1 Inleiding
Vignet: De zon heeft zijn hoed opgezet Het is een lentemiddag in Versailles, 1683. Tegen het grandioze decor van zijn onlangs voltooide paleis komt de Zonnekoning, die de ochtend heeft doorgebracht met zijn adviseurs, nu naar buiten om te spelen. Zoals zijn portretten duidelijk maken is Lodewijk xiv het toonbeeld van gezondheid, uitbundig gekleed met zijn bepluimde hoed, zijn overjas, das en rijlaarzen met gespen. Terwijl hij door zijn tuinen paradeert, zijn snor krult en met zijn wandelstok zwaait, straalt hij zelfvertrouwen en een zelfgenoegzame opgewektheid uit. Hij is slechts 1 meter 60 lang, maar compenseert deze geringe lengte niet alleen met zijn hoge hakken en enorme pruik, maar vooral door zijn loutere aanwezigheid en magnetische persoonlijkheid – waarin hij lijkt op een andere machtige kleine man, de Britse premier David Lloyd George, die volgens een opgewonden vrouwelijke waarnemer ‘wel 2 meter 40’ leek. Waar gaat Lodewijk heen? Misschien gaat hij jagen op de herten die zich uit de voeten maken in de omringende bossen die het voor Lodewijk zo aantrekkelijk maakten om naar zijn geliefde Versailles te komen. Misschien gaat hij op patrijzen schieten, want hij is een uitstekende schutter. Misschien maakt hij gewoon een ommetje over het landgoed om de fonteinen, meren en bloembedden te bewonderen die hij ontworpen heeft en waar hij zo dol op is, waarbij hij zeker de
17
Lodewijk xiv
groentetuinen niet zal overslaan, waar hij zijn aanzienlijke kennis op dit terrein kan demonstreren. Lodewijk is niet alleen. Bepaald niet. Een immense menigte hovelingen, edelen, geestelijken, lakeien en courtisanes verdringen zich rond hun koning, doen hun best zo dicht mogelijk bij hem te komen of rennen vooruit in de hoop zo een gunstiger positie in te nemen en door hem opgemerkt te worden of, beter nog, door hun vorst kort te worden aangesproken, waarbij zij hem misschien een verzoekschrift in de hand kunnen drukken. Primo Visconti, de Italiaanse zakenman, beschreef een dergelijk tafereel als volgt: ‘Het is een geweldig gezicht om de koning omringd te zien door hovelingen, lakeien en dergelijken, die allemaal in verwarring en luidruchtig kletsend om hem heen rennen. Het doet me denken aan een bijenkoningin, als die met haar zwerm uitvliegt over de velden.’1 Er rijzen onmiddellijk allerlei vragen. Was dit wat de koning wilde? Waarom was deze zwerm aan het duwen en dringen? Bestond niet het gevaar dat de koning op ongewenste wijze benaderd werd, of zelfs vermoord kon worden? Per slot van rekening was zowel zijn grootvader Hendrik iv als diens voorganger Hendrik iii doodgestoken. Op deze vragen zal verderop worden ingegaan. Voor nu volstaat het te zeggen dat Lodewijk een uitzonderlijk sociabel man was, die het heerlijk vond om in het middelpunt van de belangstelling te staan. Hij had geen bezwaren tegen menigten, als ze daar maar waren op zijn voorwaarden. Ook voor zijn om hem heen zwermende acolieten gold dat ze daar waren omdat ze het wilden. Onderdeel van Lodewijks vaardigheid als koning was dat hij het voor zijn onderdanen de moeite waard maakte om met hem om te gaan. ‘Sire,’ riep de markies van Vardes uit, ‘als men bij u weg is, is men niet alleen ellendig, men is belachelijk.’ En moordaanslagen? Die waren nooit uitgesloten, aangezien Hendrik iv de meest geliefde koning uit de Franse geschiedenis was geweest, terwijl hij niettemin het slachtoffer werd van het zeventiende-eeuwse equivalent van de zelfmoordterrorist. Lodewijk was in feite niet iemand die grote risico’s nam. In Versailles waren zijn soldaten nooit ver weg. Bovendien was iedereen in de zich verdringende menigte bekend bij de koning en diens lijfwachten.
