VICTOR SEGALEN
BRIEVEN UIT CHINA VERTAALD, GEANNOTEERD EN VAN EEN NAWOORD VOORZIEN DOOR MAARTEN ELZINGA EN MARK LEENHOUTS
UITGEVERIJ DE ARBEIDERSPERS AMSTERDAM · ANTWERPEN
De vertalers ontvingen voor deze vertaling een werkbeurs van het Nederlands Fonds voor de Letteren. Gepubliceerd met steun van het Franse ministerie van Buitenlandse Zaken, het Institut Français des Pays-Bas /Maison Descartes en de BNP Paribas.
Copyright © 1967 Librairie Plon Copyright Nederlandse vertaling © 2010 Maarten Elzinga/ Mark Leenhouts/BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam Oorspronkelijke titel: Lettres de Chine Uitgave: Plon, Parijs Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 CH Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 CH Amsterdam. Omslagontwerp: Nico Richter Omslagfoto: Brian Brake/Rapho ISBN
978 90 295 3808 4 / NUR 320 www.arbeiderspers.nl www.privedomein.info
TEN GELEIDE
De wereld zien, en dan je visie op de wereld uitspreken... Ik heb haar gezien in het licht van de verscheidenheid, en daarvan heb ik op mijn beurt de bekoring willen overbrengen. Victor Segalen, Essay over het Exotisme1
Victor Segalen werd geboren in 1878 in de Bretonse havenstad Brest en stierf eenenveertig jaar later, in 1919, tijdens een wandeling in de bossen van Huelgoat, op nog geen vijftig kilometer van zijn geboorteplaats. Een ongelukkige val, misschien een hartinfarct, misschien ook zelfmoord – de omstandigheden van zijn dood zijn nooit opgehelderd. Tussen die twee jaartallen voltrok zich een tot de rand toe gevuld leven, dat zich voor een belangrijk deel buiten Frankrijk en buiten de horizon van de toenmalige Franse literatuur afspeelde. Bij zijn dood had slechts een handjevol mensen – een paar vrienden, collega’s en zijn vrouw Yvonne – ook maar bij benadering een idee van de diversiteit van zijn oeuvre: romans, essays, korte verhalen, poëzie, reisdagboeken, archeologische verhandelingen, libretti, toneel... Van dat alles had hij zelf slechts een fractie gepubliceerd, en pas in de loop van de twintigste eeuw werd dit werk gaandeweg ontsloten. Vrijwel elk decennium verschenen er een paar nieuwe titels en daarnaast ontstond er sinds de jaren vijftig ook een gestaag wassende stroom van literatuur over Segalen. Het verzamelde werk werd uiteindelijk uitgebracht in 1995, na jarenlang gesteggel tussen alle uitgeverijen die erbij betrokken waren. Op deze (niet eens zo heel complete) Oeuvres Complètes volgde in 2004 de monumentale Correspondance (1530 brieven, ruim 2500 pagina’s). De Lettres de Chine verschenen op initiatief van Yvonne Segalen in 1967, een jaar voor haar dood. Het zijn de 65 brieven die Segalen tussen 24 april 1909 en 18 februari 1910 aan haar schreef. Op 23 april, één dag voor de eerste brief, hadden ze afscheid genomen in Parijs: Yvonne reisde met hun zoontje, de driejarige Yvon, terug naar Brest en Segalen nam de trein naar Marseille, waar hij aan boord ging van de mailboot naar Shanghai. Het was de bedoeling dat vrouw en kind hem aan het eind van het jaar zouden volgen. Segalen is op dat moment 31 jaar oud, Yvonne vijf jaar jonger. Zijn eerste jaar in China is een van de meest intensieve, spannende en vruchtbare perioden van zijn leven: hij leert Peking – ‘mijn stad’ – kennen, onderneemt samen met Auguste Gilbert de Voisins, die hem begin juli met de Transsiberië-Express is nagereisd, een vijf maanden lange tocht door de binnenlanden van China (zie de kaart op p.11), te paard en per jonk, vergezeld van koelies, muilezels, gidsen en koks. Onderweg schrijft hij als een razende, als het zo uitkomt zelfs te paard, want de nieuwe ideeën en literaire plannen tuimelen over elkaar heen. In februari 1910 komen de reisgenoten aan in Shanghai, in Segalens ogen een ‘nietszeggende’ stad – ‘althans voor wie er niet het amerikanisme of de bazaar zoekt’. (cf. p. 273) Vandaar dat ze besluiten, in afwachting van de aankomst van Yvonne en Yvon in Hongkong, er nog een reisje naar Japan aan vast te knopen. Yvonne zit dan al op de boot, de laatste brief ontvangt ze waarschijnlijk in Saigon. De Brieven uit China laten zich lezen als een reisverslag en bieden tevens een kijkje in Segalens dampende literaire keuken. Zijn indrukken en ingevingen zijn vaak zo spontaan op papier gesmeten dat de inkt honderd jaar later nog niet droog lijkt. Bovendien zijn het echte liefdesbrieven: direct en indirect geven ze een levendig beeld van de amoureuze en intellectuele 1
