Vibeke Kingma
Doctoraalscriptie E c o n o m i s che en Sociale G e s ch i e d e n i s U n i v e rsiteit van Amsterd a m 9 juli 1996
INLEIDING
De katoendrukkerij is in en rond Amsterdam een vrij uitgebreide tak van stedelijke nijverheid gew e e s t ; er kunnen talloze bedrijfsge s chiedenisjes ge s ch e t s t wo rden van de katoendrukkerijen die in de zeventiende en achttiende eeuw in en rondom Amsterdam bestaan hebben. Van ‘t Huis de Vraegh bijvo o r b e e l d ; dit was vóór het als een katoendrukkerij gebruikt werd , een bekend buiten aan de Sloterweg, dat vaak werd gebruikt als adresaanduiding (Over Huis De V r a e g h , bij Huis de V r a e g h ) . In januari 1701 gingen de eigenaren van het bu i t e n , Claes Jansz Slecht en zijn zoon Jan Claesz. S l e ch t , een contract aan met de katoendrukker Marten Alders z . Kleijwegh vo o r het bedrukken van katoen in Huis de Vraegh of Bouwtenbu rgh.1 Al snel liep het m i s ; in juni 1701 beklaagde Claes Jansz Slecht zich bij schout Te n g n agel ov e r K l e i j w e g h , die een sch e l d p a rtij met hem uitgelokt zou hebben.2 Ve rvo l ge n s nemen de zaken een verrassende wending; in juli 1701 verkoopt Claes Jansz S l e cht zijn helft in de drukkerij aan Simon Te n g n age l , s chout van Sloten,
S l o t e rd i j k , Osdorp en De Vrije Geer. D e ze gaat nu een contract aan met Mart e n Kleijwegh.3 Ve rvo l gens begon het blijkbaar te lopen; in 1703 duikt Kleijwegh nog een keer op in de arch i ev e n , als hij zijn personeel laat verklaren dat de katoen die hij van twee kooplieden had ontva n gen wegens de slechte kwaliteit volledig onbruikbaar was.4 Dan blijft het een tijd stil rond ‘t Huis de V r a e g h . I n 1747 blijkt het bedrijf in het bezit van C. L a n gev e l d . In 1793 wo rdt het bij een executoriale verkoop verko cht door de failliete compagnie van Knop en B o s m a n . In 1809 wo rdt het gedeeltelijk door brand vernietigd, in 1811 vo o r afbraak verko ch t . 5 Een bekende drukkerij was die van Johannes Coop. D e ze lag aan de Amstel, o p de hoek van de huidige To l s t r a a t , toen Ve rv e rspad ge h e t e n . In 1686 ko cht Gerrit Jansz Coop hier een perceel met daarop een huis, pakhuis en bleekveld en vestigde er een verv e r i j . Zijn zoon, Johannes Coop, zette het bedrijf vo o rt en breidde het uit tot katoendrukkerij. Dat het één van de grotere drukkerijen was, bl i j k t uit de registers van de Goede Mannen in 1704, waarin ook Johannes Koops is o p ge n o m e n . In 1732 werd het bedrijf omsch r even als ‘een catoendruckerij met
sijn woonhuijs en stallinge, loods en werkplaatse’, met een huurwaarde va n 2500 gulden. In 1751 werd het bedrijf verko cht door Gerrit en Johannes Coop, de kinderen van Johannes Coop, aan Gerrit de Haen voor 20.000 gulden.6 Die v e r ko cht het in 1768 met verlies weer door aan de weduwe van Francois Chion, Philippe Chion, Pierre Couderc en Jean Pastre voor 18.500 gulden.7 In 1781 b r a n dde de katoendrukkerij af en Jean Pastre verko cht haar door aan George D o m m e r, die er een porseleinfabriek in vestigde. Zo zijn er nog talloze voorbeelden te gev e n , van even gro t e, maar ook kleinere bedrijven waar katoen bedrukt werd . I n , maar vooral in de omgeving va n A m s t e rdam is de katoendrukkerij aan het eind van de zeventiende eeuw en tijdens de achttiende eeuw een bloeiende bedrijfstak gew e e s t . Over de oorzaken van de opkomst en ondergang van het katoendrukbedrijf is nog weinig ge s ch r ev e n ; in 1926 vers cheen het standaardwerk De katoendrukkerij in Nederland tot 1 8 1 3 , ge s ch r even door W. J. S m i t , waaruit nog steeds veel ge c i t e e rd wo rd t . D e i n z i chten van Smit zijn inmiddels echter deels vero u d e rd , omdat er sinds de tijd dat hij zijn werk schreef veel meer theorieën vo l gens een andere systematiek zijn ontwikkeld met betrekking tot de ge s chiedenis van de Nederlandse nijver-
heid en de Nederlandse economie. In deze scriptie wo rden de oorzaken van de o p komst en de neergang van de Amsterdamse katoendrukkerij getoetst aan een recente analyse met betrekking tot de Nederlandse nijverheid, namelijk de theorie die Jan de Vries en Ad van der Woude uitwerken in Nederland 1500-1850 : d e e e rste ronde van moderne economische gro e i . De auteurs geven als verklaring voor de opkomst en neergang van de Nederlandse nijverheid de vo l gende trend aan;8 in de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw vond er een sterke expansie van de Nederlandse nijverheid plaats. Na het midden van de zeventiende eeuw beginnen er echter in d i v e rse bedrijfstakken pro blemen te ontstaan, wat blijkt uit de talrijke requesten aan de overheid in deze periode. Tussen het midden van de zeventiende en het midden van de achttiende eeuw is de situatie in de nijverheid onduidelijk; s o m m i ge nieuwe bedrijfstakken komen op, anderen stabiliseren terwijl weer anderen met een duidelijke terugval te kampen krijge n . Na het midden van de a chttiende eeuw raakt uiteindelijk vrijwel de hele Nederlandse nijverheid in m o e i l i j k h e d e n . O n d e r z o cht zal wo rden in hoeverre de Amsterdamse katoendrukkerijen binnen deze trend passen.
Voor de succesvolle opkomst van de nijverheid zijn de Vries en Van der Wo u d e tot de vo l gende vo o r w a a rden ge komen.9 Ten eerste was de samenhang van de s u c c e s volle handelspositie van Nederland met de nijverheid van groot belang; de aanwezigheid van de internationale handel stimu l e e rde de nijverheid en de nijverheid ondersteunde de handel. Een tweede vo o r w a a rde was de ov e rv l o e d ige aanwezigheid van kapitaal en een aanhoudend lage rentevo e t . In de derd e plaats beschikte men in de Republiek over goed ontwikkelde vormen van risicos p r e i d i n g , w a a rdoor winst en verlieskansen over veel personen verdeeld waren. Ten vierde bestond er in de Republiek een zeer goede infrastructuur, die de a a nvoer van gro n d s t o f fen en de afvoer van produkten tegen relatief lage ko s t e n m o gelijk maakte. Ten vijfde beschikte men over een ov e rvloedig aanbod va n relatief goedkope energie in de vorm van met name turf, maar ook in de vo r m van windkrach t . Een laatste, vaak onderbelicht ge bl even factor is de rol van de ov e r h e i d , die door een actief stimuleringsbeleid de opkomst van de nijverheid o n d e rs t e u n d e. De neergang van de Nederlandse nijverheid wijten De Vries en Van der Wo u d e
aan de vo l gende oorzaken10 : ten eerste werden nijverheidsprodukten het object van internationale merc a n t i l i s t i s che politiek, wat de mogelijkheden verkleinde om produkten te ex p o rteren naar het bu i t e n l a n d . Ten tweede stabiliseerde de interne situatie in andere landen, w a a rdoor zij de concurrentie met Nederland meer aandacht konden gev e n . In de derde plaats veranderde het modebeeld van bu rge r l i j k / b a ro k , waar Nederlandse produkten vaak goed in past e n , naar Ve r l i ch t i n g / ro c o c o , waar produkten uit andere landen beter bij aanslot e n . Ook werden vo o r u i t s t r evende Nederlandse tech n o l o g i s che vindingen naar het buitenland ge ë x p o rt e e rd , w a a rdoor de Republiek op dit terrein haar vo o rs p rong verloor. Een laatste factor was het hoge loonpeil in de Republ i e k . O n d e r z o cht zal wo rden of de opkomst en ondergang van de Amsterd a m s e katoendrukkerijen inderdaad te wijten zijn aan bovenstaande oorzaken, of dat er nog andere factoren in het spel waren. de opkomst wo rdt behandeld in hoofstuk twee, de neergang in hoofdstuk drie, terwijl in beide hoofdstukken aand a cht besteed zal wo rden aan de door De Vries en Van der Woude ge s ch e t s t e t r e n d . Ook zal zowel in hoofdstuk twee als in hoofdstuk drie veel aandach t
besteed wo rden aan de ontwikkeling van de katoendrukkerij in andere landen, omdat daar vo l gens mij veel meer de oorzaken ge z o cht moeten wo rden voor het wel en wee van de Nederlandse katoendrukkerij. Bij De Vries en Van Der Wo u d e komt de rol die het buitenland speelt gespeeld heeft in de sector van de katoenindustrie niet goed tot zijn rech t . E e rst volgt echter een uitgebreide beschrijving van de bedrijfstak zoals die in en rondom Amsterdam bestaan heeft. Met behulp van stukken uit het Notarieel A rch i e f, dat pas recentelijk ge ï n d exe e rd en daarom nog niet eerder intensief gebruikt is voor het onderzoek naar de ge s chiedenis van de Amsterd a m s e k a t o e n d r u k k e r i j e n , kunnen nieuwe inzichten ge s chetst wo rden met betrekking tot bijvoorbeeld het aantal drukkerijen, de plaatsen waar ze gevestigd waren, d e b e d r i j f s o rg a n i s a t i e, de inrichting en het pers o n e e l . Onder het onderzochte gebied vallen de stad Amsterd a m , die liep tot aan de S i n ge l g r a cht en de omringende gebieden de Slooter Ban, de Ban va n Amstelveen en de Over Amstelse polder.
HOOFDSTUK 1 De katoendrukkerijen te Amsterd a m
1.1 De komst van de Indische drukmethode in Euro p a Eind zestiende eeuw werden de eerste contacten met Azië gelegd door de VO C en in de zeventiende eeuw leidde dit tot de komst van een stroom nieuwe produkten uit het Verre Oosten. H i e ronder bevonden zich ook veelkleurige katoenen lappen, de zogenaamde sitsen. Het unieke van deze stoffen was dat ze k l e u rvast waren; ze konden zonder kleurverlies gewassen wo rd e n . Met deze e i ge n s chap was men toentertijd onbekend; de in Europa gangbare stoffen werden doorgaans in het weefsel of met borduurwerk ge d e c o r e e rd . Ook werd e n s t o f fen wel geverfd met drukinkt, waarbij de inkt met behulp van houten bl o kken of koperen platen op de stof werd aange b r a ch t . Op deze manier vers i e rd e w e e fels konden echter niet gewassen wo rden zonder dat er kleur verloren ging. Voor de komst van de Indiase sitsen had de mode zich lange tijd in een andere r i chting bewo ge n ; de stijgende welva a rt in de We s t - E u ropese landen leidde tot
een stijgende vraag naar luxere stoffen zoals fluweel en zijde. De vraag naar de g o e d ko p e r e, bedrukte stoffen ging achteruit en veel stoffe n d r u k k e rs en vo r ms n i j d e rs maakten de ov e rstap naar de veel lucratievere industrie van het boekdrukken.11 De stoffendruk raakte in het slop; tijdens de zestiende eeuw werd e n s t o f fen bijna uitsluitend nog bedrukt met zwarte patro n e n . In de eerste helft va n de zeventiende eeuw volgde een oplev i n g , die misschien te maken had met stijgende armoede op het platteland. In ieder geval ging men ook weer met rood en blauw drukken. Omdat de verf werd aangemaakt met olie, bl even de weefsels nog lange tijd een onaangename geur houden. D e olie liep ook nog wel eens uit na het drukken en de methode was dus verre va n i d e a a l . De doorbraak van de Indische methode van drukken betekende dan ook het einde van de oliev e rv e r i j e n . In eerste instantie dienden de Indiase sitsen vooral als ex o t i s ch souvenir vo o r de dienaren van de VO C . In de tweede helft van de zeventiende eeuw ontwikkelde zich in hoog tempo een rage, die begon in Engeland en zich vers p r e i dd e naar het continent. De grote vraag naar Indiase textiel leidde tot een hero r i ë n t e-
ring van de Indiase tex t i e l n i j v e r h e i d ; de Europese compagnieën verzamelden t a l l o ze wev e rs uit diverse provinciën om zich heen, die rechtstreeks in opdrach t van de compagnieën of, wat vaker ge b e u rd e, voor Indiase kooplieden werkten, die weer de bestellingen van de compagnieën aannamen12. Ondanks de stijge nde importen uit India konden de kooplieden nauwelijks aan de vraag voldoen en dit wekte natuurlijk reacties op binnen Euro p a , om deze lucratieve industrie in e i gen huis te halen. In deze periode was Amsterdam de belangrijkste import- en marktplaats vo o r onder andere de sitsen, dus het is niet gek dat de vroegste verwijzing naar de nieuwe manier van drukken betrekking heeft op twee Amsterdamse ko o p l i e d e n , namelijk Jacob Ve rs t e gen Stevensz en Aert Duyffkens; zij vro e gen in 1618 bij de Staten Generaal octrooi aan voor het drukken van ge k l e u rde figuren op weefsels ‘ ge l i j ck in Tu rckijen gedaen wert , n oyt in dese Landen gedaen’13 Smit noemt deze verwijzing niet, m i s s chien omdat hij de octrooien van de Staten Generaal niet als bron gebruikt heeft. Wa a rs chijnlijk is het een ex p e r i m e n t geweest dat mislukt is, want vervo l gens blijven alle verwijzingen naar de nieuwe katoendrukkerijen uit, maar het gaat wel om de eerste poging. De vo l ge n d e
verwijzing naar de nieuwe vorm van drukken stamt uit 1678, toen wederom twee andere Amsterdamse ko o p l i e d e n , namelijk Jacob ter Gou en Hendrik Popta bij de vro e d s chap van Amers fo o rt een request indienden met het doel in deze plaats een katoendrukkerij op te richten ‘ voor het beelden ende verwijen ofte couleuren van allerlei Oostindische cattoenen noijt te lande voor haar ge p r a c t is e e rd ofte de konst daarvan bequam sijnde. De katoendrukkerij zou geleid wo rden door een ‘ t u r k ’ , Louis d’Celebi.14 Met de verwijzingen naar Turkije en Turken wo rdt hoogstwaars chijnlijk Armenië bedoeld. Tijdens de zeventiende en a chttiende eeuw was er sprake van een Armeense kolonie in Amsterd a m ; Armeense kooplieden traden op als bev r a chter voor produkten uit en bestemd voor het Midden Oosten.15 Armeniërs waren echter ook in Azië actief, waar zij p rodukten haalden die weer naar andere plaatsen binnen hun handelsnetwerk ge ë x p o rt e e rd konden wo rd e n . Daarnaast funge e rden zij in Azië als tussenpers onen tussen de Europeanen en de inlandse bevo l k i n g . Zij namen bijvoorbeeld de positie in van een soort ze t b a zen tussen de Indiërs en de Engelsen door de E n gelse East India Company (EIC) de inlandse werkkrachten te leveren die de sitsen verva a rdigden.16 Va n w e ge deze connecties waren de Armeniërs ze e r
goed op de hoogte van de werking van het Indiase katoendrukproces en het is dan ook niet onlogisch te vero n d e rs t e l l e n , dat de Indische wijze van katoen bedrukken door Armeniërs in de Republiek is ge ï n t ro d u c e e rd . 1.2 Het aantal drukkerijen in en rond Amsterd a m Na de invoering van de nieuwe drukmethode moet deze snel meer bekendheid hebben ge k r e ge n , want al in 1701 liet Daniël de Lafe u i l l e, die een gids vo o r A m s t e rdam sch r e e f, een ge f i n ge e rd reiziger in de eerste plaats informatie vragen over gedrukt katoen te Amsterdam.17 In de arch i even is echter nauwelijks iets terug te vinden over de drukkerijen die voor 1700 al bestonden. Wel zijn er stukken die betrekking hebben op ‘ p l a a t d r u k k e r i j e n ’ en ‘ p l a t e n g r av e u rs’.18 Deze hebben te maken met de oude manier van drukken, met olieverf en koperen plat e n . Het is niet ondenkbaar dat eerst deze oude ververijen zijn omge zet in drukk e r i j e n , en dat pas na 1700 deze niet meer aan de vraag konden vo l d o e n , w a a rdoor nieuwe drukkerijen opge r i cht moesten wo rd e n . Een voorbeeld van een ververij die werd ge m o d e r n i s e e rd tot een drukkerij was ‘In eenen niet alleen’, al is
het daar wel misge l o p e n . De huurd e r, Anton Cruijssen, i n s i nu e e rde in een document uit 1702, dat een herhaling is van een insinuatie uit 1699, dat de eige n a r e n niet hadden gedaan wat zij de huurder beloofd hadd e n ; naast het niet repareren van de brug, blauwkuip en krapketel, h a dden zij ook geen drukloods laten m a k e n , w a a rdoor de krapververij in waarde gedaald was.19 Een dergelijke omschakeling heeft misschien vaker plaatsgevo n d e n . Ook liep aan het einde van de zeventiende eeuw de vraag naar bedrukte weefsels wat t e r u g ; de import van Indiase sitsen verminderde ook in deze periode.20 Een en ander heeft misschien te maken gehad met de algehele economische malaise in d e ze tijd; met name de Franse inval van 1672 vers t o o rde de Nederlandse handel g ro n d i g . Wa a rs chijnlijk kende de Nederlandse economie in de laatste vijfe n t w i ntig jaren van de zeventiende eeuw een absolute neergang voor de totale prod u k t i e. Al met al geen gunstige periode om te investeren in een nieuwe bedrijfs t a k . De neergang in deze periode had echter vooral te maken met de conjunctuur en na de crisis volgde dan ook een periode van aanpassing. Kijken we weer naar de katoendrukkerijen, dan zien we, dat juist in die ‘ c r i s i sp e r i o d e ’ nieuwe mogelijkheden ontstonden, va n w e ge de restrictieve maatrege l s
waaraan deze bedrijfstak in het buitenland werd onderworpen.21 Er komen in de periode 1700-1710 een groot aantal nieuwe bedrijven vo o r. In het Notarieel A rchief van Amsterdam heb ik voor deze periode 33 verwijzingen naar katoendrukkerijen gevo n d e n . S m i t , die gebruik maakte van de arch i even van W i l l i ge Ve r ko o p i n g , de Desolate Boedelkamer en adv e rtenties in de Amsterd a m s e C o u r a n t , vond voor deze periode verkooptransacties van 32 drukkerijen. D i t lijkt in eerste instantie mooi bij elkaar aan te sluiten, maar helaas komen maar in dertien gevallen de namen en adressen ov e r e e n . D e ze afwijking is te verklaren uit de vers chillen in de gebruikte bro n n e n . In het Notarieel Archief zitten met name contracten, die te maken hebben met de oprichting van drukkerijen. Omdat alleen contracten werden opgesteld wanneer meerdere mensen samen een bedrijf oprich t t e n , is de informatie niet compleet. Smit maakte gebruikt va n a dv e rt e n t i e s , faillissementen en adv e rtenties waarin katoendrukkerijen te ko o p a a n geboden wo rd e n . Hij vindt dus geen oprich t i n ge n , of bedrijven die binnen de familie blijven en niet doorv e r ko cht wo rd e n . Als iemand dus in zijn eentje een katoendrukkerij oprichtte die niet werd doorv e r ko ch t , dan komt hij noch in het Notarieel Archief noch in verkooplijsten vo o r.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit de ge s chiedenis van het bedrijf van Abraham Silo; hij nam in 1720 katoendrukkerij ‘De Orange Boom’ over van Hendrick C o ey m a n s , samen met zijn zonen Abraham jr. en Adam, die toen resp. 20 en 24 jaar oud waren. Uit een verwijzing bij Smit blijkt vervo l ge n s , dat in 1786 een drukkerij op naam van Abraham en Adam Silo verko cht werd . Adam zou toen dus 90 jaar oud geweest zijn en Abraham 86 jaar. M i s s chien werd de drukkerij door hun erfgenamen verko ch t . Wat er in de tussenliggende 66 jaar ge b e u rt is, b i j voorbeeld wanneer de zoons het bedrijf hebben ov e rgenomen van hun va d e r, blijft duister. Dit voorbeeld kan met talloze andere wo rden aangev u l d ; van somm i ge bedrijven is slechts één enkele verkooptransactie bekend. De info r m a t i e uit het Notarieel Archief en de informatie uit Smit vullen elkaar dus aan, m a a r het beeld is niet compleet. De 52 vers chillende verwijzingen uit de periode 1700-1710 kunnen va n w e ge de ontbrekende informatie beschouwd wo rden als een minimu m . In de daarop vo lgende periode, van 1711 tot 1720, was de echte ‘ b o o m ’ van oprich t i n gen va n nieuwe bedrijven wat inge z a k t ; er komen dan nog veertien nieuwe verwijzinge n vo o r. Voor de periodes 1721-1730 en 1731-1740 treedt er een nieuwe complica-