18
Hoofdstuk 1 | Inleiding
Niet dat in 1683 een moordaanslag erg waarschijnlijk was, aangezien Lodewijk op het hoogste punt van zijn roem was en kort daarvoor, na de succesvolle oorlog tegen de Republiek, door het stadsbestuur van Parijs was uitgeroepen tot ‘Lodewijk de Grote’, terwijl hij in heel Europa bewonderd en gerespecteerd werd als de verpersoonlijking van professioneel koningschap. Waarom zou iemand hem wíllen vermoorden? Niet alleen Frankrijk, maar heel Europa verwachtte van de Zonnekoning leiderschap. Hij straalde op schitterende wijze, niet alleen politiek gezien, maar ook in de culturele en maatschappelijke sferen. Lodewijk de Grote? Hij was Lodewijk de Grootste!
Over dit boek Dit is een boek over het leven van een man. Die man is Lodewijk xiv, een opmerkelijke persoonlijkheid en een opmerkelijke koning. Hoewel hij zich meer dan een halve eeuw wijdde aan de taak van het heersen over Frankrijk, is dit boek geen geschiedenis van Frankrijk, al is het duidelijk dat Lodewijk natuurlijk in zijn historische context geplaatst moet worden. De aandacht gaat primair uit naar een fascinerend mens, die net als wij allemaal een mengsel was van goed en kwaad, die zowel succes als falen kende. Ik zal zowel op zijn vergissingen als op zijn succes wijzen, en zowel op zijn gebreken als op zijn kwaliteiten. ‘Hij die oordeelt over Lodewijk xiv, oordeelt over zichzelf.’2 Dat zou best eens waar kunnen zijn. Dat is dan maar zo! Ik moet me niet laten afhouden van het streven niet alleen Lodewijks prestaties te beoordelen, maar ook de man zelf. In tegenstelling tot sommige biografen die Lodewijk kwalificeren als ‘een groot koning en een groot man’, houd ik er rekening mee dat hij zijn gebreken had. Misschien was hij in sommige opzichten ‘groot’, maar in andere was hij juist verre van ‘groot’. Mijn voornaamste streven is echter niet zozeer om een oordeel te vellen over Lodewijk, maar om hem te begrijpen, om zijn houding, gedrag en aspiraties te begrijpen, en om de persoonlijke en politieke beperkingen waarmee hij moest opereren in beeld te brengen. Ik streef ernaar hem te leren kennen en hem tot leven te wekken, om te kunnen vaststellen wat voor soort man hij was, en wat voor soort koning.
19
Lodewijk xiv
Dit is verbazingwekkend moeilijk te verwezenlijken. Het vignet dat ik gekozen heb om Lodewijk aan de lezer voor te stellen maakt dit probleem duidelijk. Als iemand die van de vroege ochtend tot de late avond een show opvoerde, altijd omringd werd door groepen mensen, die niet alleen het middelpunt was van de kritische aandacht van Frankrijk maar van die van heel Europa, die tijdens zijn leven door talloze dagboekschrijvers, journalisten en officiële waarnemers is beschreven, blijft Lodewijk een figuur die verbazingwekkend ver weg lijkt. De zoon van zijn eigen neef en een van zijn meest succesvolle generaals, de hertog van Berwick, die vaak in de aanwezigheid van de Zonnekoning verkeerde, merkte op: ‘Erkend moet worden dat men geen enkele vorst ooit zo slecht gekend heeft als deze.’3 Van een van zijn slachtoffers werd beweerd dat hij een ijzeren masker droeg. Lodewijk kan met recht worden beschreven als ‘de man met het gouden masker’, aangezien goud de kleur was van Apollo, de zonnegod, met wie hij zich nadrukkelijk identificeerde. De essentie van zijn professionalisme was dat hij niets prijsgaf, dat hij niet onthulde wat er achter die schitterende buitenkant schuilging. Was hij ooit niet op zijn hoede? Vrijwel nooit, en dan alleen tegenover degenen die hem het naast stonden, en die gekmakend discreet waren. Deze ongrijpbaarheid maakt het werk van de biograaf heel moeilijk, als deze tenminste wil proberen de hele man te portretteren. Om deze reden hebben sommige historici, zo komt het op mij over, dit van tevoren al