Natuur.focus
Afgiftekantoor Antwerpen X P209602 Toelating – gesloten verpakking Retouradres: Natuurpunt, Coxiestraat 11, 2800 Mechelen
V L A A M S D R I E M A A N D E L I J K S T I J D S C H R I F T O V E R N AT U U R S T U D I E & - B E H E E R – D E C E M B E R 2 0 1 2 – J A A R G A N G 1 1 – N U M M E R 4
V E R S C H I J N T I N M A A R T, J U N I , S E P T E M B E R E N D E C E M B E R
Focus op biogeochemie
De Stierkikker in Vlaanderen
Hybridisatie bij orchideeën
Artikels
De Stierkikker in Vlaanderen
Naar een gericht beheer van een invasieve exoot Gerald Louette, Sander Devisscher, Alain De Vocht, Mieke Hoogewijs, Robert Jooris & Tim Adriaens
De Stierkikker wordt omwille van zijn vermeend negatieve invloed op de inheemse biodiversiteit, in combinatie met zijn mondiale verspreiding, bestempeld als een van de meest invasieve exoten ter wereld. In Vlaanderen komt de soort sinds een twintigtal jaar voor en blijven aanwezige populaties zich verder uitbreiden. Een doeltreffend beheer van de soort is dan ook dringend nodig. In deze studie worden enkele beheermaatregelen verkend, zodat de Stierkikker en dus ook zijn impact op inheemse soorten in onze natuur kan worden teruggedrongen.
Stierkikker (foto: Vilda/Rollin Verlinde)
144
december 2012
Natuur.focus
Artikels Gevaarlijke kikker? De Stierkikker of Amerikaanse brulkikker Lithobates catesbeianus is een forse kikker die als volwassen dier 20 cm groot en 500 g zwaar kan worden. De dikkoppen verblijven meerdere jaren in het water vooraleer ze metamorfoseren, waardoor ze vrij groot kunnen worden (tot 15 cm). Verwarring met de inheemse Groene kikker Pelophylax esculentus synklepton treedt soms op, alhoewel er duidelijke verschillen zijn in uiterlijk en geluid. Zo heeft de Stierkikker een zeer groot trommelvlies (groter dan het oog) en heeft hij geen laterale klierlijsten op de rug (Figuur 1). Het geluid is een eerder afzonderlijke diepe kwaak en kwaakconcerten, zoals de inheemse Groene kikker maakt, treden niet op (Devisscher et al. 2012). Het natuurlijk verspreidingsgebied van de Stierkikker omvat het oosten van Noord-Amerika, met uitzondering van de zuidelijke helft van Florida. Vanaf de jaren 1930 werd de Stierkikker in Europa ingevoerd voor de productie van kikkerbillen. Daarnaast werd de kikker over grote delen van Europa getransporteerd samen met levende vis bestemd voor aquacultuur, tuinverfraaiing of hengelsport. Bijkomend werden Stierkikkers in onze streken vanaf de jaren 1990 verkocht in dierenspeciaalzaken en tuincentra om tuinvijvers op te fleuren met beeld en klank. Enkele individuen wisten echter te ontsnappen en stichtten meerdere populaties. In Vlaanderen komt de soort sinds een twintigtal jaar voor in het wild. Vier geïsoleerde populaties zijn gekend (Arendonk, Hoogstraten, Huldenberg en Neerpelt). Daarnaast heeft zich sinds een tiental jaar een grote populatie ontwikkeld in de Grote Netevallei (Hulshout tot Balen), van waaruit verdere uitbreiding gestaag plaatsvindt (Jooris 2002, 2005, Martin 2009). Stierkikkers blijken het in Vlaanderen vooral goed te doen in voedselrijke ondiepe kleine plassen die snel opwarmen, voornamelijk op de zandgronden in de Kempen. Deze plassen worden gekenmerkt door troebel water, afwezigheid van waterplanten, veel algen (het hoofdbestanddeel van het dieet van dikkoppen), een hoog visbestand en de quasi-afwezigheid van predatoren (roofvis en grote kever- en libellenlarven) (Figuur 2). In deze wateren kunnen Stierkikkers een dominante vertegenwoordiger worden van het systeem. Dit uit zich op het terrein door vele aan het wateroppervlak naar zuurstof happende dikkoppen, massaal in het water wegspringende juvenielen en aan de oeverzone rustende adulten (Devisscher et al. 2012). De impact van de soort op de inheemse biodiversiteit kan zich op verschillende niveaus manifesteren: predatie, competitie en overdracht van ziekten. Vooreerst blijken de volwassen individuen alleseters te zijn. Zo verorberen ze amfibieën, geleedpotigen, weekdieren, vis, kleine zoogdieren en jonge watervogels. Daarnaast blijken soortgenoten ook niet zelden in de maag van
