SERGEJ PROKOFJEV DAGBOEK 1907-1933 EEN KEUZE GEKOZEN, UIT HET RUSSISCH VERTAALD EN VAN COMMENTAAR VOORZIEN DOOR ARIE VAN DER ENT UITGEVERIJ DE ARBEIDERSPERS AMSTERDAM · ANTWERPEN
Copyright © 2002 Serge Prokofiev Estate Copyright Nederlandse vertaling © 2007 Arie van der Ent/ BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam Copyright inleiding © 2007 Arie van der Ent Oorspronkelijke titel: Dnevnik 1907-1933 Oorspronkelijke uitgave: Serge Prokofiev Estate Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 CH Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 CH Amsterdam. Omslagontwerp: Nico Richter Omslagfoto: Sergej Prokofjev, Chicago 1919 ISBN
978 90 295 6430 4 / NUR 321 www.arbeiderspers.nl
1
INLEIDING
EEN AMERIKAAN IN MOSKOU I
Naar Amerika! Natuurlijk! Hier zure gezichten, daar het bruisende leven, hier slachting en kaalslag, daar het culturele leven, hier zielige concerten in Kislovodsk, daar New York, Chicago. Geen twijfel aan! Prokofjev, Dagboek 1907-1933, december 1917 Oud is Sergej Sergejevitsj Prokofjev niet geworden, nog net geen 62. Hij stierf op dezelfde dag als staatshoofd en partijleider Iosif Vissarionovitsj Dzjoegasjvili, die twaalf jaar ouder was. Alle aandacht en bloemen gingen naar de een, de stoet naar het Nieuwe Maagdenklooster was klein en de route moeizaam. Daar ligt hij, onder een ongenaakbare, manshoge, naar boven dunner wordende, zwartmarmeren zuil met het kale opschrift: CEPГEЙ CEPГEEBИЧ
ПPOКOФЬEB 1891 – 1953 Naast hem ligt ‘Mira’ Mendelson (1915-1968), zijn levenspartner sinds 1941, zijn wettige vrouw sinds 1948. De begrafenisstoet, met daarin Sjostakovitsj, was vertrokken uit de kleine Kamergerski pereoelok, destijds de Kunsttheaterpassage, waar de componist op het eind van zijn leven bij zijn schoonouders inwoonde. De woning, nu huismuseum, lag schuin tegenover het vermaarde Moskous Kunsttheater waar de stukken van Tsjechov hun weg naar de onsterfelijkheid begonnen. De kleine dwarsstraat komt, Prokofjevs deur uitlopend en links aanhoudend, uit op de centrale winkelstraat van Moskou, de Tverskaja oelitsa, destijds Gorkistraat. Als je daar ook linksaf gaat, sta je na tien minuten voor de opgang van het Rode Plein, met daarin het Staatswarenhuis en het Kremlin. Vandaar loop je in vijf minuten naar hotel Metropol, in een kwartiertje naar het conservatorium. Moskou is groot, maar de afstanden die ertoe doen vallen mee. De laatste jaren van zijn leven had Prokofjev niet alleen grote moeilijkheden met zijn gezondheid (hart, hoofd), maar ook met de overheid. Na de oorlog, waarin men de ideologische teugels noodgedwongen had laten vieren, werden eerst de literatuur aangepakt (Achmatova en Zosjtsjenko), toen de film (Eisenstein) en tot slot de muziek, met name Prokofjev en Sjostakovitsj. Laatstgenoemde schreef een satirisch operaatje, Rajok, met daarin drie muziekcritici in vergadering bijeen, waarvan de Grote Muziekcriticus Eenmans stelt: Kameraden! Realistische muziek wordt geschreven door componisten die voor het volk zijn en formalistische muziek wordt geschreven door componisten die tegen het volk
2
zijn. De vraag luidt: waarom wordt de realistische muziek geschreven door componisten die voor het volk zijn en de formalistische muziek door componisten die tegen het volk zijn? De componisten die voor het volk zijn, schrijven realistische muziek, omdat, kameraden, ze van nature realisten zijn en niet anders kunnen (stilte), niet anders kunnen dan realistische muziek schrijven. Componisten die tegen het volk zijn, van nature formalisten, kunnen niet anders (stilte), kunnen niet anders dan formalistische muziek schrijven. En dat terwijl Prokofjev nog niet zo lang daarvoor meer dan eens de naar de Vader des Vaderlands van Arbeiders en Boeren genoemde Staatsprijs had gekregen. En die loog er niet om, daarbij vergeleken is de AKO-literatuurprijs