Visie op het natuurgebied in de Krimpenerwaard Verkenning naar de inrichting van de natuur in de Krimpenerwaard
1
Visie op het natuurgebied in de Krimpenerwaard Verkenning naar de inrichting van de natuur in de Krimpenerwaard
Strategiegroep Veenweidepact Krimpenerwaard December 2007 Bestuurlijke vertegenwoordigers van: • Provincie Zuid-Holland • Gemeente Bergambacht • Gemeente Nederlek • Gemeente Ouderkerk • Gemeente Schoonhoven • Gemeente Vlist • Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard • Voorzitter Adviesgroep Uitvoering (adviseur uitvoering)
3
4
Voorwoord
Voor u ligt de Visie voor de inrichting van het toekomstig natuurgebied
Ik ben ervan overtuigd dat met deze visie een stap is gezet naar de
in de Krimpenerwaard. Deze visie is het resultaat van een intensief en
ontwikkeling van een duurzaam natuurgebied, waarin flora en fauna
interactief traject, waarin – soms tegenstrijdige – uitgangspunten als
kunnen gedijen en waarvan de mens kan genieten.
tegengaan bodemdaling, gebalanceerde realisatie van natuurdoelen en het behoud van de karakteristieke kenmerken van de Krimpenerwaard zijn gecombineerd en geïntegreerd. Het voorliggende rapport neemt u mee in de stapsgewijze ontwikkeling van de visie die is opgesteld in opdracht van de Strategiegroep Veenweidepact Krimpenerwaard. Het totstandkomingsproces wordt
Joop Evertse
toegelicht en per stap wordt de verdergaande verfijning gemotiveerd
Voorzitter Strategiegroep Veenweidepact Krimpenerwaard
en gedocumenteerd. Uiteindelijk resulteren twee varianten: de variant “Grutto en Otter” en de variant “Groeiend Veen”. Beide varianten voldoen aan de uitgangspunten van de Strategiegroep, doch kennen een verschillend eindbeeld. De Strategiegroep heeft de voorkeur
1 De Pactpartners zijn de Agrarische Jongeren Krimpenerwaard (AJK), Landen TuinbouworganisatieNoord (LTO), Natuur- en
uitgesproken om de variant “Grutto en Otter” verder uit te werken.
Recratieschap Krimpenerwaard,
Deze uitwerking zal plaatsvinden in de inrichtingsMER en in het
Natuur- en Vogelwerkgroep
Natuurgebiedsplan voor de Krimpenerwaard.
Krimpenerwaard, Stichting voor Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Weidehof
De Visie is ontwikkeld door de werkgroep natuur. In deze werkgroep zijn vertegenwoordigd de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Dienst
Krimpenerwaard, Stichting Bodembeheer Krimpenerwaard (SBK), Stichting het ZuidHollands Landschap (ZHL).
Landelijk Gebied en het Zuid-Hollands Landschap. Bijdragen zijn
De Vereniging Duurzame
geleverd door Alterra, Grontmij en Witteveen+Bos. Tevens is kennis
Waterbeheersing en Landbouw
ontsloten en benut vanuit het project “Waarheen met het Veen” en de Expertmeeting “Fosfaat en natuurontwikkeling”. Concepten van de visie zijn besproken met vertegenwoordigers van de Pactpartners1, waarvan de reacties zijn verwerkt.
in de Krimpenerwaard (DWLK) is geen Pactpartner, maar praat wel mee in het overleg met de Pactpartners.
5
Samenvatting Visie op het natuurgebied in de Krimpenerwaard
De kaders
met peilbesluiten. Deze visie over de inrichting van natuur is tot stand
De centrale opgave voor het Veenweidepact is het herinrichten van
gekomen door nauwe samenwerking tussen de provincie Zuid-Holland,
de Krimpenerwaard met het oog op een duurzame toekomst en het
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Dienst
optimaal benutten van de potenties van dit gebied. Het Pact is er op
Landelijk Gebied, het Zuid-Hollands Landschap en met bijdragen van
gericht het waardevolle agrarische cultuurlandschap te ontwikkelen,
Alterra, Grontmij en Witteveen+Bos. De conceptvisie is besproken met
met de bijbehorende natuurwaarden. Voor de Krimpenerwaard betekent
vertegenwoordigers van de Pactpartners.
dit het combineren van de rijksopgaven voor de aanleg van de robuuste ecologische verbinding en de Ecologische Hoofdstructuur met het
De visie is vastgesteld door de Strategiegroep Veenweidepact
tegengaan van bodemdaling.
Krimpenerwaard, waarin bestuurlijke vertegenwoordigers van alle betrokken overheden zitting hebben. Daarnaast is de voorkeursvariant
2 De Natte As wordt tegenwoordig de Groene Ruggengraat genoemd. In deze visie zal de
uit deze visie door de Strategiegroep als voorgenomen activiteit
Slotadvies herbegrenzing natuur en landbouw Krimpenerwaard
opgenomen in de Startnotitie voor de inrichtingsMER.
(dd. oktober 2006) een besluit genomen over de ligging van de
De opdracht
natuurgebieden. Het college van GS heeft dit besluit overgenomen in de startnotitie voor de partiële herziening van het streekplan Zuid-Holland
Inhoudelijk zit er geen verschil
Oost - Krimpenerwaard. Nu is de inrichting van de natuurgebieden aan
richten natuurgebieden, waarbij recht wordt gedaan aan een aantal
tussen beide termen.
de orde. Daarin staan de vragen centraal waar binnen de begrenzing
uitgangspunten. Belangrijke uitgangspunten zijn de vastgestelde
welke natuurdoelen worden gepositioneerd. Bepalende factoren daarbij
begrenzing van 2.450 hectare natuurgebied en de inrichting als
zijn onder meer de bereikbare natuurkwaliteit, het voorkomen van
onderdeel van de Natte As 2, wat een robuuste verbinding met een hoog
versnippering en van bodemdaling, aantasting of versterking van het
ambitieniveau inhoudt.
landschap, mogelijkheden voor beheer en de kosten.
Daarnaast dient rekenschap gegeven te worden van de volgende, soms
term Natte As worden gebruikt.
3 De tegenstrijdigheid komt tot uiting in de drooglegging: enkele natuurdoeltypen vragen een grotere drooglegging dan
De kernopgave is het ontwikkelen van een visie op de in te
tegenstrijdige 3, hoofddoelen:
wenselijk is voor het maximaal
Alvorens de inrichting formeel juridisch vast te leggen in het
a. ontwikkelen van een robuust watersysteem;
beperken van bodemdaling.
bestemmingsplan, en eventueel in het integraal inrichtingsplan, is
b. minimaliseren van de bodemdaling in de Krimpenerwaard;
Het dilemma is dan bodem-
er voor gekozen om een visie over de inrichting van de natuur te
c. evenwichtige natuurdoeltypen verdeling (uitgangspunt Slotadvies:
daling versus het bereiken van het gewenste natuurtype.
6
De Strategiegroep Veenweidepact Krimpenerwaard heeft met het
ontwikkelen. De natuurdoelen dienen uiteindelijk integraal te worden
1/3 weidevogelareaal, 1/3 natte natuur en 1/3 moeras).
vastgesteld en ingekaderd in de inrichtingsvisie, het natuurgebiedsplan
De visie is stapsgewijs ontwikkeld, gericht op integratie van doelen en
Krimpenerwaard, de bestemmingsplannen en het watergebiedsplan
verfijning van de varianten.
De stappen
Naast de inrichtingsvarianten zijn drie thema’s apart behandeld.
De visie is in twee stappen tot stand gekomen. Bij elke stap zijn de
Dit zijn: de fosfaatproblematiek, de ophoging van de wegen en
uitkomsten geconvergeerd en verfijnd, gericht op optimalisatie en het
het grondverzet. Tevens zijn de ervaringen van het project Polder
ontwikkelen van varianten.
Nooitgedacht meegenomen in de keuzen van de varianten. Bij het opzetten van het peil zijn er risico’s voor fosfaatuitspoeling, wat
In de eerste stap zijn vier denkmodellen opgesteld, elk gericht op het
de te realiseren natuur in de weg kan staan. Om een beeld te krijgen van
maximaliseren van een deelbelang. De denkmodellen zijn: weidevogels,
dit probleem is de fosfaatproblematiek nader onderzocht.
natte as, maximaal tegengaan maaivelddaling en minimaliseren kosten
Het ophogen van wegen en het aanpassen van bruggen na het opzetten
infrastructuur. De denkmodellen zijn getoetst aan de effecten op de
van het peil is een grote kostenpost. Om de hoge kosten te nuanceren is
zeven thema’s bodem, water, natuur en waterkwaliteit, landschap en
per wegdeel gekeken hoe maatwerk geboden kan worden. Voor de ont-
cultuurhistorie, recreatie, infrastructuur en beheer, en ook zijn de
wikkeling van botanisch grasland en goed moeras moet veel geplagd of
kosten ervan geraamd.
gegraven worden. Onderzocht is of de vrijkomende grond verwerkt kan worden in de Krimpenerwaard. Er is een macro-grondbalans opgesteld.
In de tweede stap zijn, op basis van de beoordeling van de denkmodellen, twee realistische varianten ontwikkeld. Ook deze
Variant 1 “Grutto en Otter”
varianten zijn beoordeeld op dezelfde zeven thema’s en op de kosten.
Gezocht is naar kansrijke weidevogelgebieden, waarbij het peil optimaal
Daarnaast zijn de varianten beoordeeld op maatschappelijke aspecten
wordt ingesteld voor weidevogels. De natte as ligt op de laagste delen.
als ontsluiting en toegankelijkheid van het gebied, de economische
Uitgegaan wordt van een drooglegging van 35 cm in de zomer en 20 cm
functie van het gebied, landschappelijke beleving, overlast van muggen
in de winter. Door de natte verbinding op de laagste delen te leggen
en veiligheid en kans op wateroverlast.
hoeft er beduidend minder gegraven te worden. Ook wordt hiermee goed aangesloten bij de huidige hoogteligging en de morfologie van het
De varianten
gebied. Om botanisch grasland tot ontwikkeling te laten komen moet
De twee resulterende varianten zijn genoemd “Grutto en Otter” en
worden geplagd en gegraven. Dit gebeurt in delen waar potenties liggen
“Groeiend Veen”.
voor dergelijke graslanden. Voor de ontwikkeling van moeras zal gegra-
Variant 1 “Grutto en Otter” is gericht op het realiseren van de
ven worden. De landscheiding, een grenslijn door de Krimpenerwaard
natuurdoelen; voornamelijk voor weidevogels en de Natte As. De keuze
met cultuurhistorische waarde, vervult in deze variant een recreatieve
voor een bepaalde natuurinvulling staat voorop, de drooglegging (en
rol in de natuurbeleving en toegankelijkheid van het natuurgebied. De
daarmee het in te stellen peil) is daarop afgestemd. Bodemdaling wordt
volgende peilen behoren bij de variant “Grutto en Otter”.
tegengegaan door het beperkt opzetten van het peil, door peilbeheersing
Variant “Grutto en Otter” kent de volgende verhouding tussen de
en door aanvullende maatregelen.
drie natuurtypen, weidevogelgebied (996 ha), nat grasland (853 ha)
Variant 2 “Groeiend Veen” is gericht op het beperken van bodemdaling.
en moeras (604 ha): 41% - 35% - 25%. De oppervlakte natte graslanden
De keuze voor een bepaalde drooglegging (en daarmee het in te stellen
voldoet aan de uitgangspunten van het Slotadvies, de oppervlakten
peil) staat voorop. Het type natuur dat zich kan ontwikkelen is daar een
weidevogelgraslanden en moeras wijken circa tien procent af. Deze
afgeleide van. Hieronder worden de varianten nader beschreven.
verhouding is ontstaan door een realistische optimalisatie van de
7
(Sub) alternatieven inrichtingsMER Variant “Grutto en Otter”
Toekomstig minimumpeil
Toekomstig maximumpeil
Huidig winter- en zomerpeil
Middelblok natuur
-2.25
-2.10
-2.51
Berkenwoude natuur
-2.19
-2.04
-2.21
Den Hoek natuur
-1.89
-1.74
-2.14
Nesse Kattendijk natuur
-2.35
-2.20
-2.70
Veerstalblok natuur
-2.08
-1.93
-2.21
Bilwijk natuur
-2.00
-1.85
-2.15 / -2.25 / -2.21
NB. De minimum- en maximumpeilen in zijn weergegeven in meters NAP (peilen zijn afgeleid van de beoogde drooglegging en de maaiveldhoogte in 2002). Het huidig peil betreft het peil van het grootste peilvak.
weidevogelgebieden, de natte as en de gebieden met potenties
Alternatief “Grutto en Otter” (voorgenomen activiteit)
Alternatief “Groeiend Veen”
voor botanisch grasland. De variant “Grutto en Otter” biedt goede mogelijkheden om de beoogde recreatie uit de recreatievisie af te stemmen op de natuurontwikkeling. De effecten van de variant “Grutto en Otter” op de bodemdaling
Inrichting:
zijn eveneens onderzocht en afgezet tegen de verwachte autonome Realisatie ineens
Sub-alternatief “ingroeimodel”
bodemdaling over een periode van 50 jaar. Deze autonome daling bedraagt bijvoorbeeld voor de polder Middelblok 70 cm (1,4 cm per jaar). Als bij variant “Grutto en Otter” het peil de (geringere) maaivelddaling volgt, wordt de bodemdaling in polder Middelblok over 50 jaar beperkt tot 37,2 cm. Als het peil wordt gefixeerd, dan zal de bodemdaling
Beheer in tijd:
beperkt blijven tot 20,7 cm. Sub-alternatief “directe realisatie met peilfixatie”
Sub-alternatief “directe realisatie waarbij het peil de maaivelddaling volgt”
Binnen deze variant worden in de inrichtingsMER drie subalternatieven onderzocht, dit zijn ingroeimodel, directe realisatie met peilfixatie en directe realisatie waarbij het peil de maaivelddaling volgt (zie het schema hiernaast).
8
Subalternatieven inrichtingsMER
Variant 2 “Groeiend Veen”
De volgende peilen behoren bij variant “Groeiend Veen”:
Variant “Groeiend Veen” is gericht op het maximaal tegengaan van de maaivelddaling. Daartoe wordt een peil hoog opgezet, tot gemiddeld 15 cm
Ook voor de variant “Groeiend Veen” zijn de effecten op de bodemdaling
onder het maaiveld. De zomer- en winterpeilen zijn gelijk. In deze variant
onderzocht. Het referentiepunt is de autonome bodemdaling in de
wordt niet geplagd, en de robuuste verbindingszone wordt gerealiseerd op
polder Middelblok met 70 cm over de komende 50 jaar (1,4 cm per jaar).
de laagste delen, vergelijkbaar met de variant “Grutto en Otter”.
Als bij de variant “Groeiend Veen” het peil de (geringere) maaivelddaling
Uitgegaan wordt van beperkt beheer. Daardoor worden condities
volgt, wordt de bodemdaling in polder Middelblok over 50 jaar beperkt
gecreëerd waarmee zich mogelijk een veenvegetatie kan ontwikkelen, en
tot 19 cm. Als het peil wordt gefixeerd, dan zal de bodemdaling beperkt
in theorie zelfs veenvorming kan gaan plaatsvinden. Vandaar de naam van
blijven tot 17,7 cm.
dit alternatief: “Groeiend Veen”. Of dit werkelijk gebeurt is de vraag. Variant “Groeiend Veen”
Toekomstig peil
Huidig winter- en zomerpeil
is, net als de inrichting van wegen en paden voor beheer en recreatie,
Middelblok natuur
-2.10
- 2.61
kostbaar als gevolg van de hoge waterstanden.
Berkenwoude natuur
-2.21
- 2.33
Den Hoek natuur
-1.78
- 2.24
Nesse Kattendijk natuur
- 2.21
- 2.60
natuurdoelen (1/3 – 1/3 – 1/3) zal niet ontstaan. Met intensief beheer kan
Veerstalblok natuur
- 1.93
- 2.31
veel nat grasland met open water en moeras worden gecreëerd. Wel
Bilwijk natuur
-1.86
- 2.28
Om het gebied open te houden is gericht beheer belangrijk. Dit beheer
De variant “Groeiend Veen” maakt verschillende typen natuur mogelijk, maar de oorspronkelijk benoemde verhouding tussen de
ontstaat dan een probleem met de te hoge fosfaatgehalten. Vanwege deze fosfaatproblematiek zal in het natte grasland geen botanisch
NB. De peilen zijn in meters NAP (peilen zijn afgeleid van de beoogde
soortenrijke natuur ontstaan; hooguit kunnen hier weidevogels van het
drooglegging en de maaiveldhoogte in 2002). Het huidig peil betreft het peil
natte grasland als natuurdoel gelden. In het voedselrijke water wordt
van het grootste peilvak.
geen interessante soortenrijke flora en fauna verwacht. Voor de fauna
Toetsing varianten
leidt de variant “Groeiend Veen” wel tot een soortenrijk moerasnatuur, mits er relatief grote moerassen komen. Als natuurdoeltype is een
grootschalige robuuste natuur met begrazing denkbaar. Daarbij ontstaat
tegengaan van maailvelddaling en voor het creëren van een robuuste
een beslotener parkachtig landschap met moeras. Afstemming op de
waterinfrastructuur. De variant “Groeiend Veen” scoort voor tegengaan
recreatiemogelijkheden is minder kansrijk.
maaivelddaling relatief positiever dan de variant “Grutto en Otter”.
Beide varianten scoren ten opzichte van het Raamplan positief voor
Op alle andere aspecten scoort de variant “Groeiend Veen” daarentegen slechter.
9
Beschouwing variant “Grutto en Otter”
Variant “Grutto en Otter” combineert het best de uitgangspunten
Kosten en financiering
De inrichtingskosten van variant “Grutto en Otter” zijn hoger
minimaliseren maaivelddaling en inrichting van het natuurgebied.
dan die van variant “Groeiend Veen”. De jaarlijkse beheerskosten
Bij deze variant is optimalisatie mogelijk door het peil iets minder op
voor variant “Grutto en Otter” zijn beduidend lager dan voor variant
te zetten, waardoor het weidevogelgebied geoptimaliseerd wordt.
“Groeiend Veen”. Indien de inrichtingskosten en de contante waarde van
De variant wordt op de criteria tegengaan van maaivelddaling,
50 jaar beheerskosten bij elkaar worden opgeteld is variant “Grutto en
verbetering waterkwaliteit, op archeologische aspecten en op de
Otter” goedkoper dan variant “Groeiend Veen”.
instandhouding van waterscheidingen positief beoordeeld. Op het
De hoogste kosten zijn de kosten voor het ophogen van wegen en het
vrijkomen van fosfaten, de natuurkwaliteit, de landschappelijke
aanpassen van de bruggen. De kosten hiervan zijn voor beide varianten
aspecten, de recreatiemogelijkheden en de mogelijkheden voor
gelijk en bedragen maximaal 7,4 tot 15 miljoen euro.
agrarisch medegebruik en particulier natuurbeheer wordt de variant
Thematische uitwerking
neutraal beoordeeld. Op de criteria instandhouding bestaande wegen en bereikbaarheid voor het beheer wordt deze variant negatief beoordeeld.
Bij deze variant wordt de verhouding (1/3-1/3-1/3) het dichtst benaderd.
positie in de inrichtingsvisie en de te maken keuzes. Het betreft
Wanneer de verhouding gelijk verdeeld zou zijn zouden de kosten van
fosfaten, de wegen en de grondbalans.
