vra2007just-08 30 800 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2007
Nr.
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld De vaste commissie voor Justitie heeft de navolgende opmerkingen en vragen ter beantwoording voorgelegd aan de minister van Justitie over zijn brief d.d. 14 december 2006 inzake de Kabinetsreactie op de Evaluatie van de partiële wijziging in de zedelijkheidswetgeving en de toekomstige bestrijding kinderpornografie op het internet (30 800 VI, nr. 37). Deze opmerkingen en vragen, alsmede de daarop op _gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt. De fungerend voorzitter van de commissie, De Pater-van der Meer Adjunct-griffier van de commissie, Bosˇnjakovic´-van Bemmel
NDS14172 0607tkndsvra2007just-08
1
Inhoudsopgave I 1. 2. 3. 4. 5.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Inleiding Samenvatting van het onderzoek Geen aanbevelingen die strekken tot nieuwe wetgeving De aanbevelingen die de opsporing en vervolging betreffen De wijze waarop de aanpak van kinderporno in relatie tot het Internet de komende periode zal worden vormgegeven II Reactie van de minister I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 1. Inleiding Met belangstelling hebben de leden van de CDA-fractie kennisgenomen van de evaluatie door het Verweij-Jonker Instituut met betrekking tot de partiële herziening van de zedelijkheidswetgeving en de aanpak van kinderporno op internet. Deze leden merken op, dat er in de samenleving een breed draagvlak lijkt te ontstaan voor het bestrijden van zedendelicten, zeker wanneer kwetsbare minderjarigen daarbij slachtoffer worden. Desalniettemin blijkt dat er de laatste jaren een toename is te constateren aan kinderporno op internet, waarbij het door technische ontwikkelingen en internationalisering steeds lastiger wordt bronnen aan te pakken of bij eindgebruikers de bewijslast met betrekking tot «bezit» rond te krijgen. Dat ontslaat, naar de mening van de leden van de CDA-fractie, de overheid niet om in woord en daad de bestijding van deze verwerpelijke vormen van kindermisbruik te intensiveren. De aan de orde zijnde brief van de minister geeft een reactie op het onderzoek van het Verweij-Jonker Instituut en beoordeelt de aanbevelingen. De leden van de CDA-fractie hebben nog een aantal vragen hieromtrent. De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige brief. Zij vragen of het waar is, dat niet ieder regiokorps een zedenafdeling heeft, of dat dit inmiddels is veranderd. Tevens vragen zij of iedere zedenafdeling een aparte kinderpornoteam heeft. Indien dit niet het geval is, zou de minister er voor zijn om binnen iedere zedenafdeling wel een dergelijk team aan te stellen, zo vragen deze leden. De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de brief inzake de conclusies en aanbevelingen uit het evaluatierapport van de partiële wijziging in de zedelijkheidswetgeving en de toekomstige bestrijding kinderpornografie op het internet en daarmee samenhangende moties aanvaard door de Kamer. De partiële wijziging van de zedelijkheidswetgeving, op 1 oktober 2002 in werking getreden, is onderzocht op de doeltreffendheid over de eerste drie jaren na haar inwerkingtreding. De leden van de VVD-fractie hebben een aantal opmerkingen en vragen met betrekking tot zowel de brief van de minister als het evaluatierapport. De leden van de VVD-fractie merken op dat zij verheugd zijn over de algemene eindconclusie van het evaluatieonderzoek, dat door het Verwey-Jonker Instituut samen met de Universiteit van Utrecht en van de VU Amsterdam is uitgevoerd. Hieruit volgt dat de wijziging van de kinderpornografie bepaling de bewijsproblemen heeft verminderd. Tevens is het aantal bewijssepots en vrijspraken significant afgenomen na de wetswijziging. Op dit punt vragen deze leden of de afname van de bewijssepots en vrijspraken, direct valt te verbinden aan de wijziging van de kinderpornografie bepaling of dat er meer het gevolg is van de – gelukkig sterk gestegen – aandacht voor dit onderwerp.