kinderspel. Omgerekend ontving Prokofjev een aantal keren de lieve som van honderdduizend roebel, omgerekend E 650.000. In 1946 kreeg hij er drie tegelijk. De overheid had een directe invloed op het inkomen van haar kunstenaars. Niet alleen door genereuze eenmalige beloningen, ook door hoge reguliere inkomsten, die bij overheidsingrijpen direct in het geding waren. Zo viel het inkomen van Sjostakovitsj na het geruchtmakende Pravda-artikel van eind januari 1936, ‘Chaos in plaats van muziek’, pijlsnel terug van twaalf- naar drieduizend per maand. Dat vergt algauw aanpassingen in het bestedingspatroon. Maar daar was dan ook wel ruimte voor, want een gemiddeld sovjetsalaris van die tijd beliep iets van tweehonderd roebel. In datzelfde jaar 1936 vestigde Prokofjev zich in Moskou, net nadat hij zijn eerste vaste woonhuis in de Lichtstad had betrokken. Later kwamen zijn vrouw Lina, zijn zoons Svjatoslav en Oleg, en niet te vergeten zijn blauwe, jaloers makende Ford. Het was het eindresultaat van negen jaar aarzelen en heen en weer reizen, hoe langer hoe vaker. Terwijl Prokofjev toch grote aarzelingen had gehad om zijn eerste reis naar ‘Bolsjewizië’ te maken. Een aantal jaren had hij lopen dubben hoe hij het best kool en geit kon sparen: vrij reizen en werken en het beste van twee werelden smaken. In Parijs waren Svjatoslav en Oleg geboren, Prokofjevs moeder was er gestorven. Ze ‘vestigden’ zich in Frankrijk, in hotels en gemeubileerde kamers in de hoofdstad, in vakantiehuizen door het hele land na een lange retraite in het diepe zuiden van Beieren, in het gat Ettal, in de driehoek Murnau-Oberammergau-Garmisch-Partenkirchen. De componist woonde er spotgoedkoop met zijn moeder, zijn vriend Boris Nikolajevitsj Basjkirov (pseudoniem van Verin) en zijn half-Spaanse vrouw Lina ‘Ptasjka’ Codina, met wie hij in 1923 trouwde en die hij in 1918 na een concert in New York had leren kennen. Chicago was eigenlijk Prokofjevs belangrijkste stad in Amerika. Hij kwam er terecht na een min of meer toevallig contact met Cyrus McCormick, tractorfabrikant, muziekminnaar, geldschieter van de Chicago Opera en lid van een Amerikaanse overheidsdelegatie die Rusland hulp wilde bieden na de februari- en voor de oktoberrevolutie van 1917. En ook omdat de vertrekmogelijkheden in 1918 naar Zuid-Amerika uiterst ingewikkeld waren. Toen Buenos Aires onmogelijk bleek, maakte Prokofjev de reis over land naar Vladivostok en scheepte zich uiteindelijk in voor New York. Hij voelde er zich als een vis in het water, maar minder gewaardeerd als componist dan als de pianist ‘met de stalen vingers’. Het revolutiejaar 1917 bracht Prokofjev vooral door met componeren, buiten de hoofdstad Petrograd (Sint-Petersburg), waar hij tien jaar lang conservatorium had gedaan, in de disciplines piano, compositie en dirigeren. Hij studeerde als beste pianist van zijn jaar af en won de Rubinsteinprijs: een vleugel naar keuze. Dat ging niet zonder slag
3
of stoot, want het enfant terrible bestond het om in de afstudeerfinale zijn eigen Eerste Pianoconcert te spelen. Directeur Glazoenov was des duivels. In 1904 vertrok Sergej met zijn moeder naar Sint-Petersburg om daar in het studieseizoen te wonen en het conservatorium te bezoeken. Eerder had Serjozja een jaar lang les gehad van de componist Glière, op het landgoed Sontsovka, hartje Oekraïne, veertig kilometer van het dichtstbijzijnde boemellijntje. Vader bestierde het goed voor een vriend, moeder speelde verdienstelijk piano en Serjozjenka componeerde er als achtjarige zijn eerste opera, De reus. Hij was er geboren op 11/23 april 1891, als enig kind. II