Drie thema’s worden apart besproken, vanwege hun bijzondere
ontgraving hoger worden. Afhankelijk van het te hanteren peilregime wordt de bodemdaling
Fosfaten
over 50 jaar 33 tot 49 cm verminderd (47 tot 70%) ten opzichte van de
Het potentieel uitspoelen van fosfaten is een belangrijk risico voor het
autonome ontwikkeling.
behalen van de natuurdoelen, en moet daarom voorkomen worden. Op basis van onderzoek en een expert meeting is een aantal conclusies
Beschouwing variant “Groeiend Veen”
getrokken die leidend zullen zijn bij de verder uitwerking.
Afhankelijk van het beheer kan een redelijk open landschap worden
-
variant “Grutto en Otter”. De uitvoering van variant “Groeiend Veen”
ligt een transformatie tot een robuust parkachtig gebied met vooral
brengt meer risico’s met zich mee waar het de fosfaatproblematiek
moeras, struweel en ruig grasland echter meer voor de hand. In de
betreft.
variant is de bodemdaling minimaal. De kosten van het ophogen van kunstwerken, wegen en kaden komen overeen met de kosten voor de variant “Grutto en Otter”. De natuurdoelstelling van evenredig verdeling
-
Geadviseerd wordt om voor de ontwikkeling van natuurgebieden met een botanische doelstelling op de meest kansrijke gebieden te richten; kwaliteit boven kwantiteit.
over natuurtypen wordt in dit model niet gehaald. De verdeling over
De resultaten zullen verwerkt worden in de inrichtingsMER en het
weidevogelgrasland, nat grasland en moeras bedraagt circa 24%, 20% en
integrale inrichtingsplan.
56%. Afhankelijk van het te hanteren peilregime wordt de bodemdaling over 50 jaar 51 tot 52 cm verminderd (73%) ten opzichte van de autonome ontwikkeling. 10
De uitkomst van de expertmeeting ondersteunt de keuze voor
gehandhaafd. Om toch een gebied met natuurkwaliteit te realiseren
Wegen en bruggen
-
Binnen het alternatief “Grutto en Otter” zal zeer bepalend zijn op
Het verhogen van de peilen vermindert de drooglegging van de wegen
welke wijze omgegaan wordt met inrichting en beheer van het
(normaal 60 cm, bij uitzondering 40 cm) en heeft consequenties voor de
watersysteem. Op basis daarvan zijn drie subalternatieven binnen
onderdoorgang van de bruggen. Met het behouden van de noodzakelijke
het alternatief “Grutto en Otter” geformuleerd:
drooglegging voor de wegen en effecten op bruggen zijn kosten
1. Directe realisatie met peilfixatie.
gemoeid. Er is een separaat onderzoek uitgevoerd naar deze effecten.
2. Directe realisatie waarbij het peil de maaivelddaling volgt.
De resultaten hiervan zijn verwerkt in deze visie. Daarnaast vormen
3. Ingroeimodel. Het peil wordt voor een deel direct bij de
de resultaten van dit onderzoek input voor de inrichtingsMER en het
inrichting opgehoogd. De gewenste drooglegging wordt
integrale inrichtingsplan.
verkregen door gedurende een aantal jaren (uitgaande van 10 jaar) dit peil te handhaven, totdat het maaiveld gedaald is tot de
Grondbalans
gewenste drooglegging.
Bij variant “Grutto en Otter” komen grote hoeveelheden grond vrij door plaggen en afgraven. Voor deze grond dient een bestemming elders gevonden te worden. Uitgangspunt is dat vrijgekomen grond binnen de Krimpenerwaard benut wordt. Door maximale inzet om “werk met werk te maken” kan de Stichting Bodembeheer Krimpenerwaard (SBK) ca. 400.000 m3 grond benutten voor afdekkingen. Kosten kunnen worden bespaard door grond zoveel mogelijk binnen de eigen percelen te benutten, en door prioriteiten te stellen tussen gebieden onderling. Voor variant “Grutto en Otter” is de grondbalans aardig in evenwicht, voor variant “Groeiend Veen” moet grond van buiten de Krimpenerwaard worden aangevoerd. In de inrichtingsMER zal de macrobalans van het grondverzet verder worden uitgewerkt voor de verschillende alternatieven. Daarnaast zal in het integraal inrichtingsplan een gedetailleerde, op uitvoering gerichte grondbalans worden opgesteld. Conclusies van de Strategiegroep Advies van de werkgroep overgenomen ten aanzien van: -
Gezien de in het Pact vastgelegde inhoudelijke doelen, de effecten voor een duurzame inrichting op lange termijn, de kosten en het toekomstig beheer, adviseert de werkgroep om alternatief 1 “Grutto en Otter” als voorkeursvariant te hanteren. De werkgroep acht het verantwoord dat de natuurdoelstellingen iets verschuiven ten gunste van het weidevogelbeheer waardoor een drogere situatie ontstaat dan in alternatief 2 “Groeiend Veen”.
11
Inhoudsopgave
Samenvatting
6
Visie op het natuurgebied in de Krimpenerwaard
1.
Inleiding
14
De denkmodellen beschreven
3.1.
Van opdracht naar denkmodellen
25
3.2.
25
Beschrijving denkmodellen
25
3.2.1. Achtergrond
25 26 26
1.1.
De opdracht voor de visie
14
3.2.2. Denkmodel “Weidevogels”
1.2.
De vertrekpunten voor de visie
14
3.2.3. Denkmodel “Robuuste verbinding”
3.2.4. Denkmodel “Maximaal voorkomen maaivelddaling” 26
1.3. De visie binnen het Veenweidepact voor de
3.2.5. Denkmodel “Infrastructuur”
27
Krimpenerwaard
15
1.4.
Uitgangspunten van het Slotadvies
16
1.5.
De relatie met milieueffectenrapportage
16
4.
Toetsingscriteria
28
1.6.
De gevolgde aanpak
16
4.1.
Beoordelingscriteria
28
1.7.
Samenwerking
18
4.1.1. Thema bodem
28
1.7.1 Algemeen
18
4.1.2. Thema water
30
1.7.2 Opstellen natuurvisie
18
4.1.3. Thema natuur en waterkwaliteit
30
1.8.
18
4.1.4. Thema landschap en cultuurhistorie
30
4.1.5. Thema recreatie
30
19
4.1.6. Thema infrastructuur
30
19
4.1.7. Thema beheer
32
2.1.1. Natte natuur
19
4.2.
32
2.1.2. Natte graslanden
20
2.1.3. Weidevogelgrasland
20
5.
De denkmodellen getoetst
2.1.4. Robuuste verbinding
21
5.1.
Toetsing op de kortere termijn
2.2.
22
5.2. Toetsing op langere termijn
34
2.2.1. Waterkwaliteit
23
5.3.
34
2.2.2. Waterpeil
23
2.2.3. Evaluatie project polder Nooitgedacht
24
2. 2.1.
12
3.
Leeswijzer
De natuur in beeld Gewenste natuur
Het sturen van natuur
De autonome ontwikkeling getoetst
Beschouwing en conclusies
33 33
6.
De denkmodellen geoptimaliseerd
6.1.
Van denkmodellen naar varianten
6.2. 6.3.
37
8.2.2. Peil volgt functie
48
37
8.2.3. Ingroeien
48
Optimalisering model “Weidevogels”
37
8.3.
49
Optimalisering model “Robuuste verbinding”
38
8.3.1. Fosfaten
49
6.4. Optimalisering model “Maximaal voorkomen
Bijzondere aandachtspunten
8.3.2. Wegen
49
maaivelddaling”
39
8.3.3. Grondbalans
49
6.5.
Kostenramingen
40
8.4. Uitvoering van de inrichtingsplannen
50
6.6.
Conclusie
40
8.5. Natuurgebiedsplan Krimpenerwaard
50
8.5.1 Natuurdoelstelling is bepalend voor de inrichting 51
7.
41
8.5.2 Aankoopstrategie Krimpenerwaard
51
41
8.5.3 Strategie Particulier natuurbeheer
51
7.1.1. Beschrijving
41
8.6. Agrarisch medegebruik
52
7.1.2. Realisatie natuurdoelen
41
7.1.3. Effecten op bodemdaling
44
9.
Maatschappelijke aspecten
7.1.4. Kostenramingen
44
9.1
Maatschappelijke aspecten
53
7.2.
44
9.2
Relatie met de omgeving
54
7.1.
De voorkeursvarianten Variant “Grutto en Otter”
Variant “Groeiend Veen”
53
7.2.1. Beschrijving
44
7.2.2. Realisatie natuurdoelen
45
10. Kosten en financiering
56
7.2.3. Effecten op bodemdaling
45
10.1. Kosten
56
7.2.4. Kostenramingen
45
7.3.
47
11
57
De voorkeursvarianten getoetst
Literatuur
8.
Uitvoering en beheer
48
Bijlagen van de visie staan op de website van het
8.1.
Inleiding
48
Veenweidepact, zie www.veenweidepactkrimpenerwaard.nl
8.2.
Mogelijk ingroeimodel
48
8.2.1. Functie volgt peil
48
13
1. Inleiding
de essentiële acties in het Veenweidepact. In het Slotadvies adviseren de bestuurders in de Krimpenerwaard het college van Gedeputeerde Staten over de nieuwe grenzen van natuur en landbouw. Het formeel vastleggen van deze nieuwe grenzen vereist dat een groot aantal plannen wordt aangepast, waaronder het natuurgebiedsplan.
1.1. De opdracht voor de visie
De centrale opgave voor het Veenweidepact is de herinrichting van
Het positioneren van natuurdoelen is een wezenlijk onderdeel in
de Krimpenerwaard, met het oog op een duurzame toekomst voor het
het proces van de herbegrenzing en een belangrijk onderdeel in
gebied en het optimaal benutten van de potenties van dit gebied. De
de uitwerking van de doelstellingen van het Veenweidepact. Bij
Strategiegroep Veenweidepact Krimpenerwaard, waarin bestuurlijke
de afweging van opties moet met veel aspecten rekening worden
vertegenwoordigers van alle betrokken overheden zitting hebben, heeft
gehouden, zoals natuurkwaliteit, het voorkomen van versnippering
de opdracht gegeven om onderliggende visie op te stellen.
en bodemdaling, de mate waarin het landschap wordt aangetast of versterkt, mogelijkheden voor agrarisch medebeheer en/of toepassing
Om deze opgave te realiseren moeten verschillende stappen worden
van particulier natuurbeheer. Het is daarom wenselijk om de vaststelling
doorlopen en diverse producten worden opgeleverd. Deze stappen en
van natuurdoelen in te bedden in een integraal kader. Dit kader is de
producten zijn benoemd in het Plan van Aanpak 4e fase, vastgesteld door
inrichtingsvisie, die de basis vormt voor het integraal inrichtingsplan
de Strategiegroep Veenweidepact Krimpenerwaard op 21 december 2006.
van de Krimpenerwaard, het natuurgebiedsplan Krimpenerwaard, de bestemmingsplannen en het watergebiedsplan met peilbesluiten.
4 Op basis van de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG).
Er is voor gekozen om, vooruitlopend op het inrichtingsplan 4 en het
1.2. De vertrekpunten voor de visie
natuurgebiedsplan, een visie op hoofdlijnen te ontwikkelen voor de nieuwe natuurgebieden (zie figuur 1.1). Het Slotadvies herbegrenzing
De uitgangspunten uit het Slotadvies vormen de basis voor de visie
natuur en landbouw Krimpenerwaard (vastgesteld oktober 2006) geeft aan waar de landbouwgebieden liggen en waar de natuurgebieden.
op hoofdlijnen. Dit betekent dat de visie: -
een aanbeveling moet zijn voor een variant 1, beargumenteerd
Ook bevat het Slotadvies een kleine doorkijk naar de inrichting,
vanuit criteria (inhoud, draagvlak en draagkracht) voor de korte en
maar stelt tegelijkertijd dat een visie ontwikkeld moet worden voor
de lange termijn;
de inrichting van de Krimpenerwaard. Deze visie vormt een basis
-
voor het inrichtingsplan, waaraan bovendien de aspecten recreatie, landbouw en waterbeheersing worden toegevoegd. Hierdoor ontstaat
voor het bestemmingsplan; -
een inrichtingsplan voor de hele Krimpenerwaard. Het inrichtingsplan
door de verschillende partijen.
een overzicht moet geven van de beschouwde varianten met de resultaten van de toetsing (inhoud, draagvlak en draagkracht) voor
kan via een modulaire aanpak worden uitgevoerd, waarbij per uitvoeringsmodule financiële middelen beschikbaar worden gesteld
ingaat op de aspecten die moeten worden meegenomen in de MER
de korte en de lange termijn; -
een toelichting geeft op en een onderbouwing van de gehanteerde criteria en de wijze waarop deze zijn gehanteerd in de beoordeling. De visie overtuigt in zijn compleetheid, objectiviteit en afstemming
Het kader voor de opdracht wordt gevormd door de herbegrenzing van 14
natuur- en landbouwgebieden in de Krimpenerwaard, zijnde een van
met belangen.
De visie is gebaseerd op de volgende vertrekpunten en kaders:
te starten, een visie op hoofdlijnen te ontwikkelen voor de
-
de begrenzing zoals weergegeven in het Slotadvies
natuurgebieden. Deze visie wordt als input gebruikt voor deze
-
een optimale combinatie natuurdoel en waterbeheer;
procedures en voor de inrichtingsMER die gekoppeld is aan de
-
de oppervlakteverdeling natte natuur, natte graslanden en
bestemmingsplannen.
weidevogelgebieden is in principe gelijk. -
de visie wordt gevormd binnen de kaders van vier denkmodellen. Deze denkmodellen maximaliseren (eenzijdig) respectievelijk Streekplan en planMER (GS initiatiefnemer, PS bevoegd gezag)
Ruimtelijk
de functies: “Weidevogels”, “Robuuste verbinding”, “maximaal beperken maaivelddaling” en “behoud van infrastructuur”.
1.3. De visie binnen het Veenweidepact voor de Krimpenerwaard
eveneens aangegeven wie de wettelijk verantwoordelijke initiatiefnemer is en wie bevoegd gezag. De herbegrenzing vormt de basis voor de aanpassing van de formele plannen. Het Slotadvies herbegrenzing natuur- en landbouwgebieden Krimpenerwaard van de Strategiegroep Veenweidepact vormt de basis voor de formele procedures. Het Slotadvies geeft het resultaat weer van het proces van de herbegrenzing (nieuwe grenzen landbouw en natuur). De formele procedures zijn te splitsen in ruimtelijke procedures
Inrichting Visie op hoofdlijnen voor natuurgebieden
In figuur 1.1 zijn de te wijzigen plannen in het kader van het
Veenweidepact Krimpenerwaard weergegeven. In het schema staat
Herbegrenzing
Bestemmingsplannen en MER (initiatiefnemer B & W, bevoegd gezag gemeenteraad)
en procedures die gaan over de inrichting van de gebieden. Wat
Integraal inrichtingsplan voor de herinrichting van de Krimpenerwaard (initiatiefnemer GS, bevoegd gezag GS, regie Strategiegroep)
WILG-modules
WILG-modules
Natuurgebiedsplan (ruimtelijk en inrichting natuur) (inititatiefnemer GS, bevoegd gezag GS)
Watergebiedsplan/peilbesluiten (initiatiefnemer D & H, bevoegd gezag VV)
betreft de ruimtelijke procedures wordt het streekplan Zuid-Holland Oost - Krimpenerwaard herzien, dit inclusief een planMER die de milieuaspecten beoordeelt. Daarnaast moeten de bestemmingsplannen voor de vijf gemeenten in de Krimpenerwaard worden herzien, inclusief
Figuur 1.1. Planfiguren Krimpenerwaard
een inrichtingsMER. Voor de procedures op inrichtingsniveau moet er een integraal inrichtingsplan worden opgesteld op basis van de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG). Dit inrichtingsplan vormt de basis voor de WILG-modules. Daarnaast is een nieuw natuurgebiedsplan voor de Krimpenerwaard nodig, alsmede een nieuw watergebiedsplan en nieuwe peilbesluiten. Er is besloten om, alvorens de drie inrichtingsprocedures
15
1.4. Uitgangspunten van het Slotadvies
Krimpenerwaard beduidend grotere oppervlakken betreft, is er sprake
In het Slotadvies zijn de uitgangspunten voor de herbegrenzing
van MER-plichtige activiteiten.
geformuleerd, die de basis vormen voor de voorliggende visie. Het gaat daarbij om:
In het kader van de streekplanherziening voor de Krimpenerwaard
1. Duurzaam water- en bodembeheer
is reeds een planMer opgesteld. Deze omvat alle aspecten rond
Met het oog op het realiseren van een duurzaam en robuust
de begrenzing van het natuurgebied in zijn geheel, en alle
watersysteem krijgen de snelst zakkende en laaggelegen gebieden
afwegingsaspecten die tot de begrenzing hebben geleid.
een hoog waterpeil. Er wordt een functie toegekend die past bij 5 Sinds 1 september 1994 van
een hoge waterstand en er worden maatregelen getroffen om
De inrichting van het natuurgebied zelf is volgens het besluit
bodemdaling tegen te gaan.
Milieueffectenrapportage 5 m er-plichtig. De MERprocedure moet
kracht.
worden doorlopen om de bestemmingsplannen, die van toepassing 2. Een ecologische structuur en het realiseren van de ecologische robuuste verbinding.
zijn op het natuurgebied, te kunnen wijzigen. Het wijzigen van de
De natuurgebieden worden zo gekozen dat uitvoering wordt gegeven
bestemmingsplannen is vereist om tot de gewenste inrichting te kunnen
aan de taakstelling vanuit het Rijk om een robuuste ecologische
komen. De voorliggende visie en de planMER vormen de basis voor de
noord-zuid verbinding te realiseren. In de visie wordt op hoofdlijnen
MER op bestemmingsplanniveau (inrichtingsMER) en voor het integraal
aangegeven waar de robuuste verbindingszone komt te liggen. Ook
inrichtingsplan.
wordt de onderbouwing hiervoor gepresenteerd. De inrichtingsMER gaat in op de probleemstelling, de doelstelling, het 3. De financiële basis, kosteneffectiviteit en kostenefficiëntie
beleid en de besluiten. De doelstelling van de herbegrenzing wordt
De kosten moeten in alle gevallen lager zijn dan de kosten van
beschreven aan de hand van de doelstellingen en de toetsingscriteria
het Raamplan. Per variant worden de kosten voor de uitvoering en
per functie. In het MER worden de maatregelen en de alternatieven
het beheer berekend. De totale kosten, de kosteneffectiviteit en de
beoordeeld ten opzichte van de afzonderlijke doelstellingen en de
kostenefficiëntie worden in beschouwing genomen.
onderlinge verhoudingen tussen de doelstellingen.
4. Maatschappelijk draagvlak In de visie wordt ingegaan op “bruikbaarheid” van het natuurgebied,
De voorliggende visie beschrijft vooruitlopend op de inrichtingsMER de doelstellingen en de te hanteren beoordelingscriteria voor de inrichting.
waaronder mogelijkheden voor de recreatie en voor particulier
1.6. De gevolgde aanpak
natuurbeheer.
De voorliggende visie is opgesteld in lijn met de opdracht. De
1.5. De relatie met milieueffectenrapportage
belangrijkste stappen in de aanpak zijn weergegeven in figuur 1.2.
De MER-plicht (milieu-effectrapportage) is van toepassing op
Vanuit een aantal denkmodellen over de inrichting, en de beoordeling
situaties waarin sprake is van een functiewijziging in natuur, landbouw
daarvan, zijn kansrijke varianten opgesteld.
en recreatie met een oppervlakte van 250 ha of meer. Een MER16
beoordelingsplicht is van toepassing bij 125 ha functieverandering.
