werd beslist een methode te volgen waarbij investeerders en projectontwikkelaars een convenant kunnen sluiten met de Vlaamse Regering. Het Agentschap Ondernemen (voorheen VLAO) is sedert 2008 ingeschakeld als enig aanspreekpunt voor brownfieldconvenanten om aldus de administratieve last tot een minimum te herleiden en de onderhandelingen over de totstandkoming van een brownfieldconvenant efficiënt te laten verlopen. (zie verder deel 4). In 2007 werden enkele sleutelaspecten m.b.t. de monitoring van de ijzeren voorraad bedrijventerreinen verder geoperationaliseerd en werd een kortlopende onderzoeksopdracht opgestart die enerzijds moet leiden tot een toekomstscenario voor het GIS-bedrijventerreinen en anderzijds tot aanbevelingen in verband met informatieverzameling, informatiedoorstroming en kwaliteitsbewaking. In 2008 werd gestart met de uitvoering van deze aanbevelingen en een atlas van zoeklocaties en een ruimtelijk economische kaart Vlaanderen aangemaakt met zones die nog niet de bestemming bedrijventerrein hebben, maar waarvan geoordeeld wordt dat ze de vereiste kwaliteiten hebben om deze bestemming te krijgen. In 2008 startte men met de verwerking van de in
www.vlaandereninactie.be/lissabon
69
2007 opgestarte studies over watergebonden bedrijventerreinen en locaties voor Sevesobedrijven in de atlas. Ruimtelijk-economische projecten In 2008-2010 worden door middel van subsidies voor ruimtelijk-economische projecten onbenutte kavels op bestemde bedrijventerreinen op de markt gebracht, als bijkomend aanbod van bedrijfspercelen. De ruimtelijk-economische kaart Vlaanderen bevat de belangrijke strategische bedrijventerreinen terreinen die op de markt te koop zijn of op korte termijn op de markt zullen komen. Dit moet een belangrijk instrument worden voor de promotie van Vlaanderen als investeringsregio waarbij de verscheidenheid moet duidelijk zijn: watergebonden, geschikt voor Sevesobedrijven, wetenschapsparken,enz. De verschillende zones worden nog steeds in een eenvormig formaat verwerkt. Voor projecten in het kader van gebiedsgerichte partnerschappen en/of het Vlaams ruimtelijk-economisch beleid is in 2009 een krediet van 3,3 miljoen euro voorzien, stijging van 0,3 miljoen euro vergeleken met 2008. Hierdoor zijn subsidies beschikbaar voor grijswaterleveranciers voor de uitbouw van grijswatercircuits ter bescherming van de kwetsbare watervoerende lagen. Het maakt ook de top-down projectwerking in het kader van het ruimtelijk economisch beleid mogelijk. Deze projectwerking dient om de herinrichtingsprocessen van verouderde bedrijfsterreinen op gang te brengen, zwaarwegende knelpunten op te lossen op bedrijfsterreinen die bestemd, maar niet ontwikkeld werden (knelpuntterreinen) en projecten te ondersteunen die zorgvuldig ruimtegebruik op dergelijke terreinen stimuleren (onderzoeken onbenutte bedrijfsgronden). Preventief bedrijfsbeleid (PBB) Na een vergelijkende studie van het preventief bedrijfsbeleid in andere Europese landen is een concrete aanpak voorgesteld voor de stimulering, ondersteuning en bevordering van financieel gezonde ondernemingen. Het Agentschap Ondernemen staat in voor een efficiënte uitbouw hiervan en haar aanpak is gestoeld op volgende principes: sensibiliseren van ondernemingen om continu een diagnose, planning en uitvoering van bedrijfsplannen uit te voeren om de bedrijfscontinuïteit te verzekeren; ontwikkelen en ter beschikking stellen van instrumenten voor zelfdiagnose en het verstrekken van eerstelijnsadvies aan ondernemingen via een diagnose-instrument en een gestandaardiseerde methodologie ("quickscan" voor zelfdiagnose gebaseerd op de bedrijfsgegevens); aanbieden van een vervolgtraject aan de ondernemingen in geval van continuïteitsproblemen. Preventief bedrijfsbeleid is verder uitgebouwd in 2008 en de tussenkomst is bovendien ondersteund door een aantal bijkomende betoelagingsmogelijkheden. De afloop van een tussenkomst van de Vlaamse overheid ten behoeve van PBB verloopt na de sensibilisering en de mogelijke aanwending van de zelftest in drie verdere stappen. 1) De afloop is enigszins verschillend naargelang de bedrijfsgrootte. Prioritair wordt gefocust op de groepen tussen 20 en 100 werknemers. 1.a) Het bedrijf meldt zich vrijwillig aan met een overzicht van de laatste jaarrekeningen aangevuld met de recentste informatie. Bedrijven met een eigen vermogen groter dan 50% van het bedrijfskapitaal worden toegelaten tot de volgende fase. 1.b) De ondernemingsscan, die ontworpen werd i.s.m.Vlerick Management School, is een uniforme checklist die inzoomt op de operationele elementen van de bedrijfsvoering en resulteert in een uniform verslag met de voornaamste aandachtspunten.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
70
2) Hierin wordt aan het bedrijf via de KMO-portefeuille de kans geboden om beperkt gespecialiseerd advies in te winnen of indien noodzakelijk een strategisch advies/herstelplan en haalbaarheidstoets te verkrijgen via de pijler strategisch advies van de KMO-portefeuille. 3) Voor de invoering van het herstelplan opgesteld in stap 2 werd midden 2009 bovendien een EFRO-oproep gelanceerd (waarvoor 2,5 miljoen euro is voorzien) waardoor het bedrijf via een projectpromotor kan ondersteund worden voor de omzetting van het herstelplan.62 Voor de bedrijven met minder dan 20 werknemers wordt een bijzondere sensibilisering opgezet, deels in bestaande peterschapsprojecten, deels door een specifiek extra ondernemerschapsoproep (EFRO) gericht op de bijzondere sensibilisering van de KMO’s met betrekking tot de continuïteitsproblematiek. De verdere behandeling verloopt zoals beschreven voor de bedrijven tussen 20 en 100 werknemers. Voor bedrijven met meer dan 100 werknemers worden de analysetools zoals hoger beschreven ter beschikking gesteld, maar wordt er vanuit gegaan dat enkel voor de KMO’s volgens Europese definitie de mogelijkheden van KMO-portefeuille en in het bijzonder de pijler strategisch advies kunnen worden gesteund. Tegelijkertijd wordt de link gelegd tussen dit Vlaamse actieplan en de toepassing van de WCO63 waarbij in specifieke gevallen tussenkomst kan worden verzekerd met betrekking tot de ondernemingsbemiddelaar respectievelijk gerechtsmandataris. Dit actieplan mag geen overlapping vertonen met de Europese Richtlijn met betrekking tot bedrijven in herstel en herstructurering. Voor de uitvoering van de opdrachten in regie wordt een bijkomende pijler binnen de KMOportefeuille voorzien onder de hoofding PBB. Hiertoe wordt het toepasselijke MB aangepast.64 Volledigheidshalve moet opgemerkt worden dat inzake PBB zowel op initiatief van de werknemers als van de werkgevers gebruik kan gemaakt worden van de tool om problemen in het bedrijf te detecteren. Nieuw steunmechanisme voor strategische investerings- en opleidingssteun Het nieuw steunmechanisme voor strategische investerings- en opleidingssteun ging in op 18/04/2008. Hiervoor was in 2008 een bedrag voorzien van 42,5 miljoen euro (oorspronkelijk 30 miljoen euro) voor zowel investeringen in vaste activa als voor grote opleidingsdossiers, bedrag dat in 2009 41,1 miljoen euro bedraagt. De nieuwe regeling is mede gebaseerd op de nieuwe EU regionale steunkaart voor de periode 2007-2013 en een gecombineerd steunsysteem, van toepassing op investeringsprogramma's van meer dan 8 miljoen euro van KMO’s en grote ondernemingen - deze laatste enkel in de regionale steungebieden - en op opleidingsprojecten van meer dan 450.000 euro, uitgevoerd door alle ondernemingen. De steunaanvragen worden getoetst aan criteria die peilen naar het strategische karakter van het project en naar de drie elementen van duurzaam ondernemen, namelijk de bedrijfseconomische gezondheid, de sociale verantwoordelijkheid en de milieugerichtheid van de onderneming. Een maximum steunbedrag van 1 miljoen euro per aanvraag is voorzien en een onderneming kan om de drie jaar een dossier indienen. De mogelijkheid om steun te verlenen aan strategische investerings- en opleidingprojecten vervolledigt het instrumentarium waarmee uitvoering wordt gegeven aan het flankerende ondersteuningsbeleid. De nieuwe algemene groepsvrijstellingsverordening is in werking getreden op 29/08/2008 en vormt sindsdien de nieuwe rechtsgrondslag voor een aantal economische
62
EFRO: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. WCO: Wet op de Continuïteit van Ondernemingen. 64 Zie ook verder Deel 4. 63
www.vlaandereninactie.be/lissabon
71
steunmaatregelen van de Vlaamse overheid voor ondernemingen65. Het betreft de groeipremie (tot aan de opschorting ervan, gezien deze vanaf 2009 ophoudt te bestaan), de ecologiepremie (voor het eerst gebaseerd op een vrijstellingverordening en niet op de Richtsnoeren, zodat geen voorafgaande aanmelding van het besluit bij de EC vereist was), en de strategische opleidings- en investeringssteun. Ook het besluit inzake de subsidiëring van bedrijvencentra en doorgangsgebouwen valt hieronder. Al deze regimes werden aangepast in overeenstemming met de bepalingen van de nieuwe verordening. De EC vaardigde op 17/12/2008 een tijdelijke kaderregeling uit met tijdelijke versoepelingen aan de (economische) staatssteunregels ten gevolge van de financiële crisis. Tot midden 2009 beschouwd, heeft uitsluitend de Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV) gebruikt gemaakt van deze mogelijkheid. Aldus is de waarborgregeling aangepast, m.n. wat betreft het openstellen va de waarborgen ten behoeve van grote ondernemingen, en het voorzien van een afzonderlijk onderdeel binnen de waarborgregeling met speciale (ad hoc) crisiswaarborgen (zie deel 4). Als flankerende maatregelen voor het industriebeleid bestaan er een reeks instrumenten en werden in 2008-2009 ook een aantal maatregelen genomen, bijvoorbeeld in verband met het Budget Economisch Advies (BEA) dat hervormd is en sedert 2009 overging in de KMOondernemerschapsportefeuille (zie deel 3.3.4. over ondernemerschap). Rondetafel-methodiek (richtsnoer 10 – richtsnoer 13) De rondetafel-methodiek van de voorbije jaren was nuttig om de noden van de industrie te bespreken met de betrokken Vlaamse en federale beleidsmakers en intermediairs. Waar mogelijk werden beslissingen opgenomen in het reguliere (Vlaamse en federale) beleid. Tot op heden gebeuren de contacten en ervaringen op ad hoc basis. In 2007-2008 werd een methodiek uitgewerkt voor de structurele inbedding in het beleid van de rondetafelconferenties. De aanpak en het verloop van het proces binnen het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité (VESOC) is uitgeschreven en als mededeling bij de Vlaamse Regering geagendeerd. Het proces bevat drie etappes: de ronde tafel, structureel overleg met de Vlaamse overheid en, in de laatste fase, VESOC. Na de scheikunde, de automobiel en de levenswetenschappenindustrie, is in december 2008 ook een Rondetafeloverleg opgestart met de Vlaamse textiel-, hout- en meubelindustrie. In de levenswetenschappen is begin december 2008 een akkoord gesloten tussen FIT en de sectororganisatie Essencia. (richtsnoer 10 – richtsnoer 13). In het bijzonder het overleg met de voertuignijverheid vroeg veel aandacht gedurende de voorbije verslagperiode. Zo ging er een rondetafel door op 3/12/2008 die resulteerde in de aankondiging dat de Vlaamse en federale regering maatregelen wensten te nemen om de economische klappen voor de voertuigindustrie op te vangen.66 Op 2/2/2009 vond er opnieuw een rondetafeloverleg plaats in de voertuigindustrie (de derde), waarbij alle vertegenwoordigers van de autonijverheid aanwezig waren, naast vertegenwoordigers van Agoria Vlaanderen (technologiesector) en de vakbonden. Doel was de crisis in de sector te bespreken en een gemeenschappelijke aanpak voor de huidige problematiek van de voertuigindustrie af te spreken. Volgende afspraken werden daarbij gemaakt: de Vlaamse Regering gaat de opleidingssteun voor bedrijven in 2009 verdubbelen van 1 tot 2 miljoen euro (in alle sectoren, niet alleen de automobielsector), 65 Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6/08/2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard, PB L 214 van 9/8/2008, p 3-47. 66 Dat de voertuigindustrie het moeilijk heeft, valt af te leiden uit Agoria-gegevens van de vier autoassemblagefabrieken (Audi-Volkswagen Vorst, Ford Genk, Opel Antwerpen en Volvo Gent) die in 2008 samen bijna 689.000 voertuigen assembleerden, 13 procent minder dan in 2007. Voor 2009 verwacht Agoria een daling met nog eens 20 procent. Deze vier fabrieken (3 in Vlaanderen en 1 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) stelden vorig jaar rechtstreeks ook 15.100 mensen aan het werk, 10 procent minder dan in 2007.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
72
er komt een regeling waardoor tijdelijke werklozen via de VDAB extra opleiding zullen kunnen volgen.
Andere steunmaatregelen ter verwezenlijking van een duurzame economie Naast de steunregelingen van de ecologiepremie, de roetfilter en het brownfielddecreet, zijn er nog andere maatregelen goedgekeurd die bijdragen tot het verwezenlijken van een duurzame economie. Zo is er het besluit van 28/11/2008 houdende toekenning van een projectsubsidie aan Unizo voor de verdere sensibilisering, motivering en advisering van de KMO’s op het vlak van energiebesparing. Hiermee wil de Vlaamse overheid de energiezorg bij KMO’s ondersteunen en concrete maatregelen voor energiebesparing uitwerken. Het betreft 3 projecten die in totaal op 500.000 euro zijn begroot waarvoor de Vlaamse overheid in totaal 460.000 euro inbrengt: 204.000 euro voor project 1 “Energieadvisering door een energieconsulent”, 160.000 euro voor project 2 “Energiecoach” (ook genaamd KMO voor Kyoto), en 96.000 euro voor project 3 “stimuleren van vervangingsinvesteringen”. Het project loopt over 16 maanden, van 1/07/2008 tot 31/10/2009 en is een verlenging van een bestaand energieconsulentenproject bij Unizo (BVR 15/12/2006) dat liep tot 30/06/2008.67 De VREG kreeg de opdracht om de prijsontwikkeling bij KMO’s op te volgen en werkt een methodologie uit om de elektriciteitsprijzen voor professionele afnemers met een jaarlijks verbruik van 30 en 50 MWh te monitoren (BVR van 17/10/2008). Het ontwikkelde een vergelijkingsinstrument (zie www.vreg.be), waarmee de KMOs op een objectieve manier een vergelijking kunnen maken tussen de aanbiedingen van de verschillende energieleveranciers en dit op basis van prijs, de belangrijkste contractvoorwaarden en de mate waarin stroom uit hernieuwbare energiebronnen aangeboden wordt. Ook publiceerde de VREG op 27/11/2008 een verslag dat een bevraging was over het gedrag en de ervaringen van bedrijven op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt. Een van de conclusies was dat het aantal ‘groene contracten’ van 5% in 2007 naar 9% in 2008 steeg. Voornaamste instrumenten en budgetten industrieel beleid (voorlopige cijfers)
Strategische investerings- en opleidingssteun Ecologiepremie Roetfilters Bedrijventerreinen (en doorgangsgebouwen) Projecten binnen gebiedsgerichte partnerschappen en/of het Vlaams ruimtelijkeconomisch beleid (steun aan grijswatercircuits bij bedrijven) Rentetoelagen voor hinder door openbare werken68
Budget 2009 (miljoen euro) 41,10 159,00 1,00 27,86 3,30 0,50
3.3.2. Een beleid dat gericht is op globalisering en mededinging Internationalisering van het ondernemen en het bedrijfsleven Enterprise Europe Network (EEN) De EC kondigde begin 2008 de start van een Enterprise Europe Network (EEN) aan. Enkele maanden later is het Vlaamse deel van dit netwerk gevormd door een samenwerkingsverband van het Agentschap Economie, VLAO (Vlaams Agentschap Ondernemen) en het IWT. Samen stellen ze inmiddels de informatie-, advies-, bemiddelingsen promotiediensten van het EEN ter beschikking van de Vlaamse ondernemingen. Ook 67
I.v.m. energieconsulenten zie verder onder 3.3.6. Beleid dat oog heeft voor duurzaamheid. Rentetoelagen voor hinder door openbare werken, wordt verder besproken onder 3.3.3. Beleid dat met betere regelgeving bedrijvigheid stimuleert. 68
www.vlaandereninactie.be/lissabon
73
Flanders Investment and Trade (FIT) werkt mee. Door deze integratie zullen de knooppunten van het nieuwe netwerk een ruimer en beter geïntegreerd gamma van informatie en diensten kunnen aanbieden. Het Agentschap Ondernemen verspreidt sedert zijn oprichting op 1/04/2009 op brede schaal informatie voor bedrijven over Europese regelgeving en subsidiemechanismen via de uiteenlopende EU Programma’s.69 Ondernemers kunnen in elk van de vijf provinciale AO-kantoren ook terecht voor informatie op maat over zakendoen in Europa, en over regelgeving, normen, procedures, programma's en steunmechanismen die gelden in de EU en in de afzonderlijke lidstaten. Ondernemers zullen ook worden geholpen bij het zoeken naar zakenpartners in andere regio's en bij het opzetten van internationale samenwerkingsverbanden. Het consortium zal in opdracht van de Commissie ook de opinies en ervaringen van KMO’s over specifieke thema’s, en hun reacties op Europese beleidsvoorstellen bevragen en terugkoppelen naar de EU. Steun aan bedrijven bij internationalisering via Flanders Investment and Trade, FIT Het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen, bekend als Flanders Investment and Trade (FIT) behoort tot het beleidsdomein Internationaal Vlaanderen (IV) en begeleidt bedrijven bij het in het internationale zakendoen en gidst buitenlandse investeerders naar Vlaanderen.70 Vlaamse ondernemers kunnen op het agentschap een beroep doen voor informatie over buitenlandse markten, advies over marktstrategieën en deelname aan seminaries, zakenreizen en vakbeurzen. FIT heeft vertegenwoordigers in 90 kantoren in het buitenland, die ten dienste staan van Vlaamse bedrijven. FIT biedt verschillende vormen van steunverlening aan, via 4 categorieën van financiële steun aan KMO’s die internationaliseren voor 11 soorten initiatieven, zoals prospectieen zakenreizen, deelname aan internationale beurzen, aankoop van lastenboeken voor internationale aanbestedingen en multilateraal gefinancierde projecten, intrek in een door FIT geaccrediteerd dienstencentrum in het buitenland, …Deze categorieën betreffen steun voor de uitvoer van uitrustingsgoederen71, voor haalbaarheidsstudies72, collectieve projecten van bedrijfsgroeperingen en gemengde Kamers van Koophandel73, en opleidingen en advies. Deze laatste vallen binnen de KMO-Ondernemingsportefeuille van het Agentschap Ondernemen vanaf 2009. Hieronder gaat een overzicht van de instrumenten en het budget 2009 (miljoen euro): Bevordering internationaal ondernemen
Uitvoer Vlaamse uitrustingsgoederen
Haalbaarheidsstudies bouw- en milieuprojecten
5,03
5,67
1,4
Steun activiteiten bedrijfsgroeperingen / kamers koophandel 2,25
Dienstencentra
KMOPortefeuille advies
0,6
0,5
De groei- en ontwikkelingslanden bieden heel wat potentieel voor de Vlaamse economie. Om deze markten zo goed mogelijk te kunnen bereiken, en om de snelgroeiende, beloftevolle 69 Over de fusie tussen VLAO en Agentschap Economie tot het Agentschap Ondernemen (AO) zie verder onder 3.3.4. Een beleid dat ondernemerschap bevordert. 70 Voor meer informatie: www.flanderstrade.be 71 Ondernemingen, gevestigd in het Vlaams Gewest, die uitrustingsgoederen ter beschikking stellen van ontwikkelingslanden, met als doel een verkoop te realiseren, kunnen financieel worden ondersteund. 72 Vanaf april 2006 kunnen Vlaamse studiebureau’s, ingenieursbureau’s en consultants bij FIT een subsidie krijgen voor het maken van een haalbaarheidsstudie met een onwikkelingswaarde en met een duidelijke spin-off voor het Vlaamse bedrijfsleven. 73 Bedrijfsgroeperingen en Gemengde Kamers van Koophandel kunnen een subsidie bekomen bij FIT voor projecten (samenhangend geheel van activiteiten of initiatieven die een welbepaalde (strategische) doelstelling voor ogen hebben en die een duidelijke economische toegevoegde waarde realiseren voor het Vlaams bedrijfsleven op het vlak van het internationaal ondernemen en het aantrekken van investeringen) met als uiteindelijke finaliteit het creëren van zo concreet mogelijke businnesopportuniteiten ten bate van de individuele bedrijven.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
74
bedrijven uit deze landen naar Vlaanderen aan te trekken en te verankeren, moeten zowel het beleid als het instrumentarium hier beter op gericht worden. De Vlaamse Regering besliste daarom op 24/04/09 tot gedeeltelijke herverdeling van 328.000 euro van het provisioneel krediet van de werkgelegenheidsconferentie, voor een verhoogde aanwezigheid van Flanders Investment and Trade (FIT) in sommige groeimarkten: de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China) en de Verenigde Arabische Emiraten. De fysieke aanwezigheid van Vlaamse economische sleutelfiguren is hier een belangrijk onderdeel van en FIT heeft zijn netwerk aanzienlijk versterkt. Ook zijn sinds september 2008 zeven nieuwe dienstencentra geopend (in Sao Paulo, Rio de Janeiro, Abu Dhabi, Dubai, Moskou, Mumbai en New Delhi). In landen waar FIT niet aanwezig wordt de dienstverlening versterkt door antennes: actoren die geen deel zijn van het FIT-netwerk (bv. Kamers van Koophandel, consultants e.d.) maar aan de Vlaamse bedrijfswereld advies verstrekken over het land waarin zij gevestigd zijn (eerste antenne in Nieuw-Zeeland vanaf 1/05/2009). Vlaanderen hinkt nog achterop in de uitvoer van hoogtechnologische producten. Daarom ging in 2008 het FIT een samenwerking aan met het IWT zodat innovatieve en technologische bedrijven op een volledige waaier aan ondersteuning van de Vlaamse overheid kunnen rekenen. Daarnaast zet FIT technologische vertegenwoordigers in op verschillende plaatsen in de wereld die Vlaamse bedrijven met hoogtechnologische en kennisintensieve activiteiten beter kunnen begeleiden op buitenlandse markten. Ook kan nog melding gemaakt worden van het Fonds Vlaanderen Internationaal (FVI), ter ondersteuning van Vlaamse bedrijfsinvesteringen in het buitenland (inbreng middelen in PMV, de Participatiemaatschappij Vlaanderen). Wat betreft sensibiliseren van ondernemers om uit te voeren en internationale strategieën uit te stippelen, besliste de Vlaamse Regering midden 2008 om verder steun te verlenen aan de themazender Kanaal Z voor de productie van een televisieprogramma “Handelsroute”, een programma over internationaal ondernemen. Het programma enthousiasmeert en gidst Vlaamse bedrijven om te exporteren naar en/of te investeren in 10 te bepalen landen. Internationalisering van wetenschap, innovatie en onderzoek De Vlaamse overheid is eveneens erg actief wat betreft internationalisering van wetenschap, innovatie en onderzoek. Binnen de EU betreft het de deelname aan: het EU Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (KP voor OTO) en hierbinnen de ERA-netten (European Research Area), OCM-netten (Open Coördinatiemethode) en INNO-Netten; het EU Kaderprogramma voor Concurrentievermogen en Innovatie (KCI); COST; EUREKA (internationale samenwerking tussen bedrijven rond O&O en innovatie); de gemeenschappelijke programma’s (artikel 169-initiatieven) als EUROSTARS en AAL; de gezamenlijke technologie-initiatieven (art.171-initiatieven) (ARTEMIS, ENIAC, Clean Sky, IMI); de EU structuurfondsen als EFRO en ESF (regionaal beleid). Er bestaan ook internationale en bilaterale (bv. met Nederland) samenwerkingsverbanden met financiële steun voor zowel onderzoekers/onderzoeksinstellingen, als innoverende bedrijven. Binnen de OESO is Vlaanderen actief in de beleidscomités CSTP (wetenschap, onderzoek) en CIIE (innovatie, ondernemerschap), en de thematische subgroepen hiervan (bv. voor biotechnologie, ICT, nanotechnologie…). Ook werkt Vlaanderen rechtstreeks samen met de Verenigde Naties voor wetenschapsbeleid via de UNIDO en UNESCO (FUST) programma’s. Vlaanderen voorziet via het FWO ook middelen voor onderzoekers die in sommige wetenschapsdomeinen wensen gebruik te maken van zware onderzoeksinfrastructuur,
www.vlaandereninactie.be/lissabon
75
“big science”, bv. op het gebied van elementaire deeltjes (CERN, ESRF), moleculaire biologie (EMBL) of sterrenkunde (ESO).74) Over de deelname aan 6KP voor OTO tijdens de periode 2002-2006 heeft het department EWI een kwantitatieve analyse doorgevoerd, zowel op het globale niveau als op het niveau van de specifieke programma- onderdelen. Vlaanderen nam met 422 deelnemers 1.342 keer deel aan 1.051 projecten binnen het 6KP voor OTO. De Vlaamse deelnames totaliseerden een deelnametoelage van 352,29 miljoen euro. De totale Vlaamse deelnametoelage vertegenwoordigde 2,12% van de totale toelage die door de Commissie voor participatie in het 6KP voor OTO werd uitgekeerd.75 Op 12/12/2008 wijzigde de Vlaamse Regering na het advies van de Raad van State definitief de Vlaamse reglementaire besluiten met betrekking tot de steunverlening van het Vlaams Instituut voor de Bevordering van het Wetenschappelijk Technologisch Onderzoek in de Industrie (IWT). Doel hiervan is deze besluiten in overeenstemming te brengen met de Europese Kaderregeling voor staatssteun aan onderzoek en ontwikkeling en innovatie, die op 30/12/2006 in werking trad. Het BVR van 12/12/2008 tot regeling van de steun aan projecten van onderzoek en ontwikkeling van het bedrijfsleven in Vlaanderen vervangt dus het vroegere, aangemelde besluit van 5/10/2001 en maakt gebruik van de algemene vrijstellingsverordening. De bepalingen zijn overgemaakt aan de EC op 23/04/2009.
3.3.3. Een beleid dat met een betere regelgeving bedrijvigheid stimuleert De voorbije periode nam de Vlaamse overheid verschillende initiatieven m.b.t. een betere regelgeving. Hierna wordt daar meer in detail op ingegaan. Omzetting van Europese richtlijnen Een belangrijk aspect van betere regelgeving is de tijdige omzetting van Europese regelgeving in de lidstaten. Binnen de Vlaamse overheid wordt de omzetting van Europese regelgeving dan ook nauwlettend opgevolgd. Een goede graadmeter van de omzettings- en toepassingsprestaties van de lidstaten is het scorebord van de Interne Markt. België staat op de meest recente editie van het scorebord van juli 200976 slechts op de 20e plaats van de 27 EU-lidstaten. Twintig richtlijnen waren niet tijdig omgezet, wat neerkomt op een omzettingsdeficit van 1,2%, terwijl de Europese maximumnorm 1% bedraagt. In vergelijking met december 2008 is er wel sprake van een lichte verbetering. Toen bedroeg het Belgische omzettingsdeficit nog 1,4%. Alle Belgische deelstaten samen waren in juli 2009 betrokken bij 7 van de 20 niet tijdig omgezette richtlijnen en Vlaanderen was betrokken bij 3 niet tijdig omgezette richtlijnen. België haalt ook niet de zero tolerance norm voor richtlijnen met een omzettingsachterstand van meer dan twee jaar77. Het heeft 3 richtlijnen met zulke achterstand, waarvan er één onder de bevoegdheid van de deelstaten (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) valt. Enkel Luxemburg en Griekenland doen op dat vlak nog slechter dan België. Gezien het belang en de impact van de Europese Dienstenrichtlijn (EDRL)78, geldt voor de omzetting van deze richtlijn een bijzondere aanpak. Binnen de Vlaamse overheid een 74 75
De federale overheid betaalt meestal het lidgeld dat toegang geeft tot de infrastructuur van deze internationale centra. Zie verder 3.3.5. Een beleid dat onderzoek en ontwikkeling en innovatie naar internationale standaarden wil brengen.
76 Meer informatie over het scorebord en de scoreborden zelf op volgende website: http://ec.europa.eu/internal_market/top_layer/index_10_en.htm 77 Aantal richtlijnen met een omzettingstermijn op 31/10/ 2006 die nog niet waren omgezet op 10/11/2008. 78 De Europese Dienstenrichtlijn verplicht de Europese lidstaten om alle maatregelen in hun interne rechtsorde op te heffen die het vrije verkeer van diensten en de vrijheid van vestiging binnen de Europese markt zouden kunnen belemmeren, tenzij deze noodzakelijk en evenredig zijn.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
76
stuurgroep opgericht, die gecoördineerd wordt door het departement EWI. In de loop van 2007 kwam de voorbereiding van de omzetting van de Dienstenrichtlijn op kruissnelheid. Overleg vond plaats met o.a. de vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten. Ook ging de screening van start van de regelgeving om vast te stellen welke decreten, besluiten enz. dienen aangepast te worden. Een eerste lijst van te screenen regelgeving werd op 18/07/2008 op de Vlaamse Regering geagendeerd. De Vlaamse overheid ontwikkelde ook een specifieke Dienstenimpacttoets (DIT) als een instrument om de toetsing van de in de dienstenrichtlijn opgenomen vereisten m.b.t. non-discriminatie, noodzakelijkheid en evenredigheid te kunnen uitvoeren, en geïnspireerd op de Vlaamse reguleringsimpactanalyse (RIA)-methodiek. Er is een strategie-ontwikkeling uitgewerkt voor de uitbouw van de Vlaamse “Middle Office”- functie van het Uniek Loket door het Agentschap Ondernemen. De omzetting van de Europese Dienstenrichtlijn wordt als belangrijk beschouwd door de Vlaamse overheid: in het Vlaamse relanceplan dat op 14/11/2008 werd goedgekeurd staat dat om het concurrentievermogen van de Vlaamse economie te verstevigen, de dienstenrichtlijn integraal en versneld moet omgezet worden. Lokale overheden en de bedrijfswereld verder ondersteunen en stimuleren tot bedrijfsvriendelijk klimaat Rentetoelage en derde waarborgregeling bij hinder t.g.v. openbare werken Sedert midden 2007 kunnen de KMO’s een rentetoelage aanvragen voor hinder ten gevolge van openbare werken. Deze toelage steunt KMO’s die hierdoor een tijdelijk cash-flow probleem hebben en bij een bank een overbruggingskrediet moeten afsluiten. Met een tussenkomst in de rentelast maakt de Vlaamse overheid het afsluiten van een dergelijk krediet fors goedkoper. De rentetoelage bedraagt maximaal 80% van de totale rentekosten en jaarlijks 8% van het geleende bedrag en 6% voor kaskredieten). De rentetoelage kan voor een periode van maximaal 5 jaar worden toegekend (en maximaal 1 jaar voor kaskredieten). De regeling werd door de Vlaamse Regering op 23/01/2009 grondig bijgestuurd op basis van een tussentijdse evaluatie die in 2008 plaatsvond. De belangrijkste wijzigingen zijn de volgende: versoepeling van de toekenningsvoorwaarden van de rentetoelage: door het schrappen van de basisvoorwaarde van de omzetdaling en het verminderen van de vereiste duur van de openbare werken tot één maand; actualisering van het maximale jaarlijkse steunpercentage; betere afstemming tussen de rentetoelage hinder openbare werken en de waarborgregeling van PMV door het afschaffen van de ondergrens van het overbruggingskrediet en het in aanmerking nemen van kaskredieten op een bepaalde termijn voor de rentetoelage. Het budget bleef ongewijzigd en bedraagt nog steeds 5 miljoen euro. Betere regelgeving (richtsnoer 12- richtsnoer 13) De meeste instrumenten van het Vlaams reguleringsmanagement werden in 2008-2009 onderworpen aan een evaluatie. Op deze manier kunnen de resultaten van deze evaluaties door de Vlaamse Regering worden meegenomen voor aanpassing van deze instrumenten.
Reguleringsimpactanalyse (RIA): Interinstitutioneel akkoord (IIA) m.b.t. gebruik van RIA: het Vlaams Interinstitutioneel Akkoord over de gemeenschappelijke aanpak en de toepassing van de reguleringsimpactanalyse werd op 4/02/2009 ondertekend door de VR, de SERV, de Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken en het Vlaams Parlement. Het IIA wordt nu ter ondertekening voorgelegd aan de andere strategische adviesraden. Extern wetenschappelijk onderzoek en vormingsinitiatieven: in 2009 werden de eerste sessies van de nieuwe modules wetgevingsleer georganiseerd. Nieuwe
www.vlaandereninactie.be/lissabon
77
modules zullen worden georganiseerd vanaf het 3de en 4de kwartaal van 2009. In 2009 wordt in het kader van Wisselleren ook onderzocht hoe de vorming op langere termijn kan worden uitgebouwd. Op die manier wordt de interne capaciteit binnen de Vlaamse overheid om kwaliteitsvolle regelgeving op te stellen verhoogd. In januari 2009 werd ook een studie opgestart naar een sterker handhavingsbeleid van Vlaamse regelgeving. Evaluatie van het RIA systeem: in de eerste helft van 2009 werd door de Dienst Wetsmatiging een nieuwe evaluatie uitgevoerd van het Vlaamse RIA-systeem en werden suggesties tot bijsturing geformuleerd. Deze evaluatie werd reeds binnen de Vlaamse administratie besproken en alle beleidsdomeinen formuleerden hun opmerkingen. De nieuwe Vlaamse Regering zal deze hierover een beslissing kunnen nemen. Integratie RIA met dienstenimpacttoets: de Vlaamse Regering heeft het gebruik van de dienstenimpacttoets aanbevolen maar heeft nog geen formele beslissing genomen om de methodiek verplicht te gebruiken.
Reguleringsimpactevaluatie (RIE): In 2009 wordt een onderzoeksopdracht opgestart naar wetsevaluatie in het algemeen en de specifieke RIE-methodiek in het bijzonder. Jongeren- en Kindeffectenrapportage (JoKER): Vanaf 1/1/2009 is de opmaak van een Jongeren- en Kindeffectenrapport (JoKER) verplicht bij elk ontwerp van decreet met een rechtstreekse impact op jongeren (< 26j). JoKER werd tevens geïntegreerd in de (generieke) reguleringsimpactanalyse (RIA). Deze JoKER vervangt de kindeffectenrapportage (KER) die reeds vanaf 1997 bestaat. Met deze specifieke ex ante-toets wenst de Vlaamse overheid de impact van beleidsmaatregelen op jongeren beter in kaart te brengen. Cellen wetskwaliteit: Eind 2008 werd door de dienst Wetsmatiging een evaluatie gemaakt van de werking van de cellen wetskwaliteit en werden suggesties tot bijsturing geformuleerd. Deze evaluatie werd binnen de Vlaamse administratie besproken en alle beleidsdomeinen formuleerden hun opmerkingen. De nieuwe Vlaamse Regering zal hierover een beslissing kunnen nemen. Regelgevingsagenda: In september 2008 werd een evaluatie gemaakt van het gebruik van de regelgevingsagenda en deze werd aan de Vlaamse Regering meegedeeld. De nieuwe Vlaamse Regering zal hierover een beslissing kunnen nemen. Transparante Vlaamse regelgeving: In 2009 zal een centrale website worden opgesteld ter verhoging van de toegankelijkheid van de Vlaamse regelgeving en van het regelgevingsproces. Er wordt ook een onderzoek gestart naar een code voor de communicatie van regelgeving. Monitoring: Ook in 2009 werd een globaal rapport “Vlaamse regelgeving 2008” opgesteld. Dit eindrapport is publiek beschikbaar. In september wordt een studie voor een verfijning en uitbreiding van de huidige indicatoren m.b.t. het Vlaamse reguleringsmanagement opgestart. Administratieve lasten: In het tweede kwartaal van 2009 werd door de Dienst Wetsmatiging een evaluatie gemaakt van de compensatieregel voor administratieve lasten. Deze evaluatie werd reeds binnen de Vlaamse administratie besproken en alle beleidsdomeinen formuleerden hun opmerkingen. De nieuwe Vlaamse Regering zal hierover een beslissing kunnen nemen.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
78
De meting van de administratieve lasten (in kaart gebracht via panelgesprekken met de doelgroep) via nulmetingen die leiden tot actieplannen met vereenvoudigingsprojecten en reductiedoelstelling per beleidsdomein werd in 2008 en 2009 verder gezet. Tegen het einde van 2009 zullen alle beleidsdomeinen hun metingen beëindigd hebben, een reductiedoelstelling geformuleerd hebben en een actieplan hebben opgesteld. Het einddoel blijft een voelbare lastenvermindering tegen 2012. De dienst Wetsmatiging zal deze actieplannen jaarlijks opvolgen via voortgangsrapportages. Binnen de actieplannen wordt prioritair aandacht besteed aan projecten die binnen het toepassingsgebied van de Europese Dienstenrichtlijn vallen. De dienst maakt ook een eigen actieplan op met beleidsdomein- en bestuursniveauoverschrijdende vereenvoudigingsprojecten. Beheerskosten van regelgeving voor de overheid: Na de beëindiging van een eerste proefproject in 2008, zullen in 2009 nieuwe proefprojecten worden opgestart om op die manier de onderzochte methodiek te verfijnen. Formulieren: De kwaliteitsverbetering van externe formulieren werd in 2009 verder gezet. Er wordt in september ook gestart met het ontwikkelen van een aparte taalkundige toetsing en een toetsing reguleringsmanagement waarin o.a. het principe van eenmalige gegevensopvraging wordt getoetst. Lokale besturen: In september 2009 wordt een onderzoeksopdracht opgestart naar de stand van zaken en behoeften op vlak van reguleringsmanagement bij lokale besturen. Op basis daarvan worden aanbevelingen geformuleerd voor een strategische ondersteuning van de lokale besturen door de Vlaamse overheid op vlak van reguleringsmanagement. De Commissie Efficiënte en Effectieve overheid die door de Vlaamse Regering op 16/05/2008 in het leven werd geroepen, zette haar werkzaamheden verder en levert op deze manier een bijdrage om de Vlaamse overheid tegen 2020 bij de Europese topregio’s te brengen op het vlak van performantie, efficiëntie en effectiviteit. In het rapport van de Commissie van het voorjaar 2009 “Een slagkrachtige overheid in Vlaanderen”79 worden vijf doelstellingen centraal gesteld: uitstekende dienstverlening, politiek-ambtelijke verhoudingen, vereenvoudiging van verschillende bestuurslagen en –vormen, dialoog en samenwerking, functioneel beleids- en beheersinstrumentarium. Innovatief aanbesteden Innovatief aanbesteden is het aankopen van bestaande of het bestellen van nog te ontwikkelen vernieuwende producten of diensten. Op basis van een analyse van wat het nieuwe Europese juridische kader toestaat, werd een Vlaams model voor innovatief aanbesteden uitgewerkt. Finaal moet dit leiden tot een "toolbox" voor innovatief aanbesteden waaruit in functie van het projecttype kan geput worden. Begin 2007 ging ook het Europees OMC-NET project van start, een netwerk van nationale en regionale overheidsinstanties in Europa die rond de problematiek van innovatief aanbesteden willen overleggen.80 Op 18/07/2008 besliste de Vlaamse Regering om onderzoek en innovatie in de Vlaamse overheid te stimuleren via “Innovatief Aanbesteden“ en de eerste fase uit het actieplan “Innovatief Aanbesteden (2008-2010)” te laten starten. Zo wil de Vlaamse overheid meer aandacht besteden aan innovatie en aan de Vlaamse concurrentiepositie in binnen- en buitenland. De eerste fase uit dit actieplan bevat de volgende stappen: oprichting van een kenniscentrum “Innovatief Aanbesteden” in de schoot van het IWT, waartoe 0,435 miljoen euro wordt vastgelegd; 79
www.vlaandereninactie.be Het netwerk kwam tot stand onder leiding van het IWT en werd door de EC voor steun geselecteerd. Dit moet toelaten om in een vroeg stadium te genieten van een onderlinge leercurve. 80
www.vlaandereninactie.be/lissabon
79
delegatie aan de minister bevoegd voor het innovatiebeleid om tot maximaal 10 miljoen euro vast te leggen voor uitgaven in het kader van “Innovatief Aanbesteden”, verdeeld over de begrotingsjaren 2008-2010; delegatie aan elke Vlaamse minister om tot maximaal 1 miljoen euro vast te leggen voor uitgaven in co-financiering van innovatieve aanbestedingen die samen met de minister bevoegd voor het innovatiebeleid tot stand komen.
Een infosessie werd hierover georganiseerd in september 2008 waarop ook de EC haar standpunt uiteenzette en voorbeelden uit andere landen bv. Zweden en het Verenigd Koninkrijk werden toegelicht.
3.3.4. Een beleid dat ondernemerschap bevordert Fusie van het Vlaams Agentschap Ondernemen en het Agentschap Economie tot het Agentschap Ondernemen. Op 1/04/2006 werd het Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO) opgericht. Doel was de zoektocht van de Vlaamse ondernemers naar informatie sterk te vereenvoudigen door als enige aanspreekpunt te fungeren. Tot dat moment waren er een tiental verschillende Vlaamse instellingen actief voor bedrijfsgerichte contacten met de Vlaamse overheid. De voorbije jaren werden al belangrijke stappen gezet m.b.t. de vereenvoudiging van de toegang tot Vlaamse-overheidsinstrumenten gericht op potentiële of bestaande ondernemers. Zo zorgde VLAO ervoor dat bedrijven geen tijd meer verloren met zoeken in de veelheid van Vlaamse, federale en Europese steunmaatregelen en overheidsinstellingen en deed ook de administratieve last aanzienlijk verlagen bij bedrijven. Om het VLAO nog dichter bij de bedrijven te brengen en de directe economische steun aan bedrijven en alle soorten advies voor bedrijven in één entiteit onder te brengen, besliste de Vlaamse Regering op 21/03/2008 principieel tot het samengaan van het Agentschap Economie (AE), en het Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO), tot een nieuw Agentschap Ondernemen (AO). Doel van de fusie is meer duidelijkheid en efficiëntie te verkrijgen voor de bedrijven. Vanaf 1/4/2009 startte het nieuwe Agentschap Ondernemen dat zowel de Vlaamse economische steunmaatregelen voor bedrijven, als de hierboven beschreven adviestaken (die voorheen door het VLAO werden uitgevoerd), beheert. Ook de functie van enig loket voor de informatieverstrekking aan bedrijven in het kader van de Europese dienstenrichtlijn wordt in de toekomst door het AO waargenomen. VLAO werd bij beslissing van de Vlaamse Regering van 30/01/2009 ontbonden. Initiatieven ter bevordering van het ondernemerschap Gezonde ondernemingen vergen voldoende ondernemerschap en de gepaste ondersteuning hierbij. De Vlaamse overheid heeft een uitgebreid instrumentarium uitgebouwd van zowel directe economische steun81 (zie 3.3.1. een geïntegreerd industriebeleid), steun voor waarborgen en leningen (zie hierna), en steun aan ondernemerschap en adviesverlening (in het bijzonder aan KMO’s). De voornaamste instrumenten van het beleidsdomein EWI van de Vlaamse overheid gericht op de stimulering van het ondernemerschap zijn de KMOOndernemerschapsportefeuille, de Peterschapsprojecten, de Brugprojecten EconomieOnderwijs en de Oproep Ondernemerschap. Najaar 2008 werd ook het Actieplan Ondernemerschap goedgekeurd dat verschillende initiatieven bundelt. Daarnaast bestaat er ook een Actieplan Ondernemend Onderwijs. Een prominente plaats neemt de KMO-Ondernemerschapsportefeuille in. Deze is vanaf 2009 de opvolger van het Budget voor Economisch Advies, BEA, dat op zijn beurt zelf al 81
Zie 3.3.1. Een geïntegreerd industriebeleid.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
80
afzonderlijke maatregelen bundelde sedert kort. Voor de groeistrategie van KMO’s was het BEA (Budget Economisch Advies) de voorbije jaren een belangrijke schakel. Sedert midden 2006 konden KMO’s via BEA, een zogenaamde ondernemerschapsportefeuille, bij erkende dienstverleners opleiding, advies, kennis en mentorschap inkopen waarvoor ze 35% van de kosten gesubsidieerd kregen. Het systeem kwam er toen ter vervanging van de bestaande opleidings-en adviescheques. Deze ondernemerschapsportefeuille werd vervolgens omgevormd tot een elektronische ondernemerschapportefeuille, genaamd BEA. In 2008 werd een evaluatie doorgevoerd van het systeem waarna de Vlaamse Regering op 19/12/2008 de ondernemerschapsportefeuille op een aantal punten bijstuurde en een afstemming en gedeeltelijke integratie doorvoerde met de steuninstrumenten voor KMO’s bij het IWT (een deel van het KMO-programma) en FIT. Op deze manier komt de adviesverlening voor KMO’s betreffende ondernemerschap, innovatie en internationalisering in één beleidsinstrument terecht. Een KMO met exploitatiezetel in het Vlaamse Gewest kan hiermee elektronisch steun inkopen voor opleiding, advies, technologieverkenning en advies voor internationaal ondernemen. De belangrijkste wijzigingen in vergelijking met het vroegere regime zijn: het afschaffen van het gedeelte mentorschap van de BEA; de integratie van het kennisgedeelte van BEA met de steun voor KMO’s type 1 en het grondig technologisch advies van het KMO-programma van IWT in een nieuwe pijler, de technologieverkenning; het optrekken van de steunpercentages van 35% tot 50% (en 75% voor technologieverkenning); het herinvoeren van het annaliteitsbeginsel. Met de KMO-Portefeuille kunnen ondernemers (KMO’s en vrije beroepen) jaarlijks tot 15.000 euro subsidies bekomen. Vier ondernemerschapsbevorderende diensten kunnen betaald worden: Opleiding: elke opleiding die uitsluitend of hoofdzakelijk gericht is op het verbeteren van het huidige of het toekomstige bedrijfsfunctioneren van de onderneming. Concrete voorbeelden zijn taaltraining, informaticaopleidingen, vorming in sociale vaardigheden, vorming met betrekking tot technische vaardigheden. Wettelijk verplichte opleidingen zijn niet uitgesloten. Advies over ondernemen: het schriftelijke advies moet drie aspecten omvatten: een analyse van de probleemstelling, het eigenlijke advies en een implementatieplan. Concrete voorbeelden zijn een marketingstudie, een communicatieplan, een investeringsanalyse, een marktstudie. Wettelijk verplichte adviezen zijn uitgesloten voor steun. Technologieverkenning: een studieactiviteit die tot doel heeft de nodige kennis in huis te halen om innovaties door te voeren. Concrete voorbeelden van technologieverkenning zijn het uitvoeren van berekeningen en simulaties, verkennende laboratoriumproeven, het zoeken naar geschikte technologieën, … Advies over internationaal ondernemen: een schriftelijk advies, dat bestaat uit het identificeren, het in kaart brengen en het onderzoeken van opportuniteiten en oplossingen met betrekking tot internationaal ondernemen. Concrete voorbeelden zijn marktstudies, directe buitenlandse investeringen, de oprichting van buitenlandse vestigingen. Naast deze vier pijlers, is nog een extra mogelijkheid toegevoegd: Strategisch advies: een studie die de economische en financiële haalbaarheid van een project nagaat. Het advies is gerelateerd aan een kantelmoment binnen een onderneming. Onderstaand schema geeft een overzicht van de 4 pijlers en hun respectieve steunpercentages:
www.vlaandereninactie.be/lissabon
81
KMO Portefeuille Subsidies
Opleiding
Steun %
Steunplafond per pijler
Max periode
Advies Ondernemen
Advies Innoveren: technologieverkenning
Advies Internationaliseren
Strategisch advies Ondernemen
50%
50%
75%
50%
50%
2.500 euro
5.000 euro
10.000 euro
5.000 euro
25.000 euro
per
15.000 euro
25.000 euro
Het globale budget was in 2008 42,4 miljoen, in 2009 wordt dit (onder voorbehoud van goedkeuring) 33,08 miljoen euro. Daarbij komt nog een bedrag voor internationaal ondernemen bij FIT. Ervaring van ondernemers ter beschikking stellen van andere ondernemers is nuttig bij het nemen van nieuwe beslissingen in een bedrijf die bepalend zijn voor het resultaat en de groei van de onderneming. De Vlaamse overheid kent daarom subsidies toe aan organisatoren van peterschapsprojecten. Deze zijn gebaseerd op kennis- en ervaringsuitwisseling tussen ondernemingen om de bedrijfsvoering te professionaliseren. Daarbij komen ondernemers gedurende een of meer jaren regelmatig in groep samen om ervaringen uit te wisselen over de bedrijfsvoering waarbij een of meer peters of mentoren hen begeleiden. Peters zijn kaderleden uit grotere bedrijven of ervaren bedrijfsleiders van KMO’s die kosteloos hun kennis en ervaring ter beschikking stellen van de deelnemende ondernemingen. Ook worden specifieke activiteiten georganiseerd om de ondernemers in contact te brengen met deelnemers en peters van andere groepen of andere peterschapsprojecten. De steun voor organisatoren van peterschapsprojecten bedraagt in 2009 2,48 miljoen euro. De peterschapsprojecten werden in 2008 ook geëvalueerd op hun werking. De Brugprojecten Economie-Onderwijs zijn samen met de “oproep ondernemerschap” en een hele reeks andere (bestaande en nieuwe) initiatieven ook opgenomen in het nieuwe Actieplan Ondernemerschap. Dit werd in het najaar van 2008 goedgekeurd en is een beleidsplan waarin de doelstellingen van de Vlaamse overheid voor de bevordering van ondernemerschap worden gedefinieerd en vertaald naar concrete acties. De focus van het actieplan ligt op het sensibiliseren en begeleiden rond ondernemerschap en dit specifiek betreffende de eerste fasen in de levensloop van de onderneming, de pre-start en de startfase. Het plan bevat volgende thema’s met bijhorende initiatieven, maatregelen en actoren:
Het creëren van een positief ondernemersklimaat: steun aan gevestigde initiatieven en oproepen voor pilootprojecten (Open Bedrijvendag, Dag van de klant); Een meer ondernemende samenleving (Vlaamse Jonge Ondernemingen (VLAJO), Flanders DC Fellows, DREAM, De Bedenkers, de wereld aan je voeten! Kiezen voor wetenschap, technologie en ondernemen in "a global world", projectoproep Brugprojecten economie – onderwijs, en andere sponsering en ad hoc acties;
www.vlaandereninactie.be/lissabon
82
Meer mensen aansporen om ondernemer te worden (Bizidee, NFTE, Enterprize, Vlaamse startersdag, universitaire interfacediensten, een uniek aanspreekpunt…); Ondernemers uitrusten voor groei en concurrentiekracht (BAN Vlaanderen, GPS voor ondernemingen, Creativity World Forum, Inspiratietours en Creativity Class van Flanders DC, VIS – Projecten van Vlaamse InnovatieSamenwerkingsverbanden; Innovatiecentra (RIS)); Naar een geconsolideerd datamodel voor ondernemerschap (het Vlaams ondernemingsklimaat, EWI-indicatorendatabank); Initiatieven ter verbetering van het beleid (netwerking zoals het Vlaams Ondernemerschapsbevorderend Netwerk (VON), integratie van de bestaande initiatieven, onderzoek t.b.v. beleidsvoorbereiding).
Voor 2009 wordt een totaal krediet voorzien van 7,55 miljoen euro voor initiatieven ter bevordering van het ondernemerschap, welke voor een groot deel in het Actieplan Ondernemerschap opgenomen zijn. Volledigheidshalve kan nog worden vermeld dat m.b.t. de maatregelen van de Peterschapsprojecten, de Brugprojecten Economie-Onderwijs, de Ondernemerschapsprojecten en de ad hoc subsidies voor ondernemerschap een aantal juridische integratiestappen werden doorgevoerd82. Op 12/12/2008 gaf de Vlaamse Regering het startschot voor het actieplan ondernemingsvriendelijke gemeente. Dit actieplan wil lokale besturen ondersteunen in hun streven naar een ondernemingsvriendelijk beleid. Het ambitieuze actieplan is opgebouwd rond drie sporen, die onderling verbonden zijn: een overlegplatform, projectoproepen en een kenniscentrum. Het overlegplatform heeft tot doel de projecten, de activiteiten en de communicatie die in het kader van ondernemingsvriendelijke gemeente gevoerd worden, maximaal op elkaar af te stemmen. De projectoproepen zorgen voor een regelmatige opstart van nieuwe acties. Daarnaast wordt een kenniscentrum opgestart om de kennis en informatie i.v.m. ondernemingsvriendelijke gemeente vlot toegankelijk te maken. De projectoproep 2009 moet leiden tot nieuwe, kwaliteitsvolle projecten die lokale besturen stimuleren en ondersteunen om hun beleid en dienstverlening beter af stemmen op de noden en verzuchtingen van de ondernemers. Prioriteit gaat daarbij naar projecten die focussen op de invoering van innovatie in de kleinhandel of op de kansen van de Europese dienstenrichtlijn om de gemeentelijke dienstverlening voor alle ondernemers te verbeteren. Voor de oproep 2009 is een budget van 0,8 miljoen euro voorzien. Naast steun voor realisatie van bedrijfshuisvestingsmogelijkheden worden ook instrumenten ontplooid die bijdragen tot de optimale vestigingsfactoren, zowel voor de Vlaamse ondernemers als voor de buitenlandse ondernemingen die willen investeren in Vlaanderen. Voor overheidsopdrachten in functie van continuering beleidsgericht onderzoek en het uitwerken van beleidsinitiatieven is in 2009 0,5 miljoen euro voorzien voor studieopdrachten. Dit dient zowel ter ontwikkeling van gebiedsgerichte visies en inrichtingsconcepten voor zoekzones bedrijfsterreinen, als voor meer algemene ruimtelijkeconomische studies. Bepaalde initiatieven gericht op bedrijfsondersteuning lopen inmiddels verder, bv KMO-IT (zorgt met steun van de Vlaamse overheid en de EU voor gratis dienstverlening aan KMO’s 82
Een unieke decretale basis werd gecreëerd door de aanpassing van het decreet van 31/01/2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid via het programmadecreet dat naar aanleiding van de budgetcontrole 2008 werd opgesteld en goedgekeurd op 21/11/2008. Het BVR tot toekenning van steun voor projecten ter bevordering van het ondernemerschap werd goedgekeurd op 24/04/2009.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
83
voor een brede waaier van ICT-onderwerpen, hiervoor is 2 miljoen euro voorzien), of SYNTRA Vlaanderen dat middels een beheersovereenkomst 2008-2010 met de Vlaamse overheid als draaischijf voor ondernemersvorming fungeert (algemene promotie en sensibilisering rond ondernemersvorming, stimuleren van ondernemerszin, -vaardigheden en attitudes). Flanders DC (Flanders District of Creativity (FDC) vzw) is de Vlaamse organisatie voor ondernemingscreativiteit en werd in 2004 opgericht door de Vlaamse Regering. Het verspreidt kennis over creativiteit, innovatie en ondernemerschap i.s.m. haar kenniscentrum aan de Vlerick Leuven Gent Management School, en organiseert mee het World Creativity Forum. Om te leren uit het buitenland heeft FDC ook een netwerk van innovatieve regio’s uit drie continenten opgezet. FDC sensibiliseert ook rond creativiteit en een professionelere aanpak ervan via hulpmiddelen voor wie creatief aan de slag wilt gaan (gratis online opleiding creatief denken, je creativiteit testen, je eigen ondernemende profiel opmaken…). Flanders DC focust op vier doelgroepen: onderwijs, beleid, het brede publiek en vooral de bedrijfswereld. Na de afloop van de periode van de eerste beheersovereenkomst werd Flanders DC positief geëvalueerd door o.m. een panel van internationale experts. In de nieuwe beheersovereenkomst voor de periode 2009-2014 is een belangrijk nieuw accent gelegd: de creatieve sectoren aanzetten tot meer ondernemingscreativiteit..Door deze bijkomende focus moet FDC zowel ondernemend Vlaanderen creatiever te maken als creatief Vlaanderen ondernemender. De vzw Ondernemingsplanwedstrijd Vlaanderen ontving eind 2007 steun van de Vlaamse Regering voor de organisatie van de edities 6, 7 en 8 van de ondernemingsplanwedstrijd Bizidee in de periode 2007-2010. Verder wordt de samenwerking tussen Flanders DC met het Agentschap Ondernemen, IWT en FIT die elk verantwoordelijk zijn voor één van de kernprocessen van een kennisgedreven economie - ondernemen, innoveren en internationaliseren – versterkt. De Vlaamse Regering keurde op 15/05/2009 daartoe de ontwerpbeheersovereenkomst 2009-2014 goed tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Gewest enerzijds en Flanders DC vzw anderzijds. Ook het ontwerpconvenant 20092014 tussen het Agentschap Ondernemen en Flanders DC vzw werd goedgekeurd. De performantie-indicatoren die erin vervat zijn, zijn ambitieus: jaarlijks moeten bijvoorbeeld 2.500 deelnemers uit de bedrijfswereld deelnemen aan een actie van Flanders DC; voor de onderwijswereld gaat het om een bereik van minimaal 10.000 deelnemers tegen het eind van de beheersovereenkomst in 2014. Ook moet tegen 2014 Flanders DC met zijn partners minimaal 1,2 miljoen Vlamingen hebben geconfronteerd met het belang van ondernemingscreativiteit. De Vlaamse Regering heeft zich geëngageerd om te investeren in meer en beter ondernemerschap en een beleid uitgewerkt om ondernemen te stimuleren in het onderwijs. Daartoe is het Actieplan Ondernemend Onderwijs uitgewerkt om meer jongeren aan te zetten verantwoordelijkheid te nemen voor een eigen bedrijf. Het plan is een samenwerkingsverband tussen drie departementen van de Vlaamse overheid: Onderwijs en Vorming (OND), Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI), en Werk en Sociale Economie (WSE) en bevat een reeks maatregelen en initiatieven gericht op het stimuleren en invoeren van ondernemerschap in het onderwijs, gaande van de kleuterklas tot het hoger onderwijs. In het onderwijs wordt vanaf de kleuterklas gewerkt aan het bevorderen van ondernemingszin. Met ondernemerschap richt men zich op de vaardigheden nodig voor het opstarten van een onderneming. Het actieplan bevat 6 actielijnen, namelijk het Kenniscentrum Competento83, de Ondernemersklasseweek84, de Brugprojecten Onderwijs – Economie85, de 83
Het kenniscentrum Competento werd in 2006 opgericht binnen Syntra Vlaanderen, de draaischijf ondernemersvorming. Doel is onderwijsinstellingen wegwijs te maken in het diverse aanbod van initiatieven in het kader van ondernemerschap / ondernemingszin. Voor meer informatie: www.competento.be 84 De Ondernemersklasseweek wordt jaarlijks georganiseerd sedert 2007 en vanaf 2008 is ook het hoger onderwijs betrokken bij deze week. Doel is meer zichtbaarheid te geven aan ondernemerschap en de verschillende initiatieven in onderwijs op dit vlak. Tijdens de Ondernemersklasseweek worden scholen die nog niet overtuigd zijn uitgenodigd om ook het ondernemerschap te stimuleren. Voor meer informatie o.m. over de doelstellingen: www.ondernemersklasseweek.be
www.vlaandereninactie.be/lissabon
84
Leerondernemingen Unizo86, mini-ondernemingen van de Vlaamse Jonge Ondernemingen (Vlajo)87, openbedrijvendagen Voka, en tenslotte initiatieven rond het attest bedrijfsbeheer88. De voornaamste initiatieven ter ondersteuning van het ondernemerschap zijn (budget onder voorbehoud)
BEA / KMO-Ondernemerschapsportefeuille Internationaal ondernemen (FIT) Peterschapsprojecten Initiatieven ter bevordering van ondernemerschap Actieplan bedrijfsvriendelijke gemeente Flanders DC
het
Budget 2009 (miljoen euro) 33,08 0,50 2,48 7,55 0,80 3,50
Waarborgen, leningen en garanties voor bedrijven In de periode 2008-2010 staat uiteraard ook de verbetering van de toegang tot (risico)kapitaal en het verschaffen van waarborgen en leningen voorop als prioriteit. Zeker in periode van economische crisis wordt de toegang tot kapitaal (al dan niet via banken) problematisch voor ondernemers en bedrijven. In de periode 2005-2008 werden reeds heel wat instrumenten daartoe verbeterd en ontwikkeld. Ingevolge de economische crisis werden sedert eind 2008 ook verschillende aanpassingen doorgevoerd aan de bestaande regelingen (bv. de uitbreiding van het toepassingsgebeid) en zijn ook enkele nieuwe beleidsinstrumenten opgestart. De details van de aanpassingen worden in het afzonderlijke deel 4 weergegeven. Hierna worden de instrumenten toegelicht en de eventuele aanpassing kort weergegeven. De Participatie Maatschappij Vlaanderen NV (PMV) heeft een sleutelpositie in de Vlaamse markt van bedrijfsfinanciering. PMV faciliteert de financieringscyclus van een bedrijf, van bij het prille begin tot aan de internationale groei. PMV is bovendien marktleider voor zaaikapitaal, de culturele industrie en de internationalisering van Vlaamse KMO’s. De gevolgen van crisis nopen de PMV ertoe haar slagkracht verder te versterken, om de negatieve effecten op het Vlaamse bedrijfsleven te neutraliseren. PMV stuurt haar activiteiten op het gebied van bedrijfsfinanciering bij, gebouwd rond drie pijlers: risicokapitaal, kredietverstrekking en PMV-Mezzanine. Risicokapitaal verstrekt PMV via vier instrumenten: ARKimedes (proces Ondernemen), cultuurinvest, VINNOF en Fonds Vlaanderen Internationaal (FVI). Kredietverstrekking gebeurt via de winwin-lening en het Waarborgfonds, en PMV-Mezzanine als derde pijler omvat achtergestelde leningen (leningen achtergesteld ten opzichte van de bestaande en toekomstige schulden van de onderneming).