Figuur 1. Een volwassen mannelijke Stierkikker is duidelijk herkenbaar aan zijn gele keel. (foto: Jan Van Der Voort)
grotere Stierkikkers te belanden. Verder kunnen de dikkoppen in competitie treden voor voedsel met dikkoppen van de Groene kikker (Devisscher et al. 2012). Ook is verstoring mogelijk bij de voortplanting van inheemse amfibieën door interspecifieke koppeltjesvorming (Adriaens et al. 2011). Tenslotte is de Stierkikker dikwijls drager van een aantal belangrijke ziekteverwekkers, zoals schimmels en virussen (Sharifian-Fard et al. 2011, Martel et al. 2012). Zelf ondervinden ze er schijnbaar weinig last van, maar ze kunnen wel andere amfibieën besmetten. Omwille van dit gamma aan ongewenste effecten op de inheemse biodiversiteit in het algemeen, en amfibieën in het bijzonder, kunnen we stellen dat de Stierkikker een potentieel ecologisch gevaar vormt. Er wordt dan ook op gehamerd om tegen deze soort prioritair acties te ondernemen (Lowe et al. 2000). Specifiek voor de Stierkikker gelden vanuit de Europese wetgeving al enkele restricties en aanbevelingen. Zo wordt door het internationale CITES verdrag (EU Wildlife Trade Regulation 338/97) een verbod op invoer in Europa opgelegd en stelt Aanbeveling 77 van de Bern Conventie een uitroeiing van de Stierkikker voorop. In België is een Koninklijk Besluit in voorbereiding dat import en export van de soort zal verbieden. Het beheer dat in het buitenland wordt gevoerd ter bestrijding van de soort is zeer divers. Zo worden onder meer elektrovisserij, afschot, allerhande types vallen en fuiken, schepnetten en sleepnetten, afspanning en (tijdelijke) droogzetting van habitats aangewend, waarbij verschillende levensstadia van de soort worden geviseerd (Devisscher et al. 2012). Een echt ideale manier is er vooralsnog niet en vormt het onderwerp van verder onderzoek.
Figuur 2. In troebele en visrijke ondiepe vijvers kunnen Stierkikker dikkoppen massaal aanwezig zijn. (foto’s: Invexo)
Natuur.focus december 2012
145
Artikels
Figuur 3. Gebruik van dubbele schietfuiken voor het wegvangen van Stierkikker dikkoppen en adulten. (foto’s: Invexo)
In het kader van het EU Interreg project Invexo ‘Invasieve exoten in Vlaanderen en Zuid-Nederland’ werden verdere inzichten in een adequaat beheer van de soort onderzocht (Adriaens et al. 2010). Hierbij richtten we ons op twee uitgangssituaties. Enerzijds betrof het de mogelijkheden om tot een volledige verwijdering van geïsoleerde populaties te komen. Anderzijds ging het om aantallen van de soort in geconnecteerde populaties drastisch te doen dalen door gepast habitatbeheer.
Vangen van dikkoppen en adulten Een goede methode om actief zwemmende soorten te vangen in ondiepe kleine wateren zijn dubbele schietfuiken (Louette et
Aantal dikkoppen / fuik / 24u
400
300
200
100
0
0
2500
0
25
5000
7500
10000
75
100
Aantal dikkoppen / fuik / 24u
6,0
4,5
3,0
1,5
0,0
50 Cumulatieve vangst
Figuur 4. Schatting (aantal waar de rechte de X-as snijdt) van het aantal Stierkikker dikkoppen met de vangst-depletiemethode in twee kleine ondiepe visvijvers (Hoogstraten).
