GEMEENTE VLAARDINGEN
BIJLAGE 7 RUIMTELIJKE ONDERBOUWING MUSEUM VLAARDINGEN
BESTEMMINGSPLAN
VETTENOORDSEPOLDER OOST
GEMEENTE VLAARDINGEN
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
MUSEUM VLAARDINGEN DEFINITIEF
14 FEBRUARI 2013
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
0
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
1
Ordito B.V. Resultaat in Recht en Ruimte Postbus 94 5126 ZH GILZE
Tel. 0161-801022 E-mail:
[email protected] Website: www.ordito.nl KvK: 18078087
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING Planstatus: Datum: Plan identificatie: Contactpersoon opdrachtgever: Auteur:
definitief 14 februari 2013 S. van der Marel Ing. F.A. Jiskoot
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
2
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
0
INHOUDSOPGAVE 1
INLEIDING ................................................................................................................................ 3 1.1 Aanleiding ........................................................................................................................ 3 1.2 Leeswijzer ........................................................................................................................ 3 2 HET PLANGEBIED .................................................................................................................. 4 2.1 Ligging plangebied ........................................................................................................... 4 2.2 Bestaande situatie ........................................................................................................... 4 2.3 Geldend bestemmingsplan .............................................................................................. 6 3 BELEIDSKADER...................................................................................................................... 8 3.1 Rijksbeleid........................................................................................................................ 8 3.2 Provinciaal en regionaal beleid........................................................................................ 9 3.3 Gemeentelijk beleid ....................................................................................................... 10 4 HET PROJECT ....................................................................................................................... 14 4.1 Activiteiten museum ....................................................................................................... 14 4.2 Toekomstige situatie ...................................................................................................... 14 4.3 Stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing ............................................................... 16 4.4 Verkeer en parkeren ...................................................................................................... 17 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN ................................................................................. 24 5.1 Algemeen ....................................................................................................................... 24 5.2 Bedrijven en milieuzonering .......................................................................................... 24 5.3 Bodemkwaliteit ............................................................................................................... 25 5.4 Wegverkeerslawaai ....................................................................................................... 26 5.5 Industrielawaai ............................................................................................................... 27 5.6 Luchtkwaliteit ................................................................................................................. 27 5.7 Externe veiligheid .......................................................................................................... 31 5.8 Flora en fauna ................................................................................................................ 32 5.9 Water.............................................................................................................................. 36 5.10 Archeologie .................................................................................................................... 38 5.11 Cultuurhistorie ................................................................................................................ 40 6 PROCEDURE EN UITVOERBAARHEID .............................................................................. 44 6.1 Procedure ...................................................................................................................... 44 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ................................................................................. 44 6.3 Exploitatieplan................................................................................................................ 