De winwin-lening (richtsnoer 15) moedigt particulieren via een belastingvoordeel aan om voordelig te lenen aan startende ondernemingen. Voor jonge ondernemers
85 Brugprojecten economie-onderwijs werden opgestart om de brugfunctie tussen het onderwijsveld en de economische leefwereld te versterken. Doel is het ondernemerschap bij de schoolgaande jeugd -van de lagere school tot aan de universiteiten- te stimuleren. De focus ligt op het aanleren van vaardigheden voor ondernemingszin en sensibiliseren ter bevordering van het imago van ondernemers, bedrijven en ondernemerschap. Voor de oproep 2008 was de specifieke beleidsdoelstelling “technologisch ondernemen in het lager- en kleuteronderwijs” (budget van 3 miljoen euro voor in totaal 12 projecten) 86 De leeronderneming van Unizo is een didactisch - pedagogische werkvorm waarbij een klas een eigen bedrijf, met eigen locatie, product, eigen kapitaal, naam, marketing en management opzetten in de school. 87 De mini-ondernemingen zijn een initiatief van Vlajo (Vlaamse Jonge Ondernemingen) en lopen in honderden scholen van het secundair onderwijs. Daarnaast zijn er verwante initiatieven in het basisonderwijs en het hoger onderwijs. Klassen die kiezen voor een mini-onderneming maken kennis met tal van interessante aspecten van ondernemingszin en/of ondernemerschap. 88 Een attest bedrijfsbeheer is de noodzakelijke voorwaarde om een onderneming te kunnen opstarten.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
85
wordt het dankzij de winwinlening gemakkelijker om in hun directe omgeving startkapitaal te vinden. Het is een achtergestelde lening van maximaal 50.000 euro, met een vaste looptijd van 8 jaar. Jaarlijks dient de kredietnemer interesten te betalen en de hoofdsom wordt in één keer terugbetaald op het einde van de looptijd. De ontlener geniet een belastingvoordeel: jaarlijks 2,5% van het geleende bedrag, en ingeval van een niet-terugbetaling krijgt deze een eenmalige belastingsvermindering van 30% van de openstaande schuld. Begin 2008 waren er 511 leningen, voor een totaal bedrag van 13,4 miljoen euro.
VINNOF (richtsnoer 8 – richtsnoer 15): voorjaar 2006 ging binnen PMV-KMO het Vlaams Innovatiefonds (VINNOF) van start. Doel was innovatieve ondernemingen in Vlaanderen meer kansen te bieden door in hun prille levensfase de noodzakelijke financiering aan te reiken. Voor dit fonds werd 150 miljoen euro gereserveerd waarvan 50 miljoen euro was toegewezen aan het NRC-fonds. "NRC" staat voor "Non-Recurring Costs”. Het NRC-Fonds verstrekte tegen marktconforme voorwaarden langetermijnfinanciering voor innovatieprojecten van hoogtechnologische bedrijven. Die projecten moeten verbonden zijn aan een specifiek (functioneel) identificeerbaar eindproduct waarvan de afzet al voldoende kan worden aangetoond. Met de resterende 100 miljoen euro verstrekte VINNOF risicokapitaal onder de vorm van zaaikapitaal, incubatiefinanciering, en projectfinanciering aan innovatieve starters in Vlaanderen: Zaaikapitaal
risicodragende investeringen in opstart en initiële groei van innovatieve ondernemingen in Vlaanderen;
Incubatiefinanciering
biedt (pre-)starters de mogelijkheid om na te gaan of en hoe ze een innovatief idee kunnen realiseren en omzetten in een economische activiteit. Dat gebeurt met behulp van een achtergestelde lening. Zij kan worden toegekend aan ondernemers die een subsidie krijgen voor een KMO-innovatiestudie van het IWT;
Projectfinanciering
biedt steun aan innovatieprojecten van Vlaamse KMO’s, eveneens met behulp van een achtergestelde lening. Zij kan worden toegekend aan ondernemers die een subsidie krijgen voor een IWT KMOinnovatieproject of een O&O-bedrijfsproject.
De doelgroep van VINNOF bestond tot voorjaar 2009 voor Zaaikapitaal en Incubatiefinanciering uit starters jonger dan 3 jaar. Voor Projectfinanciering wordt de doelgroep uitgebreid tot alle KMO’s. Het maximum investeringsbedrag per onderneming bedraagt voor Zaaikapitaal 500.000 euro; voor Incubatiefinanciering 100.000 euro; en voor Projectfinanciering 800.000 euro. Tijdens het eerste anderhalf jaar werd al 11.462.447 euro geïnvesteerd. Met de opbouw van een investeringsportefeuille van 69 ondernemingen in anderhalf jaar werd het Vlaams VINNOF veruit de meest dynamische risicokapitaalverschaffer van Vlaanderen. Het feit dat VINNOF als financieringsproduct van PMV op zijn beurt ook nog eens gebruik maakt van 3 verschillende financieringsproducten, met elk verschillende criteria en doelgroepen, plus het feit dat het maximuminvesteringsbedrag van 0,5 miljoen euro voor Zaaikapitaal een handicap betekent, heeft ertoe geleid dat de regeling is aangepast. N.a.v. de crisis heeft de Vlaamse Regering een aantal ingrijpende beslissingen genomen m.b.t. tot VINNOF (zie verder onder 4.3).
www.vlaandereninactie.be/lissabon
86
De waarborgregeling (richtsnoer 15) biedt de bank of kredietverschaffer meer zekerheid wanneer een ondernemer een krediet wil om te investeren maar onvoldoende zekerheden kan voorleggen. De Waarborgregeling richtte zich tot 2008 uitsluitend op KMO’s en heeft betrekking op bedragen van maximaal 1,5 miljoen euro. Het decreet betreffende een waarborgregeling voor kleine en middelgrote ondernemingen, dat onder de Europese KMO-verordening viel, werd in 2008 aangemeld onder de Europese “de minimis”-verordening. Doel hiervan is ervoor te zorgen dat zowel de Waarborgregeling voor Investeringskredieten als de Waarborgregeling voor KMO's die hinder ondervinden van openbare werken cumuleerbaar worden met andere steunmaatregelen. In 2008 werden de Waarborgregelingen aan een evaluatie onderworpen. Wegens de crisis heeft de Vlaamse Regering ook in dit geval een reeks beslissingen genomen: optrekken budget, versoepeling van het gebruik, en verbreding van het toepassingsdomein. Ook grote ondernemingen kunnen sedert het voorjaar van 2009 een beroep doen op de regeling (zie verder onder 4.3.).
Het ARKimedesfonds (richtsnoer 8 – richtsnoer 15) werd opgericht in 2005 om de toegang voor ondernemingen die hun expansie willen financieren te vereenvoudigen. Het fonds biedt erkende private risicokapitaalfondsen (ARKIV's) tot één euro extra voor elke euro die ze investeren in een Vlaamse KMO. Het ARKimedes-Fonds verdubbelt het aanbod aan risicokapitaal voor jonge groeibedrijven en haalde in september 2005 110 miljoen euro op bij het grote publiek door een gecombineerde uitgifte van aandelen en obligaties. In 2007 werd het ARK-besluit afgestemd op het ARK-decreet en werd onder voorbehoud van goedkeuring door de EC beslist dat het maximumbedrag dat een ARKIV per investeringsronde in een doelonderneming mag investeren wordt opgetrokken van 1 miljoen euro tot 1,5 miljoen euro. Het ARKimedes-Fonds heeft 105 miljoen euro toegezegd aan 12 ARKIV’s. Samen met de inbreng van private partijen in de ARKIV’s, is daarmee 218 miljoen euro beschikbaar geworden voor het verstrekken van risicokapitaal ten gunste Vlaamse KMO’s. Op 31/12/2008 hadden de ARKIV’s voor ca. 66 miljoen euro aan risicokapitaalinvesteringen in 92 Vlaamse KMO’s uitgevoerd. Van de 218 miljoen euro die de ARKIV’s beschikbaar hebben, wordt ca. 20% voorbehouden voor het beheer van de fondsen. Dat betekent dat 80%, of ca. 174 miljoen euro, daadwerkelijk kan aangewend worden voor investeringen in bedrijven. Verwacht wordt dat 40% daarvan (70 miljoen euro) gebruikt wordt voor initiële investeringen en 60% (104 miljoen euro) voor vervolginvesteringen. De ARKIV’s waren eind 2008 iets meer dan 2,5 jaar actief. Dat betekent dat ze in die periode voor ca. 40 miljoen euro hadden moeten investeren. Met de 66 miljoen euro die zij tot dan toe geïnvesteerd hadden hebben zij de norm ruimschoots behaald. De Vlaamse Regering besliste in 2009 om in 2010 een nieuwe oproep te lanceren om een tweede ARKimedesfonds op te richten.
Fonds Vlaanderen Internationaal (FVI) bevordert sinds begin 2007 de internationale groei van Vlaamse KMO’s door deel te nemen aan hun investeringsprojecten in het buitenland. Dat kan met een kapitaalparticipatie of door een lening met kapitaalkarakter (deelnemende achtergestelde leningen die al dan niet converteerbaar zijn). De investeringsportefeuille van het fonds bevat momenteel 8 investeringsprojecten. Het gaat over projecten in China, Hongarije, Singapore, Thailand, Turkije, de Verenigde Staten (2) en Vietnam.
Cultuurinvest: Sinds eind 2006 beschikt Vlaanderen over een investeringsfonds voor cultuurgebonden activiteiten en ondernemingen. Het fonds heeft sinds oprichting financiering verstrekt aan een 33-tal ondernemingen (situatie 11-2008) voor een totaalbedrag van meer dan 4 miljoen euro. Cultuurbedrijven hebben aldus toegang tot risicodragend kapitaal en het gaat om zowel ondernemingen uit de muziek- en entertainmentsector, als uit de beeldende kunsten, design, mode, en de game-
www.vlaandereninactie.be/lissabon
87
industrie. De impact van het fonds binnen de cultuurindustrie neemt gestaag toe; een versnelling van het investeringsritme in de komende jaren wordt vooropgesteld.
Nieuw sinds 2009 is de PMV-Mezzanine regeling. Met PMV-Mezzanine worden achtergestelde leningen bedoeld, leningen die achtergesteld zijn ten opzichte van de bestaande en toekomstige schulden van de onderneming (zie ook 4.2.1.).
De stand van zaken betreffende de verschillende PMV-instrumenten en hun respectievelijke financieringsbedragen per 12/02/2009 is als volgt: PMV-product
ARKimedes CultuurInvest Fonds Vlaanderen-Internationaal NRC-Fonds Vlaams Innovatiefonds (VINNOF) Waarborgregeling WinWin-lening TOTAAL
Opstart
Voorjaar 2006 Januari 2007 Januari 2007 Najaar 2006 Voorjaar 2006 Juli 2005 September 2006
Aantal dossiers 92 33 9 1 134 2.486 805 3.560
Totaal financieringsbedrag (miljoen euro) 69,5 4,2 4,7 3,2 20,2 447 21,1 569,9
PMV besteedt daarnaast ook veel aandacht aan die economische sectoren waar de markt nog terughoudend is, maar die passen binnen het overheidsbeleid. Zij maakt het voor private actoren gemakkelijker om ook hier risicodragend te investeren. Energiebesparing en alternatieve energieproductie zijn voorbeelden bij uitstek. Zo werkt PMV aan:
energiebesparingsprogramma’s voor overheidsgebouwen; drempelverlagende financieringssytemen voor energiebesparingen bij KMO’s; bredere toepassingen van wind- en zonne-energie; zonne-energiecentrales voor grote gebouw- en bedrijfsoppervlakten; organische photovoltaïsche installaties; energie-efficiënte productie en distributie van waterstof; plug-insystemen voor warmtekrachtkoppeling ten behoeve van bedrijventerreinen en woonclusters.
PMV investeert ook in klimaatfondsen en schone technologie. Het Kyotoprotocol en de EU verplichten ons land om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2012 terug te dringen met 7,5 %. In België is een verdeelsleutel vastgelegd voor de inspanningen die de drie gewesten moeten leveren. Milieumaatregelen in eigen land volstaan echter niet om deze doelstellingen te bereiken. PMV koopt daarom emissierechten via internationale klimaatfondsen. Ze investeerde 20 miljoen euro in het Asia Pacific Carbon Fund (APCF). Het fonds is een initiatief van de Asian Development Bank (ADB) en verwerft broeikasgasemissierechten die voortkomen uit CDM-projecten (Clean Development Mechanisms). PMV investeerde ook 22 miljoen euro in het Multilateral Carbon Credit Fund (MCCF). Dat is een initiatief van de Europese Investeringsbank (EIB) en de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD). Dit fonds focust niet alleen op CDM-projecten maar ook op andere regimes zoals Joint Implementation en het Europese Emission Trading Scheme. Het Vlaamse Gewest heeft een voorkooprecht op de certificaten die worden verkregen uit deze systemen. Bovendien zoekt PMV via deze investeringen wereldwijd naar technologische processen die van belang kunnen zijn voor Vlaanderen en, omgekeerd, naar mogelijke toepassingen van Vlaamse technologie in het buitenland. Op die manier kan het Vlaamse bedrijfsleven mee profiteren van investeringen die in het buitenland worden gedaan.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
88
PMV stimuleert de vernieuwing van de Vlaamse economie met strategische initiatieven in schone technologie, dit met behulp van actieve hefbomen en door zelf risicokapitaal ter beschikking te stellen. Op die manier komen marktinitiatieven sneller van de grond. Zo investeerde PMV 15 miljoen euro in het Capricorn Cleantech Fund.89 De investeringen zijn vooral gericht op innovatieve Europese bedrijven – zowel in een early stage als in de groeifase – die revolutionaire technologieën ontwikkelen of toepassen, onder meer op het vlak van hernieuwbare energie, waterzuivering, lucht- en grondreiniging, het terugdringen van broeikasgassen, biochemie en bioraffinaderijen. De Vlaamse Regering besliste op 15/05/2009 ook om een kapitaalsverhoging van 182 miljoen euro door te voeren van de PMV. De principes van een dividendbeleid worden in het samenwerkingsakkoord met PMV opgenomen. Eind 2008 is beslist tot de oprichting vanaf 2009 van een zogenaamd XL-fonds. Dit nieuwe fonds is bedoeld voor investeringen in Vlaamse groeibedrijven (gericht op bedrijven met een economische waarde tussen 75 miljoen euro en 750 miljoen euro) en is mede door de GIMV (Investeringsmaatschappij Vlaanderen) opgericht. Aldus wordt de kapitaalstructuur van ondernemingen in Vlaanderen versterkt. Dit is een crisismaatregel (zie verder 4.2.1.). BAN Vlaanderen, het Business Angel Netwerk (BAN) Vlaanderen, (richtsnoer 15) is een platform waarbinnen startende of groeiende ondernemingen op zoek naar risicokapitaal in contact worden gebracht met informele private investeerders. Uit een evaluatie van de Business Angel Netwerken is gebleken dat overheidsmiddelen aan deze netwerken goed zijn besteed, gezien op deze manier wel degelijk investeerders en ondernemingen worden samengebracht die elkaar anders niet hadden gevonden. De Vlaamse Regering besliste daarom om in de periode 1/1/2007 – 31/12/2010 opnieuw een gedeeltelijke resultaatsgebonden steun te verstrekken ad. maximum 308.000 euro per jaar.
3.3.5. Een beleid dat onderzoek en ontwikkeling en innovatie naar internationale standaarden wil brengen Regelgevende basis verbeteren en een goed beleidsinstrumentarium voor steun aan onderzoek en innovatie uitbouwen Sinds Vlaanderen, vanaf de 3e staatshervorming in 1988, grotendeels zelf verantwoordelijk is voor wetenschap en onderzoek, werd stapsgewijs een eigen beleid uitgebouwd. Sedert verschillende jaren bestaan er terugkerende structurele financieringsmechanismen die nog niet decretaal verankerd waren. Op 18/07/2008 keurde de Vlaamse Regering principieel het voorontwerp van decreet over de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid goed Op 30/04/2009 hechtte de Vlaamse Regering haar principiële goedkeuring aan het besluit over de inwerkingtreding. Het decreet biedt een kader om alle bestaande en nieuwe regelgeving over de organisatie en financiering van het wetenschapsen innovatiebeleid op een transparante en coherente wijze onder te brengen (richtsnoer 7 – richtsnoer 8). De Raad van State heeft ook haar advies over het decreet en het uitvoeringsbesluit uitgebracht en verwacht wordt dat het besluit in het najaar van 2009 in werking zal treden. Het decreet omvat een drietal grote doelstellingen: de voltooiing van het hervormingsproject Beter Bestuurlijk Beleid (BBB) voor de beleidsvelden wetenschap en innovatie90;
89
Capricorn Cleantech Fund hoort bij de 3 belangrijkste Europese investeringsfondsen op het vlak van schone technologie. Het decreet vormt het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen (FWO) en het IWT (Instituut voor de aanmoediging van innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen) om tot extern verzelfstandigde agentschappen 90
www.vlaandereninactie.be/lissabon
89
de decretale verankering van de relatie tussen de overheid en een aantal structurele partners in het wetenschaps- en innovatiebeleid91; het voorzien van een decretale grondslag voor enkele financieringsinstrumenten92.
Met het advies over de verdere uitbouw van een competitief en evenwichtig wetenschaps- en innovatiebeleid van begin juli 2007 van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB) wordt een antwoord geboden op de vraag hoe bijkomende middelen best verdeeld kunnen worden tussen de verschillende fasen van het onderzoek enerzijds en de diverse financieringsinstrumenten anderzijds. Vlaanderen heeft een uitgebreid financieringsinstrumentarium dat op alle schakels van de innovatieketen inwerkt en waarbij elke schakel in evenwicht met alle andere adequaat uitgebouwd en ondersteund moet worden. De VRWB pleitte voor een versterking van de instrumenten (budgettair en inhoudelijk), maar met focus op die instrumenten die samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen bevorderen (de interactie tussen de onderzoeks- en innovatieactoren is immers essentieel in een kenniseconomie). Eind 2007 werd het eindverslag van een expertgroep (het Soete-rapport) van de doorlichting van het Vlaamse innovatie-instrumentarium voorgesteld. Belangrijke vaststelling was dat ondersteuning van het hele innovatietraject uitgebouwd was/is binnen de Vlaamse overheid maar de instrumenten en/of de rol van de actoren binnen het Vlaams Innovatiesysteem soms onduidelijk zijn. Bij het streven naar een vereenvoudiging van de actoren en de bestaande (steun)maatregelen werden in 2008-2009 op basis van de aanbevelingen in het rapport een aantal bijsturingen doorgevoerd en zijn nieuwe beleidsinitiatieven in ontwikkeling. Een belangrijk gevolg van de conclusies van dit eindverslag was de beslissing van de Vlaamse Regering van 18/07/2008 tot aanpassing van het KMO-Programma tot stimulering van technologische innovatie bij KMO’s (zie hierna voor details). Door deze vereenvoudiging van het KMO-programma en de gedeeltelijke integratie ervan met een pijler van de vroegere BEA (nu KMO-Ondernemingsportefeuille) heeft de Vlaamse Regering vanaf 2009 een sterke vereenvoudiging doorgevoerd in de steuninstrumenten voor KMO’s op het gebied van ondernemen en innovatie. Deze worden van 11 naar 4 instrumenten herleid. Voor de bedrijven betekent deze vereenvoudiging een gemakkelijkere toegang tot het systeem en minder administratieve rompslomp. Strategie voor onderzoek, wetenschap en innovatie De Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB) heeft in een verkenningsstudie eind 2006 dertig prioritaire domeinen binnen zes strategische clusters voor Vlaanderen gedefinieerd. (richtsnoer 7 – richtsnoer 8). De studie kadert in het initiatief van de VRWB om een lange termijn referentiekader te ontwikkelen voor technologie en innovatie in Vlaanderen, rekening houdend met de eigen techno-economische context, de internationale ontwikkelingen, en de mogelijke en gewenste kruisbestuiving tussen beide. Hiermee reikt de VRWB aan alle geïnteresseerde partijen - overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen - een cartografie aan van de strategische keuzes inzake technologie en innovatie die welvaart en welzijn in Vlaanderen blijvend kunnen verzekeren. Deze clusters zijn cruciaal voor de welvaart en het welzijn van Vlaanderen en worden verder verfijnd in een vervolgtraject. Sinds april 2008 werken de VRWB, VOKA (kamers van Koophandel en Vlaamse werkgevers), de sectorfederaties en de kennisinstellingen samen aan de verdere uitdieping van de VRWB(EVA’s). Daarnaast komt er voor het beleidsdomein EWI nu ook een strategische adviesraad: de VRWI, Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie. 91 Het decreet wordt de rechtsgrond voor de structurele subsidiëring van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten (KVAB) en voor de vzw’s waaraan de Vlaamse overheid participeert (Flanders Technology International en Flanders, District of Creativity (Flanders DC). 92 Dit laatste betreft de financiering vanuit de begroting van de Vlaamse Gemeenschap van de strategische onderzoekscentra (dit zijn IMEC, VITO, VIB, IBBT) en enkele recent ingestelde financieringsinstrumenten en subsidiëringen zoals het Industrieel Onderzoeksfonds (IOF), de expertisecellen voor popularisering van wetenschap, techniek en technologische innovatie en de instellingen voor postinitieel onderwijs (de Leuven-Gent Vlerick Management School en het ITG).
www.vlaandereninactie.be/lissabon
90
clusters. De VRWB heeft 10 speerpuntinitiatieven gedefinieerd, die het potentieel hebben om doorbraken te realiseren in hun respectieve domein, die een excellent niveau kunnen halen, economisch potentieel hebben en een duidelijke internationale component:
Transport – Logistiek -Diensten – toeleveringsketen management; ICT en Diensten voor de Gezondheidszorg; Gezondheidszorg: translationeel onderzoek; Gezondheidszorg: relatie voeding en gezondheid; Nano-elektronica: complexe heterogene systemen; Strategisch Initiatief Materialen; Maakindustrie; Duurzame chemie; ICT voor sociaaleconomische innovatie; Intelligente energienetwerken (Smart Grids).
In het VIA-toekomstplan voor Vlaanderen dat werd afgesloten in januari 2009 onder de naam “Pact 2020”, kregen deze 10 VRWB-speerpunten een belangrijke rol toebedeeld in het realiseren van de doorbraken 2020 ‘Medisch Centrum Vlaanderen’, ‘Groen Stedengewest’, en ‘Slimme Draaischijf van Europa’. Voor twee van deze speerpunten werd inmiddels via een IWT-haalbaarheidsstudie een businessplan uitgewerkt op basis waarvan de Vlaamse Regering op 30/04/2009 zijn goedkeuring gaf aan de oprichting van twee Strategische Onderzoekscentra: het Centrum voor Translationeel Onderzoek en Innovatieve Geneeskunde en het Strategisch Initiatief Materialen (zie hieronder). In de context van beleidsleren kadert ook de steun van het beleidsdomein voor Steunpunten die op universitair niveau beleidsrelevant onderzoek verrichten in een reeks thematische domeinen. Hiertoe is in 2009 bestaande samenwerking met de steunpunten “O&O-indicatoren” en “Ondernemen en Internationaal Ondernemen” en de uitwisseling op internationaal niveau van beleidsinformatie en kennis over relevante goede praktijken (zie hierboven). De subsidie voor de Steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek bedraagt in 2008 8,15 miljoen euro. Het Steunpunt O&O indicatoren (sinds 2009 genaamd Expertisecentrum O&O Monitoring) ontvangt vanuit het beleidsdomein EWI een bijkomend bedrag van 1,99 miljoen euro voor specifieke taken (bv. voor de CIS-enquête, Vlaams Indicatorenboek) en het Steunpunt Ondernemingen en Internationaal Ondernemen een bijkomend bedrag van 0,27 miljoen euro. De uitgaven voor wetenschap, onderzoek en innovatie verhogen Met het Innovatiepact wil Vlaanderen de onderzoeksmiddelen relatief verhogen. Dit pact uit 2003 houdt een formeel engagement in van alle betrokken actoren (overheid, bedrijfsleven, universiteiten en onderzoeksinstellingen) om door gezamenlijke en complementaire inspanningen de verhouding van 3% uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling ten opzichte van het BBP (de Barcelonanorm) te realiseren. In de afgelopen legislatuur werd daarom in de meerjarenbegroting 2006-2009 525 miljoen euro extra middelen voorzien voor wetenschap en innovatie. Daarbij wordt ernaar gestreefd deze middelen evenwichtig te verdelen tussen het LT niet-georiënteerd onderzoek, het strategisch basisonderzoek en het toegepast bedrijfsgericht onderzoek. Op dit ogenblik bedraagt het cijfer voor Vlaanderen 2,03% (cijfer 2007), wat boven het Belgische en het EU-gemiddelde ligt. Daarenboven is bijna de helft van alle publieke O&O-uitgaven in België van Vlaanderen afkomstig (ongeveer 49% in 2007). Niettemin kunnen nog meer inspanningen geleverd worden door Vlaanderen op het domein van onderzoek en ontwikkeling en innovatie. In het Pact 2020 dat werd ondertekend in januari 2009 in het kader van Vlaanderen in Actie, is bepaald dat Vlaanderen tegen 2014 de Barcelonanorm van 3 % wenst te bereiken.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
91
De voorbije jaren werden ook een aantal eenmalige investeringen in O&O en innovatie gedaan. De belangrijkste daarvan zijn bv. +150 miljoen euro eenmalige uitgaven in 20052006 voor het Vlaams Innovatiefonds, VINNOF en de investeringen vanuit het Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige Investeringsuitgaven (FFEU). Uit de FFEU-middelen werd zo geput voor 3 miljoen euro ter ondersteuning van 2 bioincubators bij het VIB, voor 45 miljoen euro toename in 2008, en voor 35 miljoen euro voor een zgn. derde “clean room” bij IMEC in 2009. De structurele netto-toename van 2007 t.o.v. 2006 bedroeg 60 miljoen euro. In 2008 kwam de totale stijging van het wetenschapsbudget t.o.v. 2007 uiteindelijk uit op 145,6 miljoen euro, zijnde de som van 75 miljoen euro (structureel), 45,1 miljoen euro (eenmalig uit FFEU), en 25,5 miljoen euro (budgetherschikking najaar 2008, vrijmaken van eerder gereserveerde middelen). Hieruit volgt dat er in 2008 ten opzichte van 2007 een sterke toename was van de kredieten over alle beleidsdomeinen heen, indexeringen inbegrepen, van meer dan 220 miljoen euro kredieten voor wetenschapbeleid, waarvan 169 miljoen euro aan O&O. De klemtonen van de bijkomende middelen voor wetenschap en innovatie in 2008 lagen op: de versterking van de onderzoeksomgeving via extra middelen voor Hercules, Methusalem en het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) en voor de realisatie van het actieplan onderzoekloopbaan; de versterking van innovatie via O&O-bedrijfsprojecten; de versterking van samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen via onder meer de verhoging van het Industriële Onderzoeksfonds (IOF), de opstart van het Baekeland-programma voor intersectorale mobiliteit, en de verhoging van de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het IOF en het SBO-programma. De netto-toename in 2009 t.o.v. 2008 bedraagt 64 miljoen euro, zijnde 29 miljoen euro (structurele toename) aangevuld met 35 miljoen euro (eenmalige kapitaalinjectie in IMEC). Het totaal van alle kredieten voor wetenschapsbeleid van de Vlaamse overheid bedraagt in 2009 1,804 miljard euro waarvan 1,147 miljard euro voor O&O. Van dit bedrag is een deel afkomstig van het beleidsdomein EWI, maar een groot deel, zijnde 880,29 miljoen euro, afkomstig uit de begroting van het departement Onderwijs. De belangrijkste posten hiervan zijn 667,02 miljoen euro voor eigenlijk wetenschapsbeleid binnen de werkingsuitkeringen Hoger Onderwijs en 104,59 miljoen euro bestemd is voor het BOF (zie verder). Uit de EU-middelen van het 2007-2013 Structuurfonds Doelstelling 2 komt nog 48,2 miljoen euro voor het gedeelte “kenniseconomie en innovatie”, waartegenover vanuit Vlaanderen een inbreng van 72 miljoen euro staat, 2/3 afkomstig vanuit de overheid en 1/3 uit de private sector. De komende jaren zal de nood aan excellente onderzoekers en hoogopgeleiden alsmaar toenemen (richtsnoer 7 – richtsnoer 8 – richtsnoer 10). Het aantrekken en behouden van menselijk kapitaal is een wereldwijde uitdaging. De Vlaamse Regering heeft dan ook verschillende initiatieven gelanceerd de voorbije jaren om een aantrekkelijk en goed omkader onderzoeksklimaat te scheppen. Steun voor wetenschappelijk onderzoek in brede zin Voor de versterking van het algemeen kennisverruimend fundamenteel onderzoek en de versterking van het strategisch basisonderzoek dat kennis genereert ten dienste van het bedrijfsleven, de non-profit sector en de overheid zijn het Bijzonder Onderzoeksfonds voor de universiteiten (BOF) en het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen (FWO) primordiale steunkanalen. Het BOF behoort tot de gemeenschappelijke bevoegdheid van de Vlaamse minister bevoegd voor Wetenschap en Innovatie en de Vlaamse minister voor Onderwijs. De basissubsidie
www.vlaandereninactie.be/lissabon
92
bedraagt in 2009 104,59 miljoen euro en staat ingeschreven in de begroting van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming. Vanuit de begroting voor wetenschapsbeleid en innovatie van het beleidsdomein EWI zijn er in 2009 structurele verhogingen voorzien voor het Methusalem-programma, bijkomende ZAP-mandaten (Zelfstandig Academisch Personeel – mandaten) en het tenure trackstelsel. Naast deze middelen voor BOF is er het FWO, waarvoor de subsidie in 2009 122,85 miljoen euro bedraagt. Er zijn ook extra kredieten voorzien voor bijkomende postdoctorale mandaten aan het FWO, middelen voor postinitieel onderwijs en bijkomende academiseringsmiddelen. In totaal betreft de structurele verhoging over de beide sporen 13,47 miljoen euro beleidsmiddelen. Middelen via het BOF Dankzij het Methusalem-programma kunnen uitmuntende Vlaamse wetenschappers rekenen op langdurige en structurele financiering waardoor wetenschappelijk talent beter kan behouden blijven. Net zoals het Odysseus-programma gaat het hier om ad personam toegekende excellentiefinanciering. Eind 2007 deden de Vlaamse universiteiten hun eerste toekenningen van middelen voor het programma. De financiering is in de periode 2006-2009 stapsgewijs opgebouwd. In 2008 en 2009 werd het budget telkens met 5 miljoen euro opgetrokken; in 2009 bedraagt de toename 5,29 miljoen euro en bereikt hiermee 20,53 miljoen euro op jaarbasis. De in 2007 opgestarte beweging om 40 tot 60 bijkomende ZAP-mandaten te creëren wordt voortgezet. In 2009 wordt voor het derde opeenvolgende jaar een bijkomende structurele inspanning gedaan van 1,5 miljoen euro. Het totale krediet bedraagt aldus 4,6 miljoen euro. Door de invoering van het tenure track-stelsel kunnen een beperkt aantal uitstekende postdoctorale onderzoekers de mogelijkheid worden aangeboden om op het niveau van docent gedurende vijf jaar zelfstandig onderzoek te verrichten. Na een positieve evaluatie kunnen deze personen zonder vacature onmiddellijk worden aangesteld als ZAP-kader. Bij de begrotingsaanpassing 2008 werd 2,8 miljoen euro toegevoegd aan de Bijzondere Onderzoeksfondsen voor financiering van het tenure track-stelsel aan de universiteiten. In 2009 wordt dit bedrag structureel verhoogd met nogmaals 2,8 miljoen euro waardoor het totale krediet 5,65 miljoen euro bedraagt. Steun aan en via het FWO Het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen, FWO is het Vlaamse instrument en financieringskanaal voor steun aan het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek op basis van interuniversitaire competitie. Na enkele administratieve hervormingen en vereenvoudigingen in 2007 en mede dankzij parafiscale maatregelen van de federale overheid kwam voldoende budgettaire ruimte vrij om vanaf het academiejaar 2007-2008 aan doctorandi en postdoctorale onderzoekers van het FWO een basiswerkingstoelage te verlenen ("bench fee") om de onderzoeksomgeving voor onderzoekers aantrekkelijker te maken. De resultaten van de evaluatie van 2007 zullen worden gebruikt bij het opstellen van de nieuwe overeenkomst en zal eventueel leiden tot een bijstelling van het beleidsplan. De beheersovereenkomst 2002-2007 met het FWO is eind 2007 verlengd tot 30/09/2008, en opnieuw verlegd voor onbepaalde duur tot het moment van het afsluiten van een nieuwe overeenkomst. Vanaf 2010 wordt het FWO in uitvoering van het nieuwe decreet voor wetenschap en innovatie een EVA van het beleidsdomein EWI. Daartoe worden een BVR en een samenwerkingsovereenkomst met het FWO voorbereid. Het FWO heeft zijn mandatenbestand aanzienlijk uitgebreid.93 FWO creëerde ook een webstek “doctoreren in Vlaanderen” met informatie en werving voor potentiële doctorandi.94 93 Phd Fellows (aspiranten): 763 Æ 807; postdocs: 691 Æ 730; fundamenteel Klinische Mandaten: 61 Æ 67; wetenschappelijk personeel op projecten: 766 Æ 813. 94 Voor meer informatie zie www.doctorereninvlaanderen.be
www.vlaandereninactie.be/lissabon
93
In 2009 verhoogt de FWO-basistoelage met 4,94 miljoen euro waardoor het totaal komt op 122,85 miljoen euro. De toename is gericht op bijkomende postdoctorale mandaten. In 2007 en 2008 werd hiervoor telkens een schijf van 2,7 miljoen euro vrijgemaakt en met de derde schijf van 2,7 miljoen euro in 2009 kan de instroom van het verhoogde aantal postdoctorale onderzoekers worden bestendigd met behoud van een aanvaardbaar slaagpercentage. De globale subsidie aan het FWO ligt echter nog hoger: 149,41 miljoen euro in totaal, wegens nog vier speciale kredietlijnen bij het FWO: het Odysseus-programma, een verdeling van de winst van de Nationale Loterij, zogenaamde “big science”-projecten bij grote internationale onderzoeksfaciliteiten, en internationale wetenschappelijke samenwerking. Het Odysseus-programma is een “brain-gain” programma en bedoeld om Vlaamse en andere topwetenschappers naar Vlaanderen (terug) te brengen. Het steunt hen die internationaal erkend worden als toonaangevende onderzoekers of postdoctoraal onderzoeker zijn en al bewezen dat zij het potentieel hebben om tot een toonaangevende status door te groeien. In 2008 werd het programma geëvalueerd en inmiddels is beslist tot de verlenging van het Odysseusprogramma vanaf 2011. Om de continuïteit van het Odysseusinitiatief te verzekeren besliste de Vlaamse Regering op 29/05/2009 om addendum 15 bij de FWO-beheersovereenkomst 2002-2007 goed te keuren. In 2009 is voor het programma 12,64 miljoen euro voorzien. Uit de verdeling van de winst van de Nationale Loterij zou in de loop van 2009 vermoedelijk nog een bedrag van 11,71 miljoen euro toegevoegd worden aan het budget van FWO. Hiervan is bij de aanvang van 2009 reeds 9,37 miljoen euro, ongeveer 80%, ingeschreven. Voor de zogenaamde “big science95”-projecten aan grote internationale onderzoeksfaciliteiten is 2,32 miljoen euro voorzien in 2009, en toename van 0,4 miljoen euro. De aanvragen worden nu binnen het FWO ook volgens een geijkte procedure behandeld en de projectvoorstellen beoordeeld door een overkoepelende, internationaal samengestelde expertencommissie. Voor internationale wetenschappelijke samenwerking is in 2009 2,23 miljoen euro bij het FWO voorzien. Dit is bedoeld voor financiering van de internationale coördinatieacties en voor het beheer door FWO van strategische samenwerkingsprogramma’s met een beperkte groep landen Het gaat om landen die beantwoorden aan de interesses van de Vlaamse onderzoekswereld (duidelijke meerwaarde) en die door dergelijk partnerschap ook buitenlandse budgetten kunnen mobiliseren.
Steun aan de hogescholen Voor de versterking van de onderzoeksbetrokkenheid van de academische opleidingen aan de Vlaamse hogescholen werd vanuit de EWI-begroting in 2008 een bedrag van 6,5 miljoen euro uitgetrokken, wat in 2009 structureel toeneemt met 1 miljoen euro tot 7,5 miljoen euro. Daarnaast worden ook vanuit de begroting van Onderwijs aanvullende academiseringsmiddelen aan hogescholen beschikbaar gesteld, 8,25 miljoen euro in 2009. Binnen het kader van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen worden de
95
Met “big science” wordt een type onderzoek aangeduid waarvoor infrastructuur nodig is die de mogelijkheden van een land, zelfs van de wetenschappelijk sterkste spelers, ver te boven gaat. Hiervoor worden internationale samenwerkingsverbanden opgezet. “Big science” projecten zijn projecten aan grote internationale onderzoeksfaciliteiten zoals CERN, Genève en ESRF, Grenoble.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
94
vroegere tweecycli-opleidingen academische opleidingen.
aan
de
hogescholen
omgevormd
tot
volwaardige
Het Projectmatig Wetenschappelijk Onderzoek (PWO) is een financieringskanaal bestemd voor de professionele bacheloropleidingen in de hogescholen. PWO geeft deze opleidingen de mogelijkheid om innovatie te stimuleren in KMO’s en non-profit instellingen. Het gaat niet zozeer om onderzoek maar om kennisoverdracht en het oplossen van concrete problemen waarmee deze organisaties worden geconfronteerd. Vanaf 2006 bedroeg de totale PWO-dotatie 9 miljoen euro, verdeeld op basis van het aantal studenten. In 2008 werd het bedrag opgetrokken met 500.000 euro en de stijging gekoppeld aan een aangepaste regelgeving. Daarbij wordt de verdeelsleutel gebaseerd op het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten in de professioneel gerichte bacheloropleidingen en bachelor-nabacheloropleidingen, in de plaats van het gemiddeld aantal financierbare studenten. De middelen voor PWO bedragen in 2009 9,50 miljoen euro. De EWI-begroting vult de basisfinanciering (uit de onderwijsbegroting) van instellingen voor postinitieel onderwijs zoals het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG) en de Vlerick Leuven Gent Management School aan met steun voor het uitvoeren van onderzoeksactiviteiten. De Universiteit Antwerpen Management School (UAMS) is sinds 2008 ook erkend als instelling voor postinitieel onderwijs en daarom is een regeling in voorbereiding om de UAMS op gelijkaardige wijze te ondersteunen als het ITG en de Vlerick school. Binnen de hogere instituten voor schone kunsten neemt het Orpheus Instituut een bijzondere plaats in, omdat het onderzoek uitvoert en aldus een rol heeft in de academisering van de muziekopleidingen aan de Vlaamse hogescholen. In 2009 is voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek aan deze instellingen 2,62 miljoen euro voorzien, toename van 0,47 miljoen euro. Het TEchnologie TRAnsferfonds, TETRA-fonds, is een programma ter ondersteuning van toepassingsgericht onderzoek en een platform om interactie/kennisdiffusie tussen bedrijven en hoger onderwijs te stimuleren. Het beoogt de valorisatie van onderzoeksresultaten en verhoging van de kennisbasis van Vlaamse hogescholen, en de verhoging van de innovatiecapaciteit van bedrijven en organisaties in Vlaanderen. Het programma richt zich primair op de noden van Vlaamse KMO-bedrijven die afhankelijk zijn van externe onderzoeksinstellingen voor hun innovaties. In 2009 bedraagt het budget 8,9 miljoen euro. Steun aan universiteiten Het in 2004 opgerichte Industrieel Onderzoeksfonds (IOF) biedt de universiteiten een structurele financiering om een portefeuille van toepassingsgerichte kennis met de bijhorende eigendomsrechten op te bouwen en om wisselwerking tussen de universiteiten en het bedrijfsleven te stimuleren. In 2006 werd het lOF-besluit herzien met als doel de toegang van de hogescholen tot de lOF-middelen te verbeteren en een geïntegreerd beleid inzake basisonderzoek binnen elke associatie (universiteit met verschillende hogescholen) te bevorderen. Op basis van de resultaten van een analyse uitgevoerd in 2007 en 2008, besliste de Vlaamse Regering begin 2008 het bestaande IOF-besluit te verlengen tot eind 2008. Na de analyse besliste de Vlaamse Regering op 3/04/2009 het lOF-besluit aan te passen keurde ze op 29/05/2009 definitief het besluit goed over de ondersteuning van de Industriële Onderzoeksfondsen en de interfaceactiviteiten van de associaties. De voornaamste wijzigingen zijn de uitbreiding van het toepassingsgebied van het lOF met toegepast onderzoek, de samenvoeging van het IOF- en het interfacebesluit in één besluit, de invoering van een strategisch plan, en daarenboven worden de gewichten van de parameters die rechtstreeks de industriële valorisatie-inspanningen van de universiteiten meten in de verdeelsleutel die de middelen onder de universiteiten verdeelt, relatief belangrijker. De bijdrage steeg in 2008 met netto 5 miljoen euro en de toename voor het lOF bedraagt 0,32 miljoen euro in 2009, waardoor het totaal in 2009 17,07 miljoen euro bedraagt.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
95
Eind 2007 besliste de Vlaamse Regering tot de verlenging van de geldigheid van het eerste beleidsplan 2002-2007 van de universitaire interfaceactiviteiten. Sinds 2006 dient dit financieringskanaal ook ter ondersteuning van de interface-activiteiten van de hogescholen. Een evaluatie werd uitgevoerd in 2008 en de resultaten verwerkt in het nieuwe besluit. Op 3/04/2009 keurde de Vlaamse Regering het nieuwe lOF-besluit goed dat het oude Interfacebesluit opheft en de regeling over de interfacediensten incorporeert. De begroting 2009 voorziet 2,83 miljoen euro ter ondersteuning van de interface-activiteiten van de universiteiten, dit betekent een toename met 0,05 miljoen euro. Strategisch Basisonderzoek (SBO) is kwalitatief hoogwaardig en op langere termijn gericht onderzoek dat het opbouwen van wetenschappelijke of technologische capaciteit beoogt die de basis vormt voor economische en/of maatschappelijke toepassingen in Vlaanderen. Voor 2009 is opnieuw een globaal budget voorzien van 38,60 miljoen euro voor een SBO-oproep, waarbij een verdeling 2/3 - 1/3 wordt gehanteerd voor respectievelijk de projecten met een primaire economische finaliteit en deze met een primaire maatschappelijke finaliteit. Met de initiatieven voor Methusalem en Odysseus beschikt Vlaanderen over een krachtig instrumentarium om toponderzoek langdurig te ondersteunen en om internationale toponderzoekers naar instellingen van de Vlaamse Gemeenschap (terug) te halen. Daarnaast is er ook het Hercules-programma, dat de Vlaamse Regering eind 2007 goedkeurde, en bedoeld om grootschalige investeringen in (zware) onderzoeksapparatuur voor zowel fundamenteel als strategisch basisonderzoek mogelijk te maken. De Vlaamse overheid komt voor 70 tot 90% tussen in de investeringskosten. De dotatie wordt, zoals bepaald in het Herculesbesluit, voor tweederde aangewend voor de subsidiëring van middelzware en voor een derde voor de subsidiëring van zware onderzoeksinfrastructuur. In 2008 werd de eerste oproep voor zware infrastructuur gelanceerd. Na het afsluiten en de evaluatie van de eerste oproep wordt zowel voor de middelzware als de zware infrastructuur een nieuwe oproep gepubliceerd. De selectie van de voorstellen voor de tweede oproep voor middelzware infrastructuur wordt nog in 2009 afgerond. In 2008 was een structurele financiering van 15 miljoen euro voorzien, bedrag dat in 2009 behouden bleef. Andere inspanningen voor onderzoeksinfrastructuur worden gedaan met middelen afkomstig uit het FFEU. Daartoe behoren bijvoorbeeld de bio-incubatoren die ten behoeve van VIB werden gebouwd te Leuven (2008 in gebruik) en Gent (in 2007 in gebruik) met 3 miljoen euro steun van de Vlaamse overheid, maar ook de steun in 2009 aan de nieuwe “clean room” voor nanotechnologisch toponderzoek bij IMEC ter waarde van 35 miljoen euro. In 2006 startte het programma "Toegepast Biomedisch Onderzoek met een Primair Maatschappelijke Finaliteit" (TBM) dat openstaat voor alle Vlaamse non-profit O&Oactoren. Gezien de focus van het programma moet er in een consortium van aanvragers minstens één Vlaams ziekenhuis opgenomen zijn. Projecten met een grootteorde van 0,5 miljoen euro die 2-3 jaar lopen worden hierbij 100% gesteund. Onder de eerste TBM-oproep (2006-2007) werden 18 projecten geselecteerd voor een totaal bedrag van 10 miljoen euro (5 miljoen euro jaarlijks). Voor de tweede en derde oproep (2007-2008 en 2008-2009) werden telkens 11 projecten gesteund voor een jaarlijks bedrag van 6 miljoen euro. Ook voor de huidige oproep 2009-2010 is een begroting van 6 miljoen euro voorzien. Voor onderzoek met landbouwkundig doel is in 2009 9,60 miljoen euro voorzien. Met nog een aantal andere instellingen die wetenschappelijk onderzoek verrichten of ondersteunen werden in 2007-2008 (beheers)overeenkomsten afgesloten waardoor deze in de begroting ingeschreven bedragen ontvangen voor hun opdracht. Daartoe behoren bijvoorbeeld om de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde van Antwerpen (KMDA), de Vlerick Leuven Gent Management School, het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG), het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO), het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ), het Instituut voor plantenbiotechnologie, IPBO, aan de UGent, enz.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
96
Steun aan bedrijven voor innovatie en toegepast onderzoek O&O-bedrijfsprojecten De ondersteuning via het IWT van O&O-bedrijfsprojecten op voorstel van ondernemingen zelf, blijft een belangrijke beleidsprioriteit. Deze financiële steun is bestemd voor bedrijven die door middel van een onderzoeks- of ontwikkelingsproject een innovatie wensen door te voeren en daartoe kennis dienen te verwerven. Volgende O&O-activiteiten worden gesteund: onderzoek en ontwikkeling voor nieuwe of verbeterde producten, productieprocessen of diensten of een combinatie ervan. Naast technologische kennisopbouw kan men ook voor het verwerven van niet-technologische kennis (bv. usability, specificaties, business model) steun krijgen. De mogelijkheid tot valorisatie of toepassing van de onderzoeksresultaten in Vlaanderen (creatie van toegevoegde waarde) staat centraal. De projecten worden uitgevoerd door een onderneming alleen of in samenwerking met één of meerdere ondernemingen en/of onderzoeksinstellingen (onderzoekscentra, universiteiten, hogescholen). Ook in 2009 worden opnieuw bijkomende middelen ingezet. Na de structurele stijging met 17 miljoen euro in 2007 en 20 miljoen euro in 2008, neemt het budget in 2009 voor de O&O-bedrijfsprojecten en het KMO-programma samen toe met 3 miljoen euro. Over de periode 2004-2008 werd in totaal 404,6 miljoen euro steun toegekend door de Vlaamse overheid binnen deze maatregel. 30% van alle O&O-bedrijfssteun ging naar de NACE-sector 32, vervaardiging van audio-, video- en telecommunicatieapparatuur.96 Samen met de chemische sector (NACE 24) is dit iets minder dan de helft van de totale steun over de beschouwde periode. Ook aan de metaalsector werd O&O-bedrijfssteun toegekend, maar ook aan de dienstensector, zoals aan technische adviesbureaus, architecten en ingenieurs. KMO-programma Het KMO-programma stimuleert innovatie bij Vlaamse KMO’s. Innovatie wordt daarbij gedefinieerd als het tot stand brengen van een nieuw of vernieuwend product, proces, dienst of concept dat het invullen van een kennisbehoefte bij het bedrijf vereist en kan leiden tot een substantiële economische toegevoegde waarde. De activiteiten van kennisverwerving ten behoeve van deze innovatie kunnen financieel gesteund worden. Dit programma werd in december 2000 gelanceerd om traditionele KMO’s en startende bedrijven een laagdrempelig programma voor innovatie aan te bieden. Ingevolge de resultaten van een grondige doorlichting in 2007 (het zogenaamde Soete-verslag) werd het programma in 2008 aanzienlijk vereenvoudigd en deels geïntegreerd met een pijler van de BEA-maatregel (Budget Economisch Advies). Tegelijk met de start van het nieuwe KMO-programma, gaat het BEA vanaf 2009 zelf over in de KMO-Ondernemerschapsportefeuille. Concreet zijn vanaf dit jaar enerzijds de KMO-Innovatiestudies van het type 1, alsook het Grondig Technologisch Advies, geïntegreerd in en afgestemd met de Technologieverkenningen pijler van de KMOOndernemerschapsportefeuille. Anderzijds zijn de tot 2008 bestaande types 2, 3, 4, 5 en 6 van het KMO-Programma gebundeld tot één enkel projecttype, de KMOHaalbaarheidsstudie. Voor dit instrument kunnen KMO’s innovatieprojecten indienen ter waarde van 50.000 euro à rato van 50% subsidie. Aldus is er vanaf 2009 nog alleen steun via KMO-Innovatiestudies en via KMO-Innovatieprojecten binnen het KMO-programma van IWT. Deze steun is bestemd voor alle in Vlaanderen gevestigde KMO’s en de mogelijkheid tot valorisatie of toepassing van de onderzoeksresultaten in Vlaanderen staat centraal. Alle ondernemingstypes komen in aanmerking en de projecten kunnen worden uitgevoerd door een KMO alleen of in samenwerking met één of meer ondernemingen en/of onderzoeksinstellingen (onderzoekscentra, universiteiten, hogescholen). Over de periode 2004-2008 werd een totaal bedrag van 79,282 miljoen euro steun uitgereikt. Bijna een vierde daarvan ging naar informatica en aanverwante activiteiten (NACE 72): 96
NACE: Nomenclature statistique des Activités Economiques dans la Communauté Européenne.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
97
onder meer naar computeradviesbureaus en KMO’s die programma’s en gebruiksklare systemen maken. Door de vereenvoudiging van het KMO-programma voor steun aan innovatie bij KMO’s en de gedeeltelijke integratie met een deel van de vroegere BEA (nu KMOOndernemingsportefeuille) heeft de Vlaamse Regering vanaf 2009 een sterke vereenvoudiging doorgevoerd in de KMO-steuninstrumenten op het gebied van ondernemen en innovatie. Deze worden van 11 naar 4 instrumenten herleid. Collectief onderzoek Het VIS-Programma of de Vlaamse InnovatieSamenwerkingsverbanden stimuleren innovatie-activiteiten in het Vlaamse bedrijfsleven met financiële steun van de Vlaamse overheid. Het gaat om projecten en programma's die door netwerken van bedrijven worden ingediend. Er bestaan zes soorten projecten: Collectief onderzoek (CO), Thematische InnovatieStimulering (TIS), Technologische Dienstverlening (TD), sub-Regionale InnovatieStimulering (RIS), VIS - Haalbaarheidsstudies, VIS - Samenwerkingsprojecten en ook twee soorten programma's, de VIS - Competentiepolen en de VIS - Proeftuinen. Een verandering in 2009 is dat de huidige programma’s VIS-haalbaarheidsstudies en VISSamenwerkingsprojecten worden samengevoegd in een nieuw programma, zijnde de “VIShaalbaarheidsstudies en samenwerkingsprojecten”. Dit nieuwe projecttype bundelt en verruimt de modaliteiten van beide voorgaande projecttypes. Dit richt zich op het voorbereiden van belangrijke onderzoeks- en innovatietrajecten of het initiëren van samenwerking tussen reeds gesubsidieerde innovatie-actoren. Ook bij de Competentiepolen is er in de periode 2008-2009 heel wat veranderd. De uitbouw van strategische kennissokkels voor het bedrijfsleven in de vorm van competentiepolen (richtsnoer 8 – richtsnoer 10) past in de internationale tendens van open innovatie: de innovatie komt tot stand door effectieve samenwerking en interactie tussen relevante actoren uit het bedrijfsleven en kennisinstellingen. Competentiepolen richten zich hierbij op kenniscreatie en/of kennisdiffusie voor een zo ruim mogelijke groep van bedrijven. Het zijn bottom-up initiatieven die vanuit de bedrijfswereld worden voorgesteld, waarbij naast de vraaggedrevenheid ook het open en collectief karakter van de activiteiten centraal staat. De meeste competentiepolen kenmerken zich de facto door een tweevoudige missie: een platform voor netwerking/overleg en een eigen, sectorspecifieke onderzoeksprogrammatie. Het grootste deel van de overheidsfinanciering gaat momenteel naar de onderzoekscomponent. Van volwaardige competentiepolen verwacht de Vlaamse Regering een internationaal ambitieniveau, wat zich bijvoorbeeld vertaalt in duidelijke performantiecriteria. De mogelijkheden van maximale internationale inbedding zullen onderzocht worden via het ERA-NET COMPERA (een netwerk in het EU KP voor OTO)97. Ook moet aandacht worden besteed aan de positionering van competentiepolen in het onderzoeks- en innovatielandschap met een maximale afstemming met bestaande initiatieven en de aansluiting bij de economische sterktes van Vlaanderen, en het vermijden van overlapping. In 2008 liep de financiering van een aantal Competentiepolen ten einde. Een belangrijk thema van deze competentiepolen was dan ook het ontwikkelen van een gepaste strategie voor de toekomst. Met ondersteuning van IWT werd een zelfevaluatiemethodiek ontwikkeld De werking van deze competentiepolen is in deze periode door IWT geëvalueerd, evenals eventuele nieuwe aanvragen tot ondersteuning. Met het Flanders' Mechatronics Technology Centre (FMTC) werd in 2008 al het convenant verlengd tot eind 2010 en op 12/12/2008 keurde de Vlaamse Regering de financiering van Flanders' 97
Dit is een Europees netwerk van nationale en regionale organisaties die programma's ter ondersteuning van competentiecentra financieren of beheren.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
98
Mechatronics Technology Centre Plus (FMTC Plus) (2009-2012) goed voor een totaalbedrag van 13,5 miljoen euro. Met het Flanders Materials Centre (Flamac) werd per eind 2007 een addendum bij het convenant goedgekeurd. De competentiepool Flanders InShape (productontwikkeling en industrieel design) werd gelanceerd eind 2007 en op 15/05/2009 werd de verdere ondersteuning van Flanders InShape goedgekeurd voor een totaal bedrag van maximaal 2,1 miljoen euro, voor de werking in de volgende twee jaar. Flanders InShape is het centrale aanspreekpunt voor de Vlaamse industriële bedrijven rond productontwikkeling en industrieel design en ontwikkelt daarvoor de nodige kennis en instrumenten. Op 15/05/2009 keurde de Vlaamse Regering een vervolgtraject goed voor het Vlaams Instituut voor de Logistiek (VIL), waarbij het voor de periode mei 2009- april 2011 een steun krijgt van in totaal 5,75 miljoen euro. Het VIL wil het competitief voordeel van de logistieke sector in Vlaanderen blijvend versterken door innovatie, kenniscreatie, kennisverspreiding, promotie, netwerking en begeleiding. Ook voor Flanders' FOOD werd op 15/05/2009 een vervolgtraject goedgekeurd. Flanders' FOOD wil de competitiviteit van de ondernemingen in de Vlaamse voedingsindustrie versterken door innovatie te stimuleren en kreeg voor de eerste twee jaar een steun toegekend van 4,15 miljoen euro. Na twee jaar wordt op basis van een evaluatie beslist over de verdere subsidiëring van Flanders' FOOD II. Op 12/12/2008 keurde de Vlaamse Regering ook 4,02 miljoen euro goed voor de financiering van pilootinfrastructuur voor de agro-voedingssector. Hierbij zijn het ILVO (instituut voor landbouwonderzoek) en Flanders’ FOOD betrokken. Naast de nieuwe toekenningen, werd op 19/12/2008 de steun van het Vlaams Instituut voor Mobiliteit (VIM), door de Vlaamse Regering verhoogd met drie miljoen euro. Eind 2007 besliste de Vlaamse Regering ook voor de competentiepool IncGeo het convenant tot eind 2008 te verlengen. In het najaar van 2007 besliste de Vlaamse Regering tot ondersteuning van de competentiepool Flanders' DRIVE II voor de periode 2008-2011, waarbij in totaal 28,8 miljoen euro over een periode van 4 jaar is voorzien. Aldus kreeg deze competentiepool een belangrijke meerjarige financiering waarmee het als competentiecentrum op het internationale niveau kan raken. Flanders’ Drive II startte begin 2008 en bestaat uit 3 operationele pijlers: het innovatieplatform, waarbij de activiteiten gericht zijn op innovatiestimulering, onderzoek en het testcentrum. De nieuwe middelen bieden Flanders’ DRIVE de kans om de samenwerking met andere regio’s die een sterke voertuigindustrie hebben, verder uit te bouwen. Het kan ook een belangrijke ondersteunende rol spelen in het bestrijden van de crisis en in het bijzonder in de autoassemblage in Vlaanderen. Op 15/05/2009 keurde de Vlaamse Regering de financiering goed van twee nieuwe competentiepolen: Flanders' Synergy (5 miljoen euro) en Flanders' Plastic Vision (5,14 miljoen euro). De primaire doelstelling van Flanders' Synergy is de performantie van bedrijven te verhogen via een innovatief personeelsbeleid en arbeidsorganisatie. Krachtlijnen hierbij zijn het stimuleren van meer flexibele organisatiemodellen en het versterken van de arbeidsinhoud en de arbeidskwaliteit. De oprichting van Flanders' Plastic Vision heeft tot doel de concurrentiekracht van de kunststofverwerkende bedrijven in Vlaanderen versterken door technologische innovatie. Een andere vorm van de VIS zijn Proeftuinen, gedefinieerd als een open platform waarop testprojecten (Project) kunnen worden opgezet, en georganiseerd door een samenwerkingsverband. Een proeftuin heeft een afgelijnde doelgroep, bijvoorbeeld sectorieel, en een vrij autonoom beheer dat de volle verantwoordelijkheid draagt voor de goede werking en het businessplan. Een proeftuin staat ook zelf in voor het organiseren van de testen met testgebruikers. Proeftuinen of Living Labs vormen een interessante basisinfrastructuur, waarmee men op dynamische en efficiënte wijze innovatieprocessen en diensten kan testen en ontwikkelen. Om het opstarten van dergelijke proeftuinen te faciliteren, innovatie te versnellen, en schaalvoordeel te kunnen benutten, is het aangewezen proeftuinen op permanente wijze te ondersteunen: zowel generieke ondersteuning, onafhankelijk van applicatiedomein, als applicatiedomeinspecifieke ondersteuning, vb zorgsector, media, verkeer, via organisaties en sectorverenigingen. Een voorbeeld is i-City (zie verder).