Als ik geen componist was geworden, dan waarschijnlijk schrijver of dichter. Prokofjev, Dagboek 1907-1933, 23 november 1922 Voor een componist heeft Prokofjev ontzettend veel andere dingen geschreven dan muziek. Hij had bepaald niet alleen iets met noten en klanken, maar ook met woorden. Hij schreef een paar korte verhalen en vertaalde gedichten. Hij schreef duizenden brieven, maar hij schreef vooral autobiografisch proza. Als eerste verscheen Autobiografie (1941), een tekst van zo’n 75 bladzijden. Daarna schreef hij zeshonderd bladzijden over zijn eerste achttien levensjaren, een eveneens Autobiografie geheten werk dat dezer dagen in Rusland het licht ziet. En dan is er het werk waaruit de onderhavige boektekst is geselecteerd en vertaald: het fors bemeten Dagboek 1907-1933, via monnikenwerk door zoon Svjatoslav tien jaar lang uit de staatsarchieven overgeschreven en uiteindelijk in 2002 door de Sergei Prokofiev Foundation (SPRKFV) in twee, kloeke delen uitgegeven, die samen een kleine drie kilo wegen. De moeilijkheid van het met de hand overschrijven van de totale tekst blijkt uit de omslag van de onderhavige editie. Het is het originele handschrift van de componist zelf met daarin een foto uit 1919, Chicago. Prokofjev had de gewoonte teksten (vrijwel) zonder klinkers te schrijven, wat begrijpelijk nogal eens tot interpretatieproblemen leidde. Ten slotte schreef Prokofjev ook de meeste muziekgerelateerde tekst zelf. Zoals de tekst voor Peter en de wolf (1936). Verder schreef hij meestal zelf het libretto voor zijn opera’s, op basis van literaire werken: een roman van Dostojevski (De speler, 1917), een toneelstuk van Goldoni (De liefde voor drie sinaasappels, 1921), een roman van Brjoesov (De vuurengel, 1927), een novelle van Katajev (Semjon Kotko, 1939), een toneelstuk van Sheridan (De verloving in het klooster, 1941), een roman van Tolstoj (Oorlog en vrede, 1942) en een roman van Polevoj (Het verhaal van een echte man, 1948). Hoe maak je van twee onhanteerbare Russische boeken van samen 1569 bladzijden en 750.000 woorden een handzaam Nederlands boek van 100.000 woorden (in vertaling worden dat er tussen haakjes 130.000)? Door te knippen natuurlijk. Maar hoe? Er zijn twee methoden. Bij de eerste kies je voor highlights, al dan niet op basis van complete dagboekentrees. Het nadeel is dat het resultaat zeer fragmentarisch is en dat er veel uitleg nodig is tussen de minstens tientallen en misschien wel honderden selecties. Zoiets wordt geen boek maar een citatentrommel. Bij deze uitgave is gekozen voor de andere methode: de compositie van een aantal aaneengesloten teksten uit het geheel. Het eindresultaat sluit aan bij een vertrouwde praktijk: zoon Oleg Prokofjev vertaalde eerder uit
4
het mammoetpak Soviet Diary 1927,1 de neerslag van Prokofjevs eerste reis naar de USSR. Daarnaast komt biograaf Harlow Robinson2 met een vertaling van de passages die het jaar 1917 beslaan. Beide teksten vormen ook onderdeel van deze uitgave, in het eerste geval met nog een kleine aan- en uitloop in Parijs. De drie eerste delen van deze uitgave zijn niet eerder vertaald. ‘De dood van Maks’ (1913) is opgetrokken rond de zelfmoord van Maks Schmidthof, de boezemvriend van de componist. ‘Sergej en Nina’ (1915) is de dubbelzinnige titel van een dubbelverhaal: Prokofjevs Italiëreis (naar Sergej Djagilev) en de afloop van Sergej Prokofjevs relatie met Nina Mesjtsjerskaja. Speciaal voor het Nederlandse leespubliek is het verslag van de eerste ‘Hollandreis’ opgenomen. Als toegift zijn de eerste entree van het eerste deel en de laatste entree van het tweede deel van Dagboek 1907-1933 opgenomen, als een soort prelude en epiloog. Al dan niet toevallig maakt deze selectie bij tijd en wijle de indruk van een roman. Alles zit erin. Liefde en dood. Geluk en ongeluk. Thema’s keren terug, belangrijke bijfiguren uit deel I keren terug in deel V. Daarnaast komen we talloze bekenden tegen: Djagilev en Meyerhold, Koezmin en Majakovski, Loenatsjarski en Litvinov, de componisten Tanejev, Glière, Glazoenov, Sjostakovitsj en natuurlijk