44 6.4 Financiële uitvoerbaarheid ............................................................................................ 45 BIJLAGEN...................................................................................................................................... 47 1. Rapport Verkennend Bodemonderzoek; Koenders & Partners adviseurs en procesmanagers bv; .d.d. 22 november 2010 2. Rapport Nader Bodemonderzoek; Koenders & Partners adviseurs en procesmanagers bv; .d.d. 2 mei 2012 3. Inventarisatierapport SC-540, type A; Koenders & Partners adviseurs en procesmanagers bv; .d.d. 10 mei 2012 4. Eco-effectscan Museum Vlaardingen; Aqua-Terra Nova B.v.; 7 mei 2012 5. Notitie jaarrond beschermde nesten Museum Vlaardingen te Vlaardingen; Aqua-Terra Nova; d.d. 15 juni 2012 6. Vleermuizeninventarisatie Museum Vlaardingen te Vlaardingen; Aqua-Terra Nova; d.d. 17 september 2012 7. Archeologische inventarisatiescan Uitbreiding Museum Vlaardingen; Terluin, R. en T. de Ridder; maart 2012 8. Bouwhistorische Verkenning Westhavenkade 56 en pakhuis Vetteoordskade; DOOK erfgoedwerk; maart 2012 9. Parkeeronderzoek evaluatie VOP-wijk en Oostwijk-zuid; Delft Infra Advies; d.d. 21 februari 2012 10. Parkeerbalans gemeente Vlaardingen; d.d. 28 januari 2013
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
1
Figuur 1: Ligging in groter verband
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
2
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding
In november 2011 heeft de gemeenteraad ingestemd met de Meerjarenbegroting 2012-2015. Het in hernieuwde vorm realiseren van het Museum Vlaardingen maakt onderdeel uit van de begroting. Het museum zal worden uitgebreid en delen van het bestaande pand gerestaureerd en/of gerenoveerd om de archeologie en geschiedenis van de visserij van Vlaardingen hierin onder te brengen. Het huidige pand aan de Westhavenkade is te klein om de collectie te tonen en bied nauwelijks ruimte voor additionele activiteiten zoals een museumwinkel (inclusief VVV en Anwb), ondersteunende horeca (catering) en verhuur van ruimten. Om de bestaande met name op visserij gerichte collectie uit te breiden met het tonen van de geschiedenis en de archeologische collectie van de stad is tevens een uitbreiding noodzakelijk. De rol van Museum Vlaardingen als ‘community museum’ vraagt om een goed geoutilleerd gebouw waar cultureelmaatschappelijke activiteiten kunnen worden georganiseerd. Doordat achter en naast de huidige plek van het museum een kavel is vrij gekomen kan het museum op de bestaande locatie een uitbreiding realiseren. In de vergadering van 6 september 2011 heeft het college van burgemeester wethouders besloten om medewerking te verlenen aan de restauratie en uitbreiding van het museum. Bovengenoemde ontwikkeling past niet binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd (omgevingsvergunning ex artikel 2.12, lid 1.a, onder 3 Wabo). Onderhavige ruimtelijke onderbouwing in combinatie met de bijbehorende omgevingsvergunning moet zorgen voor het juridisch planologisch kader om deze ontwikkeling mogelijk te maken. 1.2
Leeswijzer
Deze bijbehorende toelichting beschrijft, na behandeling van de inleiding in het onderhavige hoofdstuk, in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied. Het van toepassing zijnde beleid op zowel rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk niveau wordt in hoofdstuk 3 verwoord. In hoofdstuk 4 wordt de inhoud van het project toegelicht. Hoofdstuk 5 omvat de verschillende randvoorwaarden en onderzoeken, waaronder milieuaspecten die betrekking hebben op het plan. In hoofdstuk 6 is een toelichting op de procedurele en juridische aspecten, waarna ook de economische haalbaarheid van het plan aan bod komt.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
3
2
HET PLANGEBIED
2.1
Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Westhavenkade 54-55 in het centrum van Vlaardingen en wordt als volgt begrensd (zie figuur 2): aan de zuid- en westzijde begrensd door de voormalige gronden Warmelo en Van der Drift; aan de noordzijde door de openbare weg Vetteoordskade; aan de oostzijde door de openbare weg Westhavenkade.
Figuur 2: Begrenzing plangebied
2.2
Bestaande situatie
De locatie ligt in het centrum van Vlaardingen op de hoek van de Westhavenkade en de Vetteoordskade. Het plangebied is behoudens een smalle strook achter de panden aan de Westhavenkade helemaal bebouwd. Het bestaande museum is gevestigd in het pand Westhavenkade 54. Het pand aan de Vetteoordskade en de Westhavenkade 56 betreffen de voormalige panden van Warmelo en Van der Drift. De Westhavenkade vormt een doorgaande verbinding en hieraan komt een mix aan functies voor: wonen, detailhandel, kantoren en horeca. De Vetteoordskade ontsluit alleen aangrenzende percelen en heeft geen doorgaande functie. Aan de overzijde van deze weg komen enkele winkel- en bedrijfspanden voor. Aan de Touwsteeg ligt een parkeerterrein.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
4
Figuur 3: Foto’s plangebied (linksboven: noordgevel museum, rechtsboven: oostgevel museum, linksonder: pakhuis Vetteoordskade; rechtsonder: voormalig pand Warmelo en Van der Drift.