www.vlaandereninactie.be/lissabon
99
Voor O&O-bedrijfsprojecten, het KMO-programma, Vlaamse InnovatieSamenwerkingsverbanden en onderzoeksmandaten samen is in 2009 in totaal 129,96 miljoen euro voorzien, tegen 124,47 miljoen euro in 2008. Het IWT stelt sinds vele jaren ook onderzoeksmandaten (OZM) of postdoctorale beurzen ter beschikking van gevorderde wetenschappers die zich willen toespitsen op de valorisatie van wetenschappelijke onderzoeksresultaten in de industrie. In tegenstelling tot de meer fundamenteel wetenschappelijke postdocmandaten van het FWO-Vlaanderen maakt de valorisatiecomponent van het IWT-onderzoeksmandaat een essentieel onderdeel van het onderzoek uit. Afhankelijk van de vooropgestelde doelstellingen, kunnen 3 types onderscheiden worden: type 1: specifiek gericht op de voorbereiding van een spin-off; type 2 gericht op de transfer van basisonderzoek vanuit een onderzoeksinstelling naar een bestaande onderneming (incl. bestaande spin-offs) met het oog op een latere effectieve valorisatie/implementatie door het bedrijf en type 3 gericht op de valorisatie of voorbereiding tot valorisatie van onderzoeksresultaten bekomen binnen een Vlaamse universiteit of andere onderzoeksinstelling, waar ook de OZM-activiteiten grotendeels plaatsvinden. Een ander instrument bestemd voor de valorisatie van onderzoek zijn de specialisatiebeurzen van het IWT. Voor deze specialisatiebeurzen (onderzoeksbeurzen gericht op industriële toepassingen) was in 2008 26,02 miljoen euro voorzien, bedrag dat in 2009 stijgt tot 28,94 miljoen euro. De Vlaamse Regering besliste op 29/05/2009 na advies Raad van State (RvS) om het toekenningsstelsel van doctoraatsbeurzen door het IWT (specialisatiebeurzen) te vernieuwen. Voortaan wordt gefocust op doctoraatsbeurzen van strategisch basisonderzoek met een economische finaliteit. In dit kader werden de diplomabeperkingen geschrapt, waardoor alle houders van een volwaardig masterdiploma een beursaanvraag bij het IWT kunnen indienen. Ook is er een vereenvoudiging van de tussentijdse evaluaties, een ruimer openstellen van de beurzen naar kandidaten die geen EU-nationaliteit hebben en de beperking van de toekenning van doctoraatsbeurzen tot vernieuwend onderzoek met een vooruitzicht voor een economische of maatschappelijke toepasbaarheid op termijn. Deze wijziging gaat in najaar 2009. Daarnaast is nog 2,97 miljoen euro voorzien voor doctoraatsbeurzen in het kader van het Baekeland-programma. Dit is gericht op intersectorale mobiliteit tussen de academische wereld en het bedrijfsleven. Vanaf 2009 zijn deze twee instrumenten begrotingstechnisch samengevoegd; het budget bedraagt 31,91 miljoen euro. Met de regionale octrooikaart heet Vlaanderen een instrument dat een betrouwbaar beeld geeft van de octrooiactiviteit op arrondissementeel niveau. Deze octrooikaart werd opgesteld door het Steunpunt O&O-indicatoren en is sinds eind 2007 actief. De overheidssteun voor octrooiaanvragen is uitgebreid en omvat octrooikosten tijdens een O&O-bedrijfsproject, een project van het KMO-programma, en van een octrooiname die binnen de 3 jaar na de opstart van het project. Binnen het Vlaams Innovatienetwerk, VIN, is in 2008 een pool van “Trainers Intellectuele Eigendom” samengesteld. Strategische Onderzoekscentra en andere samenwerkingsverbanden Om zich in de huidige kenniseconomie te profileren is samenwerking, zelfs over de landsgrenzen heen, noodzakelijk. Door de toenemende complexiteit en interdisciplinariteit van het wetenschappelijk onderzoek ervaart men immers al snel zijn eigen beperkingen. De vier Vlaamse publieke onderzoekscentra of strategische onderzoekscentra, IMEC (nano-elektronica en nanotechnologie), VIB (biotechnologie), VITO (energie, milieu, materialen, aardobservatie) en IBBT (breedbandtoepassingen), richten het belangrijkste deel van hun inspanningen op de ontwikkeling van strategisch basisonderzoek met valoriseerbare resultaten op langere termijn. Eind 2006 werden met VIB, IMEC, en IBBT nieuwe beheersovereenkomsten afgesloten voor de periode 2007-2011. Hierna werd eind 2007 eveneens met de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek, VITO, een nieuwe beheersovereenkomst afgesloten voor de periode 2008-2012. In 2009 werd 4 miljoen euro in
www.vlaandereninactie.be/lissabon
100
totaal extra voorzien, zodat de totale inbreng van de Vlaamse overheid in 2009 152,86 miljoen euro bedraagt. Daarenboven werd in 2008 nog 8 miljoen euro extra voorzien uit het FFEU voor infrastructuurinvesteringen bij VITO, en wordt in 2009 opnieuw een belangrijke eenmalige financiële injectie doorgevoerd, namelijk van 35 miljoen euro. Deze is bestemd voor de bouw van een nieuwe “clean room” bij IMEC, via een herinvesteringsparticipatie in Finindus. De (structurele) steun aan de Publieke Onderzoeksinstellingen bedraagt aldus in 2009: 45,05 miljoen euro voor IMEC; 39,74 miljoen euro voor VIB, 24,06 miljoen euro voor IBBT, 30,76 miljoen euro voor VITO. Daarenboven ontvangt in 2009 IMEC dus nog 35 miljoen euro, en VITO nog 15,34 miljoen euro. Dit bedrag voor VITO is verdeeld als volgt: 8,02 miljoen euro voor het uitvoeren van referentietaken voor de Vlaamse overheid, 5,22 miljoen euro voor investeringen, en 2,10 miljoen euro voor referentietaken vanuit beleidsdomein LNE.. Op 15/05/2009 keurde de Vlaamse Regering de oprichting van een private stichting IMEC International (naar Belgisch recht) goed. IMEC zal de werkzaamheden van de verschillende Interuniversitaire Micro-elektronica Centra coördineren. De beheersovereenkomst met IMEC wordt in die zin aangepast. Gelet op de internationalisering van het onderzoek en de veranderlijke omgeving van de micro-elektronica is het strategisch voor IMEC belangrijk om in de toekomst activiteiten te ontplooien daar waar de financiële middelen en kennis voorhanden zijn. Voor een goede financiering en de continuïteit van het onderzoek speelt de nabijheid van de (industriële) partners een belangrijke rol. Vandaar de noodzaak om nieuwe entiteiten te creëren in andere regio’s, zodat IMEC haar leidende positie als O&O-centrum kan behouden en/of verstevigen. Op 30/04/2009 besliste de Vlaamse Regering tot oprichting van een virtueel strategisch onderzoekscentrum 'Strategische Initiatief Materialen' (SIM). SIM zal strategisch en industrieel onderzoek verrichten rond materiaaltechnologie voor energietoepassingen, duurzame structurele materialen en ondersteunende nanotechnologie.98 Dezelfde dag werd eveneens beslist tot de principiële ondersteuning van het op te richten onderzoekscentrum voor Translationele Biomedische Innovatie (CTBI). Translationeel biomedisch onderzoek vormt de brug tussen het toepassingsgedreven biomedisch/klinisch onderzoek enerzijds en de patiënt anderzijds, waarbij de kennisoverdracht in beide richtingen cruciaal is: van het onderzoekslabo naar de patiënt en terugkoppeling van de patiënt naar klinisch onderzoek.99 De Vlaamse Regering hechtte op 30/04/2009 haar goedkeuring aan de ondersteuning van de Strategische Multidisciplinaire Samenwerking 'Neuro-Electronics Research Flanders (NERF)'. Ze voorziet daarvoor een bijdrage van 0,98 miljoen euro voor 2009. Het betreft een gelijkwaardige samenwerking tussen de onderzoekspartners Micro-elektronica Centrum (IMEC), Het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB) en de KU Leuven. NERF zal starten vanaf november 2009 en op de campus van IMEC gehuisvest zijn waar onderzoekers in cross-disciplinaire teams actief zullen zijn in de state-of-the-art clean room en een nieuw 1.000m2 neurolab. NERF wordt georganiseerd rond teams van toponderzoekers die basisonderzoek van wereldklasse uitvoeren. Tegen 2014 zal NERF zijn team tot 50 internationale toponderzoekers uitbreiden. Meer dan ooit legt Vlaanderen de klemtoon op milieugerichte technologische innovatie (richtsnoer 8). In 2008 is in het kader van het Milieu Innovatie Platform (MIP) gestart met de uitvoering van het Vlaams Actieplan Milieu en Energie-Innovatie. Op 8/05/2009 hechtte de Vlaamse Regering haar goedkeuring aan de ondersteuning van de eerste twee werkjaren 98
Hiervoor wordt in de aanvangsfase 2009-2010 15,23 miljoen euro uitgetrokken. Voor eind 2010 wordt een evaluatie doorgevoerd en vanaf 2011 kan een beheerscontract opgemaakt worden en een afzonderlijke begrotingslijst worden gecreëerd met een jaarlijkse dotatie. 99 Hiertoe zijn budgettaire startvoorzieningen goedgekeurd. In eerste instantie is uit de middelen van het FFEU is 8 miljoen euro voorzien, naast 1,5 miljoen euro voor projecten. Voor eind 2010 wordt een evaluatie doorgevoerd en vanaf 2011 kan een beheerscontract opgemaakt worden en een afzonderlijke begrotingslijst worden gecreëerd met een jaarlijkse dotatie.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
101
van Milieu- en Energietechnologie Innovatie Platform - MIP2 en aan de vastlegging van 3,6 miljoen euro hiervoor. Ook werd dan de financiering van het project 'Generaties: naar wereldleiderschap in hernieuwbare energietechnologie en elektrische infrastructuur' goedgekeurd voor de periode mei 2009-april 2014. Hiervoor is in totaal 23,5 miljoen euro voorzien, ten laste van het Hermesfonds. GENERATIES wil pro-actief bijdragen tot het verwerven van een groeiend aandeel van de Vlaamse industrie in de internationale markt voor hernieuwbare energietechnologie door innovatie en strategische marktpositionering. 100 Door het terug vrijmaken van eerder gereserveerde en niet gebruikte middelen (zogenaamde schrapping encours) werd in 2008 een bedrag van 11,1 miljoen euro aan bijkomende eenmalige middelen vrijgemaakt en ingeschreven bij EFRO (Hermesfonds). Deze worden aangewend om twee omvangrijke projecten rond hernieuwbare energie te financieren in het kader van het Interreg IVA-programma Vlaanderen-Nederland 2007-2013: “Bio Base Europe”: bouw van een polyvalente proefinstallatie voor industriële biotechnologie en bioraffinage te Gent en een opleidingscentrum voor procesoperators in Terneuzen – cofinanciering van 7 miljoen euro; “Waterstofregio Vlaanderen – Zuid-Nederland”: realisatie van een grensoverschrijdende waterstofregio, ondersteuning van technologische toepassingen van waterstof – cofinanciering van ongeveer 4 miljoen euro. Op 12/12/2008 hebben de EU, Vlaanderen en Nederland binnen het kader van een Interreg IV-project de krachten gebundeld om 21 miljoen euro aan Bio Base Europe toe te wijzen. Bio Base Europe zal onderzoeks- en opleidingsfaciliteiten voor bioprocessen bouwen om de ontwikkeling van een duurzame biogebaseerde economie in Europa te versnellen. Met het budget moet Bio Base Europe het eerste open innovatie- en opleidingscentrum voor de biogebaseerde economie in Europa worden. Bio Base Europe is het resultaat van een samenwerkingsverband tussen Ghent Bio-Energy Valley en Biopark Terneuzen, en hun respectievelijke stakeholders. Het Bio Base Europe initiatief is in Europa het eerste in zijn soort en zal een uniek platform ontwikkelen voor de bevordering van duurzame bioprocessen die de ontwikkeling van bio-energie en biogebaseerde producten uit duurzame biomassabronnen bevorderen en de afhankelijkheid van eindige fossiele grondstoffen reduceren. Bio Base Europe bestaat uit twee onderdelen: een proefinstallatie “Bio Base Europe Pilot Plant” (te Gent, moet eind 2009 starten) en een opleidingscentrum (te Terneuzen, moet starten in 2010). De zogenaamde “Ghent Bio-Energy Valley “ ondersteunt de ontwikkeling van duurzame biogebaseerde activiteiten in Gent. Het masterplan 'Waterstofregio Vlaanderen - Zuid-Nederland' handelt over Vlaamse en Nederlandse bedrijven die willen samenwerken op het vlak van waterstof- en brandstofceltechnologie en bevat drie grote delen: de uitvoering van een viertal demonstratieprojecten, de ontwikkeling van educatief materiaal om waterstoftechnologie structureel in te bouwen in onderwijsprogramma's en de ondersteuning van de waterstofregio via een projectbureau WaterstofNet. Het volledige plan met een budget van 16 miljoen euro en een looptijd van vier jaar, werd via Interreg voorgelegd aan de Vlaamse, de Nederlandse en de Europese overheden voor financiering. De Vlaamse overheid besliste om 5 PPS op te starten in het energiedomein (O&O infrastructuur voor fotovoltaïsche cellen, O&O demonstrator voor windenergy, Bio Base Europe Pilot Plant (zie hierboven), Waterstof Demonstrators, Smart Grid initiative). De totale investering bedraagt 95,9 miljoen euro waarvan 35,8 miljoen euro vanwege de Vlaamse
100
Dit doel wordt nagestreefd door Innovatiestimulering, Generieke technologie- en marktopvolging, Sectoriële versterking en internationale promotie en Strategische marktpositionering. Tussen "Generaties" en MIP-2 (duurzame materiaal-en procescycli) zijn er belangrijke verschillen en complementariteiten op drie vlakken: (1) thema, (2) doelgroep en (3) uitvoerders.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
102
overheid, 10,6 miljoen euro van de Nederlandse overheid, 10 miljoen euro van de EU Structuurfondsen en 39,5 miljoen euro van de private sector. Vernieuwd beleid voor internationale samenwerking in wetenschap en innovatie De Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB), bereidt sinds begin 2009 een visietekst voor over de internationalisering van het Vlaamse O&O. De kernboodschap in die nota is dat een doordachte maar ambitieuze internationalisering een voorwaarde is voor Vlaanderen als sterke partner met intensief en kwaliteitsvol onderzoek. Deze visietekst kan beschouwd worden als een verdieping van een van de zes krachtlijnen uit het VRWB-Memorandum 2009-2014, en wordt aan de nieuwe Vlaamse Regering bezorgd. Vlaanderen neemt deel aan de beleidsvoorbereiding op internationaal vlak via bv. de EU Raad Concurrentievermogen, de CREST groep die de Commissie adviseert over haar onderzoeksbeleid, en de OESO (STI Outlook, CSTP, CIIE comités). Ook neemt het actief deel aan EU programma’s en gemeenschappelijke initiatieven, en voert het een reeks bilaterale en internationale engagementen uit, bv. met de VN via het Vlaams Unesco Science Trust fonds en het Unido-programma rond biotechnologie. Een erg belangrijk aandachtspunt betreft de deelname aan de EU Kaderprogramma’s voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (KP voor OTO). Over de deelname aan 6KP voor OTO tijdens de periode 2002-2006 heeft het department EWI een kwantitatieve analyse doorgevoerd, zowel op het globale niveau als op het niveau van de specifieke programmaonderdelen. Vlaanderen nam met 422 deelnemers 1.342 keer deel aan 1.051 projecten binnen het 6 KP voor OTO. De Vlaamse deelnames totaliseerden een deelnametoelage van 352,29 miljoen euro. De totale Vlaamse deelnametoelage vertegenwoordigde 2,12% van de totale toelage die door de EC voor participatie in het 6KP voor OTO werd uitgekeerd. De Vlaamse deelname over de verschillende onderdelen (thematische prioriteiten en horizontale activiteiten) van 6KP was 10% of meer in LIFESCIHEALTH, IST, SUSTDEV, en MOBILITY. De return lag het hoogste in EURATOM (exclusief Fusion) met 6,11%, voor POLICIES, INCO, IST, SOCIETY en LIFESCIHEALTH. De deelnametoelage lag het hoogst in IST, zijnde 106,04 miljoen euro, verdeeld over 213 projecten. De participatie van de verschillende deelnemerscategorieën in het Zesde Kaderprogramma, waarbij ook de vergelijking wordt gemaakt met de twee voorgaande kaderprogramma’s, ziet er als volgt uit:
4KP
5KP
6KP
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Aantal deelnames (relatief) Universiteiten en hogescholen
www.vlaandereninactie.be/lissabon
Bedrijven
Onderzoekscentra
Overige
103
4KP
5KP
6KP
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Deelnametoelage (relatief) Universiteiten en hogescholen
Bedrijven
Onderzoekscentra
Overige
De categorie “universiteiten en hogescholen” wist in het 6KP zijn koppositie te handhaven, met 42% van de Vlaamse deelnames en 41% van de totale Vlaamse deelnametoelage. De onderzoekscentra zagen hun relatieve aandeel in de Vlaamse participatie van het Vijfde naar het Zesde Kaderprogramma toenemen van 19% naar 26% wat het aantal deelnames betreft, en van 26% naar 34% op vlak van ontvangen deelnametoelage. De bedrijven stonden in het Vijfde Kaderprogramma nog in voor 36% van de Vlaamse deelnames, goed voor 28% van de totale Vlaamse deelnametoelage voor dit kaderprogramma. In het Zesde Kaderprogramma vielen die cijfers terug tot resp. 27% en 21%. De Vlaamse deelnames in de Belgische context zien eruit als volgt: regio
Aantal deelnames
%
Aantal deelnemers
Aantal projecten
%
Deelname toelage
%
Opbrengst in %
1051 622 556 3
Aantal Coördinatoren 204 622 556 3
VLA BHG WAL Niet toegewezen Totaal België
1342 807 700 7
47 28 25 0
422 503 238 7
15 18 14 0
352,29 148,82 156,08 3,42
53 23 24 1
2,12 0,90 0,94 0,02
2856
100
1170
1860
1860
16
660,61
100
3,98
Beschouwen we de Vlaamse deelname in internationale context door een internationale benchmark van de Vlaamse deelname aan 6KP (indicator: ontvangen deelnametoelage afgewogen t.o.v. het BBP):
www.vlaandereninactie.be/lissabon
104
Zweden Denemarken Finland Nederland België Vlaanderen Zwitserland Oostenrijk Griekenland Noorwegen Verenigd Koninkrijk Duitsland Frankrijk Italië Hongarije Portugal Spanje T sjechië Polen 0
500
1.000
1.500
2.000
2.500
3.000
Deelnametoelage (in 1.000 euro) / BBP (in milj ard euro)
Uit de vergelijking kan worden afgeleid dat Vlaanderen het helemaal niet slecht deed in het 6KP voor OTO (zeker niet in termen van behaalde deelnametoelage), en het behaalde betere resultaten dan de grootste EU-lidstaten Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Italië. Sinds de start in 2007 tot eind februari 2009 neemt Vlaanderen aan 7KP voor OTO 614 keer deel aan in totaal 478 projecten. De Vlaamse deelnames totaliseren een voorlopige deelnametoelage van 196,44 miljoen euro. Dit geeft een "tentatieve" return weer van 1,9% voor wat betreft goedgekeurde deelnames die in aanmerking voor financiering komen. Het totale toegewezen EU-budget voor die goedgekeurde deelnames bedraagt 10.074,42 miljoen euro, en ten opzichte van het totale toegewezen EU 7KP-budget van 50.521 miljoen euro is dit een voorlopig toegewezen aandeel van 20% op 25/02/2009. De Vlaamse Regering hechtte eind 2008 haar goedkeuring aan de deelname van het IWT aan de Europese Gemeenschappelijke Ondernemingen, GO (Art. 171) ARTEMIS en ENIAC (ook Gezamenlijke Technologie-initiatieven of “Joint Technology Initiatives – JTI”s” genoemd) en de Gemeenschappelijke Programma's (Art. 169) EUROSTARS en “Ambient Assisted Living (AAL)”. Het zijn grootschalige onderzoeksprogramma's gefinancierd door een publiek-privaat samenwerkingsverband en onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's gefinancierd door de deelnemende lidstaten en de EC. AAL streeft naar het verbeteren van de levenskwaliteit van ouderen en het versterken van de in deze sector actieve industrie binnen Europa door gebruik te maken van informatie en communicatietechnologieën. EUROSTARS is een “bottom-up” programma voor kennisintensieve KMO’s. Voor deelname aan AAL is een jaarlijks budget van ongeveer 1 miljoen euro voorzien, terwijl voor EUROSTARS een budget van ongeveer 1,5 miljoen euro is gereserveerd. Vlaanderen neemt ook deel aan ARTEMIS (ingebedde computersystemen) en ENIAC (nanotechnologie). In de ENIAC oproep 2008 zijn 2 Vlaamse bedrijven en één onderzoekscentrum actief in drie projecten met een IWT-budget van 1,2 miljoen euro. Voor de ENIAC oproep 2009 werd 2 miljoen euro opgenomen in het budget en hiervoor hebben 13 bedrijven en 1 onderzoekscentrum, in het kader van 12 projectenvoorstellen, een aanvraag tot deelname ingediend met een totaal aangevraagd budget van 8 miljoen euro. Voor ARTEMIS/ENIAC is telkens een budget voorzien van 2,5 miljoen euro. Voor de
www.vlaandereninactie.be/lissabon
105
ARTEMIS oproep 2008 werd 1,5 miljoen euro steun toegekend aan 2 projecten met 6 Vlaamse bedrijven (waarvan 2 KMO’s) en 1 onderzoeksinstelling. Voor de 2de oproep van ARTEMIS in 2009 is een budget van 2,5 miljoen euro voorzien. Vlaanderen volgt ook de andere GO’s op basis van art 171 op, bv. deze rond innovatieve medicijnen (“IMI”) of Brandstofcellen en waterstof (“Fuel Cells and Hydrogen”). Wat betreft de steun aan innovatieprojecten met economische finaliteit stelt IWT zijn steunprogramma’s open voor bedrijven voor internationale (innovatieve) samenwerking waardoor een meerwaarde kan bereikt worden op internationaal vlak. Het aantal projecten waarbij Vlaamse bedrijven een buitenlandse onderzoeksgroep of onderaannemer onder de arm namen, of waarbij Vlaamse onderzoeksgroepen een consortium hebben gevormd met buitenlandse groepen gaat in stijgende lijn. In 2003 werden een 30-tal projecten genoteerd, eind 2007 al ruim 50, voor een totaalbedrag van 45 miljoen euro. Daarvan ging 15 miljoen euro naar de buitenlandse partners. De ene helft ervan werd gefinancierd door de Vlaamse overheid en de andere helft door de Vlaamse bedrijven. Een EUREKA-project is een internationaal, high-tech en markt-georiënteerd onderzoeks- en ontwikkelingsproject dat mikt op de ontwikkeling van een nieuw en technologisch geavanceerd product, proces of dienst voor de civiele sector. Bedrijven en ermee samenwerkende universiteiten of onderzoeksinstellingen uit het Vlaams Gewest, kunnen voor hun deelname in een project beroep doen op het IWT. In het kader van EUREKA kunnen aanvragen worden ingediend voor industrieel basisonderzoek, prototype-onderzoek of een combinatie van beide, volgens de procedures voor IWT O&O-bedrijfsteun of KMOinnovatieprojecten. Het basissteunpercentage kan hierbij verhoogd worden met een toeslag van 10 % om de internationale samenwerking in Europees verband te stimuleren. Vlaamse KMO’s kunnen voor de voorbereiding van hun deelname in een EUREKA-project steun aanvragen via een KMO-haalbaarheidsstudie. Vlaanderen blijft prominent aanwezig in het internationaal EUREKA-netwerk. In 2008 werden in totaal 11 O&O-bedrijfsprojecten gesteund in de ICT-clusters en 2 binnen de bottom-up aanpak van het EUREKA-programma, naast 2 KMO-innovatieprojecten. De internationalisering van de bedrijfssteun voor innovatie kreeg in 2008 dus veel aandacht. Er is de deelname van buitenlandse partners aan projecten, en ook de meer structurele aanpak zoals hierboven beschreven via EUREKA en de nieuwe initiatieven van de EC die essentieel 3 pistes omvatten: de ERA-netten en de gezamenlijke financiering via art.169 en art.171 initiatieven. In totaal werden door IWT 27 projecten in het kader van O&Obedrijfssteun en het KMO-Programma voor internationale samenwerking binnen EUREKA, ARTEMIS, ENIAC, AAL en ERA-netten ondersteund, voor een totaalbedrag van 17,44 miljoen euro. In 2007 ging het nieuwe EU Kaderprogramma voor Concurrentievermogen en Innovatie (KCI) 2007-2013 van start. Het KCI is een programma dat EU-acties coördineert rond 3 thema’s: economie/innovatie, ICT, en energie. Het departement EWI coördineert binnen Vlaanderen de deelname aan de drie pijlers van het programma, respectievelijk economieinnovatie (60%), ICT (20%) en Energie (20% van de totale middelen). Sedert de opstart van het KCI, is aan 5 partners uit Vlaanderen in pijler 1 (econonomie-innovatie) elk +- 32.000 euro toegekend voor 1 jaar, terwijl Capricorn 15,2 miljoen euro kreeg toegewezen gedurende 5 jaar voor project rond eco-innovatie. Begin 2008 startte de operationalisering van het programma Vlaanderen 2007 – 2013 van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Vlaanderen ontvangt middelen uit Doelstelling 2 en Doelstelling 3. Over het gehele programma van Doelstelling 2 beschouwd is tot midden 2009 92,9 miljoen euro (zijnde 46,2 % van het beschikbare budget van 200,9 miljoen euro over de hele periode) aan projecten toegewezen aan partners uit Vlaanderen. Hiervan had 64,6 miljoen euro of 69,5 % betrekking op initiatieven die verband
www.vlaandereninactie.be/lissabon
106
houden met alle doelstellingen van de Lissabonstrategie, waaronder binnen het EWIbeleidsdomein de prioriteiten 1 (kenniseconomie en innovatie), 2 (stimuleren van ondernemerschap), en deels 3 (ruimtelijk-economische omgevingsfactoren). De uitvoering van het programma verloopt volledig in lijn met de voorziene bijdrage tot de “earmarking” in functie van de Lissabon-doelstellingen. Concreet bedraagt het totale beschikbare EFRObudget: 15,71 miljoen euro voor prioriteit 1 (1e oproep, eind 2007), 10,06 miljoen euro voor prioriteit 2 (1e oproep, begin 2008), 20,03 miljoen euro voor prioriteit 3 (doorlopende oproep, goedgekeurd eind 2007). Binnen Doelstelling 3 (gericht op interregionale samenwerking) neemt Vlaanderen deel aan de programma’s van grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking en interregionale samenwerking. Hiertoe worden projectvoorstellen ingediend voor de verschillende oproepen van deze programma’s. Een deel van deze projecten heeft eveneens betrekking op de beleidsvelden economieondernemerschap en wetenschap-innovatie-onderzoek. In 2008 werd een bedrag van 11,1 miljoen euro aan bijkomende eenmalige middelen vrijgemaakt en ingeschreven bij EFRO (Hermesfonds) voor twee omvangrijke projecten rond hernieuwbare energie te financieren in het kader van het Interreg IVA-programma Vlaanderen-Nederland 2007-2013: “Bio Base Europe” (cofinanciering van 7 miljoen euro), en “Waterstofregio Vlaanderen – ZuidNederland” (cofinanciering van ongeveer 4 miljoen euro). Ook Interregprojecten rond bijvoorbeeld robotica en kankeronderzoek werden goedgekeurd.101 De Vlaamse Regering verlengde eind 2007 de overeenkomsten voor de projecten Europese InnovatieStimulering (EIS) met FlandersBio, Flanders' Food, IMEC en Agoria voor één jaar. Ze machtigde het IWT om hiertoe bijna 0,25 miljoen euro vast te leggen en tegen uiterlijk 30/06/2008 een uitgewerkt programma voor te leggen voor de ondersteuning van de deelname van Vlaamse KMO's aan internationale onderzoeksprogramma’s. Dit moest gebeuren op basis van een grondige evaluatie van de EIS-projecten en een internationale benchmarking van mogelijke alternatieven. De meeste verlengde EIS-projecten zijn op 15/07/2008 geëindigd en FlandersFood op 8/10/2008. Op basis van de evaluatie en benchmarking is besloten om ze niet te verlengen. Op 19/10/2006 presenteerde het “European Strategy Forum on Research Infrastructures” (ESFRI) de eerste versie van een zogenaamde "Roadmap for Research Infrastructures" (groeipad voor onderzoeksinfrastructuur) met 35 voorstellen voor panEuropese onderzoeksinfrastructuur voor de komende 10 tot 15 jaar. Deze roadmap kadert in de ondersteuningsacties van de Commissie rond de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur met een Europese dimensie. Op dit ogenblik blijkt er een directe Vlaamse betrokkenheid in de voorbereidende fase (deelname aan de Preparatory Phase binnen 7KP voor OTO) van 6 projecten: PRINS (Pan-European Research Infrastructure for Nano-Structures): een onderzoeksinfrastructuur rond micro- en nanoelectronica waarvan IMEC uit Leuven coördinator is; CLARIN: een gemeenschappelijke infrastructuur voor taal- en spraaktechnologie met deelname van KU Leuven, UGent, Vrije Universiteit Brussel en Universiteit Antwerpen (UA); LIFEWATCH: een virtuele onderzoeksinfrastructuur voor analyse van biodiversiteit gekoppeld aan klimaat en milieu met participatie van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) en het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) ICOS (Integrated Carbon Observation System) omvat een geïntegreerd koolstof observatie systeem met participatie van de UA, met participatie van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) en het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ); ESS (European Social Survey) omvat een aaneenschakeling van gegevensverzamelingen voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek met participatie van de KU Leuven en het FWO; 101
Zie verder onder 3.3.7. Een ondersteunend flankerend beleid.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
107
SHARE (Survey of Health, Ageing and Retirement in Europe): een onderzoeksinfrastructuur die dataverzamelingen omvat rond gezondheid en veroudering met participatie van de Universiteit Antwerpen.
Hierbij dient opgemerkt dat de Vlaamse overheid in 2008 besliste om steun te verlenen aan de Vlaamse actoren betrokken in de voorbereiding van twee ESFRI-dossiers, zijnde LIFEWATCH (biodiversiteit) en CLARIN (taaltechnologie). De Vlaamse overheid draagt bij aan internationale samenwerking binnen het wetenschaps- en innovatiedomein, zowel op bilateraal, Europees als op multilateraal vlak. De diverse activiteiten zijn in 2008 samengebracht in een visienota internationale samenwerking met daaraan gekoppeld een jaarlijks actieplan. • Bilateraal: Het FWO heeft een bilateraal samenwerkingsprogramma met landen gelegen buiten de EU (budget +- 1,7 miljoen euro). Bijvoorbeeld zijn er projecten met Vietnam, Japan, Brazilië en China. • Europees: Voor het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma voor OTO is 0,39 miljoen euro ter beschikking voor zijn activiteiten. Meer internationale samenwerking op het gebied van onderzoek bestaat concreet via EUREKA, art.169 en art.171 initiatieven, ESFRI (zie alle hierboven) maar ook de European Science Foundation (ESF) waar het FWO betrokken is bij 36 wetenschappelijke netwerkprogramma’s (“Scientific Networking Programmes”) en gezamenlijke oproepen die hebben geleid tot 17 projecten met Vlaamse deelname in het raam van de European Collaborative Research Programmes (EUROCORES). Ook voor deelnemers van Vlaamse instellingen aan COST-acties die desgevallend geen terugbetaling krijgen zoals normaal voorzien vanwege COST/ESF, heeft de Vlaamse overheid middelen. • Internationale en multilaterale samenwerking: Voor internationale wetenschappelijke samenwerking is bij het FWO een afzonderlijk budget voorzien van 2,23 miljoen euro voor projecten die ingepast worden in projecten en programma’s op multilateraal niveau van instellingen als de EU, Oeso, VN, WHO of Unesco. Vlaanderen is indirect ook betrokken bij de opwaarderen van een aantal grote onderzoeksinfrastructuren waarin België al participeert maar waarvan de Belgische bijdrage, het “lidgeld”, wordt betaald door de federale overheid. Het betreft de uitbreidingen van de infrastructuren voor “big science”-faciliteiten (CERN, ESRF, ILL, ESO, EMBL, …). De Vlaamse overheid voorziet in een financiering voor onderzoeksprojecten die worden uitgevoerd aan deze faciliteiten via het “big science”-programma van het FWO. Hiertoe is 2,32 miljoen euro voorzien in 2009. Voor internationale wetenschappelijke en innovatiesamenwerking is in 2009 ook specifiek 0,93 miljoen euro voorzien. Voor wat betreft de VN is vooral het Vlaams UNESCO-Trustfonds Wetenschappen (FUST), van belang waarvan de 3e fase van de samenwerking in voege is getreden en waarvoor jaarlijks ongeveer 1,48 miljoen euro is voorzien gedurende 4 jaar. De verlenging van de ondersteuning Vlaams Unesco-Trustfonds Wetenschappen voor fase III (2009-2013) en goedkeuring van 4 projecten door de Vlaamse Regering gebeurde op 12/12/2008. De Vlaamse Regering besliste ook tot het opzetten van een zogenaamd “Science Trust Fund” ter ondersteuning van de United Nations Industrial Development Organization (UNIDO) activiteiten in Industriële Biotechnologie. Daartoe keurde ze op 29/05/2009 een overeenkomst 2009-2014 goed tussen het Vlaamse Gewest en UNIDO. - Vlaams-Nederlandse samenwerking: binnen deze speciale vorm van bilaterale samenwerking bestaan een hele reeks initiatieven, zowel op overheidsniveau als op het niveau van onderzoekers en onderzoeksinstellingen. Bijvoorbeeld is er het HolstCentrum, waarbinnen IMEC uit Leuven en TNO uit Noord-Brabant samenwerken rond nanoelectronica, het ELAT (de Eindhoven-Leuven-Aken kennisdriehoek), of het STEVIN-programma. STEVIN omvat Vlaams-Nederlandse initiatieven op het gebied van taal- en spraaktechnologie, via een gezamenlijk programma, waarbij Vlaanderen 1/3 en Nederland 2/3 inbrengt voor projectoproepen te financieren waarop partners
www.vlaandereninactie.be/lissabon
108
uit beide landsdelen kunnen inschrijven. Voor deze projectoproepen is in 2009 0,76 miljoen euro voorzien. Daarnaast hebben Vlaanderen en Nederland binnen het kader van een Interreg IV-project van de EU de krachten gebundeld om 21 miljoen euro aan Bio Base Europe toe te wijzen, en ontwikkelden ze samen een meerjarenprogramma met als ambitie een ‘waterstofregio Vlaanderen-ZuidNederland’ te realiseren (zie boven). Vlaanderen en Nederland werken ook samen in het Europese netwerk INNO-Net, gericht op transnationale samenwerking tussen verschillende (sub)nationale innovatieprogramma’s. Meer bepaald participeren ze in VALOR, een INNO-Net dat streeft naar de vertaling van kennis in producten en diensten die kunnen worden gecommercialiseerd, met andere woorden naar valorisatie. Vlaanderen en Nederland zijn ook samen betrokken in een aantal EUREKA-projecten voor marktgericht industrieel O&O; ze zijn onder meer samen actief in de EUREKA-clusters ITEA, MEDEA+, EUROFOREST en CELTIC. Uit de analyse van de Vlaamse deelname van 6KP voor OTO blijkt dat Nederland het 4e belangrijkste partnerland is voor Vlaamse deelnemers, na Duitsland, Frankrijk en het VK maar voor Wallonië/Franse Gemeenschap. Vlaanderen nam 777 keer aan 6KPprojecten met Nederlandse deelname (deelnamebudget van 201,9 miljoen euro) en Nederland nam 1.157 keer deel aan projecten waarin Vlaamse partners deelnamen (goed voor 325,6 miljoen euro). Tenslotte, Nederlandse kennisvouchers kunnen reeds worden gebruikt door Vlaamse bedrijven, en een systeem is in ontwikkeling van in Nederland inzetbare Vlaamse kennisvouchers (omgekeerde beweging). Versterken en verspreiden van het gebruik van ICT Het actieplan Vlaanderen i2010 (goedgekeurd op 20/06/2006) geeft via vijf actielijnen invulling aan de doelstelling dat informatie- en communicatietechnologieën maximaal moeten worden benut als katalysator in innovatieprocessen.102 Doel is onderzoekers in Vlaamse instellingen uit te rusten met een hoogperformante digitale infrastructuur. Deze is nodig om te kunnen meedingen in de zich volop ontluikende wereld van e-onderzoek waar wetenschappers van over de hele wereld virtueel samenwerken en gigantische hoeveelheden data analyseren. Naast het actueel houden van bestaande en de uitbouw van digitale infrastructuur (digitale netwerken, supercomputers, gridtechnologieën, softwareplatformen, digitale hulpmiddelen en databanken) is deze krachtlijn eveneens gericht op het maximaliseren van het gebruik door de onderzoekers (richtsnoer 8 – richtsnoer 9). In juni 2009 werd een halftijdse evaluatie doorgevoerd om na te gaan in welke mate uitvoering werd gegeven aan het actieplan. De verdere versterking van de digitale infrastructuur is hierbij een van de belangrijkste aanbevelingen. Binnen het i2010 zijn de voorbije jaren een hele reeks initiatieven genomen. Zo werd de proeftuin i-City opgericht die een onderzoeksfacilitator moest zijn waarbinnen draadloze (breedband) ICT-toepassingen en projecten, toegespitst op stedelijk gebruik, kunnen worden uitgetest. In Hasselt en Leuven werd enerzijds een draadloze stedelijke infrastructuur gerealiseerd en konden anderzijds testgebruikers op dagelijkse basis de applicaties uittesten en evalueren. In het najaar van 2008 besliste de Vlaamse Regering een bijzondere opdracht toe te kennen aan het IBBT met betrekking tot proeftuinen in het domein van de ICT en tezelfdertijd i-City volledig onder te brengen bij het IBBT. De Vlaamse Regering hecht haar goedkeuring aan de toewijzing van 6,2 miljoen euro aan het Interdisciplinair Instituut voor Breedbandtechnologie (IBBT) voor de opstart van nieuwe Proeftuinen in het ICT-domein in Vlaanderen. In het kader van innovatieve mediaprojecten is 11,55 miljoen euro voorzien, een stijging van 0,29 miljoen euro t.o.v. 2008. Vanuit de begroting wetenschapsbeleid werd zo in 2008 102
Het actieplan Vlaanderen i2020 formuleert vijf actielijnen: Creëer grotere voorsprong in O&O; kies resoluut voor eOnderzoek; stimuleer het e-Ondernemen bij KMO’s; zet maximaal in op e-Government; bouw duurzame Bruggen over de Digitale Kloof.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
109
een bedrag van 3,91 miljoen euro voorzien, voor 2009 3,98 miljoen euro voor de ondersteuning van het team VRT-Medialab (opvolger van e-VRT), als aanvullend deel van de nieuwe VRT-beheersovereenkomst 2007-2011. Daarnaast kan de VRT beroep doen op een bijkomend bedrag van maximaal 500.000 euro als “matching fund” voor projecten die worden binnengehaald in het kader van vraaggestuurde onderzoeksprogramma’s. Op 12/12/2008 keurde de Vlaamse Regering het Programma Innovatie Media (PIM) goed, waartoe een beschikbaar budget van 7,07 miljoen euro is voorzien. Het Programma Innovatieve Media is een onderzoeksprogramma voor e-media en wil de mediasector helpen bij het verzamelen van informatie over de technologische mogelijkheden, de maatschappelijke en culturele ontwikkelingen en succesvolle innovatieve mediatoepassingen in een globaal perspectief. Ook wil het helpen om deze kennis in de praktijk toe te passen en om te internationaliseren. Ook projecten ter voorbereiding van of waarvan het vervolgonderzoek zich richt naar deelname aan Europese programma’s, kunnen steun krijgen vanuit het PIM. Zo zullen de Vlaamse mediabedrijven een beter inzicht verkrijgen over de manier waarop ze hun innovaties in internationaal marktwaardige businessmodellen kunnen vertalen. Het PIM bevat twee delen: een collectief gedeelte en een coöperatief deel. Een van de doelstellingen van het actieplan i2010 is ervoor te zorgen dat de Vlaamse onderzoekers over een performante digitale infrastructuur kunnen beschikken om volwaardig te kunnen deelnemen aan e-onderzoek. Wat betreft de Vlaamse Supercomputer, keurde de Vlaamse Regering op 3/04/2009 een eenmalige investeringssubsidie (FFEU-middelen) van 5,2 miljoen euro toe aan het consortium van de Associaties Universiteit-Hogescholen, voor de uitbouw van 'Capacity Computing' en 'Capability Computing' van het Vlaams Supercomputer Centrum (VSC). Deze steun komt bij al eerder voorziene ondersteuning van 2,09 miljoen euro in het kader van de Herculesregeling (steun aan zware apparatuur). De universitaire associaties hebben met betrekking tot supercomputers en gridtechnologieën in 2008 ook een gezamenlijk plan voorgesteld voor de uitbouw van hogere rekencapaciteit in Vlaanderen waar zowel het publiek als het privaat gefinancierd onderzoek gebruik kan van maken. Voor de voorbereiding van dit plan besliste eind 2007 de Vlaamse Regering al een bedrag van 2,4 miljoen euro uit te trekken, na aanbevelingen van de stuurgroep eOnderzoek. Dit budget dient om in 2008-2009 gespecialiseerd personeel aan te trekken dat instaat voor sensibilisering en opleiding met betrekking tot supercomputers en gridtechnologieën, alsook voor het opstellen van het plan. Daarnaast verbinden de Vlaamse universiteiten en associaties er zich toe een bedrag van 11,93 miljoen euro cofinanciering (incl. het resterend deel van de lopende overeenkomst voor de haalbaarheidsstudie van een VSC), ter beschikking te stellen. In 2009-2010 wordt dit uitgevoerd met een budget dat dus ongeveer 21,6 miljoen euro in totaal bedraagt. Voor uitgaven ter bevordering van de Vlaamse informatiemaatschappij in het kader van de Lissabonstrategie voor groei en jobs is 2,98 miljoen euro voorzien in 2009 voor de uitvoering van het luik e-onderzoek uit het actieplan Vlaanderen i2010. Met dit budget wordt werk gemaakt van het via glasvezel aansluiten van de Vlaamse hogescholen en wetenschappelijke instellingen op het federale onderzoeksnetwerk BELNET. De Vlaamse Regering keurde eerder daartoe een samenwerkingsovereenkomst goed voor de periode 2008-2022 met BELNET. Popularisering van wetenschap en innovatie Het maatschappelijk draagvlak en het imago van wetenschap, techniek en technologische innovatie zijn van bijzonder belang in de huidige kenniseconomie. De sensibilisering draagt bij tot een algemeen klimaat van innovatie, ondernemerschap en creativiteit. De Vlaamse overheid stelt hiertoe jaarlijks een actieplan op, dat in 2008 werd omgevormd tot het
www.vlaandereninactie.be/lissabon
110
Actieplan Wetenschapscommunicatie.103 De Wetenschapsweek en het Wetenschapsfeest vonden in 2008 plaats in Mechelen en in juni werden twee oproepen gelanceerd voor projecten wetenschapspopularisering. Dit actieplan is het instrument waarmee de Vlaamse overheid haar beleid op het vlak van wetenschapscommunicatie en informatie vertolkt en omvat alle activiteiten en initiatieven en actoren die hiertoe bijdragen. Alle structurele partners binnen het actieplan hebben sinds 2008 een overeenkomst die performantie-gedreven is en waarin de te behalen performantie-indicatoren duidelijk worden omschreven. De te behalen performantie-indicatoren besteden voldoende aandacht aan de samenwerking tussen de actoren van het actieplan zelf, alsook de samenwerking met het onderwijsveld, de bedrijven en de media. Alle wetenschappelijke domeinen (alfa, beta, gamma) en alle soorten onderzoek (fundamenteel onderzoek, strategisch basisonderzoek, toegepast onderzoek) komen aan bod. Er wordt zowel over de producten (kennis, technologie, innovatieve aspecten) als over het (innovatieve) proces van wetenschappelijk onderzoek en (industriële) productontwikkeling gecommuniceerd. Volgende doelstellingen worden nagestreefd: het grote publiek sensibiliseren over het belang van wetenschap in onze samenleving; in samenwerking met onderwijs bij jongeren interesse wekken voor wetenschap en techniek; kennis en ontwikkeling op het gebied van wetenschap en techniek ter beschikking stellen voor individuen en organisaties op vraag en/of maat van de doelgroep; wetenschappelijke ontwikkelingen op voldoende en objectieve wijze onder de aandacht brengen op een manier aangepast aan de doelgroep waardoor men zich een opinie kan vormen en maatschappelijke debatten op een correcte manier kunnen worden gevoerd; de instroom van jongeren in wetenschappelijke en technologische richtingen verhogen. De belangrijkste doelgroepen van het actieplan zijn (schoolgaande) kinderen en jongeren, leerkrachten, studenten en het grote publiek met of zonder voorkennis. Het actieplan 2009 legt de focus op: Het verder structureren van het Vlaamse landschap en meer bepaald van de actoren van het actieplan actief bezig met wetenschapscommunicatie waarbij het overlegplatform wetenschapscommunicatie een cruciale rol speelt; Het samenwerken tussen de actoren binnen het actieplan bevorderen, waarbij de sterktes van elke actor in het daglicht worden gesteld; Een goede wisselwerking tussen de Vlaamse overheid en de actoren van het actieplan met het oog op de implementatie van de afgesloten overeenkomsten; Het faciliteren van de doorstroming van de activiteiten binnen het actieplan naar het grote publiek, de media en het onderwijsveld door de ontwikkeling en de implementatie van een portaalsite wetenschapscommunicatie; Een studie van het effect en de impact van het beleid en de acties met betrekking tot de popularisering van wetenschap en technologische innovatie. Onder het motto “Wetenschap maakt Knap” worden de activiteiten uit het actieplan bekend gemaakt en dit via de website van het departement EWI van de Vlaamse overheid maar vooral ook via het wetenschapsinformatienetwerk (WIN) dat is terug te vinden via de URL: www.wetenschapsinformatienetwerk.be.
103 Met wetenschapscommunicatie wordt bedoeld “op een (inter)actieve manier over wetenschap informeren en dialogeren door middel van verschillende strategieën aangepast aan specifieke doelgroepen met als uiteindelijk doel interesse wekken, kennis vergroten, opinie vormen, attitude en/of gedrag veranderen.”
www.vlaandereninactie.be/lissabon
111
Op 24/04/2009 keurde de Vlaamse Regering het actieplan en de oproepen goed, alsook de inschakeling van de VRT als mediapartner. De sensibiliseringsacties in het actieplan 2009 omvatten de oproep voor projecten van wetenschapspopularisering 2009, de Vlaamse Ruimtevaartdagen (in mei 2009, te Leuven) en de Vlaamse Wetenschapsweek en Wetenschapsfeest die doorgaan in 2010. In samenwerking met het beleidsdomein Onderwijs en Vorming organiseert departement EWI een TOS21-vervolgproject104 (Techniek op school voor de 21ste eeuw) in de periode 01/09/2008 tot 31/08/2010 en het project “De wereld aan je voeten!”. “Dit laatste is een initiatief van de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging (KVIV). Het actieplan geeft ook steun aan een reeks Vlaamse partners als het VIB, VLIZ, de Vlaamse Volkssterrenwachten, de expertisecellen in de universitaire associaties, enz. In 2009 is in totaal 11,79 miljoen euro voorzien. De belangrijkste kredieten voor fundamenteel, toegepast en algemeen gericht onderzoek bedragen in 2009: Omschrijving
Toe/afname 2009 (miljoen euro)
Totaal krediet 2009 (miljoen euro)
Subsidies projectmatig wetenschappelijk onderzoek, PWO
+0
9,50
Subsidie aan de bijzondere onderzoeksfondsen voor Methusalem
+5,29
20,53
Subsidie aan de bijzondere onderzoeksfondsen voor bijkomende ZAP-mandaten
+1,56
4,59
Subsidie aan de bijzondere onderzoeksfondsen voor tenure-track stelsel aan universiteiten
+2,85
5,65
Dotatie aan het Industrieel Onderzoeksfonds, IOF
+0,32
17,07
+0
15,00
+0,24
12,64
+0
6,00
+4,94
122, 85
Fusie 2009 van allocatie subsidies specialisatiebeurzen (+2,92) & Baekeland (-0,20)
31,91
+0,05
2,83
Dotatie voor financiering van (middel)zware onderzoeksapparatuur, Hercules Subsidie aan FWO voor Odysseus Dotatie voor Toegepast Biomedisch Onderzoek, TBM Subsidie aan het FWO Vlaanderen Dotatie aan IWT voor specialisatiebeurzen en doctoraatsbeurzen in kader van Baekelandprogramma
Subsidie aan universitaire interfacediensten
104
Het TOS21-vervolgproject (Techniek op School in de 21ste eeuw) ging op 1/09/2008 van start en loopt tot 31/08/2010. Het is bedoeld als implementatiefase voor het referentiekader voor Techniekonderwijs dat in de periode 20042008 ontwikkeld werd. Dit referentiekader omvat doorlopende leerlijnen voor techniek vanaf de kleuterschool tot einde van het secundair onderwijs en diende als basis voor de herziening van de eindtermen techniek. In het vervolgproject zullen 17 pilootscholen, samen met de pedagogische begeleiding en met de expertise van interne en externe techniekcoaches goede praktijkvoorbeelden ontwikkelen die vanaf september 2010 aan alle scholen zullen ter beschikking gesteld worden.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
112
TETRA-fonds(technologietransfer en onderzoek bij hogescholen)
-0,32
8,90
Versterking onderzoeksbetrokkenheid academische opleidingen hogescholen
+1,00
7,50
Subsidies voor wetenschappelijk onderzoek door instellingen voor postinitieel onderwijs
+0,47
2,62
+0
38,60
+0,04
2,32
+0
9,60
Subsidie aan steunpunten beleidsrelevant onderzoek
-0,48
8,15
Steun bevordering Vlaamse informatiemaatschappij in kader van de Lissabonstrategie
+0,04
2,98
Subsidie aan de bijzondere onderzoeksfondsen (X)
+1,95
104,59
Subsidie aan BOF voor de universiteiten
+0,05
2,55
Subsidie aan strategische onderzoekscentra of Publieke Onderzoeksinstellingen IMEC VIB IBBT VITO
+0,83 +0,78 +0,47 +1,57
45,05 39,74 24,06 30,76
Dotatie aan VITO voor referentietaken
+0,16
8,02
Dotatie aan VITO voor investeringen
+0,10
5,22
Steun voor beleidsoverschrijdende innovatieprojecten (innovatieve media)
+7,14
11,55
Steun aan IWT voor innovatie op initiatief van de VR
+15,79
57,90
Steun aan projecten op initiatief van bedrijven (O&Obedrijfssteun en KMO-Programma) en Vlaamse innovatiesamenwerkingsverbanden (VIS)
-23,37
129,960
Steun voor popularisering van wetenschap, techniek en technologische innovatie
+0,18
11,78
Strategisch basisonderzoek, SBO Subsidie aan FWO voor “big science” projecten aan internationale onderzoeksfaciliteiten Subsidies voor landbouwkundig onderzoek
(x) Het BOF behoort tot de gemeenschappelijke bevoegdheid van de Vlaamse minister bevoegd voor Wetenschap en Innovatie en de Vlaamse minister voor Onderwijs. De basissubsidie van 104,59 miljoen euro in 2009 staat ingeschreven in de begroting van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming. In de begroting van het beleidsveld wetenschap en innovatie zijn er in 2009 structurele verhogingen voorzien voor het Methusalemprogramma, bijkomende ZAP-mandaten en het tenure trackstelsel (zie boven).
www.vlaandereninactie.be/lissabon
113
3.3.6. Een beleid dat oog heeft voor duurzaamheid In het VHP 2008-2010 nemen maatregelen m.b.t. duurzaamheid een belangrijke plaats in.105 De Europese Lenteraad 2008 stelde dat aangezien klimaat en energie een integrerend onderdeel zijn van de Lissabonstrategie, maatregelen op deze terreinen ook een gunstig effect zullen hebben op ruimere doelstellingen inzake groei en jobs. De maatregelen uit het VHP 2008-2010 situeren zich op de terreinen klimaat en energie, duurzame productie en consumptie, marktinstrumenten en biodiversiteit. Het afgelopen jaar werden deze maatregelen verder geïmplementeerd. A. Klimaat- en energiebeleid Eind 2008 werd onder het Franse EU-voorzitterschap het Europese klimaat –en energiepakket goedgekeurd.106 Vlaanderen heeft afgelopen jaar opnieuw inspanningen gedaan om de Europese reductiedoelstellingen te bereiken: tegen 2020 de broeikasgassen met 20% reduceren, 20% energie te besparen, en het aandeel hernieuwbare energie te verhogen tot 20%. Voorbereiden reductiedoelstellingen 2020 Vlaanderen heeft in 2005 een onderzoekstraject uitgestippeld om technisch, economisch en maatschappelijk onderbouwde reductiedoelstellingen voor Vlaanderen voor 2020 vast te stellen.107 De studie ‘Energie-en broeikasgasscenario’s voor het Vlaamse Gewest – verkenning beleidsscenario’s tot 2030’ (2007) geeft een inschatting van een haalbare en wetenschappelijk onderbouwde Vlaamse vermindering in energiegebonden CO2-emissies tegen 2020 gebaseerd op een pakket van uitgekozen ambitieuze Vlaamse beleidsdoelstellingen. Deze prognoses werden in de eerste maanden van 2009 geactualiseerd. De totale niet-ETS108 uitstoot wordt verwacht om onder de aangenomen hypothesen en onder de doorgerekende beleidsdoelstellingen, in 2020 2% onder het 2005-niveau te liggen in het BAUscenario en 10% in het BAU+-scenario. Een onderzoek door Vito naar de potentiëlen en rendabiliteit van de verschillende hernieuwbare energietechnologieën en vormen (elektriciteit, warmte, biofuels) is in eindfase. Vanaf september 2009 wordt over de resultaten met de betrokken maatschappelijke actoren overleg opgestart. Deze studie dient de beleidskeuzes te onderbouwen die in de Vlaamse bijdrage tot het Belgisch nationaal actieplan hernieuwbare energie 2020 moeten worden gemaakt. Tegen juni 2010 moet het Belgisch nationaal actieplan worden voorgelegd aan de EC waarin wordt aangetoond hoe de Belgische 13%-hernieuwbare energie-doelstelling voor 2020 zal worden bereikt. Zelfs indien de CO2-reductiedoelstellingen gehaald worden, zullen adaptatieinspanningen nog steeds noodzakelijk zijn. Daarom zal werk gemaakt worden van een adaptatieplan tegen 2012. In voorbereiding hiervan zijn verschillende Vlaamse studies rond adaptatie lopende of afgerond in 2008 (o.a. in opdracht van het departement Landbouw en Visserij, MIRA en NARA).109 Energierenovatieprogramma: integratie van het langetermijnperspectief in de sectorale beleidsplanning
105
Conclusies van het voorzitterschap van 23-24/03/2006: http://europa.eu/european-council/index_nl.htm. De vier gebieden voor prioritaire actie zijn (1) meer investeren in kennis en innovatie; (2) ontsluiten van het ondernemerspotentieel (voornamelijk van KMO’s); (3) arbeidskansen voor prioritaire categorieën vergroten en (4) klimaat en energie. 106 Conclusies van het voorzitterschap van 11-12/12/2008: http://europa.eu/european-council/index_nl.htm 107 Dit onderzoeksproject liep van 2006 tot 2008. 108 ETS:Emissions Trading Scheme 109 MIRA: Milieurapport Vlaanderen, NARA: Natuurrapport Vlaanderen.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
114
Belangrijk is dat de reductiedoelstellingen in het Vlaams klimaatbeleid worden geïntegreerd. Zo heeft de Vlaamse overheid een ambitieus impulsprogramma gelanceerd voor energiebesparing in bestaande gebouwen: het Energierenovatieprogramma 2020. De algemeen strategische doelstelling is dat elke woning in 2020 energiezuinig is. De operationele doelstellingen: elke woning beschikt over dak- of zoldervloerisolatie, over minstens verbeterd dubbel glas en over een energiezuinige ketel of kachel. De acties uit het korte termijn actieplan (2007-2009) werden in grote mate geoperationaliseerd. Acties op de middellange termijn (2010-2012) worden in 2009-2010 voorbereid, waaronder het stimuleren van (1) na-isolatie van gevelmuren, (2) energiebesparende maatregelen in appartementsgebouwen in mede-eigendom en (3) afbraak en vervangende nieuwbouw van heel oude woningen. Om het Energierenovatieprogramma 2020 verder wetenschappelijk te onderbouwen, heeft het Vlaams Energieagentschap in november 2008 een aanbesteding gelanceerd. In 2009 zal Vito een simulatie maken van het woningenpark, de (energetische) kenmerken, het energieverbruik en de CO2-uitstoot in een businessas-usual scenario en bij uitvoering van het Energierenovatieprogramma 2020. Groene stroom Wat de groene stroomdoelstelling110 betreft, waren voor de inleveringsronde op 31/03/2009 voldoende groenestroomcertificaten beschikbaar (2,54 miljoen tegenover 2,08 miljoen in te leveren) en er werd dan ook door de elektriciteitsleveranciers nagenoeg volledig aan de certificatenverplichting voldaan. Dit was ook het geval voor WKK (2,63 miljoen certificaten beschikbaar, terwijl er 1,75 miljoen certificaten moesten ingeleverd worden). De volgende acties werden genomen in uitvoering van het Regeerakkoord en het Vlaams Actieplan Groene stroom: De Vlaamse Regering wijzigde op 6/03/2009 definitief het Elektriciteitsdecreet met betrekking tot de bevordering van de milieuvriendelijke elektriciteitsopwekking en het besluit over de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen. De wijzigingen omvatten onder meer de quotadoelstellingen na 2010 (tot 2020) om de verdere werking van het groenestroomcertificatensysteem naar de toekomst toe te garanderen. De diverse minimumsteunen per technologie worden aangepast, De groenestroomboete wordt verlaagd van 125 naar 100 euro/MWh vanaf 2010 en wordt een spreiding over de netbeheerders van de kosten verbonden aan de toekenning van minimumsteun ingevoerd. De steun voor fotovoltaïsche zonne-energie wordt afhankelijk gesteld van het voorzien van voldoende dak- of zolderinstallatie. Het aanbod van de biomassastromen (al dan niet afval) in kaart gebracht met een overzicht van de stromen die voor groenestroomcertificaten (vergisting, verbranding) in aanmerking komen. Proefprojecten en onderzoek zijn in voorbereiding met de focus op de kwaliteit en de afzet van de (rest)afvalstoffen die ontstaan in het composterings- en vergistingsproces. Wegwerken belemmeringen De belangrijkste genomen beleidsinitiatieven voor het wegwerken van belemmeringen inzake groene stroom zijn de volgende: Voor windenergie werd in uitvoering van de omzendbrief ‘Afwegingscriteria en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines’ een algemene beleidsvisie inzake ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) voor windturbines ontwikkeld. 110
Groene stroomdoelstelling: Elke elektriciteitsleverancier is verplicht een minimale hoeveelheid van zijn verkochte elektriciteit te halen uit hernieuwbare energiebronnen (6% tegen 2010, WKK-doelstelling 19% van de leveringen tegen 2010).
www.vlaandereninactie.be/lissabon
115
Bovendien zal een RUP-procedure in de meeste gevallen niet meer nodig zijn dankzij de wijziging van het decreet ruimtelijke ordening en de goedkeuring door de Vlaamse Regering op 11/04/2008 om in het typevoorschrift voor agrarisch gebied de inplanting van windturbines te voorzien. Op 30/04/2009 werd een nieuwe omzendbrief goedgekeurd voor de beoordeling van bouwvergunningsaanvragen voor kleine en middelgrote windmolens. Met betrekking tot fotovoltaïsche zonnepanelen keurde de Vlaamse Regering op 5/09/2008 de versoepeling van de regels rond plaatsing van zonnepanelen op een hellend dak definitief goed. In de meeste gevallen is geen bouwvergunning meer nodig. Op het vlak van de warmtekrachtcertificaten, werd in 2008 vooral gewerkt aan een verdere verduidelijking van de regelgeving.
Verhoging van de ecologiepremie Voor bedrijven die onder de doelgroep van het benchmarkingconvenant vallen, is de ecologiepremie gekoppeld aan de toetreding tot het convenant. Met ingang van 01/01/2009 werd de klassieke expansiesteun stopgezet en het budget van 45 miljoen euro bij het budget van de ecologiepremie gevoegd. Op 16/01/2009 keurde de Vlaamse Regering een wijziging aan de ecologiesteunregeling goed waardoor ondermeer de steunpercentages en het maximum steunbedrag per aanvraag verhoogd werden. Zowel de overheid, de gezinnen als de bedrijven moeten inspanningen leveren om de CO2 uitstoot te verminderen, o.a. door het energieverbruik bij gebouwen en woningen aan te pakken. De overheid: Aangezien scholen een voorbeeldfunctie hebben, ook op het vlak van CO2 reductie, naar leerlingen, leerkrachten en ouders werden op 23/05/2008 25 projecten geselecteerd als proefprojecten passiefscholenbouw. Deze projecten zullen verspreid over gans Vlaanderen gebouwd worden. Momenteel worden de eerste voorontwerpen van de passiefscholen afgerond. Hierna zal zo snel mogelijk gestart worden met de bouw van de eerste passiefscholen. De gezinnen: Om het energieverbruik bij de gezinnen verder te beperken werd in de loop van 2008 en 2009 verder uitvoering gegeven aan de implementatie van diverse maatregelen: sinds 1/11/2008 is een energierprestatiecertificaat vereist voor residentiële gebouwen die verkocht worden en sinds 1/01/2009 voor residentiële gebouwen die verhuurd worden; het kortetermijnactieplan (2007-2009) van het Energierenovatieprogramma 2020 werd in grote mate geïmplementeerd: premie voor prioritaire REG-investeringen uitgevoerd door burgers die niet of onvoldoende van belastingvermindering kunnen genieten, een subsidie aan sociale verhuurkantoren voor prioritaire energiebesparende investeringen in huurwoningen, extra dakisolatiepremie met uitgebreide communicatiecampagne,…en het middellangetermijnplan wordt voorbereid (cfr. supra),… de Vlaamse Regering besliste om de energieprestatieregelgeving voor woningen vanaf 01/01/2010 te verstrengen (van E100 naar E 80) De ondernemingen: Er zal onderzocht worden of rekening houdend met het kader van het Europese energieen klimaatpakket, een convenant kan opgesteld worden waarbij ondernemingen en sectoren een engagement op zich kunnen nemen om hun prestaties qua energieverbruik en CO2-emissies te verbeteren doorheen de gehele productketens zowel op het vlak van productieactiviteiten als zo mogelijk van transport. Als tegenprestatie zullen de betrokken overheden een aangepast en stimulerend (ondersteunings-)beleid ontwikkelen.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
116
Ook de accenten m.b.t. de energie-efficiëntie voor de industrie worden verdergezet in 2009: Benchmarkingconvenant Uit de monitoring van het Benchmarkingconvenant blijkt dat de energie-efficiëntie 111 van de Vlaamse energie-intensieve industrie hoog scoort op wereldniveau en nog steeds verbetert. Op basis van de energieplannen wordt verwacht dat voor de vestigingen van het benchmarkingconvenant de energie-efficiëntie met meer dan 7% verbeterd zal zijn eind 2012 ten opzichte van 2002. In 2008 heeft de Commissie Benchmarking haar vierjaarlijkse evaluatie uitgevoerd en overgemaakt aan de partijen van het convenant. Auditconvenant Er zijn 232 bedrijven toegetreden tot het auditconvenant. Het Verificatiebureau Auditconvenant Vlaanderen evalueerde de energieplannen en beoordeelt de monitoringrapporten. Uit de energieplannen blijkt dat de bedrijven voor eind 2010 maatregelen zullen uitvoeren met een totaal energiebesparingspotentieel van 4,7% ten opzichte van het primair energieverbruik in 2005. Bijkomend vermelden ze een besparingspotentieel van 5,3% dat maatregelen omvat die na eerste ruwe screening rendabel blijken te zijn, maar waarvan de technische en/of economische haalbaarheid verder moet(en) worden onderzocht. Vlaams toewijzingsplan Op 16/05/2008 keurde de Vlaamse Regering definitief het Vlaams Toewijzingsplan CO2emissierechten 2008-2012 goed. Dit plan (samen met de plannen van de andere gewesten) werd op 30/06/2008 door de EC aanvaard. Op 10/10/2008 nam de EC tenslotte een Beschikking tot aanvaarding van de Belgische NAP-tabel, waardoor er definitief uitsluitsel bestond over het aantal toe te wijzen emissierechten. Na deze Beschikking kon op 30/10/2008 het Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 20082012 in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd, en kon het Vlaams plan in werking treden. Na het nemen van de noodzakelijke ministeriële besluiten houdende de individuele toewijzing van emissierechten, werd op 30/10/2008 tevens de eerste schijf emissierechten op de exploitanttegoedrekeningen overgeschreven. Ter voorbereiding van de handelsperiode 2008-2012 werden bovendien een aantal begeleidende wetgevende initiatieven afgerond. Op 28/05/2008 diende het Vlaamse Gewest een aanvraag tot toetreding tot ICAP (International Carbon Action Partnership) in. ICAP is een partnership tussen regeringen en overheden die via een ‘cap and trade’ systeem (al dan niet reeds geïmplementeerd) actief bezig zijn met de creatie van een koolstofmarkt. Energieconsulenten Met financiële steun vanuit de energiebegroting zijn energieconsulenten actief bij UNIZO, VOKA en de Boerenbond. De financiële steun stelt deze interprofessionele organisaties in staat om een grote groep van bedrijven te sensibiliseren en te informeren inzake rationeel energiegebruik en de aanwending van hernieuwbare energiebronnen. Naast algemene informatieverstrekking en eerstelijnsadvisering via mail en telefoon, voeren de energieconsulenten gratis pre-audits uit. In samenspraak met de energieconsulenten en de accountmanagers energie bij het Agentschap Ondernemen, heeft het VEA een online zelfscan voor KMO’s inzake energie-efficiëntie laten ontwikkelen.112 Duurzame mobiliteit In het kader van duurzame mobiliteit werd op 19/12/2008 een Mededeling aan de Vlaamse Regering voorgelegd met de stand van zaken van het principe om Ecoscore al dan niet te integreren in de hervorming van de verkeersbelastingen. De Mededeling bevat voorstellen voor de hervorming van de verkeersbelastingen waarmee de discussie met de andere 111 112
Met energie-efficiëntie doelt men op het energieverbruik per eenheid product. De webapplicatie zal binnen korte tijd worden gelanceerd op www.energiesparen.be.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
117
gewesten en de federale overheid kan worden opgestart. De hervorming zal ten vroegste ingaan op 1/01/2010, samen met de overname van de inning van de verkeersbelastingen. Verder werden nog acties uitgewerkt om duurzame recreatieve en toeristische mobiliteit te stimuleren alsook werd een kwaliteitslabel uitgewerkt om een duurzaam mobiliteitsbeleid bij bedrijven te ondersteunen. Ook de binnenvaart wordt gepromoot (zie 3.3.7) B. Duurzame productie en consumptie De Vlaamse overheid voorziet in een verruiming van het afvalbeleid naar duurzaam materialenbeleid (richtsnoeren 8-11). Deze verruiming wordt intussen meegenomen in de uitwerking van sectorale plannen en in de ontwikkeling van nieuwe of de bijsturing van bestaande instrumenten en wetgeving. In het kader van transitiemanagement lopen de 2 opgestarte processen verder. Zo werd in het kader van ‘duurzaam materialenbeheer’ gestart met de selectie en de uitwerking van ideeën voor transitie-experimenten. Hierbij gaat er specifieke aandacht naar het creëren van betere randvoorwaarden en nieuwe samenwerkingsverbanden. In het tweede proces ‘duurzaam bouwen en wonen’ lopen er diverse projecten zoals de toepassing van een afwegingskader voor een duurzame beoordeling op gebouwenniveau, het integreren van duurzaam bouwen in verschillende opleidingen en leerplannen, het ondersteunen van een adviesnetwerk, ondersteuning van duurzame wijkontwikkeling en het opzetten en uitvoeren van energiegerelateerde demonstratieprojecten. Vanaf midden 2008 werden de economische gegevens en de milieugegevens gekoppeld zodat een basisversie van het input-outputmodel kan worden opgebouwd. Wat selectieve inzameling en sortering betreft werd verder gefocust op het verhogen van de kwaliteit van de te recycleren afvalstoffen waardoor ze vlotter op de recyclagemarkt kunnen terechtkomen. Voor het afwegen van keuzes betreffende materiaalrecyclage en energetische valorisatie van bepaalde biomassastromen is een toetsingskader in ontwikkeling. Door de wijziging van het VLAREA113 werden een aantal verbeteringen tot stand gebracht van het instrument aanvaardingsplicht en aanpassingen aan de Europese richtlijnen doorgevoerd. Het Eco-efficientieprogramma en het PRESTI-5 programma zijn beide instrumenten om de effecten van het beleid inzake milieuverantwoorde productie en consumptie te meten alsook te evalueren. Via het zogenaamde Eco-efficiëntieprogramma worden Vlaamse KMO’s gescreend in functie investeringen in een eco-efficiënte bedrijfsvoering. Target is 1000 gescreende bedrijven eind 2009. Eind 2008 liepen de laatste 12 PRESTI-5 projecten af. Via het PRESTI 5-programma werd meer dan 2 miljoen geïnvesteerd in innovatieve voorbeeldprojecten (bedrijfswereld, socio-culturele organisaties, onderwijs,…) inzake afval- en emissiepreventie. De uitwerking van een nieuw subsidieprogramma ter bevordering van milieuverantwoorde productie en consumptie wordt nagegaan.