tie op; Smit is er voor deze periode namelijk andere bronnen bij gaan ge b r u ik e n , die het aantal katoendrukkerijen flink omhoog halen; hij vindt voor de periode 1721-1740 het zeer hoge aantal van 46 nieuwe namen van katoendrukk e rs . De eerste aanvullende bron die hij hiervoor gebruikt is een ge z a m e n l i j k a r b e i d s c o n t r a c t , o n d e rtekend door vijftig katoendrukkers p a t roons en vijfhond e rd van hun knech t s . De andere bron is een request aan de overheid uit 1735, o n d e rtekend door 31 katoendrukkers . Smit heeft iedere in deze lijsten genoemde katoendrukker beschouwd als bedrijfshoofd van een drukkerij. Hierbij kunnen echter de nodige kanttekeningen geplaatst wo rd e n . Uit de stukken in het Notarieel Archief bl i j k t , ten eers t e, dat zeer regelmatig meerdere katoendrukkers een contract aangingen om samen een katoendrukkerij te beginnen. Ten tweede is ook niet bekend of deze d r u k k e rs nieuwe bedrijven oprich t t e n , of dat zij wellicht bedrijven ge ko cht hebben die al vo o r komen in de voorafgaande periode. De cijfe rs van Smit lijken wat dat betreft dus wat optimistisch . In totaal heeft hij 22 personen uit deze lijsten ge h a a l d , w a a rover hij verder niets weet. Wo rden die wegge s t r e e p t , dan blijft het nog steeds hoge, maar veel waars chijnlijkere aantal van 24 nieuwe verwijzinge n
ov e r. In de periode na 1740 zijn de vermeldingen in het Notarieel Arch i e f s ch a a rs ; na 1770 zijn er geen vermeldingen meer. Dit is ook logisch , want de r age was toen over zijn top en de bedrijfstak kreeg te kampen met de eers t e m o e i l i j k h e d e n . Een opvallend detail is ov e r i ge n s , dat er in de periode 1761-1770 plotseling vijf drukkerijen wo rden opge r i ch t , terwijl datzelfde aantal er in totaal in de jaren tussen 1721 en 1760 werden opge r i ch t , w a a rvan vier door bu i t e n l a nd e rs . H i e rop zal met name in hoofdstuk drie nogwo rden terugge ko m e n . De verko p i n gen en faillissementen lopen veel langer door, tot circa 1820. In totaal hebben er in de achttiende en het begin van de negentiende eeuw minstens 142 katoendrukkerijen bestaan. Telt men alle dubieuze gevallen daar bij o p , dan zelfs 172. Het aantal drukkerijen kan het meest nauwkeurig bepaald wo rden voor de jaren tussen 1700 en 1740, omdat het bedrijf in deze periode in o p komst was en het beeld dus niet vert roebeld wo rdt door eventuele faillissem e n t e n , die niet in de arch i even terecht zijn ge ko m e n . Er is namelijk niet va n iedere drukkerij bekend, hoe het er mee afgelopen is. Telt men het aantal drukkerijen voor deze periode op zonder de twijfe l geva l l e n , dan komt daar een aantal van 90 bedrijven uit, w a a rvan er minstens 52 al bestonden tussen 1700 en
1 7 1 0 . Wa a rs chijnlijk bestonden er in die eerste periode al meer drukkerijen, want in de jaren na 1710 werden er bedrijven verko ch t , die dus voor die tijd al bestaan moeten hebben. Voor deze tijd zijn dit enorm hoge aantallen, h o ger dan welk ander land in Europa dan ook. 1.3 Adressen De meeste bedrijven waren niet gevestigd in Amsterdam ze l f, maar in de directe o m geving van de stad. In de vro e ge periode, tot ongeveer 1720, waren er ook nog wel bedrijven binnen de stad gev e s t i g d ; aan de Prinsengrach t , S p i e ge l g r a ch t , B a a n g r a cht of Reguliers g r a ch t . Na 1720 vestigen de katoendrukk e rs zich bijna uitsluitend nog buiten de stadspoort e n , met name langs de A m s t e l , bij de Overtoom en Schinkel en aan de Sloterweg, zie ook kaart 1 en 2, bl z . 59 en 60. Er zijn ook enkele vermeldingen in de bu u rt van de eilanden; o p de Nieuwe Zeedijk en in de laagte van de Kadijk. Het was voor de belastinge nbetaling waars chijnlijk gunstiger om buiten de stadspoorten te zitten, met name wat betreft de lagere impost op brandstof. Daar de katoendrukkerijen zeer veel
e n e rgie ge b r u i k t e n , kan dit voor hen een overweging geweest zijn. Ook werd er binnen de stadspoorten een hoge accijns ge h even op bier, dat door de drukk e rs gebruikt werd om ijzer in te laten ro e s t e n . Daarnaast was het voor de drukkerijen een noodzakelijkheid om aan sch o o n , s t romend water te zitten. Vu i l water leidde tot doffere kleuren en dit maakte de Amsterdamse grachten per definitie minder ge s ch i k t , want er bestonden al sinds de zestiende eeuw klachten over de stank en vervuiling van het grachtenwater .22 Buiten de stad had men dat pro bleem niet. Daarnaast hadden de bedrijven veel ruimte nodig, m e t name om de katoen te bleken of voor de opslag van turf, dus ook daarvoor was het handiger om de bedrijven buiten de stad te vestige n . De werkplaatsen binnen de stadspoorten besteedden vaak deelbew e r k i n gen uit, w e gens ruimtegeb r e k , maar ook omdat ze vaak minder kapitaalkrachtig waren dan de gro t e bedrijven buiten de poort e n . 1.4 Te chniek Zelfs na uitbesteding van deelbew e r k i n gen als bl e k e n , kalanderen en blauw ver-
ven moesten kleine bedrijven nog een vrij groot aantal bew e r k i n gen uitvo e r e n . Het bedrukken van katoen was een ingewikkeld proces en vergde vrij veel kennis van de tech n i e k . De gro n d s t o f, o n ge bleekte katoenen weefsels, k w a m meestal uit India en werd ge l ev e rd door ko o p l i e d e n , die ook de opdracht tot het drukken gav e n . De katoen moest dan eerst gereinigd wo rd e n , omdat vuile katoen de kleurs t o f fen niet goed opnam. De oostindische katoen, met name uit Surat en Bengalen, was vaak erg vies en bevatte veel bladeren en zand.23 Om de katoen te reinigen liet men de stof weken in heet water, v e rvo l gens werd ze gespoeld en geklopt op de steige rs die voor de drukkerij in de va a rt of rivier l age n . Hoe schoner het water, hoe beter. Kon men niet op deze manier wassen, dan kon hetzelfde resultaat wo rden bereikt in een katoen-stampmolen, e e n s o o rt volmolen voor katoen. Er kwam op dit punt al snel een arbeidsverd e l i n g ; er waren personen die zich uitsluitend bezig hielden met de exploitatie van een katoen-stampmolen.24 Om de katoen van alle onzuiverheden te ontdoen moest het na het spoelen een vitriool-bad passeren, waarna het weer in de va a rt gespoeld werd . Stukken die zwart moesten wo rd e n , p a s s e e rden na het vitrioolbad nog een galnotenbad. Ve rvo l gens werden de stukken ge d roogd en glad
gemaakt door ze te kalanderen, waarbij het goed door twee zware ro l l e n gehaald werd . Ook dit kalanderen kon weer uitbesteed wo rden aan andere werkp l a a t s e n . Nu pas was het katoen geheel ge p r e p a r e e rd en klaar om bedrukt te wo rd e n . De belangrijkste verfstoffen waren meekrap en indigo. Met indigo werd bl a u w gev e r f d , met meekrap konden vers chillende kleurs ch a k e r i n gen gedrukt wo rd e n ; niet alleen ro o d , maar ook paars en bruin, in donkerdere of lichtere tinten. D e kleuren werden niet rechtstreeks op het doek gev e r f d ; het doek werd bew e r k t met bijtmidd e l e n . De meekrap beet dan in op de plaatsen waar de deze midd elen op de katoen waren aange b r a cht en op deze manier werd een kleurva s t resultaat ge p ro d u c e e rd.25 Het toepassen van bijtmiddelen was het pro c é d é waar de Indische methode op berustte en het maken van deze middelen was dan ook een gew i ch t i ge zaak, w a a rover uiterst geheimzinnig gedaan werd . In de contracten zijn hierover vaak bepalingen opge n o m e n , waarin er op straffe va n h o ge geldboetes verboden wo rdt het katoendrukken aan derden te leren. O o k w e rd er wel bepaald dat de persoon die het ‘ geheim van de verfstoffe n ’ k e n d e, zijn recepten op schrift zou stellen, zodat ze na zijn dood niet verloren zouden
g a a n . In één contract ging men erg ver; hierin werd bepaald dat de drukker zijn op schrift gestelde drukrecepten in een kistje moest doen, w a a rvan hij zelf de sleutel bew a a rd e. Het afgesloten kistje moest hij dan aan de andere contractanten in bewaring gev e n . 2 6 De basis van alle bijtstoffen was goed ijze r n a t . Dat werd verva a rdigd door oud ijzer (ijze rv i j l s e l , oude spijkers of hoefijze rs) te bewaren in zuur bier of a z i j n . Er waren grote hoeveelheden bier en azijn nodig en het kon een maandenlang durend proces zijn. In één attestatie wo rdt een knecht gev r a agd waarom er bij katoendrukkerij ‘De Oude Plaets Roya a l ’ v i j fentwintig vaten bier op het erf ligge n . Hij antwo o rdt dat die er al de hele zomer ligge n , om zuur te wo rden.27 Had het ijzernat uiteindelijk een zwarte kleur ge k r e ge n , dan werd het a f ge t a p t , ge kookt en afge s ch u i m d . Vermengd met andere metaalzouten kon het nu verwerkt wo rden tot bijtmiddel voor allerlei kleurnu a n c e s . De inventaris va n de inhoud van het ‘ v e r f f h o ck ’ van de drukkerij van Dirk Sardet en Jacques O u l e s , o p gemaakt in 1728, geeft een aardig beeld van de ingrediënten die nodig waren om de bijtmiddelen te maken28 :
-
een quart vat galnoten een groot quart vat souda drie kluyten witte aluyn een vol vat roomse aluyn een restant ars e n i c u m een weinig ge e l h o u t d r i e q u a rt vat salpeter twee vat sw a rt halfvo l een vierde zak bl a u w h o u t een vat gom vo l een vat gebrande aluyn vo l een ijsere vijsel en stamper
A l u i n , een van de oudst bekende zouten, was na ijzernat het belangrijkste i n g r e d i ë n t . Als deze stof met de meekrap in contact kwam, w e rd het rode alumi-
niumalizaraat gevormd.29 Een recept voor een bijtmiddel dat rood kleurde verkreeg men door bijvoorbeeld aluin, l o o d s u i k e r, s o d a , a m o n i a k z o u t , w a t e r, a z i j n en gom te vermenge n . Voor zwarte kleurstof vermengde men ‘ S p a a n s ch Gro e n ’ ( i j ze rsulfaat) met ijzernat en verdikte het met gom.30 Er waren erg veel va r i aties in deze recepten, maar bov e n genoemde basisingrediënten bl even altijd ge h a n d h a a f d . In de drukloods werden de bijtmiddelen aange b r a cht op de doeken. Soms werden in dezelfde ruimte de doeken gev e r f d , maar vaak ge b e u rde dit weer in een a p a rte verfruimte. In de drukloods stonden een aantal tafe l s , w a a rop de doeken w e rden uitge s p r e i d . Langs de wanden werden in sch r agen de vers ch i l l e n d e d r u k blokken bew a a rd . Voor één patroon waren meerdere blokken nodig, al naar gelang het aantal kleuren waarin het patroon gedrukt moest wo rd e n . Naast de d r u k t a fel stond een tafel met daarop de bak met daarin een drijfkleur, d a a ro p een chassis met een laken en daarop het bijtmidd e l . Op deze manier kon het b i j t m i ddel gelijkmatig op de blokken wo rden aange b r a ch t . De drukker doopte zijn blok in deze bak, plaatste het blok op het doek en sloeg op de ach t e r k a n t
van het blok met een hamer. Zo werkte hij het hele doek af. Er stonden in de d r u k k e rsloods altijd kachels te branden, om de bijtmiddelen zo snel mogelijk te laten dro ge n . Na het dro gen moesten de doeken eerst van resten gom ontdaan wo rden door ze te wassen in een ketel met koemest en heet water. Dan moesten ze weer schoon gespoeld wo rden en dan pas konden ze daadwerkelijk gev e r f d wo rden in de meekrapkuip. F i j n gemalen meekrap werd in een grote ketel met s choon water verwarmd. Hierin werd de katoen verhit, de laatste vijf minu t e n kokend.31 Waar de bijtmiddelen waren aange b r a ch t , kwamen nu de vers ch i l l e nde kleuren tevo o rs ch i j n . Nu moest de katoen ge bleekt wo rd e n , zodat de kleuren helder werd e n . D i t ge b e u rde op bl e e k v e l d e n ; katoendrukkerijen binnen de stad hadden of zelf weilanden buiten de stad in eigendom waar het goed ge bleekt werd . Er zijn geva llen bekend van katoendrukkers met drie morgen weiland, maar ook met dert i e n . Had de drukker geen eigen bl e e k v e l d e n , dan besteedde hij dit proces uit aan l o o n bl e k e rs . O v e r i gens is het verassend dat de katoendrukkerijen zich niet hebben gevestigd in de omgeving van de bleekvelden van Haarlem, waar immers g rote ervaring was met het bleken van stoffen en waar toch ook stromend water
te vinden was. Blijkbaar kon men niet te ver af zitten van de opdrach t gev e rs en g ro n d s t o f fe n l ev e r a n c i e rs , de in Amsterdam wonende ko o p l i e d e n . Uit een request van 1735 blijkt ook, dat de katoendrukkers aan de Overtoom ge m i dd e l d vier keer per dag de stad in moesten om katoen op te halen of om bedrukte katoen af te lev e r e n . Als het doek voldoende ge bleekt was, w e rd het afge s ch i ld e rd in kleuren die niet konden wo rden aange b r a cht op de Indische manier, b i jvoorbeeld geel en gro e n . O n r e gelmatigheden werden bijgew e r k t . Doeken die met blauw bedrukt moesten wo rden onderg i n gen een andere bew e rk i n g , de blauwdruk of pors e l e i n d r u k , t o e gepast met indigo. Bij blauwdruk of r e s e rvedruk werden witte patronen tegen een blauwe ach t e rg rond ge d r u k t , d o o r alles wat wit moest blijven af te dekken met een mengsel van gom, h a rs en talk en de doeken vervo l gens te verven in de bl a u w k u i p . Het samenstellen van de inhoud van de blauwkuip was ook weer een kunst op zich . Bij de andere method e, de zogenaamde pors e l e i n d r u k , w e rd er direct met een inge kookt mengsel van indigo, potas (kaliumcarbonaat) en water op het doek ge d r u k t .
Hierna moest het doek dro gen en vervo l gens geweekt wo rden in vers ch i l l e nde baden die kalk, p o t a s , en vitriool-olie beva t t e n , zodat de indigo zich aan de v e zels in de stof hech t t e.32 De met blauw werkende drukkerijen specialiseerd e n vaak uitsluitend daarin en werden dan lemenias- of pors e l e i n - d r u k k e r i j e n ge n o e m d . Een voorbeeld was Willem Goossens; hij weige rde in 1707 om de katoendrukker Jean Dubourgh de bedrukte katoenen terug te geven die deze blauw had laten verven bij Goossens, omdat Dubourgh weige rde verv e rsloon te betalen.33 Blijkbaar kon Dubourgh gewoon niet betalen, want nog datzelfde jaar v e r ko cht hij zijn bedrijf.34 Het blauwdrukken ge b e u rde niet altijd apart ; in vers cheidene stukken wo rdt er ge s p roken over bedrijven met een meekrapkuip én een bl a u w k u i p . In 1720 wo rdt er in een contract dat drie katoendrukkers aangaan ge s p roken over het drukken van ‘ blaue surasse en suarten en blaue porselijen en alle soorten van sisse’’35 De methode van de blauwdruk was ge e n nieuwe ingevo e rde methode in Euro p a , zoals de Indische drukmethode, h e t w e rd eeuwen eerder al toegepast met weede, maar de methode was in onbruik ge r a a k t . De plotseling veel grotere beschikbaarheid van indigo, die te danken was aan de importen van de VO C , gaf de bl a u w v e rverij een nieuwe impuls.
1.5 Inrichting van een katoendrukkerij Uit bovenstaande uitleg over de techniek valt al vrij goed op te maken hoe een katoendrukkerij eruit zag ; er moesten minimaal een opslagruimte voor verfstoffe n , een drukloods, een dro ge r i j , een ververij en een opslagplaats voor turf zijn. De katoendrukkerij van Thomas Kieft, die hij in 1705 voor 3194 gulden verko ch t , bestond uit een drukloods, v e r f k a m e r, t u r f l o o d s , s t e i ge r, stal en een kantoor. 3 6 De grotere drukkerijen hadden dan ook nog eigen bl e e k v e l d e n , een kalanderloods en eventueel een katoen-stampmolen. Wat ge r e e d s chappen betreft waren de drukblokken de duurste inv e s t e r i n g , daarna kwam de essentiële inv e s t e r i n g in verfstoffen en daarna de inrichting van drukloods en verfkamer. In de inv e ntaris van Kieft bevinden zich geen verfstoffe n . M i s s chien nam hij die mee; h i j komt later weer voor in de arch i even als eigenaar van een ander bedrijf. Z i j n d r u k bl o k k e n , in totaal 660 paar, w e rden ge t a xe e rd op 1336 gulden. Daarna vo l gde de inventaris van de ‘ d r u ck e rs winkel’, w a a ronder twintig druktafe l s , v e e rt i g s ch r agen en zesentwintig drukhamers . De winkelinventaris werd in zijn ge h e e l op 437 gulden ge t a xe e rd . Ook waard evol waren de ‘ a f ko o k k e t e l ’ , voor meekrap,
en de ‘ s u a rt ketel’ uit de verv e r i j , d e ze werden samen op 480 gulden ge t a xe e rd . Ve rder bevat de inventaris ge r e e d s chappen als haspels, v e r f b a k k e n , k l o p p e rs e t c . Kieft bezat ook een paard , kar en slee; uit vo o rgaande blijkt wel dat die voor een drukker zeer belangrijk waren, zeker voor een drukker die niet alle b ew e r k i n gen binnen eigen bedrijf liet doen. Bijna alle drukkers die vo o r ko m e n in de registers van de Pe rsoneele Quotisatie van Amsterdam bezaten dan ook één of twee paarden en een open of ov e rdekte wagen.37 Vaak bezat men ook nog een sch u i t . 1.6 Bedrijfsorganisatie en pers o n e e l De katoendrukkerijen waren opge zet als manu f a c t u r e n , met de katoendrukker als manager die de soms zeer grote werkplaatsen runde. Maar weinig onderd elen van het katoendrukproces waren ge m e ch a n i s e e rd en het was dan ook een a r b e i d s i n t e n s i eve tak van industrie. Behalve de drukkers waren er natwassers , a r b e i d e rs die de katoen van de ene plaats naar de andere vervo e rd e n , k n e ch t s die de vers chillende baden verzorg d e n , v e rv e rs , bl e k e rs , k a l a n d e r e rs , en sch i l-
deressen (vrouwen en meisjes die de weefsels afwerkten, zie einde parag r a a f ) n o d i g . Het aantal arbeiders per drukkerij liep zeer uiteen, afhankelijk van de g rootte van de drukkerij en van het aantal processen dat in de drukkerij werd u i t gevo e rd . Heel bijzonder is het collectieve arbeidscontract bekend uit 1729, dat al genoemd werd in verband met het aantal katoendrukkerijen. In dit contract tussen katoendrukkers p a t roons en hun knechts wo rden per drukker het aantal k n e chts genoemd.38 Hieruit bl i j k t , dat de drukkers ge m i ddeld twintig knech t s h a dd e n , maar er was grote variatie en waars chijnlijk hebben niet per drukkerij alle knechts ge t e k e n d . Smit is er va nuit gegaan dat een drukker twee arbeiders in dienst had per knecht en komt bij de drukkers op deze lijst dan tot een minimum van negen pers o n e e l s l e d e n , in dienst van Cornelis Strip, en een maximu m van honderd vijftig pers o n e e l s e d e n , in dienst bij Van Ommeren.39 Het gaat hier e chter om minimale aantallen, want de ‘ s ch i l d e rs m e i d e n ’ , wiens aantal in de h o n d e rden kon lopen, blijven geheel buiten besch o u w i n g . Al met al ging het dus voor die tijd om vrij grote bedrijven.