De locatie en de directe omgeving worden gekenmerkt door een stedelijk karakter met bebouwing uit diverse periodes. De straten zijn stenig met aaneengesloten straatwanden met individuele panden en korte rijen woningen. Woningen en panden staan direct aan de weg, soms is er een overgang door middel van een stoep. Voortuinen komen vrijwel niet voor. De rooilijn van de bebouwing volgt de weg en heeft kleine verspringingen. Bij aangesloten woningen is vaak een gezamenlijk rooilijn aanwezig. De binnenstad heeft veel verschillende functies. De gevarieerde bebouwing is bij voorkeur georiënteerd op de weg en heeft een individueel karakter, hoewel bij rijen herhaling voorkomt. De opbouw is eenvoudig tot gedifferentieerd en bestaat in de kern veelal uit één tot twee lagen met variërende kappen. Aan de Oude haven komen ook pakhuizen van drie en vier lagen met kap voor. Gevels hebben in het algemeen een traditionele opbouw. Door de verschijningsvorm van de individuele gevels en de gesloten straatwanden ontstaat een levendig straatbeeld. In de directe omgeving van het plangebied (blauw) komen drie historische structuren voor. de Touwbaan (groen, de Landstraat (rood) en de Westhavenkade (geel). De verschillende straten en stegen die voornamelijk orthogonaal lopen verbinden deze structuren met elkaar.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
5
Figuur 4: Structuurlijnen
2.3
Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Vettenoordsepolder-Oost (#174), vastgesteld op 03-10-1985 en goedgekeurd op 20-05-1986. Tevens geldt het bestemmingsplan Vettenoordsepolder-Oost, 1e herziening (#184), vastgesteld op 27-04-1994 en goedgekeurd op 22-11-1994. Hieronder is een uitsnede van het bestemmingsplan opgenomen:
1. 2
Figuur 5: Geldend bestemmingsplan Vettenoordsepolder-Oost, 1e herziening
1. Bestemming Maatschappelijke doeleinden, culturele voorzieningen (huidig museum) Voor het bestaande museum geldt de bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden, culturele voorzieningen’ met de aanduiding ‘museum met bijbehorend open erf’. Het museum is aangeduid
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
6
als ‘monument’ ten behoeve van de bescherming van het monument. Burgemeester en wethouders mogen vrijstelling verlenen voor gebruik van het gebouwde ten behoeve van andere doeleinden mits de maatschappelijke functie gehandhaafd blijft. Er geldt een maximum goothoogte van 8 meter. De gronden mogelijk volledig worden bebouwd. Ter plaatse van het huidige museum geldt wel een vrijstellingsmogelijkheid voor andere doeleinden mits de maatschappelijke functie behouden blijft. Passend binnen het geldende bestemmingsplan Het museum en de daarbij behorende activiteiten als ondergeschikte kantoren en horeca past binnen de geldende bestemming. Afwijkingen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan De nieuwbouw rondom het pakhuis aan de Vetteoordskade voor zover gelegen binnen deze bestemming kent een goothoogte van 9,1 meter. Afgeweken wordt van de geldende goothoogte van 8 meter die hier geldt. Opvallend hierbij is dat het monumentale gebouw reeds een goothoogte van 12 meter heeft. Voor de volgende voorgenomen functies wordt afgeweken van het bestemmingsplan: ondergeschikte detailhandel (museumwinkel/Anwb); ondergeschikte dienstverlening (VVV-kantoor); zelfstandige vergaderruimten en zalenverhuur (trouwlocatie) met bijbehorende ondergeschikte horecavoorziening. Bij deze laatste functie wordt opgemerkt dat dit gebruik al ten tijde van de inwerkingtreding van het geldende bestemmingsplan aanwezig was en daarmee als bestaand gebruik is aangemerkt. 