Vervolgens leidt de beoordeling tot een optimalisatie, en tot
Omdat de herbegrenzing en herinrichting van natuur in de
aanbevelingen voor twee varianten.
De uitwerking van de navolgende onderwerpen is daarbij leidend
Het doorlopen proces om van uitgangspunten tot varianten te komen is
geweest:
weergegeven in onderstaande figuur.
De te ontwikkelen natuurtypen zijn kort beschreven (wat is het en hoe ziet het er uit), samen met de eisen die de uiteenlopende natuurtypen stellen aan factoren als bodem, waterhuishouding, landschap en hinder.
voorkomen maaivelddaling
infrastructuur
1. De factoren waarmee sturing kan worden gegeven aan het bereiken van natuurdoelen. Een aantal fysieke factoren ligt al vast, zoals bebouwingslinten in het gebied. Tegelijkertijd zijn
robuuste verbinding
weidevogels
er stuurmogelijkheden, als het waterpeil, peilschommeling en inrichtingsmaatregelen.
Toetsing en beoordeling
2. Vanuit vier uiterste denkmodellen is toegewerkt naar een
(criteria bodem, water, natuur, landschap en cultuur, recreatie, infrastructuur en beheer, kosten)
voorkeursvariant. De modellen kijken op geheel verschillende manieren naar de inrichting van de natuurgebieden. De denkmodellen “Weidevogels”, “Robuuste verbinding” en “maximaal
Optimalisering denkmodellen
beperken maaivelddaling” zijn in de opdracht meegegeven. Het denkmodel “infrastructuur” is later toegevoegd. 3. Het perspectief (en belang) van waaruit naar de modellen wordt
“Grutto en Otter”
“Groeiend Veen”
gekeken bepaalt sterk de criteria voor de beoordeling van de modellen en varianten. Voor een heldere discussie en afweging zijn de beoordelingscriteria vooraf geobjectiveerd.
Toetsing en beoordeling
(criteria bodem, water, natuur, landschap en cultuur, recreatie, infrastructuur en beheer, kosten)
4. De denkmodellen zijn beoordeeld als uitersten. Vanuit deze beoordeling is gericht gezocht naar een “optimale combinatie van
keuze en besluitvorming
natuurdoel en waterbeheer”, zoals opgenomen in de opdracht. 5. De denkmodellen en de voorkeursvarianten “Grutto en Otter” en
Figuur 1.2 De aanpak geschematiseerd
“Groeiend Veen” zijn uitgewerkt en beoordeeld op voor- en nadelen, inclusief de kostenparagraaf. Hierdoor is een goede bestuurlijke afweging mogelijk.
17
1.7. Samenwerking
1.8. Leeswijzer
Het voorliggende rapport volgt op hoofdlijnen de stappen die
1.7.1 Algemeen
geleid hebben tot voorstellen voor de inrichting van het natuurgebied.
Het project Veenweidepact Krimpenerwaard wordt aangestuurd door
Allereerst wordt in hoofdstuk 2, de natuur in beeld, ingegaan op de
de Strategiegroep. De Strategiegroep bestaat uit de bestuurders van
verschillende natuurtypen en op de eisen waaraan voldaan moet worden
de vijf gemeenten in de Krimpenerwaard, het Hoogheemraadschap
om een robuuste verbinding te creëren. Dit vormt het startpunt voor de
van Schieland en de Krimpenerwaard, de provincie Zuid-Holland en
beschrijving van de vier denkmodellen, die elk een ander uitgangspunt
de voorzitter van de Adviesgroep Uitvoering. Deze laatste neemt als
optimaliseren (hoofdstuk 3). Deze denkmodellen, en ook de later
adviseur uitvoering deel aan de Strategiegroep. De Strategiegroep
resulterende varianten, moeten worden getoetst aan objectieve criteria.
heeft op belangrijke momenten overleg met de Pactpartners van het
De gehanteerde criteria zijn beschreven in hoofdstuk 4. De toetsing van
Veenweidepact.
de denkmodellen is beschreven in hoofdstuk 5. De resultaten van de toetsing leiden tot een optimalisatie van de denkmodellen (hoofdstuk
De Projectgroep Krimpenerwaard bestaat uit de ambtelijke
6) van waaruit twee voorkeursvarianten zijn ontwikkeld en getoetst
vertegenwoordiging van de Strategiegroep. De projectgroep bereidt
(hoofdstuk 7).
de vergaderingen van de Strategiegroep voor. De projectgroep heeft
Tot slot wordt aandacht besteed aan de relevante maatschappelijke
regelmatig overleg met de Pactpartners in het Vooroverleg Pactpartners
aspecten van de inrichting (hoofdstuk 8) en wordt een doorkijk gegeven
(VOP), ter voorbereiding van de overleggen tussen Strategiegroep en
op hoofdlijnen richting realisatie (hoofdstuk 9).
Pactpartners en voor de input voor de procedures. In het VOP zijn naast de overheden de agrarische- en natuurorganisaties vertegenwoordigd.
Uitgebreide achtergrondinformatie over effectbeschrijvingen, onderbouwing van de beoordelingscriteria en een toelichting en
1.7.2 Opstellen natuurvisie
onderbouwing op de kostenramingen is opgenomen in de bijlagen.
De visie is inhoudelijk voorbereid door de werkgroep natuur hoofdlijn
In de bijlagen zijn ook kaarten opgenomen van de verschillende
natuur en natuurgebiedplan. Deze werkgroep bestaat uit deskundigen
varianten. Deze bijlagen staan op de website van het Veenweidepact.
op het gebied van ecologie, water, bodem, landschap, beheer en GIS-bewerking. Binnen de werkgroep wordt samengewerkt tussen provincie, Dienst Landelijk Gebied, Zuid-Hollands Landschap en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De werkgroep levert de visie aan de Strategiegroep Krimpenerwaard, die een besluit neemt over het vervolg en over de inrichting. Naast genoemde partijen is voor de totstandkoming van de visie advies gevraag aan Grontmij en Witteveen+Bos. Tevens is kennis benut vanuit het project “Waarheen met het Veen” en vanuit de Expertmeeting fosfaat. 18
2.
De natuur in beeld
samenhangende natuurelementen (bijlage III). Deze typen natuur en de eisen die ze stellen aan de omgeving en de robuuste verbinding zijn hieronder kort gekarakteriseerd. 2.1.1. Natte natuur
2.1. Gewenste natuur
Natte natuur bestaat uit een mozaïek van verschillende soorten
Het Slotadvies benoemt de volgende natuurdoelen: natte natuur,
begroeiing, wat veroorzaakt wordt door verschillen in bodemgesteldheid
natte graslanden en weidevogelgebieden. Hiermee is in algemene
en bodemhoogte. Natte natuur is rijk aan planten- en diersoorten: zowel
termen het soort natuur benoemd. In tabel 2.1 worden de betreffende
insecten, amfibieën, reptielen en vogels. Van nat naar droger gaat het
natuurdoeltypen genoemd. Deze typen natuur worden in het
om open water, rietvelden ruigte (bestaande uit riet, andere planten en
natuurgebiedsplan toegewezen aan deelgebieden en verder uitgewerkt
struiken) en moerasbos.
naar doelpakketten. Daarnaast moet in het gebied een robuuste verbinding als onderdeel van de ecologische as Biesbosch-IJmeer worden gerealiseerd. De robuuste verbinding bestaat uit een kralensnoer van
Tabel 2.2 Eisen moerasnatuur
Bodem
Voor een soortenrijke vegetatie en fauna mag de bodem niet te voedselrijk zijn. Fosfaatrijke landbouwpercelen zijn als uitgangssituatie ongeschikt.
Waterpeil
Peilfluctuaties zijn natuurlijk: ’s winters hoog en ’s zomers lager. Hierdoor kan er een gevarieerde overgang tussen land en water ontstaan. De verschillende natuurdoeltypen kennen hun eigen drooglegging (bijlage III).
Waterkwaliteit
Voor een soortenrijke waternatuur is relatief voedselarm water en afwezigheid van toxische stoffen een randvoorwaarde. Ook de invloed van inlaatwater op het gebiedseigen watertype is van belang.
Landschap
De Krimpenerwaard is van oudsher een relatief waterrijk landschap, met sloten, vaarten en boezems als kenmerkende eenheden.
Verstoring
Water- en moerasnatuur is relatief gevoelig voor verstoring door recreatie.
Tabel 2.1 Natuurdoeltypen behorend bij de natuurdoelen uit het slotadvies
Natuurdoel Slotadvies Natte natuur
Natuurdoeltype 3.14a Gebufferde poel 3.15 3.19 3.24 3.25 3.27 3.28 3.55 3.62
Natte graslanden
Weidevogelgebieden
Gebufferde sloot Kanaal en vaart Moeras Natte strooiselruigte Trilveen Veenmosrietland Wilgenstruweel Laagveenbos
3.29 Nat schraalgrasland 3.31 Dotterbloemgrasland van veen en klei 3.38 3.32
Bloemrijk grasland van het zand en veengebied Nat, matig voedselrijk weidevogelgrasland
19
Overjarig riet ZHL
2.1.2. Natte graslanden Natte graslanden zijn voedselarm maar zeer rijk aan plantensoorten die in Nederland zeer zeldzaam zijn geworden. De vele plantensoorten brengen ook een rijk insectenleven, zoals vlinders, mee. Natte schraalgraslanden herbergen vaak bijzondere soorten weidevogels.
Tabel 2.3 Eisen aan nat schraalland
Nat schraalland
Bodem
Voor natte schraalgraslanden zijn natte, weinig veraarde en voedselarme veenbodems (weinig fosfaat) een vereiste. Fosfaatrijke landbouwpercelen zijn als uitgangssituatie ongeschikt. Bemeste kleihoudende veengronden en veengronden met een kleidek zijn als uitgangssituatie minder geschikt.
Waterpeil
Het winterpeil ligt net onder het maaiveldniveau (tot maximaal 15 cm eronder). Het zomerpeil ligt op 15 tot 30 cm onder maaiveld.
Waterkwaliteit
Nat schraalgrasland vraagt om voedselarm water. Retentie van regenwater moet worden tegengegaan, omdat dit te zuur is.
Landschap
Nat schraalland stelt weinig eisen aan het omliggende landschap. Liefst geen bos ernaast, omdat door afvallend blad te veel voedingsstoffen worden aangevoerd.
Verstoring
Nat schraalland is zelf weinig gevoelig voor recreatie, m.u.v. de weidevogelgebieden. Te veel betreding is slecht.
2.1.3. Weidevogelgrasland Weidevogelgrasland bestaat uit matig voedselrijke weilanden en hooilanden die een goed broedgebied zijn voor weidevogels als de grutto en de tureluur. De natuurwaarde is gekoppeld aan de grote dichtheid aan “weidevogels” en niet zozeer in de aanwezige plantensoorten.
20
Tabel 2.4 Eisen aan weidevogelgrasland
Bodem
Een matig voedselrijke, natte bodem zorgt er voor dat het gras niet te snel groeit. De eerste maaidatum kan daardoor uitgesteld worden.
Waterpeil
Het winterpeil ligt op 15 tot 30 cm onder maaiveldniveau, het liefst tot diep in het voorjaar. De grasgroei komt hierdoor laat op gang. Het zomerpeil ligt op 30 tot 40 cm onder maaiveld.
Waterkwaliteit
Geen speciale eisen.
Landschap
Weidevogels houden afstand van bebouwingslinten, bosjes, houtwallen en wegen. Goed weidevogelgebied ligt ten minste 100 meter daar vanaf.
Verstoring
Weidevogels zijn in het broedseizoen erg gevoelig voor verstoring.
weidevogelnatuur
2.1.4. Robuuste verbinding Robuuste verbindingen zijn schakels tussen vergelijkbare
weidevogelnatuur
natuurgebieden (ecosystemen als moeras, bos, heide). Ook kunnen ze samenhangende maar verschillende gebieden verbinden, bijvoorbeeld op overgangen van nat naar droog of van arm naar rijk. Voorbeelden hiervan zijn beekdalen op de zandgronden, en de overgangen van duin naar veen. Hun robuustheid ontlenen ze aan hun oppervlakte en maatvoering: voor de verbindingszones is 24.000 tot 30.000 ha gepland.
Nota Ruimte, 2004: De robuuste verbinding dient een samenhangend geheel te zijn dat is opgebouwd uit ecologische en landschappelijke elementen en dat natuurkernen met elkaar verbindt. Ten behoeve van de ecologische functie van de robuuste verbindingen verwacht het rijk dat provincies bij de begrenzing en de realisatie rekening houden met de ecologische eisen voor uitwisseling van soorten die in de te verbinden natuurgebieden voorkomen. Waar mogelijk wordt met de robuuste verbindingen aangesloten op de natuur in het buitenland, zodat een internationaal ecologisch netwerk kan ontstaan.
21
Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een
‘water, riet/moeras, nat schraalland en moerasbos’ en ‘grasland met
handboek samengesteld met uitgangspunten en richtlijnen voor
klein water’ (brief st.secr. Faber, 14 mei 2001 en Reijnen et al. 2001).
robuuste verbindingen, opdat die optimaal functioneren. Dit handboek is uitgangspunt geweest bij het ontwikkelen van de Robuuste (natte)
Dit ambitieniveau B3 wil zeggen dat:
verbindingszone in de Krimpenerwaard. In opdracht van de provincie
B: Bij de robuuste verbindingen, of delen daarvan, het realiseren van
is dit handboek nader uitgewerkt voor de provincie Zuid-Holland door
de biodiversiteitsdoelen het uitgangspunt is. Het betreft verbindingen
Arcadis in samenwerking met alle natuurorganisaties. Bijlage III.3 gaat
tussen grotere natuurcomplexen en over relatief grote afstanden. Binnen
uitgebreid in op de consequenties hiervan voor de inrichting van de
de robuuste verbindingen van categorie B worden drie ambitieniveaus
Krimpenerwaard.
onderscheiden (1,2,3).
De vorm en de afmetingen zijn voor elke robuuste verbinding anders.
Daarbij is ambitieniveau 3 het hoogste, want effectief voor drie doelen:
Al naar gelang de situatie is er behoefte aan een ‘corridor’, ‘stapstenen’
-
Behoud van biodiversiteit op nationale schaal
of een combinatie daarvan. Anders gezegd: de verbindingen bestaan uit
-
Behoud van biodiversiteit op regionale schaal en
schakels en knopen. De grootte van individuele knopen kan oplopen tot
-
Behoud van biodiversiteit bij onvoorziene risico’s.
zo’n 1.000 hectaren. Ecosysteemverbindingen met ambitieniveau B3 zijn in principe Robuuste verbindingen hebben uitdrukkelijk als hoofdfunctie natuur.
geschikt voor alle soorten. De verbinding draagt bij aan het behoud van
Ze zijn een voorwaarde voor het behoud van biodiversiteit, zowel
biodiversiteit op nationale en regionale schaal en maakt uitwisseling van
op nationaal als op regionaal en lokaal niveau. Daarnaast kunnen ze
minder mobiele soorten (laag dispersievermogen) mogelijk. Daarnaast
ook ruimte bieden voor recreatie, waterbeheer of waterwinning, en
kan een verbinding met ambitieniveau B3 functioneren voor soorten
de landschappelijke en cultuurhistorische identiteit van een gebied
van één of meerdere ecosysteemtypen. Hierdoor moet het mogelijk
versterken.
zijn meerdere ecosysteemtypen te herbergen binnen de robuuste verbindingzone. Verdere uitleg is te vinden in bijlage III.
De natte robuuste verbinding die door Nederland moet gaan lopen van
2.2. Het sturen van natuur
Lauwersmeer tot aan de Zeeuwse Delta wordt de Natte As genoemd. Inmiddels is de naamgeving overgegaan in Groene Ruggengraat.
De uitgangspunten voor de Krimpenerwaard zijn dezelfde gebleven.
omstandigheden, maar kan deels ook worden gestuurd, bijvoorbeeld
De ontwikkeling van natuur hangt deels samen met onveranderlijke
met inrichtingsmaatregelen. Om de gewenste natuurtypen te verkrijgen Voor de verschillende trajecten van de Natte As door Nederland
is daarom ten eerste van belang een goede plek te kiezen en ten
zijn ambitieniveau’s vastgesteld. Het ambitieniveau geeft aan welke
tweede op die plek de juiste omstandigheden te scheppen en in stand
ecologische doelen de robuuste verbinding nastreeft.
te houden. Met name de keuze van de goede plek hangt samen met onveranderlijke of nauwelijks te veranderen factoren. Vervolgens
22
Het ambitieniveau van de Natte As tussen de Loosdrechtse plassen
kunnen op die plek inrichtingsmaatregelen worden getroffen. De
en Wijngaarden (het traject waartoe ook de Natte As door de
inrichtingsmaatregelen vormen als het ware de “knoppen“ waarmee
Krimpenerwaard behoort) is vastgesteld op B3 met als ecosysteemtypen
natuurontwikkeling kan worden gestuurd.
In de inrichtingsvisie natuur zijn de volgende factoren relevant:
waterparel, met als streven een betere waterkwaliteit (Stowa Klasse 4,
-
bijna hoogste ecologische niveau).
Bodemtype: de aanwezigheid van klei in of op het veen. Een bodem met klei is ongeschikt voor schraallanden.
- -
-
Maaiveldhoogte: de maaiveldhoogte bepaalt de drooglegging bij een
Voor de waterkwaliteit moet rekening worden gehouden met eisen
gegeven peil.
en doelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Dit houdt in
Actuele natuurwaarden: zij vormen vaak al een goed ontwikkeld
dat de waterkwaliteit niet achteruit mag gaan én dat op termijn in
leef- of groeigebied voor dier- en plantensoorten. Met name de
de zogenaamde waterlichamen ook het Goed Ecologisch Potentieel
habitatrichtlijnsoorten moeten worden behouden en eventueel in
nagestreefd dient te worden. De begrenzing van waterlichamen worden
leefgebied worden gecompenseerd. Actuele natuurwaarden moeten
bepaald door de waterhuishoudkundige structuur. Deze is nog niet exact
goed worden opgenomen in het nieuwe natuurgebied.
bekend voor de nieuwe natuurgebieden, maar verwacht mag worden dat
Omgevingsfactoren: landschappelijke kenmerken als
in ieder geval in een deel van de gebieden waterlichamen liggen én dat
bebouwingslinten, bosjes en houtwallen, landscheidingen zijn een
sommige gebieden geheel een waterlichaam (waterrijk gebied) zullen zijn.
gegeven, dat grenzen stelt aan de ontwikkeling van natuurtypen. -
- -
Kwel en wegzijging: aanwezigheid van kwel of wegzijging bepaalt
De nieuwe natuurgebieden hebben nu nog veelal een landbouwkundig
in zekere mate de grondwaterstand in de percelen. Ook kan dit
gebruik. De ecologische kwaliteit in deze landbouwgebieden is
lokaal invloed hebben op de ionensamenstelling in grond- en
over het algemeen matig. De redenen hiervoor zijn divers, maar
oppervlaktewater en daarmee op de soortensamenstelling.
hoge concentraties aan nutriënten is wel een hoofdreden. Vooral de
Oppervlaktewaterpeilen: winterpeil, zomerpeil, moment en snelheid
fosfaatconcentraties zijn zeer hoog (ca. 1 mg/l, tegen referentie MTR-
van peilverandering.
waarde 0,15 mg/l). De stikstofconcentraties zijn duidelijk lager (ca. 3
Inrichtingsmaatregelen: ongunstige uitgangssituaties voor
mg/l tegen referentie MTR-waarde 2,2 mg/l), waarbij de opneembare
natuurtypen kunnen met ingrepen worden verbeterd, zodat
(anorganische) stikstof in de zomer bijna nul is. Dankzij de lage
natuurdoelen sneller tot ontwikkeling komen. Voorbeelden zijn
stikstofgehalten is de waterkwaliteit “matig” in plaats van “slecht” tot
het afplaggen van een fosfaatrijke toplaag of het aanbrengen van
“zeer slecht”. De ecologische kwaliteit is op dit moment dus stikstof
variaties in maaiveldhoogte .
gestuurd.