1. Oeuvres Complètes I: p.754 (Zie de bibliografie p. 341).
verhouding tussen Segalen en zijn ‘Mavone’. Uiteraard ook een eenzijdig beeld: Yvonne Segalen heeft later haar eigen brieven vernietigd. Die zelfverkozen stemloosheid is echter een onwillekeurige uitdaging aan de lezer. Ook zonder foto’s zie je haar gauw genoeg voor je, lees je mee over haar schouder en begin je in gedachten in haar plaats terug te schrijven... Het is best mogelijk dat Segalen rekening hield met de (postume) publicatie van deze reeks brieven: hij kende ze in elk geval een bijzondere waarde toe, want hij had ze zorgvuldig geordend, van ‘oortjes’ voorzien en ingenaaid in twee cahiers met kaften van Koreaans papier, een zorg die hij anders alleen aan zijn literaire manuscripten besteedde. Het is ook niet onwaarschijnlijk dat hij een enkele brief of passage heeft verwijderd, of dat er post iets verloren is gegaan. Het begin van de brief van 7 juli 1909 lijkt bijvoorbeeld te verwijzen naar een ontbrekend relaas, waarin hij blijkbaar meer had verteld over ‘dat eerste uitstapje te paard’ (cf. p. 89). Toch is die leemte een uitzondering: over het algemeen maken de 65 brieven een tamelijk volledige, ongecensureerde indruk. Dat gold zelfs voor de oorspronkelijke uitgave van 1967, ook al waren daarin enige tientallen kortere passages geschrapt – bijvoorbeeld om de reputatie te ontzien van de opiomane diplomaat Pierre Bons d’Anty (cf. p. 242). Meestal gaat het echter om ‘banale’ huishoudelijke mededelingen of toespelingen op familiezaken die niet per se interessant (of begrijpelijk) zijn voor andere personen dan de direct betrokkenen. In de Correspondance van 2004 zijn die fragmenten alsnog opgenomen, en ook wij hebben ze in onze vertaling gehandhaafd, in de veronderstelling dat zulke alledaagse of raadselachtige terzijdes de indruk van authenticiteit alleen maar versterken, zonder dat de transparantie van de brieven als geheel erdoor in het geding komt. Die ‘transparantie’ is hoe dan ook een relatief begrip. Segalens brieven bevatten talloze verwijzingen naar personen en zaken die de moderne lezer niet meteen bekend zullen voorkomen. Toch behoren de Brieven uit China juist door hun toegankelijkheid tot zijn meest gelezen werk. De rode draad van het fysieke en geestelijke avontuur breekt nergens af, dankzij de schijnbaar onvermoeibare communicatieve drive. De Nederlandse vertaling is voorzien van noten, een uitgebreid register (waarin zelfs de namen van Segalens lievelingspaarden niet ontbreken!) en een chronologisch overzicht. Het nawoord is ten slotte een poging de bredere samenhang te schetsen waarin deze Brieven uit China een eeuw geleden werden geschreven, verstuurd en gelezen. De vertalers
BRIEVEN UIT CHINA