146
december 2012
Natuur.focus
Stierkikker dikkop met reeds ontwikkelde achterpoten. (foto: Vilda/Yves Adams)
al. 2004). De gebruikte fuiken bestaan uit een zeven meter lang verbindingsnet van een meter hoog (maaswijdte 8 mm) waar vissen, kikkers en dikkoppen tijdens het foerageren tegenaan zwemmen. Vervolgens worden ze verder geleid naar twee fuikhelften (80 cm hoog) met steeds vernauwende compartimenten (Figuur 3). De gevangen vis kan eenvoudig en in goede gezondheid worden teruggeplaatst in het water, terwijl de dikkoppen en adulte Stierkikkers kunnen worden verwijderd en geëuthanaseerd. Een aantalsschatting van dikkoppen werd gemaakt in enkele vis-/weekendvijvers van geringe oppervlakte (gemiddeld 2.000 m2 groot) en diepte (maximaal 150 cm) waar voortplanting plaatsvindt (Arendonk en Hoogstraten). De vangst-depletiemethode werd gebruikt waarbij het gevangen aandeel aan dikkoppen van een bepaalde vangstbeurt verwijderd werd uit de populatie (telkens werden vijf dubbele schietfuiken simultaan gebruikt). Na een aantal vangstbeurten neemt logischerwijs het aantal gevangen dikkoppen af en kan door deze afnemende aantallen en het totaal aantal verwijderde individuen uit te zetten in een grafiek, een schatting gemaakt worden van het in het begin aanwezige aantal individuen. De aantallen dikkoppen in de vijvers wisselden sterk met een gemiddelde van ongeveer 5.000 vangbare dikkoppen (groter dan 6 cm) per vijver. In Figuur 4 wordt voor twee vijvers in Hoogstraten de schatting van dikkoppen via de vangst-depletiemethode weergegeven (respectievelijk 9.159 en 95 stuks) (Louette et al. 2013). Voor het schatten van het aantal adulten werd de merk-hervangstmethode toegepast in een tiental vijvers van gelijke morfologie (Balen). Hierbij worden gevangen adulten gemerkt met een kleine tatoeage op de zwemvliezen en vervolgens weer vrijgelaten. De verhouding tussen het aantal gemerkte en ongemerkte individuen bij een daaropvolgende vangstbeurt laat toe om de dichtheid aan individuen te bepalen. De aantallen in het gebied benaderen één individu per tien meter oeverlengte. Met een gemiddelde oeverlengte van 200 meter per vijver zijn dus algauw twintig volwassen dieren aanwezig. De verhouding mannelijke/vrouwelijke individuen bleek in de onderzochte site op 1,6 te liggen. Deze scheve geslachtsverhouding kan mogelijk verklaard worden doordat vrouwelijke individuen er langer over doen om volwassen te worden en dus niet allemaal naar de
Artikels
4
4
3
3 Adulten biomassa
Dikkoppen biomassa
GD/GS GD/S D/GS D/S
2
1
0
Jaar 1 V
Jaar 1 N
Jaar 2 V
Jaar 2 N
2
1
0
Jaar 1 V
Jaar 1 N
Jaar 2 V
Jaar 2 N
Figuur 5. Experimenteel proefopzet waarbij de biomassa (log biomassa (g) aanwezig in één dubbele schietfuik per 24 uur) aan Stierkikker dikkoppen en adulten werd nagegaan onder vier behandelingen (GD: geen droogzet en geen visafvangst, D: droogzet met visafvangst, GS: geen introductie van Snoek, S: introductie van Snoek; V: voorjaar, N: najaar). Foutenvlaggen geven de standaardfout weer over de biomassa in drie replicate vijvers per behandeling.
voortplantingswateren komen (Louette et al. ongepubliceerde gegevens).