113
VLAREA: Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en beheer
www.vlaandereninactie.be/lissabon
118
Het uitvoeringsplan “Milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen” draait intussen op kruissnelheid. Bij de stimulering van vraag en aanbod van milieuverantwoorde producten, ligt een accent op proefprojecten in samenwerking met de distributiesector. In het kader van de Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling gaf de Vlaamse Regering in mei 2009 haar goedkeuring aan het project ter bevordering van duurzame productie en consumptiepatronen. Hierbij zal ondermeer het Cradle tot Cradle principe worden toegepast. Vlaamse overheid blijft het voortouw nemen inzake milieuvriendelijk produceren en consumeren. De cel Interne Milieuzorg van het Departement LNE is trekker voor de actieplannen “Energiezorg in Vlaamse overheidsgebouwen” en “Milieuzorg in voertuigenpark”. In 2009 is voortgang geboekt op de volgende terreinen: De rapporteringsmethodiek werd vastgelegd. Het tussentijds rapport actiepan “Energiezorg in Vlaamse overheidsgebouwen” werd meegedeeld aan de VR op 29/05/2009. Het tussentijds rapport “Milieuzorg in voertuigenpark” wordt afgewerkt tegen september 2009. De studie “Nulmeting en ontwikkeling van opvolgsysteem voor indicatoren in het kader van het Actieplan 2007-2010 Milieuzorg in het voertuigenpark van de Vlaamse overheid / Vlootanalyse Vlaamse overheid” is in uitvoering. De resultaten worden verwacht oktober 2009. Indicatoren voor het actieplan Energiezorg zijn beschikbaar voor een aantal overheidsgebouwen, maar zeker niet uniform voor alle Vlaamse overheidsgebouwen. Eind 2004 werd in Vlaanderen gestart met het project Duurzaam Wonen en Bouwen (DUWOBO). Via het concept van transitiemanagement werd een aanzet gegeven naar een fundamentele verandering ('transitie') in de praktijk van wonen en bouwen. Hieruit is een visie ontstaan voor 2030 en een transitieagenda DUWOBO met vernieuwende projecten. Momenteel wordt gewerkt aan de oprichting van een “Local Sustainable Building Council”. Via dit project, dat gefinancierd wordt door de Vlaamse overheid, zal een objectief meet- en certificatie-instrument uitgewerkt worden om gebouwen en hun omgeving te beoordelen op alle aspecten van duurzaamheid. Daarnaast zal de Vlaamse overheid o.m. een cruciale rol spelen in de oprichting van provinciale steunpunten DUWOBO (naar het voorbeeld van het reeds bestaande steunpunt Limburg) en de uitbouw van een kenniscentrum. Acties rond milieuvriendelijke en duurzame overheidsopdrachten werden opgenomen in het Vlaams Actieplan Duurzame overheidsopdrachten dat op 5/06/2009 door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd. In 2010 is volgende opdracht gepland “Begeleiding bij de ontwikkeling van criteria voor bepaalde productgroepen bij de uitwerking van overheidsopdrachten (incl. testcase). De Vlaamse Regering besliste op 10/07/2009 dat er bij de volledige organisatorische aanpak van het Vlaamse luik van het Belgische EU-voorzitterschap bijzondere aandacht besteedt zal worden aan duurzaamheid, en in het bijzonder aan milieuvriendelijkheid. C. Marktinstrumenten
Het Milieukostenmodel Vlaanderen werd dit jaar ingezet voor de berekening van de kostencurves waterkwaliteit van het Stroomgebiedbeheerplan 2009, voor de berekening van een mogelijke heffing op industriële NOx-emissies, voor de berekening van kostencurves voor broeikasgasreducties en voor de prognoses van de uitstoot van broeikasgassen. De macro-economische analyses van het post 2012 klimaatbeleid werden uitgevoerd op Belgisch niveau, door het Federaal Planbureau (FPB) in opdracht van de technische werkgroep lastenverdeling, voorgezeten door
www.vlaandereninactie.be/lissabon
119
LNE. Macro-economische analyses met het milieu IO-model zijn pas gepland tegen eind 2009. Verder werd in opdracht van VMM een studie ter onderbouwing van een regulerende afvalwaterheffing uitgevoerd en opgeleverd juni 2009. De sector afvalverbranding maakt deel uit van de in juni 2009 afgeronde studie “Operationalisering van een emissieheffing op NOx emissies naar de lucht met terugsluizing van de inkomsten”. Ook op vlak andere economische instrumenten zoals mestverwerkingscertificaten en verkeersbelasting is er vooruitgang gemaakt. Sinds 2007 is het systeem van verhandelbare mestverwerkingscertificaten van kracht, complementair aan de verhandelbare nutriëntenemissierechten. De mestverwerkingscertificaten 2007 en 2008 werden toegekend en de overdrachten ervan verlopen vlot. Ze zijn van wezenlijk belang om aan de basisverwerkingsplicht te voldoen en de bedrijfsontwikkeling mits extra mestverwerking voor 2008 te realiseren. Wat betreft de hervorming van de verkeersbelastingen keurde de VR op 12/12/2008 een mededeling goed waarin de stand van zaken werd toegelicht. Op basis van de voorstellen die hierin werden opgenomen zullen de gesprekken met de andere gewesten worden opgestart.114
Op deze manier doet Vlaanderen een inspanning om gevolg te geven aan de OESO aanbeveling ‘in het milieubeleid meer gebruik te maken van economische instrumenten’. D. Biodiversiteit Op Vlaams niveau worden de nodige maatregelen genomen om het verlies van biodiversiteit tegen te gaan.
114
Gewestelijke Ruimtelijke Uitvoeringsplannen In het kader van de ruimtelijke planning van de buitengebieden werden tot nu toe 36 gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen definitief vastgesteld, 3 RUP's werden voorlopig vastgesteld of zijn in openbaar onderzoek. De gewenste ruimtelijke structuur van de buitengebiedsregio's Limburgse Kempen en Maasland, Leiestreek, Noorderkempen en Schelde-Dender, Zenne-Dijle/Pajottenland, Vlaamse Ardennen, Krekengebied-Waasland en Klein Brabant/Antwerpse Gordel werd vastgesteld en de bijhorende operationele uitvoeringsprogramma's en de herbevestigde agrarische gebieden werden goedgekeurd. In het kader van deze planningsprocessen werd tot nu toe (eind 2008) 87025 ha VEN en 1529 ha verwevingsgebied afgebakend. Dit betekent dat voor de 13 buitengebiedsregio's de gewenste ruimtelijke structuur is vastgesteld en de bijhorende operationele uitvoeringsprogramma's en de herbevestiging van de agrarische gebieden is goedgekeurd en dat er gestart kan worden met de verdere uitwerking van deze programma's door de opstart van de GRUP's.
Vaststelling instandhoudingsdoelstellingen De procedure voor de opmaak van instandhoudingsdoelstellingen voor alle speciale beschermingszones (SBZ) en de wetenschappelijke onderbouwing ervan werd verder uitgewerkt en veelvuldig teruggekoppeld met doelgroepen en andere administraties. De ‘gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen’ die het afwegingskader aanleveren voor de gebiedsspecifieke (per SBZ) werden goedgekeurd in mei 2009. Een BVR dat de nodige juridische verankering aangeeft, de procedure en inhoudelijke aspecten voor de opmaak van de gebiedsspecifieke instandhoudingsdoelstellingen werd
Met betrekking tot de Ecoscore zie ook onder A. Klimaat –en energiebeleid.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
120
overlegd met het maatschappelijk middenveld en is goedgekeurd op 3/04/2009. Er werden overlegstructuren samengesteld om een geregelde terugkoppeling met doelgroepen en met andere administraties te verzekeren, en een communicatieplan uitgewerkt om het draagvlak te stimuleren.
115
Speciale beschermingszones (SBZ) werden afgebakend in kader van de Europese Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn
De zes pilootnatuurrichtplannen zijn definitief goedgekeurd: Dendervallei, Duinen Middenkust, Demervallei, Hoge Kempen, Heuvelrug Netegebied, Hoppeland en Zuidelijke IJzervlakte Er werden initiatieven genomen om eigenaars en grondgebruikers te betrekken bij de uitvoering van het natuurrichtplan, vooral gericht op de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen.
Certificering Binnen het project certificering werd de bestaande FSC groepscertificering van het bosgebied Lage Kempen verder uitgebreid. In elke provincie werd een certificeringsproces opgestart voor de domeinbossen en initiatieven opgezet naar andere boseigenaars toe. De totale oppervlakte bedraagt eind 2008 een 8000 ha. In kader van de ondersteuning aan de vzw Fair Timber werd een onderzoek gevoerd naar de gelijkwaardigheidsvereisten voor certificering van duurzaam bosbeheer in Vlaanderen.
Soortenwetgeving De Vlaamse Regering keurde op 15/05/2009 het nieuwe soortenbesluit goed. Dit gaat van kracht vanaf 1/09/2009. Het soortenbesluit omvat een integratie en actualisering van alle soortenwetgeving in de Vlaamse wetgeving. Er is een communicatieplan opgemaakt en de uitvoeringsmaatregelen zijn in voorbereiding. Een algemene visie voor het soortenbeleid, inclusief afstemming en taakverdeling met verenigingen en lokale besturen is in voorbereiding. Er zijn 12 soortenbeschermingsplannen in uitvoering gebracht. Hierbij wordt prioritaire aandacht gegeven aan soorten van Europees belang, zoals een uitgebreid project met EU-cofinanciering voor instandhouding en herstel van vleermuispopulaties en hun leefgebieden.
Nieuwe instrumenten en heroriëntering van bestaande instrumenten ¾ In 2008 ging de vernieuwde samenwerkingsovereenkomst tussen het Vlaamse gewest en de lokale overheden voor het thema “Natuurlijke entiteiten” van start. ¾ Eind 2007 werd het PDPO II115 definitief goedgekeurd en in 2008 werd een nieuw wetgevend kader voor het sluiten van beheerovereenkomsten gepubliceerd. Nieuw is de beheerovereenkomst voor akkervogelbescherming op vooraf bepaalde akkervogelgebieden. De beheergebieden voor weidevogelbeheer werden bijgestuurd. De verdere uitwerking van een monitoringsysteem is gericht op de vooruitgang op het terrein van beheerovereenkomsten en de bijdrage aan biodiversiteit. ¾ Om een éénduidig standpunt te bepalen over de positionering van het instrument regionale landschappen werd een ontwerp-krachtlijnennota opgesteld waarin ook een afwegingskader is opgenomen voor de landschapsecologische afbakening van bestaande en nieuwe regionale landschappen.
Verhoging van het draagvlak voor natuurbeleid en samenwerking met sectoren doelgroepen.
PDPO: Programmeringsdocument Plattelandsontwikkeling
www.vlaandereninactie.be/lissabon
121
¾
¾ ¾
¾
¾
¾
¾
¾
116 117
Via overleg en facilitering door ANB116 met andere sectoren en met doelgroepen wordt gewerkt aan ecologische inpassing van gebruiksvormen in het buitengebied. In het kader van specifieke samenwerking met Bosgroepen, Wildbeheerseenheden, Visserijcommissies, Natuurverenigingen, Regionale Landschappen, wordt via technische en financiële ondersteuning de beheerplanning en –uitvoering gericht op duurzaam gebruik van biodiversiteit117; Voor het bosgebied Lage Kempen werden met de 3 deelnemende gemeenten en andere partners projecten voor duurzame recreatie en toerisme, bosbeheer, herstel en versterking van natuurwaarden opgestart. Het verdere overleg met vertegenwoordigers van particuliere eigenaars van natuur, bos en landschap werd in eerste plaats toegespitst op procedures en processen inzake de instandhoudingsdoelstellingen. Bij de verdere uitwerking van het ontwerp voor een model “geïntegreerd beheerplan” zal specifieke aandacht besteed worden aan instandhoudingsmaatregelen en multifunctionaliteit van gebieden; De integratie van de natuurzorgplicht in ander beleidsdomeinen kreeg verder vorm o.a. via samenwerking met andere administratieve entiteiten zoals in kader van het Integraal Waterbeleid, de gemeenschappelijke visievorming voor ruimtelijke planning, landschapsbescherming, openstelling van natuurgebieden en het overleg met de recreatiesector. Voor de havengebieden werden meerdere interdisciplinaire Beheercommissies opgericht, die o.a. toezien op de ontwikkeling van (compensatie)natuurgebieden. Het besluit inzake de toegankelijkheidsregeling van bossen en natuurreservaten werd goedgekeurd in december 2008. Richtlijnen voor de implementatie van het uitvoeringsplan en identificatie van risicovolle activiteiten en communicatieacties zijn in voorbereiding. Ter ondersteuning van de geplande beleidsinitiatieven werd ook een studie opgestart over optimale afstemming tussen wetgevende aspecten en terreingebonden informatie. Tot nu toe werden 138 goedgekeurde subsidieaanvragen voor openstelling van bosgebieden goedgekeurd. Er werden een 900 beheerovereenkomsten aangevraagd, waaronder vnl. beheer van houtkanten en poelen erosiebestrijding en verminderde bemesting voor een betere waterkwaliteit. De VLM zal de beheerovereenkomsten op bedrijfsniveau inzetten. Het overleg van ANB met de belangrijkste groene sectoren (Bos, Landbouw, Jagerij, Natuurorganisaties, Riviervisserij) is vastgelegd in een nieuw Protocol dat een platform biedt voor terugkoppeling over sectorspecifieke beleidsvoorstellen en opvolgingen. Recent trad de MINA-raad in werking als strategische adviesraad (SAR) voor LNE. Hierbij aansluitend werd de oprichting van de permanente werkcommissies decretaal vastgelegd. Het betreft werkcommissies voor advisering over o.m. natuur, bos, jacht en visserij.
Wetenschappelijk onderzoek ¾ -Er is een studie opgestart over de ecosysteemdiensten in Vlaanderen, met aandacht voor valoriseren van biodiversiteit en synergieën tussen ecosystemen en maatschappelijke noden. ¾ -De INBO-studie over "Kwaliteitsvolle monitoring voor het beleid afwegingskader en rekenmodel voor de bepaling van de steekproefgrootte bij beleidsgerichte monitoring" resulteerde in een handleiding voor het ontwerpen
ANB: Agentschap voor Natuur en Bos Eind 2008 waren er in totaal 17 bosgroepen en 180 wildbeheereenheden erkend.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
122
van meetnetten, en in de uitvoering van een aantal gevalstudies zoals het “Ontwerp van een meetnet voor de opvolging van de Staat van Instandhouding van de Natura 2000 habitattypes”. ¾ -De jaarlijkse bosgezondheidsinventaris werd voortgezet in 72 proefvlakken in privé- en openbare bossen i.k.v. een Europees project. De handleiding voor de tweede bosinventarisatie werd afgewerkt. In het kader van de opmaak van een visie en strategie rond monitoring werd een inventaris opgesteld van wettelijke verplichtingen, lopende en uitgevoerde projecten.
Indicatoren In het kader van een beleidseffectenmonitoring werd in de werkgroep biodiversiteit een set van effecten samengesteld die samen een goed beeld geven van de beoogde beleidseffecten. Er werden voor deze effecten indicatoren geïdentificeerd waarmee het effect kan worden opgevolgd en later ook gerapporteerd naar de beleidsraad. De indicatorenset is afgestemd op deze van het Europees niveau (SEBI), NARA en MINA-plan.
Concrete projecten om uitvoering te geven aan internationaal natuur- en bosbeleid ¾ Met het project ‘1 miljoen bomen’ wordt bijgedragen aan de UNEP-campagne ‘Billion Tree Campaign: Plant for the Planet’. In een partnerschap met de Vereniging voor Bos in Vlaanderen en ANB wordt de bemiddeling tussen vraag en aanbod bevorderd om bij te dragen aan deze campagne voor bosuitbreiding. Via de opzet van een uitwisselingsplatform wordt een uitgebreide klankbordgroep van organisaties op het middenveld in dit project betrokken. ¾ Om de verdere uitbouw van netwerken van beschermde gebieden op mondiaal niveau te bevorderen wordt financiële en technische ondersteuning gegeven aan het LifeWebprogramma van de Conventie Biodiversiteit.
E. Duurzaam plattelandsbeleid In totaal waren er in 2008 110 miljoen euro overheidsuitgaven voor het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling. De uitgaven zijn als volgt verdeeld over de verschillende assen: As 1 (verbetering van het concurrentievermogen van de landbouwsector): 70,2%, As 2 (verbetering van het milieu en het platteland): 22,4%, As 3 (de leefkwaliteit op het platteland en de diversificatie van de plattelandseconomie): 7,0% en As 4 (Leader): 0,5%. Binnen As 1 (verbetering van het concurrentievermogen van de landbouwsector) werd 90% van de uitgaven verdeeld via het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) voor de maatregelen “vestiging van jonge landbouwers” en “modernisering van landbouwbedrijven”. In 2008 werden de vestigingsdossiers van 190 jonge landbouwers goedgekeurd. Voor de maatregelen “modernisering van landbouwbedrijven” werd in 2008 58 miljoen euro uitbetaald. Er werden 2.866 investeringsdossiers goedgekeurd. Binnen As 1 was ook een belangrijk deel van de uitgaven bestemd voor opleiding: cursussen, stages, korte vorming en sensibiliseringsprojecten. Er werden vooral starters- en vormingscursussen rond ICT, management/marketing en landbouwtechnieken georganiseerd. In totaal hebben 4.153 landbouwers en loonwerkers in 2008 een of meerdere cursussen of stages gevolgd. De sensibiliseringsprojecten duurzame landbouw (demoprojecten) werden hoofdzakelijk georganiseerd rond landschapsbehoud en milieubescherming. In totaal hebben 11.500 personen deelgenomen aan demoprojecten. Binnen As 2 (verbetering van het milieu en het platteland) ging 97% van de uitgaven naar de agromilieumaatregelen. In 2008 werd 24 miljoen euro steun voor agromilieumaatregelen uitbetaald. 47% van die uitgaven was bestemd voor de beheerovereenkomst water. Qua oppervlakte maakt de uitdovende maatregel “groenbedekking” 59% uit van het areaal. In
www.vlaandereninactie.be/lissabon
123
2008 was er duidelijke stijging voor het areaal “vlinderbloemigen” (+13%), “hoogstamboomgaarden” (+18%), “beheersovereenkomst erosie (+9%), “beheersovereenkomst perceelsranden (+6%), “sierteelt” (+5%). In 2008 hebben 13.020 begunstigden een of meerdere agromilieumaatregelen uitgevoerd op een areaal van 119.555 ha. De totale oppervlakte landbouwgrond in Vlaanderen bedraagt 650.000 ha. De uitgaven binnen As 3 (de leefkwaliteit op het platteland en de diversificatie van de plattelandseconomie) zijn voor 43% toe te schrijven aan de maatregel “diversificatie van landbouwbedrijven naar niet-landbouwactiviteiten”. Er werden in 2008 164 dossiers goedgekeurd. De investeringen in hernieuwbare energie zijn veruit het belangrijkste type van diversificatie. Het overige deel van de uitgaven binnen As 3 was bestemd voor de gebiedsgerichte werking. De belangrijkste uitgaven in 2008 waren voor projecten in het kader van toeristische activiteiten. In de periode 2007-2008 werden 122 projecten aangaande gebiedsgerichte werking goedgekeurd. Voor Leader (As 4) werd in 2008 van start gegaan met de oprichting van 10 Leadergebieden. Een vijfde van de Vlaamse bevolking woont in een Leader-gebied. 36% van de goedkeurde Leader-projecten in 2008 kadert binnen toeristische activiteiten, 22% binnen landelijk erfgoed, 18% binnen basisvoorzieningen, 16% binnen het stimuleren van het rurale ondernemerschap en 8% binnen de dorpskernvernieuwing. In 2008 werden enkel uitgaven gedaan voor de werking van de plaatselijke groepen, nog niet voor de projecten zelf. De Vlaamse Regering nam midden juni 2009 akte van de mededeling tot wijziging van het Programma. Ten gevolge van de Health Check, een grondige aanpassing van het EU landbouwbeleid, heeft de EC een aantal nieuwe uitdagingen voor de landbouw naar voor geschoven: klimaatverandering, waterbeheer en de van de bescherming biodiversiteit. Voor Vlaanderen is er gekozen om de bestaande maatregelen te versterken en de bijkomende EU middelen te gebruiken om de druk op de Vlaamse begroting weg te nemen. F. Duurzaam lokaal beleid Naast de 5 provincies hebben 174 gemeenten de cluster Natuurlijke entiteiten van de Samenwerkingsovereenkomst met het Vlaams Gewest, ondertekend in 2008. Van de 253 ingediende projecten werden er 182 goedgekeurd. De belangrijkste thema’s zijn aankoop en/of inrichting van gebieden, groendaken (belangrijke toename), soortenbescherming en planvorming (HPG118 of bermbeheer). Een nieuw thema dat werd toegevoegd aan het pakket betreft toegankelijkheid van gebieden en vereiste inrichtingsmaatregelen. Ter ondersteuning van de lokale besturen werden in 2008 157 minawerkers ingezet. Daarnaast werden ook het volle contingent van 120 groenjobs gefinancierd. Samengaand met de promotie van diverse HPG-producten werden gerichte opleidingen opgezet rond het nieuwe vademecum ‘bomen’. Voor de projecten in uitvoering werden thematische werkgroepen opgericht om alle potentiële doelgroepen zo breed mogelijk te betrekken. Tevens werd een actieplan voorbereid voor de ondersteuning van groenbeheerder voor de implementatie van de reductie van de bestrijdingsmiddelen, en de opmaak van het vademecum ‘infrastructuur’ voor het gebruik en beheer van infrastructuurelementen in parken en openbaar groen opgestart. Op basis van een pilootproject (Dendermonde) is de opbouw van een model opgestart voor het uittekenen van een lokale groenstructuur gericht op nood, aanbod en kwaliteit.
3.3.7. Een ondersteunend flankerend beleid
118
HPG: Harmonisch Park –en Groenbeheer.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
124
Maatregelen uit het cohesiebeleid en investeringen in logistiek en mobiliteit ondersteunen de groei en werkgelegenheid en dragen bij tot het realiseren van de lissabondoelstellingen in Vlaanderen.
Cohesiebeleid Voor de uitvoering van het Cohesiebeleid (Europese structuurfondsen), bestemd voor het regionale beleid van de EU, tijdens de programmaperiode 2007 – 2013 is in totaal 308 miljard euro EU-middelen voorzien. Iets meer dan 50 miljard euro hiervan zijn middelen bestemd voor onderzoek en innovatie. Vlaanderen kreeg voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), 319,50 miljoen toegewezen, verdeeld over Doelstelling 2 "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid" (200,9 miljoen euro) en Doelstelling 3 “Europese Territoriale Samenwerking” (118,5 miljoen euro). Beide staan in het teken van een versnelde realisatie van de doelstellingen uit de Lissabon en Göteborg agenda’s. Doelstelling 2 "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid" Vlaanderen kan bij de uitvoering van het sociaal-economisch beleid een beroep doen op Europese middelen uit het Cohesiebeleid. In het kader van de nieuwe programmaperiode 2007-2013, is voor Doelstelling 2 "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid", een bedrag van 200,9 miljoen euro verkregen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) voor de ondersteuning van initiatieven welke bijdragen tot het versterken van de economische groei en het bevorderen van de werkgelegenheid (Lissabondoelstellingen). In tegenstelling met vorige programmaperiodes is het operationeel programma 2007-2013 nu van toepassing op het gehele Vlaamse grondgebied. De inspanningen worden toegespitst op thema's die in belangrijke mate kunnen bijdragen tot de Lissabon-doelstellingen. De financiële middelen worden daarbij geconcentreerd op 4 prioriteiten: 1. Stimuleren van kenniseconomie en innovatie: gericht op sensibilisering en begeleiding, samenwerking en internationalisering, vernieuwende voorbeelden van kennisvalorisatie en innovatie van de plattelandseconomie; 2. Bevorderen van het ondernemerschap: gericht op het stimuleren van ondernemerszin en -vaardigheden, het creëren van een faciliterend start-, groei- en overnamekader, en het stimuleren van internationaal ondernemen; 3. Verbeteren van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren: gericht op de duurzame versterking van de economische poorten en de multimodale bereikbaarheid, kwaliteitsvolle bedrijfshuisvestingsmogelijkheden, Vlaamse en subregionale hefboomprojecten en het benutten van verduurzamingspotenties van economische concentraties; 4. Bevorderen van de stedelijke ontwikkeling: gericht op geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten in de 13 Vlaamse centrumsteden en het Vlaams strategische gebied rond het Brussel119, en kleinschalige stedelijke projecten op buurt- en wijkniveau in Antwerpen en Gent. Het totale geraamde programmabudget bedraagt 500 miljoen euro. Naast de EFRO middelen (gelijkmatig verspreid over de 4 prioriteiten), wordt tevens een financiële bijdrage geleverd door het Vlaamse Gewest en de regionale/lokale besturen (220 miljoen euro) en de privésector (80 miljoen euro). De selectie van de gesubsidieerde projecten voor de prioriteiten 1 en 2 gebeurt via een oproepsysteem. De door Vlaanderen vooropgezette prioriteiten in het kader van het EFRO – doelstelling 2- programma 2007 – 2013 liggen in belangrijke mate in lijn met de uitgavencategorieën welke door de EC werden naar voor 119
De Vlaamse Regering heeft beslist op 20/02/2009 de naam van het gebied te wijzigen in Vlaams strategisch gebied rond brussel (VSGB) zie http://www2.vlaanderen.be/ruimtelijk/planningsprocessen/plpr_sg/vsgb.html
www.vlaandereninactie.be/lissabon
125
geschoven als bevorderlijk voor het bereiken van de Lissabon-doelstellingen: o.m. onderzoek en technologische ontwikkeling, innovatie en ondernemerschap, informatiemaatschappij, duurzame energie/energie-efficiëntie. Aanvullend komen eveneens uitgaven welke bijdragen tot aantrekkelijke economische randvoorwaarden (ruimte om te ondernemen, bereikbaarheid, …), aansluitend bij het VHP, in aanmerking. De voorziene, globale bijdrage van het programma tot de “earmarking” bedraagt 70,79 % (de bijdrage van het Vlaams EFRO- en ESF-programma samen, bedraagt 88,4 %). Sinds de operationalisering van het EFRO doelstelling 2 – programma Vlaanderen 2007 – 2013 werd begin 2008 reeds 92,9 miljoen euro EFRO-middelen (zijnde 46,2 % van het beschikbare budget ad. 200,9 miljoen euro) aan projecten toegewezen. Hiervan had 64,6 miljoen euro of 69,5 % betrekking op de voormelde uitgavencategorieën, zodat de uitvoering van het programma volledig in lijn verloopt met de voorziene bijdrage tot de “earmarking” in functie van de Lissabon-doelstellingen. Concreet bedraagt het totale beschikbare EFRO-budget: 15,71 miljoen euro voor prioriteit 1 (1e oproep, eind 2007), 10,06 miljoen euro voor prioriteit 2 (1e oproep, begin 2008), 20,03 miljoen euro voor prioriteit 3 (doorlopende oproep, goedgekeurd eind 2007) en 11,61 miljoen euro voor prioriteit 4 (doorlopende projectoproep, goedgekeurd eind 2007). Doelstelling 3: Europese Territoriale Samenwerking De operationele programma's voor Territoriale Samenwerking zijn alle goedgekeurd door de Vlaamse Regering en finaal bij de Europese Commissie ingediend. Vlaanderen neemt deel aan volgende programma’s: 1. grensoverschrijdende samenwerking: Grensregio Vlaanderen-Nederland (Interreg IV A), Euregio Maas-Rijn (Interreg IV A), Vlaanderen-Wallonië-Frankrijk (Interreg IV A), Twee Zeeën (Interreg IV A), Maritieme grensregio: EngelandFrankrijk-Vlaanderen-Nederland; 2. transnationale samenwerking: Noordzee regio (Interreg IV B), Noordwest-Europa (Interreg IV B); 3. interregionale samenwerking: INTERACT II, URBACT II, ESPON/ORATE ,INTERREG IV C. Alle Doelstelling 3-programma’s, met uitzondering van het Maritiem programma, werden voorjaar 2009 door de EC goedgekeurd. De totale vereiste cofinanciering Doelstelling 2 en Doelstelling 3 voor de programmaperiode 2007-2013 binnen de EWI-begroting kan worden geraamd op een bedrag van 120 miljoen euro. Voor 2009 is een krediet van 23,49 miljoen euro voorzien bestemd voor Vlaamse cofinanciering. Door het terug vrijmaken van eerder gereserveerde en niet gebruikte middelen (zogenaamde schrapping encours) werd in 2008 een bedrag van 11,1 miljoen euro aan bijkomende eenmalige middelen vrijgemaakt en ingeschreven bij EFRO (Hermesfonds). Deze zullen worden aangewend om twee omvangrijke projecten rond hernieuwbare energie te financieren in het kader van het Interreg IVA-programma Vlaanderen-Nederland 2007-2013: “Bio Base Europe”: bouw van een polyvalente proefinstallatie voor industriële biotechnologie en bioraffinage te Gent en een opleidingscentrum voor procesoperators in Terneuzen – cofinanciering van 7 miljoen euro; “Waterstofregio Vlaanderen – Zuid-Nederland”: realisatie van een grensoverschrijdende waterstofregio, ondersteuning van technologische toepassingen van waterstof – cofinanciering van ongeveer 4 miljoen euro.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
126
De Vlaamse Regering keurde tussen september 2008 en mei 2009 verschillende projecten goed.120 Territoriale cohesie Uit het Europese debat dat nu naar aanleiding van de consultatie rond het groenboek wordt gevoerd, komt naar voren dat een geïntegreerde multilevel aanpak een voorwaarde is voor een succesvolle implementatie van het territoriale cohesiebeleid. Binnen Vlaanderen wordt deze geïntegreerde werkwijze onder andere toegepast binnen de structuurplanning, de operationalisering hiervan in bijvoorbeeld het ontwikkelingsperspectief van het Economisch Netwerk Albertkanaal en de uitvoering in strategische projecten. Andere voorbeelden van geïntegreerd werken zijn de streekontwikkelingspacten van de Regionaal SociaalEconomische Overlegcomité’s (RESOC’s), stadscontracten tussen Vlaamse centrumsteden en de Vlaamse gewestelijke overheid en Flanders Port Area. In 2009 zijn werkzaamheden gestart rond de herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen waarbij de doelstellingen van territoriale cohesie en de Lissabonstrategie belangrijke uitgangspunten zullen zijn bij het bepalen van het toekomstige ruimtelijke beleid in Vlaanderen. Logistiek en mobiliteit Eén van de doorbraken van “Vlaanderen in actie” is Vlaanderen als slimme draaischijf voor Europa. In
het Pact 2020 is mobiliteit één van de 20 doelstellingen en wordt gesteld dat Vlaanderen in 2020 Vlaanderen een verkeers- en vervoerssysteem heeft dat tot de performantste van Europa behoort. Hiervoor wordt co-modaliteit, ondersteund door een gericht locatiebeleid en door het STOP-principe (Stappen, Trappen, Openbaar Vervoer en Privé-Vervoer) als hoeksteen van het Vlaamse mobiliteitsbeleid toegepast, zodanig dat vanuit economisch, sociaal, ecologisch en logistiek oogpunt de meest optimale modus wordt ingezet. Verschillende targets moeten op mobiliteitsvlak in 2020 worden gehaald121.
Zoals in het Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010 werd aangegeven, wordt verder gegaan met investeringen in wegen, waterwegen, (lucht)havens, openbaar vervoer en vervoersmanagement en wordt ingezet op logistiek. Hierna worden de belangrijkste zaken overlopen. Logistiek Wat de logistieke component betreft, kan o.a. verwezen worden naar Flanders Logistics dat meerdere logistieke beleidsinitiatieven van de Vlaamse Regering bundelt en tot doel heeft om van Vlaanderen een duurzame draaischijf voor goederenvervoer te maken. De initiatieven zijn gebundeld in zeven thema’s: (1) capaciteitsbenutting122, (2) stroomlijnen van
120
Interreg IV Vlaanderen-Nederland, Ondernemerschap (3 projecten voor Innotek, VLAO en UHasselt), Multimodale containerterminal, Doelstelling 2 (3 projecten: Lascentrum, Starters, Winkelgebied), Doelstelling 2 Benedenstad herleeft/d, Interreg IV A: Vlaanderen-Nederland. Innovatie en opleiding voor duurzame biogebaseerde economie, Doelstelling 2: EFRO KMO internationaal en innoveren, Interreg IV A (waterstofregio). 121Er moet voldaan worden aan de milieudoelstellingen die andere Europese landen ook dienen te bereiken tegen 2020. Tegen 2020 is Vlaanderen één van de beste Europese regio’s op het gebied van verkeersveiligheid, zowel uitgedrukt in functie van het aantal doden en zwaargewonde verkeersslachtoffers per miljoen afgelegde kilometers als per miljoen inwoners. Ten opzichte van de objectieven in het Vlaamse verkeersveiligheidsplan, te realiseren tegen 2015, wordt een daling van 20% op de dodelijke slachtoffers en 25% op de zwaargewonde slachtoffers gerealiseerd in 2020. Het aantal afgelegde km per persoon in het woon-werkverkeer per auto wordt drastisch verlaagd. Onder meer thuiswerk wordt daartoe gestimuleerd. Tegen 2020 zullen bovendien 40% van de woon-werkverplaatsingen gebeuren enerzijds door collectief vervoer, waaronder het openbaar vervoer en anderzijds te voet of per fiets. 122 Binnen het eerste thema ‘capaciteitsbenutting’ werd in 2008 een overzichtsdocument gemaakt met daarin de voornaamste missing links in het waterwegennet en werden een reeks pilootprojecten uitgevoerd om de zeehavengebonden containerstromen te optimaliseren.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
127
regelgeving123, (3) Extented Gateway Vlaanderen124, (4) alternatieve financiering infrastructuctuurwerken125, (5) logistiek, onderwijs en arbeidsmarkt126, (6) onderzoek en ontwikkeling127 en (7) doelgerichte communicatie128. Investeringen in waterwegen Om aan de toegenomen mobiliteits- en transportbehoeften te kunnen blijven beantwoorden, om de verdere toename van het wegverkeer om te buigen naar een meer evenwichtigere verhouding tussen de verschillende modi, zullen verdere inspanningen moeten geleverd worden voor het verzekeren en veilig stellen van de Vlaamse logistieke functie. Hiertoe wordt de binnenscheepvaart als een volwaardig en milieuvriendelijk alternatief aanzien voor het vervoer van goederen over de weg. Om het goederenvervoer over de weg te beperken, zal de Vlaamse overheid daarom de binnenvaart verder stimuleren. Dit kadert in het maatregelenpakket dat wordt genomen om een duurzame mobiliteit tot stand te brengen door het beperken van de groei van het wegtransport via een modale verschuiving. Om dit te realiseren is het belangrijk dat de nodige missing links op de waterweg verder worden weggewerkt, dat de onderlinge verknoping tussen de verschillende transportnetwerken wordt verbeterd, dat er een betere afstemming komt tussen het mobiliteitsbeleid en het planologisch en locatiebeleid en dat de waterweginfrastructuur doelmatiger wordt gebruikt en wordt onderhouden. Daarnaast zal het aantrekken van nieuwe transportstromen verder worden gestimuleerd en uitgebreid, net als het gebruik van kleine waterwegen en schepen, en dient er bij de hinterlandontsluiting van de zeehavens meer aandacht te zijn voor de ontsluiting via de binnenvaart, waarbij de afwikkeling binnen de havengebieden naar de binnenvaart toe een specifiek aandachtspunt is. Hierna wordt op een aantal van boven vermelde zaken dieper ingegaan. Deze maatregelen moeten de modal shift van de weg naar de waterweg verder bevorderen en het aantal banen die verbonden zijn met de binnenscheepvaart doen toenemen. Om de rechtstreeks verbonden banen te doen toenemen en het economische belang van de waterweg te blijven vrijwaren, moet de vergrijzing van de bemanning en de te beperkte instroom van jongeren (ondernemers en bemanning) in de sector worden bekeken.
123
Onder het thema ‘stroomlijnen regelgeving (dat drie delen omvat douane, wegvervoer en binnenvaart, milieu en ruimtelijke ordening) wordt nagegaan in welke mate op Vlaams niveau kan bijgedragen worden tot een verdere stroomlijning van de regelgeving en een onderlinge afstemming van betrokkenen met als doel het verkleinen van de gegeneraliseerde kosten en het versterken van het investeringsklimaat in de logistieke sector en het verbeteren van de logistieke dienstverlening. Op 20/04/2009 werd een vierkante tafel georganiseerd met als thema ‘havens en douane - partners in het faciliteren van handelsstromen'. Er werden een aantal aanbevelingen geformuleerd op vlak van organisatie, e-customs en wetgeving. In de komende maanden zullen deze aanbevelingen omgezet worden in een concreet actieplan. 124 Het derde thema omvat alle acties binnen het project ‘Extended Gateway Vlaanderen’. In opvolging van de studie ‘Extended Gateway Vlaanderen’ zal de Task Force Logistiek Vlaamse Overheid-POM’s op een gecoördineerde wijze instaan voor de implementatie van de acties en aanbevelingen die zijn geformuleerd in het syntheserapport en zo Vlaanderen verder uitbouwen tot een logistieke topregio. Verder zal deze Task Force ook instaan voor de afstemming van en coördinatie tussen de acties op Vlaams en provinciaal niveau enerzijds en tussen de acties van het syntheserapport ‘Extended Gateway Vlaanderen’ en andere initiatieven anderzijds (Flanders Port Area, Flanders Logistics, Flanders Inland Shipping Network, Vlaanderen In Actie, …). In de komende maanden zal de Task Force de prioritaire acties bepalen. 125 Investeren in infrastructuur blijft ook in de toekomst belangrijk. Het thema ‘alternatieve financiering infrastructructuurwerken’ van Flanders Logistics kadert hierbinnen. Dit project onderzocht welke projecten mogelijk in aanmerking komen voor PPS en alternatieve financiering. Wegens interactie met bestaande initiatieven buiten Flanders Logistics zoals VIA-invest, BAM en PM Vlaanderen, ligt deze actie voorlopig stil. 126 Binnen het vijfde thema ‘logistiek, onderwijs en arbeidsmarkt’ werden scholen, bedrijven en het brede publiek in 2009 geïnformeerd over het belang van logistiek via een advertentiecampagne in kranten en tijdschriften en een TV-spot op de voornaamste zenders. 127 Binnen het luik onderzoek en ontwikkeling van Flanders Logistics worden momenteel twee trajecten die gericht zijn op duurzame logistiek onderzocht: Piek en Smartway. De projecten zijn gericht op de mogelijkheden van vrijwillige reductie van geluid bij het laden en lossen en van de uitstoot. 128 Binnen het zevende thema ‘doelgerichte communicatie’ werd (in aansluiting op de advertentiecampagnes)de website van Flanders Logistics uitgewerkt en een periodieke nieuwsbrief mogelijk gemaakt; beeldenmateriaal ter beschikking gesteld van bedrijven, scholen en de pers; een overzicht gemaakt en verspreid van alle logistieke opleidingen in Vlaanderen.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
128
In die zin heeft ook het Flanders Inland Shipping Network (FISN) vorm gekregen, dat een platform is waarbij actoren uit de binnenvaart samen met de overheid de handen in elkaar slaan om samen een netwerk te creëren tussen de verschillende actoren die in Vlaanderen betrokken zijn bij de binnenvaart, tot een consensus te komen over strategische doelstellingen en acties voor het wegwerken van knelpunten af te spreken die het rendement van de binnenvaart hypothekeren.129 Concreet werd vanuit het FISN op 9/02/2009 het 3EbinnenvaartConvenant (Ecologisch, Economisch en Energiezuinig) ondertekend door vertegenwoordigers van de binnenvaartsector, de verladers, de werkgeversorganisaties, de vakorganisaties, de havens en de waterwegbeheerders. De binnenvaartsector zet zich dus zelf in om zijn status als meest duurzame en milieuvriendelijke modus te behouden en te versterken. Samen engageren deze partijen zich om de uitstoot van de binnenschepen terug te dringen, aangepast vaargedrag dat brandstofverbruik terugdringt te promoten, te investeren in groene technieken en de binnenvaart in te zetten voor stadsdistributie. Aan dit convenant is ook een 3Ebinnenvaart Actieplan gekoppeld waarin concrete acties zijn uitgewerkt. De overheid draagt bij door fors te investeren in de waterweginfrastructuur. Er wordt door de Vlaamse overheid verder ingezet op het wegwerken van capaciteitsbeperkende knelpunten op het hoofdwaterwegennet, teneinde dit hoofdwaterwegennet volwaardig in te passen in het Trans Europees Netwerk van waterwegen. De projecten worden hieronder kort besproken en ook de uitbouw van het RIS om de scheepvaart vlot en veilig te organiseren wordt hieronder besproken. M.b.t. het Seine-Schelde project, moet vermeld worden dat aan het Vlaamse gedeelte van het intussen goedgekeurde subsidiedossier voor de uitvoeringsperiode 2007 – 2013 een subsidiepercentage van 20 % toegekend werd. In het subsidiedossier werd door Vlaanderen het volledige luik binnenvaart voorgesteld, dat loopt tot het jaar 2016. Dit binnenvaartluik werd aangevuld met de in die periode geplande werken van het luik rivierherstel die rechtstreeks aan de gekanaliseerde Leie zijn verbonden. De Vlaamse Regering keurde op 18/07/2008 het ontwerp van akkoord goed voor de oprichting van een Intergouvernementele Commissie en het ontwerp van statuut voor de oprichting van een Europees Economisch Samenwerkingsverband. Het plan MER werd op 14/08/2008 goedgekeurd. De bouw van een tweede sluis in Evergem, die een belangrijke schakel in het traject omvat, werd niet in het subsidiedossier opgenomen. Deze tweede sluis werd op 3/06/2009 officieel in gebruik genomen. De eigenlijke start van de in het subsidiedossier opgenomen werken vangt in het najaar 2009 aan met de oeverwerken op het Noordervak van de Ringvaart. Het luik rivierherstel werd op 15/10/2008 officieel aangevat. Volgende belangrijke projecten moeten de ambitie om de binnenvaart verder te stimuleren gestalte geven: de verdere uitbouw van het Albertkanaal130, de Leiewerken in de Doortocht
129
Vanuit het FISN werden volgende strategische doelstellingen geformuleerd: (1) opwaardering van de binnenvaart binnen de logistieke keten, (2) de binnenvaart als volwaardige partner binnen de Vlaamse havens, (3) innovatie in de binnenvaart faciliteren/ondersteunen, (4) het optimaliseren en stimuleren van het gebruik van waterwegen CEMT-klasse IV129, (5) aanpak van de problematiek van de tewerkstelling in de binnenvaart, (6) communicatieverbetering en imagoverbetering van de binnenvaart als transportmodus. 130 De werken voor de ombouw van het Albertkanaal tot een volwaardige klasse VIb waterweg tussen Wijnegem en Antwerpen omvatten de herbouw van zes bruggen en de verbreding van het Albertkanaal in dit kanaalvak. Met de uitvoering van deze werken zal de hinterlandverbinding van de haven van Antwerpen sterk verbeteren. Op het Albertkanaal worden in de volgende tien jaar alle bruggen verhoogd tot een vrije hoogte van 9,10 m om het varen van binnenschepen met vier lagen containers mogelijk te maken. Een aantal bruggen zijn inmiddels al herbouwd. De herbouw van bruggen in Grobbendonk en Oelegem is gepland. Studies voor de bouw van een bijkomende sluis op de drukste sluizencomplexen van het Albertkanaal, die de capaciteit van het Albertkanaal in de toekomst dienen te vrijwaren, zijn in uitvoering.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
129
van Kortrijk131, et project Seine-Schelde-West132, de opwaardering van de Dender133, de Boven-Zeeschelde tussen Merelbeke en Baasrode134, nieuwe sluizen op de BovenSchelde135, het afwerken van de modernisering op 10.000 ton van het Zeekanaal Brussel – Schelde136, de modernisering van het kanaal naar Charleroi (1350ton)137, de verhoging van de spoorwegbruggen over de Beneden-Nete te Duffel.138. De onderhandelingen inzake de verruiming van de Schelde in het kader van de Langetermijnvisie en Ontwikkelingsschets 2010 voor het Schelde-estuarium hebben geleid tot de ondertekening van vier nieuwe Scheldeverdragen. Binnen de context van deze verdragen zal de verdieping van de Westerschelde tot 13,10 m tij-ongebonden vaart worden gerealiseerd. Nadat de vergunningen in Vlaanderen in december 2007 afgeleverd werden, zijn de verdiepingswerken in de Beneden-Zeeschelde begonnen. In 2008 werd vooral de verruiming van de Beneden-Zeeschelde uitgevoerd. In Nederland werd in juli 2008 het Tracébesluit genomen. Momenteel lopen de vergunningenprocedures aan Nederlandse zijde. De Nederlandse Raad van State heeft echter de uitvoering van de werken tijdelijk geschorst. Voor de uitbouw van intelligent en hoogtechnologische transportsystemen zal het River Information Services (RIS) ontwikkeld worden in uitvoering van de betrokken Europese Richtlijn terzake en binnen de door de EU opgelegde timing worden afgerond. Vlaanderen maakt zich in 2009 aldus klaar voor de introductie van Binnenvaartinformatiediensten op haar waterwegennetwerk. Bovendien zal het RIS-centrum te Evergem in nauwe samenwerking met RIS-Hasselt, de dienstverlening optimaal ondersteunen. Daarenboven ondersteunt de overheid de binnenvaartsector via een steunprogramma om kleine schepen in de vaart te houden, via een impulsprogramma om het gebruik van emissiearme motoren en het ombouwen van bestaande motoren te ondersteunen en via steunprogramma’s voor estuaire vaart en intermodaal vervoer. Via het PPS kaaimurenprogramma realiseert de Vlaamse overheid in samenwerking met de verladers een duurzame ontsluiting van de waterweg. Ten slotte werkt de Vlaamse overheid aan het verbeteren van de afhandeling van de containerbinnenvaart in de haven via consolidatie en samenwerking en introduceerde ze verschillende nieuwe concepten zoals onder andere binnen de projecten kraanschip en waterslag.
131
De Leiewerken verlopen na belangrijke vertragingen in het verleden, nu vlot. Verwacht word dat eind 2010 de doorvaart van het maatgevend schip mogelijk zal zijn zonder beperkingen. 132 Het project Seine-Schelde-West moet de binnenvaartontsluiting van de havens van Zeebrugge en Oostende verbeteren. Na een eerste globale studie die op grote lijnen de haalbaarheid aantoonde, werden aanvullende studies uitgevoerd, die dieper ingingen op een aantal opmerkingen op de eerste studie. Anderzijds werd het plan-MER in ontwerp afgerond. 133 In september 2008 werd een studie uitgeschreven voor de opmaak van een voorontwerp en het MER van de infrastructuurwerken die CEMT klasse IV schepen in eenrichtingverkeer moeten toelaten op de Dender tussen Dendermonde en Aalst die in de loop van 2009 wordt uitgevoerd. Een opwaardering van deze waterloop moet het aanwezige potentieel voor goederentransport via de binnenvaart effectief via het water laten verlopen. 134 Er werd een subsidieaanvraag ingediend bij de Europese Commissie in het Kader van het TEN-T (Trans-Europese Transportnetwerk) voor het bekostigen van een studie naar de mogelijkheid om de Boven-Zeeschelde tussen Merelbeke en Baasrode op te waarderen naar een CEMT klasse Va- vaarweg. Indien de aanvraag wordt goedgekeurd kan een subsidie van 50% van de kosten bekomen worden. 135 Ook voor de bouw van drie nieuwe (grotere) sluizen op de Boven-Schelde werd een subsidie bij de EC (TEN-T) aangevraagd voor de voorbereidende studies. Ook hier kan een subsidie van 50% bekomen worden. 136 Wat de modernisering op 10.000 ton van het Zeekanaal Brussel – Schelde betreft, werd de nieuwe Boulevardbrug in dienst genomen en de oude afgebroken zodat de volgende fase van start kan gaan. 137 Het betreft voornamelijk het aanpassen van de sluizen en de bruggen. 138 Voor de verhoging van de spoorwegbruggen over de Beneden-Nete te Duffel werd door de Europese Commissie in het kader van het TEN-T programma een subsidie toegekend van 409 567 euro. Bovendien werd er een subsidieaanvraag ingediend bij de Commissie voor cofinanciering van het vervolgtraject 2009-2011.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
130
Naast de boven vermelde maatregelen, lopen ook nog de steunmaatregels voor estuaire vaart, intermodaal vervoer en voor de ombouw van kleine schepen. Tenslotte wordt een steunmaatregel voor palletvervoer per binnenschip uitgewerkt. De ontwikkeling van maritieme snelwegen is één van de prioritaire doelstellingen in VIA en is ook aangemerkt als één van de 30 prioritaire projecten binnen de ontwikkeling van het transEuropese vervoersnet. Sinds 2006 is Vlaanderen, samen met Nederland, trekker van de North Sea Motorways of the Sea Task Force, waarin alle landen rond de Noordzee zijn vertegenwoordigd. De Task Force dient de implementatie van Motorways of the Sea projecten in het Noordzeegebied te faciliteren. In juli 2007 en maart 2008 werden gezamenlijke projectoproepen van de Noordzeelanden gepubliceerd. In totaal werden vier projectvoorstellen ingediend. Na aanpassing en met steun van de betrokken lidstaten werden deze ingediend bij Europa voor co-financiering uit de TEN-T middelen. Enkel het project Esbjerg – Zeebrugge ontving Europese co-financiering ten belope van 5,31 miljoen EUR, waarvan 1,79 miljoen voor Vlaanderen. Er blijken bij de sector toch nog veel vragen te zijn omtrent het concept Motorways of the Sea. Potentiële projectpromotoren worden ook afgeschrikt door de zware administratieve procedure en de lange doorlooptijd. Zeker in het huidige economische klimaat is dit niet evident. De landen van de North Sea Motorways of the Sea Task Force overwegen daarom in het najaar van 2009 een nieuwe, flexibeler projectoproep te publiceren. Investeringen in wegeninfrastructuur Wat de START-problematiek betreft , is de aanleg van de noordelijke zone spoor- en wegontsluiting momenteel volop in uitvoering. Dit wegenisproject loopt gelijktijdig met het Diabolo-project voor de noordelijke spoorontsluiting van de luchthaven van Zaventem. Van de geselecteerde missing links zijn het aanleggen van een verbindingsweg E19Luchthaven Zaventem en het aanpassen van de verkeerswisselaar A2 –A13 in Lummen volledig aanbesteed en momenteel in uitvoering. Het herinrichten van de N31 tot een primaire weg is gedeeltelijk in uitvoering en in dit dossier zullen zowel in 2009 als in de komende jaren nog bijkomende gedeelten aanbesteed worden. Voor de volgende geselecteerde missing links lopen momenteel de onderhandelingsprocedures in het kader van een DB(F)M-overeenkomst: het aanleggen van de Oosterweelverbinding in Antwerpen, het aanpassen van de N19 Westerlo – Turnhout, het vervolledigen van de R4-Zuid in Gent. Tenslotte kan worden aangegeven dat voor volgende geslecteerde missing links de studieen ontwerpfase wordt doorlopen en de onderhandelingsprocedure wordt voorbereid: het omvormen van de A11 (AX) havenrandweg Zuid naar Zeebrugge, het aanpassen van de N74 Houthalen-Helchteren in Limburg, het aanleggen van de N60 als primaire weg van categorie I te Ronse. Regionale luchthavens Wat de regionale luchthavens betreft, kan aangegeven worden dat het decreet van 10/07/ 2008 betreffende het beheer en de uitbating van de regionale luchthavens Oostende-Brugge en Kortrijk-Wevelgem bij decreet van 8/05/2009 uitgebreid werd tot de luchthaven Antwerpen. Dit decreet beoogt de omvorming van het beheer van de Vlaamse regionale luchthavens naar een publieke Luchthaven Ontwikkelingsmaatschappij (LOM) en een private Luchthaven Exploitatiemaatschappij (LEM), waarbij de LOM eigenaar is van het terrein en instaat voor de basisinfrastructuur, en de LEM instaat voor de eigenlijke exploitatie, met inbegrip van de uitvoering van de taken inzake luchtvaartveiligheid en -beveiliging waarvoor
www.vlaandereninactie.be/lissabon
131
zij door het Vlaams Gewest gesubsidieerd wordt. De uitvoering van het decreet voor de luchthavens Oostende-Brugge en Kortrijk-Wevelgem werd opgestart, de kandidaatstellingen voor de LEM worden geëvalueerd. Voor de luchthaven Antwerpen moet deze procedure nog opgestart worden. Het Vlaamse Gewest zal wat de luchthaven Antwerpen betreft zelf instaan voor de aanleg van de vereiste veiligheidsstrook in het verlengde van de startbaan 11, wat een omlegging en beperkte intunneling van de gewestweg R11 impliceert. Vervoersmanagement De Vlaamse overheid zet ook de uitbouw van het vervoersmanagement voort. Voor 2008 werd hiervoor ruim 1 miljoen euro voor voorzien. De provinciale mobidesken en emobiliteitsconsulenten van De Lijn werken samen onder de koepel van de provinciale mobiliteitspunten. Het Pendelfonds dat het belangrijkste aspect uitmaakt van het pendelplan is op kruissnelheid: in 2008 werden 2 bijkomende oproepen (3de en 4de oproep) gelanceerd. Voor 2008 werd een budget voorzien van 5,74 miljoen euro. Daarnaast is de vertramming van het openbaar vervoer een belangrijk aspect in het kader van de verduurzaming van de mobiliteit in Vlaanderen. Vertramming verhoogt de kwaliteit en betrouwbaarheid van het openbaar vervoer, maar levert ook een belangrijke bijdrage tot het behalen van milieudoelstellingen inzake fijn stof, bestrijden van geluidsoverlast en reductie van broeikasgasemissies. In dit kader werkt De Lijn momenteel ook aan een duurzaamheidsplan. Om het carpoolen te stimuleren blijft de carpooldatabank voor bedrijven en individuen gratis toegankelijk. Niettemin blijft carpooling als verplaatsingswijze marginaal. Daarom werd in 2008 gestart met een campagne om het carpoolen verder te stimuleren. De promotie van autodelen via de 2 organisaties (Cambio en Autopia) werd verder gezet. Tot slot levert ook het DINA-project, waarbij gratis OV-abonnementen door De Lijn worden uitgereikt in ruil voor het definitief inleveren van de autonummerplaat, een niet onbelangrijke bijdrage tot meer duurzame mobiliteit. Sinds de opstart in oktober 2002 zijn er (tot juni 2009) in totaal 85 480 DINA-abonnementen afgeleverd. Dit is een gemiddelde per jaar van 12 664 DINAabonnementen. De Vlaamse vervoersmaatschappij De Lijn doet ook inspanningen om de CO2 uitstoot terug te dringen door de introductie van waterstofbussen en hybride bussen. In 2008 bestelde De Lijn 35 hybride bussen. Ook in 2009 zal De Lijn verder investeren in hybrides die in Gent, Leuven en Brugge zullen rijden (zie verder deel 4).139
3.4. Maatregelen op het vlak van werkgelegenheid (globale richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid – richtsnoeren 17t/m 24)140 3.4.0. De Europese context en de Vlaamse invulling In maart 2000 nam de Europese Raad in Lissabon een algemene strategie aan om tegen 2010 van Europa “de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld” te maken “die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang”. Tevens verbonden de lidstaten zich ertoe om “tegen 2010 een duidelijke impact te hebben op de definitieve uitroeiing van armoede.” 139
Binnenkort zal de waterstofbus opduiken in Gent, waar deze binnen het kader van het ELAN-CIVITASPLUS project, zal ingezet worden. Een van de grootste struikelblokken in de verdere ontwikkeling van de waterstoftechniek, is vandaag de nietbeschikbaarheid van waterstoftankinstallaties op lokaal niveau. 140 Voor de richtsnoeren inzake werkgelegenheid zie bijlage 1
www.vlaandereninactie.be/lissabon
132
De Europese Lenteraden van 2006, 2007 en 2008 riepen op tot het bestrijden van armoede. Het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding (VAP) geeft een overzicht van alle acties en maatregelen die de Vlaamse Overheid neemt om armoede te bestrijden.
Het VAP 2005-2009 werd in 2009 geactualiseerd. Dit actieplan dient een betere opvolging, evaluatie en integratie van het armoedebeleid over de verschillende beleidsdomeinen en beleidsniveaus heen te verzekeren. Het Vlaams Netwerk van Verenigingen waar armen het woord nemen werd hierbij betrokken en het geactualiseerde actieplan werd op 6/03/2009 door de Vlaamse Regering goedgekeurd. De implementatie en actualisering van het VAP is een permanente cyclus. De Vlaamse Regering wil de participatie bevorderen van mensen in armoede aan het maatschappelijke gebeuren. De aandacht voor de consequenties van maatregelen voor de doelgroep moet verdere uitsluiting vermijden. De uitvoering van de acties wordt opgevolgd in het verticaal armoede overleg dat ieder minister organiseert en door het coördinerende horizontaal armoedeoverleg, waaraan aandachtsambtenaren uit de verschillende beleidsdomeinen participeren. Op 27/04/2009 werd in het kader van ViA een atelier Solidariteit tegen armoede en sociale uitsluiting georganiseerd. In vier workshops (werk en activering / wonen en energie / gezin, onderwijs en vrije tijd/ gezondheid en welzijn) waarop zowel mensen uit de bedrijfswereld als mensen uit de armoedesector en ervaringsdeskundigen aanwezig waren, werd van gedachten gewisseld over mogelijke oplossingen voor het complexe armoedeprobleem. Er werd geconcludeerd dat het hoog tijd was dat het armoedeprobleem in Vlaanderen ernstig wordt aangepakt en dat dit enkel kan door meer samenwerking en een geïntegreerde aanpak. Het decreet betreffende de armoedebestrijding van 21/03/2003, dat de coördinatie van het beleid en de beleidsparticipatie van de armen regelt, werd op 18/07/2008 gewijzigd. Het bijhorende uitvoeringsbesluit werd goedgekeurd op 15/05/2009. De voornaamste wijzigingen betreffen de rechtstreekse erkenning en subsidiëring van de verenigingen waar armen het woord nemen door de Vlaamse overheid en het verlengen van de termijn voor de opmaak van het VAP–dit laatste om een betere participatie van mensen in armoede bij het beleid mogelijk te maken. De Vlaamse overheid biedt financiële ondersteuning aan diverse organisaties en projecten. Het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen, De Link (opleiding ervaringsdeskundigen) en de instituten voor samenlevingsopbouw ontvangen reguliere subsidies (11 miljoen euro). In 2008 werd daarnaast voor het eerst een oproep voor projecten in de armoedebestrijding gelanceerd. De focus lag hierbij op projecten inzake gezondheidszorg, opvoedingsondersteuning, preventie van schulden, participatie aan het lokaal sociaal beleid en armoede bij etnischculturele minderheden. Voor deze projectoproep was een budget van 883.000 euro ter beschikking. In opdracht van de Afdeling Welzijn en Samenleving voerde de Universiteit Antwerpen (OASeS) een onderzoek uit naar de mogelijkheden om een doelmatiger Vlaams armoedebestrijdingsbeleid te kunnen voeren141.