Marseille, één uur, 24 april 1909 Mijn liefste Mavone je was gisteren mooier dan je redelijkerwijs had kunnen zijn. Ik zou je alle zwakheden hebben vergeven. Maar je was sterk, en dat doet me oneindig goed. Het beeld dat ik van je meeneem is vol liefde, maar ook vol vertrouwen. En dat blijft zo tot je me het daar zult komen bevestigen. Ik heb een uitstekende nacht gehad, ongetwijfeld door het bad dat ik nog had genomen. Vanaf het station ben ik direct naar de zakenrelatie van Voisins gegaan, die sindsdien niet van mijn zijde is geweken. Hij heeft me enorm geholpen bij de Pakketvaart en ontfermde zich zeer welwillend over al mijn bagage. Ik heb net gegeten, met uitzicht op de oude haven, de witte scheepsrompen en bleekgele schoorstenen. Maar het voorjaar is nog te flets. Ik heb het exotisme niet ‘gevoeld’. Als jij naar Marseille gaat, kijk dan voor je vertrek tussen mijn boeken of ik de Baedeker van Zuidoost-Frankrijk misschien niet heb ingepakt: zo krijg je een beter idee van de reis Parijs-Marseille. Je zult de uitgedroogde Provence zien, met haar grijze olijfbomen die op schapen lijken, en haar witte, scherp afstekende wegen. Maar je zult vast meer hebben gezien van de Cerdagne.*2 Morgen krijg je nog een brief. Ik kon het niet laten je meteen te zeggen hoeveel je wel niet van me moet houden, dat je jezelf zo wonderlijk de baas bent gebleven, en hoeveel ik ook daarom van jou houd. Een heel grote kus Victor * Marseille, 6 uur ’s avonds, 24 april 1909 Mavonelief, alles is geregeld. De vertrouwensman naar wie Voisins me had verwezen heeft voor alles gezorgd, inclusief mijn 15 of 20 stuks bagage. Dankzij hem heb ik een uitstekende hut voor mij alleen. Ik ben bij mevrouw Ytier geweest en kreeg daar het telegram van vader waarin hij me het Touring-hotel aanbeveelt. Vanavond eet ik bij haar. Daarna zie ik Bargone. Ik heb de laatste kleine boodschappen gedaan. Maar ik mag nog niet achteroverleunen: geen denken aan. Eerst moet ik schrijven aan iedereen die ik achterlaat: Saint-Pol, Max, Henry;* als ik op reis ga, krijgen mijn liefdes en vriendschappen altijd een merkwaardige intensiteit. Dat zul je ongetwijfeld aan mijn brieven zien, en ook hoe oneindig onmisbaar en nabij je me bent. Zondag, 10 uur, 25 april 1909 De laatste postlichting waar ik op had gerekend bestaat niet. Ik sluit snel af. Uitstekende hut onder aan de middentrap, waar ik alleen ben, met alles wat ik van mijn bagage bij de hand wilde hebben. Bargone gisteren niet ontmoet, Ytier zeer vriendelijk. Mijn liefste Mavone, ik neem je helemaal, helemaal mee Victor Aan boord, 11 uur, 25 april 1909 Ja! er is toch nog een lichting – en dit om je de laatste pennestreek en de laatste gedachte te geven van mijn nu afgesloten leven in Frankrijk. Aan jou, mijn allerliefste. Ik weet nu waartoe je allemaal in staat bent. ‘Ik kan alles zelf.’ 2
* Zie Noten bij de brieven op bladzijde 333.