Beheer in kleine geïsoleerde populaties Dubbele schietfuiken blijken efficiënt te zijn om stierkikker dikkoppen te vangen. Ongeveer 6% van de populatie in een vijver wordt gevangen met één vangst per eenheid van inspanning (één dubbele schietfuik per 24 uur). Wanneer nu vijf dubbele schietfuiken simultaan gebruikt zouden worden, kan op 24 uur een kleine 30% van de populatie weggevangen worden. Een herhaalde inspanning doorheen het seizoen zal dus toelaten de aantallen dikkoppen drastisch te doen dalen. Volwassen Stierkikkers laten zich daarentegen minder eenvoudig vangen. De vangstefficiëntie van één enkele dubbele schietfuik per 24 uur voor deze leeftijdsgroep situeert zich rond 0,4% en dit zowel bij mannelijke als vrouwelijke individuen. Wanneer opnieuw vijf dubbele schietfuiken per vangstbeurt zouden worden gebruikt, wordt slechts 2% van de adulte populatie gevangen. Dit merkelijk lagere vangstpercentage kan liggen aan het feit dat de adulten zich voornamelijk langsheen de oever ophouden en maar af en toe het water induiken om te foerageren. Het ligt voor de hand dat de wegvanginspanning moet volgehouden worden over meerdere jaren in alle voortplantingswateren van de geïsoleerde populatie, en dat voor een succesvol resultaat voortplanting moet vermeden worden. Het volledig uitroeien van grote geconnecteerde populaties (> 100 voortplantingswateren) met de hier beschreven techniek lijkt omwille van het arbeidsintensieve karakter uitgesloten (Louette et al. 2013, ongepubliceerde gegevens).
Beheer in grote geconnecteerde populaties Habitatherstel kan een alternatief bieden om de aantallen van Stierkikker te doen dalen. In Balen, gelegen in de grote geconnecteerde populatie langsheen de Grote Nete, werd hierrond een experiment uitgevoerd. In meerdere vijvers van een verlaten viskwekerij werden verschillende behandelingen onderzocht die allen bewezen hebben een invloed te hebben
op de kwaliteit van waterhabitats. Het zijn methoden om ondiepe stilstaande wateren in een heldere, waterplantrijke en dus ook biodiversiteitrijke situatie te brengen en te houden (Declerck et al. 2006). Het tijdelijk droogzetten en verwijderen van planktonetende en bodemwoelende vis, alsook het uitzetten van roofvis (zoals Snoek Esox lucius) is hierbij gangbaar, en wordt algemeen omschreven als biomanipulatie of actief biologisch beheer (Van Wichelen et al. 2008, Van Uytvanck & De Blust 2012). Vier behandelingen werden opgezet en in telkens drie vijvers gerepliceerd: het al dan niet droogzetten met verwijderen van vissen en kikkers, en het al dan niet uitzetten van kleine Snoek. Gedurende twee jaar werd vervolgens het aantal dikkoppen en adulten opgevolgd (zie Louette 2012 voor meer details). Van de onderzochte beheermaatregelen bleek enkel de introductie van Snoek effectief (Figuur 5). In vijvers waar Snoek aanwezig was, werden na twee jaar tot tien keer minder dikkoppen aangetroffen. Bovendien bleken deze vijvers ook helderder water te bevatten en konden ondergedoken waterplanten zich ontwikkelen. Vermoedelijk waren dikkoppen in deze heldere vijvers meer vatbaar voor predatie door Snoek. Eveneens bleek het aandeel uitheemse Zonnebaars Lepomis gibbosus merkelijk lager te liggen in deze vijvers (negatieve relatie tussen Zonnebaars en Snoek), zodat kever- en libellenlarven zich konden manifesteren en kleine dikkoppen verorberen. Daarnaast kan een lagere voedselbeschikbaarheid in de heldere vijvers mee het aantal dikkoppen hebben beïnvloed. Voor de adulte Stierkikkers werd dan weer geen verschil in aantallen tussen de verschillende behandelingen aangetroffen. Een goed vijverbeheer blijkt dus het voortplantingshabitat voor Stierkikker minder geschikt te maken, wat leidt tot het wegvallen van de soort als dominante vertegenwoordiger in het systeem (Louette 2012).
Verdere inzichten in verspreiding en habitatgebruik De verspreiding van Stierkikker in Vlaanderen werd de laatste vijf jaar intensief in kaart gebracht om de omvang van het probleem in te schatten en gerichte beheeracties te kunnen
Natuur.focus december 2012
147
Artikels
Figuur 6. Verspreidingskaart van zich voortplantende populaties van de Stierkikker in Vlaanderen voor de periode 2007-2012 (gegevens HYLA databank). De in deze studie onderzochte locaties zijn allen gelegen in de provincie Antwerpen: Arendonk (Wampvallei, noordoosten provincie), Balen (Grote Netevallei, zuidoosten provincie) en Hoogstraten (Markvallei, noorden provincie).