6
-
-
6 Andere soorten inrichtingsmaatregelen
Beheer: Via de keuze van beheersmaatregelen kan bepaald worden of op eenzelfde stuk land bijvoorbeeld een grasland of een bos
2.2.2. Waterpeil
ontstaat.
De afstand tussen het maaiveld en de grondwaterdiepte (=
Waterkwaliteit: uitspoeling van meststoffen, invloed van inlaatwater,
ontwateringsdiepte) is direct van invloed op de natuur die kan
mogelijkheden voor zuivering van water.
voorkomen (bijlage III). Daarnaast is de ontwateringsdiepte relevant
zijn bijvoorbeeld de aanleg van recreatieve routes en voorzieningen.
in verband met het vrijkomen van fosfaat uit de bodem. De 2.2.1. Waterkwaliteit
ontwateringsdiepte is van vele factoren afhankelijk en daardoor moeilijk
De gewenste ecologische kwaliteit van het water in de watergangen is
te sturen. Belangrijke sturende elementen zijn de afstand van sloten,
Stowa Klasse 3. Dit betekent dat het water minimaal biologisch gezond
begreppeling, drainage, het gewas en de drooglegging (verschil tussen
is, wat overeenkomt met het middelste ecologische niveau. Een deel
maaiveld en het oppervlaktewaterpeil). Bij kleine ontwateringsdiepten
van de geplande natuurgebieden is door de provincie aangewezen als
kan het fosfaat, dat in de bodem is gebonden aan ijzer en organische
23
stof, mobiel worden omdat de verbindingen waarmee fosfaat is
Conclusies op hoofdlijnen:
vastgelegd door het ontbreken van zuurstof uiteenvallen (reductie).
• Zowel de waterkwaliteit als de (aquatische en terrestrische)
Het vrijkomende fosfaat kan vervolgens worden opgenomen door de vegetatie en/of uitspoelen naar het oppervlaktewater. Peilfluctuaties zijn bij voorkeur natuurlijk: ’s winters hoog en ’s zomers lager. Hierdoor kan er een gevarieerde overgang tussen land en water ontstaan.
natuurwaarden in het proefgebied zijn verbeterd. • Het afgraven van de voedselrijke toplaag in één van de deelgebieden heeft gezorgd voor een sterke toename van de natuurwaarden. • De verlengde aanvoerroute, de hydrolische isolatie en het aanpassen van de oevers hebben een positief effect op de waterkwaliteit, wat vervolgens een positief effect kan hebben op de natuur.
2.2.3. Evaluatie project polder Nooitgedacht In het project Nooitgedacht is een aantal maatregelen uitgevoerd om
gehandhaafd blijft en het water horizontaal kan doordringen in de
via beheer en inrichtig de waterkwaliteit en daarmee de natuurwaarden
bodem.
op het land te verbeteren, met als doel de meest effectieve maatregelen later op grote schaal te kunnen toepassen bij natuurontwikkeling in de gehele Krimpenerwaard. Het project Nooitgedacht ligt in polder Berkenwoude in het centrale deel van de Krimpenerwaard. Het gebied is 20 ha groot en is in beheer bij stichting Zuidhollands Landschap. De doelstelling is: • Vergroten van de natuurwaarden van het gebied, zowel in het water als op het land. Hierbij zijn op het land de natuurdoeltypen laagveenmoeras en soortenrijk grasland nagestreefd. In het water en op de oevers wordt gestreefd naar soortenrijk oever- en waterplantenvegetaties. • Vegroten van het inzicht naar de kosten van maatregelen en beheer. • Afstemmen van inrichting, beheer en de te realisere doelstelling. • Verkennen van de mogelijkheden voor natuurontwikkeling in de Krimpenerwaard via het verbeteren van de waterkwaliteit. • Het stellen van voorbeelden voor (andere) toekomstige natuurgebieden in de Krimpenerwaard.
24
• Peilverhoging kan een positief effect hebben als het gewenste peil
• Hooilandbeheer heeft een aanvullend verschralend effect, wat echter bij een hoge nutriëntenbeschikbaarheid heel langzaam gaat. • Stagnatie van water kan worden tegen gegaan door ondiepe begreppeling. • Alleen stoppen met bemesting gecombineerd met (extensieve) beweiding heeft nauwelijks effect op de nutriëntenbeschikbaarheid en geen effect op de vegetatiesamenstelling. • Isolatie van het oppervlaktewatersysteem is positief voor de waterkwaliteit.
3. De denkmodellen beschreven
In de beoordeling zijn de criteria voorzien van plussen en minnen die het volgende betekenen: ++
Veel beter
+
Beter
0
Vergelijkbaar met het Raamplan
3.1. Van opdracht naar denkmodellen
–
Slechter
Bij het ontwikkelen van de inrichtingsvisie natuur zijn drie
––
Veel slechter
denkmodellen ontstaan, te weten “Weidevogels”, “Robuuste verbinding” en “Maximaal beperken maaivelddaling”. Deze denkmodellen zijn
Bij de toetsing van de denkmodellen is ook globaal naar de ontwikkeling
als eerste stap in de ontwikkeling van de inrichtingsvisie uitgewerkt.
op de langere termijn gekeken. Bij de verdere uitwerking van de
Denkmodel wil hier zeggen: een benadering die éénzijdig gericht is op
denkmodellen naar varianten zijn de effecten op de langere termijn
het realiseren van één type belang. De enige variabele die hierbij wordt
nadrukkelijker meegenomen.
gehanteerd is het oppervlaktewaterpeil. De denkmodellen hebben dus niet op voorhand realiteitswaarde - ze zijn bedoeld als verkenning van
3.2. Beschrijving denkmodellen
mogelijkheden en beperkingen. Vervolgens is nog een vierde denkmodel, “Infrastructuur” toegevoegd,
3.2.1. Achtergrond
waarbij de bestaande infrastructuur maatgevend is gesteld voor de
Het Pact en Slotadvies kennen twee belangrijke uitgangspunten. Het ene
peilen.
is het realiseren van de natuurdoelstellingen van het Raamplan en de robuuste verbinding. Het andere is het beperken van maaivelddaling. De
De denkmodellen zijn beschreven in paragraaf 3.2., waarbij een
denkmodellen vormen een uitwerking van deze twee uitgangspunten,
motivatie wordt gegeven voor het gekozen peil. Het resultaat is
die een zekere tegenstelling in zich hebben. Het beperken van de
weergegeven op twee kaarten per denkmodel, één voor het winterpeil
maaivelddaling ligt in lijn met het principe functie volgt peil, maar kan
en één voor het zomerpeil.
conflicteren met de verdeling over de gewenste natuurdoeltypen.
Vanuit het Veenweidepact en de daaronder liggende documenten zijn de
Twee denkmodellen zijn gericht op het realiseren van natuurdoel-
uitgangspunten gedefinieerd die bepalend zijn voor de denkmodellen.
stellingen en robuuste verbinding. Het zijn de denkmodellen
Het betreft onder meer de begrenzing en het aantal peilvakken.
“Weidevogels” en “Robuuste verbinding”. De keuze voor een bepaalde natuurinvulling staat voorop. De drooglegging (en daarmee het in te
De denkmodellen zijn getoetst aan criteria, die worden beschreven in
stellen peil) is daarop afgestemd.
hoofdstuk 4. De toetsing is uitgevoerd ten opzichte van de situatie die zou
Twee andere denkmodellen zijn gericht op het beperken van
ontstaan door uitvoering van het oude Raamplan (toegelicht in 4.2). Als
maaivelddaling. Dit zijn de denkmodellen “Maximaal beperken
toetsbasis is genomen de situatie zoals die zich op kortere termijn zou
maaivelddaling” en “Infrastructuur”. De keuze voor een bepaalde
ontwikkelen, zonder aanvullende of mitigerende maatregelen om negatieve
drooglegging (en daarmee het in te stellen peil) staat voorop.
effecten te voorkomen. De toetsing is beschreven in hoofdstuk 5.
Het type natuur dat zich kan ontwikkelen is daar een afgeleide van.
25
3.2.2. Denkmodel “Weidevogels”
de laagste delen benut voor het ontwikkelen van open water en moeras.
Het denkmodel “Weidevogels” kent zes peilvakken en ongeveer 25
In die laagste delen ligt het peil in de winter boven maaiveld. In de
cm peilopzet ten opzichte van de huidige situatie. Uitgaande van de
zomer zakt het peil, maar nooit lager dan het maaiveld in de laagste
actuele waardevolle weidevogelgebieden is een gewenste drooglegging
delen. Dit peil is dus ook bepalend voor de drooglegging die de hogere
berekend. Voor ieder peilvak is een peilregime gekozen dat maximaal
terreindelen nog hebben.
tegemoet komt aan de eisen van deze weidevogelgebieden: het winterpeil ligt op 15 tot 30 cm onder maaiveldniveau, het liefst tot diep in het
Tabel 3.2 Peilen denkmodel “Robuuste verbinding”
voorjaar. De grasgroei komt hierdoor laat op gang. Het zomerpeil ligt op 30 tot 40 cm onder maaiveld. Voor de verschillende natuurgebieden komt dit neer op de volgende peilen: Tabel 3.1 Peilen denkmodel “Weidevogels”
denkmodel robuuste verbinding
minimumpeil
maximumpeil
Middelblok natuur
-2,10
-1,95
Berkenwoude natuur
-2,00
-1,85
Den Hoek natuur
-1,80
-1,65
Denkmodel “Weidevogels”
minimumpeil
maximumpeil
Nesse Kattendijk natuur
-2,20
-2,05
Middelblok natuur
-2,30
-1,95
Veerstalblok natuur
-1,96
-1,81
Berkenwoude natuur
-2,15
-1,83
Bilwijk natuur
-1,88
-1,73
Den Hoek natuur
-1,80
-1,63
Nesse Kattendijk natuur
-2,45
-2,06
Veerstalblok natuur
-2,06
-1,78
Bilwijk natuur
-2,03
-1,71
NB. De minimum- en maximum peilen in de tabel zijn weergegeven in meters NAP (peilen zijn afgeleid van de beoogde drooglegging en de maaiveldhoogte in 2002).
NB. De minimum- en maximum peilen in de tabel zijn weergegeven in meters NAP (peilen zijn afgeleid van de beoogde drooglegging en de maaiveldhoogte in 2002).
Het denkmodel is weergegeven op de kaarten in bijlage I. Het denkmodel beoogt een peil te vinden waarbij zoveel mogelijk de eisen van de natte natuur en de robuuste verbinding worden bediend. Consequenties voor andere doelen zijn niet meegenomen.
Het denkmodel beoogt dus de situatie voor de weidevogelgebieden te
3.2.4. Denkmodel “Maximaal voorkomen maaivelddaling”
optimaliseren. Consequentie voor natte natuur, natte schraallanden,
Het denkmodel “Maximaal voorkomen maaivelddaling” kent
bodemdaling, infrastructuur e.d. zijn nog niet meegenomen.
zes peilvakken. Het ingestelde peil is ingegeven door de wens de
Dit denkmodel is weergegeven op de kaarten in bijlage I.
maaivelddaling zo snel mogelijk en maximaal af te remmen. Uit onderzoek blijkt dat het binnendringen van lucht in een veenbodem
26
3.2.3. Denkmodel “Robuuste verbinding”
leidt tot oxidatie (langzame “verbranding”) van het veen: het veen
Het denkmodel “Robuuste verbinding” kent zes peilvakken en ongeveer
verdwijnt en het maaiveld daalt. Maaivelddaling treedt voor het
45 cm peilopzet ten opzichte van de huidige situatie. In ieder peilvak
allergrootste deel in de zomer op, omdat het warm is en omdat de
komen natuurlijke hoogteverschillen voor: er zijn lagere en hogere
grondwaterstand laag staat. Daarom staat in dit denkmodel een zeer
delen. In het denkmodel “Robuuste verbinding” worden in elk peilvak
hoog peil met bijbehorende hoge grondwaterstand in de zomer centraal.
Het winterpeil kan eventueel wat lager, omdat het grondwater in de winter altijd hoger staat. Tabel 3.3 Peilen denkmodel “Maximaal voorkomen maaivelddaling”
Tabel 3.4 Peilen denkmodel “Infrastructuur”
denkmodel infrastructuur
zomerpeil
winterpeil
Middelblok natuur
-2,51
-2,31
Berkenwoude natuur
-2,21
-2,01
Den Hoek natuur
-2,14
-1,94
denkmodel maximaal voorkomen bodemdaling
zomerpeil
winterpeil
Nesse Kattendijk natuur
-2,60
-2,40
Middelblok natuur
-2,10
-2,10
Veerstalblok natuur
-2,21
-2,01
Berkenwoude natuur
-1,98
-1,98
Bilwijk natuur
-2,15
-1,95
Den Hoek natuur
-1,78
-1,78
NB. De zomer- en winterpeilen in de tabel zijn weergegeven in meters NAP
Nesse Kattendijk natuur
-2,21
-2,21
(peilen zijn afgeleid van de beoogde drooglegging en de maaiveldhoogte in 2002).
Veerstalblok natuur
-1,93
-1,93
Bilwijk natuur
-1,86
-1,86
NB. De zomer- en winterpeilen in de tabel zijn weergegeven in meters NAP (peilen zijn afgeleid van de beoogde drooglegging en de maaiveldhoogte in 2002).
Dit denkmodel is weergegeven op de kaarten in bijlage I. In dit denkmodel is het zomerpeil vrijwel gelijk aan het peil in het denkmodel “Robuuste verbinding”. Dit is logisch, omdat het streven naar het beperken van de maaivelddaling (waterverzadigde bodem) overeen komt met eisen vanuit natte natuurdoelen. 3.2.5. Denkmodel “Infrastructuur” Het denkmodel “Infrastructuur” kent zes peilvakken. Het ingestelde peil is ingegeven door de wens maaivelddaling geleidelijk af te remmen door het maaiveld op termijn te laten “landen” op een bepaald niveau. Bovendien zijn de ingestelde peilen er op gericht dat het functioneren van infrastructuur en kunstwerken vooralsnog niet wordt belemmerd of bedreigd door het hogere peil. Uitgangspunt is een gefixeerd peil. Ten opzichte van het huidige vaste peil in de Krimpenerwaard ligt het gemiddelde peil 10 cm hoger. Met een natuurlijke fluctuatie van 10 cm naar beneden en naar boven ligt het winterpeil 20 cm hoger en het zomerpeil gelijk aan het huidige peil. Dit denkmodel is weergegeven op de kaarten in bijlage I.
27
4. Toetsingscriteria
4.1. Beoordelingscriteria
(landschappelijke beleving en overlast van muggen), en deels zullen ze
De denkmodellen moeten worden beoordeeld vanuit meerdere
worden ingevuld bij de inrichting zelf (ontsluiting, toegankelijkheid
invalshoeken, en uiteraard ook vanuit verschillende belangen. Voor een
en economische functie). Dit komt in het Integraal inrichtingsplan tot
heldere discussie en dito afweging zijn de beoordelingscriteria van te
uitdrukking.
voren gekozen. De beoordelingscriteria zijn hieronder kort toegelicht. In deze visie zijn de beoordelingscriteria gegroepeerd in de volgende thema’s:
4.1.1. Thema bodem
1. Bodem 2. Water 3. Natuur en waterkwaliteit 4. Landschap en cultuurhistorie 5. Recreatie
Criterium
Toelichting
Beperking maaivelddaling
De mate waarin maaivelddaling optreedt hangt sterk samen met de ligging van de grondwaterspiegel in de zomer. Naarmate bodemdaling verder wordt beperkt is de beoordeling positiever.
Vrijkomen van fosfaat
Als de drooglegging vermindert kan de grondwaterspiegel tot in de fosfaatrijke zone van landbouwgrond stijgen. Het fosfaat kan hierdoor vrijkomen wat leidt tot een verruiging van de vegetatie op de percelen, waardoor de natuurdoelen niet kunnen worden gehaald. Ook kan fosfaat uitspoelen naar het oppervlaktewater, wat leidt tot negatieve aspecten als het verdwijnen van karakteristieke vegetatie en fauna, algenbloei, ontwikkeling van kroosdek e.d.. Wanneer echter voorkomen wordt dat gebieden permanent onder water komen (circa een maand droogval per jaar) wordt fosfaat voldoende gebonden om uitspoeling te voorkomen.
6. Infrastructuur 7. Beheer 8. Maatschappelijke aspecten Ingevolge de opdracht van de Strategiegroep verschillen de thema’s in gewicht. De Strategiegroep benadrukt in het Slotadvies enerzijds het belang van het beperken van maaivelddaling, anderzijds doet zij uitspraken over kwantiteit en kwaliteit van natuurtypen. Aan de thema’s bodem en natuur is daarom het gewicht van 3 toegekend, aan de andere thema’s het gewicht 1. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat bij de beoordeling van de tabel vooral de aandacht op bodem (maaivelddaling) en natuur (evenwichtige verdeling) gevestigd moet worden. De maatschappelijke aspecten zijn apart verwoord in hoofdstuk 8. Deze maatschappelijke aspecten zijn deels uitgangspunt geweest bij het bepalen van de ligging van de natuurdoelen 28
Kaart 4.1 Begrenzing natuur uit het oude Raamplan (1999)
29
4.1.2. Thema water
Criterium
Toelichting
Criterium
Toelichting
Robuustheid watersysteem
Door verschillen in hoogteligging, in combinatie met de wens om landschappelijk geen rigoureuze wijziging te realiseren (geen grote aangesloten oppervlakte open water) of barrières in het systeem, moeten binnen het begrensde natuurgebied ongeveer zes peilgebieden worden aangehouden. Door aanéénschakeling van hoog naar laag wordt hiermee een voldoende robuust watersysteem verkregen. Ook is de gevoeligheid van natuurgebieden voor wateroverlast belangrijk. Als bovengrens geldt tenminste het niveau waarop kaden en kunstwerken gaan falen. Robuustheid wordt positief gewaardeerd.
Herkenbaarheid verkavelingpatroon
Het verkavelingspatroon in de Krimpenerwaard is een belangrijke getuigenis van de ontginningsgeschiedenis.
Openheid landschap
Openheid is een belangrijk kenmerk van het klassieke veenweidegebied van de Krimpenerwaard.
Behoud waardevolle cultuurhistorische elementen
Waardevolle elementen zijn bijvoorbeeld tiendwegen, kaden, eendenkooien en molens. Zij maken onderdeel uit van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie
Archeologische aspecten
In een gebied met trefkans/verwachting van archeologische waarden kunnen bij vergraving (dieper dan 30 cm) waarden mogelijk geschaad worden. In dat geval is verkennend archeologisch onderzoek nodig.
Waterkwaliteit
Zie natuur. Voor een soortenrijke waternatuur is voedselarm water en afwezigheid van toxische stoffen een randvoorwaarde.