Victor * Aan boord van de Sydney, dinsdag 27 april 1909 Ik heb er de afgelopen twee dagen mijn gemak van genomen, liefste Mavone. Voor de komende 30 dagen is alles geregeld, met inbegrip van wat me in de tussenhavens te doen staat. Ik hoef alleen maar van moment tot moment van het heden te genieten. Dankzij die vertrouwensman van Voisins dus – naar wie ik jou ook zal verwijzen (en voor het geval ik het vergeet, hier is zijn naam: Dhr. Frédéric Boeuf, van Maison Ralli, 12 allée des Capucines), dankzij hem beschikte ik meteen over een uitstekende hut, die ik heb ingericht met alle bagage – linnengoed, garderobe en boeken – die ik nodig heb. Somber weer bij het vertrek uit Marseille, daarna milde zee en blauwe bries. Ik heb een dag lang geslapen, gegeten, gegaapt en me uitgerekt. Bijna tegen mijn wil, want ik was allang uitgerust. Vandaag is mijn leventje weer normaal en aangenaam, aangezien ik aan boord twee belangrijke dingen heb gevonden, een Chinese student en een schaakpartner. Vanochtend tegen 6 uur voeren we door de Straat van Messina,* die me vier jaar geleden zo wit en fier was voorgekomen, maar waarvan de lijnen nu gebroken zijn, als een gesneuveld stuk speelgoed van Yvon. En daarna Reggio aan de overkant, al even ontwricht. De berg erachter bezit nog dezelfde diepte, zijn grillige golving is ongeschonden. Morgen zien we Kreta en dat is dan alles tot Port Said. Weinig te beleven aan boord. Niet veel passagiers, amper de helft van de eersteklasplaatsen. Veel koloniale infanterie. Een paar Indo-Chinese ambtenaren. Naïeve missionarissen, die ik nog niet heb aangesproken. Bepaald geen mondaine afvaart, de witte japonnen en sluiers zitten nog in de koffers. Maar qua comfort is alles uitstekend verzorgd, en de keuken voortreffelijk. Mijn Chinees is een student die naar Frankrijk was gekomen om onze taal te leren, en nu terugkeert om in Shanghai in de handel te gaan. Hij spreekt beide talen met een schrikbarende radheid van tong, en maakt voortdurend de meest halsbrekende gedachtesprongen. Elke ochtend voeren we fikse gesprekken. Het boek van Wells heb ik uit, ik stuur het je terug. Met de opmerking dat Wells zich als schrijver sterk ontwikkelt, of liever: dat hij als verteller vloeiender van toon is geworden, lichter. Ik vond het interessant om in elk verhaal de overgang te ontdekken van het domein van het gewone leven naar dat van het bovennatuurlijke; de overgang van het banale naar het wonder. Bedenk dat in een wereld waar alles wonderbaarlijk is, niets meer wonderbaarlijk zou zijn. Om het wonderlijke te ervaren is een schok nodig, een verschuiving van het alledaagse naar het onverwachte. Eén verhaal, ‘Het toverhuis’, heeft in dat opzicht overigens een bijzonder fraai verloop, in die zin dat de overgang er tegelijk heel abrupt is en toch zorgvuldig voorbereid – bovendien is het perspectief van een kind, voor wie alle magie niet meer dan een spelletje is, er uitstekend getroffen. Ik heb veel nagedacht over de zaak ‘Zeewater’. Moet ik er spijt van hebben dat ik ben vertrokken zonder de hele boel mee te nemen? Tot nader order zal ik er Richard niets over zeggen. Het is duidelijk dat het een geweldig succes kan worden en dat het, tot nu toe, bepaald geen lichtzinnig project is. Het lijkt me ook duidelijk dat er veel van jou zal afhangen. De komende zes maanden zal mijn rol beperkt zijn tot het aandragen van informatie. De jouwe is veel wezenlijker. Ik weet niet wat ik je moet aanraden. Quinton lijkt me twee sterke eigenschappen te hebben: vertrouwen in zichzelf en in anderen, en eerlijkheid. Daar ontbreekt het ons ook niet aan. En wij zijn van hetzelfde slag als hij – afgezien van zijn geniale creativiteit. Voor een koopman blijf ik op mijn hoede tot ik hem te slim af ben geweest. Met Quinton mag