De Vlaamse overheid investeert ook verder in haar gelijkekansenbeleid. Sinds het Pact van Vilvoorde koppelt de Vlaamse Regering de doelstelling van evenredige arbeidsdeelname aan de betrachting om diversiteit te realiseren op de Vlaamse arbeidsmarkt. Doordat verschillende kansengroepen ondervertegenwoordigd zijn op de Vlaamse arbeidsmarkt moet blijvend worden ingezet op evenredige arbeidsdeelname en diversiteit. Enerzijds gebeurt dat door in toenemende mate aandacht te besteden aan kansengroepen in het reguliere arbeidsmarktbeleid. Anderzijds wordt het impulsbeleid evenredige arbeidsdeelname en diversiteit (EAD) verder versterkt. Tegelijk wordt er binnen dit EAD-beleid afgestemd op de
141
Dit rapport is beschikbaar op www.vlaanderen.be/armoede
www.vlaandereninactie.be/lissabon
133
categoriale noden arbeidshandicap).
van
verschillende
doelgroepen
(waaronder
personen
met
een
Onder meer om de groeiende arbeidsdeelname van vrouwen te kunnen blijven continueren,wordt verder ingezet op gendermainstreaming (Lenteraad 2008) en gelijke kansen in het Vlaamse arbeidsmarktbeleid. De Europese Lenteraad 2008 stelde dat het noodzakelijk was de inspanningen om zowel voor vrouwen als mannen werk met gezin en privéleven te combineren en de loonverschillen tussen mannen en vrouwen aanzienlijk te verkleinen moesten worden volgehouden. In de periode 20082009 werd het Europees pact voor gendergelijkheid door het Vlaamse gelijkekansenbeleid verder uitgevoerd. De uitvoering ervan kent zowel een horizontaal142 als een vertikaal143 aspect. In het Steunpunt Gelijkekansenbeleid is er in 2007 een onderzoek gestart naar de loopbanen en loopbaankansen van alleenstaande ouders. Na de literatuurstudie (2007) werd in 2008 gestart met diepte-interviews om inzichten te verwerven in de factoren die de loopbanen en loopbaankansen van alleenstaande ouders beïnvloeden. Hierbij zal worden stilgestaan bij de mate waarin alleenstaande ouders gebruik maken van de voorzieningen van de overheid om gezinnen te ondersteunen in de combinatie van arbeid en gezin (gesubsidieerde kinderopvang, tijdskrediet, ouderschapsverlof en dergelijke) en zullen ook onmiddellijk de redenen in kaart worden gebracht waarom wel of niet van deze steunmaatregelen gebruik wordt gemaakt. De gegevens in de expertendatabank voor de media die door Gelijke Kansen in Vlaanderen (GKV) werd gelanceerd in maart 2008, ter bestrijding van stereotypen via de media, (o.m. in verband met arbeidsmarkten waar zich seksesegregatie voordoet), wordt twee maal per jaar geactualiseerd en uitgebreid. In deze databank zitten ongeveer duizend namen van experten en organiin een waaier van materies gaande van bijvoorbeeld artificiële intelligentie tot ruimtelijke ordening. Alle opgenomen experten zijn vrouw of transgender of/en van allochtone origine of/en hebben een functioneringsbeperking. De expertendatabank is uitsluitend bedoeld voor journalisten en programmamakers, zodat zij experten uit deze kansengroepen meer zichtbaar kunnen maken in een niet-stereotiepe context. In deze databank zijn ook organisaties opgenomen die werken rond de thema’s gender of holebiseksualiteit of rond de kansengroepen vrouwen, transgender, allochtonen en personen met een functioneringsbeperking. Via de opname van deze organisaties kan de kennis over onder meer het genderthema via de media beter worden verspreid. In 2008 realiseerde GKV een sensibiliseringscampagne “Gezinnen onder druk”. Bedoeling was enerzijds via een enquête vooraf zicht krijgen op ondersteuning die het beleid aan alle vormen van gezinnen kan bieden, anderzijds de bevolking te sensibiliseren om vrij te kiezen welke verdeling van arbeid en zorg voor hun specifieke gezin aangewezen is, en zich niet te laten leiden door bestaande stereotypes.
142
In het decreet houdende een kader voor het Vlaams gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid van 10/07/2008 (B.S. 23/09/2008) wordt de open coördinatiemethode (OCM) decretaal verankerd als horizontale/transversale component van het Vlaams gelijkekansenbeleid. Via OCM wordt in de verschillende beleidsdomeinen, in casu werkgelegenheid, een genderperspectief geïmplementeerd. Essentieel aan deze werkwijze is de leden van de Vlaamse Regering gezamenlijk doelstellingen afspreken, waarna elk van hen verantwoordelijk is voor de realisatie binnen het eigen bevoegdheidsdomein. Ook eigen aan deze methode is dat ze beschouwd wordt als een leerproces met uitwisseling van goede praktijken. De ambtelijke, beleidsdomeinoverschrijdende Commissie Gelijke Kansen ondersteunt de verschillende beleidsdomeinen en evalueert de voortgang van de actieplannen. De eerste OCM cyclus loopt af in 2009 en nieuwe doelstellingen en actieplannen zullen worden opgemaakt in 2010. 143 Wat de verticale component van het Vlaamse gelijkekansenbeleid betreft, werd eind 2008 het Vlaamse genderjaarboek gepubliceerd. Centraal in deze editie staat het thema van de mobiliteit op de arbeidsmarkt, belicht vanuit het perspectief van de gezinspositie.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
134
Op 10/7/2008 werd het Vlaams gelijkekansen- en gelijkebehandelingsdecreet goedgekeurd. In uitvoering van dit gelijkebehandelingsluik werd voorzien in de oprichting van een netwerk van 14 Vlaamse meldpunten discriminatie waarvan er momenteel 12 operationeel zijn.144,
De Europese Lissabonstrategie moest van Europa de meest dynamische en competitieve kenniseconomie van de wereld maken tegen 2010. Tegelijkertijd beoogde de strategie de instandhouding en de modernisering van het Europees sociaal model, o.m. door te streven naar volledige werkgelegenheid via een actief arbeidsmarktbeleid. In 2000 engageerden de staats- en regeringsleiders zich onder meer tegen 2010 de werkzaamheidsgraad op te trekken tot 70%, om de deelname aan permanente vorming te doen stijgen tot 12,5% en om 85% van de schoolverlaters te laten afstuderen met een diploma hoger secundair onderwijs. Als sluitstuk van deze benadering werden ook doelstellingen (richtsnoeren) aangenomen om langdurige werkloosheid te vermijden in de toekomst, zoals de doelstelling om een preventieve sluitende aanpak te realiseren voor jonge en volwassen werkzoekenden en om 25% van de langdurig werklozen te activeren. Uitgangspunt van de werkgelegenheidsrichtsnoeren145 is dat het beleid van de lidstaten op evenwichtige wijze bevorderlijk is voor de volledige werkgelegenheid, verbetering van de arbeidskwaliteit en -productiviteit en de economische, sociale en territoriale samenhang. Tabel: Vlaamse prestaties in het licht van de Lissabondoelstellingen op het vlak van de werkgelegenheid (2000-2008) Doelstelling Werkzaamheidsgraad totale bevolking Werkzaamheidsgraad vrouwen Werkzaamheidsgraad 55-plussers Aandeel 22-jarigen met een diploma hoger secundair onderwijs Deelname aan permanente vorming Sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid (>25 jaar) Sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid (<25 jaar) Activering voor langdurig werklozen Aanwezigheid van kinderopvang Vroegtijdige schoolverlaters
2000
2007
2008
Objectief 2010
evolutie t.o.v. ‘00
63,5% 54,0% 25,6%
66,1% 59,8% 34,2%
66,5% 60,8% 34,3%
70,0% 60,0% 50,0%
+4,7% +12,6% +34,0%
85,4%
86,9%
87,7%
85,0%
+2,7%
11,6%
7,9%
7,6%
12,5%
-34,5%
91,3%
88,0%
88,4%
100,0%
-3,2%
92,8%
93,9%
94,7%
100,0%
+2,0%
18,9% 32,0% 11,6%
21,0% 34,5% 9,3%
23,0% 36,0% 8,5%
25,0% 33,0% 10,0%
+21,7% +12,5% -26,7%
Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK, Eurostat, LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE), Kind en Gezin, VDAB (bewerking Departement WSE), VSAWSE (Vlaams subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie)
Anno 2008 heeft Vlaanderen op heel wat terreinen al een mooi parcours afgelegd. Dankzij de economische hoogconjunctuur van de voorbije jaren zijn er steeds meer mensen aan het werk in Vlaanderen. Anno 2008 zijn 66,5% van de Vlamingen op actieve leeftijd aan het werk, dit zijn er drie op 100 meer dan bij aanvang van de Lissabonstrategie in 2000. Vlaanderen presteert hiermee ruim boven het Belgische gemiddelde (62,4%) en ook iets boven het Europese gemiddelde (65,9%), maar blijft desondanks toch nog een stuk verwijderd van de Europese Lissabondoelstelling van 70% tegen 2010. Voor vrouwen
144 145
Eén in elke centrumstad en éen in Brussel Hoofdstad. Zie bijlage 1
www.vlaandereninactie.be/lissabon
135
realiseert Vlaanderen wél reeds de Europese doelstelling van een arbeidsdeelname van minstens 60%. De doelstelling van een hogere arbeidsdeelname wordt verder ondersteund door de hoge scholingsgraad van de bevolking (88% van de 22-jarigen is minstens in het bezit van een diploma hoger secundair onderwijs, slechts 8,5% van de Vlaamse jongeren verlaat vroegtijdig het onderwijs) en uitgebreide voorzieningen voor kinderopvang (als gevolg van de aanhoudende investeringen reeds 36 opvangplaatsen per 100 kinderen jonger dan 3 jaar in 2008). Op al deze terreinen realiseert Vlaanderen nu reeds de Lissabondoelstellingen voor 2010, en behoort het tot de Europese top. Vooral doordat het aantal langdurig werklozen sterk afnam in de voorbije jaren, evolueerde ook het activeringspercentage voor langdurig werklozen gunstig. Anno 2008 wordt bijna 23% van de langdurig werklozen geactiveerd door de Vlaamse Overheid. Dat is een stijging van +20% in vergelijking met 2000, het startjaar van de Lissabonstrategie, en bovendien niet ver verwijderd van de Europese doelstelling van 25% activering. Figuur: Vlaamse prestaties in het licht van de Lissabondoelstellingen op het vlak van de werkgelegenheid 2006-2007 (benchmark 2010=100%) 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
VL 2000
Werkza a mhei ds gra a d tota l e bevol ki ng (66,5%)
VL2007 VL 2008 VL 2000
Werkza a mhei ds gra a d vrouwen (60,8%)
Werkza a mhei ds gra a d 55‐ pl us s ers (34,5%)
90% 100% 110%
VL2007 VL 2008 VL 2000
VL2007 VL 2008
Aa ndeel 22‐ja ri gen met een di pl oma hoger s ecunda i r onderwi js Deel na me a a n perma nente vormi ng (7,9%)
VL 2000
VL2007 VL 2008 VL 2000
VL2007 VL 2008
Sl ui tende preventi eve a a npa k va n de werkl oos hei d (>25 ja a r) (88,4%)
VL 2000
VL2007 VL 2008
Sl ui tende preventi eve a a npa k va n de werkl oos hei d (<25 ja a r) (93,9%) Acti veri ng voor l a ngduri g werkl ozen (22,5%)
VL 2000
VL2007 VL 2008 VL 2000
VL2007 VL 2008 VL 2000
Aa nwezi ghei d va n ki nderopva ng (36%)
Vroegti jdi ge s chool verl a ters (8,5%)
VL2007 VL 2008 VL 2000
VL2007 VL 2008
Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK, Eurostat, LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE), Kind en Gezin, VDAB (bewerking Departement WSE), VSAWSE (Vlaams subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie)
www.vlaandereninactie.be/lissabon
136
Bovendien kampt de Vlaamse arbeidsmarkt met een aantal structurele pijnpunten, die economisch heropleving op korte termijn en hervorming op lange termijn in de weg staan. In het bijzonder voor 55-plussers, blijft de erg lage arbeidsdeelname (34,3% in 2008) een structureel pijnpunt, zowel in vergelijking met het Europese gemiddelde (44,7%) als met de vooropgestelde doelstelling van 50% arbeidsdeelname in 2010. Dat de werkzaamheidsgraad van deze groep niet langer toeneemt in 2008, na een periode van aangehouden groei, maakt de doelstelling nog minder haalbaar. De andere prioritaire kansengroepen maakten wel nog een inhaalbeweging in 2008 (niet EU-burgers, personen met een arbeidshandicap, …), al blijft ook voor hen de kloof met de totale arbeidsdeelname relatief groot. Ook het levenslang leren blijft een structureel aandachtspunt voor de Vlaamse arbeidsmarkt. De deelname aan permanente vorming daalt voor het 4e jaar op rij in Vlaanderen tot minder dan 8% in 2008. Hierdoor raakt Vlaanderen steeds verder verwijderd van het Europees gemiddelde van 10% en de Europese doelstelling van 12,5% tegen 2010. De daling doet zich zowel voor bij werkenden als bij werkzoekenden. Dat de deelname aan permanente vorming opnieuw toeneemt in het laatste kwartaal van 2008, is een hoopvol teken dat mogelijk wijst op een kentering in positieve zin. In het licht van de huidige economische crisis, is een verhoogde inspanning in competentieversterking op de arbeidsmarkt in elk geval welkom. Tenslotte blijft ook de preventieve aanpak van de werkloosheid een permanent aandachtspunt voor Vlaanderen. De afgelopen jaren werd deze aanpak steeds sluitender, in het bijzonder voor jonge werkzoekenden. Maar het tijdig bereik van volwassenen (met een opleidings- en/of begeleidingsaanbod door VDAB) blijft nog een eind verwijderd van de vooropgestelde Europese doelstelling. Deze Europese doelstelling zegt echter niets over de intensiteit van de begeleiding. Slechts 14,7% van de Vlaamse werkzoekenden ouder dan 25 jaar is langdurig werkzoekend geworden zonder deelname aan een competentieversterkende actie (module 4-6). In 2007 was dit nog 16,3%. Deze achterstand kan nagenoeg volledig worden toegeschreven aan de 50-plussers. De invoering van een systematische aanpak in 2009 zal allicht voor een sneller bereik van de doelgroep en dus voor een hoger sluitend bereik bij volwassenen zorgen. In dit voortgangsverslag 2009 wordt voor elk van de vijf beleidsprioriteiten uit het Vlaams hervormingsprogramma 2008-2010 een stand van zaken opgemaakt. De focus ligt daarbij voornamelijk op de Vlaamse beleidsrealisaties in de periode 2008-2009. 1 Actief ouder worden aanmoedigen en herstructureringen in goede banen leiden: Zonder 50-plussers, en hun talenten en competenties, op de arbeidsmarkt, haalt Vlaanderen nooit de Lissabondoelstellingen tegen 2010. Daarom sloten de Vlaamse Regering en sociale partners een akkoord ‘Samen op de bres voor 50+’, dat de nieuwe krachtlijnen vastlegt voor het actief ouder worden in Vlaanderen. Ook in volle crisistijd houdt Vlaanderen vast aan het mobiliseren, versterken en inzetten van zoveel mogelijk talenten op de arbeidsmarkt. Als het kan, door een tijdelijke terugval in de vraag te overbruggen voor de bedrijven en hun werknemers. Als het moet, door herstructureringen in goede banen te leiden, met bijzondere aandacht voor ouderen en andere kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt o.a. tijdelijke werknemers, ….(zie 3.4.1) 2
De aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt verbeteren en het levenslang leren stimuleren; Om tegemoet te komen aan de dalende tendens in het levenslang leren en om competenties op peil te houden in tijden van economische crisis, voorziet de Vlaamse Regering een versnelde uitvoering van de Competentieagenda 2010. Tegelijkertijd wordt in het Pact 2020 en in het nieuwe regeerakkoord 2009-2014 de basis gelegd voor de lerende samenleving van de toekomst. (zie 3.4.2)
3
Een sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid realiseren en langdurig werkzoekenden kansen bieden via een versterkt curatief beleid; de forse instroom van nieuwe werkzoekenden zette de Vlaamse Regering ertoe aan om –nog sluitender
www.vlaandereninactie.be/lissabon
137
dan voorheen- werkzoekenden uit te nodigen voor een aangepast en verplicht preventief traject, waar nodig met competentieversterking (beroepsopleiding, werkervaring, …). Ook wie langdurig werkzoekend is geworden, wordt niet losgelaten. Voor hen voorziet de Vlaamse Regering een aangepast traject en waar nodig een duurzame job in de sociale economie. In toenemende mate wordt een begeleidingsaanbod op maat uitgewerkt, dat rekening houdt met de achterstandspositie van prioritaire kansengroepen. (zie 3.4.3). 4
De evenredige arbeidsdeelname van allochtone en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt bevorderen; Vanuit de blijvende achterstandspositie van kwetsbare kansengroepen op de Vlaamse arbeidsmarkt, geeft de Vlaamse regering nieuwe impulsen aan evenredige arbeidsdeelname en diversiteit op de werkvloer via het zogeheten impulsbeleid. Ook de sociale economie wordt versterkt, met het oog op een duurzame inschakeling van kansengroepen in crisistijden en het realiseren van maatschappelijke meerwaarde. Daarnaast blijft de Vlaamse Regering ook streven naar maatschappelijk verantwoord ondernemen. (zie 3.4.4)
5
Een vlotte combinatie van arbeid en gezin mogelijk maken; de toegenomen arbeidsdeelname van vrouwen heeft een groeiende maatschappelijke behoefte doen ontstaan naar ondersteuningsinstrumenten voor de combinatie arbeid-gezin. De Vlaamse Regering ondersteunt deze behoefte o.a. met kinderopvang, aanmoedigingspremies voor loopbaanonderbreking en tijdskrediet en via de ontwikkeling en uitbouw van de lokale diensteneconomie. (zie 3.4.5).
3.4.1. Actief ouder worden aanmoedigen en herstructureringen in goede banen leiden A. Actief ouder worden aanmoedigen In het najaar van 2008 bereikten de Vlaamse Regering en sociale partners een nieuw akkoord over de tewerkstelling van 50+ers. Het akkoord ‘Samen op de bres voor 50+’ bouwt voort op de ervaring met de bestaande aanpak en instrumenten (actief 50+, de tewerkstellingspremie 50+, diversiteitsplannen 50+, Jobkanaal, loopbaanbegeleiding, leeftijdsbewust personeelsbeleid, …). Centraal in het akkoord staat het recht op specifieke begeleiding van mensen die na hun 50ste aan de slag gaan of blijven. Het akkoord richt zich zowel op werkzoekenden, werknemers als werkgevers, en omvat vier belangrijke pijlers: 50-plussers aan het werk houden Vraag en aanbod beter op elkaar afstemmen Werkgevers aanzetten om 50-plussers aan te werven Verbeterde aanpak voor werkzoekende 50-plussers 50-plussers aan het werk houden Om 50+ers aan de slag te houden, wordt een specifiek loopbaanbeleid uitgewerkt dat zich preventief richt naar werkgevers en werknemers. De Vlaamse sociale partners werken hiertoe, samen met het expertisecentrum Leeftijd en Werk (e-L&W), aan een sensibiliseringsactie naar werkgevers en werknemers. Deze sensibiliseringscampagne wordt verder ondersteund met een hulpbox met checklist. Het expertisecentrum Leeftijd en Werk is goed geplaatst om mee vorm te geven aan deze omslag naar langer (en aangepast) werken. Opgericht in uitvoering van het Meerbanenplan in 2006, stimuleert het expertisecentrum bedrijven en organisaties tot een cultuuromslag die langer werken aantrekkelijk maakt. Dat doet het aan de hand van leerrijke praktijken op vlak van ergonomie, competentieontwikkeling, werktijdarrangementen, zelfsturende teams, peterschapsprojecten, enz. Met een buitendienst van 13 regionale projectontwikkelaars
www.vlaandereninactie.be/lissabon
138
leeftijd en werk, staat het expertisecentrum ook borg voor de ontwikkeling van een leeftijdsbewust personeelsbeleid o.m. via diversiteitsplannen Leeftijd en Werk in de Vlaamse ondernemingen. Uiteraard zal ook het bestaande loopbaanbeleid de genomen initiatieven in het kader van het akkoord mee opnemen en uitdragen. Vlaanderen investeert reeds langer in toegankelijke loopbaanbegeleiding, aanvankelijk als een piliootproject binnen het ESF-programma 20002006 en nadien ook verankerd in het reguliere werkgelegenheidsbeleid. Maar de vertegenwoordiging van 45- en 50-plussers in de dienstverlening blijft wel een structureel aandachtspunt. Sinds 2005 hebben de erkende centra voor loopbaanbegeleiding zowat 15.000 begeleidingen opgestart, waarvan ongeveer 10% 50-plussers. Sinds de start van de werking wisten de oudere werknemers hun aandeel in de loopbaanbegeleiding wel te verdubbelen, van nauwelijks 6% in 2005 tot bijna 12% vandaag (stand van zaken mei 2009). Vraag en aanbod beter op elkaar afstemmen Het akkoord voorziet ook afspraken om het vacatureaanbod beter af te stemmen op de 50plussers. In een gesprek tussen de 50+-consulent en de werkzoekende wordt voortaan nagegaan of de vacature overeenstemt met de beroepsspecifieke elementen, de ervaringen, de geschiktheid en de competenties vervat in het profiel van de werkzoekende. Als de kloof naar werk te groot is moet het traject van de werkzoekende uitgebreid worden met aangepaste methodieken en instrumenten zoals jobhunting (het opzoeken van vacatures op het profiel van de werkzoekende), jobdating (ontmoeting tussen werkgevers en sollicitanten) of jobkanaal. In 2008 vonden ongeveer 900 oudere werkzoekenden een job via Jobkanaal146, dat is iets meer dan in 2007 (+3,7%). In 2008 gaat het om één op vijf plaatsingen (tegenover 1 op 4 in 2007). Bovendien staan tegenover 900 plaatsingen ook bijna 10.000 verwijzingen door VDAB of derdenorganisaties. Dit betekent dat slechts 9% van de verwijzingen van 50plussers effectief leidt tot vacature-invulling, tegenover 12% in de totale doelgroep. Uit VDABonderzoek blijkt evenwel dat het ontvangen van verwijzingen de maandelijkse uitstroomkans van alle kansengroepen (incl. 45-plussers) beduidend vergroot. In de eerste jaarhelft van 2009 daalt deze plaatsingsratio nog verder tot 7%. In volle crisistijd stabiliseert de reële plaatsing van 50-plussers (50-plussers verhogen hun aandeel in de plaatsingen zelfs tot 28%).
Tabel: Verwijzingen en plaatsingen via Jobkanaal voor 50-plussers (2007-2009) 2007 2008 Verwijzing 50+ (A) 12.433 9.805 aandeel in totale verwijzing 37,9% 28,1% Plaatsing 50+ (B) 865 897 Aandeel in totale plaatsing 25,3% 21,0% Plaatsingsratio 50+ (B/A) 7,0% 9,1% Bron: Jobkanaal (Bewerking: Departement WSE)
Evolutie '08 2009 (t.e.m. juni) Evolutie '09 3.879 -21,1% +35,8% 36,5% -9,8ppt -14,4ppt 277 +3,7% +7,4% 28,1% -4,3ppt -7,1ppt 7,1% -2,1ppt -1,9ppt
Werkgevers aanzetten om 50-plussers aan te werven Zowel de sectoren als de werkgeversorganisaties engageren zich in het akkoord ‘Samen op de bres voor 50+’ om hun leden warm te maken voor de aanwerving van oudere werknemers. De sectorale werkgeversorganisaties zullen een leeftijdsbewuste code uitwerken waaraan selectiebureaus zich in de toekomst moeten houden. De sociale partners doen hetzelfde voor hun eigen organisaties én voor aanwervingen bij de overheid. Ook in het kader van Jobkanaal wordt extra aandacht besteed aan oudere werknemers. Er wordt ook een prijs in het leven geroepen voor werkgevers en werknemers die uitmunten in leeftijdsbewust personeelsbeleid. 146
Jobkanaal is een semi-gesloten vacaturecircuit voor kansengroepen, waaronder 50-plussers. Het kwam tot stand als antwoord op de geringe plaatsingskans voor werkzoekenden uit kansengroepen en de nood aan een actieve vraagzijdepolitiek.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
139
Leeftijdsbewust personeelsbeleid wordt verder ook gestimuleerd via de zogeheten diversiteitsplannen leeftijd en werk. Via deze diversiteitsplannen 50+, worden in de Vlaamse bedrijven specifieke acties opgezet voor de instroom, opleiding, retentie en/of doorstroom van oudere werknemers. In 2008 konden 77 diversiteitsplannen leeftijd en worden afgesloten. Daarnaast richt ongeveer 90% van de ‘klassieke’ diversiteitsplannen, zich onder andere tot oudere werknemers en/of werkzoekenden. Eenzelfde diversiteitsplan kan zich immers op meerdere prioritaire kansengroepen richten (allochtonen, personen met een arbeidshandicap, 50-plussers) en stelt streefcijfers op voor de instroom, doorstroom, opleiding en retentie van deze groepen in het bedrijf. In 2008 werden via ingediende diversiteitplannen in meer dan 600 bedrijven streefcijfers mbt oudere werknemers opgenomen. Het betreft ambities voor de instroom, doorstroom, opleiding en/of retentie van in totaal 9.660 50-plussers. Deze streefcijfers, zo leert de ervaring tot nu toe, worden meestal ook behaald in concrete resultaten. De aanwerving van oudere werkzoekenden wordt verder ondersteund via de tewerkstellingspremie 50+, een tijdelijke loonkostsubsidie voor werkgevers die oudere werknemers aanwerven (en gedurende minstens vijf kwartalen ononderbroken tewerkstellen met een contract van onbepaalde duur). Sinds de start van de premie in april 2006 tot op heden (stand op eind juni 2009) werd voor ca. 10.700 50-plusssers een tewerkstellingspremie aangevraagd. Ongeveer 8.000 premies (75%) werden ook effectief toegekend. Concreet betekent dit dat 8.000 werkzoekende 50plussers effectief aan de slag zijn gegaan in een duurzame job (bijna 100% van de werknemers is na 18 maanden nog aan het werk).
De premieaanvraag kwam pas echt op kruissnelheid na een versoepeling van de toegang tot het stelsel in 2008. Samen met een grotere bekendheid van de maatregel en een aantal flankerende maatregelen (50+clubs bij VDAB, het activerend herstructureringsbeleid, begeleidende en informerende acties via Jobkanaal, diversiteitsplannen, e.a.), zorgde deze hervorming voor een stijging met +45% aanvragen in 2008. Tabel: de tewerkstellingspremie 50+ na hervorming (vanaf 01-01-2009) Bruto loongrenzen per kwartaal per maand <2400 <800 2.400-4.200 800-1.400 4.200-6.000 1.400-2.000 6.000-10.500 2.000-3.500 >10.500 >3.500 Bron: VDAB (Bewerking: Departement WSE)
premiebedrag per kwartaal per maand 0 0 1.200 400 2.100 700 3.000 1.000 4.500 1.500
Met ingang van 1/01/2009 wordt de tewerkstellingspremie 50+ opnieuw hervormd. De bestaande premiecategorieën worden heringedeeld en het hoogste premiebedrag wordt opgetrokken tot 1.500 euro/maand (zie tabel). Deze hervorming moet de aanwervingskans van 50-plussers in crisistijden verder ondersteunen. Medio 2009 stellen we vast dat de premieaanvraag overeind blijft en zelfs blijft stijgen (+7% in de eerste jaarhelft van 2009), wat wijst op een mogelijk positief effect. Jaarlijks wordt voor de tewerkstellingspremie 50+ een budget van 26,5 miljoen euro voorzien. De meerkost van de recente hervorming van het premiestelsel wordt geraamd op 5,5 miljoen euro in 2009 en 8,5 miljoen euro in 2010. Als gevolg van het optrekken van de hogere premiecategorieën merken we dat de premie-aanvraag voorlopig op peil blijft. een lichte verschuiving ten voordele van de hoogste looncategorieën: bijna de helft van de
www.vlaandereninactie.be/lissabon
140
premieaanvraag heeft betrekking op de looncategorieën hoger dan 2.000 euro op maandbasis. Verbeterde aanpak werkzoekende 50-plussers De invoering van een preventieve, systematische begeleidingsaanpak voor werkzoekende 50-plussers vormt het sluitstuk van het nieuwe akkoord. Momenteel organiseert de VDAB al infosessies voor werkloze 50+ers en 50+clubs waarin de werkzoekenden onderling ervaringen kunnen uitwisselen en tips krijgen bij het naar werk zoeken. De resultaten van deze aanpak ‘actief 50+’ blijven echter onder de verwachtingen. Sinds de start van de preventieve werking werden ca. 18.400 werkzoekenden opgeroepen voor deelname aan een verplichte informatiesessie bij de VDAB of de vakbonden (stand 012009). Iets meer dan 2.200 werkzoekenden (of 12%) stroomde nadien op vrijwillige basis door naar de 50+-clubs (een specifieke en exclusieve sollicitatieruimte waar de werkzoekende 50plusser terecht kan voor collectieve sollicitatietraining, maatgerichte trajectbegeleiding, e.d.m). Naast de 50+-clubs kunnen werkzoekende 50-plussers ook beroep doen op andere modules van de trajectwerking. Ongeveer 4.800 werkzoekenden (of 26%) besliste om vrijwillig in een traject te stappen.
De vrijblijvende begeleiding van werkzoekende 50-plussers heeft de ondervertegenwoordiging in de trajectwerking onvoldoende kunnen keren. Het aandeel oudere werkzoekenden in de begeleiding naar werk bedraagt op dit moment zowat 6,7% (stand 06-2009), tegenover een aandeel van gemiddeld 15,5% in de totale werkzoekendenpopulatie. Werkzoekende 50-plussers worden ook minder sluitend bereikt dan andere werkzoekenden, hun kans op langdurige werkloosheid is ook groter (zie 3.4.3.) Daarom wordt van start gegaan met een verplicht begeleidingsaanbod, in eerste instantie voor 50-52 jarigen uit de nieuwe instroom van (kortdurig) werkzoekenden. Deze groep vertegenwoordigt ongeveer 4.000 werkzoekenden op jaarbasis, die verplicht zullen deelnemen aan de informatiesessie en waarvan 75% geraamd wordt door te stromen naar de 50+-clubs. Samen met de verwachte ‘spontane’ doorstroom van nog eens 1.000 werkzoekenden, betekent dit een opname van 5.700 werkzoekenden op jaarbasis in de 50+clubs. De begeleiding verloopt via een multi-channel approach, waarbij oudere werkzoekenden in overleg met de consulent kunnen kiezen uit de diverse beschikbare kanalen voor bemiddeling (automatische matching, face-to-face gesprekken, …) met de mogelijkheid deze keuze steeds te herroepen. Bovendien er is duidelijk nood aan meer maatwerk. Dit geldt in het bijzonder voor de groep 50-plussers. Er is immers een groot verschil van persoon tot persoon, en moeten competenties, motivatie, en fysieke en psychische geschiktheid moeten dan ook goed in kaart worden gebracht. Met name de fysieke en psychische geschiktheid blijkt een relatief groot probleem voor de doelgroep. Een recente steekproef door de VDAB leert dat bijna 10.000 Vlaamse werklozen kampen met medische, mentale, psychische en/of psychiatrische problemen (MMPP), waarvan 70% ouder dan 40 jaar. MMPP-problemen nemen toe met de leeftijd en worden niet zelden gecombineerd met een arbeidshandicap, een gering opleidingsniveau en een hoge werkloosheidsduur.
Om aan deze problemen tegemoet te komen wordt een systematische screening uitgewerkt, die de afstand van de werkloze tot de arbeidsmarkt in kaart brengt op de vier geschetste domeinen (competenties, motivatie, fysieke en psychische geschiktheid). De vakbonden, die nu reeds instaan voor de organisatie van informatiesessies, passen de
www.vlaandereninactie.be/lissabon
141
inhoud ervan aan en krijgen een rol toebedeeld in de pre-screening van werkzoekende 50plussers (sollicitatiecompetenties, loopbaanmogelijkheden, MMPP,….). Werkzoekende 50plussers met een MMPP-problematiek worden naar specifieke MMPP-trajecten of vrijwilligerswerk toegeleid. De niet MMPP-werkzoekenden komen in een traject dat opgesteld wordt op basis van de screeningsresultaten, en dat toeleidt naar een passende dienstbetrekking. Indien uit de evaluatie blijkt dat, ondanks een passende begeleiding en een passend jobaanbod, de werkloze medewerking weigert, gebeurt er transmissie van gegevens naar de RVA. Deze transmissie kan aanleiding geven tot een (tijdelijke) schorsing van de werkloosheidsuitkering voor de werkzoekende 50-plusser (zoals dit voor andere werkzoekenden het geval is). Het nieuwe regeerakkoord 2009-2014 houdt vast aan de uitvoering van het 50+-akkoord ‘Samen op de Bres’. De systematische benadering wordt bij een positieve evaluatie stapsgewijs en rekening houdend met de economische conjunctuur, uitgebreid naar alle 50plussers die instromen in de werkloosheid. Om mensen langer aan de slag te houden wordt tevens werk gemaakt van een geïntegreerde sensibiliseringscampagne (zie hoger). B. Herstructureringen in goede banen leiden Door de huidige economische terugval komen steeds meer bedrijven in de problemen. Ondernemingen zoeken in eerste instantie uitwegen om afdankingen te vermijden. Steeds meer bedrijven staan open voor formules van individuele en collectieve arbeidsherverdeling. Om ontslagen te vermijden zijn ook werknemers bereid om (tijdelijk) iets minder uren te werken. Voor sommigen vervult de (eventueel tijdelijke) arbeidsduurvermindering de behoefte om werk en vrije tijd beter te combineren. Anderen zullen de vrijgekomen tijd willen benutten om hun competenties aan te scherpen en hun positie op de arbeidsmarkt te versterken. De Vlaamse Regering ondersteunt deze systemen met een tijdelijke overbruggingspremie (maart 2009-december 2010). De overbruggingspremie komt verder aan bod in deel 4 betreffende de financiële en economische crisis.147 Indien voor werknemers ontslag toch onontkoombaar is, worden ze zo snel mogelijk begeleid naar een nieuwe job. Dat gebeurt in Vlaanderen via een activerend herstructureringsbeleid, dat berust op drie pijlers: de regionale toetsing van sociale begeleidingsplannen, de werking van de tewerkstellingscellen en de sociale interventieadviseurs en de werking van het sociaal interventiefonds (het vroegere Herplaatsingsfonds). De nieuwe federale en Vlaamse regelgeving naar aanleiding van de economische crisis zorgt ervoor dat de doelgroep, het toepassingsgebied en de reikwijdte van het Vlaamse beleid steeds groter wordt.148 Regionale toetsing van sociale begeleidingsplannen Bedrijven met meer dan 20 werknemers, die een collectief ontslag doorvoeren dienen voortaan ook de procedure regionale toetsing te volgen. Hierbij toetst de regionale minister het activerend karakter van het sociaal begeleidingsplan en in het bijzonder van het outplacementaanbod. Dit sociaal begeleidingsplan moet de hertewerkstellingskansen van de getroffen werknemers maximaliseren. Het Vlaamse toetsingskader, dat criteria oplegt rond de kwaliteit van het outplacement, werd ten gevolge van het nieuwe federale KB aangepast (zie hoger). Het toetsingskader voorziet onder meer in een begeleiding van minimaal 30 uur gedurende 3 maand voor – 45-jarigen en
147 148
Zie Deel 4 onder 4.2.2. Een meer activerend arbeidsmarktbeleid. Zie Deel 4.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
142
60 uur gedurende 6 maand voor + 45-jarigen (gelijklopend met de Federale normen inzake outplacement). Sinds 20/4/2006 (start regionale toetsing) tot op heden werden 87 dossiers onderworpen aan de regionale toetsing. Daarvan werden er slechts 6 negatief geadviseerd. Deze negatieve adviezen kwamen tot stand in de beginfase van de regionale toetsing. Sinds 2008 werden er geen negatieve adviezen meer gegeven omdat er voorafgaandelijk aan de finale indiening van het sociaal plan overleg werd gepleegd tussen de Vlaamse overheid en het bedrijf en omdat de outplacementkantoren ondertussen vertrouwd zijn geraakt met het Vlaams toetsingskader.
Samen met het effect van de economische crisis op het aantal herstructureringen, heeft het nieuwe KB van 22/04/2009 (door de verruimde reikwijdte) een sterk opwaarts effect op het werkvolume van de regionale toetsing. Op basis ven eerdere ramingen werd geraamd dat het aantal dossiers ten gevolge van de wetswijziging en de economische crisis tot een 260 kan oplopen jaarlijks. Actieve begeleiding naar werk in de tewerkstellingscellen Vandaag zijn 30 sociale interventieadviseurs (SIA’s) actief bij de VDAB. Zij staan in voor de eerste opvang van werknemers in bedrijven in herstructurering en voor de coördinatie van de permanente tewerkstellingscellen149. Hun aantal werd recent nog opgetrokken (van 25 naar 30), als gevolg van de toename van het aantal meldingen van collectief ontslagen bij de VDAB. Tussen november 2008 en maart 2009, in volle crisisperiode, vertegenwoordigden deze meldingen samen meer dan 8.000 met collectief ontslag bedreigde werknemers tegenover 2.500 in dezelfde periode een jaar voordien. Het aantal SIA-dossiers neemt hierdoor gevoelig toe. Sinds de start van de werking in 2006 werden bijna 22.400 werknemers na een collectief ontslag geregistreerd als werkzoekende bij de VDAB (stand van zaken eind juni 2009). 50% van alle ingeschreven werkzoekenden werd ook effectief ingeschreven in een tewerkstellingscel, waarvan 85% in een ad hoc en 15% in een permanente tewerkstellingscel. Van diegenen ingeschreven in een tewerkstellingscel volg(d)en 77% outplacement. Het aandeel van 50plussers in de tewerkstellingscellen en in outplacement ligt substantieel hoger dan van -50jarigen o.m. omwille van het verplicht karakter voor bedrijven die de verlaagde brugpensioenleeftijd aanvragen (KB 2006). 46% van alle ex-werknemers in outplacement zijn ouder dan 50 jaar.
Om de kwaliteit van het outplacementaanbod te verbeteren in de toekomst, werd recent een samenwerkingsakkoord afgesloten tussen de VDAB en de outplacementsector (Federgon). Het akkoord bevat o.m. afspraken over een gestandaardiseerde informatiedoorstroming (tussen outplacementkantoren en de VDAB in het kader van de tewerkstellingcellen), over de certificering van outplacement (via de oprichting van een certificatie-orgaan) en de actieve bemiddeling door de outplacementbureau’s. Daarnaast wordt een gedragscode voor outplacement ingevoerd, met o.a. bepalingen over de afstand tussen de woonplaats van de werknemer en de locatie van het outplacementbureau, maatwerk (bereik kansengroepen), opvolging van de klant bij hertewerkstelling, herinstapgarantie bij tijdelijke tewerkstelling enzomeer. De werking van de tewerkstellingscellen en het steeds kwalitatievere outplacementaanbod, zorgden ervoor dat de uitstroom naar werk voor met ontslag bedreigde werknemers aanvankelijk lichtjes kon stijgen. Als gevolg van een grotere instroom van collectief ontslagen
149
Deze permanente tewerkstellingscellen zijn opgericht om ook opvang en begeleiding te voorzien voor werknemers die het slachtoffer zijn van kleine en middelgrote collectieve ontslagen. Vlaanderen telt vandaag 15 permanente tewerkstellingscellen, verspreid over de RESOC-gebieden, waarvan er 12 operationeel zijn.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
143
werknemers, proportioneel meer dossiers KB2006150 en een groeiend aandeel 50-plussers hierin (van 14% in 2006 naar 36% in 2008 en van 14% naar 68% in dossiers KB2006), nam de uitstroomkans voor collectief ontslagen werknemers nadien af. De uitstroomkans van 50-plussers naar werk blijft een permanent aandachtspunt voor het activerend herstructureringsbeleid. Tussen mei 2006 (start KB 2006 activerend herstructureringsbeleid) en december 2008 stroomden ongeveer 9.000 ontslagen werknemers uit naar werk151 Dit is 55% van de totale groep geregistreerde collectief ontslagen werknemers. Bij oudere werknemers ligt de uitstroom na 6 maanden bijna de helft lager (27%), in het bijzonder bij collectief ontslagen werknemers in het kader van KB2006 (12% voor 50-plussers, tegenover 41% voor de totale doelgroep).
Ondersteuning door het Sociaal Interventiefonds Het sociaal interventiefonds (het vroegere Herplaatsingsfonds), dat de outplacementbegeleiding financiert voor bedrijven die dat zelf niet meer kunnen, komt steeds meer tegemoet aan de realiteit van kleinere faillissementen. Het aantal aanvragen van het Fonds is sinds 2006 constant gestegen, vooral onder invloed van het toegenomen aantal kleine dossiers (< 50 werknemers). In 2008 werden 255 dossiers goedgekeurd, waardoor 1.697 personen potentieel in aanmerking kwamen voor een tegemoetkoming door het Herplaatsingsfonds. Ruim 80% van de begeleide personen vond werk na het einde van de begeleiding, voor 60% gaat het om een duurzame tewerkstelling. Bij de 50-plussers heeft 54% werk gevonden na afloop van de begeleiding.
Het Herplaatsingsfonds werd zoals voorzien overgeheveld van het VSAWSE naar VDAB, waardoor een grotere effectiviteit en efficiëntie mogelijk worden en een uniform systeem van monitoring kan worden uitgebouwd. Op 6/02/2009 werd deze overdracht definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering. In het kader van het Vlaams Relanceplan ‘Herstel het vertrouwen’ werden recent maatregelen genomen om het activerend herstructureringsbeleid verder te versterken (zie 4.2.2.), te verdiepen en te verbreden. In het najaar van 2009 wil de Vlaamse Regering, in overleg met de sociale partners, hier een vervolg aan koppelen in de vorm van een duurzaam werkgelegenheidsplan. Ook in de komende legislatuur voorziet de Vlaamse Regering een versterking van het activerend herstructureringsbeleid, door nog scherper dan vandaag toe te zien op de kwaliteit, het maatwerk en het uitstroomresultaat van de outplacementtrajecten. In geval van tijdelijke arbeidsduurvermindering wordt ook de overbruggingspremie ingezet en –indien nodig- ook verlengd. Het jobverlies, en de maatschappelijke kost die ermee gepaard gaat, wordt op die manier maximaal voorkomen of minstens ingeperkt.
3.4.2. De aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt verbeteren en het levenslang leren stimuleren Vertrouwdheid met en verhoogde toegang tot het internet, is een belangrijke factor in het dichten van de kloof naar de arbeidsmarkt. De Europese Lenteraad van 2008 stelde dat de lidstaten ernaar moeten streven hogesnelheidsinternet uiterlijk in 2010 voor alle scholen
150 Deze werknemers en hun bedrijven (in het kader van het KB 2006) hebben, na het doorlopen van een verplichte periode van 6 maanden in de tewerkstellingscel nog steeds het vooruitzicht op vervroegd brugpensioen. Zij dienen beschikbaar te blijven voor de arbeidsmarkt tot de leeftijd van 58 jaar, behalve wanneer zij 38 jaar beroepsverleden kunnen aantonen. 151 Dit wordt gemeten 6 maand na registratie als collectief ontslagen werknemer
www.vlaandereninactie.be/lissabon
144
beschikbaar te maken. Op basis van het basisrapport Mictivo152 van januari 2009, is de toestand als volgt in de Vlaamse scholen: - Secundair onderwijs: 97% van de scholen heeft breedband internettoegang. - Lager onderwijs: 93,6% van de scholen heeft breedband internettoegang. De gegevens zijn verzameld voor het schooljaar 2007-2008. Dit betekent dat stilaan de 100% in zicht komt. Gelijke kansen in het onderwijs Er wordt een beleid gevoerd waarbij scholen extra middelen krijgen toebedeeld om een gepaste omkadering uit te werken ter ondersteuning van leerlingen met extra noden. Deze middelen zijn afhankelijk van de nood aan ondersteuning van de desbetreffende leerling(populatie). Dit beleid wordt ook verdergezet in de komende legislatuur. Hieronder wordt dieper ingegaan op de maatregelen uit de Competentie-agenda. A. De Competentieagenda 2010 Samenwerking met onderwijs De Competentieagenda versterkt de samenwerking tussen het onderwijsveld en de arbeidsmarkt. De sectorconvenants bieden hiervoor een kader en stappenplan. In het verlengde van de Competentieagenda werd bovendien ook een samenwerkingsprotocol tussen VDAB en het gemeenschapsonderwijs (GO!) gesloten. Een geïnformeerde studie -en beroepskeuze In uitvoering van prioriteit 1 uit de competentieagenda gingen begin 2008 meer dan 40 proeftuinen van start om een betere overgang onderwijs-arbeidsmarkt vanuit het onderwijs te realiseren, met de nadruk op een betere studie- en beroepskeuze en werkplekleren. Een aantal van deze proeftuinen, die volgens plan worden afgerond in augustus 2010, dragen bij tot een beschrijving van alle studierichtingen vanuit het oogpunt van competenties, talenten en interessegebieden, een taak die door het departement Onderwijs en Vorming wordt uitgevoerd. Aan de hand van gerichte arbeidsmarktinformatie, die gezamenlijk wordt aangeboden door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) en de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB), zullen leerlingen voortaan ook beter worden geïnformeerd over o.m. perspectieven op werk, de aard van het werk en de verwachte dynamiek in beroepen en sectoren. Hiertoe werd een Taskforce VDAB-CLB opgericht. Specifiek met het oog op het maken van een gefundeerde studiekeuze, wordt jaarlijks een Sid-in georganiseerd. Dit initiatief geeft aan laatstejaarsstudenten in het secundair onderwijs informatie over hun studiekeuze bij de start van het hoger onderwijs en stelt hen in staat de beroepswereld te leren kennen. In toenemende mate gebeurt dat met de ondersteuning van de sectoren. Meer dan 10 sectoren participeerden aan de Sid-ins tijdens het afgelopen schooljaar 2008-2009. Om tegemoet te komen aan het vaak nog negatieve imago van technische en beroepsopleidingen werd de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in de basisuitrusting voor deze onderwijsvormen. Het gaat om een investering op jaarbasis van ongeveer 10,5 miljoen euro in uitrustingsgoederen voor het technisch en beroepsonderwijs. Voor laatstejaars TSO en BSO kan ook kosteloos gebruik gemaakt worden van de opleidingsstructuur van VDAB. Via de 5 Regionale Technologische Centra (RTC)153 wordt hoogtechnologische apparatuur ter beschikking gesteld van leerlingen, wordt de nascholing van leerkrachten op 152
Mictivo: Monitor voor ICT-integratie in het Vlaams Onderwijs. RTC: een regionale netwerkstructuur met vertegenwoordigers uit het onderwijs, het bedrijfsleven, andere socioeconomische actoren of andere opleidingsverstrekkers. 153
www.vlaandereninactie.be/lissabon
145
het vlak van nieuwe technologieën gecoördineerd en wordt de vraag en het aanbod van werkplekleren afgestemd. Verder worden acties ondernomen in het kader van de VCAattestering, waardoor het veiligheidsattest voor diverse beroepen in de scholen kan worden afgeleverd. Om een aantal knelpunten op de arbeidsmarkt via een verhoogde instroom te remediëren voorziet het regeerakkoord 2009-2014 concrete initiatieven, zoals het actieplan ‘technici voor de toekomst’ waarin de band gelegd wordt met nieuwe ontwikkelingen, zoals groene technologie en domotica. Meer en beter werkplekleren Tijdens het schooljaar 2007-2008 werden ongeveer 120.000 stages voor 60.000 leerlingen uit het voltijds secundair onderwijs geregistreerd. Dat is een toename (van het aantal leerlingen) met 10% in vergelijking met het schooljaar 2006-2007, toen 106.000 stages voor 54.500 leerlingen werden geregistreerd. Ook de VDAB spant zich in om stages structureel in te bouwen in de beroepsopleiding van werkzoekenden. In 2008 resulteerden deze inspanningen in een groeiend aantal stages in de VDAB-Competentiecentra. Stages vertegenwoordigen er vandaag (stand 05-2009) bijna 40% van de totale opleidingsduurtijd. Sinds januari 2008 zijn ook 15 VTE bruggenbouwers aan de slag, verspreid over de 5 Regionale Technische Centra (RTC’s). Zij hebben als taak scholen en bedrijven te ondersteunen bij de inrichting van werkplekleren voor leerlingen en leerkrachten. De inzet van bruggenbouwers leidt tot een grotere dekkingsgraad van en gesystematiseerd overleg tussen partners uit de onderwijswereld en het bedrijfsleven. Naast de kwantiteit van het werkplekleren, wordt tenslotte ook gewerkt aan kwaliteit. Dat gebeurt o.m. via een leidraad die de Vlaamse overheid aanbiedt aan scholen en bedrijfswereld. Meer en beter werkplekleren is in het bijzonder van belang voor de deeltijdse leersystemen. Op 8/07/2008 keurde het Vlaams Parlement een decreet goed dat deze systemen binnen één kader bracht, en de nodige garanties bood om te komen tot een voltijds engagement. Dit betekent dat voor elke deeltijds lerende voorzien wordt in een deeltijdse werkervaring, en waar dit niet mogelijk is in een aangepast traject (brugproject, voortraject, persoonlijke ontwikkelingstraject). Daartegenover staat wel dat men van elke deeltijds lerende de invulling van zowel de leercomponent als de werkcomponent verwacht naar rato van minimaal 28 uren per week. De doelstelling om elke jongere een volwaardige kwalificatie aan te reiken binnen het raamwerk van de voltijdse leerplicht vormt het sluitstuk van het decreet, dat van toepassing is op ongeveer 11.000 deeltijds lerende jongeren in de leertijd en het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Mede dankzij de afspraken met de sectoren over werkervaringsplaatsen in het kader van de sectorconvenants, zagen we het voltijds engagement in deze groep stelselmatig toenemen: van 67% in 2006 tot 76% vandaag (stand 05-2009). Actieplan Ondernemend Onderwijs Het actieplan ondernemend Onderwijs kadert in een gezamenlijk initiatief van de Vlaamse minister van onderwijs en de Vlaamse minister van economie om de ondernemingszin van studenten en leerlingen aan te scherpen. Deze initiatieven werden reeds hoger toegelicht onder 3.3.4 (een beleid dat ondernemerschap bevordert). Versterken van Elders Verworven Competenties (EVC) (richtsnoer 24) Op 30/04/2009 is het Decreet betreffende de kwalificatiestructuur goedgekeurd. In de kwalificatiestructuur worden kwalificaties en competenties op een eenduidige manier beschreven en geordend, conform het Europees kwalificatiekader EQF. Hiermee is de basis gelegd om, in het secundair onderwijs, de beroepsgerichte opleidingen en in het hoger
www.vlaandereninactie.be/lissabon
146
onderwijs, kwalificaties af te leveren die gebaseerd zijn op leerresultaten en die aansluiten bij de noden van de huidige en toekomstige samenleving en arbeidsmarkt. Daarnaast zorgt de kwalificatiestructuur ook voor een eenduidige vergelijking, erkenning en valorisering van competenties op de arbeidsmarkt, waar ook verworven. Sinds de start in november 2006 namen 2.085 werkzoekenden deel aan een EVC-traject in het kader van het ervaringsbewijs (stand 06-2009), dat zijn er 900 (of 44%) meer in vergelijking met december 2008. Ook het aantal mensen dat effectief een ervaringsbewijs haalde steeg, van 730 uitgereikte ervaringsbewijzen aan het einde van 2008 (stand 12-2008) tot 1.089 ervaringsbewijzen vandaag (06-2009). Op minder dan een jaar tijd verdubbelde het aantal mensen dat een ervaringsbewijs haalde en vervijfvoudigde het aantal werkzoekende kandidaten.
Hierdoor is inmiddels 30% van de deelnemers werkzoekend. Kansengroepen zijn in toenemende mate vertegenwoordigd: 47,5% van de deelnemers is laaggeschoold, 18% is van allochtone herkomst, 13% is ouder dan 50 en bijna 8% kampt met een arbeidshandicap. De meest succesvolle ervaringsbewijzen zijn begeleider buitenschoolse kinderopvang (24%), industrieel schilder (16%), heftruckchauffeur (13%) en callcenteroperator (12%). Tabel : Het ervaringsbewijs: aantal lopende en gerealiseerde trajecten 2007-2008 (stand t.e.m. 06-2009) stand 12-2007 aantal % lopende en gerealiseerde trajecten 349 100,0% waarvan werkzoekenden 58 16,6% waarvan kansengroep 318 91,1% Allochtonen 60 17,2% personen met een arbeidshandicap 15 4,3% Ouderen (45+) 99 28,4% Ouderen (50+) 43 12,3% laaggeschoolden 149 42,7% middengeschoolden 132 37,8% Bron: VDAB - CVS (Bewerking: Departement WSE)
stand 12-2008 aantal %
stand 06-2009 aantal %
1.256 292 1.183 224
100,0% 23,2% 94,2% 17,8%
2.085 637 1.988 372
100,0% 30,6% 95,3% 17,8%
77 311 148 577 536
6,1% 24,8% 11,8% 45,9% 42,7%
159 571 273 990 915
7,6% 27,4% 13,1% 47,5% 43,9%
In uitvoering van de Competentieagenda hebben de sociale partners en de Vlaamse overheid zich geëngageerd meer en krachtiger ervaringsbewijzen te ontwikkelen, meer promotie te voeren, en te komen tot een stevigere oriëntatie van het ervaringsbewijs in hun sector. Het voorbije jaar werd er gewerkt aan de voorbereiding van de arbeidsmarktbrede toepassing van EVC: Ontwikkeling van zelfevaluatie-instrumenten voor EVC-aanbieders: in 2008 zijn twee zelfevaluatie-instrumenten op vraag van de Vlaamse overheid ontworpen via een onderzoeksopdracht, namelijk een "kwaliteitskit EVC" en een "set van gemeenschappelijke principes en criteria voor portfolio". Opstart van een EVC-website als een ondersteunend instrument voor iedereen die professioneel bezig is met EVC. Deze website is in juni 2009 van start gegaan.154 Opstart in juni 2009 van een EVC-kennisnetwerk met vertegenwoordigers van de EVCaanbieders in Vlaanderen met als doel expertise op te bouwen en uit te wisselen en informatie omtrent EVC te verspreiden.
154
http://www.evcvlaanderen.be
www.vlaandereninactie.be/lissabon
147
Het recht op EVC voor werknemers wordt verder versterkt in de regeerperiode 2009-2014. Zo wordt de lijst met ervaringsbewijzen uitgebreid zodat er voor meer beroepen erkenning van de ervaring van mensen komt. Ook bij bedrijven, organisaties en intermediairen worden elders verworven competenties versterkt. Competentiegericht onderwijs en competentiegerichte training en opleiding zullen verder worden aangemoedigd: “Bij elk traject worden de competenties steeds zichtbaar gemaakt. Hetzij door het uitreiken van een kwalificatiebewijs, hetzij door het opmaken van een competentiebilan”. Actieplan jeugdwerkloosheid In de Competentieagenda werden een aantal engagementen opgenomen in het kader van de strijd tegen de jeugdwerkloosheid. Een uitvoerige beschrijving van deze engagementen vindt u onder 3.4.3. Competentiebeleid in bedrijven en organisaties Om aan de tanende opleidingsdeelname tegemoet te komen werden in het kader van de Competentieagenda ook maatregelen genomen om competentiebeleid in ondernemingen en sectoren te stimuleren. Zo werd in maart 2009 een nieuwe ESF-oproep gelanceerd waarbij bedrijven financiering kunnen krijgen voor het aanbieden van opleidingen aan hun werknemers. Op die manier wil men werkgevers stimuleren om hun werknemers bij te scholen. Indienen kon tot 30/06/2009. Daarnaast zijn 11 lerende netwerken actief rond competentiemanagement. De bedrijven en organisaties die erin actief zijn experimenteren met de invoering van een strategisch competentiebeleid. Zij worden hierin begeleid door een taskforce, die streeft naar verspreiding van goede voorbeelden en expertise op de arbeidsmarkt. Via de sectorconvenants enerzijds en via een ESF-oproep “competentiebeleid” anderzijds werden ook de sectoren en de sectorale opleidingsfondsen aangemoedigd om hun rol als expertisecentrum inzake competentiebeleid ten volle waar te maken. 21 van de 28 sectoren met een sectorconvenant bieden vandaag reeds ondersteuning aan bedrijven bij het opstellen van een opleidingsplan. Onder de begeleidende impuls van onder meer projectontwikkelaars diversiteit, jobkanaalconsulenten en sectorconsulenten (en anderen) worden jaarlijks honderden bedrijven en organisaties aangezet tot en ondersteund bij het ontwikkelen van een competentiebeleid mede met oog voor het aanboren van competenties bij kansengroepen. Tenslotte stelden de sociale partners ook zelf een staal samen van 101 goede praktijken waarbij competentieontwikkeling doorheen een dialoog tussen werkgever en werknemer aangepakt wordt. Oudere werknemers In de Competentieagenda werden een aantal engagementen opgenomen inzake leeftijdsbewust competentiebeleid (zie 3.4.1. Actief ouder worden aanmoedigen en herstructureringen in goede banen leiden). Er werd ook een ESF-project rond peterschap/mentorschap gelanceerd. Dit leverde zeven projecten op waarbij 24 bedrijven betrokken zijn. Ook via de diversiteitplannen wordt de ontwikkeling van het mentorschap jaarlijks bij enkele honderden ondernemingen in Vlaanderen gestimuleerd en/of geoptimaliseerd. Opleidingsincentives werknemers Met de opleidingscheques voor werknemers bereikt Vlaanderen op jaarbasis ca. 180.000 werknemers of 12% van alle werknemers in Vlaanderen. Jaarlijks neemt het bereik nog verder toe. In 2008 zijn er 255.631 opleidingscheques ontvangen, een verdere stijging van 2% t.o.v. 2007.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
148
50-plussers verhogen hun aandeel lichtjes tot 16,3% in de verwerkte opleidingscheques, het aandeel kortgeschoolden blijft stabiel op ca. 15%. Maar beide groepen blijven daarmee relatief ondervertegenwoordigd in het stelsel van opleidingscheques: hun aandeel in de totale populatie werkenden bedraagt respectievelijk 22% voor 50-plussers en 20% voor kortgeschoolden.
Om de groei van het stelsel te kunnen blijven financieren werd in 2007 1 miljoen euro extra middelen op jaarbasis voorzien. Op basis van een evaluatierapport van de bestaande opleidingsincentives, waaronder de opleidingscheques voor werknemers, voorziet het nieuwe regeerakkoord een heroriëntering van de opleidingscheques. In samenspraak met de sociale partners zal worden onderzocht hoe de opleidingsstimuli kunnen geïntegreerd worden in één loopbaanrugzakje en hoe de participatie van kansengroepen erin kan worden verhoogd. Ondersteunen van loopbanen Sinds januari 2005 kunnen werknemers die minstens een jaar aan het werk zijn elke zes jaar terecht bij één van de 23 erkende centra voor loopbaandienstverlening of bij de VDAB voor een intensieve loopbaanbegeleiding. Hier worden ze professioneel ondersteund bij het nemen van loopbaankeuzen, en wordt er gewerkt aan zogenaamde loopbaancompetenties, dit zijn de competenties die nodig zijn om actief de eigen loopbaan te beheren en te sturen. De centra werken met persoonlijke ontwikkelplannen. Een begeleiding duurt er gemiddeld 12 uur, zowel individuele als collectieve sessies kunnen aan bod komen. Sinds de start van de dienstverlening in 2005 tot eind mei 2009 namen ongeveer 20.000 werknemers en zelfstandigen hun recht op loopbaanbegeleiding op bij een erkend centrum voor loopbaandienstverlening of bij de VDAB. 47% hiervan behoort tot minstens één kansengroep, dit is iets minder dan het vooropgestelde streefdoel van 50% kansengroepenbereik. Tabel: Loopbaanbegeleiding: evolutie van het totale bereik 2005 2006 2007 2008 Totaal 1.611 3.274 6.542 6.848 waarvan kansengroep 48,2% 48,4% 47,7% 46,5% Erkende centra 1.611 3.274 3.657 4.496 waarvan kansengroep 48,2% 48,4% 50,8% 47,9% VDAB n.b. n.b. 2.885 2.352 waarvan kansengroep n.b. n.b. 43,8% 43,7% Bron: ESF-agentschap, VDAB (Bewerking: Departement WSE)
2009 (t.e.m. mei) 1.537 43,3% 1.537 43,3% N.b. N.b.
Totaal 19.812 47,1% 14.575 48,3% 5.237 43,8%
Tabel: kansengroepen in de erkende centra voor loopbaanbegeleiding 2005 2006 2007 Totaal 1.611 3.274 3.657 kansengroep 48,2% 48,4% 50,8% Pmah 9,4% 7,6% 6,2% 50+ 6,0% 7,8% 8,4% allochtoon 1,4% 1,8% 1,8% kortgeschoold 12,2% 10,5% 9,3% Bron: ESF-agentschap (Bewerking: Departement WSE)
2008 4.496 47,9% 6,9% 12,5% 4,2% 9,9%
2009 (t.e.m. mei) 1.537 43,3% 4,7% 11,6% 4,2% 9,5%
Totaal 14.575 48,3% 6,9% 9,6% 2,8% 10,1%
Met een experiment in de provincie Antwerpen werd de weg ingeslagen naar de installatie van een brede basisdienstverlening voor werkenden in samenwerking met de vakbonden in de lokale werkwinkels. De bedoeling is om een laagdrempelige dienstverlening uit te werken waarbinnen kansengroepen goed worden bereikt en die duidelijk gepositioneerd is ten aanzien van de tweede lijn van de gespecialiseerde loopbaandienstverlening (zie hoger). In de uitbouw van dit laagdrempelig informatiepunt in de werkwinkels zal ook aandacht zijn voor vragen die verband houden met juridische aspecten, de werking van de arbeidsmarkt,
www.vlaandereninactie.be/lissabon
149
enz. Deze basisdienstverlening wordt vanaf 01/09/2009 geleidelijk geïmplementeerd in lokale werkwinkels in de andere provincies. Naast de voorbereiding van de basisdienstverlening voor werknemers is er ook een uitbreiding gekomen van het gespecialiseerde aanbod loopbaandienstverlening. De centra kunnen nu ook verkorte trajecten en nazorgmodules voor kansengroepen aanbieden. Sectoraal engagement De prioriteiten van de Competentieagenda werden vertaald in afspraken en engagementen met 28 sectoren, via de sectorconvenants die worden afgesloten tussen de Vlaamse Regering en de sectorale sociale partners. Hiermee bereikt de Vlaamse Regering een dekkingsgraad van ongeveer 77% van de totale private sector. Op 13/03/2009 heeft het Vlaams Parlement het nieuwe decreet voor de werking van de sectorconvenants goedgekeurd. Dit decreet verzekert dat de Vlaamse overheid in de toekomst zal blijven investeren in de engagementen van sectoren, o.a. op vlak van competentiebeleid en de aansluiting onderwijs/arbeidsmarkt. Ook in het kader van het relanceplan van de Vlaamse Regering ‘Herstel het vertrouwen’ werd 10 miljoen euro vrijgemaakt om sectorale sociale partners te ondersteunen om te investeren in competentieversterking. (zie verder deel 4) B. Naar een competentieagenda post-2010 De Competentieagenda 2010 komt dus stilaan op kruissnelheid. 60.000 leerlingen uit het secundair onderwijs in 120.000 stages, 20.000 werknemers in loopbaanbegeleiding, 1.000 ervaringsbewijzen, 250.000 uitgereikte opleidingscheques op jaarbasis, en afspraken met 28 sectoren die bijna 80% van de totale private sector dekken. Dat is alleen nog maar het cijfermatige saldo van drie jaar inspanningen voor talentontwikkeling en –erkenning in Vlaanderen. Maar de uitdagingen voor de Vlaamse arbeidsmarkt blijven groot. De deelname aan permanente vorming blijft erop achteruitgaan in Vlaanderen. In 2008 neemt amper 7 op 100 volwassen Vlamingen deel aan opleiding en vorming155, tegenover 10% gemiddeld in de Europese Unie. Ook de ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs treft nog steeds 8,5% van de leerlingen, voornamelijk in het deeltijds technisch en beroepsonderwijs, en vormt een structureel probleem voor de Vlaamse arbeidsmarkt. In het Pact 2020 leggen de Vlaamse Regering en sociale partners de fundamenten voor een competentieagenda post-2010, die de omslag naar een lerende samenleving moet mogelijk maken en die competenties erkent, waar en hoe ook verworven. Hiertoe voorzien ze o.m. investeringen in een kwalitatief en dynamisch netwerkonderwijs, in werkplekleren waaronder stages voor leerlingen en leerkrachten, in de opsporing en ontwikkeling van toptalenten, in een gezonde combinatie van arbeid en gezin en in meertaligheid voor een open en internationaal Vlaanderen. Een concreet speerpunt in deze toekomststrategie vormt het voornemen van de Vlaamse Regering en sociale partners om elke Vlaming de kans te geven aan een Persoonlijk OntwikkelingsPlan (POP) te werken. In een POP beschrijft iemand zijn doelstellingen op het vlak van kennis, vaardigheden en competenties. Die doelstellingen worden regelmatig besproken met de werkgever, loopbaanbegeleider of ontwikkelingscoach. Voor de uitvoering van de ontwikkelingsplannen door middel van opleiding of bijscholing wordt een efficiënte financiële ondersteuning voorzien. In het regeerakkoord wordt de gefaseerde ontwikkeling van het POP in de legislatuur 2009-2014 in het vooruitzicht gesteld, in eerste instantie voor schoolverlaters en werknemers die het slachtoffer zijn van herstructurering. Werknemers en 155
in een referentieperiode van 4 weken voorafgaand aan de bevraging (in het kader van de Europese arbeidskrachten enquête)
www.vlaandereninactie.be/lissabon
150
werkgevers worden gestimuleerd om van het POP gebruik te maken, nog voor het bedrijf of de werknemer eventueel in een moeilijke situatie komt. Om de invoering van het POP in goede banen te leiden wordt in de regeerperiode 2009-2014 o.a. werk gemaakt van de verdere uitbouw van de kwalificatiestructuur, van een laagdrempelige dienstverlening voor werkenden in de lokale werkwinkels, van een competentiemeting- en een competentieprognosesyteem, enz. Het opleidingsaanbod wordt flexibel en vraaggericht ingericht. Het resultaat van deze inspanningen moet ertoe leiden dat het aantal kortgeschoolden op de arbeidsmarkt in 2020 met de helft verminderd is. Dit komt doordat (1) meer jongeren het secundair onderwijs afwerken (2) meer jongeren na hun secundair onderwijs verder studeren zowel in het hoger beroepsonderwijs als in het hoger onderwijs (3) meer mensen deelnemen aan levenslang en levensbreed leren (stijging tot 15% van de bevolking op beroepsactieve leeftijd). Ook het aantal vroegtijdige schoolverlaters zou tegen 2020 moeten gehalveerd zijn, ongeacht herkomst, werksituatie of opleidingsniveau van hun ouders.