2. Bestemming Visverwerkende bedrijven (uitbreiding museum) Ter plaatse van de uitbreiding van het museum geldt de bestemming ‘Visverwerkende bedrijven’. Hier is gebruik ten behoeve van visbewerkingsinrichtingen en bedrijven in ten hoogste categorie 3 toegestaan. Ter plaatse van de Westhavenkade 56 zijn tevens de functies detailhandel en kantoren toegestaan. Het pand is aangeduid als ‘karakteristiek object’. Hier geldt een maximum goothoogte van 15 meter met een bebouwingspercentage van 80% ten opzichte van het bestemmingsvlak. Het pakhuis aan de Vetteoordskade is aangeduid als ‘karakteristiek object’. Hier geldt een maximum goothoogte van 10 meter met een bebouwingspercentage van 80% ten opzichte van het bestemmingsvlak. Passend binnen het geldende bestemmingsplan De uitbreiding van het museum past binnen de hier geldende goothoogte van 10 meter. De functies detailhandel (museumwinkel/Anwb) en kantoren zijn toegestaan voor zover gelegen binnen deze bestemming met de aanduiding detailhandel en kantoren. Afwijkingen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan Door het volledig bebouwing van het plangebied wordt afgeweken van het bebouwingspercentage van 80% dat geldt in de bestemming ‘Visverwerkende bedrijven’ (westelijk deel van het plangebied). Voor de volgende voorgenomen functies wordt afgeweken van het bestemmingsplan: museum als maatschappelijke functie ondergeschikte horeca bij museum (museumrestaurant); ondergeschikte detailhandel (museumwinkel/Anwb); ondergeschikte dienstverlening (VVV-kantoor); ondergeschikte en niet-zelfstandige kantoorfunctie bij museum; zelfstandige vergaderruimten en zalenverhuur (trouwlocatie) met bijbehorende ondergeschikte horecavoorziening.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
7
3
BELEIDSKADER
3.1
Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. In de Structuurvisie wordt uitwerking geven aan de afspraak in het regeerakkoord om het ruimtelijk beleid meer over te laten aan de decentrale overheden. Verder zijn er onderwerpen van nationaal belang benoemd. Het rijk is primair voor deze onderwerpen verantwoordelijk. Er is tevens een ladder voor verstedelijking opgesteld. Deze moet zorgen voor zorgvuldig ruimtegebruik. De herziening van de Wet ruimtelijke ordening wordt meegenomen in het project voor de Omgevingswet. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd: de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat; de bereikbaarheid verbeteren; zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden. De SVIR vervangt verschillende nota’s, zoals: de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Figuur 6: Uitsnede kaart Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
8
Vlaardingen maakt onderdeel uit van een Stedelijke regio met een concentratie van topsectoren. Het plangebied ligt niet in een omgeving waarin opgaven van nationaal belang spelen. Onderhavige ontwikkeling is hiermee niet strijdig met het ruimtelijke belang zoals neergelegd in de AMvB. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011) Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte en voormalige PKB’s in regelgeving geborgd. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) te verwezenlijken, danwel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen: Rijksvaarwegen; Hoofdwegen en hoofdspoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen; Ecologische hoofdstructuur; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Gelet op het kleinschalige karakter van het onderhavige ontwikkeling, alsmede de ligging van het plangebied in bestaand stedelijk gebied, wordt er van uitgegaan dat deze niet strijdig is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro.
3.2
Provinciaal en regionaal beleid
Provinciale Structuurvisie ‘Visie op Zuid-Holland’ (vastgesteld 02-07-2010) Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie ZuidHolland vastgesteld. De kern van de Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen de provincie. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Daarnaast zijn duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid belangrijke pijlers. Door middel van het realiseren van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk wil de provincie dit bereiken. Kenmerkende kwaliteiten zijn daarbij: goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur. De provincie wil dit bereiken door samenwerking met gemeenten en andere partijen vanuit een proactieve houding. De provincie stuurt op kwaliteit en functies door te ordenen, programma’s en projecten te ontwikkelen, onderzoek uit te voeren en te agenderen. Voor een goede ruimtelijke