De branche was nauwelijks ge o rg a n i s e e rd ; de katoendrukkerijen kenden ge e n gilde en er bestonden daardoor geen algemene regels voor loon, a r b e i d s o mstandigheden enz. Afspraken daaromtrent werden ieder jaar opnieuw ge m a a k t tussen individuele drukkers en knech t s . De katoendrukkers ge zellen org a n i s e e rden zich wel in een soort vereniging, een ontwikkeling die door de ov e r h e i d met zorg werd gadege s l age n , omdat de samenkomsten vaak ge p a a rd ginge n met relletjes en opstootjes.40 In een attestatie uit 1707 bijvoorbeeld is er sprake van een samenkomst van katoendrukkers k n e ch t s , waarbij twee van hen een stok waaraan een vers i e rde kroon en drie zilveren lepels hingen met zich meed ro e ge n . Ene Jan Jillisz. rukte de lepels van de kroon en stak ze in zijn zak, maar ze werden hem weer afgenomen door Dirk Vo ge l e n z a n g . Een en ander l e i dde tot een gro t e, v e r w a rde vech t p a rt i j , waar steeds meer mensen zich mee bemoeiden.41 Dat de katoendrukkers k n e chts actief voor hun belangen opkwamen, blijkt wel uit het al eerder genoemde collectieve contract van 1729, waarin uitge b r e i d ge s p e c i f i c e e rd werd wat een knecht per stuk gedrukt weefsel moest verd i e n e n ;
12 stuivers voor ‘Suratse rokken op een halve Guinees’, 4 stuivers voor ‘ ge m e ene sitsen, ijdere cl e u r ’ , 1 stuiver voor ‘ n e u s d o e k e n , blaue gro n d , g root of klein’. In totaal wo rden 37 vers chillende soorten ge n o e m d , die in de drukkerijen ge f ab r i c e e rd werd e n . K n e chts werden ook wel per week betaald, blijkens een contract uit 1705, waarin de katoendrukker Jan Kleijn een meesterknecht aann e e m t , die hij negen gulden per week betaald, voor een periode van nege n maanden.42 In 1729 kwamen de knech t s , er va nuit gaande dat ze zo’n acht tot tien stukken per dag pro d u c e e rd e n , ook uit op een loon van negen tot tien gulden per week. In 1744 waren de lonen blijkbaar flink ge s t e ge n ; enkele knech t s v e r k l a a rden toen, na aftrek van onko s t e n , o n geveer zestien gulden per week over te houden.43 Dit waren vrij hoge lonen, maar dat moest ook wel; er kon niet het hele jaar gewerkt wo rd e n . Jan Klein nam zijn knecht aan in januari voor een periode va n n e gen maanden. In de wintermaanden werd er namelijk niet gew e r k t . B l i j k b a a r kon men in 1705 al weer in januari aan de slag , maar vaak was het ook later. men was afhankelijk van het water en dus van het inzetten van de dooi. I e t s d e rgelijks geldt ook voor de bouwva k k e rs , ook zij moesten het vooral van de
zomer hebben. Hollandse ambach t s ge zellen in de bouwnijverheid verd i e n d e n tussen 1650 en 1750 in de zomer ge m i ddeld 25 stuivers per dag , wat bij een ze s d a agse werkweek neer komt op 7,5 gulden per week. De katoendrukkers verdienden dus meer. M i s s chien is dit te verklaren uit de onprettige werko m s t a nd i g h e d e n ; de drukkers moesten soms doeken voor het ge z i cht binden, va n w e ge de giftige dampen die van de bijtmiddelen afkwamen. Ieder jaar legden de knechts zich opnieuw voor de periode dat er gewerkt ko n wo rden va s t . Soms werden er afspraken gemaakt die langer liepen; Jan Bruijn v e r k l a a rde in een attestatie van 1701 dat twee drukkers mondeling beloofd hadden bij hem terug te komen na de winterperiode; blijkbaar hadden zij die afspraak ge s chonden.44 Tussen 1729 en 1744 is het blijven rommelen tussen de k a t o e n d r u k k e rs en de knech t s . Nog in 1729 werd er een request ingediend door een aantal drukkers om het contract ongeldig te laten verklaren, maar daar kwam weer een reactie op van andere drukkers om dat niet te doen.45 In 1744 brak er onder de katoendrukkers k n e chts een grote staking uit, omdat de p a t roons zich blijkbaar niet aan de afspraken hielden. Er werd een terugkeer naar de vo o r w a a rden van het contract ge ë i s t , met uitbreiding van bew e r k i n ge n
en stoffen die in 1729 nog niet gebruikt werd e n . De staking lev e rde geen resultaat op; alles bleef bij het oude. 4 6 S p o r a d i s ch is er wat te vinden over vrouwelijke medew e r k e rs in het katoend r u k k e rs b e d r i j f. A l l e r e e rst waren er de vrouwelijke patro o n s , meestal weduwen die na de dood van hun man tijdelijk het bedrijf ov e r n a m e n , tot ze opnieuw t rouwden of tot de kinderen oud genoeg waren om het over te nemen. Tro u w d e de vrouw echter niet of had ze geen kinderen, dan kon ze jarenlang eige n a r e s s e blijven en de zaak leiden. Eén verwijzing in het archief lijkt te wijzen op een v rouw in een functie vergelijkbaar met die van meesterknech t ; Maria Rijke b e h e e rde in opdracht van de koopman Lobera zijn winkel, waarin men zich o.a. bezig hield met het ‘ a f s childeren van stoffen op een Oost(indische wijze ) . O o k is er sprake van katoenen lijnwaad miniaturen. Maria Rijke zou zelf de materialen bewerken en dit onderwijzen aan Lobera en zijn kinderen.47 Zij verd i e n d e hiermee vijf gulden per week, aanmerkelijk lager dus dan wat de ge m i dd e l d e k n e cht verd i e n d e. In een ander contract bedingt een meesterknecht bij zijn baas dat zijn vrouw de klandizie van het katoenglanzen krijgt; blijkbaar runde
d e ze vrouw een kalanderwerkplaats.48 Van de vele vrouwelijke sch i l d e r e s s e n , die de katoen afwerkten, is helemaal niets bekend. 1.7 Inkomsten en aanzien van de katoendrukkers Over de inkomens van de katoendrukkers zelf is ook het een en ander bekend. In de Pe rsoneele Quotisatie van Amsterdam van 1742 komen tien katoendrukk e rs vo o r, met inkomens van tussen de 1000 en de 5000 gulden; het ge m i dd e l d e i n komen binnen deze groep was 2390 gulden.49 Ook is voor dit jaar het ko h i e r van de 200ste penning, een vermoge n s b e l a s t i n g , b ew a a rd ge bl ev e n , w a a r i n zeventien katoendrukkers zijn opge n o m e n , met vermogens tussen de 4000 en 24.000 gulden en een ge m i ddeld vermogen van 18.850 gulden. Het waren dus rijke bu rge rs , al zijn de bedragen niet extreem hoog. Vo l gens de sociale stratificatie van De Vries en Van der Woude behoorden ze met dergelijke inkomsten tot de toplaag , de ‘ g rote bu rge r i j ’ , waar 6 tot 8 % van de bevolking toe behoord e. 5 0 De fabrikanten, waar de katoendrukkers toe behoord e n , waren in 1742 één va n de rijkste bevo l k i n g s g roepen van de stad, met alleen de ambtsdrage rs en gro o t-
handelaren boven zich . Binnen hun eigen bero e p s g roep verdienden zij ge m i dd e l d ; de Amsterdamse ze e p z i e d e rs , b i e r b ro u w e rs en suikerraffinadeurs verd i e nden meer, maar zijn ook in grotere getalen in de kohieren aanwezig. Het nadeel van deze kohieren is dan ook, dat de meeste katoendrukkers er niet in opge n omen zijn, omdat ze zich buiten de stad gevestigd hadd e n . Een aantal van de g rootste katoendrukkers p a t roons blijft op deze manier buiten beeld. Van de k a t o e n d r u k k e rs in de omgeving van Amsterdam is alleen bekend, dat enkelen van het in staat waren een buitenhuis te ko p e n ; Andries de Bree ko cht het bu iten ‘ M e e r n a ’ aan de Amstel in 1704, Jan Bitterlo ko cht een buiten langs de Amstel voor 16.000 gulden in 1721, Johannes Coops ko cht het buiten ‘ M e e r z i g t ’ in 1728 en Pieter van Dijck tenslotte ko cht het buiten ‘ K r u i s b e rge n ’ , w a a rvan hij de naam veranderde in ‘ D i j k l u s t ’ in 1762.51 Ondanks deze kennelijke rijkdom zijn de katoendrukkers niet of nauwelijks d o o rge d ro n gen tot het Amsterdamse rege n t e n p a t r i c i a a t . Alleen Pieter Kruijck en Frederick Eeckmeijer hebben het ge b r a cht tot president van de mu n i c i p a l iteit Nieuwer- A m s t e l , r e s p e c t i evelijk in de periode 1805-1807 en 1807-1811. I n A m s t e rdam zelf is alleen Gilles de Quesne, in 1794 eigenaar van drukkerij ‘ H e t
K l av e r bl a d ’ raadslid gewo rd e n 5 2 , maar hij was naast zijn activiteiten als katoendrukker ook nog actief als ko o p m a n . Een andere vermelding is die van Jacob van Loon, die in 1757 eigenaar was van drukkerij ‘De Catoenboom’. Hij was C o m i s s a r i s , kerkmeester van de Amstelkerk en Kanunnik in ‘t Kapittel van Sint Marie te Utrech t . Zijn oudere broer was raadslid.53 Misschien lag het aan het gebrek van een gilde-organisatie voor de katoendrukkerij, dat de katoendrukk e rs niet zijn doorge d ro n gen tot de ambtelijke kringe n . HOOFDSTUK 2 De opkomst van de Amsterdamse katoendrukkerijen Het katoendrukbedrijf was gedurende de eerste decennia van de ach t t i e n d e eeuw veel succesvoller in en rond Amsterdam dan op enige andere plek in E u ropa op dat moment. In het buitenland werd er met bewondering ov e r ge s ch r even en in de Nederlanden zelf werden er zelfs ge d i chten gemaakt op de A m s t e rdamse drukkerijen. Wa a rom kwam deze bedrijfstak nu juist op ro n d A m s t e rdam in deze periode? Daarover bestaan veel theorieën. Smit kijkt speci-
fiek naar Amsterdam en noemt voor deze stad de gemakkelijke toegang tot de door de VOC aange l ev e rde gro n d s t o f fe n , de ov e rv l o e d i ge aanwezigheid va n s t romend water, de aanwezigheid van weilanden die konden dienen als bl e e kveld en de aanwezigheid van ge s choolde arbeiders afkomstig uit de oliev e rv er i j e n . Een tweede autoriteit op dit ge b i e d , H a rt k a m p - J o n x i s , kijkt naar de katoendrukkerijen in de Republiek in het algemeen en noemt de grote mate va n e c o n o m i s che vrijheid in de Republiek en de lage tarieven op de invoer va n g ro n d s t o f fen en halffabrikaten, die bovendien rechtstreeks konden wo rden aangevo e rd door de VO C . De Vries en Van der Woude verklaren de opkomst van de gehele Nederlandse nijverheid. In dit hoofdstuk zal onderzocht wo rden in hoeverre de katoendrukkerijen passen binnen de theorie die De Vries en Van der Woude ontwikkeld hebben met betrekking tot de opkomst en bloei van de Nederlandse nijverheid. De belangrijkste ontwikkelingsperiode van de nijverheid plaatsen zij aan het einde van de zestiende eeuw en het begin van de zeventiende eeuw. De periode echter waarin de katoendrukkerijen op ko m e n , de tweede helft van de zeventiende eeuw en de eerste helft van de achttiende eeuw, wo rdt door deze historici als zeer ver-
w a rd besch o u w d ; s o m m i gen takken van nijverheid raakten in het slop, a n d e r e n h a dden last van een tijdelijke terugva l , maar krabbelden weer op en weer anderen kenden helemaal geen terugval.54 De katoendrukkerij is één van de weinige nieuwe industrieën die in deze periode is ontstaan en tot bloei is ge ko m e n . N a o n geveer 1750 heeft vo l gens De Vries en Van der Woude bijna de hele Nederlandse nijverheid te kampen met pro bl e m e n . Dit geldt zeker ook voor de k a t o e n d r u k k e r i j e n ; uit de bronnen bl i j k t , dat de pro blemen in deze bedrijfstak w a a rs chijnlijk al voor 1750 begonnen, zie verder hoofdstuk drie. De omslag va n de seculaire trend, die De Vries en Van der Woude plaatsen in het laatste kwart van de zeventiende en die prijsdalingen vero o r z a a k t e 5 5 , had echter ge e n o n m i ddellijk effect op de katoendrukkerijen, i n t e ge n d e e l . 2.1 Samenhang met de handel De Vries en Van der Woude zien de tot wederzijds profijt bestaande connecties tussen handel en nijverheid als één van de belangrijkste factoren voor het tot bloei komen van de nijverheid. De binnenlandse nijverheidsprodukten hielpen om het internationale handelsverkeer op gang te houden. A n d e rsom was de
p roducent vaak niet in staat om zelf afnemers voor zijn produkten te vinden en te bereiken zonder de koopman als intermediair. 2.1.1 Gro n d s t o f fe n I n d e rdaad bestonden er in het katoendrukkersbedrijf diverse connecties met de h a n d e l . Ten eerste va n w e ge de gro n d s t o f fe n ; de onge bleekte katoenen weefs e l s . D e ze werden niet in Nederland ge f a b r i c e e rd , maar ge ï m p o rt e e rd uit India; de Nederlandse katoenweverij kwam pas op in de negentiende eeuw. Wel kwam in de achttiende eeuw rond Enschede het weven van bombazijn, een mengsel van katoen en linnen, tot bl o e i , maar deze waren minder ge s chikt om te bedrukken.56 De grondstof voor de katoendrukkerijen moest dus van ver komen en de d r u k k e rs waren hiervoor geheel afhankelijk van derd e n . De katoenen weefsels w e rden uit India ge ï m p o rt e e rd door de VO C . Uit de verkooplijsten van de VOC is op te maken, dat textiel een steeds groter deel ging uitmaken van de verko p e n ; in de eerste helft van de zeventiende eeuw maakte textiel ongeveer 15 % uit va n de totale verko o p , na 1670 ongeveer 25 % en eind zeventiende eeuw zelfs 40 %.
57In de eerste decennia van de achttiende eeuw blijft het aandeel van de tex t i e l op dat niveau sch o m m e l e n , daarna neemt de betekenis af. In 1785 ligt het perc e n t age van de textiel in de totale verkoop nog maar op 15 %. Binnen de categorie textiel namen de katoenen lijwaten de belangrijkste plaats in.58 Ze waren a f komstig uit de diverse produktiecentra in India, waar de VOC factorijen bezat, met name Surat, Bengalen en Coromandal.59 Onder katoenen lijwaat wo rdt een g rote vers cheidenheid aan stoffen vers t a a n , van grov e, o n ge bleekte va r i a n t e n tot modieuze, veelkleurig besch i l d e rde en kostbare stoffe n . 6 0 De reden waarom de VOC plotseling zoveel textiel ging import e r e n , lijkt te maken met de stijgende vraag uit Euro p a ; de bedrukte katoenen wo rden ze l f s wel als het eerste produkt beschouwd waarvoor een homoge n e, E u ropese markt b e s t o n d ; de rage was zo sterk, dat ze regionale vers chillen in smaak onderd r u kt e.61 Tot 1700 import e e rde de VOC meer textiel dan de EIC, daarna werden de N e d e r l a n d e rs door de Engelsen ov e rv l e u geld en raakten ze hun sterke positie in India kwijt. Nederlandse kooplieden gingen toen soms zelfs textiel kopen in Londen in plaats van Amsterd a m . De andere grondstof die in grote hoev e e l h e-
den ge ï m p o rt e e rd moest wo rd e n , was de indigo. D e ze verfstof werd ge ï m p o rt e e rd uit India, waar de indigoteelt wijd verbreid was onder druk van de ge z amenlijke inspanningen van grote belastingpach t e rs , ko o p l i e d e n , v e rt e ge n wo o rd i ge rs van Europese compagnieën en de Indiase overheid.62 Op deze manier kon vrij goed aan de steeds maar stijgende vraag uit Europa voldaan wo rd e n . De andere ingrediënten van de verfstoffen kwamen uit allerlei plaatsen; ge e lhout en blauwhout kwamen bijvoorbeeld uit West-Indië en Midd e n - A m e r i k a , 6 3 meekrap van de Zeeuwse eilanden, galnoten uit Aleppo, gom uit Senegal etc. D e k a t o e n d r u k k e rs betrokken deze produkten vaak van in verfstoffen ge s p e c i a l is e e rde ko o p l i e d e n . Ook voor deze gro n d s t o f fen was het van groot belang dat de k a t o e n d r u k k e rs gevestigd waren bij het middelpunt van een wereldhandelsnetw e r k , w a a rdoor zij al deze produkten relatief gemakkelijk konden verkrijge n . Het lijkt erop dat de katoendrukkerijen een belangrijke impuls hebben ge k r egen van de internationale handel; in de eerste plaats omdat de kooplieden zich va n w e ge hun vele contacten het eerst realiseerden dat de vraag naar bedrukte s t o f fen steeg en dit een gat in de markt was. In de tweede plaats omdat de aanvoer van gro n d s t o f fen via de internationale handelspositie van de VOC gew a a r-
b o rgd bl e e f. 2.1.2 Eindpro d u k t e n De katoendrukkerijen wo rden wel gezien als zgn. t r a f i e k e n , v e r e d e l i n g s i n d u strieën die inge s chakeld waren in het handelsverkeer van de stapelmarkt en wier p rodukten voor een groot deel werden ge ë x p o rt e e rd.64 De handelsstroom verze k e rde de aanvoer van de grondstof en de afvoer van het bewerkte pro d u k t . 6 5 In principe kunnen de katoendrukkerijen hier inderdaad onder ge k l a s s i f i c e e rd wo rd e n ; de grondstof werd door kooplieden aan de producenten ge l ev e rd met de opdracht de katoen te bedrukken met een bepaald patro o n . D i e zelfde ko o plieden namen de bedrukte katoen af en verko chten de part i j , meestal naar het bu i t e n l a n d ; de sitsen werden in grote aantallen ge ë x p o rt e e rd naar Zwitserland, D u i t s l a n d , O o s t e n r i j k , F r a n k r i j k , Po rtugal en Italië.66 To ch lijkt het niet ge h e e l juist om de katoendrukkerijen bij de trafieken in te delen; De Vries en Van der Woude stellen dat trafieken altijd minder arbeidsintensieve industrieën waren.67 Dat geldt echter zeker niet voor de katoendrukkerijen, w a a rvan de
g rootsten minstens honderd tot honderd vijftig arbeiders in dienst hadd e n , e n dan kunnen de schilderessen wegens gebrek aan concrete informatie niet eens m e e gerekend wo rd e n . B ovendien kwam de grondstof op den duur niet altijd meer uit India, via de stapelmarkt; net als alle andere landen die katoen import e e rd e n , g i n gen ook de Nederlandse kooplieden aan het eind van de ach t t i e n d e eeuw katoenen weefsels kopen in Londen. Blijkbaar was het ondanks de importen van de VOC vo o rd e l i ger om de katoen uit Engeland te halen. Dit is ook niet o n l o g i s ch , gezien het feit dat Engeland ten eerste betere contacten had in I n d i a , en dat bovendien inmiddels het spinnen en weven in Engeland tech n i s ch zo was verbeterd , dat het produceren van katoen stoffen in Engeland zelf tot g rote bloei kwam.68 2.1.3 Directe betrokkenheid kooplieden Een ander gebied waarop handel en nijverheid verweven waren wat betreft de k a t o e n d r u k k e r i j e n , was in de directe participatie van kooplieden in de oprichting van katoendrukkerijen. Zij traden regelmatig op als vennoten. In de notarië-
le arch i even is een aantal gevallen te vinden waarin als beroep van één van de contractanten expliciet dat van koopman genoemd wo rd t . In 1709 bijvo o r b e e l d g i n gen Luther Balts, koopman en Hendrick Vu l , k a t o e n d r u k k e r, een contract aan voor een compagnie voor een katoendrukkerij op de Prinsengrach t ; de zakelijke leiding en de aankoop van ge r e e d s chap tot 1000 gulden berustten bij de ko o pm a n , het beheer van en toezicht in de drukkerij werden de taak van de drukker. Een opvallende vo o r w a a rde in dit contract is, dat de drukker belooft de ko o pman het vak te leren, op vo o r w a a rde dat die het niet privé zal gaan uitoefenen.69 Meestal waren de kooplieden minder intensief bij het bedrijf betro k k e n . Dat was bijvoorbeeld het geval bij een contract uit 1769, van een groot opge ze tte onderneming op het Ve rv e rs p a d . Hier was zelfs sprake van twee firma’s va n kooplieden en één drukker; Cambier de Buhat, Jean Pierre St. M a rtin en Antoine le Blanc richtten een katoen- en batist-drukkerij op. De Buhat, koopman uit Va l e n c i e n n e s , brengt voor 9000 gulden batist in, S t . M a rtin brengt voor 4500 gulden katoen in. Le Blanc, die de kunst van het drukken beheers t e, zou de fabriek leiden, maar wel ov e r l e ggen met zijn part n e rs als hij veranderinge n door wilde vo e r e n . De fabriek zou gaan werken voor eigen verko o p . 7 0
Contracten tussen katoendrukkers en niet direct betrokken financiers , w a a r b i j voor de financier geen beroep genoemd staat, komen regelmatig vo o r. D e ze f i n a n c i e rs zullen niet altijd kooplieden geweest zijn, maar daar de ko o p l i e d e n het best op de hoogte waren van de ontwikkelingen van vraag en aanbod is het niet onwaars chijnlijk dat veel van deze niet nader besch r even financiers een functie in de handel hadden buiten hun aandeel in de katoendrukkerij. Wanneer een katoendrukkerij niet was opge zet door of in samenwerking met ko o p l i e d e n , dan werd het eindprodukt afge l ev e rd bij de koopman die het besteld had. K a t o e n d r u k k e rs pro d u c e e rden zelden voor eigen verkoop en nooit op vo o r r a a d ; w e rd er niet besteld, dan werd er niet ge d r u k t . Dit wo rdt duidelijk ge ï l l u s t r e e rd door een incident uit 1749; in februari van dat jaar werden plakkaten uitgeva a rdigd tegen het handelen in katoen door Joden; de koopwaar va n twee venters werd in beslag ge n o m e n . De reden om hiert e gen op te treden was w a a rs chijnlijk dezelfde als die genoemd wo rdt in een request, i n gediend door een aantal kooplieden in 1737, waarin ge p ro t e s t e e rd werd tegen het verko p e n van katoen door Joodse kramers . Het zou hier gaan om een inbreuk op de poort e rsnering van het verkopen van textiel.71 Toen de Joodse katoendrukkers
h o o rden dat hun ‘ l o p e rs ’ geen katoen meer mochten verko p e n , legden ze o n m i ddellijk hun bedrijven stil. Nog diezelfde week kwamen 400 katoendrukkers ( w a a rs chijnlijk wo rden hier knechts bedoeld) bijeen op de Dam. Zes wo o rdvo e rd e rs vro e gen de bu rgemeester om toegelaten te wo rden tot het armenhuis, omdat hun bro o dwinning gestopt was; ‘als de Joden niet mogen handelen, geven ze ook geen werk uit’. De zaak eindigde met het bevel aan de schout om vo o rtaan wat meer door de vinge rs te zien.72 Dat er blijkbaar Joodse katoendrukkers actief waren in deze bedrijfstak, is niet zo verwo n d e r l i j k , gezien de grote economische vrijheid die de katoendrukkerijen hadd e n ; Joden waren ook actief in andere takken van nijverheid waarvo o r geen gilden bestonden, zoals de verwerking van zijde, t a b a k , diamant en suik e r.73 To ch is er over de rol van Joden in deze bedrijfstak verder niets terug te vind e n , n o ch in de literatuur, n o ch in de arch i ev e n , omdat het moeilijk is om aan de hand van de achternamen te bepalen of een drukker Joods is of niet; s p e c ifiek Joods zijn de achternamen in ieder geval niet.