4.1.3. Thema natuur en waterkwaliteit
4.1.5. Thema recreatie
Criterium
Toelichting
Criterium
Toelichting
Evenwichtige natuurtypenverdeling
Slotadvies: vooralsnog wordt een gelijke verdeling (1/3-1/3-1/3) tussen natte natuur, natte graslanden en weidevogelgebieden hoog gewaardeerd. Indien blijkt dat een andere verhouding wenselijk is zal dit gemotiveerd aan de Strategiegroep worden voorgelegd.
Behoud bestaande verbindingen
Het behoud van bestaande verbindingen wordt positief beoordeeld.
Diversiteit inrichtingsmogelijkheden
Naarmate de diversiteit aan inrichtingsmogelijkheden toeneemt, wordt dit positiever gewaardeerd.
Aansluiting bij actuele natuurwaarden
Kwaliteit natuurtypen 30
4.1.4. Thema landschap en cultuurhistorie
Aansluiting bij en rekening houden met actuele waarden is een randvoorwaarde en wordt positief gewaardeerd. Weidevogelgebieden, eendenkooien, waterparels en voormalige boezems zijn de belangrijkste gebieden met actuele waarden in de Krimpenerwaard. Daarnaast moet er aandacht zijn voor wettelijk beschermde natuurwaarden. De kwaliteit van natuurtypen kan worden beoordeeld en gewaardeerd.
Zie voor een verdere toelichting van de beoordeling van natuur bijlage III.3
4.1.6. Thema infrastructuur
Criterium
Toelichting
Instandhouden bestaande wegen
Wegen hebben een vereiste drooglegging van 60 cm. Indien door peilopzet deze drooglegging niet wordt gehandhaafd, moet de infrastructuur worden aangepast.
Instandhouden waterscheidingen (kaden)
Waterscheidingen dienen te voldoen aan een drooglegging van 45 cm ten opzichte van hoogste peil. Indien door peilopzet de drooglegging afneemt, dienen compenserende maatregelen getroffen te worden.
Kaart 4.2 Huidige peilen in de Krimpenerwaard (2007)
31
4.1.7. Thema beheer
7
van verbetering of preventie van negatieve effecten die in de autonome situatie zouden optreden, wordt dit positief beoordeeld (+); is sprake van
Criterium
Toelichting
Bereikbaarheid voor beheerswerkzaamheden
Natuurgebied moet over wegen/paden of over water goed bereikbaar en toegankelijk zijn voor beheerwerkzaamheden, een lage bereikbaarheid wordt negatief gewaardeerd.
Mogelijkheden voor particulier natuurbeheer
Dit is beleid voor de Krimpenerwaard. Functiewijziging naar natuur wordt afgekocht; natuurbeheer vindt plaats door de grondeigenaar. Meer mogelijkheden voor particulier natuurbeheer worden positief gewaardeerd.
Mogelijkheden agrarisch medegebruik
7 Ook de mogelijkheden voor de afzet van baggerspecie uit natuurgebieden is een belangrijk criterium. Er
Natuurgraslanden kunnen geschikt zijn voor agrarisch medegebruik, zoals gebruik van het gras als veevoer en inscharing van jongvee, een hogere mate van medegebruik wordt positief gewaardeerd.
een verslechtering op een milieuaspect ten opzichte van de autonome ontwikkeling dan wordt dit negatief beoordeeld (-). Voor de goede orde zij gemeld dat deze tabel niet kan worden vergeleken met de beoordeling van de denkmodellen en de varianten in de volgende hoofdstukken. Tabel 4.1 Toetsing autonome ontwikkeling (Raamplan) aan criteria
Thema
criterium
raamplan
Bodem
Voorkomen maaivelddaling Vrijkomen van fosfaat
--
Water
Robuustheid watersysteem
--
Natuur en waterkwaliteit
Evenwichtige natuurtypenverdeling Aansluiting op actuele natuurwaarden Kwaliteit natuurtypen Waterkwaliteit
+ + + +
Landschap en cultuurhistorie
Herkenbaarheid verkavelingspatroon Openheid landschap Behoud waardevolle cultuurhistorische elementen Archeologische aspecten
0
Recreatie
Behoud bestaande verbindingen Diversiteit inrichtingsmogelijkheden
+
Infrastructuur
Instandhouden bestaande wegen Instandhouden waterscheidingen (kaden)
0
Bereikbaarheid voor beheerswerkzaamheden Mogelijkheden agrarisch medegebruik Mogelijkheden voor particulier natuurbeheer (beleid)
+
wordt echter vanuit gegaan dat de bagger in het gebied van herkomst geborgen kan worden. Waar nodig zal
4.2. De autonome ontwikkeling getoetst
het beleid van provincie en
De beoordelingscriteria worden toegepast op de denkmodellen en
gemeenten hierop worden
resulterende varianten. De beoordeling vindt deels plaats in discrete
afgestemd.
waarden (bijvoorbeeld verwachte bodemdaling in mm/jaar, vereiste ophoging van infrastructuur in cm als gevolg van nieuwe peilen). Veel van de criteria evenwel worden relatief beoordeeld ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Deze relatieve beoordeling wordt ingevuld op basis van expertvisie en ervaring. Als autonome ontwikkeling is gekozen de situatie die (zou) ontstaa(n)t bij de uitvoering van het Raamplan. Het Raamplan vormt daarmee de basis voor de toetsing: de denkmodellen scoren per criterium beter, gelijk of slechter dan het Raamplan op de verschillende onderdelen. Bekend is dat het Raamplan zelf niet op alle criteria goed scoorde. Door eerst aan te geven hoe het Raamplan zou scoren op deze criteria
32
ontstaat het referentiekader voor de denkmodellen. Als er sprake is
Beheer
0
0 0 0
0 0
+ 0
5. De denkmodellen getoetst
De beoordeling van de thema’s is samengevat in tabel 5.1. Ten overvloede wordt daarbij andermaal vermeld dat de beoordeling een waardering geeft ten opzichte van de autonome ontwikkeling (de situatie als ware het Raamplan uitgevoerd), en voordat mitigerende maatregelen voor negatieve effecten zijn getroffen.
5.1. Toetsing op de kortere termijn
De denkmodellen zijn voor de kortere termijn getoetst aan de criteria
Aan de tabel is een kolom met gewichten toegevoegd. Aan de thema’s
voor de thema’s bodem, water, natuur, landschap en cultuurhistorie,
bodem en natuur is het gewicht van 3 toegekend, aan de andere thema’s
recreatie, infrastructuur en beheer. De toetsing is uitgebreid beschreven
het gewicht 1. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat bij de
in bijlage VI, waarbij per criterium specifieke overwegingen per
beoordeling van de tabel vooral de aandacht op bodem (maaivelddaling)
denkmodel zijn gepresenteerd. Voor de volledigheid wordt er op gewezen
en natuur (evenwichtige verdeling) gevestigd moet worden.
dat de thema’s uitgebreid zijn beschreven in bijlage III. Tabel 5.1 Overzichtstabel beoordeling denkmodellen
Thema
criterium
“Weidevogels”
“Robuuste verbinding”
“Maximaal voorkomen maaivelddaling”
“Infrastructuur”
Gewicht
Bodem
Maaivelddaling Vrijkomen van fosfaat
+ –
++ ––
++ ––
0 0
3
Water
Robuustheid watersysteem
+
+
+
++
1
Natuur en waterkwaliteit
Evenwichtige verdeling natuurtypen Aansluiting op actuele natuurwaarden Waterkwaliteit Kwaliteit natuurtypen
– 0 + –
– – – –
–– –– –– –
–– 0 0 ––
3
Landschap en cultuurhistorie
Herkenbaarheid verkavelingspatroon Openheid landschap Behoud waardevolle cultuurhistorische elementen Archeologische aspecten
0 0 0
0 – –
0 –– ––
0 0 0
1
+
+
+
0
Recreatie
Behoud bestaande verbindingen Diversiteit inrichtingsmogelijkheden
+ +
– +
– 0
+ +
1
Infrastructuur
Instandhouden bestaande wegen Instandhouden waterscheidingen (kaden)
–– –
–– –
–– –
0 +
1
Beheer
Bereikbaarheid voor beheerswerkzaamheden Mogelijkheden agrarisch medegebruik Mogelijkheden voor particulier natuurbeheer (beleid)
–
––
––
+
1
0 0
– –
–– ––
+ –
33
5.2. Toetsing op langere termijn
Belangrijk voor uitspraken over de langere termijn is het toe te
passen peilbeheer in relatie tot de in de denkmodellen resterende maaivelddaling. Daarvoor zijn er twee mogelijkheden.
vanuit de benadering “functie volgt peil”. Dit is te verenigen in een “optimale combinatie van natuurdoel en waterbeheer”. 2. Naast de verdeling over de drie natuurtypen is het van belang dat de robuuste noord-zuid verbinding daadwerkelijk goed wordt gerealiseerd.
1. Het peil volgt in de natuurgebieden de nog optredende
3. Voor een goede ontwikkeling en instandhouding van natuur moet
maaivelddaling. Daarmee wordt de ingestelde drooglegging
worden voldaan aan vier basisvoorwaarden: (1) een natuurlijk
behouden en blijft de natuur die zich op de kortere termijn
peilverloop; (2) voedselarm, schoon water; (3) onveraarde bodem
ontwikkelt ook op langere termijn in stand.
waaruit geen overmaat fosfaat ter beschikking komt; (4) benutting van actuele natuurwaarden.
2. Het peil wordt gefixeerd op het niveau zoals beschreven in paragraaf
4. Landschap is het resultaat van een functie: het gebruik en beheer
4.2. Afhankelijk van de drooglegging bij dat peil zal het maaiveld
van het gebied. Gebruik en beheer verschillen per denkmodel.
nog een tijdlang –en steeds langzamer– dalen totdat het geleidelijk
Daardoor hebben de verschillende denkmodellen in verschillende
“landt” op het gefixeerde peil. De natuur die zich op de kortere termijn ontwikkelt blijft daardoor op langere termijn niet in stand:
mate een transformatie van het landschap tot gevolg. 5. Het thema “recreatie” is niet doorslaggevend. Goede recreatieve
er vindt een verschuiving plaats naar nattere natuurtypen. In de
voorzieningen kunnen altijd worden aangelegd. De uitvoering
inrichtingsMER zal nader gekeken worden naar dit aspect.
en de kosten van recreatieve voorzieningen verschillen wel per denkmodel, en worden daarom meegewogen.
5.3. Beschouwing en conclusies
De opdracht van de Strategiegroep vormt het kader voor het
Uitgaande van punt 1 is primair nagegaan welke denkmodellen op
beoordelen van de denkmodellen en het trekken van conclusies. Daarin
korte termijn het positiefste scoren op het criterium “beperking
staat centraal een in principe gelijke verdeling van natte natuur, natte
maaivelddaling”. Dit is als eerste het denkmodel “Maximaal voorkomen
graslanden en weidevogelgebieden, waarbij een optimale combinatie
maaivelddaling”, en als tweede het denkmodel “Robuuste verbinding”.
van natuurdoel en waterbeheer wordt gerealiseerd. Dit laatste met het
Het denkmodel “Weidevogels” scoort op de kortere termijn ook gunstig.
oogmerk om, ingevolge de Nota Ruimte, bodemdaling zoveel mogelijk te
Het denkmodel “Infrastructuur” scoort op de kortere termijn relatief
voorkomen. Als een andere verdeling van natuurtypen wenselijk is, dan
ongunstig.
moet dat goed beargumenteerd worden. De twee denkmodellen “Weidevogels” en “Robuuste verbinding”
34
Voor de conclusie over de denkmodellen is daarom het volgende
bieden zicht op een redelijk evenwichtige verdeling van de gewenste
overwogen:
natuurtypen. In het denkmodel “Weidevogels” komt de robuuste
1. In de eerste plaats moet het denkmodel zicht bieden op een
verbinding te weinig uit de verf. Een combinatie van beide modellen
natuurgebied waarin alle drie natuurtypen in bij voorkeur min of
biedt evenwel een goed vertrekpunt voor optimalisatie door
meer gelijke verhouding voorkomen, die een goede kwaliteit hebben
inrichtingsmaatregelen toe te passen. Twee factoren zijn daarvoor
en die duurzaam kunnen worden beheerd. Tegelijkertijd heeft het
bepalend. Enerzijds is dit het geringe reliëf in de Krimpenerwaard: om
prioriteit om de maaivelddaling zoveel mogelijk te verminderen,
aan droogleggingvereisten van verschillende natuurtypen naast elkaar te
kunnen voldoen zal geplagd en/of gegraven moeten worden. Anderzijds
ingrepen worden gerealiseerd. De waarde van dit denkmodel komt tot
is dit de vermeste toplaag van de percelen. Deze is ongeschikt om op
uiting bij beschouwing van de beoordeling van de overige criteria. Daar
korte termijn botanisch waardevolle graslanden te realiseren. Ook zal
scoort dit denkmodel relatief gunstig. Een combinatie het denkmodel
bij peilverhoging fosfaat uit de vermeste bodem vrijkomen, wat de
“Infrastructuur” met andere denkmodellen biedt zicht op een
noodzaak tot plaggen versterkt. Zonder plaggen en afgraven ontstaat
ontwikkeling van een “ingroeimodel” waarbij het peil op een minder
in het denkmodel “Robuuste verbinding” zeer voedselrijke natuur
hoog niveau wordt gefixeerd. Daarmee wordt tijd gewonnen voor het
in de natte delen en wordt de waterkwaliteit negatief beïnvloed. De
treffen van overgangsmaatregelen.
beheerbaarheid bij dit hoge peil is lastig. In het model “Weidevogels” zal zonder graven en plaggen te weinig natte natuur ontstaan. Om de
In de denkmodellen “Weidevogels” en “Infrastructuur” verandert het
kwaliteiten van deze denkmodellen ook op langere termijn in stand
landschap weinig, de “robuuste verbinding komt hierin minder uit
te houden blijft het nodig dat de resterende maaivelddaling gevolgd
de verf en er verschijnt weinig moeras en ruigte. In het denkmodel
wordt met peilaanpassingen. Kortom, er blijft enige maaivelddaling in
“Robuuste verbinding” is de transformatie aanzienlijk. De hoeveelheid
stand ten behoeve van de natuurdoelstellingen. Omdat de wat drogere
natte natuur neemt sterk toe. Met intensief beheer kan dit enigszins
delen sneller dalen dan de nattere bestaat het risico dat het maaiveld
ingetoomd worden. In het denkmodel “Maximaal voorkomen
geleidelijk nivelleert en de droogleggingsverschillen afnemen.
maaivelddaling” is de te verwachten transformatie zeer omvangrijk gezien de overheersing van natte, beheersextensieve natuur.
Het denkmodel “Maximaal voorkomen maaivelddaling” scoort zeer positief op beperking van maaivelddaling, maar de natuur die zich
Concluderend
ontwikkelt past niet binnen het kader van het Slotadvies. Er is geen
De denkmodellen “Robuuste verbinding” en “Maximaal voorkomen
sprake van de gewenste evenwichtige verdeling van natuurtypen. Ook
maaivelddaling” werken het meest positief uit op het verminderen van
wordt slechts beperkt voldaan aan de basisvoorwaarden van punt 3:
de bodemdaling, maar brengen vergaande veranderingen met zich mee.
geen natuurlijk peilverloop, slechts beperkte benutting van actuele
Die veranderingen uiten zich in het niet halen van de natuurdoelen,
natuurwaarden en, door omvangrijke mobilisering van fosfaat, een
een sterke verhoging van voedselrijkdom in land en water, een grote
zeer voedselrijk milieu. De gewenste natuurtypen komen niet goed
transformatie van het landschap en een lastige beheerbaarheid.
tot ontwikkeling. De beheerbaarheid is erg lastig. Een keuze voor een ander type natuur (robuust, voedselrijk, beheersextensief ) is in dit geval
Het denkmodel “Weidevogels” biedt de beste vertrekpunten om
logisch en noodzakelijk. Door de sterke nadruk op natte, voedselrijke
verder te optimaliseren. Aandachtspunten daarbij zijn beter scoren op
natuur komt ook de robuuste verbinding niet in de gewenste vorm tot
bodemdaling, fosfaatproblematiek, kwaliteit natuur en effecten op de
stand.
infrastructuur.
Het denkmodel “Infrastructuur” draagt op de kortere termijn niet
Het denkmodel “Infrastructuur” draagt te weinig bij aan de hoofddoelen
wezenlijk bij aan beperking van de maaivelddaling. Evenmin is daarbij
vanuit bodemdaling en natuur, maar biedt wel aanknopingspunten voor
sprake van de gewenste evenwichtige verdeling van natuurtypen. Het
uitwerking richting de langere termijn; het “ingroeimodel”.
gebied is daarvoor te droog. De robuuste verbinding kan alleen via forse 35
De volgende punten blijven uit de denkmodellen over voor de optimalisatie: -
Peilverhoging is noodzakelijk om de ontwateringsdiepte en dus de bodemdaling te verminderen.
-
Peilverhoging is gebonden aan een maximum vanuit het oogpunt van beheerbaarheid, fosfaatproblematiek, haalbaarheid van natuurdoelen en transformatie van het landschap.
-
Vergraven en afplaggen is noodzakelijk om de kwaliteit van de natuurdoelen te halen (gewenste diepte water en moeras en fosfaatproblematiek).
-
Consequenties voor de infrastructuur moeten qua kosten in beeld worden gebracht.
-
Voor de uitvoering moeten ook de voordelen van een ingroeimodel worden overwogen; door fixatie van een peil later bereiken van doelen maar meer tijd hebben om op een nieuwe situatie in te spelen.
36
6. De denkmodellen geoptimaliseerd
1. Aan de hand van kaarten (potentiële natuurwaardenkaart en ZHL) en de kennis vanuit de werkgroepdeelnemers zijn de beste weidevogelgebieden op tekening gezet. Er wordt dus gebruik gemaakt van de huidige laagten waar al weidevogels aanwezig zijn.
6.1. Van denkmodellen naar varianten
De drie denkmodellen “Weidevogels”, “Robuuste verbinding” en
“Maximaal voorkomen maaivelddaling” zijn verder uitgewerkt en geoptimaliseerd. De eerste twee modellen beogen een min of meer gelijkwaardige verdeling van de natuurdoeltypen. Door watertechnische ingrepen toe te passen (peilopzet, begreppeling of onderwaterdrainage), uitgaande van een min of meer gelijkwaardige verdeling van de natuurdoeltypen, dragen deze modellen bij aan het tegengaan van bodemdaling. Het denkmodel “Maximaal voorkomen maaivelddaling” wordt als variant meegenomen, specifiek gericht op het tegengaan van maaivelddaling. In dit model echter wordt de nagestreefde verdeling van
Figuur 6.1 Potentieel beste plekken voor weidevogels
natuurtypen niet gehaald en transformeert het landschap waarschijnlijk naar een moerasachtig gebied, tenzij intensief beheer plaatsvindt. In de navolgende paragrafen is beschreven hoe vanuit denkmodellen
2. Om bij dit ingestelde peil een natte verbinding te realiseren zal er gegraven moeten worden.
4. De robuuste verbinding heeft de opbouw van een kralensnoer: een doorgaande verbinding met daaraan grotere leefgebieden en kleine stepping stones.
is toegewerkt naar drie modellen, die elk zijn geoptimaliseerd naar één van de criteria. Het model “Weidevogels” is maximaal gericht op condities voor weidevogels, het model “Robuuste verbinding” is gericht op de natte structuur, en tot slot staan in het model “Maximaal voorkomen maaivelddaling” de effecten op het maaiveldniveau centraal. Vanuit deze drie modellen wordt vervolgens gezocht naar een optimum.