2
Helaas constateren de leden van de VVD-fractie dat de ernst van het kinderpornografische materiaal is toegenomen en het aantal strafzaken tegen de (grote) producenten (naast minder ruilhandel en handelaren met winstbejag) is afgenomen dan wel is verschoven naar zaken van eindgebruikers. De leden van de VVD-fractie onderkennen dat de opsporing en vervolging van de eindgebruikers eenvoudiger is, maar zijn het met de onderzoekers eens dat juist de netwerken en producenten, volgens de Aanwijzing Kinderporno, prioriteit heeft. Graag ontvangen zij een reactie van de minister op dit punt. Het is de leden van de VVD-fractie op basis van de brief niet duidelijk hoe hier feitelijk gevolg aan zal worden gegeven. Zijn er op landelijk niveau duidelijk prioriteiten bepaald bij bijvoorbeeld het Korps Landelijke Politiediensten? Als er sprake is van een tekort aan digitale kennis, moet dat tekort dan niet versneld worden ingelopen, zo vragen deze leden. De leden van de ChristenUnie-fractie bedanken de minister voor de toezending van de kabinetsbrief in reactie op het, door deze leden, gewaardeerde onderzoek door het Verweij-Jonker Instituut, de Universiteit Utrecht en de VU Amsterdam. Deze leden maken graag gebruik van de gelegenheid om een aantal vragen te stellen. 2. Samenvatting van het onderzoek De leden van de CDA-fractie merken op, dat op pagina 2 van de brief een opsomming staat van de bedoeling van de wetgever bij de partiële wijziging van de zedelijkheidswetgeving. Zo is artikel 234 Sr aangepast in die zin dat ook strafbaar is degene die binnendringt in het lichaam van een persoon die verkeert in een staat van verminderd bewustzijn, dan wel ontucht met een dergelijk persoon pleegt. In de alinea daarna wordt de probleemstelling van het onderzoek toegelicht, waarbij de volgende opmerking wordt gemaakt: «__.een bijdrage te leveren aan de bestijding van seksueel geweld tegen kinderen en andere kwetsbare personen». Is in dit geval ook mogelijk dat de wijziging van dit artikel ook bruikbaar is voor volwassenen die vanwege een verslaving of anderszins kwetsbaren tot prostitutie komen of worden gebracht en waarbij evident de kwetsbaarheid is uitgebuit? De leden van de CDA-fractie stellen deze vraag mede in het licht van de passage uit het regeerakkoord, hoofdstuk V artikel 16, waarin wordt gesproken over de aanpak van klanten van minderjarige en illegale prostituees. De leden van de CDA-fractie merken voorts op, dat op pagina 4 wordt gesteld dat het in bezit hebben van virtuele afbeeldingen van kinderpornografie, terwijl duidelijk is dat het om virtuele kinderen gaat, niet onder de strafbepaling valt. Deze leden vinden dit merkwaardig aangezien de strafbaarstelling van virtuele kinderpornografie namelijk wel de bedoeling was. Dat het de bedoeling was virtuele afbeeldingen onder de strafbepaling te laten vallen, leiden zij af uit de tweede zin in de 3e alinea op pagina 2. Ook op pagina 6 is vermeld dat virtuele kinderporno strafbaar is gesteld, omdat ook deze vorm schadelijk kan zijn voor kinderen vanwege de instandhouding en facilitering van een markt voor echte kinderporno. Waaruit bestaat de onduidelijkheid en op welke wijze zou het artikel moeten worden gewijzigd om ook bezit van virtuele kinderpornografie strafbaar te stellen, zo vragen deze leden. De leden van de SP-fractie merken op dat bij het vaststellen van de minderjarige leeftijd het oordeel aan de rechter is. Dat dit soms leidt tot afzien van vervolging, is bekend. In ieder geval zorgt het ervoor dat de prioriteitstelling bij de opsporing op een jongere leeftijd is komen te liggen. Wat vindt de minister van het feit dat kinderporno tussen de leeftijd van 16 en 18 jaar niet of nauwelijks wordt vervolgd? Zou hier niet het «nee tenzij»- principe moeten gelden, dat wil zeggen dat wanneer de