G e c o n cl u d e e rd kan wo rden dat de samenkomst van internationale handelsstromen in Amsterdam van zeer groot belang is geweest voor de opkomst van de k a t o e n d r u k k e r i j e n , al blijft het discutabel om de industrie in te delen bij de trafieken. 2.2 Kapitaal De Vries en Van der Woude noemen de ov e rv l o e d i ge aanwezigheid van kapitaal en de aanhoudend lage rentevoet als vo l gende oorzaak van de opkomst van de Nederlandse nijverheid. Om te bepalen in hoeverre dit van invloed is gew e e s t op de ontwikkeling van de katoendrukkerijen, moet nagegaan wo rden hoev e e l kapitaal nodig was om een bedrijf in deze sector op te richten en hoe kapitaalintensief een dergelijk bedrijf was. Omdat er over daadwerkelijke bedragen die gebruikt werden voor de oprichting van een bedrijf bijna niets bekend is, m o e t d e ze informatie vooral gehaald wo rden uit indirecte bew i j ze n , namelijk verkop i n ge n , taxaties en verze k e r i n ge n . Alleen van drukkerij de Catoenboom is bekend dat het bedrijf in 1726 werd ge s t i cht en dat de eige n a a r, D avid Garijon, toen 4000 gulden betaalde voor de grond en de gebouwen die er al stonden.
Twintig jaar later verko cht hij de drukkerij met inventaris voor 9000 gulden.74 In de onderstaande tabel staan enkele verko o p b e d r agen die Smit vond in de r e g i s t e rs van de willige en executoriale verko o p i n gen : Tabel 2 : v e r ko o p b e d r agen van een aantal katoendrukkerijen
Jaar
Bedrijf
Ve r ko o p b e d r ag
1720 1729 1736 1746 1757 1765 1769 1776
De Maas De Beek Oosthuysen Het Molentje De Catoenboom B u rgh Rust K l av e r bl a d A k e rs t e i n
8.500,00 7.000,00 13.500,00 6.300,00 15.000,00 9.000,00 30.200,00 4.225,00
1785 1815
t Huis de V r a e g h Het Oorlogssch i p
16.500,00 4.000,00
B ron : W. J. S m i t , De Katoendrukkerij in Nederland, b i j l age 1 Dit zijn slechts enkele willekeurige vo o r b e e l d e n , o n geveer één per tien jaar, d i e in ieder geval aantonen dat er geen peil te trekken valt op de prijs die vo o r katoendrukkerijen bataald werd door de jaren heen; als dit per drukkerij bekeken wo rd t . blijkt dat nog duidelijker; voor de Catoenboom, w a a rvoor in 1757 nog 15.000 gulden werd betaald, w e rd in 1811 nog maar 10.000 gulden betaald.75 Het Molentje, in 1746 nog 6300 gulden waard , w e rd in 1760 vo o r 6100 gulden verko cht.76 Wel is het zo, dat pas na 1730 verko o p b e d r agen bov e n de 10.000 gulden te vinden zijn en dat na 1800 de prijzen snel teruglopen. B ovenstaande bedragen illustreren daarnaast dat de ge m i ddelde katoendrukkerij behoorlijk wat waard was. Ve rgeleken met andere bedrijven waren dit vrij h o ge bedrage n ; de vo l gende bedragen zijn bekend voor brouwerijen in Delft :
Tabel 3 : w a a rde van brouwerijen in Delft, in guldens
Jaar
N a a m w a a rde
in guldens
1700 1700 1718 1744 2765
Drie Zonnen De Starre Wapen van Luijck Het Tr u w e e l De Ooyeva a r
6.000,00 17.000,00 9.000,00 38.000,00 34.000,00
B ron : T h . F. W i j ze n b e e k - O l t h u i s , O n d e r n e m e rs in moeilijke tijden : Delftse bierb ro u w e rs en plateelbakkers in de achttiende eeuw’, E c o n o m i s ch Historisch jaarboek (1982) 44, 6 6 .
Voor de plateelbakkers liggen de cijfe rs iets lage r, tussen de 4000 en 15.000 g u l d e n . De katoendrukkerijen liggen hier tussenin, met bedragen die va r i ë r e n tussen de 1700 en 30.200 gulden. Er was bij de katoendrukkerijen dus een grotere va r i ë t e i t ; blijkbaar waren er grote vers chillen in bedrijfsgrootte en inricht i n g , a n d e rs zijn de opvallende grote vers chillen niet te verklaren. Om iets meer duidelijkheid te verkrijgen omtrent de inv e s t e r i n gen van de katoendrukker en in wat een drukkerij duur of goedkoop maakte, moet onderz o cht wo rden wat de inrichting waard was. De in tabel twee genoemde bedrijven hebben misschien niet altijd een even complete inventaris ge h a d ; het maakte b i j voorbeeld nogal vers chil of de inventaris ook verfstoffen beva t t e. Ook zou zo de indruk kunnen ontstaan dat het gebouw op zich het meest waard was. D i t was niet het geva l ; het waren met name de losse materialen die de katoendrukkerij tot een kapitaalintensieve industrie maakten. In het vo r i ge hoofdstuk werd het laten maken van drukblokken al genoemd als grote inv e s t e r i n g ; 660 paar d r u k blokken waren in 1705 1336 gulden waard . De kosten van de verfstoffe n l o gen er echter ook niet om; in 1704 moest Cornelis Sleght zijn hele inv e n t a r i s van drukkerij ‘De Appelboom’ ov e rdoen aan Jeronimo van Zuijlen ov e rdoen en
die vervo l gens van hem huren, omdat Van Zuijlen hem voor 1000 gulden verfs t o f fen had ge l ev e rd en hij die schuld niet op een andere manier kon afbetalen.77 Van een aantal katoendrukkerijen is de waarde van de ge r e e d s ch a p p e n ten opzichte van de gebouwen en grond bekend;
Tabel 4 : uitsplitsing waarde ge r e e d s chappen en ge b o u w e n , in guldens
Drukkerij
Jaar
G e r e e d s ch a p p e n
Gebouwen
De Blauwe Hand - (Kieft) Het Oorlogssch i p - (De Bruijn) De Catoenboom
1706 1705 1815 1708 1756
1.000,00 2.708,00 3.000,00 3.800,00 10.000,00
1.000,00 468,00 4.000,00 8.600,00 16.000,00
B ron : G A A , Notarieel Arch i e f ; W. J. S m i t , De Katoendrukkerij in Nederland Naarmate het bedrijf langer bestond en de bedrijfsdrukte toenam, w e rden de sommen die uitge t rokken werden voor de losse materialen steeds gro t e r ; e r moesten nieuwe stellen drukblokken aange s chaft wo rden etc., terwijl het kapitaal dat in de gebouwen gestoken was, niet toenam. Vandaar dat bij bov e nstaande verko p i n gen de ge r e e d s chappen soms meer opbrengen dan de ge b o uw e n . Naast deze bedragen moest de katoendrukker dan ook nog lonen betalen aan de ontwerpers van de drukpatro n e n , de bl o k k e n s n i j d e rs , v e rv e rs , d r u k k e rs , bl e k e rs , n a t w a s s e rs , k a t o e n g l a n ze rs en loopjongens.78 Het bleef dus een kapitaalintensief bedrijf, ook als de zaken eenmaal liepen. Een derde bewijs dat iets aantoont over de bedragen die met de katoendrukkerijen gemoeid waren, zijn de verze k e r i n ge n , w a a rover in de tweede helft van de a chttiende eeuw af en toe iets bekend is. Jean Pastre had zijn drukkerij, die in 1781 afbrandd e, tussen 1774 en 1781 verze k e rd voor 48.000 gulden.79 Jan S t a n d e rt was in 1780 verze k e rd voor 50.000 gulden.80 Katoendrukkerijen waren
b r a n d gevaarlijke bedrijven, va n w e ge de grote hoeveelheden katoen die in het bedrijf aanwezig waren en de hoge temperaturen waarmee gewerkt werd.81 Dat er in deze periode verze k e r i n gen voor konden wo rden afge s l o t e n , is heel bijz o n d e r. Uit alle bov e n genoemde bedragen bl i j k t , dat de katoendrukkerijen kapitaalintens i eve bedrijven waren, die zeker ge p ro f i t e e rd zullen hebben van de besch i kbaarheid van kapitaal in Nederland in deze periode. Dat de katoendrukkers va a k een vennootschap aangingen met andere katoendrukkers , ko o p l i e d e n , of niet nader aangeduide financiers om een katoendrukkerij op te rich t e n , b e t e k e n t w a a rs chijnlijk dat zij zelf vaak niet kapitaalkrachtig genoeg waren om alleen een drukkerij op te ze t t e n . 2.3 Risicospreiding Ook de aanwezigheid van vormen van risicospreiding is vo l gens De Vries en Van der Woude van groot belang gew e e s t . D e ze paragraaf kan ko rt bl i j v e n . Wa t er aan risicospreiding bestond bij katoendrukkerijen is hiervoor in feite al
b e h a n d e l d ; in de eerste plaats de vennootschappen en in de tweede plaats, a a n het van de achttiende eeuw, het gebruik van verze k e r i n ge n . Winst en verlies werden doorgaans naar inbreng van de vennoten verd e e l d ; C h i o n , C h i o n , C o u d e rc en Pastre bijvo o r b e e l d , die in 1768 een compag n i e s ch a p voor een katoendrukkerij oprich t t e n , k r e gen ieder een kwart van de winst en deelden ook ieder voor een kwart in verlies.82 Er waren echter ook katoendrukk e rs die individueel een katoendrukkerij begonnen en grote winsten maakten of voor grote bedragen het schip inginge n ; Joannes Sleght in 1720 voor 35.000 g u l d e n , Jacob Casteleijn in 1751 voor 26.000 gulden.83 Risicospreiding was geen essentieel belang voor de ontwikkeling van de katoendrukkerijen, al heeft het wel een bijdrage ge l ev e rd . 2.4 Infrastructuur De sublieme infrastructuur van de Republiek is vo l gens De Vries en Van der Woude van beslissende betekenis geweest voor de nijverheid. Dat een goede infrastructuur onontbeerlijk was voor de katoendrukkerijen, blijkt wel uit de
e e rder ge geven toelichting op het reilen en zeilen binnen de drukkerij; de ongebleekte katoen moest van de kooplieden naar de drukkerij vervo e rd wo rden en de sitsen weer terug naar de ko o p l i e d e n ; ge m i ddeld vier keer werd naar de stad op en neer gereden om gro n d s t o f fen te halen en produkten af te leveren.84 De drukkerijen die in de stad zaten, moesten de katoen uitrijden naar bl e e k v e lden buiten de stad. Soms moest de katoen nog bij bl a u w v e rv e r i j e n , k a t o e n g l a nzerijen (kalanderwerkplaatsen) en katoenstampmolens ge b r a cht wo rd e n . Va n zelfsprekend was voor de import van gro n d s t o f fen en ex p o rt van eindprodukten de goede haven van Amsterdam van belang. Ook de waterwegen waren b e l a n g r i j k ; ten eerste omdat de katoendrukkerijen helder water nodig hadd e n voor het drukproces en ten tweede va n w e ge de aanvoer van turf, die op sch u iten werd aangevo e rd van de turfmarkt in de binnenstad. 2.5 Energ i e Ook de aanwezigheid van relatief goedkope energie in de vorm van windkrach t en met name turf wo rdt door De Vries en Van der Woude gezien als een door-
s l aggevende vo o r w a a rde voor de stedelijke nijverheid. Belangrijke lev e r a a rs van energie waren wind en turf. Wat de katoendrukkerijen betreft kan dit inderdaad een rol gespeeld hebben, want deze bedrijven gebruikten veel brandstof; in de drukloods stonden altijd kachels te branden om de katoen zo snel mogelijk te dro gen en er moesten diverse ketels opgestookt wo rd e n , waarin de katoen gereinigd of geverfd werd . Soms was er ook nog de kalandermolen, d i e werkte op windenerg i e. De bedrijven hadden echter met name warmte-energ i e nodig en die werd ge l ev e rd door de turf. In iedere inventaris of beschrijving va n een drukkerij komt dan ook een turfloods vo o r, waar de brandstof werd opges l age n . Ondanks die hoge opslag kosten bleef turf een goedkopere brandstof dan hout, dus waren de Amsterdamse katoendrukkers in het vo o rdeel verge l eken bij hun collega’s rond Londen, Parijs en Hambu rg , die wel hout moesten gebruiken.85 De ov e rv l o e d i ge aanwezigheid van turf zal de drukkerijen zeker een steuntje in de rug ge geven hebben.