6.2. Optimalisering model “Weidevogels” Kenmerken -
Model waarbij gekeken is hoe het natuurgebied optimaal geschikt
3. De robuuste verbinding wordt aan de Landscheiding gekoppeld. Hiermee wordt de landscheiding als cultuurhistorisch element landschappelijk versterkt en kan het wellicht voor de natuurliefhebber een recreatieve functie krijgen (wandelroute, observatiepunten). In de luwte uit het zicht kan de natuurliefhebber ter hoogte van doorzichten het natte moerasgebied en de weidevogelgebieden observeren.
wordt voor weidevogels op circa 1/3e deel van de oppervlakte van het natuurgebied. -
De peilen worden optimaal afgestemd op de weidevogelgebieden. Gekozen is voor de oppervlaktewaterpeilen: ZP 30 cm onder maaiveld, WP 15 cm onder maaiveld.
37 Figuur 6.2 Robuuste verbinding langs Landscheiding
6. Tevens zullen op de kleigronden langs de Hollandsche IJssel veelal bloemrijke graslanden blijven liggen. Ook andere typen natuur kunnen hier tot ontwikkeling komen (ruigte, struweel, bos), bijvoorbeeld door middel van landgoederen. 5. Om stukken goed botanisch grasland te krijgen zal er geplagd worden. Uit onderzoek en praktijkervaring blijkt dat plaggen nodig is om kwalitatief goede natte graslanden te realiseren. Op de tekening zijn bestaande gebieden ingetekend en de potentieel te ontwikkelen gebieden.
Er is een eerste voorzet gedaan waar de grotere en kleinere stapstenen het beste kunnen liggen. Ook is globaal de breedte van de natte verbinding berekend en op tekening gezet. De robuuste verbinding is in deze analyse opgebouwd uit: 20% open water, 35% natte ruigte/moeras (of verbrede oevers), 25 % graslanden, 10% droge ruigte en 5/10 % struweel / bos. Deze percentages zullen over de totale robuuste verbinding verspreid voorkomen. Beschouwing -
Het model “Weidevogels” vergt erg veel graafwerk, omdat grote oppervlakken geplagd moeten worden. Dit is in strijd met het aspect
7. Het lint van Achterbroek zal rondom een kleinschalig landschap worden met veel botanisch grasland, geriefhoutbosjes etc.
“tegengaan bodemdaling”. -
Op basis van nieuwe Gis kaarten is te bezien welke natuurtypen waar moeten komen te liggen. Dit om maximaal effectief en efficient te werken.
-
Aandachtspunt zal zijn de bestemming van de vrijkomende grond.
-
Om graafwerkzaamheden te minimaliseren kan overwogen worden
Figuur 6.3 Locaties waar geplagd zou moeten worden
om de natte verbinding op de lage delen leggen. Dit resulteert in een model weidevogel met natte verbinding op de lage delen. -
1. Variant waarbij door het opzetten van het peil op eenvoudige wijze een natte robuuste verbinding ontstaat ter hoogte van de laagste delen.
Door het lagere zomerpeil zal de bodemdaling groter zijn dan bij het denkmodel “Maximaal voorkomen maaivelddaling”.
-
De gewenste evenredige verdeling over natuurtypen zal niet worden gehaald. De verdeling over Weidevogelgrasland, Nat grasland en Moeras bedraagt circa 41%, 35% en 24%
3. Peilopzetten is in deze variant daarom de eerste stap. Hierdoor tekent zich de moerasverbinding af in het landschap. Deze slingert zich op een iets andere wijze door het landschap dan de natte verbinding in de variant “Weidevogels”.
2. Daartoe is voor ieder peilvak in de laagste 30 % van het gebied het peil bepaald waarbij de helft boven en de helft onder water ligt in de wintersituatie. Daarnaast is uitgegaan van een natuurlijk peilregime waarbij het zomerpeil 15 cm beneden het winterpeil ligt.
6.3. Optimalisering model “Robuuste verbinding” Beschouwing -
Door overal het peil in te stellen van de robuuste verbinding blijven er slechts weinig geschikte weidevogelgebieden over.
-
Er ontstaan veel natte gebieden met als gevolg het uitspoelen en verpreiden van fosfaat over grotere oppervlakken.
-
Optimalisatiemogelijkeden ontstaan door iets minder peil op te zetten zodat er een groter geschikt areaal voor ”Weidevogels” ontstaat.
38 Figuur 6.4 Robuuste verbinding op laagste delen
4. Vervolgens wordt er gekeken waar de beste plekken over blijven voor weide vogels en botanisch grasland. Deze zullen ten noorden en ten zuiden van de natte verbinding liggen. Minder aaneengesloten grote gebieden maar kleiner.
-
Door intensieve begreppeling komt het water in het maaiveld.
-
Er wordt niet geplagd.
-
De robuuste verbindingszone kan in dit model op de locaties van beide bovenstaande modellen worden gerealiseerd. Het meest logisch is om de laagste delen aan te houden.
-
Om het gebied maximaal open te houden behoeft het type beheer aandacht.
- 5. De overgangen van de natte verbinding naar de weidevogelgebieden en botanisch grasland zullen vrij geleidelijk zijn. Geen harde en zichtbare grenzen maar de verschillende natuurgebieden en typen zullen elkaar afwisselen en geleidelijk in elkaar over lopen.
Zowel de inrichting van wegen en paden voor beheer en recreatie, als het beheer zijn kostbaar door de hoge waterstanden.
-
Verschillende typen natuur zijn mogelijk. De gewenste verhouding (1/3 – 1/3 – 1/3) zal echter niet kunnen ontstaan. In principe is met intensief beheer veel nat grasland mogelijk met open water en moeras. Door de fosfaatproblematiek zal waarschijnlijk geen botanisch soortenrijke natuur ontstaan in het natte grasland. Hooguit kunnen hier “weidevogels” van het natte grasland als natuurdoel gelden. In het voedselrijke water
Figuur 6.5 Geschikte locaties voor weidevogels en botanisch grasland
-
- -
kunnen geen interessante soortenrijke flora en fauna verwacht
Verfijning kan worden bereikt door verder te compartimenteren en
worden. Faunistisch kan deze uitwerking wel soortenrijk voor de
meer peilvakken te introduceren. Dit staat evenwel haaks op het
moerasnatuur worden als er relatief grote moerassen komen. Ook
uitgangspunt het aantal peilvakken te verminderen.
zou een grootschalige robuuste natuur met begrazing als doeltype
Het hogere peil kan naar verwachting resulteren in hogere kosten
kunnen gelden, waarbij een beslotener parkachtig landschap met
voor aanpassingen en behoud van infrastructuur.
moeras kan ontstaan. Kortom, de open natte graslanden met open
De gewenste evenredige verdeling over natuurtypen zal niet worden
water leveren te weinig natuurwaarden op. Ingestoken moet worden
gehaald. De verdeling over Weidevogelgrasland, Nat grasland en
op grotere moeraseenheden in de natte delen en parkachtige natuur
Moeras bedraagt circa 24%, 20% en 56%.
met struweel en ruig grasland op de drogere delen. Beschouwing
6.4. Optimalisering model “Maximaal voorkomen maaivelddaling”
-
De natuurdoelstelling van evenredige verdeling over natuurtypen kan in dit model niet worden gehaald. De verdeling over
Kenmerken
Weidevogelgrasland, Nat grasland en Moeras bedraagt circa 24%, 20%
-
en 56%.
Bij dit model wordt het peil hoog opgezet om maaivelddaling zoveel mogelijk tegen te gaan.
-
-
Afhankelijk van het beheer kan een redelijk open landschap worden
Het profiel wordt verzadigd met water door het peil ca 15 cm onder
gehandhaafd. Om toch een gebied met natuurkwaliteit te realiseren
de mediaan van maaiveldhoogte in een peilvak in te stellen. In de
ligt een transformatie tot een robuust parkachtig gebied met vooral
zomer en de winter zijn de waterstanden gelijk.
moeras, struweel en ruig grasland echter meer voor de hand.
39
6.6. Conclusie
-
De bodemdaling is hier minimaal.
-
Het landschap zal in dit model, afhankelijk van het gevoerde beheer,
sterk tot zeer sterk veranderen.
natuurtypen, mogelijkheden voor het inrichten van een robuuste
Houdbaarheid van kunstwerken, wegen en kaden dient nader
ecologische verbindingszone en het minimaliseren van bodemdaling.
uitgezocht te worden.
In onderstaande tabel staan de resulterende karakteristieken kort
-
Geen van de drie modellen voldoet aan alle criteria voor verdeling
weergegeven:
6.5. Kostenramingen
De kosten voor de inrichting van de natuurgebieden zijn geraamd
Tabel 6.2 Overzicht karakteristieken
weidevogels
op basis van kentallen. Centraal daarin staan de kosten voor de inrichting (met name grondverzet voor plaggen, begreppelen en graven
robuuste verbinding
Maximaal verminderen maaivelddaling
van watergangen), voor infrastructuur (ophogen wegen en omleggen ha
%
ha
%
ha
%
1.005
41
576
24
576
24
• Nat grasland
852
35
499
20
499
20
Tabel 6.1 Samenvatting globale inrichtings- en beheerskosten per variant
• moeras
596
24
1.378
56
1.378
56
(in Euro incl BTW)
beoordeling maaivelddaling
Globaal een halvering ten opzichte van de huidige situatie (bijlage II)
Tussenpositie tussen de andere modellen
Minimaal op kortere en langere termijn
robuuste verbinding
Alleen via veel graafwerk te realiseren
Qua oppervlakte aanwezig, maar kwaliteit minder door fosfaatmobilisatie
Qua oppervlakte aanwezig, maar kwaliteit minder door fosfaatmobilisatie
sloten, boven de maatregelen die behoren tot de normale taken van het hoogheemraadschap) en voor beheer (natte natuur vergt hogere beheerskosten dan droge(re) natuur.
weidevogel
robuuste verbinding
maximaal voorkomen bodemdaling
Inrichtingskosten graven en afplaggen (ondergrens)
6.200.000
2.900.000
200.000
Totaal beheerskosten per jaar
2.400.000
2.930.000
3.210.000
contante waarde beheerskosten (50 jaar, disconto 4%)
53.300.000
65.000.000
71.200.000
Inrichtingskosten plus contante waarde beheer
verdeling natuurtypen • weidevogelgrasland
Uit bovenstaande tabel volgt dat de het denkmodel “Weidevogels” de laagste totale kosten kent. Het denkmodel robuuste verbinding heeft lagere
59.500.000
67.900.000
71.400.000
inrichtingskosten, maar hogere jaarlijkse beheerskosten. Bij het alternatief minimale bodemdaling zijn de inrichtingskosten beperkt lager dan de voorkeursvariant, maar de jaarlijkse beheerskosten liggen echter circa 0,8
40
Voor de aanpassingen van de wegen in het natuurgebied is boven de
miljoen euro hoger. Indien de inrichtingskosten en de contante waarde van
autonoom benodigde investeringen een bedrag van maximaal 7,4 tot
50 jaar beheerskosten bij elkaar worden opgeteld is de weidevogelvariant
15,0 miljoen euro nodig (zie paragraaf 8.3.2).
8,4 miljoen euro goedkoper dan het denkmodel robuuste verbinding en 11,9 miljoen euro goedkoper dan het alternatief minimale bodemdaling.
7. De voorkeursvarianten
Vanuit de denkmodellen en de daaropvolgende optimalisatie zijn twee varianten ontwikkeld, die als voorkeursvariant kunnen worden geduid. De varianten hebben de namen “Grutto en Otter” en “Groeiend Veen” meegekregen. In de inrichtingsMER zal aandacht besteed worden aan de realisatie van deze alternatieven. Zie schema bladzijde 50.
7.1. Variant “Grutto en Otter”
Tabel 7.1 Peilen variant “Grutto en Otter”
zomerpeil
winterpeil
Huidig zomer- en winterpeil
Middelblok natuur
-2,25
-2,10
-2,51
Berkenwoude natuur
-2,04
-2,19
-2,21
Den Hoek natuur
-1,80
-1,65
-2,14
Nesse Kattendijk natuur
2,35
-2,19
-2,60
Veerstalblok natuur
-2,08
-1,93
-2,21
Bilwijk natuur
-1,99
-1,84
-2,15/-2,22/-2,30
NB. De zomer- en winterpeilen in de tabel zijn weergegeven in meters NAP (peilen zijn afgeleid van de beoogde drooglegging en de maaiveldhoogte in 2002).
7.1.1. Beschrijving
De ligging van de deelgebieden voor weidevogelgebied en van de natte
De variant “Grutto en Otter” verenigt een zo gering mogelijke bodem-
verbinding is op kaart 7.1 weergegeven. Deels overlappen de geschikte
daling met een nog complete natuurbegrenzing, en dit bij redelijk te
deelgebieden voor deze doelen elkaar. Bij de uitwerking van de natte
achten inrichtings- en beheerkosten. De variant “Grutto en Otter” is een
verbinding is gekeken waar de beste weidevogelgebieden liggen. De
combinatie van de modellen “Weidevogels” en “Robuuste verbinding”.
grens van natte verbinding en weidevogelgebieden gaat uiteindelijk geleidelijk in elkaar over. In het inrichtingsplan zal gedetailleerd de plek
Het peil is ingesteld op basis van een optimale drooglegging voor
van de natuurdoelen worden uitgewerkt.
weidevogelgebied en de projectie van de natte verbinding op de laagste delen. Dit resulteert in de peilen zoals weergegeven in tabel 7.1. Er vindt
Om voldoende botanisch grasland te ontwikkelen moet worden
een natuurlijk peilverloop plaats, waarbij de peilen in het voorjaar zo
geplagd. Hierdoor zit ook in de ontwikkeling van weidevogelgebieden
lang mogelijk hoog worden gehouden, zodat water in de bodem zo
versus botanisch graslandgebieden een overlap. Dit wordt eveneens in
lang mogelijk wordt vastgehouden. Hiermee wordt ook bodemdaling
de inrichtingsvisie uitgewerkt: gebieden die in principe geschikt zijn
tegengegaan. In de loop van de zomer zal het peil tot de laagste stand
als weidevogelgebied maar deze functie niet krijgen zullen geplagd
dalen. In tabel 7.1 worden daarom de minimum en maximumpeilen
moeten worden om uiteindelijk ook aan de oppervlaktedoelstelling voor
aangegeven. Door te kiezen voor de natte verbinding op de laagste
botanisch graslandtype te kunnen voldoen.
delen hoeft er beduidend minder gegraven te worden. Wel moet er voor de ontwikkeling van botanisch grasland en moeras iets meer
7.1.2. Realisatie natuurdoelen
geplagd worden. Door de natte verbinding op de laagste delen in het
In variant “Grutto en Otter” is de verhouding weidevogelgebied (996 ha)
gebied te leggen wordt landschappelijk uitstekend aangesloten bij de
– nat grasland (853 ha) – moeras (604 ha) 41% - 35% - 25%. Binnen het type
huidige hoogteligging en morfologie van het gebied. De landscheiding
natte graslanden is ca 30 ha (1,3%) meer waardevol botanisch grasland
vervult in variant “Grutto en Otter” nog steeds een recreatieve rol in de
aanwezig dan in het eerdere denkmodel “Weidevogels”. Dit betekent dat
natuurbeleving en toegankelijkheid van het natuurgebied.
de oppervlakte natte graslanden voldoet aan de uitgangspunten van het
41
42
Kaart 7.1 Variant “Grutto en Otter”
Tekening 7.1 Vogelvluchtperspectief van de Krimpenerwaard
43
Slotadvies, maar dat de oppervlakten Weidevogelgraslanden en Moeras
7.2. Variant “Groeiend Veen”
circa 10 procentpunten afwijken. 7.2.1. Beschrijving 7.1.3. Effecten op bodemdaling
In de variant “Groeiend Veen” wordt het peil hoog opgezet, met het
De effecten van variant “Grutto en Otter” op de bodemdaling zijn
doel de maaivelddaling zoveel mogelijk tegen te gaan. Het profiel wordt
onderzocht, en afgezet tegen de verwachte autonome bodemdaling over
verzadigd met water door het peil ca 15 cm onder de mediaan van
een periode van 50 jaar. Deze autonome daling bedraagt voor de polder
maaiveldhoogte in een peilvak in te stellen. In de zomer en de winter
Middelblok 70 cm (1,4 cm per jaar).
zijn de waterstanden gelijk. Daarnaast wordt water in het maaiveld
Als bij “Grutto en Otter” het peil de (geringere) maaivelddaling volgt,
gebracht door intensieve begreppeling.
wordt de bodemdaling over 50 jaar beperkt tot 37,2 cm. Als het peil wordt gefixeerd, dan zal de bodemdaling beperkt blijven tot 20,7 cm.
In variant “Groeiend Veen” wordt niet geplagd. De robuuste verbindingszone op de locaties van de denkmodellen “Robuuste
7.1.4. Kostenramingen
verbinding” en “Maximaal voorkomen maaivelddaling” worden
In onderstaande tabel zijn de inrichtings- en beheerkosten voor de
gerealiseerd. Het meest logisch is om de laagste delen aan te houden, net
variant “Grutto en Otter” weergegeven.
als bij de variant “Grutto en Otter”.
Tabel 7.2 Kosten voor inrichting en beheer variant “Grutto en Otter”
Om het gebied zo open mogelijk te houden is het type beheer belangrijk. Dit beheer is, net als de inrichting van wegen en paden voor
Variant “Grutto en Otter”
Kosten in euro’s
Inrichtingskosten graven en afplaggen (ondergrens)
5,800,000
Totaal beheerskosten per jaar
2,410,000
beheer en recreatie, kostbaar als gevolg van de hoge waterstanden. Verschillende typen natuur zijn mogelijk, maar de gewenste verhouding (1/3 – 1/3 – 1/3) zal niet ontstaan. Met intensief beheer kan veel nat
contante waarde beheerskosten (50 jaar, disconto 4%)
53,500,000
grasland met open water en moeras worden gecreëerd. Vanwege de
Inrichtingskosten plus contante waarde beheer
59,300,000
verwachte fosfaatproblematiek zal in het natte grasland geen botanisch soortenrijke natuur ontstaan. Hooguit kunnen hier weidevogels van
Naast de inrichtingskosten voor de gebieden zijn aanvullende
het natte grasland als natuurdoel gelden. In het voedselrijke water
investeringen nodig voor het aanpassen van de wegen in het
kunnen geen interessante soortenrijke flora en fauna verwacht worden.
natuurgebied. Bovenop de reeds autonoom benodigde investeringen
Faunistisch leidt variant “Groeiend Veen” wel tot een soortenrijk
is hiervoor een bedrag nodig van maximaal 7,4 tot 15,0 miljoen
moerasnatuur. Voorwaarde daarvoor is dat er relatief grote moerassen
euro. Afhankelijk van nog te nemen bestuurlijke besluiten kunnen
komen. Als natuurdoeltype is een grootschalige robuuste natuur
deze investeringen lager uitvallen en deels worden ingewisseld voor
met begrazing denkbaar. Daarbij ontstaat een beslotener parkachtig
alternatieven met hogere jaarlijkse beheerkosten. De bandbreedte in de
landschap met moeras.
kosten wordt veroorzaakt doordat de investeringen via twee gangbare calculatiemethoden zijn berekend. 44
Tabel 7.3 Peilen variant “Groeiend Veen”
7.2.4. Kostenramingen
minimum en maximumpeil
Huidig minimumen maximumpeil
Middelblok natuur
-2,10
-2,51
Berkenwoude natuur
-2,21
-2,21
Den Hoek natuur
-1,78
-2,14
Nesse Kattendijk natuur
-1,98
-2,60
Veerstalblok natuur
-1,93
-2,21
Bilwijk natuur
-1,86
-2,15/-2,22/-2,30
NB. De minimum- en maximumpeilen in de tabel zijn weergegeven in meters NAP
In onderstaande tabel zijn de inrichtings- en beheerkosten voor de variant “Groeiend Veen” weergegeven. Tabel 7.4 Kosten voor inrichting en beheer “Groeiend Veen”
Variant “Groeiend Veen”
Kosten in euro’s
Inrichtingskosten graven en afplaggen (ondergrens)
200,000
Totaal beheerskosten per jaar
3,210,000
contante waarde beheerskosten (50 jaar, disconto 4%)
71,200,000
Inrichtingskosten plus contante waarde beheer
71,400,000
(peilen zijn afgeleid van de beoogde drooglegging en de maaiveldhoogte in 2002).