opgegeven en zich tevreden gesteld met het uitsluitend analyseren van zijn publieke personage en professionele prestaties. Een dergelijke benadering lijkt mij een laffe poging de problemen te omzeilen. Ik ben van plan, voor zover mogelijk, achter het gouden masker te kijken. Dit is mijn excuus – als een excuus al nodig zou zijn – om me met Lodewijks privéleven bezig te houden. Dit omvat ook zijn seksleven. Sommige historici hebben de neiging afwijzend te staan tegenover iedereen die snuffelt in Lodewijks relaties met zijn vrouwen en minnaressen, omdat een serieuze geleerde in hun ogen boven ordinaire hofroddels behoort te staan. Maar men leert iemand kennen door te kijken naar zijn vrienden, zijn vijanden – en zijn minnaressen. Omdat Lodewijk zo ongrijpbaar was, zou men geen enkele
20
Hoofdstuk 1 | Inleiding
mogelijke ingang onbenut mogen laten, en daartoe behoren naar mijn mening ook de slaapkamer en de achterdeurtjes. Net als wij allemaal was Lodewijk het product van erfelijkheid en omgeving. Als het gaat om historische interpretatie zijn er in zijn geval met beide de nodige problemen. Deze zullen worden behandeld in hoofdstuk 2. Natuurlijk begon Lodewijk zijn baan met een zekere bagage, maar dat gold ook voor het land dat hij moest gaan regeren. Het Franse volk vormt het onderwerp van hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 zien we de Zonnekoning aan het werk, en hoofdstuk 5 en 6 gaan over zijn vrije tijd, inclusief zijn privéleven. Het fundamentele struikelblok in Lodewijks carrière was zijn buitenlandse politiek, die in de praktijk neerkwam op oorlog. Zijn problemen in het buitenland verergerde hij echter door binnenslands moeilijkheden te veroorzaken, vooral op godsdienstig gebied. Daarom worden de hoofdstukken 7 en 9, die over buitenlandse politiek handelen, onderbroken door een hoofdstuk waarin aandacht wordt geschonken aan de doelstellingen, prestaties en vergissingen van de Zonnekoning inzake religieuze aangelegenheden. Hoofdstuk 10 onderzoekt de invloed die Lodewijks heerschappij had op Frankrijk. Tot slot zijn we getuige van de afschuwelijke en moedige dood van de koning, een geschikt moment om tot een eindoordeel te komen over de heerser en de man, tegen de achtergrond van zijn tijd en de geschiedenis van zijn land. De bijdrage die Lodewijk heeft geleverd aan de ontwikkeling van Frankrijk kan daar het best worden geëvalueerd.
Lodewijk xiv – Voor en tegen Een zo geprofileerd figuur als Lodewijk xiv heeft altijd grote meningsverschillen uitgelokt. In het laatste deel van deze inleiding zal daarom aandacht worden besteed aan de sterk uiteenlopende manier waarop zowel tijdgenoten als historici de persoonlijkheid, politiek en prestaties van de Zonnekoning hebben benaderd. Deze exercitie zal helderheid verschaffen over de onvermijdelijke kwesties uit het leven van Lodewijk die geen enkele biograaf redelijkerwijze kan negeren.4
21
Lodewijk xiv
Zeker, tijdens het eerste deel van de heerschappij van Lodewijk xiv waren zijn Franse tijdgenoten op positieve wijze onder de indruk van hun koning. En dat zeiden ze ook, veelvuldig en luidruchtig. Zo propageerde bijvoorbeeld de imposante en eloquente hofprediker Bossuet, de bisschop van Meaux, het goddelijk recht van koningen in het algemeen en dat van Lodewijk in het bijzonder, en benadrukte hij de plicht van onderdanen om te gehoorzamen. Paul Pellisson, een toegewijde letterknecht die Lodewijk hielp bij het schrijven van diens memoires, schreef aan het slot van zijn lofrede: ‘Als het mij mogelijk was geweest zou ik, hoewel verblind door de schittering van een groot koning, betoverd door zijn deugden en doordrenkt van zijn goedheid, hem nog duizend maal meer geprezen hebben.’ Toneelschrijvers, dichters en commentatoren brandden op overdreven wijze wierook op het altaar van de koning. Historici zijn het er niet over eens in hoeverre Lodewijk het prettig vond om gevleid te worden. Het was tot op zekere hoogte regeringsbeleid, noodzakelijk om het imago van de koning – of, om de toenmalige term te gebruiken, zijn gloire – in stand te houden. ‘Niets is belangrijker dan het in stand houden van Uwe Majesteits gloire,’ verklaarde Lodewijks minister die verantwoordelijk was voor de publiciteit, Jean-Baptiste Colbert. Desalniettemin was Lodewijk te intelligent, en had hij een te goed ontwikkeld besef van het ridicule, om al deze vleierij serieus te nemen. ‘Ik zou u meer prijzen als u mij minder prees,’ zei Lodewijk tegen de toneelschrijver Racine. Misschien hield Lodewijk ervan geprezen te worden op voorwaarde dat het geen gevlei werd. Dat is een delicaat onderscheid. In werkelijkheid gebeurde zowel het een als het ander uitbundig. Aan de andere kant begonnen tegen het einde van zijn regeerperiode, toen rampen de Franse economie en de Franse legers teisterden, Franse critici de Zonnekoning aan te vallen. Er circuleerden hoogst onflatteuze pamfletten, waarin bijvoorbeeld werd beweerd dat Lodewijk seniel was, dat hij onder de plak zat bij zijn vrouw, die hij seksueel niet kon bevredigen, en dat hij niet in staat was de ondergang van het land te voorkomen. Het waren met name twee opmerkelijke figuren die vernietigend oordeelden over Lodewijk. De eerste was Fénelon, de aartsbisschop van Cambrai, die Lodewijk ervan beschuldigde
22
Hoofdstuk 1 | Inleiding
de oorlogen te zijn begonnen die Frankrijk aan de rand van de afgrond brachten en geen oog te hebben voor het welzijn van zijn volk. De tweede was de hertog van Saint-Simon, die de koning hekelde omdat hij bezweek voor vleierij, ministers benoemde wier enige kwalificatie voor de baan bestond uit hun slaafsheid, en zijn land in de afgrond van het bankroet en militaire nederlagen stortte. Anderen sloten zich hierbij aan, zoals Lodewijks specialist in belegeringen, maarschalk Sebastian Vauban, die pleitte voor een rechtvaardiger belastingstelsel dat vooral de boeren meer moest ontzien, omdat zij de zwaarste lasten droegen van de oorlogen die Lodewijk zo achteloos uitlokte. Interessant is dat Lodewijk op zijn sterfbed toegaf dat een groot deel van deze kritiek terecht was. Tijdens de verlichting van de achttiende eeuw bleven auteurs van mening verschillen over Lodewijk xiv. Montesquieu en Saint-Pierre gaven hem de schuld van de ellende van het volk. Voltaire daarentegen hield de herinnering van de Zonnekoning in ere: Het komt mij voor dat men al zijn prestaties en inspanningen nauwelijks kan bezien zonder een zeker gevoel van dankbaarheid, zonder geraakt te worden door de liefde voor het algemeen welzijn die hem inspireerde. Laat de lezer zichzelf voorstellen hoe vandaag de dag de omstandigheden zijn, en hij zal ermee instemmen dat Lodewijk xiv meer goeds voor zijn land heeft gedaan dan twintig van zijn voorgangers.5
Hoewel Voltaire bij zijn lof voor Lodewijk xiv een nauwelijks verborgen agenda had – hij genoot ervan hem te contrasteren met Lodewijk xv – dwingt zijn vertrouwdheid met de wereld die Lodewijk had geschapen respect af. Historici die na de Franse Revolutie schreven, waren beïnvloed door de wereld waarin zij leefden, wat natuurlijk voor ons allemaal geldt, maar voor hen misschien nog wel sterker. Zo eerde bijvoorbeeld Guizot, die zijn best deed de Juli-monarchie in stand te houden, Lodewijk xiv als de grote architect van de Franse bureaucratische staat. De democraat Lavisse daarentegen was van mening dat Lodewijk vervuld was geweest van trots en arrogantie en dat hij bij zijn verslaving aan
23
Lodewijk xiv