2.6 Overheid In sommige bedrijfstakken heeft de overheid een actief wervingsbeleid gevo e rd , door middel van het aanbieden van vo o r r e chten en faciliteiten. Op die manier p ro b e e rde men ondernemers en arbeiders over te halen zich in een bepaalde stad te vestige n . Bij de katoendrukkerijen te Amsterdam is van een derge l i j k beleid geen spoor te vinden. Dat was ook niet nodig; de vo o rdelen va n A m s t e rdam waren ev i d e n t . In passieve zin heeft de overheid wel bijge d r agen aan de ontwikkeling van de k a t o e n d r u k k e r i j e n , namelijk door deze helemaal niets in de weg te legge n . D e nieuwe industrie ontstonden onder een regime van vergaande economisch e vrijheid.86 De katoendrukkers voelden zich dan ook niet genoodzaakt om zich te organiseren in een gilde; men had liefst zo min mogelijk te maken met rege lgeving en beperkinge n . Ook wat betreft de import van grondstof was de ov e rheid zeer toesch i e t e l i j k , in tegenstelling tot landen als Frankrijk en Enge l a n d , waar eind zeventiende eeuw de invoer van katoen verboden werd om de eige n s t o f fenindustrie te besch e r m e n . In de zestiende eeuw had de overheid nog wel
ge p ro b e e rd het ontstaan van zogenaamde ‘ bu i t e n n e r i n ge n ’ , die belastingen ontweken door zich net buiten de stad te vestige n , te ontwijken, maar daar was nu geen sprake meer va n ; men liet de katoendrukkers hun gang gaan. Na requesten aan de overheid in 1750 en 1770 werd de impost op turf zelfs nog verlaag d voor de katoendrukkers . 2.7 Andere oorzaken B ov e n genoemde parag r a fen hadden in principe allen betrekking op alge m e n e f a c t o r e n , die door van der Woude en De Vries genoemd wo rden als oorzaken voor de opkomst van de nijverheid in het hele land. Er waren echter ook factoren in het spel, die specifiek Amsterdam en specifiek de katoendrukkerijen b evo o rd e e l d e n . Wat Amsterdam betreft was, naast de al eerder genoemde waterwegen en de aanwezigheid van weilanden buiten de stad die zeer ge s chikt waren als bl e e kv e l d , de aanwezigheid van ge s choold personeel binnen de stad van belang. H e t p e rsoneel van de oliev e rverijen kon moeiteloos ov e rstappen naar de katoen-
d r u k k e r i j e n ; op de bijtmiddelen na leken de methodes van deze twee bedrijfstakken erg veel op elkaar. Ook arbeiders uit het boekdrukkers vak konden vrij gemakkelijk de ov e rstap maken naar de katoendrukkerijen. Een omstandigheid die de katoenindustrie bevo o rd e e l d e, was de in de vo r i ge p a r agraaf al aangestipte situatie in andere landen. F r a n k r i j k , E n geland en Duitsland trachtten hun binnenlandse textielindustrie af te schermen tegen de concurrentie van de bedrukte katoenen, door de fabricage en import ervan te v e r b i e d e n . De mode zette echter toch door en de Nederlandse sitsen bereikten al deze markten. Het feit dat katoendruk in andere landen verboden was, b r a ch t de Nederlandse katoendrukkerijen natuurlijk in een uiterst gunstige uitgangsp o s i t i e. Ter afsluiting van dit hoofdstuk kan ge c o n cl u d e e rd wo rd e n , dat de hy p o t h e s e van de Vries en Van der Woude vrij goed aansluit bij de opkomst van de katoendrukkerijen in en rond Amsterd a m . Met name de connecties met de internationale handel, de stimulerende invloed van ko o p l i e d e n , de beschikbaarheid van kapitaal en de beschikbaarheid van goedkope brand-
stof hebben daartoe bijge d r age n . Daarnaast hebben ook het gunstige politieke klimaat en met name de verboden op het bedrukken van katoen in andere landen van Europa een rol ge s p e e l d . Wat betreft de connectie met de handel kan nog ge c o n cl u d e e rd wo rd e n , dat de katoendrukkerijen erg lijken op trafieken, maar een aantal kenmerken daarvan niet hebben. Het ging niet automatisch s l e chter met de katoendrukkerijen toen het slechter ging met de handel en de bedrijfstak was zeer arbeidsintensief, wat trafieken in principe niet waren. HOOFDSTUK 3 : DE NEERGANG De neergang van de Amsterdamse katoendrukkerij. Bij de neergang van de Amsterdamse katoendrukkerijen spelen vele oorzaken een ro l . We d e rom hebben Smit en Hartkamp-Jonxis theorieën ge fo r mu l e e rd , d i e de teruggang van de Nederlandse katoendrukkerijen zouden kunnen verklaren. Smit geeft als mogelijke oorzaken het opkomen van de druknijverheid in andere landen en daarmee samenhangend de ex p o rt van techniek uit de Republ i e k naar andere landen, met name door emigratie van arbeiders . Ve rder zouden de
Nederlandse katoendrukkers moeite hebben om zich aan te passen aan de wisselende modes en waren zij teveel ge r i cht op produktie van de ex p o rt , w a a rdoor ze kwetsbaar waren voor merc a n t i l i s t i s che maatrege l e n . Als laatste factoren noemt hij de hoge lonen en de achteruitgang van de kwaliteit van de Nederlandse sitsen. H a rtkamp-Jonxis wijt de neergang aan de tech n i s che acht e rstand in De Republiek tege n over de tech n i s che vernieuwing in het bu i t e nl a n d . Ve rder noemt ook zij het mercantalisme en daarmee verbonden een pass i eve houding van de Nederlandse drukkers wat betreft het vinden van nieuwe a f ze t m a r k t e n . Als laatste factor noemt ook zij de hoge lonen. In dit hoofdstuk zal weer de analyse van De Vries en Van der Woude getoetst wo rden aan hand van de katoendrukkerijen, nu met betrekking tot het beeld dat zij schetsen va n het verval van de Nederlandse nijverheid. Bekeken zal wo rden in hoeverre de a n a lyse past bij de neergang van de katoendrukkerijen en vervo l gens of er vo o r d e ze bedrijfstak nog andere factoren van belang waren 3.1 Periodisering van de neerg a n g
De neergang van de katoendrukkerijen begon al tijdens de achttiende eeuw; d e bloeiperiode liep waars chijnlijk maar tot 1750. Tot die tijd is er weinig bekend over faillissementen en verkoping voor afbraak. Na 1750 wo rden dat er steeds m e e r. De vo l gende tabel illustreert de terugva l ; bij drukkerijen waarvan de naam niet bekend is, staat de naam van de eigenaar tussen haakjes genoemd : Tabel 5 : o p h e f f i n gen en nieuwe bestemmingen van Amsterdamse katoendrukkerijen
Opheffingsjaar
Naam
Bestemming
1755 1757 1761 1774
De Moriaan De Catoenboom Het Kleine Oorlogssch i p - ( S ch e l l i n g )
b o e rd e r i j bu i t e n p l a a t s o p ge h ev e n o p ge h ev e n
1775 1781 1785 1793 1795 1800 1800 1803 1804 1804 1805 1805 1811 1812 1814 1814 1814
De Maasstro o m -(Coops) Drie Bramen Het To o r e n t j e De V r e e d e -(Heijthekker) Het Molentje De Witte Lely ‘t Gro e n ewo u d t N e u r e n bu rg ‘t Blaauw Huisje Ko rt Beraad ‘t Huis de V r a e g h De Hoop De Kiev i t De Stervoor De Kalko e n
voor afbraak te ko o p p o rs e l e i n f a b r i e k o p ge h ev e n a f ge b ro k e n a f ge b ro k e n ‘ geheel verlopen’ a a rd ew e r k f a b r i e k o p ge h ev e n a f ge b ro k e n o p ge h ev e n o p ge h ev e n o p ge h ev e n voor afbraak te ko o p bu i t e n p l a a t s k a t o e n g l a n ze r i j afbraak te ko o p voor afbraak te ko p
18151815 1816 1816 1817 1829
(De Bruijn) Het Sterrrebosch -( Brandw i j ck ) A k e rs t e i n O v e rtooms We l va r e n -(De Bruijn)
v e r ko ch t voor afbraak verko ch t l i n n e n w ev e r i j voor afbraak verko ch t o p ge h ev e n a f ge b ro k e n
B ron : G A A , Notarieel Arch i e f ; W. A . S m i t , De katoendrukkerij in Nederland tot 1 8 1 5 ; J. W. G ro e s b e e k , Amstelveen : a cht eeuwen ge s ch i e d e n i s Dit zijn alle drukkerijen, w a a rvan bekend is hoe het er mee afgelopen is. Va n het merendeel is dat echter onbekend. To ch mag uit bovenstaande tabel wel ge c o n cl u d e e rd wo rd e n , dat het na 1750 blijkbaar minder goed begon te gaan; vóór 1750 is geen enkele drukkerij te vinden, die voor afbraak verko cht wo rd t . Duidelijk bewijs van de achteruitgang is ook te vinden in de arch i even va n A m s t e l v e e n , onder wiens jurisdictie de meeste katoendrukkerijen vielen. Wa r e n e r, zoals bleek uit paragraaf 1.2, rond 1750 waars chijnlijk nog minstens ze s t i g drukkerijen actief, waarin duizenden hun brood verd i e n d e n , in 1812 waren er
nog zev e n ; twee aan de oostzijde van de Amstel, vier aan de Overtoom en één aan de Amstelveense We g . Ook waren er nog vijf bedrijven die zich ze l f o m s ch r even als ‘ v e rverijen van zijde, katoen en linnen’. Het aantal holt terug; i n 1816 zijn er in het hele gebied vallend onder Nieuwer-Amstel nog vier katoend r u k k e r i j e n , met per bedrijf vier, zev e n , v i j fentwintig en zesentwintig arbeiders , die één tot acht gulden per week verdienen.87 In 1851 tenslotte was in het b ov e n genoemde gebied nog één katoendrukkerij ov e rge bl ev e n , met tien of elf k n e ch t s , die in dat jaar al in grote moeilijkheden verkeerd e. Na dat jaar is ook dit bedrijf uit de registers verdw e n e n . 8 8 Een andere indicatie die iets zegt over de terugval van de Amsterdamse katoend r u k k e r i j e n , zijn de prijzen die per bedrijf betaald werden bij verko o p t r a n s a ct i e s . E e rder werd al gesteld dat er wat de katoendrukkerijen in het alge m e e n betreft geen peil te trekken valt op de prijs die betaald werd , omdat de katoendrukkerijen waars chijnlijk zeer vers chillend waren in gro o t t e, b e s ch i k b a r e ge r e e d s ch a p p e n , aanwezigheid van verfstoffen etc. Van sommige katoendrukkerijen zijn echter meerdere verkooptransacties bekend. De resultaten zijn te zien in onderstaande tabel :
Tabel 6 : v e r ko o p b e d r agen per katoendrukkerij Naam
jaar
v e r ko o p b e d r ag
-(Coops)
1751 1768 1782
20.000,00 18.050,00 | 7.000,00
De Witte Lely
1741 1774 1803
| 9.000,00 | 20.000,00 13.600,00
‘t Gro e n ewo u d t
1782 1801 1803 1804
| 8.000,00 | 9.000,00 8.000,00 | 5.700,00
1807 1819
| 2.800,00 1.325,00
De Catoenboom
1726 1746 1749 1752 1756 1757
4.000,00 | 9.100,00 | 13.000,00 | 14.000,00 | 16.000,00 | 15.000,00
-(De Bruijn)
1720 1730 1792
| 7.200,00 | 16.675,00 | 4.900,00
Het Molentje
1746 1760
| 6.300,00 | 6.100,00
‘t Huis de V r a e g h
1780 1784
| 19.800,00 | 10.400,00
1763 1785| 1811
| 23.800,00 16.500,00 | 4.000,00
B ron : G A A , Notarieel Arch i e f ; W. A . S m i t , De katoendrukkerij in Nederland tot 1 8 1 3 ; J. W. G ro e s b e e k , Amstelveen : a cht eeuwen ge s ch i e d e n i s Het valt op, dat in de zev e n t i ger jaren van de achttiende eeuw nog hoge prijze n voor de katoendrukkerijen werden betaald. Na 1780 dalen de drukkerijen ov e r het algemeen in waard e, op het Oorlogsschip na. De vers chillen tussen wat voor een drukkerij in zijn toptijd betaald wo rdt en het laatste bedrag wat vo o r de drukkerij bekend is, zijn aanzienlijk; zie bijvoorbeeld De Bruijn, ‘t Huis de Vraegh en Coops. Wat in bovenstaande tabel niet uitdrukt, omdat er ook heel veel verko o p t r a n s-
acties vo o r komen waarbij geen bedragen genoemd wo rd e n , is de verko o p f r equentie per bedrijf. D e ze neemt sterk toe in het begin van de negentiende eeuw. In de tabel is dat bijvoorbeeld te zien bij Gro e n ewo u d t . D e ze ontwikkeling zal niet in het vo o rdeel van de omzat van de katoendrukkerijen gewerkt hebben; a l s een bedrijf eens in de twee jaar van eigenaar wisselt, komt dat de bedrijfsvo ering natuurlijk niet ten goede. Het lijkt erop dat de drukkerijen werden aangeko cht als speculatieobjecten en niet meer omdat het winstgevende ondernemingen waren. Alle vo o rgaande cijfe rs wijzen ero p , dat het met deze bedrijfstak aan het eind van de achttiende eeuw definitief misliep. De meningen zijn echter verd e e l d over wanneer het nu precies mis begon te gaan. Door De Vries en Van der Woude wo rden verzoeken aan de overheid om steun en besch e r m i n g b e s chouwd als teken van beginnende moeilijkheden binnen een bedrijfstak.89 D e rgelijke requesten bestaan voor de katoendrukkerijen al in de jaren dert i g van de achttiende eeuw; in 1735 dienden een aantal katoendrukkers een verzoek in om vrijgesteld te wo rden op het verbod van het rijden van een wage n met smalle, met ijzer beslagen wielen. Met wagens met houten wielen ko s t t e
het ophalen van gro n d s t o f fen en afleveren van produkten bij de kooplieden veel te veel tijd.90 Perikelen rond het personeel van de katoendrukkerijen waren er ook ge n o e g ; in 1729 werd het gezamenlijk arbeidscontract afge s l o t e n , w a t e rop wijst dat er blijkbaar onvrede bestond over de bestaande situatie. Nog dat zelfde jaar wo rdt er tegen deze regeling ge p ro t e s t e e rd en vervo l gens weer t e gen dit protest ge p ro t e s t e e rd . In 1744 breekt er dan een grote staking uit. E e n reden voor deze staking was, dat de katoendrukkers steeds meer ‘ j o n ge n s ’ i n dienst namen, w a a rdoor er voor de ge s choolde knechts geen werk meer was. Dit wijst ero p , dat de katoendrukkers naar manieren zochten om onder de hoge l o o n kosten uit te komen.91 Bij deze requesten is er geen sprake van ach t e r u i tgang binnen de bedrijfstak. Alleen het laatste request kan wijzen op het begin van pro bl e m e n ; de perikelen rondom het personeel kunnen in eerste instantie t o e ge s ch r even wo rden aan het fe i t , dat de bedrijfstak niet ge o rg a n i s e e rd was en dat men dus niet op vo o rs chriften kon terug va l l e n . In 1744 is de ontev r edenheid bij de knechts echter toege n o m e n . Rond 1750 werd een adres ingediend door enkele katoendrukkers uit
A m s t e rd a m , om een minder hoger belasting op turf te hoeven betalen.92 V ó ó r 1750 betaalden de katoendrukkers ook al die belasting, het is veelze ggend dat er toen nooit over ge k l a agd werd . De adressen waren succesvo l . in 1772 en 1773 vro e gen de katoendrukkers vo l l e d i ge ontheffing aan. Die kregen ze niet, wel werd de belasting wederom verlaag d . In 1787 werd wederom gehele ontheffing van alle heffingen op brandstof (lange en ko rte turf en kolen) aangev r a ag d , wat werd verleend in 1789.93 In 1788 werd door de Amsterd a m s e k a t o e n d r u k k e rs bovendien een request inge d i e n d , waarin gev r a agd werd om een premie, om de in moeilijkheden verkerende katoendrukkers te steunen. I n d e ze laatste requesten is er steeds sprake van de teruggang van de bedrijfs t a k , de concurrentie met het buitenland en de penibele situatie waarin de katoendrukkerijen verkeren. In de requesten van vóór 1750 is hier nog ge e n sprake va n . Alles wijst er dus op dat in de tweede helft van de achttiende eeuw, en miss chien zelfs iets daarvo o r, het de katoendrukkerijen minder goed ging dan in de e e rste vijftig jaar. Wel wo rden er in de periode 1750-1780 bijzonder hoge bedragen betaald voor katoendrukkerijen; ze werden nog steeds gezien als een waar-
d evolle inv e s t e r i n g . De pro bl e m e n , die toen al voor een aantal drukkerijen begonnen te ge l d e n , golden nog niet voor de bedrijfstak in het alge m e e n . N a 1790 is echter de hele bedrijfstak in moeilijkheden..
3.2 Merc a n t i l i s m e D e ze vorm van internationale handelspolitiek, die uitgaat van de filosofie dat de e i gen nijverheid beschermd dient te wo rden door het heffen van tarieven en i nvo e r r e chten op buitenlandse pro d u k t e n , w e rd inge zet in 1651 met de Enge l s e s ch e e p va a rt swetten en kreeg een gevolg in de tarievenpolitiek van Colbert in F r a n k r i j k . In 1702 brak de Spaanse Successieoorlog uit, waarna ook in Spanje s t r e n ge maatregelen werden genomen om de import van produkten uit de R e p u bliek te beperken. De Vries en Van der Woude zien het mercantilisme als een van de belangrijkste oorzaken voor de moeilijkheden waarin de Nederlandse nijverheid te kampen kreeg.94 De Republiek was met haar kleine binnenlandse markt zeer kwetsbaar voor dergelijke handelspolitieke pressiem i dd e l e n , omdat ze niet in staat was er iets tege n over te stellen. Een groot deel
van de nijverheid was op de ex p o rt ge r i ch t , zeker de trafieken, die direct verbonden waren met de handelsstromen waarvan de Republiek het midd e l p u n t w a s . Juist Frankrijk en Enge l a n d , de grootste concurrenten van de Republ i e k , maakten het meest gebruik van deze maatrege l e n . Ook de Franse en Enge l s e ko l o n i ë n , die opkwamen als belangrijke nieuwe afzetmarkten voor Euro p e s e p ro d u k t e n , w e rden voor de Nederlandsers afge s ch e r m d . Te ge l i j k e rtijd nam het belang van de Duitse markt, waar de Republiek bijna een monopolie op had, juist wat af. Veel sectoren van de Nederlandse nijverheid kwamen aan het einde van de zeventiende eeuw dan ook in moeilijkheden. Het eerste wat opvalt met betrekking tot de rol van het mercantilisme in de n e e rgang van de katoendrukkerijen, is dat deze bedrijven pas tot bloei ko m e n aan het eind van de zeventiende eeuw, als de merc a n t i l i s t i s che politiek al lang zijn intrede heeft ge d a a n . In feite zouden de katoendrukkerijen dus helemaal geen bestaansrecht hebben, want zij pro d u c e e rden grotendeels voor de ex p o rt . De merc a n t i l i s t i s che maatregelen werden in de sitsenhandel op grote sch a a l o n t d o k e n . Het embargo had in Engeland als enige resultaat, dat er een ze e r l u c r a t i eve smokkelhandel op gang kwam.95 Het verbod van 1696 op de import
van buitenlandse sitsen had wel tot gevo l g , dat de stoffen duurder en moeilijker verkrijgbaar werd e n , maar minder populair werden ze echter niet. In 1681 werd in Frankrijk een totaalverbod op de invoer van bedrukte katoen uitgeva a rd i g d . Ve rvo l gens ontbrandde er bijna een modeoorlog tussen de overheid en de cons u m e n t e n , die het modieuze katoen bl even dragen en toepassen in hun interie u r ; er kwam een uitgebreide sluikhandel op gang. Tussen 1681 en 1716 werd e n door de overheid bijna dertig decreten uitgeva a rdigd tegen de import va n bedrukt katoen.96 Het mocht niet baten; de consumenten bleken onopvo e d b a a r en konden niet van het nut van de ov e r h e i d s m a a t r e gelen ov e rtuigd wo rd e n .