ordening acht de provincie een integrale benadering nodig om een afweging tussen functies en belangen te maken. Deze integrale benadering ligt in het verlengde van het huidige ruimtelijk beleid, maar speelt ook in op actualiteit en maatschappelijke trends en ontwikkelingen. Daarom is het provinciaal belang geordend volgens vijf integrale en ruimtelijk relevante hoofdopgaven: aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel; duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie; divers en samenhangend stedelijk netwerk; vitaal, divers en aantrekkelijk landschap; stad en land verbonden. Het project is gelegen in ‘bestaand stedelijk- en dorpsgebied 2010’ en binnen de bebouwingscontour. Eveneens van belang is de realisering van de Hoekselijn en het doortrekken daarvan naar het strand, inclusief de koppeling aan de Rotterdamse metro. Door het Stedenbaanconcept toe te passen en maakt de Hoekselijn deel uit van de ruggengraat van het Zuidvleugelnet. Verstedelijking wordt in dit concept gekoppeld aan railvervoer met een dienstregeling waarin treinen in een hoge frequentie rijden.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
9
De uitbreiding van het museum past als stedelijke functie binnen deze kaders van de structuurvisie en kan door de ligging op circa 300 meter van het station profiteren van de mogelijkheden van de realisatie van de Hoekselijn. Provinciale Verordening Ruimte (vastgesteld 02-07-2010) Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 2 juli 2010 de Verordening Ruimte vastgesteld. In deze verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen (of ruimtelijke onderbouwingen). De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van ruimtelijke onderbouwingen dient daarom ook rekening te worden gehouden met ander provinciaal beleid. Het gaat daarbij vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is opgenomen in de provinciale structuurvisie en het bijbehorende uitvoeringsplan. Bovendien moet worden voldaan aan de overige wet- en regelgeving, bijvoorbeeld het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, de Wet geluidhinder en de Natuurbeschermingswet. De ontwikkeling is gelegen binnen de bebouwingscontour, waardoor de ontwikkeling op dit punt past binnen de kaders van de verordening. Op het punt van detailhandel geldt dat bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe detailhandel mogelijk maken. Uitzonderingen hierop zijn kleinschalige detailhandel tot een bruto vloeroppervlak van 200 m2, zoals buurt- en gemakswinkels en de verkoop van consumentenartikelen bij sport-, culturele, medische, recreatie- en vrije tijdsvoorzieningen (zoals stadions en ijsbanen), mits het assortiment aansluit bij deze voorzieningen. De museumwinkel in combinatie met een VVV en Anwb-winkel past binnen deze uitzondering, waardoor deze ontwikkeling niet strijdig is met de Verordening Ruimte. Wat betreft de functie kantoren geldt dat kantoren kunnen worden gevestigd op locaties die binnen 10 minuten te voet of met hoogfrequente lightrail-, tram- of busverbindingen bereikbaar zijn vanaf een de stations die zijn aangegeven op de kaart bij deze verordening. Hierop zijn uitgezonderd: bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak en minder is dan 3.000 m2 en kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m2 per vestiging. Het plangebied voldoet aan deze voorwaarden, waardoor de ondergeschikte kantoorfunctie en de zelfstandige vergaderruimten voldoen aan het provinciaal beleid. 3.3
Gemeentelijk beleid
