VLAAMS PARLEMENT
RESOLUTIE betreffende de verzoening van de behoeften aan energie en aan zuivere lucht in onze maatschappij
Het Vlaams Parlement, – gelet op de Verkenningsnota voor het energiedebat in het Vlaams Parlement, ingediend door de heer Eric Van Rompuy, Vlaams minister van Economie, KMO, Landbouw en Media (Stuk 306 (1995-1996) – Nr. 1), waarin onder meer wordt gesteld : "Het gebruik van energie is essentieel voor onze samenleving. Industriële processen vereisen energie en ook voor het transport van personen en goederen is energiegebruik onontbeerlijk. Het gebruik van energie heeft echter nadelige milieueffecten. Voorbeelden zijn verzuring (emissies SO2 en NOx), versterking van het broeikaseffect (uitstoot CO2, methaangas en andere broeikasgassen), afvalproblematiek (vliegas, kolenreststoffen), stofemissies en geluidsoverlast. Een adequate oplossing voor de energie/milieuproblematiek is enkel mogelijk door de gebundelde inzet van de aanbieders van energie (producenten en distributeurs), de vragers van energie (ondernemingen, burgers), de overheid (sensibiliseren, reguleren) en de wetenschappelijke wereld (technologische vernieuwing)." en "Vandaag is de voornaamste doelstelling van het Vlaamse energiebeleid de aanmoediging van het rationeel energieverbruik en de terugdringing van de CO2-uitstoot met 5 % tegen het jaar 2000 in vergelijking met het niveau van het jaar 1990." en
[ 2 ]
"In het kader van een duurzaam energiebeleid in het algemeen en een CO2-arm beleid in het bijzonder, moet het mogelijk zijn om op langere termijn de inzet van hernieuwbare energiebronnen in Vlaanderen relatief te versterken." en "Milieubekommernissen en duurzame ontwikkeling moeten meer en meer geïntegreerd worden in het economisch denken. De bedoeling van het Vlaamse energiedebat is in deze context een strategie te ontwikkelen voor het Vlaamse energiebeleid." ; – gelet op de Beleidsbrief Het leefmilieu in Vlaanderen – Een duurzame ontwikkeling voor de generaties van morgen, ingediend door de heer Theo Kelchtermans, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling (Stuk 166 (1995-1996) – Nr. 1), waarin onder meer wordt gesteld : "Het beleid zal gericht zijn op de bronnen van grootste vervuiling : de energiesector, de chemische nijverheid, de basismetaalsector en de sector land- en bosbouw. Laatst maar niet het minst is ook de sector verkeer en vervoer verantwoordelijk voor een groot deel van de luchtverontreiniging. Vanuit milieutechnisch oogpunt zullen deze verschillende sectoren thematisch worden aangepakt. Vooraan staan daarbij : – het verder verminderen van verzurende emissies ; – het verminderen van de emissies van organische stoffen en dioxines ; – de bescherming van de ozonlaag ; – het treffen van structurele maatregelen ter vermindering van de ozonverontreiniging ; – het verminderen van de emissies van broeikasgassen ; – het verminderen van de emissies van het verkeer." en
[ 3 ]
"De bevolking, de bedrijven en de overheden moeten overtuigd worden van de noodzaak van een meer milieubewust gedrag. "Overtuigen" is noodzakelijk om het maatschappelijk draagvlak te verbreden en te verdiepen. Een verbetering van het milieu kan ten gronde enkel door een gedragsverandering van de geresponsabiliseerde burgers gerealiseerd worden." ; – gelet op de specifieke acties opgenomen in het milieubeleidsplan 1997-2001 (MINA-plan 2) ; – overwegende dat de energiepolitiek niet alleen moet leiden tot een vermindering van het energieverbruik maar ook tot het gebruik van minder vervuilende alternatieve brandstoffen ; – overwegende dat het verkeer in de stedelijke centra de grootste