3.3 Stabilisatie in het bu i t e n l a n d In de eerste helft van de zeventiende eeuw heeft de Republiek vo l gens de V r i e s en Van der Woude niet alleen bij het verkrijgen van haar voorname positie in de internationale handel, maar ook bij de ontwikkeling van haar nijverheid kunnen p rofiteren van de politieke strubbelingen die op dat moment andere landen
bezig hielden; Duitsland en het Scandinav i s ch - B a l t i s che gebied ondervo n d e n de consequenties van de Dert i g j a r i ge Oorlog, Frankrijk was betrokken in interne sociale en religieuze conflicten en ook de Engelsen leden onder spanninge n in eigen land. Potentiële concurrenten van de Republiek waren dus te veel met de situatie in hun eigen land bezig om de competitie met de Republiek om de h e gemonie in de wereldhandel aan te gaan. Toen de situatie in deze landen stab i l i s e e rd e, w e rden zij echter veel gevaarlijkere concurrenten voor de Republ i e k . Voor de katoendrukkerijen gold dit vo o rdeel niet in grote mate, w e d e rom omdat ze pas zo laat opkwamen. In de beginperiode van hun opko m s t , in het laatste k w a rt van de zeventiende eeuw, was men ook in andere landen hard bezig de katoendrukindustrie van de grond te krijge n ; in Engeland werd de eers t e katoendrukkerij op ge r i cht in 1676, in Frankrijk maakte de bedrijfstak in de jaren voor het verbod van 1681 een snelle ontwikkeling door. Ve rvo l gens kwamen er in beide landen hev i ge protestreacties va nuit de traditionele tex t i e l i nd u s t r i e ë n . Ook in Duitsland werd de groei van de nieuwe industrie ernstig b e l e m m e rd door protesten afkomstig van personen die werkzaam waren in andere vormen van tex t i e l n i j v e r h e i d . In Frankrijk leidde de protesten in 1685, i n
E n geland in 1720 op een totaal verbod op de invoer en produktie van sitsen.97 Het is opvallend dat er in de Republiek helemaal niets bekend is over protesten va nuit de traditionele tex t i e l i n d u s t i e, terwijl die ook hier goed ontwikkeld was. Of de felle reacties in het buitenland misschien te maken had met de onrustige situatie op andere ge b i e d e n , b i j voorbeeld het religieuze en politieke vlak, is moeilijk te ach t e r h a l e n . Wel leidde het Franse verbod tot een u i t t o cht van protestants katoendrukkers . 3.4 Ve r a n d e r i n gen in de mode De Vries en Van der Woude achtten de Nederlandse nijverheid zeer ge s chikt om in te spelen op het zeventiende- eeuwse modebeeld, dat gekenmerkt werd door bu rgerlijkheid en barok in ge b r u i k s vo o r w e r p e n , kleding etc. D e ze mode paste bij de bu rgerlijke Nederlandse samenlev i n g . Toen de mode zich in de tweede helft van de zeventiende eeuw ging ontwikkelen in de richting van de rococo en de galante samenlev i n g , had de Republiek wat dat betreft weinig oors p ro n k elijks te bieden; er waren andere steden in Europa met een hoogstaand hoflev e n en een hoog aantal adellijke inwo n e rs , die veel beter toegerust waren om op dit
gebied de mode te bepalen dan Amsterd a m . Al eerder werd gesteld dat de sitsen een enorme rage in Europa vero o r z a a k t e n . Dit had, naast de lichtheid en lage prijs van de stof, ook te maken met hun ex ot i s che karakter en dit kenmerk paste dus binnen de stijlperiode van de ro c o c oniet bij de baro k . B ovendien speelt deze modeverandering weer iets te vro e g om van grote invloed te zijn op de sitsen. Na een kleine terugval rond 1700, v e roorzaakt door de conjuncturele crisis die toen in Europa optrad, bl even sitsen tijdens de achttiendee eeuw hun populariteit behouden. Wel trad er een verandering op in de smaak van de consumenten wat betreft de op het katoen afgedrukte dessins, maar dat is een ander pro bl e e m , dat in een vo l gende parag r a a f behandeld zal wo rd e n . 3.5 Export van tech n o l o g i e De vo o rs p rong van technologie en va k m a n s ch a p , vo l gens De Vries en Van der Woude in de zestiende en begin van de zeventiende eeuw die in de Republ i e k ontwikkeld was, kon op de lange duur niet va s t gehouden wo rd e n . Andere landen namen de nieuwe technieken ov e r, door het sturen van afgezanten naar de R e p u bliek om de techniek hier te leren, of door het aantrekken van Nederlandse
a r b e i d s k r a ch t e n . Binnen het katoendrukbedrijf geldt dit eigenlijk niet; ondanks hoge boetes op het doorv e rtellen van de geheimen van de druk met de bijtmidd e l e n , v e rs p r e i dde deze nieuwe techniek zich snel over Euro p a . In de eerste plaats hebben w a a rs chijnlijk de families van Hugenoten bijge d r agen aan de verspreiding va n de tech n i e k e n . Familieleden vers p r e i dden zich over allerlei Europese steden, maar bl even wel contact met elkaar houden. Op deze manier had het katoend r u k p roces al aan het eind van de zeventiende eeuw navolging ge k r e gen in B e r l i j n , B r e m e n , F r a n k f u rt , N e u ch â t e l , Lausanne en Genève.98 In de tweede plaats werden buitenlandse ambachtslieden opgeleid in Amsterdam en vert ro kken dan weer naar hun ge b o o rteland om daar hun eigen bedrijf op te rich t e n . Een voorbeeld daarvan waren de ge b ro e d e rs Neuhofe r, die in Au g s bu rg een o l i ev e rverij hadd e n . Toen zij steeds meer concurrentie kregen van de Nederlandse sitsen, besloot één van de twee naar Amsterdam te gaan en daar onderzoek te doen. Nadat de eerste poging mislukt was, r i chtten ze uiteindelijk in 1680 een katoendrukkerij op in Au g s bu rg.99 Samuel Rijhiner richtte in 1717 een katoendrukkerij in Basel op, na zijn opleiding in Amsterd a m . Een andere
Z w i t s e r, B e r n a rd Greuter, had al een katoendrukkerij, ging vervo l gens een aantal jaren in Amsterdam werken en keerde in 1767 terug om met zijn nieuwe kennis de katoendrukkerij vo o rt te ze t t e n . 1 0 0 Een laatste manier waarop de nieuwe technieken verspreid werd e n , was via N e d e r l a n d e rs die naar het buitenland emigreerd e n , op eigen initiatief of omdat ze door buitenlandse bedrijven wegge ko cht werd e n . De Nederlanders sch i j n e n met name bij de invoer van de katoendrukkerij in Engeland een rol gespeeld te h e b b e n . Er is een vermelding uit 1710 over een katoendrukker met een Nederlandse naam, Johan Burge rs , die gevestigd was in Lambeth.101 De bekende Engelse drukker Robert Pe e l , zou met de Oostindische manier van drukken in contact zijn ge komen via een Nederlander, genaamd Vo o rt m a n , a f komstig uit We e s p . Vo o rtman had zich rond 1760 in Londen gevestigd met een aantal Nederlandse arbeiders , om in opdracht van de Engelse East India Company uit India ge ï m p o rt e e rd katoen te bedrukken, dat voor de ex p o rt bestemd was. H i j diende een request in bij het Engelse parlement, waarin hij toestemming vro e g om zijn produkt ook op de Engelse markt te mogen brenge n . Dit werd gew e i-
ge rd en Vo o rtman keerde terug naar Nederland met al zijn arbeiders en ge r e e ds ch a p p e n . De stukken katoen die hij bedrukte in de tijd dat hij in Londen zat, moesten gestempeld wo rden om te vo o r komen dat ze op de Engelse markt zouden ko m e n . Dit stempelen was de taak van een Engelse ambtenaar, die om d e ze reden veelvuldig het atelier had bezoch t . Tijdens deze bezoeken had hij blijkbaar het een en ander over katoen drukken ge l e e rd . In 1766 begon hij in Lancashire samen met Peel in het geheim katoen te bedrukken vo l gens de I n d i s che methode, met van Vo o rtman ge ko chte blokken.102 Het is opva l l e n d d a t , terwijl de nieuwe manier van drukken allang bekend was bij de katoendrukk e rs in Londen, zij in Lancashire in 1766 blijkbaar iets geheel nieuws was; v e rspreiding van nieuwe technieken van land naar land kon heel snel gaan via de in de sted en gevestigde internationale ko o p m a n s n e t w e r k e n , maar verspreiding van stad naar platteland verliep vaak veel langzamer. 1 0 3 In een request aan de overheid uit 1788, waarin Amsterdamse katoendrukkers om een premie verzochten va n w e ge de neergang van hun bedrijven, b ew e r e n z i j , dat tussen 1740 en 1770 20.000 arbeiders het land hebben verlaten om
e rgens anders hun geluk te bepro even.104 Dit aantal is hoogstwaars ch i j n l i j k ov e rd r ev e n , maar het geeft wel aan dat blijkbaar opvallend veel arbeiders het land verlieten. Dat terwijl de lonen in Nederland zeer hoog waren. 3.6 Hoge lonen Een oorzaak die vaak genoemd wo rdt in verband met de neergang van de A m s t e rdamse katoendrukkerijen waren de hoge loonko s t e n ; De Vries en Van der Woude noemen dit zelfs de enige bekende ooraak voor de neergang van de k a t o e n d r u k k e r i j e n . In hun theorie over de neergang van de Nederlandse nijverheid komen de lonen niet vo o r, maar in hun algehele analyse van de Nederlandse economie wel; in de jaren tachting van de zeventiende eeuw was de ko o p k r a cht hoger dan ooit, dit niveau werd va s t gehouden tot 1740. H e t nadeel hiervan was dat deze ko o p k r a cht veroorzaakt werd door een ge ï m p o rt e e rde prijsdaling, het was niet het gevolg van kostenbesparende inv e s t e r i n ge n in eigen land. Het gevolg van deze loonsverstarring op een hoog niveau was een kapitaalvlucht uit de arbeidsintensieve industriën, b i j voorbeeld de stedelijke tex t i e l n i j v e r h e i d . Voor de katoendrukkerijen gaat dit beeld inderdaad op; u i t p a r agraaf 1.6 valt op te maken, dat in 1709 verdiende negen gulden per week
v e rdiend werd , in 1729 werd ge m i ddeld acht à negen gulden per week en in 1744 waren er blijkbaar knechts die zestien gulden per week verd i e n d e n . Te r v e rgelijking : bij de drukkerij van Schuele in Au g s bu rg werd in 1760 drie à drie en een halve gulden per week betaald.105 Een en ander hing waars chijnlijk samen met het fe i t , dat de drukkerijen allemaal in de omgeving van Amsterdam zaten en dus lonen op stedelijk niveau moesten betalen. H o ge stedelijk lonen waren echter niet een specifiek Nederlands vers ch i j n s e l ; in Engeland werd steen en been ge k l a agd over de h o ge loonkosten van personeel afkomstig uit Londen, en bedrijven pro b e e rd e n dan ook zo vlug mogelijk personeel op te leiden op het platteland.106 Ook de s u c c e s volle Franse drukkerijen waren op het eind van de achttiende eeuw niet meer gevestigd in de steden. In de Republiek werd de ov e rstap van stadsnijverheid naar plattelandsindustrie niet ge m a a k t , w a a rdoor ze achter raakten bij de buitenlandse concurrenten. Wa a rom deze ov e rstad niet gemaakt is, is niet duid e l i j k ; m i s s chien heeft het te maken gehad met de afhankelijke positie van de katoendrukkerijen in het handelsnetwerk, w a a rdoor zij dicht bij de belangrijkste handelsplaats moesten bl i j v e n .
3.7 Andere oorzaken Het merc a n t i l i s m e, de stabiliserende situatie in het bu i t e n l a n d , de modev e r a ndering van barok naar ro c o c o , de ex p o rt van technologie en de hoge lonen zijn de oorzaken die door De Vries en Van der Woude genoemd wo rden voor de n e e rgang van de Nederlandse nijverheid. Allemaal hebben ze wel in meer of mindere mate bijge d r agen aan de neergang van de Amsterdamse katoendrukker i j e n , maar echt de kern raken doen ze niet; d a a rvoor moet toch gekeken wo rden naar oorzaken die specifiek van toepassing zijn op deze bedrijfstak.
3 . 7 . 1 . O p h e f fen van de restricties in het bu i t e n l a n d Wa a rs chijnlijk de belangrijkste reden, die hiervoor al een aantal keren ter sprake is ge ko m e n , was het opheffen van de verboden op het bedrukken van katoen in Frankrijk en Enge l a n d . In deze landen kwamen de traditionele tex t i e l b e d r i j-
ven in opstand tegen de nieuwe bedrijven; in Engeland was er hev i ge oppositie van de wol- en zijdew ev e rs en de linnenfabrikanten. Ook de boeren vo e l d e n z i ch bedreigd, omdat een grote populariteit van katoen zou kunnen betekenen, dat zij de wol van hun schapen niet meer zouden kunnen verko p e n . In Frankrijk raakten de fabrikanten van zijde, fluweel en wollen stoffen eveneens vero n t r u s t . In beide gevallen koos de overheid partij voor de traditionele industrieën en kondigde vo l l e d i ge verboden af op de invoer van katoenen stoffe n . E cht helpen deed het niet; de industrieën in eigen land werden effectief ge s t o p t , maar de overheden slaagden er niet in de invoer onder controle te houden; d a a rvo o r was de wil om niet achter te blijven bij deze te mode bij de consumenten te s t e r k . De verboden waren dus erg profijtelijk voor de Hollanders . In Frankrijk werd het bedrukken van katoen officieel weer toegelaten in 1759, maar al enkele jaren daarvoor waren enkele Franse katoendrukkerijen in het geheim begonnen met het bedrukken van katoen op de Indische wijze.107 In de p a r agraaf over veranderingen in de mode werd al aanschouwelijk ge m a a k t , d a t de Fransen zelf beter toegerust waren om in te spelen op de smaak in hun
e i gen land dan de Nederlandse bedrijven. Met het opheffen van het verbod ging dit land dan ook al snel als afzetmarkt verloren en de Franse dessins dro n ge n ook in andere landen de Nederlandse katoentjes van de markt voor de modieuzere bevo l k i n g s g ro e p e n . In principe zou dit verlies niet onov e r komelijk gew e e s t z i j n , want de Nederlandse sits was vaak toch al niet voor de hogere klassen b e s t e m d , ware het niet dat zij op het gebied van de eenvo u d i gere sitsen concurrentie kregen van de Enge l s e n , die eveneens voor de lagere- en midd e n k l a ssen gingen produceren.108 Het verbod op het produceren van bedrukte katoen w e rd in Engeland opge h even in 1774, maar wederom waren al enkele jaren drukkerijen bezig met het ontduiken van de verboden. Met name va n w e ge techn o l o g i s che vernieuwinge n , die in een latere paragraaf nog uitgebreid ter sprake zullen ko m e n , kon de Engelse katoen veel goedkoper en sneller ge p ro d u c e e rd wo rden en vormde dus een grote bedreiging voor de Nederlandse sitsen. Dat de interne situatie in andere landen op zo’n directie manier de Nederlandse nijverheid kon beïnv l o e d e n , blijft in de analyse van de Nederlandse nijverheid door De Vries en Van der Woude onderbelich t
3.7.2 Snelle modev e r a n d e r i n ge n De populariteit van sitsen op zich was een vrij constant modev e rs ch i j n s e l gedurende het eind van de zev e n t i e n d e, a chttiende en begin van de nege n t i e nde eeuw. Wel waren de op de sits afgedrukte patronen aan snelle wisselingen in smaak onderhev i g . Hier deed zich een pro bleem voor de Nederlandse bedrijven vo o r. In eerste instantie werden gewoon de patronen van de Indiase sitsen afgek e k e n , maar al snel kwamen er Europese aanpassingen met meer naturalistis che bloemen of juist zeer ex o t i s che ornamenten, m o t i even ge ï n s p i r e e rd door Japan en China, familie- of stadswapens en figuratieve afbeeldingen.109 W i e voor de Amsterdamse drukkers de patronen ontwierp is niet bekend. Er zijn enkele adv e rtenties bew a a rd ge bl even in de Amsterdamse Courant van teken a a rs die hun diensten aanboden. Ook zijn vermeldingen bew a a rd ge bl ev e n over platensnijders , maar zij sneden ook naar het vo o r b e e l d , dat zij van de drukker ge k r e gen hadd e n . Van de buitenlandse katoendrukkers die aan het eind van de achttiende eeuw zo succesvol waren, is wel bekend dat ze tekenaars in dienst hadd e n . Peel had in zijn beginperiode één tekenaar afkomstig uit Londen
in dienst, die eenvo u d i ge patronen ontwierp.110 Ve rder werden in Engeland op g rote schaal de ontwerpen die de Londense bedrijven uitbrachten ge ko p i e e rd . B ov e n genoemde Peel stuurde in de winter zijn compagnon naar Londen, o m daar stoffen te kopen die als voorbeeld voor hun eigen ontwerpen konden dien e n . De Londense dessins werden ook ge ko p i e e rd in Duitsland en Zwitserland. Van de beroemde Duitse drukker Schuele is bekend, dat hij om in patronen alle concurrenten te ov e rt r e f fe n , een van de beste Hambu rgse tekenaressen in dienst nam, die de drukkerij grote roem bezorg d e.111 Oberkampf, een bekende Franse drukker die pro d u c e e rde voor de hoogste lagen van de bevo l k i n g , had de bero e m d e Parijse ontwerper Huet in dienst; samen speelden zij in op actuele ge b e u rt e n i ss e n ; er was bijvoorbeeld een ontwerp met een luch t b a l l o n , een met een afbeelding uit de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd en een uit de opera ‘le nozze de Figaro ’ . D e ze prints werden gedrukt op katoen met verf van hoge kwaliteit en waren in de rest van Europa onov e rt ro f fe n . De belangrijkste centra van waaruit de mode ge d i c t e e rd werd in de tweede helft van de achttiende eeuw waren Ve rs a i l l e s , Pa r i j s , L o n d e n , B e r l i j n , Wenen en
SCRIPTIEBANK
Po t s d a m . Van de succesvolste katoendrukkers in deze periode is dan ook b e k e n d , dat ze in één of meer van deze plaatsen hun contacten hadd e n , i n t e genstelling tot de Amsterdamse katoendrukkers . Oberkampf bijvo o r b e e l d , h a d een kantoor in Pa r i j s . De Pe e l s , die in Lancashire gevestigd waren, o n d e r h i e lden uitgebreide contacten met Londen, maar concentreerden zich al snel op minder modieuze dessins voor de Amerikaanse markt en het platteland. D e Duitse drukkers reisden heel Europa af, om overal op te pikken wat ze ko n d e n ge b r u i k e n ; zij namen arbeiders , t e chnologie en wat dies meer zij mee terug naar Duitsland. Er is in de Republiek één persoon bekend die moge l i j k e r w i j s een rol heeft gespeeld bij het onwerpen van tex t i e l p a t ro n e n ; Daniël Maro t ( 1 6 6 5 - 1 7 2 0 ) , die hekken, lampen plafo n d s , va zen enz. ontwierp voor het stadhouderlijk hof en de omgeving daarvan te ‘ s - G r av e n h age. Het is echter veelze ggend dat Marot een Franse immigrant was. Net als de Engelsen mikte de R e p u bliek in eerste instantie op de lagere standen van de stedelijke bevo l k i n g en het platteland. Het razend snel inspelen op de nieuwe mode, waar de Fransen zo bekwaam in waren, was minder belangrijk. Uit de inboedels va n m a rs k r a m e rs , die op het Engelse platteland in de vraag naar textiel vo o r z age n ,
blijkt dat de Nederlandse sitsen vaak van mindere kwaliteit waren dan de Indiase sitsen (al waren daar ook vele varianten in te krijge n ) , h o ewel nog beter dan het Engelse pro d u k t , dat va n w e ge het verbod op het bedrukken van katoen gedrukt was op een mengsel van katoen en linnen, de zogenaamde ‘ S c o t ch cl o t h ’ . Veel verko chte sitsen uit Nederland waren bijvoorbeeld bruin met wit of geel ge s t r e e p t , of bedrukt met een eenvoudig bl o e m e n p a t ro o n . De meeste Hollandse sitsen waren van onvoldoende kwaliteit om te dragen en werd e n d a a rom gebruikt als beddegoed (spreien, g o rdijntjes e.d.) en gord i j n e n . Er was één sterkere Nederlandse soort , die voor kleding gebruikt kon wo rd e n , die een witte onderg rond had en bedrukt was met bruine bl o e m e n . Gedurende de periode dat het drukken van katoen in Frankrijk verboden was, was er wel een markt voor de Nederlandse katoentjes, maar zodra het verbod w e rd opge h ev e n , bleken de Fransen zelf veel beter in staat om ge r a f f i n e e rd e, m o d i e u ze patronen te ontwerpen. De Franse markt ging dus verloren voor de R e p u bliek en ook in andere landen gingen de Fransen de concurrentie met de R e p u bliek aan.
Een groot nadeel voor de Nederlandse drukkers was de manier waarop het bedrijf ge o rg a n i s e e rd was; daar zij meestal in opdracht pro d u c e e rden en ze l f geen directe contacten met de afze t gebieden hadd e n , waren ze veel minder op de hoogte van wat er speelde. Zij waren daardoor ge dwo n gen een afwach t e n d e houding aan te nemen, tot zij van de kooplieden de opdracht kregen vernieuw i n gen door te vo e r e n . De kooplieden verloren ondertussen steeds meer terrein in het internationale handelsverkeer en zullen daardoor ook steeds minder snel op de hoogte geweest zijn van wat de laatste mode vo o rs ch r e e f. 3.7.3 Gro n d s t o f fe n Smit verbaast zich erover dat het de Nederlandse katoendrukkerijen zo slech t ging in de tweede helft van de achttiende eeuw, terwijl de VOC op hetze l f d e niveau katoen en indigo bleef importeren en de Amsterdamse drukkerijen dus directe toegang tot de gro n d s t o f fen bezaten, in plaats van de indirecte toegang van de Zwitsers en de Duitsers . Wat de Fransen betreft gold dit vo o rdeel niet meer sinds de oprichting van de Franse Oostindische Compag n i e, al kon deze op het eind van de achttienden eeuw nauwelijks aan de vraag van de Franse katoendrukkerijen vo l d o e n . D a a rom import e e rden de Fransen katoen uit
E n ge l a n d . De Engelsen ondert u s s e n , h a dden ook in de kosten vn gro n d s t o f fe n een vo o rs p rong op de Nederlanders opge b o u w d . In de eerste plaats had de EIC i n m i ddels de VOC ov e rv l e u geld en de beste contacten met India opge b o u w d . I n de tweede plaats kwam Noord-Amerika zeer snel op als een nieuwe belangrijke l everaar van ruwe katoen. Tot deze gro n d s t o f fe n l everancier hadden de N e d e r l a n d e rs geen toegang. In 1791 kwamen in de havens van Liverpool en Londen nog maar 54 zakken katoen uit Noord-Amerika binnen, maar in 1799 waren dat er al 25.814 en in 1806 kwamen in Liverpool alleen al 100.000 zakken katoen uit Noord-Amerika aan. De plotselinge opkomst van de Amerkaanse katoenbouw werd veroorzaakt door een stijgende vraag uit Enge l a n d , omdat er voor het eerst in Engeland zelf zuiver katoen gew even kon wo rden door de enorme verbeteringen in spinnen en weven die in de tweede helft van de ach ttiende eeuw in Engeland werden doorgevo e rd . D a a rvoor was de katoenen draad die in Engeland gesponnen werd niet sterk genoeg en werd er een mengsel va n katoen en linnen gew ev e n , dat ruw was, moeilijk om te naaien en moeilijk om te w a s s e n . D e ze stof werd ook bedrukt, maar het resultaat was veel doffer dan op pure katoen.