3
deskundige aangeven dat de slachtoffers tussen de minderjarige en meerderjarige leeftijd ligt de minderjarige leeftijd wordt aangehouden voor de strafvervolging, zo vragen de leden van de SP-fractie. De leden van de VVD-fractie zijn zeer te spreken over de uitbreiding van de extraterritoriale rechtsmacht waardoor in het buitenland aangehouden verdachten, die tijdens hun borgtocht het land ontvluchten, na terugkeer in Nederland kunnen worden aangehouden en vervolgd. De onderzoekers geven echter aan dat er geen cijfers te achterhalen zijn over de gevolgen hiervan en dus de aanhoudingen en vervolgingen van dergelijke verdachten. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat dit geen blijk geeft van een echte aanpak door politie en justitie van sekstoerisme. Verwacht de minister nog problemen met uitvoering van rechtshulp bij de bewijslast tegen dergelijke personen die feiten in het buitenland hebben gepleegd en hier te lande worden vervolgd? De leden van de VVD-fractie vragen of het ministerie van Buitenlandse Zaken de opsporing en vervolging van deze feiten ook actief gaat ondersteunen. Graag de visie op het belang van de aanpak van deze zaken en een toelichting op de planning en vorderingen van multisectorale samenwerking (voorlichting en training). Kan de minister aangeven of er structureel aandacht zal worden besteed aan dit deelprobleem door het Team Bestrijding Kinderporno bij het KLPD, zo vragen deze leden. De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast, dat de minister aangeeft (p. 4) dat uit het onderzoek is gebleken dat zaken minder vaak dan voorheen worden geseponeerd wegens gebrek aan belang. Dit wordt genoemd in het kader van de evaluatie van relevante wetgeving. Kan de minister nader aangeven of- en zo ja waarom – hij de opvatting heeft dat de gesignaleerde afname van het aantal beleidssepots verband houdt met verbeterde wetgeving en niet bijvoorbeeld met strikter OM-beleid om in zedenzaken zo min mogelijk gebruik te maken van beleidssepots als «gebrek aan belang», zo vragen deze leden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de minister een verduidelijking kan geven op de zin op pagina 4 van de brief, waarin staat dat onder de strafbepaling van artikel 240b Sr niet valt «het bezit van virtuele afbeeldingen van kinderpornografie terwijl duidelijk is dat het om virtuele kinderen gaat»? Deze leden wijzen in dit verband ook op een zin op pagina 6 van de brief. In deze zin stelt de minister dat animaties, die niet levensecht zijn, buiten het bereik van de strafbepaling vallen. Hoe verhoudt zich dit tot recente berichten van het OM dat men «proefprocessen» wil gaan voeren om te bezien of virtuele kinderporno in bijvoorbeeld de internetwereld «SecondLife» onder de bestaande strafbepaling(en) valt, zo vragen deze leden. 3. Geen aanbevelingen die strekken tot nieuwe wetgeving De leden van de CDA-fractie stellen vast dat animaties van kinderporno die niet levensecht zijn of lijken, niet onder de strafbepaling vallen (pagina 6, 2e alinea, laatste zin). Kan de minister aangeven waarom volgens hem voor animaties van kinderporno of animaties van seksuele handelingen met minderjarigen niet de regel geldt dat dit schadelijk kan zijn voor kinderen vanwege het feit dat dit (eveneens) de instandhouding of facilitering van een markt voor echte kinderporno tot gevolg kan hebben. Voor deze leden geldt dat iedere suggestie van seksuele handelingen met kinderen of pornografisch getinte afbeelding van kinderen onder de strafbepaling dient te vallen. De leden van de CDA-fractie vragen of het nodig is de strafbepalingen daartoe aan te scherpen en zo ja, op welke wijze. De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van het gestelde onder 3.3 (pagina 7) of het (mede) plegen of uitlokken van seksuele