Stravinski. Maar er zijn ook vele onbekende figuranten die voor een caleidoscopisch beeld zorgen. Daarnaast is het Dagboek ook herhaaldelijk zelf onderwerp van gesprek: Prokofjev leest het voor of belt het door; het wordt bijgewerkt, veilig opgeborgen, uit de Sovjet-Unie naar het Westen meegenomen. Soms wordt het van dag tot dag bijgehouden, soms zijn er maandelijkse samenvattingen, soms wordt het een flinke tijd later gedicteerd, zoals de ‘Reis naar Bolsjewizië’. Verleden tijd en tegenwoordige tijd lopen in de beschrijvingen dikwijls door elkaar en af en toe kom je zelfs een vooruitwijzing tegen, toch een merkwaardig fenomeen voor een dagboek. III
Hoe vaak had Maks Schmidthof mij vier, vijf jaar geleden niet aangeraden deze werken te lezen, maar ik was bang geweest eraan te beginnen, omdat ik ergens gehoord had dat Schopenhauer een onverbeterlijke pessimist was. Prokofjev, Dagboek 1907-1933, mei 1917 Een enfant terrible. Een einzelgänger. Een dandy. Geen pierewaaier. In deze vier kwalificaties ligt veel van de persoon Sergej Prokofjev besloten. Meer dan wat ook een typische Rus. Minder een Rus in Parijs dan een Amerikaan in Moskou. Hij was de schrik van zijn docenten, door zijn overmaat aan eigendunk (‘Ik ben de enige componist op het conservatorium – de rest zijn prutsers’, 13 februari 1911). Hij had meer belangstelling voor mannen dan voor vrouwen. Hij zoende voor het eerst, met een vrouw, in 1910. Hij kleedde zich piekfijn en in opzichtige kleuren. Hij rookte veel en dronk weinig. Hij hield van stipt, legde graag lijstjes aan, was altijd in voor competitie. Hij was dol op techniek, op auto’s, op lekker eten, op chocolade, op schaken. Hij reed zo hard mogelijk, negentig, tot aan een zwaar ongeval, daarna letterlijk half zo hard, vijfenveertig. Hij was hard in onderhandelingen, want hij wist wat hij waard was. Hij kon heel tactloos en onbeschoft zijn. Hij had meer dan honderd jazzplaten. Hij had niets op met politiek, maar de sovjetpolitiek natuurlijk wel iets met hem. Prokofjev leefde met zijn moeder in Sint-Petersburg en ging alleen in de vakanties
5
naar de Oekraïne. De plotse dood van zijn vader liet hem schijnbaar onberoerd. Veel aangrijpender voor hem was de dood van medestudent Maks Schmidthof, al probeert hij de smartelijke leemte per direct in te vullen door de voorganger van Maks weer in genade te willen aannemen. Jaren later vindt hij, via een nieuwe vriend, de vergeten dichter Boris Verin (die naderhand behoorlijk aan lagerwal raakt, iets waarvan we in deze selectie al een glimp opvangen), troost bij Schopenhauer: geluk bestaat niet, beleef als zodanig de afwezigheid van ongeluk. Het is net of Prokofjev na dit inzicht moeiteloos een pal in zijn hoofd omzet en – klik! – vanaf dat moment denkt hij zo en gedraagt hij zich dienovereenkomstig. Later wordt Schopenhauer ‘verdiept’, om het zo oneerbiedig uit te drukken, met Christian Science, een doe-het-zelf soort christendom dat hij in Amerika, waar anders, leerde kennen: de volstrekte suprematie van de geest over de materie, het besef dat we Gods afschaduwing, ja evenbeeld zijn en dat elke vorm van ziekte een eenvoudig corrigeerbaar foutje van onze geest is. Medicijnen zijn uit den boze. Zelf werken, oefenen en weg hartklachten en hoofdpijn. We zien hem ook in deze selectie een paar keer bezig. Het lijkt erop dat Prokofjev bij zijn terugkeer ook gedacht heeft dat hij de gevaren van het sovjetleven wel kon neutraliseren, met zijn eigen geest. En misschien is dat ook wel zo. Het echte slachtoffer van de terugkeer van de familie Prokofjev werd ‘Vogeltje’ Lina: haar man verliet het gezin en ging met zijn secretaresse Mira Mendelson samenwonen. Na de tegen Prokofjev gerichte actie van 1948 verdween Lina jarenlang in de kampen. Ze zag haar man, van wie ze nooit officieel gescheiden was, nooit meer terug. Kunst en persoon van Prokofjev doen onwillekeurig aan Nabokov denken: ook iemand met een dolgelukkige jeugd, ook een schaker, ook een componist die uit losse onderdelen een indrukwekkend geheel samenstelde. Ook meer een Amerikaan dan een Rus. Beiden krijgen vaak het verwijt gevoelloos en cerebraal te zijn. Een lelijke vergissing. Beiden laten zich niet leiden door hun emoties, maar die zijn er wel degelijk. Wie éénmaal de vier minuten en eenentwintig seconden durende track ‘Brand! Brand! Brand bij Kotko!’ uit Semjon Kotko heeft gehoord, piept wel anders. In een notendop alle ellende van de twintigste eeuw, in een verhaal over de ellende van de Eerste Wereldoorlog in een Oekraïens dorp, geschreven toen die van de tweede nog helemaal moest komen. Solomon Volkov bestempelt in Sjostakovitsj en Stalin genoemde opera ook als de beste van Prokofjev. Tot nu toe werd dit meesterwerk te klakkeloos als ‘sovjetopera’ afgedaan. IV
‘Ik was erg beduusd toen Prokofjev me ten dans vroeg. Het ging om een doodgewone foxtrot, maar het was altijd net alsof Sergej Sergejevitsj iets van een eigen ritme hoorde, een beetje “uit de pas liep” met het ritme van de muziek, een beetje achter de muziek aan hobbelde. Ik was in verwarring, miste een paar passen en was bang dat ik het juiste ritme niet kon vinden, dat ik op de tenen van mijn partner zou gaan staan en uit de maat zou raken – kortom, zou laten zien dat ik helemaal niet kon dansen. Maar van lieverlee kwam de dans op gang, kreeg ik vertrouwen en begon me vrij te bewegen. Ten slotte had ik het ongewone en waarlijk fantastische ritme van mijn partner te pakken. De avond verliep heel prettig.’ Galina Oelanova (Kirov Ballet), in Robinson, Sergei Prokofiev
6
In 1995 verscheen de cd ‘Greatest hits. Prokofiev’, met volledige uitvoeringen van de Luitenant Kijé-suite (1934), de Ouverture op Hebreeuwse thema’s (1919) en Peter en de wolf. Daaromheen gegroepeerd zijn de mars uit de symfonische suite De liefde voor drie sinaasappels, de grote kraker ‘Montagues en Capulets’, die als reuzen aan komen stampen, en de gevoelige ‘Morgenserenade’ uit het ballet Romeo en Julia (1936), de gavotte uit de Klassieke symfonie, een deel van de cantate Alexander Nevski (1939) en tot slot het allegro giocoso uit de Vijfde symfonie (1945). Deze opsomming laat zien dat de terugkeer van de verloren zoon hem artistiek geen kwaad heeft gedaan, althans niet waar het zijn succes betreft. De muziek van Prokofjev stoelt vooral op ritme en melodie, veel minder op harmonie, en daarbij wint het tweede element geleidelijk aan steeds meer terrein op het eerste. Waarbij die melodieën dikwijls een dubbel karakter hebben, althans voor deze luisteraar, ergens op het ontroerende raakvlak van vrolijk en droevig. Een van de fraaiste voorbeelden is wel het leidmotief uit de toneelmuziek bij Jevgeni Onegin (1936), maar de openingstune van Semjon Kotko mag er ook zijn, als de soldaat terugkeert uit de oorlog om alleen nog maar meer oorlog tegemoet te gaan. Voor het gemak denkt men nogal eens dat Prokofjev in het Westen een wilde modernist was en na zijn terugkeer een knieval maakte in de richting van gemakkelijk in het gehoor liggende partijmuziek. Dat is niet zo. Tenminste, dat is niet de verklaring van de verschuiving van ritme naar melodie in Prokofjevs muziek. In een stuk als Grootmoeders verhalen (1918) vieren eenvoud en melodie hoogtij en na het betrekkelijke echec van zijn ingewikkelde, berstensvolle Tweede symfonie (1924) gaat de componist meer en meer op zoek naar ‘nieuwe eenvoud’. Geen wonder dat hij hoe langer hoe verder deze weg opgaat, zonder dat het afbreuk doet aan zijn artistieke integriteit. We vinden die eenvoud in het profetische ballet De verloren zoon (1928, geschreven voor Djagilev), jaren voor zijn terugkeer. En al in 1909 maakte componist en medeconservatoriumleerling Mjaskovski hem het