SCRIPTIEBANK
De katoendrukker Peel was er als de kippen bij om de uitvinder van de ‘ s p i nning jenny ’ , James Harg r e av e, te contracteren in 1764. Met de ‘spinning jenny ’ kon veel sneller gesponnen wo rd e n , maar het was een ingewikkeld apparaat. Ve rdere verbeteringen in de tech n i e k , met name de uitvinding van het ‘ w a t e r f r a m e ’ in 1769 door Arkwright leidden ert o e, dat de Engelse basiskatoen veel g o e d koper ge p ro d u c e e rd kon wo rden dan de Nederlandse katoen. Met behulp van de ‘ w a t e r f r a m e ’ , ook een spinmach i n e, kon voor het eerst in een Euro p e e s land katoendraad gesponnen wo rd e n , die sterk genoeg was om er pure katoen mee te kunnen weven in plaats van een mengsel. een groot vo o rdeel van de m a chine was bovendien dat de machine bediend kon wo rden door onge s ch o o l d p e rs o n e e l , wat natuurlijk de loonkosten aanzienlijk verminderd e. D e ze nieuwe t e chnieken zouden in Nederland pas in de negentiende eeuw ingevo e rd wo rd e n . Dat de gro n d s t o f fe n a a nvoer van Amsterdam geheel via de Indiase import liep, bleek dus niet zo’n groot vo o rdeel meer te zijn. In de Republiek heeft een dergelijke verniewing van de katoenweverij pas plaats gevonden in de nege n t i e n d e e e u w, h o ewel er op het Twentse platteland, waar men bekend was met het sys-
teem van kapitalistische ze t b a zen die het wek verdeelden onder thuisw ev e rs , wel mogelijkheden toe geweest waren. De Vries en Van der Woude wijzen op de a l gehele stop op vernieuwing in de industrie in de achttiende eeuw; k a p i t a a l w e rd liever gestoken in speculatieprojecten met een hoog risico. Dit had te maken met de moderne financiële situatie waarin de Republiek verkeerde en met de moeilijke handelspositie die zij had va n w e ge alle markten die voor haar a f gesloten waren en waardoor het investeren in industrie niet ontmoedigd werd . 3.7.4 Te ch n o l o g i s che vernieuwinge n Ook binnen het katoendrukbedrijf zelf vonden vernieuwingen plaats. We d e ro m liepen andere landen zoals Frankrijk, maar met name Enge l a n d , vo o ro p . I n Frankrijk trachtte men in de tweede helft van de achttiende eeuw de arbeidskosten te verlagen door middel van ‘ p i c o t age ’ ; in de drukblokken werd ge e n p a t roon ge s n e d e n , maar er werden houten spijkertjes in ge s l agen die een p a t roon vo r m d e n . Het grote vo o rdeel hiervan was dat dit werk door onge s ch o o lde vrouwen en meisjes gedaan kon wo rd e n , en dat er dus geen dure bl o k k e n-
s n i j d e rs betaald hoefden te wo rd e n . Een tweede vernieuwing was de druk met koperen platen in plaats van houten bl o k k e n . Drukken met koperen plaat waren in één kleur, maar de afbeeldinge n waren veel ge d e t a i l l e e rder en verfijnder dan de afbeeldingen met het houten d r u k bl o k . In feite was dit een terugkeer naar de methode van de oude verv e r i je n , maar dan wel met bijtmidd e l e n . Het geheim zat hem in de juiste verd i k k i n g van de bijtmidd e l e n . Senegalese gom bleek het beste te zijn. De methode werd u i t gevonden door Francis Nixon in Engeland in 1755-7, maar vers p r e i dde zich zeer snel naar Frankrijk en Duitsland. In Amsterdam is ook een poging bekend; al in 1760 ging Herman Rich a rd Sprenckelman samen met twee Enge l s e n , Thomas King en Thomas Harper, een contract aan voor een katoendrukkerij. Harper en King zouden drie machines met koperen platen laten maken voor de d r u k k e r i j . Harper had het vak ge l e e rd bij Francis Nixon en wilde op de manier gaan drukken die hij daar ge l e e rd had. Na een jaar stapte King eruit. Hoe het v e rder is ge g a a n , is niet bekend, maar veel aansluiting hebben ze in Amsterd a m blijkbaar niet gevo n d e n , want van andere drukkerijen is niet bekend, dat ze met koperen platen gingen werken.
De laatste tech n o l o g i s che verbetering, w e d e rom afkomstig uit E n ge l a n d , b e t rof een aanpassing op de vo r i ge, namelijk een machine die in staat was met koperen platen te drukken. De machine werd uitgevonden door Thomas Bell. Het patroon werd aange b r a cht op koperen ro l l e n , waar de katoen overheen geleid werd . Door vers chillende van deze rollen achter elkaar te plaats e n , kon er in meerdere kleuren gedrukt wo rd e n . De machine lev e rde een enorme tijdwinst en besparing in de arbeidskosten op. In Nederland wo rdt een keer melding gemaakt van een dergelijke mach i n e, namelijk in drukkerij ‘De Ster’, d i e in 1787 werd verko ch t . Er bevond zich toen ook een ‘ m a chine voor een ko p e r e np l a a t f a b r i e k , zeer weinig bekend’ i n . Blijkbaar was men in Amsterdam niet in staat deze vernieuwingen op een winstgevende manier toe te passen. 3.7.5 Milieuvervuiling en kwaliteitsafname Over deze oorzaken is maar zeer weinig bekend, maar het kan zeker meegespeeld hebben, juist omdat het hier gaat om een stedelijke tak van nijverheid. Dat frisse, heldere water dat zo essentieel was voor de katoendrukkers , ko n door de handelingen die deze bedrijfstak verrich t e, a a rdig vervuild raken;
vo o rtdurend moest de katoen in schoon water gespoeld wo rd e n , a ch t e r e e nvo lgens na een vitrioolbad, na een mestbad, nadat het bewerkt was met bijtmidd elen en nadat het een verfbad had onderg a a n . Met name de vitriool was giftig en kan ook flink gestonken hebben. In de notariële arch i even is een geval bekend van een hooglopende ruzie die te maken had met waterv e rv u i l i n g ; in juni 1708 verklaren vier natwassers van Jan Bruijn, de eigenaar van een katoendrukkerij in de Outerwaalsche Po l d e r, dat hun baas door de bu u r m a n , De wijnko p e r Abraham ter Burg h , bedreigd is met een mes. Uit een attestatie van april 1709 blijkt waaro m ; w e d e rom vier personeelsleden van Bruijn verklaren dat zij nooit hebben bemerkt dat de sloot waarin zij de katoen spoelen, d a a rdoor verv u i l d r a a k t . Bruijn had de sloot zelfs extra laten uitdiepen. Het ging in dit geval dan wel om een sloot en niet om de Amstel, maar over de Engelse katoendrukkers wo rdt ge s u gge r e e rd dat een van de redenen om naar heet platteland te trekken w a s , dat de rivieren van Londen door alle industrie enorm vervuild waren geraakt wat de kwaliteit van het produkt niet ten goede kwam. M i s s chien is het deels hieraan te wijten dat de kwaliteit van de Nederlandse sitsen achteruit liep in de tweede helft van de achttiende eeuw. Daarnaast ging men ook ge b r u i k e n
van minderwaard i ge verfstoffe n , m i s s chien om de lage pro d u k t i e kosten van de buitenlandse concurrenten bij te kunnen houden. Dit werkte av e r e ch t s ; d e Fransen staken in de achttiende eeuw juist heel veel tijd in het verbeteren va n hun verfstoffe n ; Franse sch e i k u n d i gen vonden bijvoorbeeld een manier om met Sandelhout een bijtmiddel voor bruin te pro d u c e r e n . Een Franse katoendrukker in Amsterd a m , Antoine le Blanc had in 1769 4000 gulden uitge geven bij zijn onderzoek naar vers t o f fe n . O b e r k a m p f, die eind 1773, begin 1774 een reis door E u ropa maakte en daarbij ook Amsterdam aandeed, was zeer vero n t w a a rd i g d over wat hij hier zag ; ‘je n’aurais jamais cru qu’on fasse de si vilain ouvrage comme j’en ai vu, et ce qui est un peu bien de 10 livres plus cher que nous.’ Sloot de analyse van De Vries en Van der Woude nog aardig aan voor de oorzaken van de opkomst van de Amsterdamse katoendrukkerijen, het beeld dat ge s chetst wo rdt van de neergang van de Nederlandse nijverheid sluit ze e r s l e cht aan bij de oorzaken van de neergang van de Amsterdamse katoendrukker i j e n . Alle punten die zij noemen, b e h o even nu a n c e r i n g . Ten eerste de inv l o e d van het mercantilisme op de Nederlandse nijverheid. Daar de katoendrukkerijen
vaak genoemd wo rden als trafieken, zouden zij van die maatregelen zeer direct nadeel moeten onderv i n d e n . Het tegendeel is echter waar; de Amsterdamse katoendrukkerijen komen op in een tijd waarin het mercantilisme actief bedreven werd . De beperkende maatregels werden echter op grote schaal ontdoken en de sitsen ginge n deel uitmaken van de smokkelhandel. To ch waren de katoendrukkerijen wel heel kwetsbaar voor buitenlandse inv l o e d , want er werd bijna uitsluitend voor de ex p o rt ge p ro d u c e e rd en niet voor de Nederlandse markt. De reden dat de merc a n t i l i s t i s che maatregelen niet werkten w a s , dat in de landen waar deze politiek gevo e rd werd , t e ge l i j k e rtijd ook het p roduceren van sitsen verboden. Toen deze verboden werden opge h ev e n , bl e e k de interne katoenindustrie in deze landen zeer wel in staat tegen de Nederlandse sitsen te concurreren. De buitenlandse handelspolitieke maatregelen hadden dus wel een groot effect op de Amsterdamse katoendrukkerijen, maar op een andere manier als De Vries en Van der Woude aangev e n . Ook het niet kunnen inspelen op modev e r a n d e r i n gen heeft met bovenstaande te m a k e n , net met de door De Vries en Van der Woude besch r even ov e rgang va n
b a rok naar ro c o c o . Snelle modew i s s e l i n gen vormden vanaf het begin een probleem voor de Amsterdamse drukkerijen, maar wegens het gebrek aan concurrentie was dat in de eerste helft van de achttiende eeuw nog geen pro bl e e m . De ex p o rt van technologie was ook niet belangrijk; de technieken van katoendruk waren allang bekend in het bu i t e n l a n d , maar va n w e ge het verbod op het bedrukken van katoen konden ze die kennis niet toepassen. Wel belangrijk, door De Vries en Van der Woude ook niet duidelijk ge n o e m d , waren de vernieuw i n gen die in het buitenland werden doorgevo e rd en waar de Republiek bij achter bl e e f. Met name Enge l a n d , maar ook Frankrijk en Duitsland waren aler ter dan de Republiek op arbeidsbesparende en ko s t e nv e r h o gende inv e s t e r i nge n . Men hield deze vernieuwingen niet ge h e i m ; er werd zelfs door bu i t e n l a nd e rs ge t r a cht ze in te voeren in Amsterd a m , maar dit sloeg niet aan. De meest hout snijdende oorzaak die De Vries en Van der Woude noemen is het h o ge loonpeil in de Republ i e k . Dit was inderdaad een pro bl e e m , zeker ro n d A m s t e rd a m , want stedelijke en Hollandse lonen lagen extra hoog. In het bu i t e nland trokken de katoendrukkers in de tweede helft van de achttiende eeuw naar het platteland, ook omdat de rivieren rondom de steden niet schoon ge n o e g
meer waren. In Amsterdam vond ook deze ontwikkeling geen ge h o o r. Veel van de hierboven genoemde pro blemen lijken, behalve met de situatie in het bu i t e n l a n d , ook te maken te hebben met de manier waarop de bedrijfstak in en rond Amsterdam ge o rg a n i s e e rd was. Het waren dan wel geen trafieken, i n die zin dat zij geen produkten pro d u c e e rd e n , die een essentiële rol speelden in het internationale handelsnetwerk van Amsterdam en erg arbeidsintensief w a r e n . De afbrokkeling van het Nederlandse wereldhandelssysteem had dan ook geen direct effect op de katoendrukkerijen. Wel vo o r z agen de Nederlandse sitsen in een behoefte, die waars chijnlijk niet was opgemerkt zonder het bestaan van dit handelssysteem. De drukkers waren enorm afhankelijk van de ko o p l i e d e n , die optraden als intermediair bij het leveren van de gro n d s t o f fen en het verkopen van de eindprodukten in het buitenland en als financier van de k a t o e n d r u k k e rs . Bij de grote buitenlandse succesverhalen uit de tweede helft van de achttiende eeuw (Oberkampf, Pe e l , S chuele) blijkt het overal te gaan om onafhankelijke bedrijven die voor eigen rekening werkten en terug konden va llen op de vraag van de binnenlandse markt. In dit licht gezien is het logisch dat zij snel konden inspelen op nieuwe modes;
zij hadden toch al agenten in diverse steden zitten va n w e ge de verkoop en bl even zo veel directer op de hoogte van veranderingen in de vraag dan de A m s t e rdamse drukkers , die dergelijke zaken van de kooplieden moesten vernem e n . Ook konden zij va n w e ge die onafhankelijke positie gemakkelijker besluiten om naar het platteland te trekken toen de kosten van de arbeid en de kwaliteit van het stadswater afnemen; omdat zij in mindere mate afhankelijk waren van de internationale handelspositie in hun land, was het minder belangrijk om in de stad te zitten. Voor dergelijke op het platteland gevestigde bedrijven was het ook vo o rdelig om , zoals in Engeland ge b e u rd e, te gaan zoeken naar midd elen om eigen gro n d s t o f fen te pro d u c e r e n , in plaats van ze te import e r e n . Vo o r de Amsterdamse bedrijven was dit niet aan de ord e, zij bl even geheel van de i m p o rten afhankelijk. Dat de buitenlandse bedrijven in alle opzichten op een modernere manier ge o rg a n i s e e rd waren dan de Amsterdamse heeft er miss chien ook toe bijge d r age n , dat zij eerder tech n o l o g i s che vernieuwingen doorvo e rden binnen de bedrijfstak. Ve r n i e u w i n ge n , die in Amsterd a m , dat niet alle andere hierboven genoemde vo o rdelen niet bezat, geen succes bleken te zijn.
CONCLUSIE De in dit werkstuk getoetste hypothese van De Vries en Van der Wo u d e, die een plausibele verklaring geeft voor de opkomst en ondergang van de nijverheid in de Republ i e k , blijkt van de opkomst en ondergang van de Amsterdamse katoendrukkerijen een onvolledig beeld te sch e t s e n . Wat de periodisering betreft klopt het wel; de Amsterdamse katoendrukkerijen komen op in de verwarde periode tussen 1650 en 1750, waarin in feite alles kan vo l gens De Vries en Van der Wo u d e. Er zijn maar zeer weinig nieuwe industrieën die opko m e n , maar ze bestaan wel en de Amsterdamse katoendrukkerij is er daar één va n . De oorzaken voor de opkomst van de Amsterdamse drukkerijen sluiten vrij goed aan bij de oorzaken die De Vries en Van der Woude noemen voor de o p komst van de Nederlandse nijverheid, al behoeven die wel enige aanv u l l i nge n . De Vries en Van der Woude noemen in de eerste plaats de samenhang va n de nijverheid met het succesvolle handelsnetwerk van de Republ i e k . Zonder dit handelsnetwerk hadden de katoendrukkerijen inderdaad niet kunnen bestaan, want zij waren van dit netwerk afhankelijk voor de aanvoer van bijna alle gro n d-
s t o f fen en voor de afvoer van hun eindpro d u k t e n . Daarnaast werkten de A m s t e rdamse katoendrukkerijen bijna altijd op bestelling en niet voor eige n r e k e n i n g . Die bestellingen werden gedaan door ko o p l i e d e n , dus ook op de ze manier was men van de handel afhankelijk. Ook de andere oorzaken die zij noemen, namelijk de ov e rv l o e d i ge aanwezigheid van kapitaal, de goede infrastructuur in de R e p u bl i e k , de aanwezigheid van turf als goedkope brandstof en de meew e r k i n g van de overheid (die in dit geval vooral bestond uit het gebrek aan tege n w e rking) hebben allen de opkomst van Amsterdamse katoendrukkerijen ge s t e u n d . Er was echter nog een zeer belangrijke reden voor de opkomst van de A m s t e rdamse drukkerijen, die De vries en Van der Woude niet noemen; in de o m r i n gende landen werden de katoendrukkerijen enorm tege n gewerkt door de traditionele textielnijverheid en de ov e r h e i d , die partij koos voor de traditionele i n d u s t r i e. In Frankrijk kwam er in 1685 een algeheel verbod op de invoer en p roduktie van sitsen, in Engeland in 1720 en in Duitsland braken aan het begin van de achttiende eeuw rellen uit, ge r i cht tegen de katoendrukkers . De concurrentie werd dus effectief door het eigen land onder de duim ge h o u d e n , wat de
N e d e r l a n d e rs een kans gaf om te voorzien in de behoefte van de Euro p e s e consument aan de modieuze sitsen. De meest voor de hand liggende reden voor de neergang van de Amsterd a m s e k a t o e n d r u k k e rs is dan ook niet een van de oorzaken die De Vries en Van der Woude noemen, maar het feit dat het verbod op en tegenwerking tegen het bedrukken van katoen langzamerhand verlicht werd . Hun interpretatie van de oorzaken van de neergang van de Nederlandse nijverheid is dan ook maar ze e r ten dele van toepassing op de Amsterdamse katoendrukindustrie. M e rc a n t i l i s t i s che maatregelen op zich waren volstrekt niet voldoende om de n e e rgang van de katoendrukkerijen te bew e r k s t e l l i ge n ; de katoendrukkerijen komen op in een periode waarin het mercantilisme hoogtij vierd e, maar hun p rodukten bereikten de afgesloten markten toch via sluikhandel. Nadat de verboden op het bedrukken van katoen in deze landen waren opge h ev e n , waren de Amsterdamse katoend r u k k e rs wel in het nadeel door de merc a n t i l i s t i s che maatrege l e n , omdat zij bijna uitsluitend voor de ex p o rt pro d u c e e rden en niet konden terugvallen op de kleine binnenlandse afze t m a r k t .
De tweede belangrijke reden voor de neergang van de katoendrukkerijen is dat men in het buitenland een modieuze r, g o e d koper en beter produkt ging pro d uceren De oorzaken die De Vries en Van der Woude noemen, de stabilisatie va n de interne situatie in het bu i t e n l a n d , de ov e rgang van rococo naar barok en de ex p o rt van tech n o l o g i e, kunnen dit niet verklaren. Het pro bleem zat hem met name in de manier waarop de bedrijfstak ge o rg a n i s e e rd was, namelijk ze e r afhankelijk van handel en ko o p l i e d e n . D a a rdoor konden Nederlandse katoend r u k k e rs minder snel inspelen op nieuwe modes, minder goed ko s t e n b e s p a r e nde vernieuwingen doorvoeren door bijvoorbeeld op het platteland te gaan zitten of eigen gro n d s t o f fen te produceren en minder goed de kwaliteitsvermindering door de milieuvervuiling van het water tegen gaan door naar een schonere plek te vert r e k k e n . Hoe belangrijk het was voor de drukkers om bij Amsterdam te zitten blijkt ook al uit het fe i t , dat deze industrie niet tot bloei is ge komen in H a a r l e m , waar veel ervaring was met het bleken van stoffen en waar de beekvelden al waren. Een verrassende bevinding is, dat er wel is ge p ro b e e rd om tech n i s che vernieuw i n gen in te voeren in de tweede helft van de achttiende eeuw, in de meeste
gevallen zelfs door bu i t e n l a n d e rs . D e ze sloegen echter niet aan in Amsterd a m ; blijkbaar moesten de bedrijven dus op een andere, modernere manier ge o rg a n is e e rd zijn om van deze tech n i s che vindingen te kunnen pro f i t e r e n . De neerg a n g van de Amsterdamse katoendrukkerijen is te wijten aan een veranderende situatie in het bu i t e n land en een organisatie binnen de bedrijfstak die ge r i cht was op het bu i t e n l a n d , maar te zwak was om daadwerkelijke concurrentie met buitenlandse bedrijven aan te kunnen. De meest opvallende conclusie van dit onderzoek is, dat het merc a n t i l i s m e, d a t in veel historische publicaties wo rdt gezien als één van de belangrijkste oorzaken van de neergang van de Nederlandse nijverheid, ook een totaal tege n gestelde functie kon hebben. M i s s chien zou het de moeite waard zijn om ook vo o r andere sectoren binnen de nijverheid de rol van het mercantilisme opnieuw te bekijken.
N OT E N A R C H I E F M AT E R I A A L
G e m e e n t e a rchief Amsterd a m Notariële arch i ev e n I nv e n t a r i s nu m m e r, d a t u m 3678/141-143, 21-1-1676. 3887/39, 13-2-1679. 4979/540, 12-7-1695. 6196/1193, 18-1-1701. 3718/112-114, 26-1-1701. 5670/1443, 27-2-1701. 4915/1065, 30-3-1701. 5880/83, 9-5-1701.
-
5557/1053, 8-6-1701. 4831/1529, 8-7-1701. 4831/1977, 7-11-1701. 6677a/423, 8-7-1702. 5508/852, 8-1-1703. 4833/219, 14-2-1703. 4833/315, 14-3-1703. 5768I/35, 29-3-1703. 6572/677, 4-9-1703. 5293/321, 18-2-1704. 5810/35, 18-2-1704.
-
4643/1711, 25-3-1704. 5672/1311, 19-5-1704. 5294/865, 12-9-1704. 559/635, 12-1-1705. 5961/419, 14-7-1705.
I nv e n t e r i s nu m m e r, d a t u m 6482/685, 15-9-1705. 5983/875, 22-12-1705. 5559/1259, 4-1-1706. 7348/101, 12-1-1706. 6483/187, 25-1-1706. 5507/783, 2-6-1706. 5410/35, 3-7-1706. 6979/163, 16-2-1707. 6203/416, 23-5-1707.
-
7530/717, 11-6-1707. 7544/699, 16-11-1707. 5908/1263, 14-6-1708. 7531/869, 31-10-1708. 6981/225, 15-3-1709. 4654/181, 18-1-1709. 4654/327, 28-1-1709. 5813/121, 13-2-1709. 4654/795, 21-2-1709. 5921/51, 4-3-1709. 7218/235, 26-7-1709. 6651/39, 6-9-1709. 7723/435, 5-12-1709. 7 0 6 5 c / 3 8 9 ; 5 4 7 , 1710 ( b r a n d s ch a d e ) 8071/119, 17-6-1710. 6982/1271, 27-12-1710.
-
7296, 4293, 8309, 7303,
11-1-1711. 21-2-1714. 24-3-1714. 20-3-1715.