3.4.3. Een sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid realiseren en langdurig werkzoekenden kansen bieden via een versterkt curatief beleid Op Europees niveau werd destijds de ambitie geformuleerd om langdurige werkloosheid te vermijden in de toekomst. Europa nam richtsnoeren aan met als doel alle werkzoekenden een nieuwe start aan te bieden voordat ze twaalf maanden werkzoekend zijn en voor jongeren zelfs voordat ze zes maanden werkzoekend zijn (preventief spoor). Anderzijds werd vooropgesteld om 25% van de langdurige werklozen te activeren (curatief spoor). Deze Europese doelstellingen waren in het verleden richtinggevend in de uitbouw van een actief arbeidsmarktbeleid in België en Vlaanderen. In uitvoering van het samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en de Gewesten en gemeenschappen van 30/06/2004, voorzien de gewesten en gemeenschappen een (preventieve) begeleidingsactie voor werkzoekenden binnen de Europese termijnen156. Dit begeleidingsaanbod werd van meet af aan ingekapseld in een rechten- en plichtenbenadering: Werkzoekenden hebben recht op een passende begeleiding en opleiding, maar hebben daarnaast ook de plicht om de geboden kansen ten volle te grijpen’157. In het Vlaams Regeerakkoord 2004—2009 verbond de Vlaamse Regering zich ertoe om naar aanleiding van de afspraken in het samenwerkingsakkoord: (1) elke werkzoekende uit te nodigen voor een aangepast en verplicht individueel traject binnen de zes maanden (preventieve aanpak), (2) langdurig werkzoekenden (tot 50 jaar) systematisch en gefaseerd uit te nodigen voor screening en begeleiding door de VDAB (curatieve aanpak) en (3) een begeleidingsaanbod op maat uit te werken, dat rekening houdt met de achterstandspositie van prioritaire kansengroepen (maatwerk). A. Een sluitende preventieve aanpak van de werkzoekenden realiseren Een begeleiding op maat voor elke werkzoekende In het Vlaams regeerakkoord 2004-2009 werd het engagement opgenomen om elke werkzoekende binnen de 6 maanden op te roepen om een aangepast en verplicht individueel traject te volgen. Binnen de gestelde termijnen was dit ambitieuzer dan de 156
De gewesten en gemeenschappen staan in voor de begeleiding van werkzoekenden binnen de zes maanden nadat ze werkloos worden voor jongeren onder de 25 jaar en binnen de twaalf maanden voor werkzoekenden ouder dan 25 jaar. 157 De controle op actief zoekgedrag en de beschikbaarheid van werkzoekenden voor de arbeidsmarkt door de Federale RVA vormt het sluitstuk van deze benadering, samen met de transmissie van werkzoekendengegevens tussen de regionale werkgelegenheidsdiensten en de RVA.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
151
Europese doelstelling. In de concrete invulling (uitnodiging i.p.v. effectief volgen van beroepsopleiding, werkervaring, …) was het regeerakkoord minder ambitieus maar realistisch. Vlaanderen is in de uitwerking van een sluitende aanpak altijd uitgegaan van een getrapt begeleidingsmodel, dat vertrekt van de individuele behoeftes (en de zelfredzaamheid) van werkzoekenden. Via het getrapt begeleidingsmodel wenste het beleid meer werkzoekenden bereiken in de bemiddelingsfase, én minder, maar gerichter werkzoekenden te begeleiden en op te leiden in de individuele trajectwerking voor werkzoekenden.158 Dat gebeurt via een gefaseerde aanpak, waarbij werkzoekenden in een eerste fase wekelijks vacatures ontvangen via automatische matching. Jaarlijks investeert de VDAB 70 miljoen euro in deze brede basisdienstverlening (trap 1). In een tweede fase volgt een telefonische screening (trap 2) om knelpunten op te sporen en waar nodig het werkzoekendendossier bij te stellen. Pas in een derde fase worden werkzoekenden uitgenodigd voor een intakegesprek en de opmaak van een individuele trajectovereenkomst (trap 3). Naast oriëntatie, attitude- en sollicitatietraining, beroepsopleiding en/of werkplekleren, omvat een traject naar werk ook steeds de individuele begeleiding door een trajectbegeleider bij de VDAB. Deze individuele trajectbegeleiding van werkzoekenden gaat gepaard met een investering van ca. 85 miljoen euro op jaarbasis (in 2008). De competentieversterkende modules zijn relatief duurder, zij vertegenwoordigen een kostprijs van 173 miljoen euro op jaarbasis. Tabel: Evolutie van de jaarlijkse besteding in het getrapt begeleidingsmodel 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 - Basisdienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers 53,9 50,8 51,7 50,5 49,4 51,4 68,0 69,7 - Individuele trajectbegeleiding van werkzoekenden 45,4 51,4 46,6 53,7 60,4 72,6 85,2 84,7 - Opleidingen in het kader van de trajectwerking 133,3 144,1 152,8 168,0 177,5 161,2 160,2 173,0 - Totaal 232,5 246,3 251,2 272,2 287,2 285,2 313,3 327,4 Bron: VDAB (Bewerking: Departement WSE)
Op het kruispunt van beroepsopleiding en werkplekleren, heeft de Vlaamse overheid een belangrijke instroommaatregel in handen: de individuele beroepsopleiding in de onderneming (IBO). De individuele beroepsopleiding is een opleiding waarbij een cursist op de werkplek wordt getraind en begeleid. Het bedrijf betaalt tijdens de IBO geen loon en sociale zekerheidsbijdragen, enkel een productiviteitspremie. De werkzoekende behoudt zijn werkloosheidsuitkering en ontvangt een aanvullende premie, waardoor het inkomen vergelijkbaar is met een nettoloon. Na de opleidingsperiode (die naargelang de invulling 1 tot 6 maanden duurt) is het bedrijf verplicht om de cursist aan te werven met een contract voor onbepaalde duur. Het aantal opgestarte IBO’s is in de periode 2003-2006 stelselmatig toegenomen (van 10.000 tot meer dan 15.000 IBO’s op jaarbasis). Sinds 2007 neemt het aantal opgestarte IBO’s af, eerst lichtjes met (-4% in 2007), nadien iets forser (-16% in 2008) en in de eerste jaarhelft van 2009 (stand t.e.m. 05-2009) zelfs vrij stevig (-21% in vergelijking met dezelfde periode in 2008). Aanvankelijk werd de verklaring voor de terugval gezocht in de krapte op de Vlaamse arbeidsmarkt, waardoor werkgevers de voorkeur zouden geven aan onmiddellijke indiensttreding. Dat het aantal IBO’s ook in crisistijden terugvalt, heeft vermoedelijk te maken met de stokkende aanwervingsdynamiek. Verwacht wordt dat het aantal IBO’s opnieuw zal toenemen op het ogenblik dat werkgevers opnieuw zullen aanwerven. Vanuit kwalitatief gebid werd er wel vooruitgang geboekt t.o.v. 2007. Als opleidingsmaatregel is IBO vandaag reeds een flexibel instrument om de competenties van werkzoekenden af te stellen op de eisen van het bedrijf. Deze flexibiliteit in IBO werd 158
Uit onderzoek blijkt dat het te vroeg opstarten van een opleidingstraject de duur van de werkloosheid verlengt en zo de uitstroom naar werk vertraagt.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
152
recent nog versterkt in het kader van de interregionale mobiliteit (taal-IBO's), de begeleiding van personen met een arbeidshandicap (GIBO) en in combinatie met uitzendarbeid voor kansengroepen (IBO-interim) al is het bereik in deze specifieke maatregelen nog relatief beperkt door de recente opstart. Tabel: evolutie van het aantal opgestarte IBO’s en de evolutie op jaarbasis 2003 2004 2005 2006 aantal opgestarte IBO's 9.978 12.273 13.912 15.466 % verschil op jaarbasis +28,6% +23,0% +13,4% +11,2%
2007 2008 14.718 12.316 -4,8% -16,3%
2009 (t.e.m. mei) 4.036 -21,2%
Een steeds grotere sluitendheid Als gevolg van de systematische investering in de opleiding en begeleiding van werkzoekenden werd de preventieve aanpak van de werkloosheid steeds sluitender. Het sluitend bereik in de trajectbegeleiding bij jongeren evolueerde in de periode 2003-2008 erg gunstig. Amper 2% van de jongeren heeft binnen de vooropgestelde termijn van 6 maanden geen intakegesprek gehad, slechts 5% is op dat ogenblik nog niet opgenomen in trajectbegeleiding en 9,5% heeft geen competentieversterking gekregen. In 2008 is de aanpak dus sluitend geworden voor minstens 91,5% van de jonge werkzoekenden (tegenover 80% in 2003). In de instapfase van de trajectwerking (intakegesprek) was de aanpak zelf sluitend voor bijna 98%. Tabel: Evolutie van het sluitend bereik voor jongeren en volwassenen (2003-2008) 2003 2004 sluitendheid voor jongeren na 6 maanden Intakegesprek 95,5% 94,3% Trajectbegeleiding 92,0% 91,7% Competentieversterking 80,7% 85,8% sluitendheid voor volwassenen na 12 maanden Intakegesprek 95,4% 90,5% Trajectbegeleiding 90,4% 84,4% Competentieversterking 82,8% 78,7% Bron: VDAB (Bewerking: Departement WSE)
2005
2006
2007
2008
97,2% 93,0% 88,1%
97,4% 92,9% 88,9%
97,4% 93,9% 90,8%
97,8% 94,7% 91,5%
89,3% 81,6% 75,7%
92,9% 86,8% 82,0%
93,6% 88,0% 83,7%
94,9% 88,4% 85,3%
Voor volwassenen evolueert het sluitend bereik in de trajectwerking minder gunstig in de periode 2003-2005159. Nadien wordt het bereik van volwassen werkzoekenden steeds sluitender, en dit zowel in de instapfase van de trajectwerking (95% in 2008), in de trajectbegeleiding (88,5%) en in de competentieversterkende modules (85%). De Europese sluitendheid voor volwassenen bedraagt dus minimaal 85% en hoogstens 88% (indien tijdige instap in de trajectwerking als criterium wordt gehanteerd). Een steeds sluitender bereik betekent dat de kans om langdurig werkzoekend te worden zonder activering door de Vlaamse overheid afneemt. Onderstaande tabel illustreert dat, van de 100 jonge werkzoekenden die zich vandaag inschrijven als werkzoekende, er 6 maanden later nog steeds 12 werkzoekend zijn (tegenover meer dan 25 in 2003), waarvan slechts 5 zonder individuele trajectopvolging en 9 zonder aanbod in de vorm van competentieversterking (werkervaring, beroepsopleiding, …). Van de 100 volwassenen die zich vandaag inschrijven als werkzoekende zijn er 12 maand later nog steeds 18 werkzoekend (tegenover bijna 25 in 2003), waarvan 12 zonder individuele trajectopvolging en 15 zonder competentieversterking. In 2008 gin het om een groep van 10.000 werkzoekenden, waarvan 2500 jonger dan 25 jaar.
159
Deze ontwikkeling houdt o.a. verband met de opeenvolgende wijzigingen in de beschikbaarheidsreglementering. Vlaanderen kent hierdoor sinds 2003 een grote instroom van werkzoekende 50-plussers, die bovendien niet gevat zijn door het Samenwerkingsakkoord van 2004 over de actieve begeleiding en de opvolging van de werklozen (zie hoger).
www.vlaandereninactie.be/lissabon
153
Het verschil in bereik tussen jonge en volwassen werkzoekenden kan voornamelijk worden toegeschreven aan het beperkte bereik van 50-plussers in de trajectwerking voor werkzoekenden (zie eerder). Onderstaande figuur toont aan dat één op drie 50-plussers die zich inschrijven als werkzoekende langdurig werkzoekend worden. 28% doet dat zonder deelname in de trajectwerking, 18% wordt zelfs langdurig werkzoekend zonder intakegesprek. Figuur: de kans op langdurige werkloosheid zonder activering door de Vlaamse overheid (2008) 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
<25 (6M)
>25 (12M)
>50 (12M)
12,2%
18,6%
32,2%
zonder competentieversterking
8,5%
14,7%
27,9%
zonder trajectopvolging
5,3%
11,6%
27,7%
zonder intake (of overeenkomst)
1,6%
4,5%
17,9%
kans op langdurige werkloosheid
Bron: VDAB (Bewerking: Departement WSE)
Vanaf 2008 legt Europa de lat hoger: jongeren moeten voortaan vóór hun vierde maand werkloosheid worden bereikt. Uit onderstaande tabel blijkt dat 13% van de jongeren na 4 maanden nog steeds werkzoekend is zonder instap in de trajectwerking voor werkzoekenden. 28% heeft op dat moment nog geen competentieversterkende nieuwe start gekregen. Via de invoering van het Jeugdwerkplan (zie verder) realiseert Vlaanderen met andere woorden een sluitendheid van minstens 87%. Dat is nog steeds een pak lager dan de nieuwe start na zes maanden (ongeveer 98%), maar een opmerkelijke vooruitgang in vergelijking met 2007, toen de sluitendheid na 4 maanden nog 79% bedroeg. Tabel: sluitend bereik voor jongeren na 4 maand
intakegesprek trajectbegeleiding competentieversterking Bron: VDAB (Bewerking: Departement WSE)
na 6 maanden 2007 2008 97,4% 97,8% 93,9% 94,7% 90,8% 91,5%
na 4 maanden 2007 2008 80,0% 87,4% 79,1% 85,6% 72,5% 72,0%
B. Langdurig werkzoekenden kansen bieden via een versterkt curatief beleid Een begeleiding op maat voor elke langdurige werkzoekende De Vlaamse overheid vulde, n.a.v. het samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en de Gewesten en Gemeenschappen (30/06/2004), het reeds bestaande preventieve luik van de sluitende aanpak aan met een ‘curatief luik’ gericht op langdurig werkzoekenden. Deze langdurig werkzoekenden worden sinds midden 2004 systematisch uitgenodigd, gescreend en begeleid door VDAB, en dit volgens een gefaseerde benadering volgens leeftijd (<30 jaar, 30-40 jaar, 40-50 jaar).
www.vlaandereninactie.be/lissabon
154
Sinds juni 2007 is iedere werkzoekende (jonger dan 50 jaar) gevat door de aanpak. Het (vooralsnog) uitblijven van een vernieuwd afsprakenkader met de federale overheid (en de mogelijke uitbreiding van het afsprakenkader naar de 50-plussers) heeft de VDAB aangezet tot een nieuwe procedure van uitnodigingen voor langdurig werkzoekenden tot 50 jaar. Op maandbasis werden in 2008 daardoor ca. 8.000 werkzoekenden gelabeld, 82,4% werd bereikt door middel van een uitnodiging, 41% werd in traject opgenomen. 18% van de langdurig werkzoekenden kreeg in 2008 een competentieversterkend traject (module 3-6). Sinds 2006 verkent Vlaanderen de mogelijkheden van marktwerking in de re-integratie van langdurig werkzoekenden. In uitvoering van de proeftuin tendering, werden 6.000 trajecten voor langdurig werkzoekenden tot 50 jaar onder de VDAB-regie uitbesteed aan private actoren. Uit de tussentijdse evaluatie van deze proeftuin blijkt dat de uitstroom 6 maand na het einde van de tendertrajecten voor langdurig werkzoekenden resp. 53% (uit de werkloosheid) en 36% (naar werk) bedraagt, dat er relatief grote verschillen bestaan in uitstroomresultaat tussen aanbieders (de uitstroom varieert tussen 26% en 63%), dat relatief goede resultaten geboekt worden met groepsbegeleiding en vraaggerichte arbeidsbemiddeling en ook door aanbieders uit non profit-organisaties (vzw’s). De evaluatie van de proeftuin tendering werd niet afgewacht om van start te gaan met een nieuwe, specifieke tenders (bijvoorbeeld in het kader van het Jeugdwerkplan, de MMPP activeringsbegeleiding, IBO-begeleiding, jobcoaching, jobhunting, enz.). In het najaar zullen de resultaten van een evaluatie-onderzoek naar het gebruik van de tender bekendgemaakt worden. Op basis hiervan zullen de krijtlijnen voor het uitbestedingsbeleid vanaf 2010 uitgetekend worden. Flankerend aan de curatieve aanpak van de langdurige werkloosheid werd ook het werkervaringsprogrammma WEP+ versterkt. Wep-plus biedt laaggeschoolde langdurig werklozen werkervaring aan voor een periode van 12 maanden. Op deze manier wordt een brug gevormd tussen een lange periode van werkloosheid en een nieuwe periode van tewerkstelling binnen de reguliere arbeidsmarkt. Via het nieuwe besluit betreffende werkervaring, dat op 10/07/2008 door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd, wordt de basis gelegd voor een evenwaardige begeleiding voor elke deelnemer aan het werkervaringsprogramma gericht op uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt, ongeacht de organisatie waar de werkervaring plaats vindt. Tijdens de eerste helft van de werkervaring zal de opleiding en begeleiding voortaan vooral gericht zijn op competentieversterking. In de tweede helft van het programma (vanaf de zesde maand) verschuift de nadruk naar de effectieve uitstroom naar werk. In deze fase worden deelnemers bijgestaan met sollicitatietraining, jobcoaching,...De nieuwe regeling is van kracht sinds 1/01/2009. Naar aanleiding van een projectoproep, die in het najaar van 2008 werd gelanceerd, zijn sindsdien 2.597 voltijds equivalente doelgroepwerknemers actief in het programma, waarvan 1.242 in leerwerkbedrijven160. Slechts vier op de tien deelnemers aan het programma worden na afloop nog aangetroffen in de werkloosheid. 50% van hen is effectief aan het werk, wat een relatief hoge score is gelet op de kwetsbaarheid van de doelgroep die in aanmerking komt voor de maatregel. Een stijgend activeringspercentage Op Europees niveau werd de doelstelling geformuleerd om jaarlijks 25% van de langdurige werkzoekenden te activeren door middel van een beroepsopleiding, werkervaring, begeleiding enz. Als gevolg van de hoger vermelde inspanningen naar langdurig werklozen 160
Leerwerkbedrijven worden geacht de kwetsbaarste groep van werkzoekenden te begeleiden. Om voor deze groep goede uitstroomresultaten te boeken is een intensievere begeleiding nodig. De combinatie van werkervaring en inschakeling bij eenzelfde promotor maakt dit mogelijk. Van een leerwerkbedrijf wordt daarom verwacht dat het zich verbindt om van de door VDAB toegeleide werkzoekenden de personen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt op te nemen in de eigen werkervaringsprojecten. De zestien leerwerkbedrijven verbinden zich naast een begeleiding van minimaal 40 VTE’s doelgroepwerknemers ook nog tot de inschakeling van minimaal 40 VTE doelgroepwerknemers die bij andere promotoren zijn tewerkgesteld.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
155
realiseert Vlaanderen in 2008 een activeringspercentage van 22,5%, dat is iets meer in 2007 toen ongeveer 21% van de langdurig werklozen geactiveerd werd. Van de 100 werkzoekenden die langdurig werkloos bleven in 2008 konden er dus bijna 23 bereikt worden in activeringsmaatregelen door de Vlaamse overheid. Dit activeringspercentage stijgt voornamelijk als gevolg van een sterke afname van het aantal langdurig werklozen tegenover een lichtere afname in het bereik van langdurig werklozen. Bijna 80% werd bereikt in de opleidingsmodules van de VDAB-trajectwerking, de overige 20% werd bereikt in één van de gesubsidieerde programma’s of tewerkstellingsmaatregelen. Met name de sociale economie (sociale werkplaatsen, beschutte werkplaatsen, …) blijkt een relatief omvangrijk begeleidings- en doorstroomcircuit voor langdurig werkzoekenden (zie tabel). Mede als gevolg van een versterkt activeringsbeleid voor langdurig werklozen via de curatieve werking (zie hoger) neemt ook het aandeel –door de VDAB- geactiveerde werkzoekenden via competentieversterkende modules (werkervaring, beroepsopleiding) toe. In 2008 werd 18% van de langdurig werklozen bereikt, tegenover 16,1% in 2006 en 15% in 2004. Tabel: Evolutie van het Vlaamse activeringspercentage voor langdurig werklozen (2005-2007) 2005
2006
2007
2008
(A) Aantal langdurig werklozen dat in de loop van het jaar geactiveerd werd door een opleiding of werkervaring, waarvan
33.131
33.161
31.794
29.223
- opleiding en vorming - beschutte werkplaatsen - opleiding van personen met een handicap161 - Vlaamse Inschakelingspremie (VIP)/CAO26 - Derde arbeidscircuit (DAC) - GESCO's162 - sociale werkplaatsen - invoegbedrijven en -afdelingen - Werkervaringsprogramma WEP+
25.893 926 356 401 48 2.883 306 345 1.973
25.279 1.121 * 326 47 2.994 514 520 2.360
22.744 1.580 * 650 88 3.263 491 585 2.068
20.823 1.580 * 650 88 3.263 498 376 1.751
(B) Totaal aantal personen dat in de loop van het jaar langdurig werkloos was (>1 jaar)
182.134
173.806
151.095
130.087
19,1%
21,0%
22,5%
(A)/(B) Activeringspercentage 18,2% Bron: VDAB, VSAWSE (Bewerking: Departement WSE)
C. Maatwerk in de sluitende aanpak Het risico op langdurige werkloosheid is op de Vlaamse arbeidsmarkt tot op vandaag nog steeds hoger voor de prioritaire kansengroepen: laaggeschoolden, allochtonen, personen met een arbeidshandicap. De kans om langdurig werkzoekend te worden neemt ook toe met de leeftijd. Van de 100 50-plussers die zich inschrijven als werkzoekende zijn er 12 maanden later nog steeds 32 (of één op drie) werkzoekend, tegenover 16% in de leeftijdsgroep 25-50 jaar. Het getrapt begeleidingsmodel voorziet daarom dat werkzoekenden met een groter risico op langdurige werkloosheid prioriteit krijgen. Hierdoor zijn kansengroepen vandaag relatief sterk 161
Sinds april 2006 is de trajectbegeleiding en opleiding van personen met een handicap overgeheveld naar de VDAB, zij maken voortaan deel uit van de reguliere trajectwerking voor werkzoekenden. Zij zijn vanaf dat jaar terug te vinden in de categorie ‘opleiding en vorming’. 162 Gesco’s zijn de programma’s van gesubsidieerde contractuelen. Onder deze categorie ressorteren zowel de langdurig werkloze personen in gesco's bij de lokale besturen, de Gesco's in de buitenschoolse kinderopvang, in het klassieke veralgemeende stelsel (o.a. in de non-profitsector) en opleidings- en onderwijsgesco's.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
156
oververtegenwoordigd in de trajectwerking voor werkzoekenden. Enkel voor 50-plussers is er sprake van ondervertegenwoordiging (zie hoger). Tabel: kans op langdurige werkloosheid naar profielkenmerken (2008) jongeren Totaal 12,2% Vrouw 10,8% Man 13,7% Laaggeschoold 23,1% Allochtoon 26,7% Arbeidsgehandicapt 24,0% Bron: VDAB (Bewerking: Departement WSE)
totaal 18,6% 18,3% 18,9% 21,8% 25,4% 39,9%
Volwassenen >50 32,2% 32,7% 31,8% 33,6% 38,4% 59,3%
25-50 16,3% 16,2% 16,5% 19,1% 24,6% 35,8%
Naarmate de aanpak sluitender werd, groeide daarnaast ook de nood om een maatgericht activeringsbeleid vorm te geven voor prioritaire kansengroepen. Voor jongeren gebeurde dat aanvankelijk via het Steden- en gemeentenplan Jeugdwerkloosheid en later via het veralgemeend Jeugdwerkplan, voor oudere werkzoekenden is het akkoord ‘Samen op de bres voor 50+’ richtinggevend. In toenemende mate wordt de sluitende aanpak ook beter afgestemd op medische, mentale, psychische en psychiatrische problemen en op een aangepaste begeleiding naar werk voor personen met een arbeidshandicap. Het Jeugdwerkplan Sinds 1/01/2006 worden laaggeschoolde jonge werkzoekenden extra intensief begeleid via het Jeugdwerkloosheidsplan in 13 steden en gemeenten. De proeftuinen in deze steden en gemeenten, geselecteerd op basis van hun hoge en hardnekkige jeugdwerkloosheid, toonden aan dat een aanpak waarbij problemen zo snel mogelijk worden opgespoord (en indien mogelijk voorkomen) vruchten afwerpt. Met ingang van 1/012008 werd deze aanpak dan ook uitgebreid naar álle jonge werkzoekenden in heel Vlaanderen. Dat betekent dat werkzoekende jongeren sindsdien kunnen rekenen op een snellere en meer persoonlijke aanpak via het Jeugdwerkplan. Het Jeugdwerkplan garandeert een snel bereik van jonge werkzoekenden, zodat ze snel de nodige informatie ontvangen, opgenomen worden in de automatische vacaturematching en finaal niet wegglijden in de langdurige werkloosheid. Vanaf de inschrijving vindt een intensieve bemiddeling plaats. Hierbij wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van nieuwe media (SMS, e-mail). Sommige jongeren hebben echter meer begeleiding nodig dan anderen. Afhankelijk van de individuele kenmerken, competenties en het persoonlijk profiel wordt de inhoud (en de frequentie) van het bemiddelingstraject verder uitgewerkt, in samenspraak tussen consulent en werkzoekende. Soms volstaat het om in groep in de werkwinkel jobkranten in te kijken, vacatures te selecteren en reacties op sollicitaties te bespreken. Soms is opleiding op maat, ondersteuning van directe contacten met werkgevers of jobcoaching nodig. Ook jobhunting en collectieve en vraaggerichte arbeidsbemiddeling zijn sleutelbegrippen in de nieuwe aanpak. Het Jeugdwerkplan betekent met andere woorden een verdieping van het getrapt begeleidingsmodel voor werkzoekenden, met enerzijds een versteviging van de bemiddelingstrap (naar een vraaggerichte, intensieve en actieve vacaturebemiddeling) en anderzijds een gerichte inzet van de beschikbare opleidings- en begeleidingscapaciteit in trap 2 en trap 3. Het Jeugdwerkplan is tenslotte ook ingekapseld in een rechten- en plichtenverhaal. Voor de werkzoekende moet duidelijk zijn wat hij/zij mag verwachten van de dienstverlening en wat van de werkzoekende zelf verwacht wordt. Daarom wordt een jongerenovereenkomst ondertekend, die de start vormt van een doorgedreven collectieve en individuele bemiddeling –en waar nodig van competentieversterking en doorgedreven begeleiding- van werkzoekenden. www.vlaandereninactie.be/lissabon
157
Afgaande op de resultaten (stand 05-2009) stellen we vast dat jongeren via het Jeugdwerkplan effectief snel bereikt worden. Van de 76.000 jongeren die gelabeld werden binnen het jeugdwerkplan tussen januari en maart 2009, heeft 76% na 2 maanden minstens één vacaturemededeling of –verwijzing gekregen (trap 1). 38% werd binnen deze termijn ook bereikt in trap 2 en 3, wat wil zeggen dat de jongere een infosessie heeft gevolgd, een jongerenovereenkomst heeft ondertekend, een opvolggesprek/ intensieve begeleiding heeft genoten of heeft deelgenomen aan een opleiding/begeleiding op de werkvloer. In deze intensieve begeleidingsvormen realiseert men na 2 maanden overigens een hoger bereik van allochtonen (40%), kortgeschoolden (42%) en personen met een arbeidshandicap (50%). Jongeren uit kansengroepen worden dus beter bereikt in de meer intensieve begeleiding, gaat het echter om een relatief kleine oververtegenwoordiging (ten opzichte van hun aandeel in de jonge werkzoekendenpopulatie). De economische crisis zorgt voor druk op het gehanteerde begeleidingsmodel. 2 maanden na labeling is 52% van de jongeren uitgestroomd via het Jeugdwerkplan, tegenover nog 68% in 2008 (-16ppt). De uitstroom na 6 maanden blijft weliswaar op peil: 70% van de jongeren is na 6 maanden niet langer werkloos. De uitstroomresultaten liggen voor jongeren uit kansengroepen lager dan gemiddeld.
Het regeerakkoord 2009-2014 voorziet een stelselmatige uitbreiding van de relevante ingrediënten van het Jeugdwerkplan naar andere categorieën werkzoekenden, onder andere naar de 25- tot 49-jarigen. De systematische aanpak voor werkzoekende 50-plussers Via het akkoord ‘samen op de bres voor 50+’ werden de eerste stappen gezet naar een systematische begeleidingsaanpak voor werkzoekende 50-plussers (zie 3.4.1). In het nieuwe regeerakkoord wordt een mogelijke uitbreiding van deze preventieve aanpak naar alle 50plussers in het vooruitzicht gesteld, mits positieve evaluatie. Een sluitende aanpak voor MMPP-werkzoekenden In uitvoering van het Meerbanenplan werd 2 miljoen euro op jaarbasis vrijgemaakt voor de uitbesteding van 3.000 gespecialiseerde screenings en 632 activeringsbegeleidingen voor werkzoekenden met medische, mentale, psychische en psychiatrische problemen. Deze personen vertegenwoordigen ongeveer 20% van de langdurig werklozen tussen veertig en vijftig jaar en kampen niet zelden met een arbeidshandicap (40% overlap tussen beide categorieën). De helft van de gescreende werkzoekenden kreeg het advies tot deelname aan de gespecialiseerde activeringsbegeleiding die in partnerschap met actoren uit de welzijnssector en de sociale economie wordt georganiseerd. In feite gaat het om een tender naar private actoren voor de reïntegratie van langdurig werkzoekenden met een ernstige MMPPproblematiek. De activeringsbegeleiding focust met name op de specifieke zorgbehoeften die een impact hebben op de arbeidsmarktgeschiktheid van de klant en komt hieraan tegemoet met zorgbehandeling, empowerment, mogelijke ondersteuning bij loopbaanoriëntering, enzomeer. Het aantal adviezen voor deelname aan arbeidzorg vormt de tweede grootste groep, met 26% (of 1.100) van de toegekende adviezen. In uitvoering van het Meerbanenplan werd dit type activiteiten dan ook bijkomend versterkt met 278 projectmatig toegewezen VTE, waarvan 100 VTE voor reguliere uitbreiding arbeidzorg in sociale werkplaatsen en 178 VTE voor experimenten door samenwerkingsverbanden of beschutte werkplaatsen. Alles samen zorgde dit voor een bezetting van ongeveer 900 doelgroepmedewerkers, goed voor een netto besteding van 1,2 miljoen euro op jaarbasis. Uit de activeringsscreeningen blijkt tenslotte ook dat amper 14% in aanmerking komt voor doorstroom naar werk, waarvan 6% naar het regulier circuit en 8% naar tewerkstelling in het beschermde circuit.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
158
Voor 14% van de gescreende werkzoekenden met een MMPP-problematiek wordt geschat dat ze eigenlijk niet toeleidbaar zijn naar de arbeidsmarkt. Dit betekent dat de sluitende aanpak voor werkzoekenden met een welzijnsproblematiek op vandaag geen pasklaar antwoord en instrumentarium heeft voor deze ‘harde kern’ van zeer moeilijk of niet toeleidbare langdurig werkzoekenden.
Als gevolg van de grote vraag, in het bijzonder naar zorgbegeleiding, werd de capaciteit uitgebreid. Vanaf 1/09/2009 zullen 2.350 bijkomende screeningsopdrachten worden toegekend aan de gespecialiseerde arbeidsonderzoeksdiensten (GA). Het aantal te starten zorgbegeleidingen wordt opgetrokken van 632 naar 1.100 op jaarbasis (deze tender loopt tot 31/12/2010 en is 2 maal met één jaar verlengbaar). Tenslotte zal de gespecialiseerde trajectbepalings- en begeleidingsdienst (GTB) instaan voor de coördinatie tijdens het zorgtraject. Samen is voor deze vernieuwde aanpak 4,2 miljoen euro op jaarbasis voorzien. Ook het regeerakkoord 2009-2014 voorziet nieuwe stappen naar een aangepaste aanpak voor werkzoekenden die ver van de arbeidsmarkt afstaan. Zo wordt een structureel begeleidingsaanbod uitgebouwd via integrale trajecten met doorgedreven maatwerk en met aandacht voor zorg, welzijnsbevordering, competentieversterking en arbeidsoriëntering. Daarnaast wordt de samenwerking tussen de OCMW’s en de VDAB gesystematiseerd (in functie van een betere doorstroming van leefloners naar de arbeidsmarkt) en wordt een nieuw beleidskader uitgebouwd voor de niet arbeidsmarktgerichte activiteiten (zoals arbeidszorg). Bovendien zal in samenspraak met de federale overheid het statuut van de ‘niet-toeleidbaren’ uitgeklaard worden Een sluitende aanpak voor werkzoekenden met een arbeidshandicap In oktober 2008 trad het Besluit van de Vlaamse Regering (BVR) over de professionele integratie van personen met een arbeidshandicap in werking. De gewijzigde regelgeving voorziet onder meer in een snellere en betere begeleiding van werkzoekenden met een arbeidshandicap, ondersteuning op maat voor wie aan de slag gaat en in een forse premie voor wie personen met een handicap aanwerft. Op kruissnelheid wordt voor de hervormingen 23,9 miljoen euro extra uitgetrokken. De hervorming bevat 3 delen: Het eerste deel regelt de screening, indicering, (traject)begeleiding en ondersteuning van arbeidsgehandicapte werkzoekenden door de VDAB. Hiervoor werd de steun ingeroepen van bestaande gespecialiseerde diensten voor de beoordeling, begeleiding en opleiding van werkzoekenden met een arbeidshandicap In 2008 namen ca. 28.000 personen met een arbeidshandicap deel aan de trajectwerking voor werkzoekenden, 10.000 arbeidsgehandicapten versterkten hun competenties langs die weg (trajectmodules 3-6). Ook in het eerste kwartaal van 2009 was de deelname aan de trajectwerking beduidend voor de doelgroep. Ongeveer 17.500 werkzoekenden met een arbeidshandicap namen deel, meer dan 7.000 werkzoekenden kregen effectief een begeleidingsactie en 4.000 werkzoekenden versterkten hun competenties (opleiding, werkervaring, …) in het kader van de trajectwerking. In het tweede luik worden de bestaande systemen van loonkostensubsidies voor personen met een arbeidshandicap (CAO 26 en VIP) vervangen door één Vlaamse Ondersteuningspremie (VOP). Met die premie hebben werkgevers (inclusief zelfstandigen, het onderwijs en de lokale besturen) de zekerheid dat ze in het eerste jaar 40% van de loonkost terugbetaald krijgen, daarna 30% en vanaf het vijfde jaar 20%. In 2008 werd een loonkostsubsidie uitbetaald aan minstens 5.700 personen met een arbeidshandicap, dat is een toename met +6% in vergelijking met 2007. Tenslotte worden ook de werkende arbeidsgehandicapten ondersteund. Dat gebeurt onder meer aan de hand van ondersteuning door de reguliere VDAB-jobcoaches of specialisten van de gespecialiseerde opleidings- en begeleidingsdiensten. Daarbovenop voorziet de regelgeving in een vereenvoudigde aanvraag van tussenkomsten voor arbeidspostaanpassingen, aangepast arbeidsgereedschap,
www.vlaandereninactie.be/lissabon
159
tolken en verplaatsings- of verblijfskosten. Deze bijzondere tegemoetkomingen voor ongeveer 1.500 begunstigden vertegenwoordigen een budget van ca. 1,3 miljoen euro op jaarbasis. In het regeerakkoord 2009-2014 wordt het engagement opgenomen om het maatwerk in de sluitende aanpak verder te versterken, zowel bij de begeleiding van de werkzoekenden als aan de zijde van de vacatures en bedrijven. Hiertoe wordt gewerkt aan de vervulling van knelpuntvacatures en aan een snelle en efficiënte matching enerzijds en aan de intensieve begeleiding van maatwerktrajecten voor werkzoekenden die het nodig hebben (zie hoger) anderzijds. D. Strijd tegen de werkloosheidsvallen Sinds 2007 geeft de Vlaamse Regering een korting op de personenbelasting aan werkenden die in het Vlaams Gewest wonen. Via deze Vlaamse jobkorting wil de Vlaamse overheid de beroepsactieve bevolking –werknemers, zelfstandigen en vrije beroepen- belonen en stimuleren om te werken en langer aan het werk te blijven. Werken moet immers beloond worden en met deze maatregel levert de Vlaamse overheid een effectieve bijdrage in de strijd tegen de werkloosheidsval. De Vlaamse jobkorting was in 2007 en 2008 beperkt tot werkenden met een activiteitsinkomen van 22.000 euro of lager. De korting werd toen maandelijks verrekend via de bedrijfsvoorheffing. In 2009 kreeg iedereen met een beroepsinkomen die woonachtig was in het Vlaams Gewest een belastingvoordeel of korting op de personenbelasting. Het voordeel bedroeg 250 euro voor wie meer dan 22.000 euro activiteitsinkomen heeft en 300 euro voor wie een activiteitsinkomen heeft tussen 5.500 en 22.000 euro. Deze korting werd in de loop van februari 2009 in één keer betaald bij het loon of salaris van februari. De maatregel kostte de Vlaamse overheid 710 miljoen euro. De nieuwe Vlaamse Regering besliste om de jobkorting (opnieuw) selectiever in te zetten. Naast andere besparingen moet deze beslissing het mogelijk maken om opnieuw een begrotingsevenwicht te realiseren vanaf 2012 (zie hoger). In het kader van het actieplan werkloosheidsvallen werden de vergoedingen voor werkzoekenden in opleiding aangepast. Sinds 1/012008 wordt de stimulanspremie enkel nog gegeven aan ééninkomensgezinnen met personen ten laste en niet langer aan alle langdurig werkzoekenden en leefloners. Daartegenover staat dat sinds 2008 alle kosten voor kinderopvang vergoed worden voor kinderen tot 12 jaar (in een opvang erkend door kind & gezin, voor 2008 was dit enkel voor kinderen tot 2,5 jaar). Ook de vergoeding voor transport werd herzien. Sinds begin 2008 kan de cursist een beroep doen op een lijnpas of een forfaitaire kilometervergoeding van 0,15 euro per kilometer voor alle verplaatsingen tussen woonplaats en plaats van opleiding. Een evaluatie van de hervorming op basis van een bevraging van de cursisten (1/3 van de cursisten nam hier aan deel) toont aan dat het aantal cursisten met kinderen beneden de 13 jaar met 5% steeg. Het aantal cursisten met kinderen in crèche of bij een onthaalmoeder steeg met 70%. Het aandeel werkzoekenden uit een ééninkomensgezin is toegenomen met 1,3%, bij opleidingen van meer dan 150 uur nam hun aantal met 7% toe. De toename situeert zich voornamelijk bij alleenstaanden, allochtonen en vrouwen. De gemiddelde reisafstand naar een opleidingscentrum is met 2 km toegenomen, tot 18,7 km. Ook hier is de stijging vooral te merken bij kansengroepen (allochtonen, 50+ en langdurig werkzoekenden).
E. Interregionale mobiliteit van werkzoekenden In het VHP 2008-2010 beklemtoonde de Vlaamse Regering het belang om de mobiliteit van werkzoekenden (en werkenden) tussen de regio’s te bevorderen met een doordacht en op noden gebaseerd beleid. Op de interregionale banentop van 14/07/2008 werden de engagementen bekrachtigd. De VDAB zal 5.000 werkaanbiedingen op jaarbasis doorsturen
www.vlaandereninactie.be/lissabon
160
naar Forem voor actieve bemiddeling, Forem zal 50.000 Waalse werkzoekenden mobiliseren om deze jobs in te vullen. Actiris zal zes werkzoekenden actief bemiddelen per Vlaamse werkaanbieding. Streefcijfer is 1.000 werkaanbiedingen op jaarbasis. VDAB ontwikkelt in samenwerking met het Huis van het Nederlands een taalscan voor de werkaanbiedingen, zodat de effectieve kennis van het Nederlands duidelijk wordt. Bovendien worden werkzoekenden die uit de selectie vallen niet aan hun lot overgelaten maar is er een doorverwijzing naar specifieke taalopleidingen. Alvast voor het Brussels Gewest, werd de doelstelling gerealiseerd. Er werden 6.109 Brusselse werkzoekenden gemobiliseerd naar bijna 1.000 actief bemiddelde werkaanbiedingen (stand 12-2008), of een verhouding van 6,3 werkzoekende per job. Ook op het vlak van de fysieke mobiliteit en in het kader van het Luchthavenactieplan werden belangrijke drempels weggewerkt die (fysieke) mobiliteit tussen de regio’s in de weg stonden. Omdat de impact van deze acties finaal moet worden afgemeten aan de gerealiseerde plaatsingen, is voorzichtigheid geboden. Tot op vandaag zijn ongeveer 500 Brusselse werkzoekenden met zekerheid tewerkgesteld in de rand als rechtstreeks gevolg van de actieve bemiddeling (12-2008). Tengevolge van de economische crisis is de roep naar meer interregionale mobiliteit minder nadrukkelijk aanwezig. De samenwerking tussen de gewesten gaat evenwel verder, ondermeer in de interregionale tewerkstellingscellen en informatie-uitwisseling rond beroepencodes etc.
3.4.4. De evenredige arbeidsdeelname van allochtone en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt bevorderen A. Impulsen geven aan evenredige arbeidsdeelname en diversiteit Het impulsbeleid Evenredige arbeidsdeelname en Diversiteit (EAD) omvat stimuleringsmaatregelen voor het voeren van een diversiteitsbeleid in bedrijven, organisaties en lokale besturen. Het juridisch kader hiervoor is het decreet van 8/05/2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt. Dat geeft aan dat de Vlaamse arbeidsmarkt volgens het principe van evenredige participatie wordt ingericht en dat daartoe naar bedrijven en organisaties stimulerende en ondersteunende maatregelen worden genomen. Via het vacaturecircuit Jobkanaal streven de werkgeversorganisaties naar de aanwerving van 5.000 personen uit de kansengroepen op jaarbasis. Meer dan 40 jobkanaalconsulenten staan hiervoor in. De resultaten van het project bleven aanvankelijk onder de verwachtingen, maar de gerealiseerde plaatsingen gaan nu toch in stijgende lijn. In 2008 werden 4.270 plaatsingen gerealiseerd, dat is een kwart meer dan in 2007 en bovendien dicht bij de vooropgestelde doelstelling van 5.000 plaatsingen op jaarbasis. In de eerste jaarhelft van 2009 zorgt de economische crisis voor een forse terugval in het aantal Jobkanaalvacatures (-17,5%), met onmiddellijk effect op de gerealiseerde plaatsing (-20% in vergelijking met de eerste jaarhelft van 2008). Aan het huidige tempo is het allerminst zeker of de doelstelling ook in 2009 gerealiseerd wordt. Toch hebben de Jobkanaalpartners zich geëngageerd hebben om opnieuw te gaan voor jaarlijks 5.000 aanwervingen van allochtonen, personen met een handicap of 50plussers. Hiermee geven ze duidelijk aan nog te zullen aanwerven in 2009 en bovendien ook de talenten van kansengroepen te zullen erkennen. Vactures, verwijzingen en plaatsingen via Jobkanaal (2007-2009) Vacatures (A) Verwijzing (B) Plaatsing (C) Plaatsingsratio (C/A)
2007 12.470 32.804 3.424 10,4%
www.vlaandereninactie.be/lissabon
2008 13.087 34.861 4.270 12,2%
Evolutie '08 +4,9% +6,3% +24,7% -1,8ppt
2009 (t.e.m. juni) 4.673 10.641 987 9,3%
Evolutie '09 -17,5% -17,6% -19,8% -0,2ppt
161
Plaatsingsratio (C/B) 27,5% 32,6% Bron: Jobkanaal (Bewerking: Departement WSE)
+5,1ppt
21,1%
-0,6ppt
Enkel aanwerven vanuit een diversiteitsdenken is niet voldoende. Essentieel is dat bedrijven en organisaties een diversiteitsbeleid voeren dat tevens voorwerp is van sociale dialoog. Daarom stimuleert de Vlaamse overheid ondernemingen, instellingen en lokale besturen om meer aandacht te hebben voor diversiteit in hun personeelsbeleid via het instrument van de diversiteitsplannen. Elke werkgever kan met ondersteuning van een regionale projectontwikkelaar een diversiteitsplan indienen. Zo kan de werkgever gedurende maximum vier jaar op subsidies rekenen (2.500 tot 10.000 euro) om mensen uit deze kansengroepen aan te werven, te laten doorstromen, op te leiden en te behouden. Ruim 3.000 bedrijven in Vlaanderen ontwikkelden op die manier al een diversiteitsbeleid. In 2008 alleen al werden in 675 organisaties 572 diversiteitsplannen afgesloten, goed voor een totaal subsidiebedrag van 3,1 miljoen euro. Om de gedragenheid voor diversiteit op de werkvloer te versterken, werkt de Vlaamse Regering met structurele EAD-projecten, bij de sociale partners en de eigen organisaties van de kansengroepen. Recent werden de nieuwe protocollen met deze organisaties verlengd, als basis voor samenwerking en wederzijdse afspraken tussen maart 2009 en februari 2012. In die protocollen, engageerden de vakbonden zich om tegen het einde van de nieuwe protocolperiode (februari 2012) in 1.800 ondernemingen besprekingen te voeren over de opstart van een diversiteitsbeleid. Dit zal gebeuren in ondernemingen met geëigende sociale overlegorganen (bv. een ondernemingsraad of comité). Naast deze maatregelen die zich tot alle kansengroepen richten, werd in 2008 ook een doorstart gemaakt met de opmaak van categoriale actieplannen, toegesneden op maat van telkens één kansengroep. Het geactualiseerd actieplan personen met een arbeidshandicap voorziet o.a. in de verdere ontwikkeling van Disability Management op de werkvloer (met ESF-steun), in werkplekondersteuning en redelijke aanpassingen en in gerichte communicatie over het beleidskader. In het actieplan wordt ook aandacht gevraagd voor het bereik van personen met een arbeidshandicap in het kader van de loopbaandienstverlening. N.a.v. de economische crisis, en de gevolgen ervan voor personen van allochtone herkomst, wordt ook gewerkt aan een geactualiseerd actieplan allochtonen. Ook het strategisch actieplan Leeftijd en werk, waarvan de uitvoering verzekerd wordt via het expertisecentrum Leeftijd en werk, blijft de basis van categoriale aandacht voor de 50-plussers op de Vlaamse arbeidsmarkt. Tien jaar na de totstandkoming van het EAD-beleid, en van de doelstellingen en groeiscenario’s voor personen uit kansengroepen, werd een evaluatie opgemaakt. Naar aanleiding van die evaluatie is in 2008 beslist tot een actualisering van de doelstellingen. Het Pact 2020 stelt voorop dat elke onderneming en organisatie in Vlaanderen een diversiteitsbeleid voert in 2020. Gepaard daaraan moet de toename van de werkzaamheidsgraad onder kansengroepen de komende jaren dubbel zo hoog liggen als de algemene toename van de werkzaamheidsgraad. Vermits een toename van de totale werkzaamheidsgraad met 0,5 procentpunt op jaarbasis wordt vooropgesteld, betekent dit een jaarlijkse toename van 1 procentpunt voor kansengroepen. Het regeerakkoord voorziet dat EAD-beleid wordt versterkt, zodat Vlaanderen op koers blijft voor het groeipad dat is vastgelegd in het Pact 2020. Voor organisaties die aanzienlijke subsidies ontvangen of omvangrijke Vlaamse overheidsopdrachten uitvoeren, voorziet het regeerakkoord de verplichting om een diversiteitsbeleid te ontwikkelen. Uit de statistieken kan worden afgeleid dat anderstalige nieuwkomers een bedreigde groep vormen en dat de kans op werkloosheid bij hen nog hoger licht. Tijdens de komende legislatuur zal er actief werk worden gemaakt om anderstalige nieuwkomers maximaal in te burgeren in onze samenleving om alvast die drempel aan te pakken.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
162
B. Kansen voor kansengroepen in de sociale economie Voor een aantal mensen is de drempel naar een gewone baan in de reguliere arbeidsmarkt te hoog gegrepen. Dit hangt vaak samen met een aantal persoons –enomgevingsgebonden problemen die op korte termijn niet opgelost kunnen worden zoals armoede, psychosociale problemen, een handicap of een moeilijke familiale situatie. Om deze mensen complementair aan de sluitende aanpak ook een passend jobaanbod te geven worden diverse werkvormen binnen de sociale economie (beschutte werkplaatsen, sociale werkplaatsen, lokale diensteneconomie, arbeidszorg, invoegeconomie, …) ondersteund, die aansluiten bij de afstand (van de werkzoekende) tot de arbeidsmarkt. Het tewerkstellingspotentieel van de diverse uitbreidingsrondes in de werkvormen loopt alleen al in 2008 op tot bijna 1.000 bijkomende VTE’s (en 1.700 bijkomende arbeidsplaatsen) voor doelgroepwerknemers in de sociale economie. In volle crisistijd zorgde de Vlaamse Regering op die manier voor duurzame jobs en competentieversterking voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Over de gehele periode 2004-2008 werden minstens 6.000 bijkomende arbeidsplaatsen voor doelgroepen gecreëerd. De versterking van deze werkvormen brengt het totale bereik van de sociale economie in 2008 op meer dan 23.000 doelgroepwerknemers, waarvan ongeveer 86% in het ‘maatwerk’ (beschutte werkplaatsen, sociale werkplaatsen, arbeidszorg). De overige 14% wordt ongeveer evenredig verdeeld over de invoegbedrijven en de lokale diensteneconomie (zie verder). Tabel : doelgroepwerknemers in de sociale economie op 31-12 (2004-2008) 2004 2005 2006 2007 Beschutte werkplaatsen 14.104 14.608 14.860 15.463 Sociale werkplaatsen 2.265 2.334 2.786 3.120 Arbeidszorg 422 555 640 864 Invoegbedrijven 612 1.094 1.415 1.943 waarvan commerciële ondernemingen 612 815 811 860 waarvan dienstenchequeondernemingen 0 279 604 1.083 Lokale diensteneconomie 212 773 673 746 waarvan collectieve invoegbedrijven 212 267 253 253 waarvan decreet LDE 0 0 0 0 waarvan LDE experimenteel 0 506 420 493 Totaal 17.615 19.364 20.374 22.136 Bron: Vlaams Subsidieagentschap WSE (Bewerking: Departement WSE)
2008 Evolutie ‘04-‘08 15.709 +1.605 3.513 +1.248 1.039 +617 2.192 +1.580 +150 762 +1.430 1.430 1.438 +1.226 +42 254 +519 519 +665 665 23.891 +6.276
Met de integratie van de sociale economie in het beleidsdomein WSE zijn een aantal maatregelen, die zich op het snijvlak tussen welzijn en werk bevinden, toegevoegd aan dit instrumentarium. Concreet gaat het om de beschutte werkplaatsen (BW) die gericht zijn op personen met een arbeidshandicap die niet in staat zijn om in het normaal economisch circuit te werken. Anno 2008 zijn de beschutte werkplaatsen (BW) goed voor de tewerkstelling van bijna 16.000 doelgroepwerknemers (stand 31/12/2008), die forfaitair subsidiabel zijn à rato van 7,5 euro/uur. In antwoord op de bijkomende aanvragen in het laatste kwartaal van 2008 werd de bovengrens voor het aantal gesubsidieerde arbeidsplaatsen vervroegd opgetrokken. Hierdoor nam de totale besteding in het programma opnieuw toe van 198 miljoen euro in 2007 tot 211 miljoen euro in 2008. Als gevolg van de economische crisis is het aantal gepresteerde uren weliswaar fors teruggevallen in het eerste kwartaal van 2009 (-15%). Eén op vijf werknemers in de beschutte werkplaatsen raakte in dat kwartaal getroffen door economische werkloosheid. Deze situatie gaf aanleiding tot een herstelplan voor de beschutte sector (zie verder deel 4)
www.vlaandereninactie.be/lissabon
163
Ook de sociale werkplaatsen, een arbeidsmarktprogramma gericht op de inschakeling van zeer moeilijk beschikbare werkzoekenden, werden opnieuw versterkt in 2008. In uitvoering van het Vlaams Intersectoraal Akkoord (VIA) werden aan de sociale werkplaatsen 42VTE doelgroepwerknemers toegekend. Daarnaast werden binnen de reguliere begroting sociale economie nog 175 VTE extra doelgroepwerknemers toegekend. Dat brengt het totale aantal doelgroepwerknemers in de sociale werkplaatsen op 3.513 (stand 31-12-2008), goed voor een netto-kostprijs van 42 miljoen euro. In de uitbreidingsronde werden voor 3 prioriteiten specifiek plaatsen gereserveerd: uitbreiding in de niche energiesnoeiers (40 VTE doelgroepwerknemers) in de niche fietspunten (20 VTE doelgroepwerknemers) en de mogelijkheid voor bestaande sociale werkplaatsen om nieuwe activiteiten aan te boren (40 VTE doelgroepplaatsen). Ook de lokale diensteneconomie groeide in 2009. De sector komt tegemoet aan de maatschappelijke nood aan kwalitatieve diensten aan buurten en gezinnen en biedt daarnaast duurzaam, volwaardig werk aan voor specifieke kansengroepen op de arbeidsmarkt. De versterking van de lokale diensteneconomie in 2009 was het resultaat van een open oproep waarbij een groeipad van 320 VTE voorzien werd voor de versterking van bestaande en de opstart van nieuwe lokale diensten. Daarnaast werd via gesloten oproep (voor bestaande initiatieven) ook het contingent voor de energiesnoeiers (60 VTE) en de fietspunten (90 VTE) in de sociale werkplaatsen en lokale diensten versterkt. Het resultaat is een bereik van bijna 1.000 VTE’s (en 1.438 arbeidsplaatsen) voor doelgroepwerknemers via 315 erkende initiatieven of projecten, sinds de inwerkingtreding van het decreet van 22/12/2006 (zie ook 3.4.5.). De invoegmaatregel beoogt zowel de bevordering van de arbeidsmarktintegratie voor kwetsbare (kansen)groepen als de implementatie van maatschappelijk verantwoord ondernemen binnen startende en groeiende bedrijven. Begin 2008 zijn ongeveer 233 bedrijven of organisaties erkend als invoegbedrijf of –afdeling. In algemene termen staat de invoegeconomie in 2008 voor een bereik van 2.192 invoegwerknemers, waarvan 65% in een dienstenchequebedrijf (stand 31-12-2008). De groei van de maatregel in de voorbije jaren is voornamelijk een gevolg van de groei in de dienstenchequebedrijven (+1.430 doelgroepwerknemers sinds de start). Als gevolg van een negatieve beleidsevaluatie in 2008 is de combinatie invoeg/dienstencheques echter niet langer mogelijk. Ondanks de versterking blijft de sociale economie niet buiten schot in crisistijden. Met name de kredietverstrekking blijkt een probleem voor sociale economie initiatieven. Daarom voorzag de Vlaamse Regering in 2008 7 miljoen euro voor de oprichting van een Sociaal Investeringsfonds (SIFO). (zie verder deel 4). C. Maatschappelijk verantwoord ondernemen Het bevorderen van diversiteit in bedrijven en organisaties maakt steeds vaker deel uit van het principekader m.b.t. maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). MVO gaat over de bijdrage die organisaties leveren aan het streven naar een duurzame samenleving. MVO vormt dan ook één van de ijkpunten van de reeds vermelde toekomstrategie Vlaanderen in Actie. Steeds meer organisaties willen naast hun economisch oogmerk maatschappelijke doelstellingen afbakenen en realiseren. Organisaties die nadenken over hun impact op de samenleving staan immers sterker en zijn beter voorbereid op de uitdagingen die op ons afkomen: de vergrijzing, het klimaatvraagstuk, de complexiteit van de internationalisering…De aard van deze uitdagingen zorgt ervoor dat de urgentie rond het MVO toeneemt, zowel vanuit het individuele bedrijf, de bedrijfssectoren als van de maatschappij als geheel.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
164
Sinds 2004 wil het Vlaamse beleid MVO ingang doen vinden in het bedrijfsleven, de overheid en het onderwijs. Daarnaast is de realisatie van MVO deel van de sociale economie. De betrachting om MVO ingang te doen vinden in Vlaanderen wordt in niet onbelangrijke mate gerealiseerd door de sociale economie. Dat gebeurt o.a. via een decretale verankering van MVO als leidraad en toetssteen voor erkenningscriteria. Ook in het kader van het Fonds ter bevordering van de Sociale Economie, dat het innovatievermogen van de sector wil vergroten, werden projecten die MVO promoten door bruggen tussen de sociale en de reguliere economie, ondersteund. In totaal werden 36 projecten goedgekeurd. .Een ervan beoogt het onderzoek naar en piloteren van complementaire muntsystemen in lokale en Vlaamse context. Met het oog op een brede(re) implementatie van het MVO-denkkader in het Vlaamse bedrijfsleven gingen vanaf maart 2008 MVO-acties van start in kmo’s. De Vlaamse overheid voorziet nog middelen om in totaal 400 MVO-scans en 300 MVO-acties uit te voeren. Daarnaast komt er een wetenschappelijke ondersteuning voor de nulmeting van MVO binnen KMO’s op basis van de afgenomen scans. Eind 2009 zullen door de promotoren beleidsaanbevelingen worden geformuleerd. In 2009 werd deze aanpak verbreed naar bedrijven die een echte voortrekkersrol rond MVO strategie en -innovatie willen opnemen. Eén van die innovatieve benaderingen van MVO is terug te vinden in het Cradle to Cradle principe. De Vlaamse overheid organiseerde daarom een campagne ‘Grenzeloos Gebruik’ om het Cradle to Cradle-principe beter bekend te maken bij Vlaamse organisaties. De overheid kan niet aan de kant blijven staan maar moet net het goede voorbeeld geven. De Vlaamse overheid neemt zowel binnen de domeinen werk, sociale en reguliere economie als binnen het domein onderwijs initiatieven. Bovendien worden lokale besturen aangemoedigd om mee een voortrekkersrol op te nemen. In het kader van de voorbeeldfunctie van de Vlaamse overheid werd een actieplan duurzame overheidsopdrachten 2009-2011 goedgekeurd, waarin onder meer een inhaalbeweging voor sociale criteria en een integrale benadering op de Triple P principes (People, Planet, Profit) is voorzien. Daarnaast wordt tegen 2010 een kader voor MVO als strategie van overheidsorganisaties ontwikkeld.