het absolutisme Frankrijk had verraden. Dat gold zelfs voor zijn militaire optreden: ‘Hij had de kwaliteiten van een goede stafofficier, maar noch de geest van een generaal, noch de moed van een soldaat’. In de twintigste eeuw zag Roland Mousnier Lodewijk xiv als iemand die op revolutionaire wijze de sociale verschillen verkleinde, die als voorbode van de sociaaldemocratie de aristocratie omlaaghaalde en deed opgaan in de burgerij. Op dezelfde wijze benadrukte Mousnier Lodewijks revolutionaire schepping van een administratieve staat. Pierre Goubert daarentegen is een vooraanstaande vertegenwoordiger van de historische Annales-school, die de sociale en economische factoren benadrukte waardoor Lodewijks mogelijkheden om te manoeuvreren ernstig ingeperkt werden. De vraag was of, tegen deze achtergrond, de koning er werkelijk zoveel toe deed? Goubert kwam echter tot de conclusie dat Lodewijk er zeker toe deed, zij het op een negatieve manier, omdat hij in zijn jacht naar zijn eigen gloire verslaafd was aan oorlog. Ondanks zijn voornemen geen oordeel uit te spreken over de Zonnekoning, is Goubert, zeker voor een Fransman, verfrissend kritisch. Een aantal Anglo-Amerikaanse historici hebben Gouberts benadering voortgezet door het hele begrip absolutisme ter discussie te stellen.6 Aangevoerd door Roger Mettam heeft een aantal historici zeer nauwgezet onderzoek verricht naar de verder weg gelegen Franse provincies, waardoor ze konden laten zien in welke mate Lodewijk regeerde door samen te werken met de plaatselijke heersende klasse. In plaats van de aristocratie te overheersen door de edelen te vervangen door intendanten, wat tot dan toe werd aangenomen, en de adel op te sluiten in Versailles, maakte Lodewijk gebruik van cliëntelisme en patronage om een belangengemeenschap van kroon en lokale adel tot stand te brengen. Ook bleek dat de kroon niet de lokale standenvergaderingen en parlementen koeioneerde, maar dat men het op een akkoordje gooide en de belangen veiligstelde van de functionarissen die hadden gereageerd op de provocatie van Mazarin door de Fronde-opstanden, die Frankrijk tussen 1648 en 1653 verscheurden, te ontketenen. In deze context lijkt het begrip ‘absolutisme’ betekenisloos of, zoals Nicholas Henshall heeft beweerd, een mythe. David Parker, die van mening is dat het Franse absolutisme daadwerkelijk
24
Hoofdstuk 1 | Inleiding
bestond, geeft toe dat Lodewijk xiv opereerde met behulp van compromissen en concessies. Op dit revisionisme volgde een reactie. John Hurt heeft gewezen op Lodewijks succesvolle agressie tegen de parlementen, terwijl John Lynn en Guy Rowlands zich hebben geconcentreerd op Lodewijks organisatie en overheersing van zijn enorme leger, dat hem ook binnen Frankrijk een aanzienlijk geweldsmonopolie bezorgde. Anette Smedley-Weill beweert dat in de tweede helft van Lodewijks regering de intendanten met succes het koninklijk gezag oplegden, hoewel ze misschien de praktische werkelijkheid waarmee de kroon te maken had enigszins onderschat, wat altijd de kern van de revisionistische visie is geweest. Hier kan geen enkele biograaf de keuze voor een van de twee opvattingen ontduiken. François Bluche heeft er in ieder geval geen moeite mee partij te kiezen. Uit volle overtuiging bewondert en verdedigt hij de Zonnekoning en neemt hij tegenover een grote Franse held een openlijk nationalistische houding aan. Het is wellicht typerend dat hij in zijn gedetailleerde en sympathiserende boek over Lodewijks regering geen enkele Anglo-Amerikaanse auteur noemt. Bluche belichaamt de Franse neiging om te veronderstellen dat de zeventiende-eeuwse heersers van Frankrijk – zowel de kardinalen Richelieu en Mazarin als Lodewijk xiv – voor hun taak berekend waren. Dit nationalistische enthousiasme van de Fransen heeft zich voor een deel geconcentreerd op Lodewijks culturele verovering van Europa, een benadering