opzetten (Figuur 6). Rond de vijf gekende populaties werd via terreinbezoeken nagegaan in hoeverre verdere uitbreiding plaatsvindt. Enkele nieuwe voortplantingsplaatsen werden geïdentificeerd. Dit betroffen onder andere een uitbreiding in de Grote Netevallei westelijk tot Hulshout en zuidelijk via de Laak tot Laakdal (Veerle). De soort heeft bovendien nog zuidelijker in Scherpenheuvel-Zichem (Averbode) een nieuwe geïsoleerde populatie weten te stichten. Daarnaast werden vele meldingen van vrijwilligers gecontroleerd op juistheid. Buiten de gekende voortplantingsplaatsen bleken deze echter meestal op Meerkikker Pelophylax ridibundus te slaan (Jooris et al. ongepubliceerde gegevens). Het habitatgebruik en trekgedrag van adulte Stierkikker werd gedurende een heel jaar onderzocht (Balen). Informatie hierover is belangrijk om na te gaan waar en wanneer adulte individuen het best weggevangen kunnen worden. Hiervoor werden negen adulte individuen voorzien van een zender en werd wekelijks opgevolgd waar ze zich bevonden in het landschap. Uit het onderzoek bleek dat de dieren voor hun
trek meestal gebruik maakten van een moerassige omgeving, terwijl ze als zomerverblijfplaats een beschutte plaats langsheen de waterkant verkozen. Tijdens de winter bleken de dieren zich voornamelijk op te houden in vochtige bossen. Vrouwtjes namen een 3,5 keer grotere habitatoppervlakte in dan mannetjes (gemiddeld 9.443 versus 2.661 m2), wat kan verklaard worden door het meer territoriale gedrag van mannetjes. De grootst afgelegde afstand doorheen het jaar was eerder klein (< 100 m) voor de meerderheid van de opgevolgde dieren. Eén individu wist zich echter bijna 1 kilometer te verplaatsten (deze werd niet in rekening gebracht bij het bepalen van de gemiddelde gebruikte habitatoppervlakte). Deze waarneming toont duidelijk het potentieel aan dat de soort heeft om te trekken en nieuwe gebieden te koloniseren. Beheer van adulte Stierkikkers kan dus best gebeuren op het moment dat de dieren geconcentreerd voorkomen op wel afgelijnde locaties, zijnde tijdens het zomerseizoen langsheen vijveroevers waarbij dubbele schietfuiken in het ondiepe water gebruikt kunnen worden (De Vocht et al. ongepubliceerde gegevens).
Naar een operationeel beheer Dit onderzoek brengt enkele pasklare maatregelen aan om populaties van Stierkikker binnen de perken te houden. Het probleem voorkomen is uiteraard nog steeds beter dan het te genezen. Het driejarige Invexo project (2009-2012) zette als demonstratieproject in op de verschillende aspecten van een goed invasieve exotenbeheer. Preventie stond hierbij centraal door gerichte communicatieacties rond herkenning van de soort en sensibilisering rond aanschaf en vrijzetten in de vrije natuur breed uit te dragen via diverse kanalen (zie ook www. invexo.be) (Devisscher et al. 2012). Snelle detectie van nieuwe populaties werd mogelijk gemaakt door laagdrempelige meldingssystemen te ontwikkelen, zoals onder andere de opstart van een Invasieve Soorten module in www.waarnemingen.be (Adriaens et al. 2012), waarna verificatie van meldingen kan gebeuren door experts. Eigenlijke acties op het terrein werden zoals hoger beschreven uitgetest voor twee uitgangssituaties en vervolgens werden gepaste maatregelen voorgesteld. Zo kunnen geïsoleerde populaties best integraal aangepakt worden waarbij op korte termijn (enkele jaren) intensief (alle voortplantingswateren
Figuur 7. Verwijdering van Stierkikker dikkoppen en adulten met een sleepnet na voorafgaande verlaging van het waterpeil. Deze vijver werd vervolgens gedempt om het perceel te herstellen naar zijn oorspronkelijke eikenberkenbos vegetatie (Hoogstraten). (foto’s: Invexo)
148
december 2012
Natuur.focus