Actualisatie Stadsvisie ‘Koers op 2020’ (vastgesteld 16-4-2008) en Stadsvisie ‘Koers op 2020’ (vastgesteld 10-2-2000) De Stadsvisie dient als belangrijkste strategische onderlegger voor de gemeentelijke beleidsontwikkeling op de lange termijn (20 jaar) en wordt in principe iedere raadsperiode geactualiseerd. Vlaardingen koerst in algemene zin op een ‘ongedeelde stad’ door het voorkomen van maatschappelijke uitsluiting en het vergroten van de ruimtelijke en sociale samenhang. Om de belangen van burgers en hun instellingen te kennen en bij het maken van plannen zoveel mogelijk gebruik te maken van de kennis en creativiteit van burgers is participatie waardevol. Verder kenmerken de afgelopen jaren zich onder meer door een sterk verminderde waardering voor gedoogbeleid. Ook in Vlaardingen wordt eraan gehecht dat mensen zich aan de regels houden. Daarbij past een duidelijke en integrale handhaving. Naast samenhang is evenwicht van belang. De stad moet voldoende inwoners hebben voor een goed voorzieningenniveau die wonen in een woning naar hun zin. Er is gekozen voor het profiel van Vlaardingen als een veelzijdige woonstad met gevarieerde, duurzame woonmilieus. Vlaardingers moeten in eigen stad een wooncarrière kunnen opbouwen. Dat betekent een gevarieerd aanbod in een goed woon- en leefklimaat zoals in het Actieplan Wonen is uitgewerkt.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
10
Het tempo van de herstructureringen moet echter omhoog. En meer differentiatie in de woningvoorraad is noodzakelijk. Dit betekent vooral meer eengezinswoningen. Meer Vlaardingers moeten in hun stad kunnen werken. De gemeente en haar inwoners dragen bij aan een duurzame ontwikkeling op mondiale en lokale schaal. Energie neutrale gebouwen worden steeds belangrijker. De uitbreiding van het museum zorgt voor een versterking van het voorzieningenniveau en draagt bij aan een veelzijdige woonstad. Ruimtelijke structuurschets 2020 (vastgesteld 1-10-2003) De structuurschets is de ruimtelijke uitwerking van de Stadsvisie en de opvolger van de Structuurschets ‘Vlaardingen tekent voor haar toekomst’ uit 1993. De structuurschets is van belang voor een planmatige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. Voor de lokale ruimtelijke ontwikkeling is het verder van belang om instrumenten te ontwikkelen die een planmatige aanpak ondersteunen. De structuurvisie dient als basis voor (nieuwe) bestemmingsplannen of ruimtelijke onderbouwingen De belangrijkste doelstellingen zijn: - Versterken van de stedelijke groenstructuur - Herwaarderen van de cultuurhistorie - Vergroten van de differentiatie tussen woonmilieus - Spreiden van zorgvoorzieningen - Versterken van de stadsranden en de Broekpolder - Anticiperen op ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur - Stabiliseren en zo mogelijk vergroten van de werkgelegenheid
Figuur 7: Ruimtelijke structuurschets
Bovenstaande doelstellingen zijn gebiedsgericht uitgewerkt. Het plangebied valt onder ‘Centrum en flankerende gebieden’ en bevat het thema ‘cultuur’ (blauwe ster) Hier ligt een opgave om de binnenstad aantrekkelijker te maken voor inwoners, bezoekers en toeristen. De bereikbaarheid en ambiance dienen ook op lange termijn veiliggesteld te worden en het cultuurhistorische erfgoed verdient een herwaardering. Uitgangspunt bij de aanpak is de karakteristieke functiemenging in een compacte, kleinschalige structuur. De belevingswaarde van de vanaf de straat wordt verbeterd, vooral voor voetgangers. Ook zal de kwaliteit van het wonen in de binnenstad worden versterkt. De bereikbaarheid en leefbaarheid van het centrum is punt van aandacht. Een goede samenhang met de Rivierzone is van belang. De uitbreiding van het museum past binnen de doelstelling om de binnenstad
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
11
aantrekkelijker te maken voor inwoners, bezoekers en toeristen en het cultuurhistorisch erfgoed te herwaarderen. Horecanota 2010 (vastgesteld 19 oktober 2010) In de Horecanota legt de gemeente Vlaardingen het specifieke beleid voor de horeca vast. De gemeente Vlaardingen heeft de (algemene) wens om de economie van de stad te versterken. Daarom wil het gemeentebestuur ook aan de horecasector de nodige ontwikkelingsruimte bieden. Het horecabeleid van de gemeente is erop gericht deze negatieve effecten te voorkomen en de horeca-activiteiten zo te reguleren dat ze zowel voor de horecaondernemer als voor de burger acceptabel zijn. Deze uitgangspunten van het horecabeleid zijn vertaald in vier ambities: Een gevarieerd aanbod van goede kwaliteit – herkenbare stedelijke horeca als een van de aantrekkelijke aspecten van de stad. Een goede kwaliteit van de buitenruimte - herkenbaarheid en bereikbaarheid