4
handelingen door minderjarigen via webcam of gesloten televisie circuit ten alle tijden strafbaar is. Deze leden refereren hierbij aan het vonnis van de Rechtbank te Haarlem. AR 8212 d.d. 24-12-2004. De leden van de SP-fractie merken op dat een minderjarige vanaf 16 jaar seksueel volwassen is. Alleen wanneer er sprake is van uitbuiting, is de grens van 18 jaar van toepassing. Deze leden vragen of dit ook geldt voor webcamsex die vrijwillig wordt bedreven. Kan volgens de huidige wetgeving een 16-jarige geld verdienen met webcamsex? Graag ontvangen deze leden een toelichting. De leden van de SP-fractie merken voorts op, dat het Verweij-Jonker Instituut signaleert dat webcamsex nauwelijks wordt opgespoord en veroordeeld. Het Verweij-Jonker Instituut merkt op, dat artikel 248sr dan weer wel en dan weer niet relevant is en stelt voor de «daarvoor bestemde ruimte» te schrappen. De leden van de SP-fractie vragen de reactie van de minister hierop. De leden van de SP-fractie constateren tevens dat kijken naar kinderporno niet strafbaar is. Is de minister het met deze leden eens dat kijken naar kinderporno waarvoor je hebt betaald wel strafbaar zou moeten zijn? De leden van de SP-fractie vragen of de minister bereid is om te bevorderen dat beeldmateriaal, via de Procureur-generaal per opdracht aan de Officier van Justitie, aan de rechter wordt vertoond? De leden van de VVD-fractie stellen vast dat, blijkens het onderzoek, er onduidelijkheid heerst over de interpretatie van artikel 248c, met name de vraag over het vereiste van de fysieke aanwezigheid van de toeschouwer. Deze leden zouden graag nadere toelichting krijgen op het standpunt van de minister. Met name op de vraag of ook het kijken via een televisiecircuit of internet ook onder de reikwijdte van het artikel zou dienen te vallen. Wat was het precieze doel van de invoering van deze bepaling volgens de minister, zo vragen deze leden. De leden van de VVD-fractie merken op, dat de minister, in het kader van de nadere evaluatie naar aanleiding van de nadere gegevens over 2004/2005, spreekt van «ontwikkelingen afwachten en voortdurend monitoren». Deze leden vragen de minister welke ontwikkelingen hij wil afwachten. Voorts vragen zij de minister nader toe te lichten wat gemonitord gaat worden, op welke wijze, de termijnen en door wie. De leden van de ChristenUnie-fractie merken op, dat in de brief bij herhaling wordt opgemerkt dat het enkele kijken naar kinderpornografische afbeeldingen zonder daarover fysiek te beschikken, niet valt onder de werking van artikel 240b Sr. Op pagina 6 van de brief wordt daaraan de volgende zin gekoppeld: «De ontwikkeling van de jurisprudentie op dit punt zal moeten worden afgewacht». De leden van de ChristenUnie-fractie zien graag toegelicht welk doel is gediend met dit afwachten. Deze leden beschouwen ook het kijken-zonder-bezit als strafwaardig en vernemen graag de visie van de minister op dit punt. Als dergelijk gedrag nu niet onder de werking van artikel 240b Sr valt, wat kan verdere jurisprudentie dan anders opleveren dan een bevestiging daarvan? Deze leden vernemen graag van de minister of het enkel bekijken van kinderporno wel is te scharen onder bijvoorbeeld «voorhanden hebben» en zo ja, of de minister bereid is de bestaande wetgeving in die zin aan te vullen. Verder vernemen deze leden graag of de minister bewijsproblemen verwacht in strafzaken, gegeven zijn stelling dat uit de praktijk blijkt dat liefhebbers van kinderpornografie het materiaal tegenwoordig vaak niet meer zelf opslaan.