Artikels samen) naar uitroeiing wordt gestreefd. Het gebruik van dubbele schietfuiken is hierbij een efficiënte maatregel. Indien opportuun kan ook geopteerd worden voor een bijkomende isolatie van de voortplantingsgebieden door omheinen, waarna een tijdelijke drooglegging kan volgen met afsleping van de aanwezige Stierkikkers (zie ook Creemers 2011 voor Nederland). Een volledige demping van vijvers kan eveneens tot de mogelijkheden behoren. Nazorg de volgende jaren is essentieel opdat de voortplanting niet opnieuw start en achtergebleven individuen verder kunnen worden verwijderd. In geconnecteerde populaties is uitroeiing wellicht geen haalbare kaart meer. Een versnipperde eigendomsstructuur en veel hogere kosten bemoeilijken deze doelstelling. Hier kan eerder geopteerd worden voor grootschalig habitatherstel waarbij de stierkikkerpopulaties worden gecontroleerd tot een aanvaardbaar niveau (zonder dominantie van Stierkikker in de vijvers). Bovendien zal niet alleen de Stierkikker effecten ervaren van dit beheer, maar zal de hele biodiversiteit een positieve invloed ondervinden (Van de Meutter et al. 2008). Bijkomend kan aan de rand van deze geconnecteerde populaties een verdere verspreiding bemoeilijkt worden door actief weg te vangen. Hier kunnen dubbele schietfuiken
Summary: Louette G., Devisscher S., De Vocht A., Hoogewijs M., Jooris R. & Adriaens T. 2012. American Bullfrog in Flanders. Towards a focused management of an invasive alien species. Natuur.focus 11(4): 144-149 [in Dutch] American Bullfrog Lithobates catesbeianus is considered as one of the world’s worst alien invasive species. Currently the species is present over almost all continents and is suspected to cause substantial ecological damage. In Flanders (northern Belgium) several populations are established since its introduction in the 1990s. An adequate man-
Dankwoord De auteurs danken alle Invexo projectmedewerkers en vrijwilligers voor waardevolle discussies en hulp bij het uitgevoerde veldwerk. Verder zijn we de terreineigenaars en betrokken overheden erkentelijk voor hun steun aan het onderzoek. Deze studie werd uitgevoerd in het kader van EU Interreg project IVA-VLANED-2.31 ‘Invasieve exoten in Vlaanderen en Zuid-Nederland–Invexo’. We danken Dirk Bauwens en Dirk Maes voor hun aanvullingen op het manuscript. AUTEURS: Gerald Louette is als wetenschappelijk attaché verbonden aan het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. Hij is er betrokken bij onderzoek naar het beheer van stilstaande wateren. De focus op invasieve soorten neemt in dit kader een belangrijke plaats in. Sander Devisscher en Tim Adriaens zijn eveneens werkzaam op het INBO, waar ze respectievelijk deskundige en wetenschappelijk attaché zijn rond onderzoek naar het beheer van invasieve soorten. Alain De Vocht werkt als docent op de Provinciale Hogeschool Limburg en voert daar onderzoek naar de ecologie en beheer van amfibieën- en vissenpopulaties. Mieke Hoogewijs is soortencoördinator bij de Dienst Duurzaam Milieu- en Natuurbeleid van de Provincie Antwerpen. Robert Jooris is vrijwilliger bij HYLA, de amfibieën- en reptielenwerkgroep van Natuurpunt. CONTACT: Gerald Louette, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Kliniekstraat 25, 1070 Brussel. E-mail:
[email protected]
eveneens worden ingezet om migrerende individuen te onderscheppen of recent ontstane populaties te verwijderen. Een volgende stap is het operationeel maken van een Vlaams integrale aanpak waarbij strategie en coördinatie worden opgenomen door een hogere overheid en uitvoering op het terrein door eigenaars, beheerders of overheid. Een succesformule hierbij kan diegene zijn die tijdens het Invexo project werd opgezet in Hoogstraten en Arendonk. Hierbij werd in overleg met de overheid (Agentschap voor Natuur en Bos en de Provincie Antwerpen) door het lokaal bestuur (Stad Hoogstraten en Gemeente Arendonk) in samenwerking met een sociaal economiebedrijf (Natuurwerk) en de terreineigenaars een bestrijding uitgevoerd op particulier terrein. Dit ging van het herhaaldelijk wegvangen van dikkoppen en adulten met dubbele schietfuiken, over het afspannen van voortplantingsvijvers, tot het deels wegpompen van water en afsleping van vis en kikkers. Een recent door Natuurpunt aangekochte weekendvijver werd zelfs gedempt om twee doelen te dienen, enerzijds het volledig stopzetten van de voortplanting van Stierkikker en anderzijds het herstellen van het perceel in zijn oorspronkelijke toestand van eikenberkenbos (Figuur 7).