van locaties waardoor de horeca kan floreren. Horeca in de nabijheid van andere stedelijke functies - mogelijkheden tot wederzijdse versterking uitnutten. Een evenwichtige afweging van belangen. Het is van belang dat de ontwikkelingen juist daar plaatsvinden waar ze het meest wenselijk zijn. Via gebiedsgericht beleid wordt aangegeven welke categorieën horecabedrijven in het betreffende gebied wenselijk zijn om een goede en evenwichtige afstemming van verschillende functies te krijgen. De volgende typen worden onderscheiden: Categorie 1 – Lichte horeca / dagzaken (automatiek, broodjeszaak, lunchroom, ijssalon, Categorie 2 – Horeca (restaurant, bistro, hotel, shoarma, snackbar, proeflokaal met eten) Categorie 3 – Middelzware horeca (grand café, café, proeflokaal zonder eten, snookeren biljartcentrum) Categorie 4 – Zware horeca (dancing / discotheek, bar / nachtclub, zalenverhuur /partycentrum, casino of amusementscentrum met horeca) Paracommerciële horeca Coffeeshops Het museumrestaurant valt onder de categorie paracommerciële horeca. Voor deze categorie is een uitwerking van horecabeleid opgesteld (zie ‘Beleidsregels Paracommercie Vlaardingen’) Beleidsregels Paracommercie Vlaardingen (vastgesteld 20 april 2010) Een bijzondere vorm van horeca is de zogenaamde paracommerciële horeca. Het gaat hier om sportkantines, sociaal-culturele en educatieve instellingen en instellingen van levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. Voor deze bijzondere categorie zijn door het college van burgemeester en wethouders op 20 april 2010 de volgende beleidsregels vastgesteld: in de inrichting van de paracommerciële instelling mogen geen bijeenkomsten van persoonlijke aard worden gehouden, waarbij alcoholische dranken worden verstrekt; de maximale openingstijden van een inrichting in een paracommerciële instelling zijn van 07.00 uur tot 24.00 uur; conform de APV kan maximaal 6 keer per jaar een vergunning worden verleend om open te mogen blijven tot uiterlijk 01.00 op maandag t/m vrijdag en tot uiterlijk 02.00 uur op zaterdag en zondag, voor bijzondere aan de instelling gerelateerde activiteiten zoals een jaarfeest, kampioensfeest, reünie, overeenkomstig de statutaire doelstelling en/of bestemming; iedere vereniging of stichting dient in het bezit te zijn van een bestuursreglement. In het bestuursreglement moet worden opgenomen dat er minimaal twee leidinggevenden zijn, die in het bezit zijn van sociale hygiëne. daarnaast moet gedurende de openingstijden van de inrichting altijd iemand in de inrichting aanwezig zijn die in het bezit is van een instructie verantwoord alcoholgebruik (IVA); er dient een lijst aanwezig te zijn in de inrichting met alle personen die IVA-gecertificeerd zijn. Eén keer per jaar dient deze lijst bijgewerkt te worden en te worden overlegd aan het college.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
12
Het museumrestaurant en het gebruik ten behoeve van een trouwlocatie of receptie zijn aan de instelling gerelateerde activiteiten en passen qua functie binnen het horecabeleid en de specifieke beleidsbeleidsregels voor paracommerciële horeca. Actieplan Wonen, Gebiedsvisie Centrum (vastgesteld 10-06-2010) De gebiedsvisie is een gebiedsgerichte uitwerking van het Actieplan Wonen. Met betrekking tot het plangebied worden in de gebiedsvisie diverse locaties benoemd waar (her)ontwikkeling of herstructurering en/of herinrichting op termijn is beoogd. De locatie VOP Oost Zuid (Museumkwartier) (1.7b) is aangeduid als ‘sloop/nieuwbouw woningen’. Een belangrijke opgave in dit gebied is de ontwikkeling van het gebied achter de panden van Warmelo & Van der Drift. De geurcontour zorgt ervoor dat de plannen hiervoor niet uitgevoerd kunnen worden. Om dit probleem op te lossen en te kunnen komen tot gebiedsontwikkeling, heeft de gemeente Vlaardingen in 2011 het complex van pakhuizen van Warmelo & Van der Drift aangekocht. De eerste plannen voor herontwikkeling van dit complex van pakhuizen richting woningbouw worden op dit moment uitgewerkt. De uitbreiding van het museum staat hier los van en wordt vooruitlopend hierop ontwikkeld.