I nv e n t a r i s nu m m e r, d a t u m 6502/acte 490, 1 6 - 1 1 - 1 7 1 5 . 5825a, 21-2-1719. 8571/1771, 16-3-1720. 7544, 3-9-1720. 102540/1050, 21-11-1720. 8022/167, 23-1-1727. 9460, 1-3-1728. 8353/98, 5-10-1750. 12347/368, 18-10-1759. 10294/995, 29-12-1760. 10522/574, 8-5-1761.
-
10523/816, 13-7-1761. 14313/49, 30-1-1768. 10837/139, 20-2-1768. 12380/113, 3-3-1768. 10838/322, 19-4-1768. 12386/466, 20-6-1769. 11477/121, 19-8-1769. 11485/25, 8-6-1770. 14327/635, 15-9-1772. 12461/42, 29-1-1782.
L I T E R AT U U R L I J S T A m s t e rdam in kaarten : verandering van de stad in vier eeuwen cart o g r a f i e, W. F. Heinemeijer ... [et al], (Ede 1987). B a a n , Els de, Termen en begrippen van de textielnijverheid uit heden en verleden (Leiden, z . j . ) B a k e r, P. G . , ‘Indian cotton prints and paintings of the 17th and 18th century, N ewcomen Society (z.p. 1 9 2 3 ) , p p . 5 2 - 5 7 . B a i n e s , E . , H i s t o ry of the cotton manufacture in Great Britain (Londen 1835). B r a u d e l , F e r n a n d , De tijd van de wereld : b e s ch aving en kapitalisme (15de-18de e e u w ) , deel 3, ( A m s t e rdam 1995), 3 9 5 - 3 9 7 . B u t e r, A d r i a a n , De kadans van de getouwen : heren en knechten in de
Nederlandse textiel (Amsterdam 1985). C h a p m a n , S . D. and S. C h a s s ag n e, E u ropean textile printers in the eighteenth c e n t u ry : a study of Peel and Oberkampf (London 1981) C h a s s ag n e, S e rge, Le coton et ses patro n s , France 1760-1840 (Parijs 1991). D e a n e, P hy l l i s , The first industrial revolution (Londen 1991). D e k k e r, D. , ‘De staking van de Amsterdamse katoendrukkers k n e chts in 1744’, Tex t i e l h i s t o r i s che bijdragen 26 (1986) p. 2 4 - 3 7 . D i l l e n , J. G . va n , Van rijkdom en regenten (‘s-Grav e n h age 1970). D o o r m a n , G . , O c t rooien voor uitvindingen in de Nederlanden uit de 16e-18e eeuw met bespreking van enkele onderwerpen uit de ge s chiedenis van de techniek (‘s-Grav e n h age 1940).
E l i a s , J. E . , De vro e d s chap van Amsterdam 1578-1795, deel 2, (Haarlem 1903-5). E n s ch e d é , E . , ‘Hollandse katoendruk en sits’, Oude Kunst 4 (1918) 2, p . 3 6 - 4 5 .
Fa b e r, J. A . , ‘De achttiende eeuw’, De economische ge s chiedenis van Nederland ( z . p . , z . j . ) , p 121-156. F i l k s , L . , ‘De Jidd i s che kroniek van Abraham Chaim Braatbord (1740-1752)’, A m s t e l o d a num jaarboek 48 (1956), 1 2 6 .
F o r r e r, R o b e rt , Die Kunst des Zeugdrucks von Mittelalter bis zu Empire Zeit ( S t r a s b o u rg 1898). G a a s t r a , Femme S., ‘De textielhandel van de VO C ’ , Tex t i e l h i s t o r i s che bijdrage n
34 (1994), p . 5 0 - 6 9 . G e rd i n g , M . A . , ‘Vier eeuwen turfwinning : de verv e n i n gen in Gro n i n ge n , F r i e s l a n d , Drenthe en Overijssel tussen 1550 en 1915’, A l gemene Agrarisch e B i j d r agen (1995) 35. G ro e s b e e k , J. W. , Amstelveen : a cht eeuwen ge s chiedenis (Amsterdam 1966). H a rt k a m p - J o n x i s , E b e l t j e, ‘Sits en katoendruk, handel en fabricage in N e d e r l a n d ’ , Sits : O o s t - West relaties in tex t i e l , r e d . Ebeltje Hart k a m p - J o n x i s ( Z wolle 1987), 3 0 - 4 1 . H a rt k a m p - J o n x i s , E b e l t j e, ‘Katoendrukkerijen in de Noordelijke Nederlanden, 1 6 7 8 - 1 8 2 0 ’ , Katoendrukkerij in Nederland, r e d . Bea Brommer (Helmond/Tilbu rg , 1989). H a rt k a m p - J o n x i s , E b e l t j e, ‘ M o t i even op sits en bedrukte katoen’, Sits : O o s t West relaties in tex t i e l , r e d . Ebeltje Hart k a m p - J o n x i s , ( Z wolle 1987), 7 6 - 1 0 5 .
H o fenk de Graaff, Ju d i t h , ‘De techniek van sits en katoendruk’, Sits : O o s t - We s t relaties in tex t i e l , r e d . Ebeltje Hartkamp-Jonxis (Zwolle 1987), 2 2 - 2 9 . H o u t t e, J. A . va n , E c o n o m i s che en sociale ge s chiedenis van de lage landen (Zeist 1964). H u n t e r, William A., ‘James Harg r e aves and the invention of the spinning jenney ’ , Transactions of the Newcomen Society (1952) Oktober. Katoendruk in Nederland, r e d . Bea Brommer (Helmond 1989) O l d ew e l t , W. H . F. , Kohier van de Pe rsoneele Quotisatie te Amsterd a m ( A m s t e rdam 1945). Paw s o n , E r i c , The early industrial revolution : Britain in the
eighteenth century (Londen 1979). Po n t i n g , K . G . , ‘ I m p o rtant natural dyes of history ’ , Industrial Archeology Rev i ew 11 (1978) 2, 1 5 4 - 1 5 9 . R e e s ’s manufacturing industry (1818-20), vo l . Two : a selection from the C y clopaedia : a Universal Dictionary of Art s , Sciences and Literature by Abraham Rees, e d . Neil Cossons (Londen 1972). S a n d s t r a , G ö s t a , Indigo textiles : t e chnique and history (Londen 1989). S i m o n , C h r i s t i a n , ‘Labour relations at manufactures in the eighteenth century : the claico printers in Euro p e ’ , International Rev i ew of Social History 39 (1994) Supplement, p. 115-144. Sits : O o s t - West relaties in tex t i e l , r e d . Ebeltje Hartkamp-Jonxis (Zwolle 1987).
S m i t , W. J. , De katoendrukkerij in Nederland tot 1813 (Amsterdam 1928). S n e l l e r, ‘De opkomst der Nederlandse katoenindustrie’, B VGO IV (1926), 5 8 3 602. S p u f fo rd , M a rg a r e t , The great reclothing of rural England : petty chapman and their wares in the seventeenth century (Londen 1984). Tu r n a u , I r e n e, ‘The organization of the European textile industry, 13th-18th cent u ry ’ , Journal of European Economic History 17 (1988) 601-602. Ve l u w e k a m p , Jan W i l l e m , ‘De buitenlandse textielhandel van de Republiek in de a chttiende eeuw’, Tex t i e l h i s t o r i s che bijdragen 34 (1994), p . 7 0 - 8 8 . Ve n t e r, f a b r i q u e r, fabrikant : joodse ondernemers en ondernemingen in Nederland 1796-1940, r e d . Hetty Berg , Thera W i j ze n b e e k , Eric Fisch e r ( A m s t e rdam 1994), 1 2 .
Ve r b o n g , G e e rt , ‘ Werken in de katoendrukkerij’, Katoendrukkerij in Nederland, r e d . Bea Brommer (Tilbu rg / H e l m o n d , 1 9 8 9 ) , 6 9 - 8 4 . V i s , D. , Drie eeuwen verf : een en ander uit de ge s chiedenis van de Zaanse verfindustrie (z.p., z . j . ) . V r i e s , Jan de en Ad van der Wo u d e, Nederland 1500-1815 : de eerste ronde va n moderne economische groei (Amsterdam 1995) V r i e s , Johannes de, De economische achteruitgang der Republiek in de ach ttiende eeuw (Amsterdam 1959). 1.NA 6196/118, 1 8 - 1 - 1 7 0 1 . 2.NA 5557/1053, 8 - 6 - 1 7 0 1 . 3.NA 4831/1529, 8 - 7 - 1 7 0 1 , NA 5557/1233, 5 - 8 - 1 7 0 1 . 4.NA 4833/219, 1 4 - 2 - 1 7 0 3 . 5 . W. J. S m i t , De katoendrukkerij in Nederland tot 1813 (Amsterdam 1928), b i j l a-
ge, 2 0 5 . 6 . J. W. G ro e s b e e k , Amstelveen : a cht eeuwen ge s chiedenis (Amsterdam 1966), 178. 7.NA 10837/139, 2 0 - 2 - 1 7 6 8 . 8.Jan de Vries en Ad van der Wo u d e, Nederland 1500-1850 : de eerste ronde va n moderne economische groei (Amsterdam 1995), 3 9 5 - 3 9 7 . 9.De Vries en Van der Wo u d e, 3 9 8 - 4 0 1 . 10.ibidem, 403-410. 11.Smit, 29. 12.Fernand Braudel, De tijd van de wereld : b e s ch av i n g , economie en kapitalisme (15de-18de eeuw), deel III (Amsterdam 1990), 4 7 2 - 7 6 . 1 3 . G . D o o r m a n , O c t rooien voor uitvindingen in de Nederlanden uit de 16de18de eeuw met bespreking van enkele onderwerpen uit de ge s chiedenis van de techniek (‘s-Grav e n h age 1940), 1 3 9 . 14.Smit, 257. 1 5 . A m s t e rdam in kaarten : verandering van de stad in vier eeuwen cart o g r a f i e, W. F. Heinemeijer ... [et al] (Ede 1987), 8 8 - 8 9 .
16.Smit, 59. 17.Smit, 65. 18.NA 3678/141-3, 2 1 - 1 - 1 6 7 6 , attestatie met betrekking tot het raveren van ko p eren platen; NA 3887/39, 1 3 - 1 - 1 6 7 9 , contract voor oprichting ‘ p l a e t d r u ck e r i j e ’ . 19.NA 6677a/423, 8 - 7 - 1 7 0 1 . 20.Femme S. G a a s s t r a , ‘De textielhandel van de VO C ’ , Tex t i e l h i s t o r i s ch e B i j d r agen 34 (1991), 5 3 . D e ze maatregelen zullen uitgebreid aan bod komen in hoofd stuk twee en drie 2 2 . A m s t e rdam in kaart e n , 6 5 . R e e s ’s manufacturing industry (1810-20), vo l . Two : a selection from the C y clopaedia : a Universal Dictionary of Art s , Sciences and Literature by Abraham Rees, e d . Neil Cossons (Londen 1972), 1 6 8 . 24.Smit, 72-73. 25.Smit, 75. 26.NA 11477/121, 1 9 - 8 - 1 7 6 9 . 27.NA 6982/1271, 1 - 7 - 1 7 1 0 .
28.NA 9460/14, 1 - 3 - 1 7 2 8 . 2 9 . Judith H. H o fenk de Graaff, ‘De techniek van sits en katoendruk’, Sits : O o s t West relaties in tex t i e l , r e d . Ebeltje Hartkamp-Jonxis (Zwo l l e, 1 9 8 7 ) , 2 8 . 30.Smit, 76. 31.Smit, 77-80 3 2 . J. H . H o fenk de Graaff, ‘De techniek van sits en katoendruk’, , 2 9 . 33.NA 6979/163, 1 6 - 2 - 1 7 0 6 34.NA 7530/717, 1 1 - 6 - 1 7 0 6 . 35.NA 7544, 3 - 9 - 1 7 2 0 . 36.NA 6482/685, 1 5 - 9 - 1 7 0 5 3 7 . W. H . F. O l d ew e l t , Kohier van de Pe rsoneele Quotisatie te Amsterd a m ( A m s t e rdam 1945), k a t o e n d r u k k e rs . 38.Smit, 261-262. 39.Smit, 97-98. 4 0 . J. A . van Houtte, E c o n o m i s che en sociale ge s chiedenis van de lage landen (Zeist 1964), 1 9 4 . 41.NA 5961/419, 1 4 - 7 - 1 7 0 5 .
SCRIPTIEBANK
42.NA 5559/635, 1 2 - 1 - 1 7 0 5 4 3 . D e k k e r, R . M . , ‘De staking van de Amsterdamse katoendrukkers k n e chts in 1 7 4 4 , Tex t i e l h i s t o r i s che bijdragen 26 (1986) 24-37. 44.NA 5880/83, 9 - 5 - 1 7 0 1 45.Smit, 264-266. 4 6 . D e k k e r, ‘De staking in 1744’, T H B , 2 4 - 3 7 . 47.NA 5983/875, 2 2 - 1 2 - 1 7 0 5 . 48.NA 6483/187, 2 5 - 1 - 1 7 0 6 . 4 9 . W. F. H . O l d ew e l t , Pe rsoneele Quotisatie te Amsterdam , k a t o e n d r u k k e rs . 50.De Vries en Van der Wo u d e, 6 5 0 . 5 1 . J. W. G ro e s b e e k , r e s p . 1 9 0 , 1 9 5 , 1 7 2 , 1 1 7 . 52.Smit, 107. 5 3 . J. E . E l i a s , De vro e d s chap van Amsterdam 1578-1795, deel 2 (Haarlem 19035), 625. 5 4 . J. de Vries en A. van der Wo u d e, 3 9 5 - 3 9 6 . 55.ibidem, 774.
SCRIPTIEBANK
56.Adriaan Buter, De kadans van de getouwen (Amsterdam 1985), 7 3 . 57.Femme S. G a a s t r a , ‘De textielhandel van de VO C ’ , 5 3 . 5 8 . G a a s t r a , ‘ t extielhandel VO C ’ , 5 3 - 5 4 . 59.Christiaan Jörg , ‘De handel van de VOC in India’, Sits : O o s t - West relaties in t ex t i e l , r e d . Ebeltje Hartkamp-Jonxis (Zwolle 1987), 1 2 - 1 5 . 6 0 . G a a s t r a , ‘ Textielhandel VO C ’ , 5 5 . 6 1 . S . D. Chapman and S. C h a s s ag n e, E u ropean textile printers in the eighteenth c e n t u ry (Londen 1981), 6 . 6 2 . B r a u d e l , Tijd van de wereld, 4 7 2 . 6 3 . D. V i s , Drie eeuwen verf : een en ander uit de ge s chiedenis van de Zaanse verfindustrie (z.p., z . j . ) , 4 3 - 4 4 . 6 4 . Fa b e r, J. A . , ‘De achttiende eeuw’, De economische ge s chiedenis va n N e d e r l a n d , ov e rd r u k , ( z , p . , z . j . ) , 1 4 1 . 6 5 . V r i e s , Johannes de, De economische achteruitgang der Republiek in de ach ttiende eeuw (Amsterdam 1959) 89. 6 6 . J. W. E n s ch e d é , ‘Hollandse katoendruk en sits’, Oude Kunst 4 (1918), 3 7 . 67.De Vries en Van der Wo u d e, 3 9 8 .
6 8 . E . B a i n e s , A history of the cotton manufacture in Great Britain (Londen 1885), 84-87. 69.NA 6615/39, 6 - 9 - 1 7 0 9 70.NA 11477/121, 1 9 - 8 - 1 7 6 9 7 1 . S m i t , b i j l age XXII, 2 7 0 - 2 7 1 . 7 2 . L . F i l k s , ‘De Jidd i s che kroniek van Abraham Chaim Braatbord (1740-1752)’, A m s t e l o d a num jrb. 48 (1956), 1 2 6 . 7 3 . Ve n t e r, f a b r i q u e u r, fabrikant : joodse ondernemers en ondernemingen in Nederland 1796-1940, r e d . Hetty Berg , Thera W i j ze n b e e k , Eric Fisch e r ( A m s t e rdam 1994), 1 2 . 7 4 . G ro e s b e e k , 1 8 9 . 75.ibidem, 213. 76.ibidem, 208. 77.NA 5672/1311, 1 9 - 5 - 1 7 0 4 . 78.Christian Simon, ‘Labour relations at manufactures in the eighteenth century : the calico printers in Euro p e ’ , International Rev i ew of Social History 39 (1994)
Supplement, 121. 79.NA 12461/42, 2 9 - 1 - 1 7 8 2 . 80.Smit, 86. 8 1 . G e e rt Ve r b o n g , ‘ Werken in de katoendrukkerij’, Katoendrukkerij in Nederland, r e d . Bea Brommer (Tilbu rg / H e l m o n d , 1 9 8 9 ) , 8 3 . 82.NA 12380/113, 3 - 3 - 1 7 6 8 . 83.Smit, 87. 8 4 . S m i t , b i j l age XX, 2 6 7 . 8 5 . G e rd i n g , M . A . , Vier eeuwen turfwinning : de verv e n i n gen in Gro n i n ge n , F r i e s l a n d , Drenthe en Overijssel tussen 1550 en 1915 , A AG bijdrage 35, ( Wage n i n gen 1995) 280-81. 8 6 . Fa b e r, J. A . , ‘De achttiende eeuw’, De economische ge s chiedenis va n N e d e r l a n d , ov e rd r u k , ( z . p . , z . j . ) , 1 4 1 . 8 7 . G ro e s b e e k , 2 3 7 . 8 8 . G ro e s b e e k , 2 4 3 . 89.De Vries en Van der Wo u d e, 3 9 6 . 9 0 . S m i t , b i j l age 20, 2 6 7 .
9 1 . D e k k e r, ‘Staking Amsterdamse katoendrukkers k n e ch t s ’ , 2 8 . 92.Smit, 151. 93.Smit, 152. 94.De Vries en Van der Wo u d e, 4 0 1 - 2 . 9 5 . P hyllis Deane, The first industrial revolution (Londen 1991), 2 2 2 . 96.Smit, 173. 97.Chapman and Chassag n e, E u ropean textile printers , 9 . 98.Chapman and Chassag n e, 6 . 99.Smit, 163-64 100.Smit, 158. 101.Smit, 184-5. 102.William A. H u n t e r, ‘James Harg r aves and the invention of the spinning j e n ny ’ , Transactions of the Newcomen Society (1952) October, 1 4 3 . 103.Chapman and Chassag n e, E u ropean textile printers , 3 5 . 104.Smit, 153. 105.Smit, 196.
106.Chapman and Chassag n a , E u ropean textile printers , 9 4 - 1 0 0 . 1 0 7 . S e rge Chassag n e, Le coton et ses patrons : France 1760-1840 (Parijs 1991), 75. 108.Eric Paw s o n , The early industrial revolution : Britain in the eighteenth cent u ry (Londen 1978, 1 0 4 . 109.Ebeltje Hart k a m p - J o n x i s , ‘ M o t i even op sits en bedrukte katoen’, Sits : o o s t west relaties in textiel (Zwolle 1987), 8 0 - 8 1 . 110.Chapman and Chassag n e, E u ropean textile printers , 7 9 . 111.Smit, 165. 112.Chapman and Chassag n e, E u ropean textile printers , 1 3 3 . 1 1 2 . H a rt k a m p - J o n x i s , ‘ Pa t ronen in sits’, 9 4 . 1 1 2 . M a rgaret Spuffo rd , The great reclothing of rural England : petty ch a p m e n and their wares in the seventeenth century (Londen 1984), 1 0 8 , 1 2 1 . 1 1 2 . C h a s s ag n e, Le coton et ses patro n s , 7 4 . 1 1 2 . R e e s ’s manufacturing industry (1818-20), vo l . Two , 1 6 9 - 1 7 0 . 112.Irene Tu r n a u , ‘The organization of the European textile industry, 1 3 t h 0 1 8 t h
c e n t u ry.’ Journal of European economic history, 17 (1988) 601-602. 1 1 2 . D e a n e, The first industrial revo l u t i o n , 9 0 . 112.Chapman and Chassag n e, E u ropean textile printers , 3 7 . R i ch a rd Hills, R i ch a rd Arkwright and the cotton spinning machine (Londen 1973), 29-33. 112.Chapman and Chassag n e, E u ropean textile printers , 1 9 . 112.ibidem, 20. 112.NA 10294/995, 2 9 - 1 1 - 1 7 6 0 . 1 1 2 . E dw a rd Baines, A history of cotton manufacture in Great Britain (Londen 1937), 250-52. 1 1 2 . S m i t , b i j l age 1. 112.NA 5908/1263, 1 4 - 6 - 1 7 0 8 112.NA 5921/51, 3 - 4 - 1 7 0 9 . 112.Chapman and Chassag n e, E u ropean textile printers , 2 8 . 112.NA 11477/121, 1 9 - 8 - 1 7 6 9 . 1 1 2 . S e rge Chassag n e, Oberkampf : un entrepreneur capitaliste au siècle des lumières (Parijs 1980), 1 2 3 .