Naast de inrichtingskosten voor de gebieden zijn aanvullende 7.2.2. Realisatie natuurdoelen
investeringen nodig voor het aanpassen van de wegen in het
De doelstelling van een evenredige verdeling over natuurtypen wordt
natuurgebied. Bovenop de reeds autonoom benodigde investeringen
in variant “Groeiend Veen” niet gehaald. De verdeling over Weidevogel-
is hiervoor een bedrag nodig van maximaal 7,4 tot 15,0 miljoen
grasland, Nat grasland en Moeras bedraagt circa 24%, 20% en 56%.
euro. Afhankelijk van nog te nemen bestuurlijke besluiten kunnen
Afhankelijk van het beheer kan een redelijk open landschap worden
deze investeringen lager uitvallen en deels worden ingewisseld voor
gehandhaafd. Om toch een gebied met natuurkwaliteit te realiseren ligt
alternatieven met hogere jaarlijkse beheerkosten.
een transformatie tot een robuust parkachtig gebied met vooral moeras,
De bandbreedte in de kosten wordt veroorzaakt doordat de
struweel en ruig grasland echter meer voor de hand. Het landschap zal
investeringen via twee gangbare calculatiemethoden zijn berekend.
in dit model, afhankelijk van het gevoerde beheer, sterk tot zeer sterk veranderen. De houdbaarheid van kunstwerken, wegen en kaden dient nader uitgezocht te worden. 7.2.3. Effecten op bodemdaling Ook voor variant “Groeiend Veen” zijn de effecten op de bodemdaling onderzocht. Het referentiepunt is de autonome bodemdaling in de polder Middelblok met 70 cm over de komende 50 jaar (1,4 cm per jaar). Als bij Groeiend Veen het peil de (geringere) maaivelddaling volgt, wordt de bodemdaling over 50 jaar beperkt tot 19 cm. Als het peil wordt gefixeerd, dan zal de bodemdaling beperkt blijven tot 17,7 cm. 45
46
Kaart 7.2 Variant “Groeiend Veen”
7.3. De voorkeursvarianten getoetst
Tabel 7.5 Toetsing voorkeursvarianten
Beide varianten zijn getoetst aan de vooraf gedefinieerde criteria.
Thema
criterium
vergeleken worden met het Raamplan.
Bodem
Maaivelddaling
In de beoordeling zijn de criteria voorzien van plussen en minnen die
Water
het volgende betekenen:
Natuur en waterkwaliteit
De samenvattende resultaten zijn weergegeven in tabel 7.3. waarbij ze
Grutto en Otter
Groeiend Veen
+
++
Vrijkomen van fosfaat
–
––
Robuustheid watersysteem
+
++
Evenwichtige natuurtypenverdeling
–
–
Aansluiting op actuele natuurwaarden
0
–
++
Veel beter
Waterkwaliteit
0
––
+
Beter
Kwaliteit natuurtypen
0
–
0
Vergelijkbaar met het Raamplan
Herkenbaarheid verkavelingspatroon
0
0
–
Slechter
Openheid landschap
–
––
––
Veel slechter
Behoud waardevolle cultuurhistorische elementen
0
––
Archeologische aspecten
+
+
Behoud bestaande verbindingen
0
–
Diversiteit inrichtingsmogelijkheden
0
0
Instandhouden bestaande wegen
–
––
Instandhouden waterscheidingen (kaden)
+
–
Bereikbaarheid voor beheerswerkzaamheden
-
–
Mogelijkheden agrarisch medegebruik
0
–
Mogelijkheden voor particulier natuurbeheer (beleid)
0
–
Landschap en cultuurhistorie
Een uitgebreide onderbouwing van de toetsing is opgenomen in bijlage VII.
Recreatie Infrastructuur
Beheer
47
8. Uitvoering en beheer
De strategie heeft ook belangrijke nadelen. Zo worden de natuurdoelen niet direct maar pas op (zeer) lange termijn bereikt, het sluit niet aan op beleidskaders van het Rijk, noch bij de subsidiekaders voor natuurbeheer (programma beheer) en er is veel minder een direct zichtbaar effect van de maatregelen.
8.1. Inleiding
De voorkeursvarianten zijn ontstaan vanuit inhoudelijke
8.2.2. Peil volgt functie
uitgangspunten van het Veenweidepact. Daarnaast moeten ook nog
De strategie “functie volgt peil” vloeit voort uit de lagenbenadering in
keuzen gemaakt worden gericht op de uitvoering en het beheer die
de ruimtelijke ordening. Het gaat erom dat bodem en water voldoende
essentieel zijn voor de wijze van inrichting. Een aanzet van deze
worden meegewogen in ruimtelijke keuzen. Dit kan er dus ook toe
aspecten wordt hieronder gegeven. De verdere uitwerking vindt
leiden dat andere aspecten in de keuzen prioriteit krijgen en de
plaats in het kader van de inrichtingsMER en het inrichtingsplan.
nadelen vanuit bodem en water worden geaccepteerd en hiervoor dus
Per onderwerp wordt het advies naar de inrichtingsMER of het
maatregelen worden genomen.
inrichtingsplan gegeven
Om de maaivelddaling te beperken moet de grondwaterstand worden verhoogd. De meest effectieve methode daarvoor is het onder water
8.2. Mogelijk ingroeimodel
(of plasdras) zetten van het maaiveld. Is enige drooglegging toch wenselijk dan lijkt vooralsnog de beste optie het aanleggen van een
8.2.1. Functie volgt peil
intensiever sloten- of begreppelingssysteem, waardoor het grondwater
Wanneer de strategie “functie volgt peil” consequent wordt doorgezet,
in de percelen beter wordt aangevuld. Om het peil voldoende op te
ligt het voor de hand om het waterpeil te fixeren op het huidige peil
kunnen zetten worden delen van het gebied afgeplagd. Dit is nodig om
dan wel op een iets verhoogd peil. De functie zal zich dan moeten
verslechtering van de waterkwaliteit, door uitspoeling van de bemeste
aanpassen aan het peil. Dat wil zeggen dat de te bereiken natuurdoelen
bovenlaag, te voorkomen.
in eerste instantie aan de droge kant zullen zijn en op termijn steeds
De voordelen van deze strategie zijn het directe resultaat (natuurdoelen
natter worden. Daardoor ontstaan over circa 20-30 jaar de nu beoogde
snel haalbaar) en de goede aansluiting op beleids- en subsidiekaders van
natuurdoeltypen. Als gevolg van de doorgaande maaivelddaling
het Rijk. De nadelen zijn hoge kosten voor afplaggen en maatregelen ter
zal op lange termijn (50-70 jaar) het maaiveld van het aanliggende
bescherming van bebouwing en infrastructuur, de eenmalige extreme
landbouwgebied onder het niveau van het natuurgebied zakken. Op de
maaivelddaling door afplaggen, de abrupte overgang waardoor het
nog langere termijn (circa 100) jaar is het natuurgebied volledig moeras,
gebied minder goed kan anticiperen (minder draagvlak), afspoeling van
met hier en daar nog een verhoging als gevolg van aanwezige oude
bemeste bovengrond blijft een reëel risico voor de waterkwaliteit, enig
stroomruggen.
risico ten aanzien van het behalen van de doelstellingen.
Deze strategie heeft een aantal voordelen. Ze sluit goed aan op het beleid
48
“functie volgt peil”, is goedkoop, duurzaam en robuust, de overgangen
8.2.3. Ingroeien
gaan zeer geleidelijk waardoor het gebied zich goed aan kan passen,
Het is mogelijk om een strategie te ontwikkelen die in zekere mate
er is draagvlak van de bevolking en er is geen risico op uitspoeling van
rekening houdt met de voor- en nadelen van de beide vorige strategieën.
bemeste gronden.
Dit is de strategie “ingroeien”.
Hierbij wordt voor de inrichting in principe uitgegaan van “peil volgt
8.3.2. Wegen
functie”, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat dit bereikt kan
Met het oog op de inrichting van het gebied heeft het adviesbureau
worden door gebruik te maken van de daling van het maaiveld. Dit
Witteveen+Bos onderzocht welke consequenties de veranderingen in het
betekent dat het peil beperkt wordt opgezet en er meer wordt geplagd
waterpeil (volgens de in de visie beschreven variant “Grutto en Otter”)
om natuurdoelen direct te realiseren. Het plaggen gebeurt op dezelfde
tot gevolg hebben op de wegen. Uit dit onderzoek blijkt dat peilopzet
locaties als bij de andere strategieën, maar dieper.
voor vrijwel alle wegvakken in de toekomstige natuurgebieden gevolgen
De maatregelen aan gebouwen en infrastructuur zijn beperkt. Het peil
heeft, waarvoor maatregelen nodig zijn. Voor 77% van de wegen in de
wordt de eerste periode (20-30 jaar) gefixeerd, waarin het maaiveld daalt
toekomstige natuurgebieden zijn de gevolgen redelijk te overzien. Voor
tot een voor de gewenste natuurdoeltypen optimale drooglegging. Op
de overige 23% van de wegen en bijbehorende werken (duikers, bruggen)
dat moment is hetzelfde eindbeeld bereikt als bij de strategie peil volgt
heeft een dergelijke peilopzet grote gevolgen. De meerkosten hiervoor
functie. Daarna volgt het peil jaarlijks de dan resterende maaivelddaling.
variëren van 2,3 miljoen tot 8,2 miljoen. De hoogte van deze kosten
De voordelen van deze strategie zijn een grotendeels direct resultaat
zijn afhankelijk van het aantal peilvakken, het peilbeheer, het aantal te
(echter nog niet alle delen direct geheel optimaal volgens natuurdoelen),
vervangen bruggen, de aard van het onderhoud en de mate waarin de
inpasbaar in Rijksbeleids- en subsidiekaders, minder hoge kosten
wegenaanpak aansluit op de planning van het onderhoud van de wegen.
(bebouwing en infrastructuur), geen afspoeling bemeste bovengrond,
In het onderzoek van de milieu-effectrapportage (MER) zal dit verder
betere mogelijkheden om indien gewenst bij te sturen waardoor risico’s
onderzocht worden.
met betrekking tot het behalen van de doelstellingen beter beheerst kunnen worden.
8.3.3. Grondbalans
De nadelen zijn dat de inrichting niet direct overal optimaal voor
Bij variant “Grutto en Otter” komen grote hoeveelheden grond en veen
gewenste natuurdoelen, hogere kosten voor afplaggen en door afplaggen
vrij door plaggen en afgraven. Voor deze grond dient een bestemming
een eenmalige extreme maaivelddaling.
elders gevonden te worden. Uitgangspunt is dat vrijgekomen grond binnen de Krimpenerwaard benut wordt. Door maximale inzet om
8.3. Bijzondere aandachtspunten
“werk met werk te maken” kan SBK ca 400.000 m3 grond benutten voor afdekkingen. Kosten kunnen worden bespaard door grond zoveel
8.3.1. Fosfaten
mogelijk binnen de eigen percelen te benutten, en door prioriteiten te
Het potentieel uitspoelen van fosfaten is een belangrijke risico voor
stellen tussen gebieden onderling.
het behalen van de natuurdoelen en moet daarom voorkomen worden. Op basis van onderzoek en een Expertmeeting is een aantal conclusies
Advies naar de inrichting: gestreefd moet worden naar een gesloten grondbalans.
getrokken die leidend zullen zijn bij de verder uitwerking, te weten:
Transport van grond over de smalle wegen in de Krimpenerwaard moet
- om verzuring tegen te gaan is bekalking effectiever dan begreppeling;
tot een minimum beperkt worden. Aanvoer naar of afvoer van grond uit de
- er is geen fosfaatprobleem te verwachten als de percelen niet het
Krimpenerwaard moet niet gebeuren.
gehele jaar nat zijn; tijdelijke inundatie van moerasgebieden is positief; - qua ontwikkeling van natuurgebieden met een botanische
Ook het grondverzet zelf dient beperkt te worden. Groot grondverzet leidt tot hoge kosten en daardoor kans op uitstel of langere duur van de uitvoering. Duidelijk
doelstellingen is het belangrijk te richten op de meest gunstige
moet zijn dat grote oppervlakten afplaggen ook moet leiden tot het realiseren van
gebieden; kwaliteit hoort boven kwantiteit te gaan.
de daarmee beoogde natuurdoelen (nat schraalland).
49
Conform de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG) wordt een integraal
Alternatief “Grutto en Otter” (voorgenomen activiteit)
Alternatief “Groeiend Veen”
uitvoeringsplan voor de hele Krimpenerwaard opgesteld. De basis voor dit uitvoeringsplan zijn deze Inrichtingsvisie op hoofdlijnen voor natuurgebieden, het Slotadvies en het Veenweidepact. Het integraal uitvoeringsplan, dat het oude Raamplan van de Krimpenerwaard vervangt, bevat maatregelen op het vlak van natuur, landbouw, waterhuishouding, recreatie en landschap. De maatregelen worden via
Inrichting: Realisatie ineens
Sub-alternatief “ingroeimodel”
een modulaire aanpak uitgevoerd. Om de inrichtingsmaatregelen te kunnen uitvoeren is het van belang dat er gronden worden verworven en geruild. Hiervoor is in 2007 een grootschalig ruil- en aankooponderzoek gestart, waarbij de wensen
Beheer in tijd:
worden geïnventariseerd onder de agrariërs (denk aan vergroten bedrijf, Sub-alternatief “directe realisatie met peilfixatie”
Sub-alternatief “directe realisatie waarbij het peil de maaivelddaling volgt”
verplaatsen bedrijf, beëindigen bedrijf of particulier natuurbeheer). Dit onderzoek moet uitmonden in een ruil- en aankoopplan (RAP). Het RAP vormt de basis voor aankoop van gronden. Naast aankoop van gronden is het van belang dat het planologisch kader duidelijk is. Daarvoor dienen het streekplan Zuid-Holland Oost en de bestemmingsplannen van de vijf gemeenten aangepast te worden. Vervolgens kan gestart
Figuur 8.1 Subalternatieven inrichtingsMER
worden met de daadwerkelijke inrichting van de natuurgebieden en de maatregelen in de rest van de Krimpenerwaard.
8.4. Uitvoering van de inrichtingsplannen
Verantwoordelijk voor de strategische en beleidsmatige aansturing
8.5. Natuurgebiedsplan Krimpenerwaard
Voor de Krimpenerwaard is een natuurgebiedsplan opgesteld.
in de Krimpenerwaard is de Strategiegroep. De maatregelen worden
Uitgangspunt bij dit plan is deze Visie. In het plan is de begrenzing
uitgevoerd door Dienst Landelijk Gebied (DLG) en andere uitvoerende
van het natuurgebied opgenomen. Het natuurgebiedsplan geeft
instanties. Voor de advisering aan DLG is er een Adviesgroep Uitvoering
een aankooptitel voor de grond binnen deze begrenzing. Ook zijn
in het leven geroepen. De voorzitter van de Adviesgroep Uitvoering
de natuurdoelen vastgelegd en de daarbij behorende subsidie-
adviseert de Strategiegroep over:
mogelijkheden en de mogelijkheden voor particulier natuurbeheer.
- het samenstellen van uitvoeringsmodules (ca. 1 per jaar);
Ook heeft de provincie Zuid-Holland een beleidskader opgesteld voor
- inrichtingsplannen, inrichtingsontwerpen en aanpak van de uitvoering
verwerving en particulier natuurbeheer in de natuurgebieden in de
van de landinrichtingsmaatregelen; - de uitvoering van landinrichtingsmaatregelen.
Krimpenerwaard. Dit beleidskader is integraal opgenomen in bijlage IV. Bij het (particulier) beheer van natuurgebieden worden de volgende randvoorwaarden gesteld:
50
8.5.1 Natuurdoelstelling is bepalend voor de inrichting
Om de weidevogelgebieden in beheer bij het ZHL af te ronden tot
In gebieden met de hoofdfunctie natuur moet de natuur duurzaam
efficiënt beheerbare eenheden is grondverwerving noodzakelijk in
in stand worden gehouden. Abiotische omstandigheden (zoals
(delen van) Kadijk West, Kattendijks Blok en Middelblok.
bodemtype en waterpeil) zijn medebepalend voor de realisatie van
De natte natuurgebieden, waaronder de voorzuiveringsmoerassen,
natuurdoelen. De provincie stelt de natuurdoeltypen op in overleg met
zijn essentiële schakels van de robuuste ecologische verbinding tussen
de (toekomstige) beheerders vanuit de ecologische randvoorwaarden.
de Biesbosch en de Reeuwijkse plassen. Het beheer van de essentiële
De natuurdoeltypen zijn uitgangspunt voor de inrichting en het beheer,
natte schakels moet goed op elkaar worden afgestemd. Verwerving
niet het huidige grondgebruik. De natuurdoelen worden vervolgens
ligt hier voor de hand in (delen van) Den Hoek, Bilwijk, De Nesse en
uitgewerkt in een beheersplan, dat aangeeft welke inrichting nodig is
Berkenwoude.
in het gebied. Het plan bevat ook de voorwaarden die aan de beheerder worden gesteld. Vervolgens wordt besloten wie wat gaat beheren en in
8.5.3 Strategie Particulier natuurbeheer
welke rechtsvorm. Er vindt overleg plaats tussen de beheerders over
Naast aankoop is in grote delen van de Krimpenerwaard particulier
afstemming van het beheer.
natuurbeheer door grondeigenaren/gebruikers mogelijk. Deze gebieden worden aangegeven op de kaart van het natuurgebiedsplan. In de
8.5.2 Aankoopstrategie Krimpenerwaard
Krimpenerwaard bestaat voor 659 ha de mogelijkheid voor particulier
In de gebieden met een actieve verwervingsstrategie koopt BBL actief
natuurbeheer.
vrijkomende gronden aan en levert deze door aan de terreinbeheerder.
De grondgebruikers geven in de inventarisatie aan of zijn willen
Ook kan de terreinbeheerder (ZHL) zelf vrijkomende gronden
verplaatsen, verkopen of particulier natuurbeheer willen toepassen. In
aankopen. Besloten is tot een snelle aankoop van gronden om tot een
gebieden waarvan is aangegeven dat particulier natuurbeheer mogelijk
snelle realisatie te komen van het natuurgebied. Dat wil zeggen dat
is kan de grondeigenaar direct tot particulier natuurbeheer overgaan.
aangekocht wordt tegen volledige schadeloosstelling. Voor particulier natuurbeheer in de Krimpenerwaard is de volgende Strategie verwerving
volgorde in voorkeur bepaald:
Verwerven heeft de voorkeur als er sprake is van (in volgorde): 1 Afrondingsaankopen van reeds verworven gebieden
a. Ligging
2 Voorzuiveringsmoerassen in het watertoevoersysteem
Gebieden waar particulier natuurbeheer mogelijk is liggen voornamelijk
3 Essentiële schakels in de Robuuste verbinding
tegen de bebouwingslinten aan. Ze zijn daarmee zo veel mogelijk bereikbaar voor de eigenaar van de grond. De gebieden zijn geclusterd.