die teruggaat op Chateaubriand, die in plaats van Napoleon Lodewijk prees als de brenger van beschaving: ‘Het is de stem van alle vormen van genie die opklinkt uit de tombe van Lodewijk: uit de tombe van Napoleon hoort men alleen de stem van Napoleon.’7 Is dit eerlijk ten opzichte van zowel Napoleon als van Lodewijk? ‘Wij onverbeterlijk patriottische Fransen zouden niet al te haastig een overwinning van de Franse geest moeten opeisen,’ geeft Pierre Goubert toe. In navolging van John Wolf en Ragnild Hatton rechtvaardigt Bluche echter ook Lodewijks buitenlandse politiek, terwijl men toch zou denken dat de koning op dat terrein het kwetsbaarst was. Bluche beweert dat Lodewijks territoriale expansie in essentie defensief van aard was. Hij geeft prins Willem iii en keizer Leopold de schuld van de oorlogen
25
Lodewijk xiv
waarin Lodewijk verwikkeld raakte. De enige kritiek waartoe Bluche bereid is, is dat Lodewijks godsdienstpolitiek ernstige gebreken vertoonde, die was ‘eerder onvermijdelijk dan te rechtvaardigen’. Een evenwichtiger Frans boek is de biografie die J.-C. Petitfils schreef. Hij is van mening dat de Anglo-Amerikaanse revisionisten in hun verwerping van het begrip absolutisme te ver zijn doorgeschoten. Hij stelt vast dat Lodewijk met succes de koninklijke macht heeft uitgebreid, maar betreurt het dat deze de noodzakelijke hervorming van het recht en de belastingen uit de weg is gegaan. Hij wijst erop dat Lodewijk op zijn sterfbed heeft toegegeven dat hij op onverantwoordelijke wijze oorlog had gevoerd. Aan de andere kant pleit hij Lodewijk vrij van een andere aanklacht wegens excessieve uitgaven – dat hij te dol op bouwen zou zijn geweest. Verhoudingsgewijs kostte dit weinig, terwijl het culturele prestige van Frankrijk hierdoor enorm toenam. Engelse historici accepteren niet langer de Whig-traditie in de geschiedschrijving – gevestigd door auteurs als Macaulay, Trevelyan en Ogg – waarin Lodewijk werd geplaatst in apostolische opvolging van absolutistische, demonische heersers die met hun fanatieke agressie de vrijheid bedreigden: Filips ii, Lodewijk xiv, Napoleon, keizer Wilhelm ii, Adolf Hitler … Reeds in 1906 wist lord Acton de kwaliteiten van de Zonnekoning op waarde te schatten: ‘In de moderne tijd was Lodewijk xiv met afstand de bekwaamste man die werd geboren op de treden van een troon. Weinig mensen wisten beter hoe ze dergelijke complex politieke afwegingen moesten maken, of konden zoveel zetten vooruitdenken. Hij was geduldig en gelijkmatig en onvermoeibaar.’8 Geoffrey Treasure en Ian Dunlop onderschrijven in grote lijnen het revisionistische beeld van een koning die de plaatselijke aristocratische facties op slimme wijze manipuleerde in het belang van Frankrijk. Hoewel Robin Briggs van mening is dat Lodewijk behoorlijk wat gepresteerd heeft, gezien tegen de achtergrond van het vroegmoderne Frankrijk, gelooft hij dat hij veel meer had kunnen doen als hij geen kortzichtige conservatief was geweest, geen kind van zijn tijd in de ergste zin van het woord. Lodewijks meest recente Engelse biograaf, Anthony Levi, schrijft de agressie van de koning toe aan onzekerheid, die voortkwam uit het besef dat hij de zoon was van Mazarin,
26
Hoofdstuk 1 | Inleiding