agement of the species is thus urgent and object of research. During a three-year study we demonstrated that double fyke nets would be a valuable method to deplete both tadpole and adult abundances in small and isolated populations. As for large and connected populations, control seems more feasible than eradication. In these populations habitat restoration, where turbid ponds are transformed into clear water bodies through biomanipulation, would be a suitable alternative. Overall, we propose alien invasive Bullfrog management to be coordinated by a higher governmental body, with field actions to be financed/performed by local managers/owners/stakeholders. Referenties
Adriaens T., Devisscher S., Speybroeck J. et al. 2011. Gewone pad in amplexus met exotische Stierkikker. Natuur.focus 10: 83-84. Adriaens T., Onkelinx T., San Martin G. et al. 2012. Invasieve exoot zorgt voor snelle achteruitgang van inheemse lieveheersbeestjes. Het Veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje in België en de rest van Europa. Natuur.focus 11: 100-107. Adriaens T., Louette G., Devisscher S. et al. 2010. Eerste ervaringen met beheer van Stierkikkers in de provincie Antwerpen. Antenne 4: 32-37. Creemers R. 2011. Brulkikkers in Baarlo 2010-2011. RAVON, Nijmegen. Declerck S., Van de Meutter F. & De Meester L. 2006. Ondiepe vijvers en meren. Ecologische achtergronden en beheer. Natuur.focus 5: 22-29. Devisscher S., Adriaens T., De Vocht A. et al. 2012. Beheer van de Stierkikker in Vlaanderen en Nederland. Eindrapport Invexo project, INBO.R.2012.52, Brussel. Jooris R. 2002. Palmt de Stierkikker uit Noord-Amerika ook Vlaanderen in? Een stand van zaken. Natuur.focus 1: 13-15. Jooris R. 2005. De Stierkikker in Vlaanderen. Nieuwe inzichten in verspreiding, foerageergedrag en ontwikkeling. Natuur.focus 4: 121-127. Louette G. 2012. Use of a native predator for the control of an invasive amphibian. Wildlife Research 39: 271-278. Louette G., Declerck S., De Bie T. et al. 2004. De Bruine Amerikaanse dwergmeerval in Vlaanderen: historiek, ecologie en beheer. Natuur.focus 3: 46-50. Louette G., Devisscher S. & Adriaens T. 2013. Control of invasive American Bullfrog Lithobates catesbeianus in small shallow water bodies. European Journal of Wildlife Research. DOI 10.1007/ s10344-012-0655-x. Lowe S.J., Browne M., Boudjelas S. et al. 2000. 100 of the world’s worst invasive alien species. IUCN/ SSC Invasive Species Specialist Group: Auckland. Martel A., Adriaensen C., Sharifian-Fard M. et al. 2012. The novel ‘Candidatus Amphibiichlamydia ranarum’ is highly prevalent in invasive exotic Bullfrogs (Lithobates catesbeianus). Environmental Microbiology Reports. DOI 10.1111/j.1758-2229.2012.00359.x. Martin Y. 2009. Lithobates catesbeianus, une nouvelle espèce invasive en Wallonie: distribution, habitat et régime alimentaire. Master thesis, UCL, Louvain-la-Neuve. Sharifian-Fard M., Pasmans F., Adriaensen C., et al. 2011. Ranavirosis in invasive Bullfrogs, Belgium. Emerging Infectious Diseases 17: 2371-2372. Van de Meutter F., Stoks R. & De Meester L. 2008. Periodieke drooglegging van ondiepe vijvers. Wat met libellen, waterkevers en waterwantsen? Natuur.focus 7: 4-9. Van Uytvanck J. & De Blust G. 2012. Handboek voor beheerders. Europese natuurdoelstellingen op het terrein. LannooCampus, Leuven. Van Wichelen J., Declerck S., Louette G, et al. 2008. Grootschalig natuurherstel in de Kraenepoel, een geëutrofieerd ondiep meer te Aalter (Oost-Vlaanderen). Natuur.focus 7: 46-53.
Natuur.focus december 2012
149