verwijt dat hij te simpel was in zijn Symfonietta van dat jaar. Prokofjev schreef zeven symfonieën, zeven opera’s, zeven balletten (naast de genoemde: De nar (1915), De sprong van staal (1925), Assepoester (1943), De bloem van steen (1950) en zeven ‘soundtracks’ (onder andere voor Eisensteins Alexander Nevski en Ivan de Verschrikkelijke). Daarnaast twee vioolconcerten, vijf pianoconcerten en negen pianosonates. Veel van zijn stukken zijn evergreens geworden, terwijl een werk waar hij zeer hoog van opgaf, de cantate Zij zevenen (1917), waar hij in dit boek ook veel over schrijft, nooit wordt uitgevoerd en op cd vrijwel onvindbaar is. Hij is een van de grote Russische componisten van de twintigste eeuw, maar was bij zijn leven, zeer tegen zijn zin, steeds goede tweede in de pikorde: in het Westen had hij Stravinski voor zich, in het Oosten Sjostakovitsj. Prokofjev schreef nooit sovjetmuziek, zelfs niet als het nadrukkelijk wel de bedoeling was. Niet voor niets werd zijn Cantate voor de twintigste verjaardag van Oktober (1937) pas ver na zijn dood voor het eerst uitgevoerd. De schrijver heeft zijn Dagboek dan al vier jaar onaangeroerd gelaten. Het is veelzeggend dat de volkomen apolitieke Prokofjev in de volgende vierhonderd pagina’s wel, zij het elk zeer terloops of eenmalig de namen Lenin, Trotski en Hitler ter sprake brengt, maar in alle talen zwijgt over I.V.D., die officieel diezelfde 5 maart 1953 zou overlijden, drie kwartier eerder dan de componist. Arie van der Ent, maart 2007
7
PRELUDE 3 SEPTEMBER 1907
Ik begin zoiets te schrijven als misschien wel een dagboek. Ik had van het voorjaar al besloten dat ik zeg maar dit najaar zou beginnen, zodra ik in Petersburg was. Vandaag had ik mijn eerste schoolexamen (van de vijfde naar de zesde klas) voor natuurkunde. Ze lieten me van een tot vier wachten, maar toen kwam inspecteur Roesinov, alias de leraar natuurkunde, opeens zeggen dat ik komend voorjaar eindexamen moet doen, met alles van geschiedenis en natuurkunde! ‘Ik zou u aanraden dit jaar naar school te komen, dan doet u van het voorjaar met de hele klas tegelijk examen.’ Nu moet ik kijken wat ik doe. Eerst voelde ik me er heel onprettig bij: de schoolvakken, mijn God! Maar er is ook een ‘pre’: het vooruitzicht van een zomer vrij – dat is een heel grote winst; en daarbij, die schoolvakken zijn twee uur per dag, misschien is dat zo kwaad niet, dan heb ik ook geen huiswerk. Dan zal ik wel kennis moeten maken met de meisjes van de zesde: tot nu toe, in die drie jaar dat ik op het conservatorium zit, heb er niet eentje gegroet en niet eentje willen kennen; maar dit jaar dacht ik: als ik ze wel leer kennen, dan is dat best, als ik ze niet leer kennen, ook best. Vandaag was er een meisje dat examen deed (voor de vijfde, geloof ik) en ze had een jongen bij zich, misschien wel van het gymnasium. Toen ze klaar was met haar examen en naar buiten kwam, moest ik wel zien hoe ze op elkaar af stormden, hoe ze achteraf in een hoekje gingen staan praten over het gebeurde; verdomd, ik was zelfs heel even jaloers! En het gekke was, dat ik vooral iets voor die gymnasiumjongen voelde en zelfs een klein beetje zin had om hem te leren kennen. Ik was vandaag voor het eerst bij Mjaskovski; hij is niet helemaal wel. Ik ben een halfuur gebleven, langer niet. Onze gesprekken hadden niets nieuws, het was een herhaling van wat we elkaar hadden geschreven. Ik zei nog eens dat zijn laatste sonate (in e klein) met fuga de beste van al zijn sonates is. Dat vindt hij zelf ook. Hij heeft deze zomer veel geschreven: twee sonates, meer dan tien liederen, een heleboel kleine pianodingen en legt nu nota bene de laatste hand aan een kwartet. ‘Ik zou nou nooit een kwartet gaan schrijven,’ zei ik tegen hem. ‘Wacht maar, nou en of wel,’ zegt hij. Goh, wat zou ik veel schrijven als ik volgende zomer vrij had!
8