en niet van Lodewijk xiii – een stelling die hij fel verdedigt maar die de meeste andere historici verwerpen.9 In Antonia Frasers boek over Lodewijk en diens maîtresses wordt de koning in een aantrekkelijk daglicht gezet – een man die door zijn minnaressen evenzeer werd geadoreerd als hij hen adoreerde.10 De boeken die hier genoemd worden, en die slechts een fractie vormen van wat er over Lodewijk xiv en diens heerschappij is geschreven, getuigen van een blijvende fascinatie voor de Zonnekoning en van het feit dat zowel tijdgenoten als historici tot zeer uiteenlopende conclusies kwamen. De onverschrokken biograaf moet zich inderdaad voelen als de auteur van de Brief aan de Hebreeën, die omringd werd door ‘een grote wolk van getuigen’.11 Niettemin moet hij ‘met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt’, wat betekent dat hij de onderwerpen onder ogen moet zien die in het bijzonder onze aandacht vragen. Dus, ongeacht of men het begrip ‘absolutisme’ hanteert of niet, hoe machtig wás de Zonnekoning nu eigenlijk? Diende zijn buitenlandse politiek louter zijn eigen verheerlijking of primair de belangen van Frankrijk? In welke mate was hij verantwoordelijk voor het enorme verlies aan mensenlevens en het fysieke lijden dat veroorzaakt werd door de oorlogen waarbij Frankrijk betrokken was? Was Lodewijk een hervormer die, voor zover de omstandigheden het toelieten, Frankrijk moderniseerde? Kan de expansie van de Franse cultuur, die de beschaafde wereld domineerde, voor een deel aan hem worden toegeschreven? Kunnen we, hoewel er vrijwel geen auteurs zijn die Lodewijks godsdienstpolitiek verdedigen, in ieder geval begrijpen wat hij hiermee wilde bereiken? Veel historici, van Lavisse tot Briggs, hebben de man zelf beschreven als ‘middelmatig’.12 Klopt dat echt? Hoe was hij als mens? Was hij in wezen een aardige man, als je hem kón leren kennen? Wat school er werkelijk achter dat gouden masker? Niemand lijkt het zeker te weten. Misschien bestaat voor de biograaf de weg naar verlossing eruit dat hij zich zoveel als mogelijk laat inmetselen in de zeventiende eeuw. Dit is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Of, zoals Robert Darnton opmerkt:
27
Lodewijk xiv
Andere mensen zijn anders. Ze denken niet zoals wij. Niets is gemakkelijker dan weg te glijden in de comfortabele veronderstelling dat Europeanen drie eeuwen geleden precies zo dachten en voelden als wij dat vandaag doen – afgezien dan van hun pruiken en klompen. We moeten steeds worden wakker geschud uit een valse vertrouwdheid met het verleden.13
Dit is uitstekend geformuleerd. Het woord dat het probleem samenvat is mentalité – de ongeschreven attitudes en veronderstellingen die de tijdgenoten van Lodewijk xiv scheiden van onze tijd. Zo had ik bijvoorbeeld in het tafereel waarmee ik dit boek opende de Zonnekoning kunnen laten plaatsnemen op zijn chaise percée, omringd door hovelingen – toevallig een scène die ook beschreven is door Visconti. Lodewijks chaise percée was zijn draagbare privaat, waarop hij zijn behoefte deed terwijl hij petities in ontvangst nam en staatszaken afhandelde. Dit scenario kan op ons overkomen als vernederend, onsmakelijk en absurd – hoewel, als iemand deze gebeurtenis waardigheid wist te verlenen, was het Lodewijk xiv wel. Maar wij leven dan ook in het tijdperk van het afsluitbare watercloset, waarin privacy en afzondering de vanzelfsprekende voorwaarden zijn om gehoor te geven aan ‘de roep van de natuur’. In de vroegmoderne tijd lag dit niet zo simpel. Een vorst had assistenten nodig om zijn privaat in gereedheid te brengen en zich te verschonen, terwijl ondertussen zijn urine en ontlasting werden verwijderd. Een hedendaags historicus schrijft: ‘In Frankrijk werd de koning zelfs niet alleen gelaten als hij zijn behoefte deed, aangezien de “kamerheer van het gemak” aanwezig was om de koninklijke derrière te vegen.’14 Waar het om gaat is dat hoe intiemer de dienst was, hoe groter de eer was – dat was de toenmalige mentaliteit. Zo was er dus werkelijk een competitie gaande wie de koning mocht helpen op zijn chaise percée, hoe vreemd dit ons ook mag voorkomen. Zoals L.P. Hartley schreef in zijn roman The Go-between: ‘Het verleden is een ander land, ze doen de dingen daar anders.’ Onze ambitie moet het zijn om die vreemde, verafgelegen wereld binnen te gaan.
28