Toelichting
In de praktijk is gebleken dat het voor de particulier natuurbeheerder
Voor effectief en efficiënt beheer is het wenselijk tot afgeronde
gunstiger is om één aaneengesloten gebied te beheren. De beheerder
eenheden te komen. Bij de realisatie van de EHS wordt daarom gestreefd
kan zijn werkschema ten aanzien van het beheer van de natuur
de verworven gebieden als beheereenheden af te ronden. De omvang
zelf inrichten. Voorwaarde voor particulier natuurbeheer is dat er
van deze eenheden varieert met het natuurdoel van een individueel
afstemming plaatsvindt tussen de verschillende grondeigenaren en het
perceel tot een groot aaneengesloten gebied.
Zuid-Hollands Landschap. Grondeigenaren kunnen kiezen voor een gezamenlijke beheersstrategie voor grotere eenheden.
51
b. Per natuurdoeltypen: Weidevogelbeheer, Nat schraalgrasland gebieden, Moerasgebieden
Continuïteit Gebieden met hoofdfunctie natuur krijgen een permanente
In de deelgebieden: Veerstalblok, Het Beijerse, Laag Bilwijk, Geer en
natuurfunctie en bijbehorend beheer in de lengte der jaren, ook als het
Zijde en de noordrand van Kattendijksblok en Middelblok
wordt verkocht. Ook na dertig jaar moet het gebied de natuurfunctie behouden en op de juiste wijze worden beheerd. Beheersplanning en
Advies voor het natuurgebiedsplan: Het instellen van een ruimer zoekgebied
evaluatie (monitoring) zijn noodzakelijk.
voor particulier natuurbeheer. Particulier natuurbeheer kan resulteren in
In bijlage III.6 wordt ingegaan op het beleid voor particulier
kostenbesparing en geeft agrariërs de mogelijkheid om op andere wijze hun land
natuurbeheer in de Krimpenerwaard.
te kunnen blijven beheren.
8.6. Agrarisch medegebruik Extern beheer en planologische bescherming is vereist
De omgevings- en beheerscondities, zoals waterpeil, waterkwaliteit
aan ZHL overgedragen natuurgebieden mogelijk zijn, ook binnen de
en waterdynamiek, zijn in de varianten afgestemd op de
kaders van het natuurgebiedsplan. In dit verband wordt verwezen naar
natuurdoelstellingen. De externe negatieve invloeden door vermesting,
onderzoek over de mogelijkheden voor natuurboeren binnen de EHS.
verdroging, verzuring, verstoring en versnippering worden in deze varianten zo veel mogelijk tegengegaan. Dit gebeurt o.a. door de gebieden met de hoofdfunctie natuur planologisch te beschermen. Extern beheer kan noodzakelijk zijn. Voorlichting en educatie zijn onderdeel van het extern beheer. Recreatie wordt gestimuleerd mits wordt voldaan aan de ecologische randvoorwaarden. Voldoende omvang van natuurgebieden De natuur moet als ecosysteem worden beschouwd en heeft daarom grote gebieden nodig. Een duurzaam voortbestaan van soorten vereist populaties van voldoende omvang. De grootte daarvan hangt af van het natuurdoeltype. Zo is voor het voortbestaan van weidevogelpopulaties een cluster van enkele honderden hectares nodig, terwijl voor een botanisch reservaat enkele tientallen hectares al voldoende is om een duurzaam voortbestaan van de kenmerkende soorten te garanderen. De natuurdoeltypen van afzonderlijke terreinen in een gebied moeten in samenhang worden bezien om efficiënt en effectief beheer mogelijk te maken.
52
Naast particulier natuurbeheer moet agrarisch medegebruik van
9. Maatschappelijke aspecten
Door vernieuwend ondernemerschap kunnen extra faciliteiten ontwikkeld worden. Dit kan zowel een agrariër zijn met een neventaak, als een agrariër wiens bedrijf in een begrensd natuurgebied ligt en de bedrijfsvoering staakt. In het laatste geval kan de agrariër zijn opstallen behouden en hier (kleinschalige) activiteiten ontplooien. Ook kunnen met agrariërs overeenkomsten worden afgesloten voor het beheer van delen van het natuurgebied. Grondeigenaren kunnen
9.1 Maatschappelijke aspecten
zelf in (delen van) het natuurgebied de natuurdoelen realiseren. In het
Bij de inrichting van de natuurgebieden spelen de volgende
natuurgebiedsplan wordt, in overleg met de landbouworganisaties,
maatschappelijke aspecten een rol:
bepaald waar particulier natuurbeheer mogelijk is. Bij de criteria beheer
1. Ontsluiting en toegankelijkheid van het gebied
is hierop nader ingegaan. In 2007 en 2008 zal onderzocht worden in
2. Economische functie van het gebied en vernieuwend
hoeverre hier belangstelling voor is. Een en ander heeft gevolgen voor
ondernemerschap
de realisatiestrategie.
3. Landschappelijke beleving 4. Effecten op de volksgezondheid
3. Landschappelijke beleving
5. Veiligheid en kans op wateroverlast
Binnen de begrenzing wordt natuur gerealiseerd met de volgende hoofdtypen natuur: weidevogelnatuur, nat grasland en “natte natuur”.
1. Ontsluiting en toegankelijkheid van het gebied
Deze natuurdoeltypen zullen verschillend uitpakken wat betreft openheid
De ontsluiting is een onderdeel van de inrichting. Het is wenselijk
van het landschap. Natte natuur leidt, als er moerasbos komt, tot
om de natuurgebieden vanuit de woonkernen toegankelijk te maken
verdichting van het landschap. De overige natuurdoeltypen resulteren
en mogelijkheden te bieden voor extensieve recreatie (voetpaden en
in een opener landschap. Landschapselementen liggen als eilandjes
fietspaden; bij de criteria voor recreatie wordt hierop ingegaan).
verspreid in de open ruimten en versterken de menselijke maat.
Een aantal wegen kan na inrichting van het gebied een andere functie
De verschillende bebouwings-linten contrasteren met deze openheid
krijgen. Dit is afhankelijk van de inrichting van het gebied.
en versterken daarmee het landschap. De openheid is maatgevend
In het noordelijk deel van de Krimpenerwaard kan dit type recreatie
voor de belevingswaarde van het landschap. Bij de verdeling van de
(routenetwerken) beter worden ontwikkeld. Extensieve recreatie gaat
natuurdoeltypen is de openheid van het landschap nabij de
samen met natuurontwikkeling, als hiervoor een goede zonering wordt
bebouwingslinten uitgangspunt geweest. De natte robuuste
gehanteerd. De 100 meter zone (met kade) biedt extra kansen voor
verbindingszone is ver van de bebouwing gesitueerd.
wandel- en fietsverbindingen (routenetwerken). 4. Effecten op de volksgezondheid 2. Economische functie van het gebied en vernieuwend ondernemerschap
Overlast door steekmuggen kan ontstaan als dicht bij bestaande
Het natuurgebied geeft mogelijkheden voor recreatiefaciliteiten, wat
woningen geschikte habitats voor deze muggen geschapen worden.
op inrichtingsniveau kan worden uitgewerkt. Grootschalige intensieve
Geschikte habitats zijn droogvallende oevers of stilstaande, ondiepe
recreatie in dit natuurgebied in de Krimpenerwaard is niet gewenst.
wateren zonder predatoren (waterkevers, vis) die niet in verbinding
Het natuurgebied zal zich vooral lenen voor recreatief medegebruik.
staan met grotere wateren. Vooral het natuurdoel moerasnatuur voldoet
53
aan deze typering. Naarmate de afstand tussen woonbebouwing en
Geluid
moerasnatuur in een inrichtingsalternatief groter is wordt dit als positief
Een groot deel van de Krimpenerwaard is aangewezen als provinciaal
beoordeeld. Overlast door muggen wordt niet gezien als een bedreiging
stiltegebied. Zowel de aanleg van de zuidwestelijke randweg bij
voor de gezondheid. De kans op terugkeer van malaria (Anderdaagse
Gouda, als de reconstructie van de N210, zullen invloed hebben op
koorts) wordt in recent onderzoek nagenoeg nihil geacht. De malariamug
dit stiltegebied. Voor de aanleg van deze twee wegen zijn aparte MER-
komt nog wel in Nederland voor maar de parasiet, die de malaria
studies doorlopen.
veroorzaakt, niet meer. De kans op een uitbraak van knokkelkoorts is zeer gering. De verspreiding van tropische ziekten door muggen neemt door
Luchtkwaliteit
klimaatverandering niet toe omdat hiervoor ook andere klimaatfactoren
De inrichting van het plangebied conform de beschreven alternatieven
dan temperatuur verantwoordelijk voor zijn (Concept Milieurapport
kan op twee manieren invloed hebben op de luchtkwaliteit in het gebied.
(PlanMER) bij herziening Streekplan Oost, Krimpenerwaard).
Ook de effecten van de varianten op de volksgezondheid dient
meegenomen te worden in de milieueffectrapportage (MER).
1. De luchtkwaliteit zal veranderen als gevolg van de aantrekkende of afstotende werking van de inrichting op het verkeer. Daarbij kan ook nog onderscheid gemaakt worden naar het type verkeer. in de
5. Veiligheid en kans op wateroverlast
autonome ontwikkeling zullen meer tractoren en vrachtwagens het
De veiligheid (achter de primaire waterkering) wordt niet of nauwelijks
plangebied aandoen, terwijl in de andere alternatieven meer recreatief
beïnvloed door de wijze van inrichting van de natuurgebieden. De
verkeer verwacht kan worden. De afname van de uitstoot van
veiligheid wordt onder andere bepaald door de stabiliteit van de
uitlaatgassen van auto’s en de daarmee gepaard gaande verbetering
waterkeringen. Die stabiliteit wordt op de langere termijn bepaald door
van de luchtkwaliteit, worden als positief beoordeeld.
de bodemdaling. Door de relatief nattere inrichting van natuurgebieden wordt de bodemdaling beperkt. Dit komt de stabiliteit van de
2. Natte natuurgebieden vangen zogenaamd “fijn stof” af en binden dit,
waterkering op termijn ten goede. Het aspect bodemdaling is elders als
meer dan dat droge natuurgebieden en landbouwgebieden dat doen.
afzonderlijk criterium behandeld. Wat betreft de kans op wateroverlast
Vanwege de overwegende windrichting (uit het Zuidwesten) wordt er
zijn de natuurgebieden weinig gevoelig. Dit maakt dat in perioden van
veel fijn stof vanuit de Rotterdamse haven naar de Krimpenerwaard
dreigende overlast, de afvoer vanuit de natuurgebieden langere tijd
verspreid. Het is de verwachting dat de inrichting van natte natuur,
beperkt kan worden zodat het water uit de omgeving sneller afgevoerd
door het afvangen van fijn stof, een positieve invloed heeft op de
kan worden. Overigens is de uitwerking hiervan nog wel onderhevig aan
luchtkwaliteit.
keuzes op inrichtingsniveau. Dit is dus nog van belang bij de uitwerking van de inrichtingsMER.
3. Bodemdaling is het gevolg van de oxidatie van veen. Bij de oxidatie van veen komt koolstofdioxide (CO2) vrij. De uitstoot van CO2
54
9.2 Relatie met de omgeving
wordt gezien als een reden van de huidige opwarming van de aarde
Het natuurgebied zal na inrichting invloed hebben op de omgeving.
(“global warming”). Op internationaal vlak wordt dan ook gewerkt
Hierna wordt hierop ingegaan op de aspecten geluid, luchtkwaliteit
aan het terugdringen van de uitstoot van CO2. Het tegengaan van
en economische ontwikkelingsmogelijkheden. In de uit te voeren
bodemdaling verminderd dus de uitstoot van CO2 en veenvorming is
inrichtingsMER komen deze aspecten eveneens aan de orde.
zelfs een vorm van vastlegging van CO2.
Water
denken valt aan agrarisch natuurbeheer met weidevogeldoelstellingen,
Als gevolg van de hogere peilen in de natuurgebieden zal de
maar ook botanische doelstellingen. Ook liggen hier mogelijkheden
bodemdaling hier vertragen. Naar verwachting komt deze hierdoor
voor recreatief medegebruik, landgoedontwikkeling of toeristische
meer in gelijke orde met het agrarisch middengebied. Wordt evenwel
activiteiten. De prioriteitstelling van het gebied geeft mogelijkheden
gekozen voor het fixeren van het peil, dan zal in het natuurgebied
binnen de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en de
de maaivelddaling stoppen, waardoor op termijn het middengebied
subsidiemogelijkheden voor plattelandsontwikkeling.
steeds lager komt te liggen ten opzichte van het natuurgebied. Op korte en middellange termijn zal dit geen of nauwelijks gevolgen
De mate van bodemdaling van het natuurgebied tov het landbouwgebied
hebben. Op langere termijn wordt het hoogteverschil zodanig dat
in de omgeving
grondwaterstromen lokaal kunnen veranderen. De effecten hiervan
Omdat in het toekomstig natuurgebied bodemdaling wordt tegengegaan
zullen echter pas op zeer lange termijn waarneembaar worden.
en in het omliggende gebied minder zal er een verschil in hoogte op
De effecten van de inrichting van de natuurgebieden op het
gaan treden in de toekomst.
oppervlaktewatersysteem buiten de natuurgebieden zijn voor wat betreft de waterkwantiteit beperkt. Het water vanuit het middengebied zal via een laaggelegen watergang door het natuurgebied naar de Hollandse Ijssel afgevoerd moeten worden. Dit heeft echter geen invloed op de waterstaatkundige infrastructuur, omdat de afvoer van het middengebied momenteel al via deze watergang plaatsvindt, alleen de peilen in de aangrenzende peilgebieden zullen aanzienlijk hoger worden. Met betrekking tot de waterkwaliteit zal worden bezien of het overschot aan kwalitatief goed water in het natuurgebied aangewend kan worden voor de landbouwgebieden. Verder kunnen op zeer lange termijn lokale effecten ontstaan door lokale kwelstromen. Nota Levend Landschap Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland hebben de Nota Levend Landschap vastgesteld. De Krimpenerwaard is één van de prioritaire gebieden in deze nota. Op ambtelijk niveau worden kaarten ontwikkeld waarop de ontwikkelingsmogelijkheden per deelgebied in de Krimpenerwaard buiten de begrenzing zijn weergegeven. Deze kaarten zullen op korte termijn besproken worden met de betrokken bewoners van de Krimpenerwaard. In de gebieden die grenzen aan het toekomstig natuurgebied en die liggen binnen de categorie II en III worden kansen gezien voor nevenfunctie naast de landbouw. Te
55
10. Kosten en financiering
10.1. Kosten
Naast de inrichtingskosten voor de gebieden zijn aanvullende
De totale investeringskosten voor de inrichting bedragen ca. € 118
investeringen nodig voor het aanpassen van de wegen in het
miljoen (inclusief 1,5% prijsindexatie). Daarvan wordt 37% bijgedragen
natuurgebied. Deze kosten zijn voor beide varianten gelijk. Bovenop
door regionale partijen. Voor de inrichtingskosten is reeds € 18,5
de reeds autonoom benodigde investeringen is hiervoor een bedrag
miljoen uitgevoerd en is € 14,8 miljoen reeds verplicht (inclusief 1,5%
nodig van maximaal 7,4 tot 15,0 miljoen euro. Afhankelijk van nog te
prijsindexatie).
nemen bestuurlijke besluiten kunnen deze investeringen lager uitvallen en deels worden ingewisseld voor alternatieven met hogere jaarlijkse
De inrichtings- en beheerskosten van de natuurgebieden voor de
beheerkosten. De bandbreedte in de kosten wordt veroorzaakt doordat
varianten “Grutto en Otter” en “Groeiend Veen” zijn weergegeven in
de investeringen via twee gangbare calculatiemethoden zijn berekend.
onderstaande tabel. Het betreft de inrichting en de contante waarde van de beheerskosten over 50 jaar. Vanwege de structureel lagere beheerskosten steekt variant “Grutto en Otter” gunstig af tegen variant “Groeiend Veen”. Tabel 10.1 Kosten voor beheer en inrichting varianten
Kosten in euro’s “Grutto en Otter”
56
Kosten in euro’s “Groeiend Veen”
Inrichtingskosten graven en afplaggen (ondergrens)
5,800,000
200,000
Totaal beheerskosten per jaar
2,410,000
3,210,000
contante waarde beheerskosten (50 jaar, disconto 4%)
53,500,000
71,200,000
Inrichtingskosten plus contante waarde beheer
59,300,000
71,400,000
11 Literatuur
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2001 Handboek Natuurdoeltypen Provincie Zuid-Holland, 2005 Natuurgebiedsplan Veenweide-Midden Zuidplas
Alterra, december 2001
Provincie Zuid-Holland, 2003
Handboek Robuuste verbindingen, ecologische randvoorwaarden
Streekplan Zuid-Holland oost
Alterra-Wageningen UR, 2006
Provincie Zuid-Holland, Groenservice, mei 2007
Second opinion Alterra. Van Veenweidepact naar herbegrenzing
Visie recreatie Krimpenerwaard (concept)
Krimpenerwaard Provincie Zuid-Holland, 2006 Arcadis, 2002
Beleidsplan Groen, Water en Milieu
Verkenning Natte As, Provincie Zuid Holland Provincie Zuid-Holland, mei 2007 Dienst Landelijk Gebied, mei 2006
Milieurapport (PlanMer) bij de herziening van Streekplan Oost,
Begrenzing van natuur in het noordelijk deel van de Krimpenerwaard,
Krimpenerwaard (concept)
mogelijkheden voor natuur in relatie tot bodemgradiënt. Notitie R. de Ridder
Strategiegroep Veenweidepact Krimpenerwaard, 13 oktober 2006 Slotadvies Strategiegroep Veenweidepact. Herbegrenzing natuur en
DHV in opdracht van het Zuidhollands Landschap
landbouw Krimpenerwaard
De Krimpenerwaard, ontwikkel het geheel. Syncera, februari 2007 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, 2006
Second opinion en ecologisch advies inrichtingsvarianten
Waterkansenkaart Krimpenerwaard
Krimpenerwaard
Royal Haskoning, september 2007
Witteveen + Bos, 2006
Evaluatie inrichtings- en beheermaatregelen project Polder Nooitgedacht
Notitie inrichtingsvarianten Krimpenerwaard, bij het Loetbos
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Websites
Muggen en knutten. Vooroordelen en misverstanden, waar- en
www.grutto.nl; www.waarheenmethetveen.nl; www.vrom.nl;
onwaarheden, vóórkomen en voorkómen.
www.minlnv.nl. 57
Colofon Dit is een uitgave van de Strategiegroep Veenweidepact Krimpenerwaard, december 2007 Contactpersoon visie op het natuurgebied M. Dootjes, tel. 070 441 69 62 Algemene informatie over Veenweidepact J.W.A. van Veen, tel. 070 441 73 79 H.R. Lesschen, tel. 070 441 60 06 A.I. Koffeman, tel. 070 441 82 71 O.M. Wassenaar, tel. 070 441 88 43 Tekst Werkgroep natuur Productbegeleiding Bureau Vormgeving en Interactieve media, provincie Zuid-Holland Beeld Rudi Terlouw, Zuid-Hollands Landschap Cor Gremmen, Provincie Zuid-Holland Dienst Landelijk Gebied Vormgeving Haagsblauw, Den Haag Druk 58
PlantijnCasparie, Den Haag