vervuiler is ; – overwegende dat de vermindering van het wagengebruik ten bate van het openbaar vervoer onvermijdelijk het aantal dieselbussen in de stadscentra doet toenemen ; – overwegende dat er elke zomer een terugkerend probleem van te hoge ozonconcentraties is en gezien het aangewezen is nu maatregelen te nemen in het vooruitzicht van de zomer van 1997 ; – vraagt de Vlaamse regering 1° een actieplan "energie en zuivere lucht" op te stellen ; 2° de nodige inspanningen te doen om de bevolking bewust te maken van de noodzaak om de luchtvervuiling te verminderen ; 3° overleg te plegen met de federale overheid, om in de tariferingsstructuur voor elektriciteit en gas rekening te houden met de veroorzaakte milieuschade ;
[ 4 ]
4° specifieke maatregelen te nemen ten aanzien van het wegverkeer, meer bepaald : a) maatregelen ter vermindering van het gebruik van personenwagens ten voordele van het openbaar vervoer ; b) maatregelen ter stimulering van meer milieuvriendelijke autotypes en van een meer milieuvriendelijke samenstelling van brandstoffen, vanuit het principe dat steeds dient te worden gekozen voor de beste beschikbare technologie en in aansluiting op de standpunten die terzake werden ingenomen door het Europees Parlement op 10 april 1997 met betrekking tot de voorstellen van de Europese Commissie in het kader van het Auto-oilprogramma. Zo bijvoorbeeld : – de ontwikkeling van auto's met een veel lager verbruik (bijvoorbeeld de drie liter/100 km-wagen) ; – een snelle invoering van strengere normen voor de uitlaatgassen van auto's ; – het terugbrengen van het benzeen- en zwavelgehalte in de motorbrandstoffen ; – de aanmoediging van zuurstofrijke benzine om de CO-uitstoot te beperken ; – een striktere controle op de goede werking van katalysatoren en inspanningen om de techniek van katalysatoren en koolstoffilters verder te verbeteren ; c) maatregelen ter stimulering van het gebruik van alternatieve brandstoffen die minder vervuilen dan de petroleumbrandstoffen, te beginnen met de voertuigen die het meest vervuilen, namelijk de zware dieselvoertuigen in de stad ; 5° specifieke maatregelen te nemen om het energieverbruik in de woningsector te doen dalen (bijvoorbeeld door het herbekijken van de K-waardenormering van glas) ;
[ 5 ]
6° een specifiek gecoördineerd omschakelingsprogramma naar andere brandstoffen dan diesel te starten voor collectieve vloten, bestemd voor gebruik in een stedelijke omgeving ; 7° een beleid van promotie en ondersteuning van alternatieve energiebronnen te voeren ; 8° in samenwerking met de federale overheid milieu-impactstudies te laten opmaken rond de voor- en nadelen van een omschakeling naar meer elektrische en hybride motorvoertuigen enerzijds en naar het gebruik van alternatieve brandstoffen en biobrandstoffen anderzijds. Hierbij wordt telkens het totale effect op het leefmilieu afgewogen (naast de directe emissies van het motorvoertuig, ook de vervuiling van of door batterijen, de emissies afkomstig van energieopwekking in centrales, de vervuiling veroorzaakt door verdere raffinering, de impact van het op grote schaal telen van gewassen voor het gebruik als biobrandstof, enzovoort) ; 9° een fiscaal aanmoedigingsstelsel in te voeren dat het gebruik van alternatieve brandstoffen bevordert ; 10° industriële programma's te bevorderen voor de ontwikkeling en productie van nieuwe uitrustingen die de luchtvervuiling in de steden verminderen, het gebruik van deze uitrustingen aan te moedigen in Vlaanderen en de export ervan te bevorderen.
AANGENOMEN DOOR HET VLAAMS PARLEMENT, Brussel, 10 juli 1997.
De Griffier,
De Voorzitter,