ik hopen eerlijk en in stijl te kunnen onderhandelen. Doe je werk: een deel van ons succes ligt in jouw handen. Kijk naar wat er het afgelopen jaar is gebeurd, hoe de plannen als vanzelf ontstonden en uit elkaar voortvloeiden. Best mogelijk dat je bij je komst in februari behalve mijn hele Mavone (die nooit echt afwezig was) een concreet en al uitgewerkt project voor me meebrengt. Donderdag 29 april 1909 ’s Middags eet ik met een koloniaal echtpaar, luitenant Dauvergne en zijn vrouw. Hij een goedzak, zij een qua accent en gedachteleven nuffige Parijse; staat om twaalf uur op en werkt dan alle koffers van haar man uit haar hut ‘om meer lucht te hebben’. Haar eigen koffers blijven binnen. Ik heb de overste van de jonge maristen ontmoet; een schrandere broeder, goed geïnformeerd over China, hij keert terug naar Shanghai na daar tien jaar te hebben gewoond. En dat is alles. (Hij verzekerde me dat je in China veilig kunt reizen, als je maar ‘beleefd’ bent.) Belangrijker is dat de oversteek tot nu toe heerlijk rustig verloopt: als lenteweer op de rede van Brest. En dat ik voor het eerst op zee de dagen niet heb geteld. Morgen tegen 4 uur komen we aan in Port Said. We zullen er 6 uur blijven liggen. Ruimschoots genoeg voor zo’n groezelige publieke latrine. Ik zal er toch even aan land gaan. Anderzijds heb ik vernomen dat we in Colombo minstens 22 uur hebben. Mijn plan heb ik al getrokken: ik ga niet naar de toeristische Mount Lavinia en ook niet naar het overdadig bespoorde Kandy. Ik ga naar mijn oude boeddhistische school, zonder me er aan te dienen, en vandaar naar de tempel van Kelaniya, waar zich de grote liggende Boeddha bevindt die ik in mijn Enkele musea beschrijf, in die passage over de stilering van de Lotus* die zo verweven is met onze verloving. En dan keer ik terug over de meren, naar het strand met de kokospalmen waar het eerste prozagedicht van Claudel over gaat: Je zult me heugen, Ceylon, je gebladerte en je vruchten...* Natuurlijk drukt Claudel zijn stempel op deze reis. Ik laat me er niet door afschrikken. Ik heb altijd een soort springplank nodig, die ik vervolgens weer achterlaat: zoals Maeterlinck en Orfeus. Gisteren, bij Kreta, heb ik een opzet gemaakt van mijn eerste Exotisch proza. Ik weet niet of ik het je vanuit Port Said al kan sturen. Ik zie heel goed wat ik ermee wil, en hoezeer ik die vorm voor mezelf nodig heb. Kunstig bewerkte spiegels, zorgvuldig gedamasceerde spiegelingen van verschillende maar toch één geheel vormende beelden. Als het eerste, dat Catastrofen gaat heten, je bevalt, liefste Mavone, mag ik het dan aan je opdragen? Dat Proza, jouw brieven en mijn aantekeningen vormen op elk moment van de dag een mengeling van het beste dat ik in me heb. Soms zijn mijn brieven aan jou het uitgangspunt voor bepaalde vondsten; en je bent met mijn leven vervlochten. Ik heb nog geen code opgesteld, want jouw komst hangt minder af van de dienstregelingen dan van mijn volledige kennis van Zuid-China, waar ik momenteel een begin mee maak. Je krijgt een en ander wel uit Colombo. Schrijf me naar Shanghai. Het zou goed zijn als je nu al aan de hand van mijn brieven begon te noteren wat je allemaal moet meenemen, bijvoorbeeld een rieten ligstoel uit Marseille. Je vindt ze voor 10 of 12 frank in de straat die uitkomt op de laadkade van de Pakketvaart. Mijn allerliefste lieveling je blijft voortdurend bij me, rondom me, me liefhebbend en raadgevend, en samen met mij genietend van dit mooie en vruchtbare vertrek... Ik bemin je, helemaal, zoals jij bemind moet worden, Mavone Victor Mijn eerste Proza is nog niet af. Ik zal het je pas kunnen sturen vanuit de volgende tussenhaven. Een laatste, eindeloos innige kus. *
Port Said, 7 uur ’s ochtends, 30 april 1909 We zijn hier om 3 uur vanochtend aangekomen, liefste Mavone. Ik was opgestaan om het vasteland niet te missen. Ik heb het betreden in gezelschap van luitenant Dauvergne, als vrijgezel, want hij had zijn vrouw niet kunnen wekken. Ik heb hem ingewijd in de geneugten van Turkse koffie. Daarna zijn we naar de zonsopgang gaan kijken vanaf het uiteinde van de pier. En de zon kwam op, zoals gebruikelijk, maar fel en pralend, boven een paarlemoeren zee. Het is een mooie dag. Een heldere dag. Het schip vertrekt pas over een uur. Je kunt in Port Said straks zonder haast aan wal gaan, want alleen het straatbeeld is wel aardig, een slap aftreksel van Egypte en de Oriënt, maar een vermakelijk aftreksel voor wie uit Europa komt. Ik stuur voor Yvon wat Turks fruit mee, dat geleiachtige, hoestbalachtige en blubberige spul waar jij een hekel aan hebt, maar hij zal er dol op zijn. En mijn eigen, echte uitje bestaat eruit je nog eens speciaal te zeggen dat ik heel dicht bij je ben en dat je me enorm dierbaar bent Victor *