3.4.5. Een vlotte combinatie van arbeid en zorg mogelijk maken A. Investeren in kinderopvang De Vlaamse Regering investeerde in 2009 opnieuw 78,8 miljoen euro extra in de uitbreiding en de verbetering van de kinderopvang. Deze investering, goed voor 909 bijkomende kinderopvangplaatsen voor onthaalouders en nog eens 574 plaatsen in de erkende kinderdagvoorzieningen, komt bovenop de uitbreiding van de erkende en zelfstandige opvang einde 2007 en 2008 (+13,6 miljoen euro). In totaal betekent dit ongeveer 90 miljoen euro extra budget voor de kinderopvang. Het extra budget wordt voor verschillende doelstellingen ingezet (bijkomende plaatsen, kostenvergoeding voor onthaalouders, verhoging van het forfaitair subsidiebedrag in de lokale diensten, ..), maar de hoofdmoot (42 miljoen euro) is uitgetrokken voor inkomensgerelateerde kinderopvang in de zelfstandige sector. Het resultaat van de opeenvolgende uitbreidingsrondes is dat de Barcelonanorm (33 opvangplaatsen per 100 kinderen jonger dan 3 jaar) ruimschoots overschreden wordt in 2008. Per 100 kinderen jonger dan 3 jaar zijn (op 31/12/2008) 36 opvangplaatsen beschikbaar. Sommige grootsteden en gemeenten (Oostende, Genk, Antwerpen) halen deze Barcelonanorm echter niet en kampen met een gebrek aan voorzieningen. Daarom kregen Antwerpen, Brussel en Gent elk 10% van de in 2008 voorziene extra plaatsen.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
165
Niet alleen het aantal plaatsen in de kinderopvang nam toe. De afgelopen jaren werd ook ingezet op flexibilisering, betaalbaarheid en kwaliteitsbewaking van het kinderopvangaanbod. Via het actieplan flexibele en occasionale kinderopvang (31/03/2008) werden maatregelen geïnitieerd om het flexibele en occasionele opvangaanbod te versterken: een versterking van de bestaande sectoren, een pool van vaste flexibele medewerkers vanuit de sociale economie, dienstencheques via de gemandateerde voorziening voor een beperkte groep van gezinnen (eenoudergezinnen met kinderen tot drie jaar), … De dienstencheques werden bij gebrek aan succes geheroriënteerd en vertaald naar vier proeftuinen in evenveel gemeenten. Deze proeftuinen moeten aantonen hoe dienstencheques voortaan kunnen worden ingezet in de (flexibele) kinderopvang. De vier gemeenten zullen gedurende een jaar met dienstencheques flexibele en occasionele kinderopvang aan huis aanbieden. Alle inwoners van de vier gemeenten zullen dienstencheques kunnen kopen. De prijs van de cheque is afhankelijk van het inkomen van de koper. Voor de organisatie van deze proeftuinen trekt de Vlaamse Regering 5,3 miljoen euro uit. B. De troeven van de lokale diensteneconomie uitspelen Op 22/12/2006 werd het decreet houdende lokale diensteneconomie goedgekeurd. In 2008 werd de structurele verankering van de buurt - en nabijheidsdiensten een feit. Ook andere maatschappelijke diensten aan buurten en gezinnen en de collectieve invoegbedrijven vonden een plaats in het decretale kader. Als gevolg van de recente versterking163 is de lokale diensteneconomie vandaag goed voor een contingent van 988 VTE’s in 315 erkende initiatieven of projecten. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de activiteiten die in het kader van de lokale diensteneconomie worden uitgeoefend, en de tewerkstelling die ermee gepaard gaat. De lokale diensteneconomie wordt gefinancierd volgens een klaverbladmodel, waarbij ook andere beleidsdomeinen (huisvesting, welzijn, milieu… ) bijdragen aan de ontwikkeling en/of versterking van de initiatieven. Tabel: Overzicht van de toegekende contingenten in het kader van de lokale diensteneconomie (2006-2008) Doelgroep-VTE’s Projecten lokale diensteneconomie Buurt- en nabijheidsdiensten, met nieuwe projecten inzake groen- en buurtonderhoud Energiesnoeiers, waarbij doelgroepwerknemers ingezet worden in een stimuleringsbeleid voor energiebesparing bij particulieren Fietspunten, waarbij taken van fietsbewaking en/of verhuur worden uitgevoerd (bijv. aan de stations) Diensten aanvullende thuiszorg, met name poets-, oppas- en/of karweiwerk Sociale huisvesting, zoals de inzet van een huisbewaarder die ondersteunende taken van logistieke, technische en/of sociale aard op zich neemt Lijnspotters, die instaan voor sociale veiligheid op trams en bussen van de Vlaamse openbaar vervoersmaatschappij De Lijn Limburgplan, doelgroepwerknemers in het groenonderhoud en het onderhoud van toeristische infrastructuur zoals fiets-, wandel- en ruiterpaden Open oproep 03-2009 Totaal Bron: Vlaams Subsidieagentschap WSE (Bewerking: Departement WSE)
417 VTE 20 VTE 26 VTE 140 VTE 28 VTE 19 VTE 50 VTE 289 VTE 989 VTE
C. Aanmoedigingspremies voor loopbaanonderbreking en tijdskrediet Tenslotte wordt de combinatie arbeid-gezin verder gestimuleerd aan de hand van aanmoedigingspremies voor loopbaanonderbreking en tijdskrediet. In 2008 hebben meer dan 57.000 werknemers een aanvraag ingediend voor een Vlaamse aanmoedigingspremie 163
Zie 4.2.1. Betere toegang tot financiering voor ondernemingen.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
166
voor loopbaanonderbreking of tijdskrediet tegenover iets meer dan 53.000 in 2007 en iets minder dan 49.000 in 2006. Dit is opnieuw een stijging met 8%. Achter de stijgende aanvraag in het aantal aanmoedigingspremies schuilt een groeiende maatschappelijke behoefte aan ondersteuningsinstrumenten voor de combinatie arbeid-gezin. Parallel met het aantal aanvragen neemt ook het aantal premieontvangers in 2008 sterk toe ten opzichte van 2007: van 47.291 naar 50.951 (+8%). Vooral in de groep van de 50 plussers is het aantal begunstigden spectaculair toegenomen de afgelopen jaren, met name in de openbare sector. Budgettair vertegenwoordigen de aanmoedigingspremies ongeveer 36 miljoen euro op jaarbasis.
3.4.6. Bijdrage ESF-middelen aan het Vlaams werkgelegenheidsbeleid In Vlaanderen kreeg het ESF de taak van versterking en flankering van het reguliere arbeidsmarktbeleid. In de periode 2000-2006 is het ESF in Vlaanderen dan ook meer geworden dan een financieringsinstrument voor opleiding en begeleiding van werkzoekenden. Hoewel dit type maatregelen nog steeds de meerderheid van de budgetten betekent, werd ESF eveneens ingezet als hefboom voor de opleiding van werkenden, de lancering van het EVC (elders verworven competenties) en uitbouw van de loopbaandienstverlening. In het Operationeel Programma Doelstelling 2 dat op 24/11/2006 door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd, werden voor de periode 2007-2013 de volgende zes prioriteiten aangeduid: 1. Talentactivering en duurzame integratie op de arbeidsmarkt 2. Bevorderen van sociale inclusie van kansengroepen via maatgericht werken 3. Ondernemings- en organisatiecultuur focussen op mens en maatschappij 4. Innovatie 5. Transnationale en interregionale samenwerking 6. Technische bijstand De keuze voor deze prioriteiten van het Operationeel Programma (OP) hangt nauw samen met de vijf beleidsprioriteiten van het VHP 2008-2010. Bij elke projectoproep wordt de link naar de desbetreffende beleidsdoelstelling duidelijk gemaakt.164 Het competentiedenken in Vlaanderen wordt als een van de belangrijkste uitdagingen voor 2007-2013 beschreven in het Vlaams OP om het concurrentiële voordeel van een hoogstaand Vlaamse arbeidsaanbod te kunnen behouden. Een blijvende investering in de competentieontwikkeling en de brede inzetbaarheid van de bevolking op beroepsactieve leeftijd moet de evolutie naar een kenniseconomie ondersteunen. Deze uitdaging blijft zeker ook in tijden van economische crisis overeind. Via projecten uit prioriteiten 1 en 2 van het ESF-programma wordt in het competentiedenken in Vlaanderen geïnvesteerd. Bij het lanceren van de oproepen werd voorrang gegeven aan de uitvoering van de verticale prioriteiten 1, 2 en 3 om van begin af aan de mainstreaming naar het Vlaamse beleid te versterken. Bij elke oproep met een directe focus en impact op een finale doelgroep (werkenden of werkzoekenden) werd een hoger bereik van de vier prioritaire kansengroepen in het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid, m.n. de allochtonen, de kortgeschoolden, de personen met een arbeidshandicap en de 50-plussers vooropgesteld. Voorts werden in 2008 specifieke oproepen inzake sociale economie, geletterdheid en leeftijdsbewust personeelsbeleid gelanceerd. Bij alle oproepen in deze vertikale prioriteiten werden de 164
Door de rol van piloot en opdrachthouder (gedefinieerd in het OP) worden de verschillende arbeidsmarktspelers (VDAB, SYNTRA Vlaanderen, Dept WSE, SERV, DBO) nauw betrokken bij zowel het vormgeven als het beheren van het programma.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
167
horizontale aandachtspunten genderthematiek en diversiteit geïntegreerd. De genderthematiek werd ingeschreven in de projectanalyse zoals dit in de kadernota ‘Gendermainstreaming’ in 2008 goedgekeurd werd. Daarenboven werd een specifieke oproep ‘Gendermainstreaming in bedrijven’ gelanceerd. Voor de horizontale prioriteiten van innovatie en transnationale samenwerking werden in 2007 al de voorbereidende kaders uitgewerkt. In 2008 werden de kadernota’s voor ‘Innovatie en Transnationale samenwerking’, ‘Thematische werking’ en ‘Gendermainstreaming’ goedgekeurd door de Horizontale Commissie, waarna de oproepfiches binnen deze thema’s werden voorgelegd in de Thematische Commissie die ze goedkeurde. De meeste oproepen die in 2008 werden gelanceerd, focusten zich op: de verbetering van het aanpassingsvermogen van werkenden en ondernemingen via opleidingen, loopbaandienstverlening, competentiemanagement en – validering duurzame integratie op de arbeidsmarkt via trajectbegeleiding, competentieversterking, begeleiding startende ondernemers, leeftijdsbewust personeelsbeleid en gendermainstreaming in bedrijven verbetering van de sociale inclusie van kansarmen via werkervaring, bijzondere acties voor prioritaire kansengroepen, coaching en opleiding op de werkvloer in de sociale economie, en acties inzake geletterdheid. In afstemming met de gestelde verwachtingen in artikel 9, lid 3 van Verordening nr. 1083/2006 is het OP voor minimaal 85% geoormerkt naar het Lissabonproces. Voor de verticale prioriteiten kan de link gelegd worden met één of meerdere richtsnoeren165, terwijl de oproepen binnen de horizontale prioriteiten ‘Innovatie’ en ‘Transnationale en interregionale samenwerking’ zich naar diverse Lissabondoelstellingen richten.166 Prioritair thema Vebetering van het aanpassingsvermogen van werknemers, bedrijven, ondernemingen en ondernemers Ontwikkelen van systemen en strategieën voor levenslang leren bij bedrijven; opleiding en diensten voor werknemers om hun aanpassingsvermogen te vergroten; bevordering van ondernemerschap en innovatie Ontwerp en verspreiding van innoverende en productievere werkorganisatiemethoden Betere toegang tot werkgelegenheid en duurzaamheid Toepassing van actieve en preventieve maatregelen op de arbeidsmarkt Maatregelen ter stimulering van actief ouder worden en langer doorwerken Steun voor zelfstandigen en het starten van ondernemingen Maatregelen voor meer toegang tot de werkgelegenheid en meer duurzame arbeidsparticipatie en meer vrouwen op de arbeidsmarkt om de genderkloof op de arbeidsmarkt te verkleinen, en om werk en privéleven te combineren, zoals het toegankelijker maken van kinderopvang en van zorg voor afhankelijke personen Specifieke maatregelen om de participatie van migranten op de arbeidsmarkt en daardoor hun sociale integratie te bevorderen Verbetering van de sociale insluiting van kansarmen Trajecten voor integratie en herintreding in het arbeidsproces van kansarmen; bestrijding van discriminatie bij het betreden van en het vooruitkomen op de arbeidsmarkt en bevordering van de aanvaarding van diversiteit op de werkplek
Toegewezen bedragen*
Richtsnoer
22.927.753,20
RS23
2.929.252,10
Per project
70.649.708,00 336.627,25 570.000,00 64.197,96
RS17/18 RS18 RS17 RS17/19
11.088,00
RS19/17
22.563.653,10
RS19
165 Dit gebeurt via de zogenaamde Lissaboncodes (Verordening 1083/2006 art 9 lid 3) 166 Voor de richtsnoeren, zie bijlage 1.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
168
Verbetering van het menselijk kapitaal Maatregelen voor een grotere deelname aan onderwijs en opleiding in elke levensfase, o.a. via maatregelen om vroegtijdig schoolverlaten en de seksesegregatie van vakgebieden terug te dringen, en de toegang tot en de kwaliteit van initieel onderwijs, beroepsonderwijs en tertiair onderwijs en initiële opleiding, beroepsopleiding en tertiaire opleiding te vergemakkelijken
12.282.993,00
RS17/18/ 19/20/23
132.335.272,00 * toegewezen bedragen bij goedkeuring van het project door de Thematische Commissie (finalisering oproepen vanaf het begin van het OP t.e.m. 31/12/08)
Richtsnoer 17, het streven naar een beleid gericht op volledige werkgelegenheid, is de meest overkoepelende doelstelling waar in feite zowat alle ESF-oproepen onder kunnen vallen. Zo bijvoorbeeld de oproep rond begeleiding van werkzoekenden naar het ondernemerschap die eind 2008 gelanceerd werd. Het project is operationeel sinds begin 2009. Onder projecten die het levensloopbaanbeleid te bevorderen (richtsnoer 18) vallen o.m. de oproepen rond loopbaanbegeleiding. Hier werden middelen vrijgemaakt voor loopbaanbegeleiding (5 mio euro in 2007). In 2008 vond er ook een oproep loopbaandienstverlening plaats, maar enkel met Vlaamse middelen. Voor enkele kleinere oproepen, die voornamelijk onder prioriteit 3 ressorteren: gendermainstreaming in bedrijven, sociale innovatie, MVO en mentorship in bedrijven werd 2,4 miljoen euro in totaal voor 2007 en 2008 vrijgemaakt. Onder prioritair thema 73167 vallen de gesloten oproepen gericht aan DBO Alternerend leren, brug- en voortrajecten (6,75 mio euro in 2007 en 5,5 mio euro in 2008). Duidelijk is dat het leeuwendeel van de middelen (70% van de in 2007 en 2008 toegewezen middelen) naar richtsnoer 19168 gaat. Onder dit richtsnoer vallen de actieve en preventieve maatregelen, waaronder het grote luik van trajectbegeleiding en competentieversterking voor werkzoekenden. In 2007 ging hier 18,9 miljoen euro naartoe. In 2008 werden in één keer de budgetten voor zowel 2008 als 2009 (tesamen 37,7 miljoen euro) toegewezen. Met deze middelen –die via gesloten oproepen aan VDAB-Regie worden toegewezen–, worden jaarlijks 5.790 startende trajectbegeleidingsacties (brede en intensieve begeleiding) voorzien en 3.870 competentieversterkende acties169 gericht naar de vier prioritaire kansengroepen bij derdenorganisaties opgericht. Ook de oproep aangepaste trajecten voor kansengroepen waar VDAB-actor op intekende, draagt bij tot het realiseren van deze doelstellingen. In 2008 werden binnen deze acties ruim 46.000 unieke werkzoekenden bereikt, wat meer is dan de 30.000 die in het OP waren vooropgesteld. Bij ongeveer 1 op 10 werkzoekenden die in de trajectwerking werden bereikt was dit via een door ESF gecofinancierde actie. Ook andere oproepen die thuishoren onder prioriteit 2 van het ESF-programma dragen bij tot het toegankelijker maken van de arbeidsmarkt. De grootste budgetten gingen hier naar de oproepen werkervaring (8,1 miljoen euro in 2007 en 7,8 miljoen euro in 2008) en naar bijzondere acties voor prioritaire kansengroepen (1,65 miljoen euro in 2007 en 3,3 miljoen euro in 2008 voor 2008 en 2009 tesamen).
167 Prioritair thema 73: maatregelen voor een grotere deelname aan onderwijs en opleiding in elke levensfase, o.a. via maatregelen om vroegtijdig schoolverlaten en de seksesegregatie van vakgebieden terug te dringen, en de toegang tot en de kwaliteit van initieel onderwijs, beroepsonderwijs en tertiair onderwijs en initiële opleiding, beroepsopleiding en tertiaire opleiding te vergemakkelijken) 168 Arbeidsmarkten toegankelijker, werken aantrekkelijker en arbeid lonend maken voor werkzoekenden, inclusief personen met een achterstandspositie, ondermeer door actieve en preventieve arbeidsmarktmaatregelen. 169 Competentieversterkende acties: finaliteitsgerichte acties voor werkzoekenden die regionaal oververtegenwoordigd zijn in de werkloosheid.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
169
Ook richtsnoer 20170, het afstemmen van vraag en aanbod, en richtsnoer 21171, bevorderen van flexibiliteit en werkzekerheid, kunnen ruim geïnterpreteerd worden. Hieronder vallen een aantal projecten die onder de innovatieve oproepen172 binnen prioriteit 4 werden gelanceerd. Het gaat hier over de innovatieve oproepen Sociale inclusie en Activerende arbeidsmarkt, die capaciteitsversterking van dienstverleners beogen gericht op transities van respectievelijk niet-werkenden en werkenden. Deze innovatieve oproepen betreffen in 2008 de eerste fase (samen 0,3 miljoen euro). In 2009 werden de budgetten voor de tweede fase toegewezen (2 miljoen euro). Het ESF draagt zijn steentje bij om de uitdaging van het competentiedenken in Vlaanderen te realiseren. De projecten onder richtsnoer 23173 sluiten hier sterk bij aan. Opleidingen voor werkenden vallen eveneens onder dit richtsnoer. In 2007 werd hier voor 11 miljoen euro toegewezen aan projecten die lopen in 2008 en 2009. In 2008 vond geen nieuwe oproep plaats, in 2009 was dat wel het geval174. Ook de oproepen Competentiebeleid sectoren en sectorale (opleidings)fondsen (1,2 miljoen euro in 2007 en 0,3 miljoen euro in 2008) sluiten aan bij richtsnoer 23. Deze oproepen spelen in op het belang dat in de Competentieagenda wordt gehecht aan talentontwikkeling. Omwille van de nood aan kennisontwikkeling en deling rond dit thema, werden de innovatieve oproepen Lerende netwerken competentiemanagement gelanceerd (1,9 miljoen euro in 2008). Op het snijvlak met het verbeteren van de toegang tot de arbeidsmarkt bevinden zich de oproepen voor het ervaringsbewijs (1,2 mio euro in 2007, 2,1 mio euro in 2008175). In 2008 heeft het ESF-Agentschap de thematische werking van het ESF-programma 20002006 afgesloten en is in het voorjaar van start gegaan met de uitwerking van de nieuwe thematische werking. In het nieuwe ESF-programma zal op twee sporen ingezet worden. Enerzijds gaat het om een valorisatie van de resultaten geboekt dankzij de ESF-promotoren, o.a.door ze bekend te maken naar een ruimer publiek. Anderzijds wil men ook pro-actief inspelen op nieuwe ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en het beleid. Complementariteit met EFRO Op 20/04/2007 werd het Vlaamse Afsprakenkader goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Hierin werd volgende inhoudelijke afstemming tussen ESF en EFRO vastgelegd:
Ondernemerschap vormt één van de prioriteiten binnen het OP van EFRO 20072013 en is eveneens onderdeel van het ESF-programma 2007-2013. Ook de nazorg en coachingsfase volgend op de ondernemersvorming behoort tot ESF en kan verzekerd worden tot één jaar na de opstart van de onderneming.Sensibiliseringsacties gebeuren vanuit EFRO. De sensibiliseringsacties binnen het ESF-programma zullen, voor zover ze plaatsvinden, zich enkel richten op acties zoals verwoord in de ESF-prioriteiten. MVO is een van de assen binnen prioriteit 3 “Ondernemings- en organisatiecultuur focussen op mens en maatschappij” van het ESF-programma. Binnen EFRO fungeert MVO als een horizontaal thema.
170 Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar afstemmen o.m. modernisering en versterking van de arbeidsmarktinstanties, m.n. de diensten voor arbeidsvoorziening, mede om te zorgen voor grotere transparantie van het werkaanbod en de opleidingsmogelijkheden op nationaal en Europees gebied, beter te anticiperen op de behoeften aan vaardigheden, de tekorten op de arbeidsmarkt en de knelpunten. 171 met gepaste aandacht voor de rol van de sociale partners, flexibiliteit gecombineerd met werkzekerheid bevorderen en segmentering van de arbeidsmarkt verminderen 172 Activerende arbeidsorganisatie en Sociale inclusie. 173 Investeringen in menselijk kapitaal opvoeren en verbeteren: een op integratie gericht onderwijs- en opleidingsbeleid, schooluitval aanzienlijk terug te dringen, efficiënte strategieën voor levenslang leren, toegankelijk voor iedereen, in scholen, bedrijven, overheden en huishoudens. 174 Er werd opgeroepen voor een ESF-budget van 6,8 miljoen euro, de middelen zijn momenteel nog niet toegewezen. 175 In 2009 werd opnieuw een oproep ervaringsbewijs gelanceerd, voor een oproepbudget van 1,6 miljoen euro aan ESFmiddelen. Hiervan werden nog geen middelen toegewezen.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
170
Werken aan doorgroei en doorstroom in de sociale economie vormt één van de assen binnen prioriteit 2 “Bevorderen van sociale inclusie van kansengroepen via maatgericht werken” van het ESF-programma. Daar waar ESF de zogenaamde “software” binnen de sociale economie ondersteunt, kan EFRO de zogenaamde “hardware” binnen de sociale economie faciliteren.
Behalve de inhoudelijke afspraken werken het ESF-agentschap en het EFRO-agentschap ook aan afspraken rond instrumenten en de mogelijkheden om tot een afstemming te komen in de procedures en boekhoudregels voor ESF- en EFRO-promotoren.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
171
Deel 4: Financieel - economische crisis: snelle en aangepaste respons 4.0. Situering In oktober 2008 bereikte de financiële crisis vanuit de Verenigde Staten eerst het Verenigd Koninkrijk en daarna de rest van Europa, al dan niet in verschillende mate. Deze sloeg iets later om in een mondiale economische crisis zodat er een algehele crisistoestand ontstond die met deflatoire spanningen, vraagverminderingen, en kredietproblemen gepaard ging. Voor de bestrijding van deze financiële en economische crisis heeft de Vlaamse Regering sedert oktober 2008 een reeks maatregelen genomen die inwerken op verschillende fronten. De Vlaamse overheid nam zowel maatregelen die bijdroegen tot de stabilisatie van het financiële systeem en stelde daarnaast een Vlaams relanceplan op.
4.1. Financiële stabiliteit In het najaar van 2008 sprong de federale overheid Fortis bij toen bleek dat de grootste bank van het land dreigde haar korte-termijnverplichtingen niet meer te kunnen nakomen. Hierna werden ook acties ondernomen ten voordele van andere instellingen. De Vlaamse Regering was nauw betrokken bij de acties ten voordele van Dexia, Ethias, KBC en Gemeentelijke Holding. Op 30/09/2008 stemde de Vlaamse Regering in om voor 500 miljoen euro deel te nemen in de kapitaalsverhoging van Dexia. Daarvoor putte ze de middelen uit het Toekomstfonds. In december 2008 werd voor 500 miljoen euro ingetekend op een kapitaalverhoging van Ethias. Deze werd gefinancierd vanuit de eigen kasreserves. Verder werd eind december aan de Gemeentelijke Holding een waarborg van 200 miljoen euro verleend. De grootste en (voorlopig) laatste operatie heeft plaats gehad in 2009. Het eigen vermogen van KBC werd versterkt met 3,5 miljard, een transactie die op 20/07/2009 door de Vlaamse overheid is afgerond. Op deze wijze komt de nieuwe Vlaamse Regering tegemoet aan het engagement die de vorige regering op 22/01/2009 was aangegaan.
4.2. Vlaams relanceplan Het relanceplan “Herstel het Vertrouwen” van 14/11/2008 van de Vlaamse Regering omvat een pakket maatregelen van in totaal 842 miljoen euro. Deze zijn gebundeld rond 3 grote krachtlijnen: 1. Betere toegang tot financiering voor ondernemingen Bv. door middel van de versterking van de kredietverstrekking aan bedrijven in het kader van een versterkt flankerend economisch beleid (uitbreiding toepassingsgebeid waarborgen, groeifinanciering, bijsturingen verstrekking risicokapitaal, fonds voor participatiename in grote bedrijven); 2. Een meer activerend arbeidsmarktbeleid o.m. inzake herstructureringen en begeleiding van werklozen; 3. Een versnellen en versterken van zowel publieke als private investeringen Bv. door versnelde uitvoering van reeds genomen beleidsbeslissingen door vereenvoudigde procedures, quick scan van administratief geblokkeerde private
www.vlaandereninactie.be/lissabon
172
investeringsdossiers met het oog op deblokkering, bijkomende investeringen, versnelling van afsluiten brownfieldconvenanten. Ook besliste de Vlaamse Regering om de invoering van het plan op te volgen en te monitoren op regelmatige basis, in samenspraak met de sociale partners. Een monitoring had plaats op 13/03/2009.
4.2.1. Betere toegang tot financiering voor ondernemingen Om de toegang van KMO’s tot de kredietmarkt te verbeteren werden verschillende initiatieven genomen. Hieronder volgt een overzicht van de voornaamste crisismaatregelen. Vernieuwd Vlaams Innovatiefonds, VINNOF Eind januari 2009 nam de Vlaamse Regering een aantal ingrijpende beslissingen met betrekking tot het VINNOF.176 Op 23/01/2009 besliste de Vlaamse Regering het volgende: Het NRC-fonds wordt opgeheven; VINNOF wordt voortaan enkel gebruikt als merknaam voor Zaaikapitaalinvesteringen; het bedrag aan Zaaikapitaal wordt verhoogd en de doelgroep uitgebreid naar oudere bedrijven; VINNOF-Incubatiefinanciering wordt voortaan uitgevoerd door het IWT; VINNOF-Projectfinanciering verdwijnt bij VINNOF en de projectfinanciering wordt ondergebracht binnen de nieuwe PMV-Mezzanine regeling (zie hieronder). een nieuwe regeling rond quasi-kapitaal wordt opgericht en ingevoerd als afzonderlijke pijler binnen de PMV: PMV-Mezzanine (zie hieronder). De financiële toewijzing van de 150 miljoen euro uit de “oude” VINNOF gebeurt als volgt: 95 miljoen euro voor de nieuwe PMV-Mezzanine; 50 miljoen euro voor het nieuwe VINNOF dat uitsluitend zaaikapitaal verschaft, meer concreet betreft het risicokapitaal tot maximaal 1,5 miljoen euro; 5 miljoen euro gaat naar een investering in het Capricorn Fonds; Sinds de lancering van het nieuwe “VINNOF” werden 92 Zaaikapitaaldossiers behandeld. In 8 ondernemingen werd daadwerkelijk geïnvesteerd. Vinnof heeft nu 33 Zaaikapitaalparticipaties in portefeuille. Daarnaast zijn er nog 33 dossiers in behandeling, waarvan een gedeelte ook daadwerkelijk tot een investering zal leiden. De nieuwe VINNOF-Zaaikapitaal regeling houdt concreet in dat op basis van een aanmelding bij de EC onder de kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (2006/C 323/01), VINNOF Zaaikapitaal verstrekt tot maximaal 1,5 miljoen euro, en de doelgroep van starters is uitgebreid van ondernemingen jonger dan 3 jaar tot ondernemingen jonger dan 6 jaar. PMV-Mezzanine Nieuw sedert 13/03/2009 is de PMV-Mezzanine, een vorm van achtergestelde leningen. Mezzaninefinanciering wordt door banken en andere verstrekkers van vreemd vermogen als eigen vermogen beschouwd. Het draagt aldus bij tot de versterking van de financiële structuur van de onderneming en vormt een hefboom voor het aantrekken van vreemd vermogen bij (private) kredietverstrekkers. De langlopende financiering tussen 5 en 10 jaar, is achtergesteld ten opzichte van het reguliere bancaire krediet zowel inzake aflossingen als op het gebied van zekerheden. Achtergestelde leningen bieden voor ondernemers het voordeel dat zij hun aandelenkapitaal niet hoeven open te stellen voor derde partijen. Voor 176
Voor het doel en de werking van VINNOF zie hoger onder punt 3.3.4. Een beleid dat ondernemerschap bevordert.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
173
de verstrekkers van achtergestelde leningen biedt de financieringsvorm het voordeel van een vooraf vastgelegd rendement en een duidelijk exitperspectief. Met het opstarten van deze activiteit, worden de volgende doelstellingen beoogd: het versterken van de financiële structuur van ondernemingen; een alternatief bieden voor de huidige Projectfinanciering van VINNOF (zie hoger), en voor het NRC-Fonds; het aanreiken van groeifinanciering voor innovatieve groeibedrijven in Vlaanderen, de zogenaamde gazellen. De PMV-Mezzanine betreffen leningen achtergesteld ten opzichte van de bestaande en toekomstige schulden van de onderneming en de PMV biedt 2 types mezzanineproducten aan: Innovatiemezzanine en Groeimezzanine. Doelgroep van de PMV-innovatiemezzanine zijn zogenaamde ‘innovatieve starters’, die van het IWT een subsidie verkregen hebben voor een KMO-innovatieproject of een O&O-bedrijfsproject. De som van één of meer financieringen met PMV-innovatiemezzanine die aan een onderneming worden toegekend, bedraagt maximaal het laagste van de volgende bedragen: 500.000 euro; het bedrag waarop de onderneming nog recht heeft in het kader van artikel 5.4 van de Europese kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (2006/C 323/01), aangaande steun aan innovatieve starters. Het bedrag van PMV-innovatiemezzanine verhoogd met het totaalbedrag van de IWTsubsidie mag nooit meer bedragen dan 80 % van de totale financiering die voor het innovatieproject noodzakelijk is. PMV-groeimezzanine (minimaal 250.000 euro en maximaal 5 miljoen euro per onderneming over maximaal 10 jaar) wordt steeds toegekend met het oog op het ondersteunen van de verdere groei van de onderneming. Het basisscenario bestaat erin dat: dankzij de verstrekking van PMV-groeimezzanine, vers geld in de onderneming terechtkomt; en dat daardoor een hefboom gecreëerd wordt voor het aantrekken van bijkomende schuldfinanciering en/of aandelenkapitaal. In het licht van de crisis kan PMV-mezzanine ook tijdelijk aangewend worden ter ondersteuning van bestaande bankfinanciering. Dat kan enkel voor ondernemingen die een goede track record hebben in de generatie van kasstromen en over een sterke product/markt-combinatie beschikken, maar die door de crisis uitzonderlijk omzet verliezen en daardoor in liquiditeitsproblemen geraken. Naast het langetermijn- en achtergesteld karakter, biedt mezzaninefinanciering voor ondernemingen nog de volgende voordelen: Mezzaninefinanciering laat aandeelhouders toe de controle over de onderneming te behouden. De kost van mezzanine is doorgaans lager dan de kost verbonden aan aandelenkapitaal. Interestbetalingen op mezzaninefinanciering zijn fiscaal aftrekbaar. Het vertrouwen dat de mezzanineverstrekker in de ondernemer stelt, versterkt de reputatie van de onderneming. Doel is dat de Mezzaninefinancering van PMV zich tot een zo groot mogelijke groep van ondernemers richt. Aangezien kleine ondernemingen op heden in de meeste gevallen terecht kunnen voor achtergestelde leningen bij het federale Participatiefonds (PF), en het niet de bedoeling is een overlap te vormen met de activiteiten van het PF, zal PMV zich met haar eigen middelen in eerste instantie richten tot die ondernemingen die bij het PF niet terecht kunnen, bestaande uit:
www.vlaandereninactie.be/lissabon
174
innovatieve kleine ondernemingen die een IWT-subsidie voor een KMOInnovatieproject of een O&O-bedrijfsproject willen aanvullen met een achtergestelde lening; middelgrote en grote ondernemingen.
Sinds de lancering van PMV-Mezzanine, heeft PMV 30 Innovatiemezzanine-aanvragen behandeld. Met 6 ondernemingen werd al een leningovereenkomst ondertekend. Daarnaast werden 43 aanvragen voor Groeimezzanine behandeld. Met 2 ondernemingen werd tot nog toe een leningovereenkomst ondertekend. Op korte termijn zullen nog investeringsvoorstellen ter goedkeuring worden voorgelegd voor een 5-tal ondernemingen. ARKimedes Het ARKimedes fonds (ARK = Activeren Risico Kapitaal) werd opgericht in 2005 om de toegang voor ondernemingen die hun expansie willen financieren te vereenvoudigen. De Vlaamse Regering besliste in 2009 om in 2010 een nieuwe oproep te lanceren om een tweede ARKimedesfonds op te richten dat als hefboom kan dienen door in beloftevolle KMO’s te investeren.177 Waarborgregeling De Waarborgregeling bij de PMV biedt de bank of kredietverschaffer meer zekerheid wanneer een ondernemer een krediet wil om te investeren maar onvoldoende zekerheden kan voorleggen. De Waarborgregeling richtte zich tot 2008 uitsluitend op KMO’s en heeft betrekking op bedragen van maximaal 1,5 miljoen euro. Het decreet betreffende een waarborgregeling voor kleine en middelgrote ondernemingen, dat onder de Europese KMOverordening viel, werd in 2008 aangemeld onder de Europese “de minimis”-verordening. In het licht van de crisis heeft de VR beslist om de voorwaarden en het toepassingsgebeid van de Waarborgregeling aan te passen. Het budget van de Waarborgregeling is opgetrokken en het gebruik van de regeling is op een aantal punten versoepeld, en het toepassingsdomein is verbreed. Ook grote ondernemingen kunnen sedert voorjaar 2009 een beroep doen op de regeling. Meer concreet betreft het volgende aanpassingen (Urgentiebesluit 21/11/2008): verhoging van het budget van 180 miljoen euro naar 240 miljoen euro in 2008 (een netto-verhoging van 60 miljoen euro van de oproep van eind 2008) en van 180 miljoen euro naar 300 miljoen euro in 2009; verhoging van de grens voor de automatische toekenning van 500.000 euro naar 750.000 euro per geval; afschaffing van de verplicht te stellen zakelijke en persoonlijke zekerheden; opheffing van de beperking op bedrijfskapitaal; ook kortetermijnkredieten kunnen voortaan worden gewaarborgd; verhoging van het maximaal toe te kennen bedrag aan waarborgen; naast de pijler KMO’s komt er een pijler voor Grote Ondernemingen; naast de pijlers KMO en Grote Ondernemingen komt er een afzonderlijke pijler die ad hoc waarborgen verstrekt rekening houdend met de tijdelijke versoepeling van de EUstaatssteunregels die de Commissie heeft afgekondigd in het najaar van 2008. Hiertoe wordt een afzonderlijke vennootschap opgezet, nv Gigarant. De “Ad Hoc Crisiswaarborgen” zijn complementair aan de bestaande algemene Waarborgregeling. Binnen de eerste en de tweede pijler kent Waarborgbeheer nv, een 100% dochter van PMV, op periodieke basis een enveloppe van overheidswaarborgen toe aan financiële instellingen. Die kunnen hierop vervolgens een beroep doen voor de financiering van ondernemingen die 177
Meer informatie over het Arkimedes-fonds zie hoger onder punt 3.3.4. Een beleid dat ondernemerschap bevordert
www.vlaandereninactie.be/lissabon
175
zelf onvoldoende zekerheden kunnen bieden. Hierbinnen bedraagt het waarborgbedrag maximaal 1,5 miljoen euro. Mede door de reeds uitgevaardigde crisismaatregelen stellen we tussen 1 januari en 31 augustus 2009 een stijging van het verbruikte waarborgbedrag vast met 92% (tot 126,61 miljoen euro) ten opzichte van dezelfde periode in 2008. Per 31/08/2009 maakt 1 euro aan waarborg 1,62 krediet mogelijk, dat op zijn beurt 2,2 euro aan investeringen mogelijk maakt. Het aantal dossiers steeg in dezelfde periode met 89% tot 933. In de derde pijler worden ad hoc waarborgen per geval toegekend door Gigarant nv, een dochter van het Vlaamse Gewest en beheerd door PMV. Gigarant nv kan tot 31/12/2010 een totaalbedrag van 1,5 miljard euro aan waarborgen toekennen aan ondernemingen, die door gevolg van de financiële crisis moeilijkheden hebben om extra bankfinanciering aan te trekken. Deze ad hoc waarborgen hebben steeds betrekking op waarborgbedragen die 1,5 miljoen euro (het maximale waarborgbedrag in de gewone Waarborgregeling) overschrijden. Hiertoe werd het decreet van 20/02/2009 (Hoofdstuk III/1) goedgekeurd alsook het besluit van 15/04/2009; de referentie van de aanmelding bij de Commissie is IP/09/447 van 20/03/2009, of COM (referentienummer N 117/2009). De versoepeling van de minimisregeling tot eind 2010 betekent concreet een verhoging van het maximum steunbedrag voor subsidies aan KMO’s van 200.000 euro naar 500.000 euro. Omgerekend naar waarborgverstrekking laat dit een verhoging toe van het maximum bedrag aan toe te kennen waarborgen van 1,5 miljoen euro naar 3,75 miljoen euro per onderneming. Voor wat de dossiers van Gigarant betreft kunnen we melden is dat totnogtoe vijf dossiers “klaar” werden bevonden voor een beslissing. Vier daarvan zijn inmiddels door de raad van bestuur van Gigarant en de Vlaamse regering goedgekeurd en in het vijfde dossier heeft de raad van bestuur van Gigarant haar bereidheid geuit om het dossier in overweging te nemen mits enige bijsturing. Deze vijf dossiers alleen al vertegenwoordigen een vraag van 309 mln. euro aan crisiswaarborgen. Naar aanleiding van een interne evaluatie van de Waarborgregeling en een reeks besprekingen met de deelnemende financiële instellingen, werd november 2008 ook de wettelijke basis van de Waarborgregeling op een aantal punten bijgestuurd. Zo is onder meer de Waarborgregeling opengetrokken naar operationele en onroerende leasing, werd de mogelijkheid voorzien om de regeling in de toekomst te differentiëren naar specifieke doelgroepen, en werd de wijze waarop het beschikbare budget verdeeld wordt onder de waarborghouders aangepast. Na overleg met de belangrijkste waarborghouders is gebleken dat zowel kmo’s als grote ondernemingen naar aanleiding van de financiële crisis een tekort aan liquiditeiten hebben, waardoor ze niet kunnen voldoen aan de afbetalingen van hun bestaande kredieten en verplichtingen. De ondernemingen hebben dus nood aan financieringen om hun bedrijfskapitaal terug samen te stellen en aan overbruggingsfinancieringen, zodat ze hun voorziene afbetalingen van hun bestaande kredieten tijdelijk kunnen uitstellen. Een tijdelijke uitbreiding van de Waarborgregeling naar overbruggingsfinanciering toe, aan de hand van een Urgentiebesluit ter, komt tegemoet aan de noden van de kmo’s en grote ondernemingen. Dit Urgentiebesluit is bijna klaar om ter goedkeuring aan de de Vlaamse Regering voor te leggen. XL-Fonds voor grote ondernemingen Op 18/12/2008 werd het nieuwe XL-fonds voorgesteld voor gerichte investeringen in Vlaamse groeibedrijven. Het XL-fonds zal investeren in grotere bedrijven wiens economische waarde tussen de 75 miljoen euro en 750 miljoen euro ligt en start met een onderschreven kapitaal van minstens 500 miljoen euro om invulling te kunnen geven aan de marktbehoeften, waarvan GIMV zelf 250 miljoen euro inbrengt en de VPM (Vlaamse
www.vlaandereninactie.be/lissabon
176
Participatiemaatschappij) eveneens 250 miljoen euro. Bovendien zal GIMV in 2009 bij institutionele investeerders aankloppen om bijkomende middelen aan te trekken, en de slagkracht van het fonds verder te verhogen. Door de crisis is het voor Vlaamse bedrijven almaar moeilijker geworden hun investeringsprojecten gefinancierd te krijgen. Omwille van de eigen problemen vragen banken sterkere waarborgen voor in pandgeving of hypotheekstelling, waardoor vele investeringsprojecten van bedrijven bedreigd zijn. Het XLfonds kan hiervoor een een alternatief bieden. Meer bepaald wil dit XL-fonds een partner voor ondernemingen zijn op langere termijn, tussen 7 tot 12 jaar. De kapitaalparticipatie maakt bedrijven sterker en maakt expansie mogelijk in binnen- en buitenland. Met meer dan 25 jaar ervaring is GIMV de belangrijkste private equity- en durfkapitaalverschaffer in België en een belangrijke, beursgenoteerde speler op de Europese en internationale investeringsmarkt. GIMV stelde voor aan de VPM om via kapitaalsinbreng op te treden als co-sponsor van het XL-fonds. Nieuw InVita Life Science fonds De investeringen van PMV in levenswetenschappenfondsen die tot dusver zijn gerealiseerd, hebben betrekking op participaties in fondsen. De concrete investeringstoezeggingen bedroegen begin 2009 15 miljoen euro, waarvan 2/3 aan Vesalius Biocapital, dat vanuit Vlaanderen opereert, en 1/3 aan Aescap Venture, dat een meer internationale oriëntatie heeft maar voldoende aanknopingspunten heeft met Vlaamse initiatieven. Naast haar bestaande en eventueel bijkomende investeringen in fondsen zijn er goede redenen om PMV extra middelen te laten aanwenden om op te treden als co-investeerder die, samen met Vesalius Biocapital, Aescap Venture of andere life science investeerders, rechtstreeks zou investeren in bedrijven, waardoor meer jonge initiatieven financiering zouden vinden. De middelen daartoe worden gehaald uit de valorisatie van geldmiddelen Gimvindus, die op de Vlaamse begroting geparkeerd staan. Op deze manier worden 16 miljoen euro middelen uit de “oude economie” aangewend voor “nieuwe industriële innovaties” in de levenswetenschappen. Verlenging investerings- en realisatietermijnen voor het Biotech Fonds Vlaanderen Het Biotechfonds werd formeel eind 1994 opgericht. Het werd toen gestructureerd als een risicokapitaalfonds dat in co-investering met GIMV participaties neemt in bedrijven die actief zijn in de levenswetenschappensector (maatschappelijk kapitaal 25 miljoen euro). In 2000 werd een addendum goedgekeurd op de beheersovereenkomst van 1994 waardoor de investeringstermijn van het Biotechfonds werd verlengd tot eind 2004 en de realisatietermijn tot eind 2009. In 2005 werd de realisatietermijn nogmaals door de Vlaamse Regering verlengd tot respectievelijk 2009 en 2014. Met de initiële inleg van 25 miljoen euro werd door het Biotechfonds ondertussen een belangrijke hefboom gerealiseerd. Eind 2008 bedroeg de waarde van de portefeuille 63,2 miljoen euro. Het Biotechfonds heeft er mee toe bijgedragen dat een aantal doelstellingen van het Vlaams Gewest met betrekking tot de life sciences werden gerealiseerd: in het kader van een gestructureerde valorisatiepolitiek voor biotech know-how in Vlaanderen, de oprichting van nieuwe biotechbedrijven en de uitbouw van bestaande ondernemingen in Vlaanderen (PGS, ABS, Innogenetics, deVGen, CropDesign, AbLynx, Pronota, ActoGeniX, ThromboGenics en Movetis); het aantrekken van beloftevolle buitenlandse biotechbedrijven naar Vlaanderen (cf. Pharming, Crucell/Galagapagos, Diatos en TorreyPines Therapeutics); de uitbouw van een groeiende biotechindustrie in Vlaanderen. Door de moeilijke situatie op de financiële markten is het voor heel wat biotechbedrijven (zowel starters, groeibedrijven als voor publiek genoteerde ondernemingen) erg moeilijk om nog financiering te bekomen. Het gaat bovendien om een kapitaalsintensieve sector met lange investeringscycli (10-15 jaar). Er mag dan ook worden verwacht dat de rol van het Biotechfonds Vlaanderen (in co-investering met GIMV) de komende periode nog in belang
www.vlaandereninactie.be/lissabon
177
zal toenemen met betrekking tot de financiering van levenswetenschappen bedrijven in Vlaanderen. Daarom werd beslist de investerings- en realisatietermijnen van het Biotech Fonds Vlaanderen te verlengen met 6 jaar tot respectievelijk 2015 en 2020. Daardoor kan het Biotech Fonds nieuwe langetermijninvesteringen in de groeisector van de biotechnologie stimuleren. Samenwerking met het Participatiefonds (PF) In de mate dat de federale regering extra middelen voorziet voor het PF, wordt voorgesteld, rekening houdende met de voorstellen inzake de defederalisering, om in het kader van het PF te voorzien in gewestelijke kredietcomités. In antwoord op het schrijven aan het Federaal Participatiefonds met vraag tot aanduiden van een vertegenwoordiger van de gewestelijke minister van economie om te zetelen in kredietcomité is een vertegenwoordiger van PMV aangeduid. Sociale economiebedrijven De Vlaamse Regering keurde op 12/12/2008 de oprichting goed van een Vlaamse Sociaal Investeringsfonds (SIFO) in de schoot van PMV. Dit heeft tot doel tegemoet te komen aan de vraag van de sector van de sociale economie naar financiële middelen aan voordelige tarieven onder de vorm van kredieten. Het SIFO is een cofinancieringsfonds. Het levert trekkingsrechten aan instellingen die door haar erkend zijn. Aanvragen tot erkenning kunnen doorlopend ingediend worden. Trekkingsrechten geven erkende instellingen het recht om financiële middelen te verkrijgen van het SIFO met het oog op de financiering, in combinatie met eigen middelen, van dossiers die aan bepaalde voorwaarden voldoen. De middelen vanuit het SIFO mogen maximum 2/3 van het totale budget van een specifiek dossier financieren, met een bovengrens van 100.000 euro vanuit het SIFO. Stand van zaken: Na het ondertekenen van de samenwerkingsovereenkomst tussen PMV en de Vlaamse overheid werd op 30 april 2009 de erkenningsprocedure afgerond voor het aanduiden van ‘erkende financiers’. Begin juni 2009 werden volgende instellingen goedgekeurd als ‘erkende financier’: Netwerk Rentevrij, Trividend en Hefboom. Voor het jaar 2009 werden volgende ‘Trekkingsrechten’ toegekend: - Netwerk Rentevrij: 500.000 euro - Trividend: 600.000 euro - Hefboom: 3.755.300 euro De totale kredietlijn voor 2009 bedraagt dus 4.855.300 euro. Pas vanaf september 2009 kunnen de ‘erkende financiers’ effectief een beroep doen op deze kredietlijnen. Aanvragen zullen bijgevolg ook pas vanaf september worden ingediend. Tot op heden werden nog geen kredieten verleend.
4.2.2. Een meer activerend arbeidsmarktbeleid De Vlaamse Regering heeft de voorbije jaren al vele inspanningen gedaan voor een soepel werkende arbeidsmarkt waar vraag en aanbod zo goed mogelijk op elkaar worden afgestemd. Zo werd sterk geïnvesteerd in bemiddelingsbeleid, herstructureringsbeleid en werkgelegenheidsmaatregelen. De gewijzigde economische context maakte aanpassingen aan het constante beleid noodzakelijk (zie deel 3) en heeft leidde tot een aantal nieuwe initiatieven: Het akkoord ‘samen op de bres voor 50+’ uitvoeren
www.vlaandereninactie.be/lissabon
178
Het invoeren van een systematische begeleiding van werkzoekende 50-plussers vormt het sluitstuk van het akkoord ‘samen op de bres voor 50+’. Op korte termijn wordt –op voorstel van de sociale partners- een taskforce opgericht, die advies levert aan de nieuwe regering voor de concrete timing, de uitrol en het budget van het actieplan. (voor meer info zie hoger onder 3.4.1.). De tewerkstellingspremie 50+ heroriënteren (Zie 3.4.1.) Overbruggingspremie Zoals in hoofdstuk 3 reeds werd aangegeven (zie hoger 3.4.1.), staan meer en meer bedrijven open voor formules van individuele of collectieve arbeidsherverdeling, dit om afdankingen te vermijden. De Vlaamse Regering ondersteunt deze systemen met een tijdelijke overbruggingspremie (maart 2009-december 2010) voor werknemers die hun arbeidstijd verminderd zien. Zo worden verschillende doelstellingen tegelijkertijd waargemaakt: de band van het bedrijf met de werknemer blijft behouden, de werknemer behoudt grotendeels zijn koopkracht, de vrijgekomen tijd kan gebruik worden voor opleiding en de kosten van de bedrijven verminderen tijdelijk. Als de vraag weer opveert, kunnen deze werknemers opnieuw aan de slag. De overbruggingspremie is uitdrukkelijk toegespitst op ondernemingen in economische moeilijkheden, met een omzetverlies van minimaal 20% in één van de vier kwartalen voorafgaand aan de arbeidsduurvermindering. De compensatie voor het loonverlies varieert van 95 euro tot 345 euro netto op maandbasis. Deze premie kan men maximum gedurende 2 jaar ontvangen. Inmiddels vroegen 5.694 werknemers in 209 bedrijven een overbruggingspremie aan (stand 06-2009). Meer dan de helft van de goedgekeurde premies heeft betrekking op de arbeidsduurvermindering met -20%, 44% heeft betrekking op de vermindering met -10% en amper 1% wordt goedgekeurd voor een vermindering van de werktijd tot een halftijdse betrekking. Tabel: de overbruggingspremie voor werknemers (netto-bedragen) Arbeidsduurvermindering
Overbruggingspremie
Aanvullende opleidingspremie
Vermindering van de werktijd tot een halftijdse betrekking (minimum 75% Æ 345€ 50%) Vermindering van de werktijd met 145€ minstens 20% (minimum 70% Æ 50%) Vermindering van de werktijd met 95€ minstens 10% (minimum 60% Æ 50%) Bron: Vlaams Subsidieagentschap WSE (Bewerking: Departement WSE)
Aanvullende premie voor alleenstaanden
41€
30€
41€
30€
-
-
Tabel: de overbruggingspremie: verdeling volgens ondernemingsgrootte Ondernemingsgrootte
bedrijven met goedkeuring
%
Goedgekeurde dossiers
%
<10 werknemers
29
9%
87
1%
10-19 werknemers
22
7%
185
2%
20-49 werknemers
41
12%
363
3%
50-99 werknemers
33
10%
446
4%
100-499 werknemers
45
14%
1458
13%
500-999 werknemers
9
3%
819
8%
>1000 werknemers
12
4%
3778
35%
n.b.
140
42%
3665
34%
TOTAAL
331
100%
10801
100%
www.vlaandereninactie.be/lissabon
179
Bron: Vlaams Subsidieagentschap WSE (Bewerking: Departement WSE)
Op het eerste zicht zijn het vooral de grote bedrijven die gebruik maken van de overbruggingspremies178. Opvallend is dat 4% van de ondernemingen met een goedgekeurd dossier 35% van alle individuele premies voor hun rekening nemen. 28% van alle bedrijven met een goedgekeurd dossier zijn KMO’s, maar vertegenwoordigen slechts 6% van alle goedgekeurde overbruggingspremies179. Tabel: de overbruggingspremie: verdeling naar provincie Provincie Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams Brabant West-Vlaanderen Vlaams Gewest
Bedrijven met goedkeuring 88 60 74 42 67 331
% 27% 18% 22% 13% 20% 100%
Goedgekeurde premies 3091 2005 4025 595 1085 10801
% 29% 19% 37% 6% 10% 100%
Bron: Vlaams Subsidieagentschap WSE (Bewerking: Departement WSE)
In de provincie Antwerpen vinden we het grootst aantal bedrijven met een goedgekeurd dossier terug, en in de provincie Oost-Vlaanderen werd het grootst aantal individuele dossiers goedgekeurd. Vooral in West-Vlaanderen en Vlaams-Brabant werden relatief weinig overbruggingspremies toegekend. Tabel: de overbruggingspremie: verdeling volgens sector Sector Sector onbekend Textiel, kleding en leer Hout en meubelen Drukkerijen, papier en karton Chemie, rubber en kunststoffen Metaal Vervaardiging van machines, assemblage Bouw Groot- en kleinhandel Transport en logistiek Banken, verzekeringen, immobiliën Diensten aan bedrijven Socio-culturele sector Totaal
bedrijven met goedkeuring 1 31 7 16 28 39 53 5 55 34 5 56 1 331
% 0% 9% 2% 5% 8% 12% 16% 2% 17% 10% 2% 17% 0% 100%
Goedgekeurde dossiers 19 633 76 341 1690 2467 3318 79 973 285 29 889 2 10801
Bron: Vlaams Subsidieagentschap WSE (Bewerking: Departement WSE)
Meer dan de helft van alle goedgekeurde overbruggingspremies werden toegekend in de metaalsector en de sector ‘vervaardiging van machines en apparaten’ (waaronder ook de autoassemblage). Ook in de chemische nijverheid werden heel wat overbruggingspremies toegekend. Hoewel er veel minder dossiers goedgekeurd werden voor de dienstensector dan in de industrie zijn zowat de helft van alle bedrijven met een goedgekeurd dossier actief in de dienstensector. Vooral in de ‘groot- en kleinhandel’ en de ‘diensten aan bedrijven’ hebben heel wat ondernemingen overbruggingspremies toegekend gekregen voor een aantal van hun werknemers.
179
Voor 140 van de 331 bedrijven kon het aantal werknemers niet bepaald worden. De verdeling volgens ondernemingsgrootte is dan ook niet helemaal betrouwbaar.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
180
% 0% 6% 1% 3% 16% 23% 31% 1% 9% 3% 0% 8% 0% 100%
Tabel: Overbruggingspremie: overzicht van de premieaanvraag en goedkeuring (t.e.m. juni 2009) maand aanvragen goedkeuringen aanvragen via bedrijven bedrijven met goedkeuring apr/09 2.841 1.293 89 140 mei/09 2.714 2.117 45 89 jun/09 1.345 2.284 75 39 totaal 6.900 5.694 209 268 Bron: Vlaamse Subsidieagentschap WSE (Bewerking: Departement WSE)
Een overbruggingspremie wordt dubbel interessant en economisch nuttig als de werknemer tijdens de vrijgekomen tijd opleiding kan volgen. Daarom wordt in een aanvullende premie voorzien voor werknemers die hun competenties aanscherpen. Werknemers die gebruik maken van de verminderde arbeidstijd om een opleiding te volgen krijgen 41 euro netto per maand bovenop de premie. De overbruggingspremie maakt het dus mogelijk om een tijdelijke terugval in de vraag om te zetten in competentieversterking voor bedrijven en hun werknemers, en op die manier economische heropleving te versnellen. Competenties versterken Parallel met de invoering van de overbruggingspremie, werd beslist om de dienstverlening in de VDAB-competentiecentra open te stellen voor werknemers die tijdelijk werkloos zijn om economische redenen. Zij kunnen voortaan gratis en op eigen verzoek een opleiding volgen, aangepast aan de specifieke situatie van de tijdelijke werkloosheid (korte duurtijd, snelle intake, …). Na een afgewerkte opleiding of opleidingsmodule wordt aan de tijdelijk werklozen een getuigschrift met de bereikte competenties afgeleverd. Deze maatregel zorgt ervoor dat de huidige terugval in de economische vraag wordt aangewend om competenties van het personeel te versterken of te heroriënteren, om gericht in te spelen op nieuwe behoeftes, verschuivingen of bedrijfsactiviteiten. Dat is overigens een betere oplossing dan het afdanken van mensen, omdat de arbeidsmarkt elk talent nodig heeft met het oog op de noodzakelijke conjunctuuromslag en de omslag naar een innovatieve economie. Tabel: stand van zaken gratis opleidingsaanbod tijdelijk werklozen (07-2009) Tot en met juli maakten 37 tijdelijke werklozen gebruik van het opleidingsaanbod, waarvan 20 in Oost-Vlaanderen. In totaal werden 65 opleidingen gevolgd voor een totaal van 3.100 uren.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
181
provincie
opleiding
A NTWERPEN
010100: S tukadoor
336
2
010200: S childer / Decorateur
125
1
110400: CNC-frezer
152
2
96
2
104
1
139900: Internationaal pijplasser met TIG 160101: A utotechni ek/Hulpmecanicien
OO ST-VLAA NDEREN
40
1
410310: Drukvoorbereider
72
1
417000: Drukafwerker - boek basisopleiding
40
1
139400: Internationaal hoeknaadlasser met halfautomaat MIG/MAG
56
1
000100: Metselaar
200
5
010100: S tukadoor
104
3
016105: B innenschrijnwerker
144
6
139100: Internationaal hoeknaadlasser met elektrode 165120: B estuurder zware vrachtwagen met aanhanger / opl egger 165200: Theorieopleiding autobusbestuurder 166020: Heftruckbestuurder / Log istiek goederenbehandelaar 274410: P LC S7 E ssentials I Bitbewerkingen 500000: O nderhoudsvakman gebouwen (M/V) 503002: B asistechnieken schoonmaa k: oriëntatie - schoonmaak bij particulieren
8
1
40
5
24
1
71,25
1
40
1
8
1
120
6
46
2
641100: Taaltraining Frans
45,5
2
666001: Ms Office - geïntegreerd to epassingsp akket op PC
72,5
1
265500: B asiselektriciteit
24
1
660000: A angename kennismaking met de computer
45
3
120100: B asistechnieken mechanica
112
1
24
1
1
139700: Internationaal hoeknaadlasser met TIG
152
3
3
166000: Heftruckbestuurder basisopleiding
108
1
1
166020: Heftruckbestuurder / Log istiek goederenbehandelaar
40
2
2
268000: O nderhoudselektricien
24
1
425
1
139100: Internationaal hoeknaadlasser met elektrode
506000: Hovenier 570501: S TCW AII/1 616005: B oekhouden in de praktij k B RABANT
opleidinge koppen
166020: Heftruckbestuurder / Log istiek goederenbehandelaar
120100: B asistechnieken mechanica
WE ST-VLAA NDEREN
Uren
142000: Inventor
Totaal
40
1
136
1
26
2
3100,25
65
1
37
Bron: VDAB
Onder meer omwille van de relatief recente opstart (in maart 2009) blijft het bereik van het gratis opleidingsaanbod voor tijdelijk werklozen vooralsnog beperkt. Eind april 2009 zijn er 34 opleidingen doorgegaan voor een totaal van 767 uren. De gratis webleeropleidingen voor werknemers zijn dan weer wel enorm toegenomen. Eind juli registreerde de VDAB 9.933 inschrijvingen. Dat zijn er meer dan in het hele jaar 2008 (2.714). Het actief herstructureringsbeleid verder verbreden De nieuwe federale en Vlaamse regelgeving naar aanleiding van de economische crisis zorgt ervoor dat de doelgroep, het toepassingsgebied en de reikwijdte van het Vlaamse beleid steeds groter wordt. Het nieuwe federale KB van 22/04/2009 (BS op 30/4/2009) voert een verplichting in van oprichting van een tewerkstellingscel, een outplacementaanbod en van de procedure regionale toetsing voor alle bedrijven met meer dan 20 werknemers, die een collectief ontslag doorvoeren. Werknemers voor wie het tijdelijke- of uitzendcontract werd stopgezet kunnen zich voortaan, indien ze minstens 1 jaar ononderbroken gewerkt hebben, voortaan ook vrijwillig inschrijven in de tewerkstellingscel. Zij krijgen recht op een aantal federale voordelen (zoals bijv. de federale verminderingskaart). Voor werknemers met een tijdelijk- of uitzendcontract waarvoor geen sociaal plan werd onderhandeld, voorziet de VDAB in extra opleiding en begeleiding via de actie DirecT. Met dit aanbod bereikte de VDAB reeds 940 werkenden in 14 bedrijven. Hiervan zijn er 584 of 63% momenteel terug aan het werk.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
182
Tabel: stand van zaken actie DirecT (01-09-2009) VESTIGING 61393 0 10390922 1 10390922 0 62674 0 49254 0 190072 0 64952 0 10649 0 10004499 0 14168 17 153912 0 79880 0 83869 0 122221 0 / 4
NAAM ALERIS ALUMINUM DUFFEL Arcelormittal ARCELOR STEEL BELGIUM ATLAS COPCO AIRPOWER CASE NEW HOLLAND DAF TRUCKS (ASSEN- & CABINEFABRIEK) DuPont de Nemours Belgium FORD-W ERKE GmbH LAG TRAILERS PHILIPS INNOVATIVE APPLICATIONS POWER TOOLS DISTRIBUTION SERVICE MAGAZIJN LIMBURG SML TENNECO AUTOMOT IVE EUROPE VOLVO GROUP BELGIUM
POSTCODE 2570 9042 1030 2610 2030 2260 2800 3600 3960 2300 3730 3600 3800 9041
GEMEENTE DUFFEL SIN T-KRUIS-W INKEL SCHAARBEEK WILRIJK ANTW ERPEN WESTERLO MECHELEN GENK BREE TURNHOUT HOESELT GENK SIN T-TRUIDEN OOSTAKKER
Aantal in Aanwezig Actie op Direct infosessie 21 6 97 16 1 0 79 65 64 29 573 67 1 0 887 439 42 33 133 29 17 3 57 25 102 56 293 173 2367 941
Bron: VDAB – Raad van Bestuur 06-2009
De actie DirecT interim voor uitzendkrachten, die i.s.m. Federgon werd opgestart op 9/2/2009. De actie is gebaseerd op het doorgeven van informatie i.v.m. collectieve interimontslagen aan VDAB. Tot op heden heeft VDAB geen enkele formele melding doorgekregen. De VDAB zal samen met Federgon nagaan wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn en streven naar het formuleren van verbetervoorstellen. Een Front Office herstructureringen In overleg met de Vlaamse sociale partners werd een draaiboek “Wegwijs Herstructureringen” ontwikkeld, dat werkgevers en werknemersafgevaardigden doorheen de veelheid van regelgeving gidst met het oog op een goede uitvoering van het activerend herstructureringsbeleid. De elektronische versie van alle delen kan geconsulteerd en gedownload worden van op de website www.werk.be. Eind 2007-begin 2008 werd in elke Vlaamse provincie een seminarie georganiseerd waarbij het draaiboek werd toegelicht door de auteurs van de teksten. Naar aanleiding van de economische crisis en de recent genomen Federale maatregelen wordt op dit ogenblik werk gemaakt van een actualisering van het draaiboek. Daarnaast werd, in overleg met de Federale Overheid het initiatief genomen om te komen tot een Front Office herstructureringen. Een Front Office heeft tot doel de verschillende betrokkenen bij het activerend herstructureringsbeleid de nodige informatie en instrumenten te geven opdat werknemers bij een herstructurering snel aan de slag zouden kunnen gaan. Het voorlopige resultaat is de lancering van een portaalsite Herstructureringen180, op initiatief van de federale en regionale ministers van werk. Deze portaalsite ontsluit informatie i.v.m. de regels en procedures die gelden bij een herstructurering van een onderneming. Ze geeft ook een overzicht van de regelingen waarvan bedrijven gebruik kunnen maken in economisch moeilijke tijden. De portaalsite herstructureringen is een belangrijke stap op weg naar een één-loket herstructureringen (voorzien in het regeerakkoord 2009-2014), dat zorgt voor een volledige elektronische afhandeling van de dossiers en een elektronische interactie tussen de verschillende actoren zowel op Vlaams als Federaal niveau (e-gov herstructureringen). Dit project bevindt zich momenteel nog in een ontwikkelingfase. Herstelplan voor de beschutte sector. Dit plan voorziet o.m. in een bijkomende, tijdelijke subsidiëring om werkvloerbegeleiders aan het werk te houden (tot 1.000 euro/maand gedurende 8 maanden), een contingent van 150.000 opleidingsuren voor doelgroepwerknemers en omkaderingsleden (die op die manier –mét loonbehoud- hun competenties kunnen versterken) en in de ontwikkeling van een sectorspecifieke handleiding ‘alternatieven voor ontslag’ die de beschutte werkplaatsen in 180
www.herstructureringen.be
www.vlaandereninactie.be/lissabon
183
economische moeilijkheden alternatieven voor ontslag aanreikt (tijdskrediet, landingsbanen, arbeidsherverdeling, …). Als laatste wordt er tevens onderzocht in hoeverre bij de diverse Vlaamse overheden opdrachten voor de werkplaatsen kunnen gegenereerd worden. Dit herstelplan werd door de Vlaamse Regering verlengd tot eind augustus waarbij het contingent aan opleidingsuren werden opgetrokken tot 150.000 uren. Momenteel zijn deze opleidingsuren door de sector nagenoeg geheel opgebruikt en worden de voorziene reguliere opleidingsuren via het sectorfonds aangesproken. Voor de 1e periode van de relancesubsidie werden er 4,5 miljoen euro aan herstelsubsidies uitgekeerd. Voor de 2e periode wordt er eveneens voorzien dat er 4,5 miljoen euro zal moeten uitbetaald worden. De monitoring van de uitkering van de herstelsubsidies van de 1e periode heeft aangetoond dat de maatregel haar doelstelling bereikt. De monitoren worden niet ontslagen. De handleiding alternatieven voor ontslag werd opgemaakt en verspreid over de werkplaatsen en de koepelorganisatie Vlab heeft de werkplaatsen tijdens een seminarie gesensibiliseerd m.b.t. de werkwijze en opportuniteit van overheidsopdrachten en participatie in werkopdrachten van plaatselijke overheden. Eind september 2009 worden de sociale partners van de sector uitgenodigd voor een grondige evaluatie van de economische relancemaatregelen en de impact ervan voor de werkplaatsen. De economische werkloosheid veroorzaakt voor de werknemers eveneens een sterk verminderde uitkering van de eindejaarspremie eind dit jaar (wegens minder gepresteerde dagen). Daarom werd er een bijkomende maatregel genomen om 40 dagen werkloosheid mee te verrekenen voor de berekening van de eindejaarspremie. De verrekening van voormelde 40 dagen worden gesubsidieerd binnen het voorziene reguliere budget voor BW. Het Subsidieagentschap neemt eerstdaags initiatief om met Vlab rond de tafel te zitten om deze maatregel administratief uit te werken en te voorzien van een gepaste monitoring. Sociaal Investeringsfonds (SIFO) Ondanks de versterking blijft de sociale economie niet buiten schot in crisistijden. Daarom voorzag de Vlaamse Regering in 2008 7 miljoen euro voor de oprichting van een Sociaal Investeringsfonds, dat kredieten en risicokapitaal ter beschikking stelt van de sector (zie hoger). Een versterking van het SIFO wordt door de nieuwe Vlaamse regering vooropgesteld, om voldoende kapitaal binnen de sector te garanderen. Sectoraal engagement Om sociale partners te ondersteunen in competentieversterking heeft de Vlaamse Regering 10 miljoen euro vrijgemaakt. De gemaakte afspraken met sectoren worden opgenomen in een addendum bij het lopende sectorconvenant. 26 sectoren zijn hierop ingegaan. Zij engageren zich om de opleidingsinspanningen in de sector te verhogen (of voor enkele sectoren minstens te handhaven) in tijden van economische terugval, om de competenties van werknemers en werkzoekenden te versterken en om werknemers die getroffen worden door herstructureringen op te vangen. De 26 sectoraddenda werden goedgekeurd door de Vlaamse Regering en zullen verder worden geconcretiseerd in afstemming met de agentschappen VDAB, Syntra, enz. Versterking van het Preventief bedrijfsbeleid Al een aantal bedrijven heeft op dit moment de pre-fase doorlopen (financieel onderzoek voorafgaand aan de scan). Zo hebben 4 bedrijven in een provincie de code “rood” gekregen. Per fase ziet de stand van zaken er als volgt uit: Fase 1: zelfdiagnosetool: staat op de website is operationeel, (maar AO heeft geen toegang gegevens aantal gebruikers) Fase 2: financiële diagnose: in uitvoering via AO
www.vlaandereninactie.be/lissabon
184
Fase 3: audittool ‘ondernemingsscan’ is klaar, extra capaciteit is toegewezen aan KPMG Fase 4: nieuwe module in KMO-Portefeuille: (in wording, timing november 2009) Fase 5: doorstartplannen: EFRO-oproep komt op comité van toezicht van oktober 2009 Een communicatiecampagne zal starten midden oktober 2009 Overleg met bedrijven in het kader van herstructureringen De Vlaamse Regering nam een aantal initiatieven met betrekking tot de automobielfabriek van Opel te Antwerpen. Er kan hierbij verwezen worden naar de organisatie van een speciale Rondetafel van de automotives sector begin 2009, naar het overleg dat de bevoegde leden van de Vlaamse Regering hadden met General Motors, naar de door de Vlaamse Regering financieel onderbouwde voorstellen enerzijds betreffende Antwerpen als groen innovatieplatform en als hub voor schone technologie (voorziene waarborg van 200 miljoen euro) en anderzijds betreffende de sales-and-lease back van de onroerende goederen van de Antwerpse Opelvestiging (bedrag 200 miljoen euro), e.a.