5
4. De aanbevelingen die de opsporing en vervolging betreffen De leden van de CDA-fractie constateren dat eindgebruikers van kinderporno op internet in deze brief worden gezien als «klant» en derhalve verantwoordelijk voor het in stand houden van deze vorm van zedendelicten. In aansluiting op de vraag van deze leden onder 1, vragen zij de minister aan te geven op welke andere categorie van klanten van seksuele handelingen een zelfde beoordeling van toepassing zou kunnen zijn in het kader van de bestrijding van illegale vormen van prostitutie en vrouwenhandel. De leden van de SP-fractie merken op dat het Verweij Jonker rapport aangeeft, dat het CBS niet over duidelijke gegevens beschikt wat het moeilijk maakt om de rapportage cijfermatig te onderbouwen. Wat is de minister voornemens te gaan doen om dit te verbeteren, zo vragen deze leden. De leden van de SP-fractie stellen vast, dat van bezit van kinderporno ook sprake is wanneer digitale sporen wijzen op het daadwerkelijk zoeken, dan wel downloaden van kinderporno wat later weer is verwijderd. Dat betekent, dat in beslag genomen materiaal het onderwerp moet zijn van gedegen digitaal onderzoek. De digitale recherche is zeer beperkt en komt lang niet aan dit onderzoek toe. Meer gegevens met betrekking tot opsporing van makers en slachtoffers, die ook verkrijgbaar zouden moeten zijn, worden vaak niet achterhaald wegens capaciteitsgebrek. Wat gaat de minister doen om de digitale recherche te versterken? Is de minister bereid om ervoor te zorgen dat in iedere regio de digitale expertise is gewaarborgd? Is de minister bereid om meer te investeren in de ontwikkeling van nieuwe opsporingstechnieken die niet alleen het werk versnellen, maar ook verlichten voor de rechercheurs, zo vragen de leden van de SP-fractie. De leden van de SP-fractie vragen wat de mening is van de minister ten aanzien van virtuele kinderporno nu blijkt dat het bijdraagt aan grooming. Is de minister het met deze leden eens, dat het nodig is om in een gedragscode te markeren dat seksueel misbruik van kinderen nooit wordt geaccepteerd ook niet virtueel? De leden van de SP-fractie constateren, dat het Verweij-Jonker Instituut aangeeft dat meer preventie en voorlichting wenselijk is. Deze leden zijn van mening dat seksueel geweld tegen kinderen een aparte campagne vraagt juist om de samenleving te wijzen op het feit dat dit plaatsvindt waardoor de signaleringsfunctie kan verbeteren. Is de minister bereid meer te investeren in voorlichting en opsporing? Zo ja, op welke wijze? De leden van de SP-fractie merken voorts op dat het Verweij-Jonker Instituut ook wijst op een inhaalslag bij de rechterlijke macht. Het Verweij-Jonker Instituut wil graag gespecialiseerde parketsecretarissen en Officieren van Justitie. Ook pleit het Verweij-Jonker Instituut voor een deskundige zedenrechter en een superdeskundige voor zedenzaken op het Functioneel parket die de regionale Officieren van Justitie kan ondersteunen. Deze leden steunen dit pleidooi. Zij vragen wat de minister gaat doen om dit te realiseren. Daarnaast pleit het Verweij-Jonker Instituut voor intervisie bij het Openbaar Ministerie ter voorkoming van secundaire traumatisering van kinderpornoteams. Deze leden vragen wat de minister gaat doen met deze aanbeveling. De leden van de SP-fractie stellen tevens vast dat het Verweij-Jonker Instituut grote verschillen in de strafmaat constateert wanneer het gaat om het in bezit hebben van kinderporno. Zou de minister het wenselijk achten om een differentiatie aan te brengen? Hoe meer materiaal, hoe hoger de straf? Ook blijkt dat mensen in hoge posities vaak lager worden gestraft vanwege de represailles op hun werk. Betekent dit dat mensen in lagere posities geen last ondervinden op hun werk en sociaal leven?
6
De leden van de SP-fractie merken op, dat het Verweij-Jonker rapport signaleert dat er op het gebied van kindersekstoerisme nog weinig is gebeurd. Wat gaat de minister doen om de aanpak hiervan te verbeteren. Deze leden spreken hun verbazing uit over het feit dat Nederlandse luchtvaartmaatschappijen op hun vluchten geen aandacht besteden aan dit fenomeen. Is de minister bereid om te zorgen dat alle Nederlandse luchtvaartmaatschappijen hun reizigers informeren over deze duistere kanten van de seksindustrie in landen waarop wordt gevlogen? Is de minister bereid met een plan van aanpak te komen over een multisectorale aanpak, zoals het Verweij-Jonker Instituut adviseert? Wil de minister informatiepunten oprichten in Thailand en Tunesië en een landelijk aanpak van dit probleem starten door middel van opbouw en versterking van de expertise en vrijmaken van capaciteit, zo vragen deze leden. De leden van de VVD-fractie zijn te spreken over de uitbreiding van het Team Bestrijding Kinderporno bij het KLPD. Zij vragen de minister per wanneer dit team volledig operationeel zal zijn en hoevel fte’s hiermee zijn gemoeid. De leden van de VVD-fractie merken op, dat onder het kopje «Aanbevelingen die de opsporing en vervolging betreffen» de gebruikte bronnen van de onderzoekers naar voren komen. Hieruit maken deze leden op dat allereerst het CBS, door haar wijze van verzamelen en groeperen van gegevens op een bepaald abstractie niveau, de onderzoekers geen bruikbare informatie kon verschaffen. Ziet de minister aanleiding om het CBS te verzoeken een andere/ aanvullende wijze van verzamelen en groeperen van informatie te hanteren om dergelijk onderzoek in de toekomst mogelijk te maken, zo vragen deze leden. De leden van de VVD-fractie zijn enigszins verbaasd over de wijze van registreren door de politie en het OM. Het, binnen de Nederlandse politie gebruikte, herkenningsdienstsysteem (HKS) blijkt slechts voor het verdachtedeel (redelijk) betrouwbaar bijgehouden te worden. Het aangiftedeel blijkt echter door tien korpsen, waaronder de twee grootste politiekorpsen, niet of slechts ten dele te worden gebruikt, waardoor een belangrijk deel van de relevante gegevens voor de onderzoekers niet beschikbaar is geweest. Aangezien de HKS een relationele database is bestaande uit de twee delen die onderling zijn gekoppeld, vragen deze leden hoe betrouwbaar de informatie is die op basis van deze gekoppelde delen door politie wordt gebruikt. Graag een reactie van de minister. Deelt de minister de zorg van de leden van de VVD-fractie dat een niet vlekkeloos lopende landelijke informatie-uitwisseling juist voor de opsporing en vervolging van kinderporno desastreus kan zijn? Wat het OM betreft merken de leden van de VVD-fractie op, dat zij het zeer verontrustend vinden dat sommige parketten niet in staat waren om alle dossiers te leveren die in het registratiesysteem Compas van het OM geregistreerd staan onder artikel 240b Sr. Gelet op het bovenstaande en de vluchtige opmerking van de minister dat de twee eigen registratiesystemen van politie en OM, het HKS en Compas, al jaren aan vervanging toe zijn, vragen de leden van de VVD-fractie de minister om opheldering. In hoeverre leveren deze constateringen van de onderzoekers en de minister problemen op bij de dagelijkse werkzaamheden (opsporing en vervolging) van politie en OM? Op welke termijn wordt vervanging voorzien (nu wordt afgezien van behandeling/invoering van de nieuwe Politiewet)? Kunnen de automatiseringproblemen binnen het OM niet op korte termijn worden verholpen, zo vragen deze leden. De leden van de VVD-fractie vragen de minister voorts in hoeverre er sprake is van overlap tussen Meldpunt Kinderporno op Internet (MK), als initiatief van burgers met subsidie van het ministerie van Justitie, en het politiemeldpunt Cybercrime van 31 maart 2006. Wordt er tussen beide organisaties goed samengewerkt, zo vragen deze leden.