4.2.3. Versnellen en versterken van zowel publieke als private investeringen Door procedures te vereenvoudigen kunnen beslissingen sneller worden uitgevoerd en kan iets gedaan worden aan de administratieve lasten die vaak leiden tot een extra verzwaring van de kostenstructuur van het bedrijfsleven. Ook kan de rechtzekerheid hiermee in belangrijke mate worden verhoogd. Met de volgende algemene maatregelen tracht de Vlaamse Regering hieraan te verhelpen: inkorting van beroepsprocedures inkorting van de betalingstermijn van de facturen die de Vlaamse overheid ontvangt, tot 30 werkdagen bepalingen inzake adviesvragen worden doorgelicht om te komen tot kwantitatief mindere, maar kwalitatief meer gerichte adviezen omschakeling van termijnen van orde naar vervaltermijnen. Meer voorbeelden zijn te vinden in de actieplannen voor administratieve vereenvoudiging die momenteel ontwikkeld worden ter uitvoering van de regeringsbeslissing van 29/06/2007. In dit verband moet ook worden overgegaan tot een versnelde opmaak én uitvoering van deze actieplannen die de bedrijven als doelgroep hebben. Door het versneld en integraal omzetten van de Dienstenrichtlijn kan het concurrentievermogen van de Vlaamse economie verstevigd worden, wetende dat de dienstensector 70% van onze economie uitmaakt en steeds meer “gazelles” dienstenbedrijven zijn. Om het omzettingsproces van de dienstenrichtlijn binnen de Vlaamse overheid te versnellen en grondiger te laten gebeuren zijn enkele initiatieven genomen: Overleg met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeentes werd georganiseerd; screening van de regelgeving wordt uitgevoerd om vast te stellen welke stukken dienen te worden aangepast; het Vlaamse Middle Office wordt ingericht bij het Agentschap Ondernemen om als Uniek Loket dienst te doen en in de nabije toekomst zal de IMI-schakel (Internal market Information System) worden geactiveerd.181 181 Het departement EWI coördineert de samenwerking van elk Vlaams beleidsdomein binnen de werking van het IMI als "competent authority" in het behandelen van de dossiers die betrekking hebben op de handel van diensten/goederen.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
185
Eerder was al een actieplan opgesteld en een stuurgroep opgericht. Daarnaast heeft de Vlaamse Regering beslist private investeringsdossiers die administratief geblokkeerd zijn te deblokkeren. Daartoe werd een quickscan uitgevoerd en werden administratieve procedures waar nodig in versnelling gebracht. Op 1/09/2009 traden het decreet Ruimtelijke Ordening en het decreet Grond –en Pandenbeleid in werking. Het decreet Ruimtelijke Ordening voert een aantal vernieuwingen in op vlak van vergunningen, planologie en handhaving. Lijninfrastructuurwerken –en nutswerken met een lokaal karakter of die een slechts een kleine wijziging inhouden, worden voortaan vrijgesteld van de verplichting om een ruimtelijk uitvoeringsplan op te stellen. De vernieuwingen beogen de procedureregels te vereenvoudigen en transparanter te maken met een vermindering van administratieve lasten en meer rechtszekerheid voor burgers en lokale besturen tot gevolg. Milieueffectrapportage (MER) De Vlaamse Regering zal onderzoeken hoe de milieueffectenrapportering kan geoptimaliseerd worden in functie van meer rechtszekere en snelle vergunningsprocedures. Er is eveneens een Protocol in afronding met als doelstelling het vastleggen van een taakverdeling tussen de beleidsdomeinen LNE en RWO over welke instantie de verantwoordelijkheid draagt voor het voldoen aan de plan-MER-plicht voor een Gewestelijke Ruimtelijke Uitvoeringsplan (GRUP). Dit Protocol beoogt lokale besturen en bedrijven te helpen de plannen en bijhorende rapporten efficiënter op te maken en onnodig, tijdsrovend en duur onderzoek te vermijden. Naast de vereenvoudiging van de procedures, heeft de Vlaamse Regering tal van initiatieven genomen ter bevordering van investeringen, zowel van private als publieke oorsprong: Ruimere aanwending van het onbelaste parcours Door aanpassing van de decretale bepalingen kan de Vlaamse Regering 45 miljoen euro bijkomende investeringen doorvoeren in de volgende domeinen: investeringen in geluidsschermen, waterbeheersing en innovatie voor bedrijven. Monitoring van de uitgaven Bestaande afspraken inzake monitoring van de uitgaven zullen verder nauwgezet opgevolgd worden en er zal periodiek over gerapporteerd worden aan de Vlaamse Regering met bijzonder aandacht voor het uitvoeringsritme van de investeringen. De monitoring zal enerzijds focussen op een maximale uitvoering van de begroting en desgevallend zullen hiervoor herschikkingen in de betalingskredieten worden doorgevoerd, maar anderzijds wordt de conjunctuurprovisie 2008 met 75 miljoen euro opgetrokken. Transportinfrastructuur Op 06/03/2009 besliste de Vlaamse Regering om de geplande investeringen in bussen bij De Lijn te versnellen. Meerbepaald zullen in 2009 63 bussen worden aangekocht waarvan 44 op hybride technologie (dieselelectrisch), om innovatie in de industrie te stimuleren. De Vlaamse overheid blijft verder investeren in transport infrastructuur.182 Energieprojecten De volgende energieprojecten waarbij Vlaanderen en België betrokken zijn komen in aanmerking voor steun uit het Europees Economisch Herstelplan: Gas interconnectie projecten in het Noordzeegebied de ontwikkeling van een offshore wind grid en de integratie met het onshore grid Thornton Bank offshore wind project 182
Zie deel 3 onder 3.3.7. Een ondersteunend flankerend beleid.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
186
Oprichting van een Taskforce investeringen De Vlaamse Regering heeft een Taskforce investeringen opgericht. Deze Taskforce wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de minister-president en bestaat uit vertegenwoordigers van alle Vlaamse ministers. De Taskforce heeft als bedoeling om de investeringen van de Vlaamse overheid te versnellen. Hiertoe worden alle investeringspakketten gevolgd van de begrotingsartikels "investeringen" en van de investeringsartikelen binnen de begrotingen van DAB's en agentschappen waarvan het krediet minstens 5 miljoen euro bedraagt.
Elke Vlaamse minister bezorgt, voor wat hem of haar betreft, aan de Taskforce een investeringsprogramma voor de investeringsartikelen die werden opgelijst en op te volgen door de Taskforce. De Taskforce volgt eveneens de PPSen alternatief gefinancierde investeringsprojecten met betrekking tot versnelling van alternatief gefinancierde investeringen. Een bijzonder aandachtspunt vormen de subsidies die door het Vlaams gewest aan investeringen van andere entiteiten worden toegekend (beschermde monumenten, kerkgebouwen, gesubsidieerd onderwijs, sociale huisvesting, …). Ook hier kan het versneld toekennen van principiële machtigingen tot een versnelling van investeringsprojecten leiden. Tot slot lijst de Taskforce eveneens de knelpunten op, die belemmerend werken ten aanzien van de versnelling van investeringen, vermeldt reeds getroffen maatregelen en formuleert een suggesties tot remediëring. Eveneens formuleert de Taskforce suggesties en voorstellen voor administratieve vereenvoudiging.
Nieuwe “Clean Room” bij IMEC In het kader van het versterken van het wetenschappelijk potentieel en meer bepaald de onderzoeksinfrastructuur heeft de Vlaamse Regering principieel ingestemd met een kapitaalsparticipatie ten belope van 35 miljoen euro in IMEC (Instituut voor nanotechnologie te Leuven) voor de bouw van een bijkomende “clean room”. Vlaams actieplan duurzame overheidsopdrachten 2009-2011 De Vlaamse Regering keurde op 5/06/2009 een actieplan duurzame overheidsopdrachten goed. Er komen vier opeenvolgende actieplannen, die elk lopen over een periode van 3 jaar. Elk volgend actieplan zal de aanpak bijsturen en zorgen voor de verruiming die nodig is om de doelstelling te behalen van 100% duurzame overheidsopdrachten tegen 2010. Het actieplan identificeert productgroepen waarvoor integrale duurzaamheidscriteria (inclusief sociale, ecologische, economische en aspecten internationale handel) ontwikkeld zullen worden en voorziet in gerichte ondersteuning van de aankopers. Innovatief Aanbesteden opstarten Tijdens de zomer van 2008 besliste de Vlaamse Regering genomen tot het opstarten van het Innovatief Aanbesteden. Een voorstel werd ter goedkeuring aan de Vlaamse Regering van 19/12/2008 voorgelegd. Binnen het IWT werd inmiddels een kenniscentrum Innovatief Aanbesteden opgericht. Op 6/03/09 werd via een mededeling aan de Vlaamse Regering een stand van zaken opgemaakt. Na aanduiding van de contactpunten (eind 2008) werd op ambtelijk niveau gestart met opleiding en overleg. Teneinde versneld te kunnen werken, wordt ook op politiek niveau overleg voorzien (13/03/2009). Het IWT heeft een model uitgewerkt dat binnen de Vlaamse overheid kan toegepast worden. Versneld afsluiten van Brownfieldconvenanten Het Brownfielddecreet heeft tot doel investeerders en projectontwikkelaars ertoe te bewegen zich bij hun projectontwikkelingen niet bij voorkeur te richten op zogenaamde “Greenfields”, maar ook de herontwikkeling van braakliggende of onderbenutte terreinen (“Brownfields”), in
www.vlaandereninactie.be/lissabon
187
overweging te nemen. Hiertoe kunnen investeerders en projectontwikkelaars een convenant sluiten met de Vlaamse Regering. De deskundigen van de in 2008 opgerichte tijdelijke Brownfieldcel die de onderhandelingen namens de Vlaamse Regering voeren, startten na de beslissing Vlaamse Regering van 20/02/2009 de procedure tot het afsluiten van deze convenanten. In totaal kwamen 42 projecten in aanmerking voor steun. Op 5/06/2009 keurde de Vlaamse Regering 21 browfieldconvenanten goed. Een belangrijk project was bijvoorbeeld de Investeringszone Petroleum Zuid Antwerpen. Verlaging of afschaffen van sommige lasten; Een lastenverlaging van 40 miljoen euro werd door de Vlaamse Regering goedgekeurd op 6/03/2009. Het betreft een kwijtschelding van de provinciale opcentiemen op de onroerende voorheffing op materieel en outillage. Uitstel van te betalen bedragen aan de overheid De Vlaamse Regering keurde op 6/03/2009 het uitstel van betaling goed ter waarde van 180 miljoen euro van de gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voorheffing op materieel en outillage. Versneld uitbetalen van toegekende subsidies en versoepelde voorwaarden Voor drie instrumenten van het Hermesfonds (Ecologiepremie, Strategische investeringssteun en opleidingssteun) worden de termijnen waarbinnen de stortingen gebeuren van de eerste schijf, versneld. Ook het percentage van deze schijf wordt verhoogd. Voor de groeipremie betreft het enkel de steun die nog in uitvoering was, gezien de regeling per 1/01/2009 is opgeheven. Versoepelen van de steunvoorwaarden van bestaande regelingen Vanaf 1/01/2009 zijn er verschillende wijzigingen aangebracht in de werking van de ecologiepremie, maar is ook het budget aanzienlijk toegenomen. Om te beginnen was er het voornemen om zowel de steunpercentages als het maximum steunbedrag per aanvraag op te trekken. Daarnaast wordt vanaf 2009 ook de groeipremie afgeschaft. Deze was bedoeld als investeringssteun voor KMO’s die investeringen planden tot maximaal 8 miljoen euro. Het budget van de groeipremie werd bij dat van de ecologiepremie gevoegd. De oproepen vanaf 2009 verlopen hierdoor volgens een aantal andere criteria, namelijk: 1. de steunpercentages zijn verdubbeld, van 10 naar 20% voor grote ondernemingen en van 20 naar 40% voor kleine en middelgrote ondernemingen; 2. het steunplafond is verhoogd van 1,5 miljoen euro naar 1,75 miljoen euro per aanvraag en per oproep; 3. investeringen kunnen voortaan gefinancierd worden via een patrimoniummaatschappij als die tot dezelfde groep behoort als de steunaanvragende onderneming; 4. om bedrijven tegemoet te komen om het hoofd te kunnen bieden aan de crisis wordt een versneld uitbetalingsritme gehanteerd en wordt de investeringstermijn verlengd van 3 tot 5 jaar.
4.3. Bijdrage van het cohesiebeleid aan het bestrijden van de economische crisis In een mededeling van de Europese Commissie183 van eind 2008 werd het belang van de bijdrage van het cohesiebeleid voor het bestrijden van de economische crisis aangegeven. Deze mededeling bouwde o.a. voort op het Europees Economisch Herstelplan (26/11/2008) 183
Cohesiebeleid: investeren in de reële economie, COM (2008) 876 definitief
www.vlaandereninactie.be/lissabon
188
waarin werd vermeld dat met het oog op het stimuleren van de economie de structuurfondsen sneller moesten worden ingezet. Naast een aantal wetgevingswijzigingen stelde de Europese Commissie ook een aantal principes en acties voorop en moedigt de lidstaten aan om: acties te richten op slimme investeringen, de mogelijkheden van innovatieve financiering voor KMO’s te benutten, bestaande kansen te benutten, het versnellen van programma’s en het op peil houden van overheidsinvesteringen. In februari 2009 heeft de Europese Commissie beslist de Structuurfondsen flexibeler te maken. De termijn waarbinnen de lidstaten hun toewijzingen uit de financieringsperiode 2000-2006 moeten gebruiken werd verlengd met 6 maanden (tot 30/06/2009).184 Eind mei 2009 werd dan effectief een uitgebreid pakket maatregelen betreffende het cohesiebeleid van kracht om Europa uit de crisis te helpen.185 Het pakket betreft een massale geldinjectie in de vorm van extra voorschotten uit de structuurfondsen (6,25 miljard euro voor de 27 lidstaten), de mogelijkheid tot onmiddellijke financiering van grote projecten, de vereenvoudiging van het systeem van voorschotten, de vereenvoudiging van het terugbetalingssysteem, de vergemakkelijking van het beheer van financiële instrumenteringsregelingen (EFRO/ESF) door een combinatie van subsidies en leningen en de mogelijkheid voor lidstaten om EFRO-middelen (tot 4% van hun toewijzing) aan te wenden voor investeringen in energie-efficiënte en hernieuwbare energie op het vlak van huisvesting. In antwoord op de economische crisis werd, naast de eigen inspanningen in het kader van de Vlaams relanceplannen, tevens gebruik gemaakt van een aantal mogelijkheden, voorzien in de Europese (relance)maatregelen inzake het cohesiebeleid. Wat de programmaperiode 2000 – 2006 van het Vlaamse EFRO programma betreft, werd de verlenging gevraagd van de eligibiliteitsperiode van de uitgaven voor de diverse Vlaamse programma’s ( doelstelling 2 en Urban ) met 6 maanden tot 30/06/2009. Voor het programma 2007 – 2003 stelde zich, gezien de reeds hoge benuttingsgraad, niet onmiddellijk de noodzaak tot fundamentele, inhoudelijke wijzigingen. Met het oog op een vlottere uitvoering van het programma door de vermindering van de administratieve lasten voor projectpromotoren en beheersautoriteit, werd evenwel ingegaan op de geboden mogelijkheid bepaalde uitgaven te aanvaarden op forfaitaire basis (en niet langer op basis van voorlegging van bewijsstukken). Het ESF-Agentschap Vlaanderen ging in op de door de Europese Commissie geboden mogelijkheid tot verlenging van de geldigheidsduur van de uitgaven voor de programmaperiode 2000-2006. Via een eenmalige oproep werden voor bijna 12 miljoen euro projecten goedgekeurd die konden lopen tot en met eind juni 2009. Er werd vooralsnog niet ingegaan op de mogelijkheid om aanvullende voorschotten uit het ESF te bekomen. Er bestaat geen noodzaak om n.a.v. de economische crisis nieuwe prioriteiten te stellen in het ESF-programma. Het OP is voldoende ruim opgevat om inhoudelijke bijsturingen toe te laten zonder aan de prioriteiten zelf te raken.
184
Beslissing van de Europese Commissie van 11/02/2009. “De weg naar herstel: het cohesiebeleid zal Europa uit de crisis helpen”, Document IP/09/703,05/05/2009
185
www.vlaandereninactie.be/lissabon
189
Deel 5: Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 De Vlaamse Regering zal op basis van de doelstellingen van het Pact 2020 en de doorbraken van Vlaanderen in Actie (VIA), in overleg met de sociale partners, de middenveldorganisaties en de federale regering, de sociaaleconomische hervormingen in het kader van de Lissabonstrategie voortzetten. Vlaanderen zal, met VIA als referentiekader, ook meewerken aan de verdere voorbereiding van een nieuwe Lissabonstrategie op Europees niveau. De klemtoon ligt daarbij op het realiseren van economische innovatie en op een geïntegreerd arbeidsmarktbeleid. Dit werd neergelegd in het Vlaams Regeerakkoord 20092014 dat op 15/072009 is goedgekeurd. Op het vlak van begroting wenst de Vlaamse Regering dat Vlaanderen ook in de toekomst financieel gezond blijft en zal daarom een besparingspad volgen met het oog op het bereiken van een begrotingsevenwicht in 2011. Om deze doelstelling te bereiken moet in 2009 ruim 200 miljoen en in 2010 ruim 1,5 miljard euro worden bespaard. De tussenkomsten van de Vlaamse Regering om de financiële slagkracht van financiële instellingen te versterken, zullen, in het kader van een efficiënt financieel beheer, regelmatig geëvalueerd worden. Omdat de begrotingsinkomsten naar aanleiding van de crisis sterk zijn verminderd, kiest de Vlaamse Regering voor een pragmatische aanpak binnen een strikt budgettair kader. Wat uitgaven betreft, zullen keuzes gemaakt worden. De klemtoon ligt daarbij op efficiëntiewinsten, voor een overheid die beter, klantvriendelijker en meer probleemoplossend werkt. Een belangrijk deel van de efficiëntieverhoging kan gerealiseerd worden mits een staatshervorming en een verbeterde werking van het Vlaams overheidsapparaat (o.a. via afslanking van de kabinetten, besparingen bij de administraties en door verbetering van de instrumenten van het overheidsbeleid). Op investeringen zal slechts minimaal bespaard worden. Voor de periode 2012-2014 streeft de Vlaamse Regering een begrotingsevenwicht na maar geen overschotten. Zo wordt ruimte en tijd gecreëerd om het nieuwe beleid uit het Vlaams Regeerakkoord te implementeren, en Vlaanderen zowel sociaal als economisch klaar te maken voor de toekomst. De Vlaamse Regering nam met het relanceplan ‘Herstel het vertrouwen’ van 14/11/2008 al een pakket maatregelen om de crisis te bestrijden. Vooral de verwerkende nijverheid en de industriële sectoren krijgen zware klappen en voorspeld wordt dat de werkloosheidsgraad in Vlaanderen nog zal oplopen tot in 2010. De noodzakelijke transformatie van het Vlaams economisch weefsel biedt vele kansen op vlak van vergroening en verduurzaming, een proces dat de overheid met haar toekomstplannen ondersteunt. Met het regeerakkoord 2009-2014 “Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden” tekent de Vlaamse Regering het traject verder uit waardoor Vlaanderen sterker uit de crisis zal komen met acties op korte en langere termijn. De Vlaamse Regering schakelt over van het relanceplan ‘Herstel het vertrouwen’ op een duurzaam werkgelegenheids –en investeringsplan, dat vorm zal krijgen in overleg met de werkgevers –en werknemersorganisaties en de relevante middenveldorganisaties. Het werkgelegenheidsplan, moet een antwoord bieden op drie knelpunten: de gevolgen van de crisis, de structurele verschuivingen op de arbeidsmarkt en typische 186 arbeidsmarktknelpunten. Met het duurzaam werkgelegenheids –en investeringsplan beoogt de Vlaamse Regering op korte termijn de negatieve gevolgen van de crisis te remediëren om erger te voorkomen. De uitdagingen voor Vlaanderen zijn groot: mensen én bedrijven moeten sterker uit de crisis komen. Het zal zeer belangrijk zijn de sterk toegenomen werkzoekendenpopulatie in 2009 en 186
Verklaring van de minister-president betreffende de begrotingscontrole 2009 en de begrotingsopmaak 2010 (Vlaams Parlement 28/09/2009)
www.vlaandereninactie.be/lissabon
190
2010 (samen een stijging met 100.000 werkzoekenden) toch een gepaste begeleiding en opleiding te beiden in een budgettaire context van structurele en budgettaire besparingen in de Vlaamse begroting, zoals hierboven aangegeven. Deze uitdaging om met minder middelen meer te doen kan waargemaakt worden via interne efficiëntiewinst in de dienstverlening, interne verschuivingen en optimale inzet van de Europese middelen (ESF). De Vlaamse Regering stelt in het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 vernieuwingen voor opdat het arbeidsmarktbeleid voldoende flexibel wordt om ook in de toekomst conjuncturele schokken op te vangen. Meer maatwerk impliceert o.a. de bijsturing van de VDAB-aanpak om vraag en aanbod sneller en efficiënter op elkaar af te stemmen (intensievere opvolging van (knelpunt)-vacatures en inzetten op competentieversterking), en een meer gedifferentieerd begeleidingsmodel (met intensifiëring van de begeleiding in functie van individuele behoeftes en afstand tot de arbeidsmarkt en een aangepaste aanpak voor werkzoekenden die ver van de arbeidsmarkt staan). Daarnaast zal de Vlaamse Regering werk maken van een vraaggerichter competentiebeleid en dus flexibeler opleidingsaanbod, dit om de competenties beter op de arbeidsmarkt te laten aansluiten. Het Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) en de erkenning van Elders Verworven Competenties (EVC) zijn 2 instrumenten van het proactief arbeidsmarktbeleid. Buitenlands talent zal aangetrokken worden indien in Vlaanderen geen talent gevonden wordt om bepaalde vacatures in te vullen. De Vlaamse Regering zal de inspanningen voortzetten op vlak van loopbaanbeleid en streeft naar ‘duurzame loopbanen en jobs’ in zowel de reguliere economie als de sociale economie. Ook bij herstructureringen ligt de klemtoon op een activerend beleid o.m. via bemiddeling door sociale interventieadviseurs en tewerkstellingscellen. De overbruggingspremie helpt tijdelijke arbeidsduurvermindering op te vangen. De Vlaamse Regering stimuleert een duurzaam HR-beleid in bedrijven op het vlak van competentiebeleid, sociale innovatie, gezinsvriendelijke organisatie en diversiteit. De Vlaamse overheid zal als werkgever een voorbeeldfunctie op zich nemen en versterkt haar inspanningen om meer allochtonen en mensen met een handicap aan te werven alsook op vlak van maatschappelijk verantwoord ondernemen en EVC. De Vlaamse Regering zal bij het begin van de legislatuur naast een werkgelegenheidsplan, eveneens een meerjarig investeringsplan opstellen. Met een versterking van de publieke investeringen tijdens de crisisperiode, helpt de Vlaamse Regering niet alleen de werkgelegenheid vooruit, maar zorgt ze er ook voor dat bedrijven beter voorbereid zijn eens de economische groei weer op gang komt. Innovatie is het sleutelelement voor bedrijven om stand te houden in een nieuwe, hyperconcurrentiële omgeving. De uitdaging bestaat erin het economisch potentieel te vergroenen en verduurzamen. De Vlaamse Regering beoogt investeringen in de volgende domeinen: rechtstreekse investeringen en investeringen stimuleren in hernieuwbare energievoorziening. Om energiebesparingen en energie-efficiëntie te stimuleren zal de Vlaamse Regering al haar huidige participaties in hernieuwbare energiebedrijven omvormen tot éen Vlaams Energiebedrijf. Ook gezinnen worden gestimuleerd tot zuinig energieverbruik en ondersteund bijvoorbeeld bij dakisolatie, ingebruikname van condensatieketels en hoogrendementsbeglazing. De Vlaamse Regering onderzoekt de voorwaarden voor een slim elektriciteitsnetwerk en zal windmolenparken op de Noordzee faciliteren. innovatieve groeibedrijven stimuleren via rechtstreekse kapitaalsinvesteringen om zo een multiplicatoreffect te creëren. investeringen zijn gepland in de mobiliteitsinfrastructuur (zowel infrastructuur voor privaat als openbaar vervoer), in waterwegen en havens.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
191
Investeringen in verblijfsinfrastructuur.
schoolgebouwen,
zorginfrastructuur
en
toeristische
De Vlaamse overheid leent zelf de nodige financiële middelen op de markt om deze projecten en plannen te realiseren. De Vlaamse Regering maakt zich ook sterk dat procedures voor het verkrijgen van vergunningen voor investeringsprojecten sneller zullen worden afgerond, zowel voor publieke als private investeerders. Uit het investeringsplan blijkt dus duidelijk dat de Vlaamse Regering het belang onderschrijft van milieu en hernieuwbare energie als belangrijke motor van de toekomstige economische ontwikkeling. Eco-innovatie, een verhoging van de energie-efficiëntie en een voorloperbeleid op vlak van eco-efficiëntie van materialen, producten en diensten zorgt niet enkel voor een daling van de milieudruk, maar bereidt de economie voor op de toekomst, en creëert groene jobs. Daarom werkte de Vlaamse Regering aan een verdere ontkoppeling tussen de economische groei en de druk op milieu en natuur, en een substantiële verlaging van de absolute milieudruk. De Vlaamse regering brengt een groene economie tot stand, d.w.z. een economie die meer en meer materiaalkringlopen (cradle-to-cradle) en energiekringlopen (hernieuwbare energie) sluit waardoor de milieudruk afneemt. De Vlaamse Regering zal in deze legislatuur de bestaande overheidsinstrumenten heroriënteren om een vergroening te realiseren. D.m.v. een meer gerichte ecologiepremie wordt de toepassing van duurzame bedrijfsprocessen in onze economie versneld. De Vlaamse regering registreert de fiscale stimulansen en richt ze naar de doelstelling van een groene economie. In de schoot van PMV wordt een Groen Investeringsfonds in het leven. De Vlaamse Regering zorgt ervoor dat meer ondernemingen uit verschillende sectoren de ecoefficiëntiescan toepassen. Bedrijven die investeringen doorvoeren, die hun energie- of materiaalgebruik verbeteren en die verder gaan dan wat wettelijk verplicht is of vastgelegd is in convenanten, kunnen hiervoor goedkoop lenen bij een Groen Investeringsfonds. Daarbij wordt het rentevoordeel groter naarmate het interne rendement van de investering afneemt. De Vlaamse overheid zal ook een energie-innovatieprogramma in uitvoering brengen, waarbij ze: de OESO-aanbevelingen zal opvolgen om in het milieubeleid vaker gebruik te maken van economische instrumenten en om vaker een beroep te doen op economische analyses in functie van een optimale instrumentenmix; de samenwerking tussen overheidsactoren zal consolideren via een beperkte set van kennisdiffusietrajecten en zal onderling ervaring opgebouwd worden dankzij de gecreëerde samenwerkingsverbanden tussen kmo’s; actief zal participeren in onderzoek naar de haalbaarheid van de Noordzeering ervoor zal zorgen dat het hoogspanningsnet op land toelaat om de potentiële elektriciteitsproductie van op zee aan land en tot in het binnenland te kunnen brengen. De Vlaamse overheid vervult een voorbeeldfunctie met een duurzaam materialenbeleid waarbij optimaal gebruik gemaakt wordt van het cradle-to-cradle-principe. De Vlaamse overheid sluit partnerschappen af met lokale besturen, instellingen en bedrijven die mee een voorbeeldfunctie willen vervullen. De Vlaamse regering voorziet in haar regeerakkoord tevens verschillende maatregelen om vernieuwend sociaal beleid mogelijk te maken zowel ten aanzien van ouderen oa via de integratie van de maximumfactuur in de thuiszorg en het begrenzen van de kosten in de residentiële ouderenzorg als ten aanzien van zieken en van jongeren. Deze maatregelen zullen later in de legislatuur opgestart worden. Ondertussen zijn in het kader van het crisisbeleid maatregelen genomen t.a.v. de beschutte en sociale werkplaatsen teneinde er de tewerkstelling veilig te stellen.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
192
Vlaanderen heeft de ambitie om tegen 2020 een topregio te zijn in Europa, zowel op economisch, ecologisch als sociaal vlak. Deze ambitie waarmaken vergt een transformatie van ons economisch weefsel en een versterking van onze maatschappelijke troeven. Het beleid van de Vlaamse Regering zal zich oriënteren op de concrete doelstellingen in het Pact 2020, dat gesteund wordt door alle maatschappelijke krachten. Dit plan moet nu in de praktijk gebracht worden met reële projecten en flankerend beleid. Om in de komende legislatuur substantiële stappen vooruit te zetten in de richting van de de langetermijndoelstellingen uit het Pact 2020 moeten we een doorbrakenbeleid voeren. Daarom worden belangrijke onderdelen van het beleid van de Vlaamse Regering afgestemd op de grote doorbraakprojecten die in het kader van Vlaanderen in Actie werden voorgesteld. Aan deze doorbraken heeft de Vlaamse Regering acties gekoppeld. De doorbraak ‘de lerende Vlaming’ houdt in dat alles in het werk wordt gesteld om de talenten van alle mensen maximaal te helpen ontplooien en de in het onderwijs of elders verworven competenties tot hun recht te laten komen in de arbeidsmarkt. Het uitgangspunt is dat elke leerling recht heeft op gepaste begeleiding. Om dit te realiseren wordt er ingezet op zorg, gelijke onderwijskansen en taalvaardigheid. De aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt wordt verstevigd door de overgang van mensen met praktijkervaring vanuit de privésector naar het onderwijs te vergemakkelijken. Tevens wordt er in het leren in realistische situaties geïnvesteerd door het werkplekleren en de bedrijfsstages voor leraren te versterken. Het onderwijs zal de komende legislatuur expliciet aandacht besteden aan het omgaan met gelijke kansen en diversiteit. Er wordt daarbij gestreefd naar een maximale kleuterparticipatie om achterstanden van bij het begin te ondervangen. Daarnaast moet de de taalvaardigheid Nederlands verbeteren. Daarom moet elke school een expliciet taalbeleid voeren en dienen ouders van niet-Nederlandstalige kinderen gestimuleerd worden om Nederlands te beheersen o.a. door een voldoende dekkend aanbod te voorzien. Zo zal ook de inburgering van deze mensen bevorderd worden wat de kansen op tewerkstelling aanzienlijk verhoogd. Om het aantal kortgeschoolden (zonder diploma, startkwalificaties of juiste competenties) drastisch te verminderen, combineren we meer schoolloopbaanbegeleiding met een optimale afstemming tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Het Hoger Beroepsonderwijs, dat praktijken arbeidsmarktgericht is, wordt verder uitgebouwd. Het volwassenenonderwijs en de basiseducatie krijgen voldoende groeikansen ’Open’ ondernemers zijn ondernemers die openstaan voor de mogelijkheden van de economische groei, innovatie (verduurzaming en vergroening) en internationalisering en die ook deze mogelijkheden op maatschappelijk verantwoorde wijze benutten. Om de doorbraak ‘de open ondernemer’ te realiseren, wordt vooreerst ingezet op het verder uitvoeren van de maatregelen uit het Vlaamse anticrisisplan nl. toegang tot bedrijfsfinanciering verbeteren via de Participatiemaatschappij Vlaanderen en het verstrekken van waarborgen. Betere toegang tot financiering bevordert ook de groei en ontwikkeling van (nieuwe) bedrijven. Verder wordt o.m. ingezet op stimuleren van ondernemerscultuur (Actieplan Ondernemend Onderwijs en Opleiding), wegwerken van de drempels voor het ondernemerschap (administratieve vereenvoudiging, begeleiding en opleiding), overheidsinstrumenten heroriënteren voor de vergroening van de economie (ecologiepremie en fiscale stimuli), en bedrijfsvriendelijk lokaal beleid. Innovatiecentrum Vlaanderen: Vlaanderen beschikt over een aantal innovatiecentra van wereldklasse. De transformatie naar een meer op innovatie gerichte economie veronderstelt excellent wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Vandaar het belang ook in moeilijke tijden de inspanningen op dit vlak verder te zetten. De Vlaamse Regering zal investeren in een performante kennisinfrastructuur (XL-Fonds van de GIMV, programma achtergestelde leningen voor innovatieve groeibedrijven van PMV en een nieuw fonds voor groene investeringen). Een nieuw innovatiepact, moet de transformatie van de economie tot stand brengen. Het betreft een coalitie
www.vlaandereninactie.be/lissabon
193
van de overheid, kennis -en wetenschapsinstellingen, hoger onderwijs en het bedrijfsleven die de krachten bundelen om te komen tot een innovatie –en wetenschapsbeleid met maatschappelijke meerwaarde en gericht op duurzame werkgelegenheidscreatie en vergroening van de economie. Essentieel is immers dat de kennis ook de weg vindt van de onderzoeker naar de bedrijfswereld met oog op vermarkting. Slimme draaischijf van Europa: door verbeteringen aan het mobiliteitssysteem moet deze doorbraak verwezenlijkt worden. Dit is nodig om de negatieve effecten op de gezondheid, het milieu en economie te beperken en tegelijk de Vlaamse logistieke positie binnen West Europa te versterken. De Vlaamse Regering zal investeren in havens, de binnenvaart, de openbaarvervoersinfrastructuur (klemtoon op verduurzaming) en de fietsinfrastructuur. Ook de aanpak van missing links, beter onderhoud van de weginfrastructuur en de uitbouw van een multimodaal verkeers – en vervoersmanagement zijn noodzakelijk. Wat de beperking van hinder en verontreiniging betreft worden actieplannen tegen het geluid en tegen fijn stof gerealiseerd en zal een masterplan voor groen vervoer ingevoerd worden. De Vlaamse Regering beoogt ook een kilometerheffing voor het vrachtvervoer in te voeren voor het einde van de legislatuur. Groen en dynamisch stedengewest: Vlaanderen moet als éen van de meest dichtbevolkte streken in Noord-West-Europa de nog resterende open ruimte beschermen en versterken. Tegelijk moet een antwoord gezocht worden op de toenemende vraag naar betaalbare woningen en manieren om steden leefbaar en aantrekkelijk te houden, ondanks de verstedelijking. Daarom zal de Vlaamse Regering in duurzaam wonen, duurzaam bouwen en duurzaam leven stimuleren. Deze doorbraak houdt in dat Vlaanderen evolueert naar een gewest waar minder grondstoffen worden geconsumeerd, minder afval wordt geproduceerd, rationeel wordt omgesprongen met energiegebruik en CO2-emissies verder dalen, en met kwalitatieve WKK. Inspanningen op vlak van brownfieldontwikkeling, behoud, herstel en versterking van de biodiversiteit, bodembescherming, rationeel watergebruik, luchtkwaliteit en het geluidsbeleid passen in dit kader. Zoals afgesproken in het Pact Vlaanderen 2020 moet Vlaanderen in 2020 ook op vlak van water- en luchtkwaliteit, bodembescherming, geluidshinder en biodiversiteit even goed scoren als andere economische topregio’s. Als Vlaanderen, met milieumaatregelen die Europees worden opgelegd, er niet in slaagt om deze milieukwaliteitsdoelstellingen te bereiken, zal het bijkomende doelgerichte maatregelen nemen. Bij de voorbereiding van het Belgisch standpunt en in de Raad Milieu van de Europese Unie neemt Vlaanderen een standpunt in dat leidt tot een gelijk speelveld op hoog niveau, bij voorkeur door middel van ambitieuze proces- en productnormen.
Bovenvermelde doorbraken vragen om een slagkrachtige overheid. De overheden in Vlaanderen moeten doeltreffend en efficiënt functioneren en zo een hefboom vormen voor de realisatie van een sociaal, ondernemend, innovatief en duurzaam Vlaanderen. Belangrijk aandachtspunt hierbij is het verder inzetten op administratieve vereenvoudiging. In het licht van de Europese doelstelling voor administratieve lastenverlaging zal versneld uitvoering worden gegeven aan de actieplannen met administratieve vereenvoudigingsprojecten. Daarnaast zal de reguleringsimpactanalyse hervormd worden tot een meer doeltreffend instrument. Duurzame ontwikkeling is een leidend principe van het beleid van de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering versterkt de milieusensibilisering alsook de reële participatie van het maatschappelijk middenveld in haar beleidsprocessen en valoriseert de inbreng van strategische adviesraden in een vroege fase van de beleidsvorming.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
194
Bijlagen
www.vlaandereninactie.be/lissabon
195
Bijlage 1: GEÏNTEGREERDE RICHTSNOEREN VOOR GROEI EN WERKGELEGENHEID (2008-2010) Macro-economische richtsnoeren (1) Zorgen voor op duurzame groei gerichte economische stabiliteit. (2) Houdbare economische en begrotingssituaties als basis voor meer werkgelegenheid waarborgen. (3) Een efficiënte, op groei en werkgelegenheid gerichte allocatie van productiemiddelen bevorderen. (4) Zorgen dat de loonontwikkelingen bijdragen tot macro-economische stabiliteit en groei. (5) Meer samenhang tussen macro-economisch beleid, structuurbeleid en werkgelegenheidsbeleid bevorderen. (6) Bijdragen tot de dynamiek en de goede werking van de EMU. Micro-economische richtsnoeren (7) De investeringen in O&O verhogen en verbeteren, in het bijzonder in de particuliere sector. (8) Alle vormen van innovatie faciliteren. (9) De verspreiding en effectieve toepassing van ICT faciliteren en een volledig inclusieve informatiemaatschappij opbouwen. (10) De concurrentievoordelen van de Europese industriële basis versterken. (11) Duurzaam gebruik van hulpbronnen aanmoedigen en de synergieën tussen milieubescherming en groei versterken. (12) De interne markt uitbreiden en verdiepen. (13) Zorgen voor open en concurrerende markten binnen en buiten Europa en de voordelen van de mondialisering benutten. (14) Een bedrijfsklimaat met meer mededinging creëren en particulier initiatief door betere regelgeving aanmoedigen. (15) Het ondernemerschap bevorderen en het klimaat voor het MKB verbeteren. (16) Europese infrastructuren uitbreiden,verbeteren en onderling koppelen en prioritaire grensoverschrijdende projecten voltooien. Richtsnoeren voor de werkgelegenheid (17) Streven naar een beleid gericht op volledige werkgelegenheid, betere arbeidskwaliteit en -productiviteit en hechtere sociale en territoriale samenhang. (18) Levensloopbeleid bevorderen. (19) Arbeidsmarkten toegankelijker, werken aantrekkelijker en arbeid lonend maken voor werkzoekenden, inclusief mensen met een achterstandspositie en inactieven. (20) Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar afstemmen. (21) Met gepaste aandacht voor de rol van de sociale partners, flexibiliteit gecombineerd met werkzekerheid bevorderen en segmentering van de arbeidsmarkt verminderen. (22) Zorgen voor arbeidskostenontwikkelingen en regelingen voor loonvaststelling die bevorderlijk zijn voor de werkgelegenheid. (23) Investeringen in menselijk kapitaal opvoeren en verbeteren. (24) Onderwijs- en opleidingsstelsels aanpassen aan nieuwe bekwaamheidsvereisten.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
196
Bijlage 2: Afkortingenlijst 7KP: 7e Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling van de EU A AAL: Ambient Assisted Living Actiris: vroegere Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling (BGDA) ADB: Asian Development Bank ADSL: Assymetric Digital Subscriber Line AE: Agentschap Economie AIDS: Acquired Immune Deficiency Syndrome Alesh: Amortisatiefonds van de leningen voor de Sociale Huisvesting ANB: Agentschap Natuur en Bos AO: Agentschap Ondernemen APCF: Asia Pacific Carbon Fund ARK: Activering RisicoKapitaal (ARKimedes) ARKIV: risicokapitaalverschaffers die erkend zijn in het kader van de ARKimedes-regeling ARTEMIS: Advanced Research and TEchnology for Microelectronics Integrated Silicon Devices ASEM: Asia-Europe Meeting B BAM: Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel BAN: Business Angels Networks BBB: Beter Bestuurlijk Beleid BBE: Bruto Binnenlands Energieverbruik BBP: Bruto Binnenlands Product BBT: Best Beschikbare Technieken BEA: Budget Economisch Advies BELNET: Belgisch telematicaonderzoeksnetwerk BERD: Business Expenditure on R&D BFE: Bedrijfsfederatie der Voortbrengers en Verdelers van Elektriciteit in België BIAC: Brussels International Airport Company BIM: Brussels Instituut voor Milieubeheer Bizidee: ondernemingsplanwedstrijd BND: buurt- en nabijheidsdienst BOF: Bijzonder Onderzoeksfonds BRIC: Brazilië, Rusland, Indië en China BS: Belgisch Staatsblad BSO: Beroeps Secundair Onderwijs BUOO: Bruto Binnenlandse Uitgaven voor O&O BVR: Besluit van de Vlaamse Regering BW: Beschutte Werkplaatsen C CAG: College van Ambtenaren-generaal CAO: Collectieve Arbeidsovereenkomst CARE (Eurostat): Community Road Accident Database Eurostat
www.vlaandereninactie.be/lissabon
CCIM: Coördinatiecomité Internationaal Milieubeleid CCM: Coördinatiecel Milieuzorg CEMT: Conférence Européenne des Ministres de Transport CERN: Centre Européen de Recherche Nucléaire Cevora: opleidingscentrum van het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor Bedienden CGKR: Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding CH4: methaan, moerasgas CIIE: Committee on Industry, Innovation and Entrepreneurship CIS: Community Innovation Survey CIS-4: Fourth Community Innovation Surveys CKO: Centrum voor Kinderopvang CLARIN: Common Language Resources and Technology Infrastructure CLB: Centra voor Leerlingenbegeleiding CLP: Communautair Lissabonprogramma CO2-emissie: koolstofdioxide uitstoot COC: Collectief Onderzoekscentrum CoCoMedia: Collaborative Community Media COM: Europese Commissie COMPERA: Competence Research Centres CoR: Comité van de Regio’s CORVE: Coördinatiecel Vlaams e-government CSR: Communautaire Strategische Richtsnoeren CSTP: Committee for Scientific and Technological Policy CTIB: Onderzoekscentrum voor Translationele Biomedische Innovatie CTU: Clinical Trial Unit D DAC:Derde Arbeidscircuit DAR: Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid DGA’s: Diensten voor gespecialiseerd arbeidsonderzoek DIT: Dienstenimpacttoets DMI: Directe Materialen Input (Flanders) DRIVE II: innovatieprogramma voor de voertuigindustrie DVB: Digital Video Broadcast E E100: vroegere energienorm energieprestatienorm E70: huidige energienorm E89: energienorm EAD: Evenredige Arbeidsdeelname EAK: Enquête naar de Arbeidskrachten EBE: Energiebeleid voor Europa
197
EC DG TREN: Europese Commissie Directoraat-generaal voor Transport en Energie EC: Europese Commissie ECHP: European Community Household Panel EDCTP: European & Developing Countries Clinical Trials Partnership EDRL: Europese Dienstenrichtlijn EEA: European Economic Area EEH: Europees Economisch Herstelplan EEN: Enterprise Europe Network EFRO: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling EG: Europese Gemeenschap EIA: European Intermodal Association e-ID: elektronische identiteitskaart EIB: Europese Investeringsbank EIC: Europese informatiecentra EIS: European Innovation Scoreboard eL&W: Expertisecentrum Leeftijd & Werk EMBL: European Molecular Biology Laboratory EMBO: Europese organisatie inzake moleculaire biologie EMC: Eigen Materialen Consumptie EMU: Economische en Monetaire Unie ENA: Economisch Netwerk Albertkanaal ENOVER: Energieoverleg EOR: Europese onderzoeksruimte EPB: Energie, Prestatie Binnenklimaat EPD: Enkelvoudig Programmeringsdocument EPO: European Patent Office ESO: Europees Zuidelijke Sterrenwacht EQF: European Qualifications Framework ERA-net: European Research Area Network ERRIN: European Regions Research and Innovation Network ESF: Europees Sociaal Fonds ESF: European Science Foundation ESFRI: European Strategy Forum on Research Infrastructures ESS: European Social Survey ESO: Europese Zuidelijke Sterrenwacht ESRF: European Synchrotron Radiation Facility EU: Europese Unie EU-12: België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Denemarken, Ierland, Verenigd Koninkrijk, Griekenland, Portugal en Spanje EU-15: EU-12 + Finland, Oostenrijk en Zweden EU-25: EU-15 + Cyprus, Estland, Letland Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië EU-27: EU-25 + Bulgarije en Roemenië (= alle Lidstaten van de EU per 01/01/2007 na de jongste uitbreiding). EUR: Euro EUROCORES: European Collaborative Research Programmes
www.vlaandereninactie.be/lissabon
EUROSTAT: EU's statistics agency EVC: Erkennen van Verworven Competenties EWI: Economie, Wetenschap en Innovatie F Flanders DC (FDC): Flanders District of Creativity FFEU: Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige Investeringsuitgaven FISN: Flanders Inland Shipping Network FIT: Flanders Investment and Trade FLAMAC: Flanders Materials Centre Flanders DC: Flanders District of Creativity FMTC: Flanders Mechatronics Technology Centre FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie: Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie FPB: Federaal Planbureau FSC: Forest Stewardship Council FUST: Flanders Unesco Science Trust Fund FVI: Fonds Vlaanderen Internationaal FWO: Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen G GBAORD: Government Budget Appropriations or Layouts for R&D GEB: Grensoverschrijdend Ecologisch Basisplan GEN: Gewestelijk ExpresNet GERD: Gross Expenditure on R&D GESCO: gesubsidieerde contractuelen GFT: Groente-, fruit- en tuinafval GIMV: Investeringsmaatschappij Vlaanderen GIS: Geografisch informatiesysteem GIS: Gezondheidsinformatiesysteem GLASREG: efficiënt energiegebruik in de glastuinbouw GLB: Gemeenschappelijk Landbouwbeleid GNBS: Gewenste Natuur- en Bosstructuur GBAORD = Government Budget Appropriations or Outlays on R&D (overheidsuitgaven voor O&O, berekend door bij de middelen afkomstig van de Vlaamse overheid het Vlaamse aandeel in de federale O&O-kredieten op te tellen) GOVERD: Government Intramural Expenditure on R&D GREB: Geïntegreerde richtsnoeren voor het Economisch Beleid GRIP: Gelijke Rechten voor Iedere Persoon met een handicap GRUP: Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan GTA: Grondig Technisch Advies
198
H HERD: Higher Education expenditures on R&D HERDgew: Expenditure on R&D in the Higher Education Sector HERMREG: statitstisch model HF: Herplaatsingsfonds HFK’s: Hydrogen Fluorocarbons HPG: Harmonisch Park en Groenbeheer HRF: Hoge Raad van Financiën HRM: Human Resources Management I i2010: Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid IBBT: Instituut voor Breedbandtechnologie IBO: Individuele Beroepsopleidingen in de Onderneming ICAP : International Carbon Action Partnership ICEDD: Institut de Conseil et d'Etudes en Développement Durable ICOS: Integrated Carbon Observation System ICRH: International Centre for Reproductive Health ICT: Informatie- en Communicatietechnologie IEA: Internationaal Energie Agentschap IHD: Instandhoudingsdoelstellingen IKW: Interkabinettenwerkgroep ILO: International Labour Organisation ILVO: Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek IMCFB: Interministeriële Conferentie voor Financiën en Begroting IMEC: Interuniversitair Microelectronicacentrum INBO: Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek IncGeo: Incubatiepunt voor Geo-Informatie INCO: International Scientific Cooperation INNO-net: Innovatienetwerken INR: Instituut voor Nationale Rekeningen IOF: Industrieel Onderzoeksfonds IPBO: Instituut voor Plantenbiotechnologie voor Ontwikkelingslanden IP: Internet Protocol IPREG: Innovation Policy Research for Economic Growth IT: informatietechnologie ITG: Instituut voor Tropische Geneeskunde IVON: Natuurverwervingsgebied IWEPS: Institut Wallon d’Evaluation, de la Prospective et de la Statistique IWSE: Vlaamse Inspectie Werk en Sociale Economie IWT: Instituut voor de aanmoediging van innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen J
www.vlaandereninactie.be/lissabon
JoKer: Jongere –en Kindeffectenrapport JTI: Joint Technology Initiatives K KB: Koninklijk Besluit KCI: Kaderprogramma voor Concurrentievermogen en Innovatie kgoe: kilogram oil equivalent KKP: Koopkrachtpariteiten KMDA: KMDA: Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde Antwerpen KMO’s: Kleine en Middelgrote Ondernemingen KP voor OTO: EU Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling KVAB: Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten KVD: Kredietverleningen en Deelnemingen KVIV: Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging L L&W: Leeftijd & Werk LEADER: Liaisons Entre Actions de Développement de l’Economie LEM: Luchthaven Exploitatiemaatschappij LFS: Labour Force Survey LIFEWATCH: ESFRI-project dat databanken binnen en buiten Europa wil verbinden om de evolutie van de ecosystemen op een duurzame wijze op te volgen LMP: Lisbon Monitoring Platform LNE: Leefmilieu, Natuur en Energie LOM:Luchthaven Ontwikkelingsmaatschappij LO-TK: loopbaanonderbreking/tijdskrediet LT: lange termijn M MADUF: Maximize DVB Usage in Flanders MB: Ministerieel Besluit MBO: Milieubeleidsoverneenkomsten MCCF: Multilateral Carbon Credit Fund MER: Milieueffectrapportage, Milieueffectrapport Methusalem: Vlaams programma met ad personam toegekende langdurige en structurele excellentiefinanciering waardoor wetenschappelijk talent beter kan behouden blijven. MINA: Milieu en Natuur MIP: Milieu Innovatieplatform MIVB: Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer Brussel MJP2008: Milieujaarprogramma 2008 MKB: Midden- en Kleinbedrijf MMPP problematiek: Medische, Mentale, Psychische en of Psychiatrische Problematiek MOW: Mobiliteit en Openbare Werken
199
NRC: Non-Recurring Costs MRW: Ministère de la Région Wallonne MVO: Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen N N2O: Distikstofoxide (lachgas) NACE: Nomenclature statistique des Activités économiques dans la Communauté Européenne, Europese economischeactiviteitennomenclatuur NARA: Natuurrapport Natura2000: aankoopprogramma Speciale Beschermingszones als onderdeel van Vlaamse maatregelen voor verwerving van de meest kwetsbare gebieden NBB: Nationale Bank van België NCP: Nationaal Contactpunt in het kader van de uitvoering van het zevende Europese Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling NEC: National Emission Ceilings Neptunus: strategische toekomstplan openbaar vervoer West-Vlaanderen NERF: Strategische multidisciplinaire samenwerking voor ‘Neuro-Electronics Research Flanders’ NEXT 11 (N11): kleinere landen die naast de BRIC-landen over groeipotentieel beschikken en interessant zijn voor de opvolging van de buitenlandse handel: Bangladesh, Egypte, Indonesië, Iran, Zuid-Korea, Mexico, Nigeria, Filippijnen, Pakistan, Turkije, Vietnam NFTE: Network for Training Entrepreneurship NHP: Nationaal Hervormingsprogramma NMBS: Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen NON-BERD: uitgave voor O&O buiten de bedrijfswereld (GOVERD+HERDgew+P&P) NOx: Stikstofoxides NRC: Non-Recurring Costs NRP: National Reform Programm NSRK: Nationaal Strategisch Referentiekader NUTS-1: Europese regio met 3 tot 7 miljoen inwoners volgens de Nomenclature des Unités Territoriales Statistiques (Nomenclatuur van territoriale eenheden voor statistiek) NUTS-2: Europese regio met 800.000 tot 3 miljoen inwoners volgens de Nomenclature des Unités Territoriales Statistiques (Nomenclatuur van territoriale eenheden voor statistiek)
OASeS: Onderzoeksgroep Armoede, Sociale uitsluiting en de Stad (Universiteit Antwerpen) OCM: Open Coördinatie Methode OCMW: Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn Oddysseus: Vlaams overheidsprogramma om Vlaamse toponderzoekers in het buitenland terug te halen en buitenlandse toponderzoekers aan te trekken OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling OMC: Open Method of Coordination OP: Operationeel Programma OTO: Onderzoek en Technologische Ontwikkeling OVAM: Openbare Vlaamse AfvalstoffenMaatschappij OZM: Onderzoeksmandaten P PBB: Preventief Bedrijfsbeleid PBV: Promotie Binnenvaart Vlaanderen PC/KD: actie ‘een pc voor elke kadee’ PDPO 2: Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling Pegasus: strategisch toekomstplan openbaar vervoer Oost-Vlaanderen PF: Participatiefonds PFK’s: Perfluorkoolwaterstofgassen PIM: Programma Innovatie Media PISA: Programme for International Student Assessment PJ: Per jaar Pmah: Personen met een arbeidshandicap PMV: ParticipatieMaatschappij Vlaanderen nv PNP: Private Non-Profit Institutions Expenditures on R&D PokKuMon: PodiumKunsten Multimediaal Ontsloten POP: Persoonlijjk Ontwikkelingsplan PPS: Publiek Private Samenwerking ppt: procentpunt PRESTI-5: preventiestimulerend subsidieprogramma (afval) PRINS: Pan-European Research Infrastructure for Nano-Structures PRO: equivalent van de Ecodesignaward voor professionele ontwerpers PSBH: Panelstudie van Belgische Huishoudens PWO: Projectmatig Wetenschappelijk Onderzoek
O
R
OBPWO: onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek O&O: Onderzoek & Ontwikkeling O&V: Onderwijs en Vorming
R&D: Research & Development REG: Rationeel Energiegebruik bij Gezinnen REN: Regionale Expertisenetwerken
www.vlaandereninactie.be/lissabon
200
RESOC: REgionaal Sociaal-economisch OverlegComité RIA: Reguleringsimpactanalyse RIE: ReguleringsImpactevaluatie RIS: Regionale Innovatiesamenwerkingsverbanden RO: Ruimtelijke Ordening RSV: Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen RTC: Regionaal Technologisch Centrum RUP: Ruimtelijk Uitvoeringsplan RVA: Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening RVO: Roger Van Overstraeten-Society RVS: Raad van State S SARS: Severe Acute Respiratory Syndrome SBO: Strategisch BasisOnderzoek SBZ: Speciale Beschermingszone SEBI: Streamlining European Biodiversity Indicators SERR: Sociaal-Economische Raad van de Regio SERV: Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen Seveso: Europese richtlijn over de risico’s op industriële ongevallen SF6: zwavelhexafluoride SG-Forum: Forum van secretarissen-generaal SGKB: Steunpunt GelijkeKansenBeleid SGPJ: Steden- en GemeentenPlan Jeugdwerkloosheid SHARE: Survey of Health, Ageing and Retirement in Europe SIA’s: Sociale Interventieadviseurs SIFO: Sociaal Investeringsfonds SILC: Statistics on Income and Living Conditions SIM: Strategisch Initiatief Materialen SMS: Short Message Service Spartacus: strategisch toekomstplan openbaar vervoer Limburg SPINCAM: Southeast Pacific data and Information Network in support to Integrated Coastal Area Management START: Strategisch Actieplan van Reconversie en Tewerkstelling van de luchthavenregio STIP: Steunpunt en Informatiecentrum voor Preventie van Afval STV: Stichting Technologie Vlaanderen SVR: Studiedienst Vlaamse Regering SW: Sociale Werkplaatsen SYNTRA: Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming T TAFTIE: Through the Association for Technology Implementation in Europe
www.vlaandereninactie.be/lissabon
TBM: Toegepast Biomedisch Onderzoek met een Primair Maatschappelijke Finaliteit TEA: Total Entrepreneurial Activity rate TEC: Transport en Commun TEN: Trans-Europees Netwerk TEN-T: Trans-European Transport Network TETRA: Technologietransfer (bij hogescholen van de Vlaamse Gemeenschap) TEU: Twenty feet Equivalent Unit TIES: Integratie van de Europese Tweede Generatie TOS 21: Techniek Op School in de 21e eeuw TSO: Technisch Secundair Onderwijs TW: Trajectwerking Werkzoekenden TWC: Tewerkstellingscellen U UNESCO: the United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization UNIDO: United Nations Industrial Development Organisation UNIZO: Unie van Zelfstandige Ondernemers URBACT II: European Programme for Urban Sustainable Development V VAP: Vlaamse Actieplan Armoedebestrijding VCA: Veiligheid Checklist Aannemers VCP: Vlaams Contactpunt Kaderprogramma VDAB: Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding VEA: Vlaams Energie Agentschap VEN: Vlaams Ecologisch Netwerk VESOC: Vlaams Sociaal Economisch Overlegcomité VFTB: Vlaams Fonds Tropisch Bos VG: Vlaams Gewest VHP: Vlaamse Hervormingsprogramma VIA: Vlaanderen In Actie VIB: Vlaams Interuniversitair Instituut voor Biotechnologie VIDEO: Vlaams Interdepartementaal Europa Overleg VIL: Vlaams Instituut voor de Logistiek VIM: Vlaams Instituut voor Mobiliteit VIN: Vlaams Innovatienetwerk VINNOF: Vlaams Innovatiefonds VIP: Vlaamse InschakelingsPremie VIS: Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden VISION-project: onderzoek over innovatiebeleid in het kader van het ERA-net VITO: Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek VLAGIDT: Vlaamse Glastuinbouw Innoveert voor een Duurzame Toekomst VLAREA: Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en beheer
201
VLEVA: Vlaams Europees Verbindingsagentschap VLAO: Vlaams Agentschap voor Ondernemen VLIF: Vlaams Landbouwinvesteringsfonds VLIZ: Vlaams Instituut voor de Zee VMM: Vlaamse Milieumaatschappij VMM-MIRA: Vlaamse MilieumaatschappijMilieurapport Vlaanderen VN: Verenigde Naties VOKA: Vlaams Netwerk van Ondernemingen VON: Vlaams Ondernemerschapsbevorderend Netwerk VOP: Vlaamse OndersteuningsPremie VREG: Vlaamse reguleringsinstantie voor de elektriciteits- en gasmarkt VRT: Vlaamse Radio en Televisie VRWB: Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid VSAWSE: Vlaams Subsidieagentschap Werk en Sociale Economie VTE: voltijdsequivalent VVM De Lijn: Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn
www.vlaandereninactie.be/lissabon
W WCO: Wet Continuïteit Ondernemingen W&T: Wetenschappelijke & Technologische dienstverlening WEP+: WerkervaringsPlan WIN: Wetenschapsinnovatienetwerk WKK: Warmtekrachtkoppeling WSE: Werk en Sociale Economie WTI: Wetenschap en Technologische Innovatie Z ZAP: Zelfstandig Academisch Personeel
202
Bijlage 3: Uittreksel uit de Lisbon Brief van juni 2009 (CoR). Assessment van de kwaliteit van de nationale voortgangsrapporten m.b.t. verwijzing naar lokale en regionale overheden.
www.vlaandereninactie.be/lissabon
203