7
5. De wijze waarop de aanpak van kinderporno in relatie tot het Internet de komende periode zal worden vormgegeven De leden van de CDA-fractie vragen of de minister nader kan ingaan op het wenselijk of onwenselijk zijn van meerdere meldpunten voor cybercrime, kinderporno op internet en andere internet gerelateerde criminaliteit (3e alinea onder 5.3). De leden van de SP-fractie vragen of het waar is dat de meeste kinderpornozaken uit de regio’s, na in beslag name van het materiaal, worden voorgelegd aan de KLPD die het materiaal classificeert en registreert en dan teruggeeft aan de regio’s voor de veroordeling van de verdachte. Is de minister van mening dat op deze wijze de opsporing van de kinderpornovervaardigers en de slachtoffers voldoende aan bod komt? Kunt u uw antwoord toelichten? Is de minister het met de leden van de SP-fractie eens dat de gehele opsporing van kinderporno teveel is gericht op het opsporen van het materiaal en dat er te weinig tijd en aandacht is voor de opsporing van de makers en daarmee ook de slachtoffertjes? Kunt u uw antwoord toelichten, zo vragen de leden van de SP-fractie. De leden van de VVD-fractie achten het gebrek aan specialistisch technische kennis uiterst zorgwekkend. Dit probleem wordt door de minister onderkend, waarop in het kader van de prioriteit die is toegekend aan de aanpak van cybercrime er toezeggingen worden gedaan met betrekking tot het verbeteren en uitbreiden van de digitale expertise bij KLPD en OM. Deze leden vragen de minister te specificeren per wanneer en met hoeveel fte, voor cybercrime in het algemeen en kinderporno in het bijzonder, hij deze uitbreiding en verbetering voorziet. In dit licht zetten deze leden dan ook grote vraagtekens bij de passage en bijlage in het regeerakkoord waar wordt gesproken over een personeelsreductie bij het KLPD van 1500 arbeidsplaatsen. Hoe verhoudt die bezuiniging zich met de aspiraties en intenties zoals deze in het wetsvoorstel en bijbehorende brief worden aangegeven, zo vragen de leden van de VVD-fractie. De leden van de VVD-fractie vragen dit vooral gezien de opmerkingen in de brief op p. 12 aangaande het programma cybercrime. Hier staat namelijk dat als thema bij het overleg met OM aan de orde zal komen; «Het zonodig herinrichten en of aanscherpen van het opsporingsproces inclusief extra opleidingen op het terrein van digitale expertise». Is de minister met de leden van de VVD-fractie van mening dat niet «zonodig», maar sowieso uitbreiding van expertise en dus opleidingen vereist zijn? De vraag is naar mening van deze leden dus welke diensten en personen welke opleidingen zouden moeten krijgen en of er expertise van «buiten» ingehuurd moet worden in aanvulling hierop. Graag de visie van de minister op deze zienswijze. De leden van de VVD-fractie hebben veel zorgen op dit terrein en hopen dat het niet alleen blijft bij mooie woorden van de minister, maar dat er ook daadwerkelijk boeven worden gevangen in relatie tot dit aandachtsveld kinderporno. Juist hier zou, zo menen de leden van de VVD-fractie, geen sprake moeten zijn van symboolpolitiek. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie de minister op welke wijze ook de rechterlijke macht haar digitale kennis zal uitbreiden. Graag de visie van de minister op dit punt, zo mogelijk aangevuld met aantallen fte’s en begrote financiële middelen. De leden van de VVD-fractie constateren voorts dat op pagina 11 van de brief de minister ingaat op de uitvoering van de motie van het lid Weekers c.s. (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 162). Deze leden merken op dat de motie in mei 2006 is ingediend en kijken uit naar de uitkomst van het onderzoek van het college van Procureurs-generaal. Ten aanzien van het tweede deel van de motie vragen deze leden de minister echter meer duidelijkheid te geven over het tijdstip waarop de Kamer zal worden
8
ingelicht. Deze leden zien een belang in tenuitvoerlegging van gevangenisstraf en tegelijkertijd parallelle behandeling. Tot slot (gelet op de brief van 10 okt. 2006, 30 800 VI, nr. 12) vragen de leden van de VVD-fractie de minister of er al enige resultaten zijn geboekt en bekend zijn van opheldering in kinderpornografie zaken naar aanleiding van het afnemen van DNA van veroordeelden dat mogelijk is sinds 1 augustus 2006. Zijn er «hits» geweest vanuit de DNA-bank veroordeelden, zo ja, om welke aantallen gaat het? Zo neen, wordt deze DNA bank wel actief gebruikt ten behoeve van de opsporing, zo vragen deze leden. Reeds bij eerdere gelegenheden hebben de leden van de ChristenUniefractie aandacht gevraagd voor het zogenoemde «grijze gebied», waarbij (nog) niet evident sprake is van kinderpornografie of seksueel misbruik, maar waarbij gelegenheid wordt geboden tot afgeschermd internetcontact en waarbij afspraakjes worden gemaakt of bijvoorbeeld ontuchtige voorstellen worden gedaan. Dergelijk gedrag kan vallen onder het bereik van artikel 248a en 248b Sr. Kan de minister aangeven of ook ten aanzien van dit «grijze gebied» preventief en/of repressief beleid ontwikkeld wordt en welke inhoud dit heeft, zo vragen deze leden. II Reactie van de minister
9