Figuur 8: Gebiedsvisie Centrum
Kadernota en nota Parkeerbeleid Vlaardingen 2008 (2008) De doelstelling van het parkeerbeleid uit de Kadernota Parkeerbeleid Vlaardingen 2008-2011 is een evenwichtige verdeling op maat tussen vraag en aanbod van de beschikbare parkeerplaatsen. In de nota Parkeerbeleid Vlaardingen 2008 zijn de maatregelen aangegeven om dit te bereiken. Door het toepassen van parkeernormen bij nieuwbouw, herontwikkeling of functiewijziging wordt expliciet rekening gehouden met het ruimtebeslag van geparkeerde voertuigen. Daar waar de ruimte erg schaars is, de parkeerdruk erg hoog is, is gekozen voor het invoeren van parkeerregulering. Verderop wordt nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
13
4
HET PROJECT
4.1
Activiteiten museum
Museum Vlaardingen plaatst de Vlaardingse cultuurhistorie in een context van het heden en de toekomst. Museum Vlaardingen is het enige museum waar de geschiedenis van 5.000 jaar Vlaardingen en de Nederlandse zeevisserij kan worden ervaren, gezien door de lens van drie thema’s die zijn gebaseerd op de bestaande collecties: De geschiedenis van de commerciële zeevisserij, in het bijzonder die van de Vlaardingse visserij; Vlaardingen als een historisch belangrijke visserijhaven; De unieke en oudste vormen van Nederlandse archeologie: Vlaardingen Cultuur De drie thema’s gaan over de manieren waarop Vlaardingers gezorgd hebben voor hun inkomen en hun leefomgeving. Die ontwikkelingen zijn en blijven actueel: hoe verdienen we ons geld en hoe willen we leven? En hoe doen we dat op zo’n manier dat wij er nu gelukkig van worden, maar ook onze buren en de generaties na ons? Het museum is daarmee niet langer een plek waar slechts objecten worden beschouwd om hun historische of artistieke waarde, maar daagt uit tot het verbeteren van de stad en het bouwen aan de stad van morgen. Partnerships met kennisinstellingen op het gebied van visserij, stedelijke ontwikkeling en archeologie bieden een hedendaagse en toekomstige context in de discussie over een duurzame toekomst voor Vlaardingen. Museum Vlaardingen moet hierbij fungeren als spin in het web. 4.2
Toekomstige situatie
Het huidige monumentale pand wijzigt ten aanzien van de functies die in het gebouw zijn gehuisvest. Het pand zal plaats bieden aan zakelijke dienstverlening, kantoor- en vergaderruimten, zalenverhuur en ondersteunende horeca (o.a. catering). Aan de uiterlijke verschijningsvorm van het oorspronkelijke pand verandert niets. Wel zijn voor de vestiging van deze functies aanpassingen in het gebouw nodig. Om plaats te bieden aan de uitbreiding van het museum zijn twee percelen aan de Vetteoordskade en de Westhavenkade aan het museum overgedragen. De hierop aanwezige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt in het bouwplan verwerkt. Zo zal het pand aan de Westhavenkade 56 de entree gaan vormen van het nieuwe museum. Door het aanbrengen van een transparante pui krijgt de voorgevel een meer eigentijdse uitstraling.
Figuur 9: Het bestaande museum (rechts) met de nieuwe entree (links)
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
14
De uitbreiding van het museum manifesteert zich met name aan de zijde van de Vetteoordskade. Het bestaande museum en de oorspronkelijke gevel van het pakhuis zijn duidelijk te herkennen in de gevelaanzichten. Dit wordt benadrukt door de terugliggende en transparante uitvoering van de gevel van de nieuwbouw.
Figuur 10: Het bestaande museum (links) met de nieuwbouw (rechts)
Het bouwplan voorziet in het volledig bebouwen van het plangebied. De bruto vloeroppervlakte is als volgt verdeeld over de uitbreiding van het museum: Begane grond: 593 m2 Eerste verdieping: 200 m2 Tweede verdieping: 627 m2 Het grootste deel van de uitbreiding zal worden ingericht als expositieruimte en VVV-kantoor in combinatie met een Anwb-winkel (ondergeschikte dienstverlening) en museumrestaurant. Het VVV-kantoor en de Anwb-winkel houden zich in principe aan de openingstijden van het museum en zijn ook alleen via de entree van het museum bereikbaar. De ondergeschikte kantoorfunctie, zelfstandige vergaderruimten en zalenverhuur (trouwlocatie) met bijbehorende ondergeschikte horecavoorziening worden ondergebracht in het monumentale deel van het museum. Ten behoeve van de nieuwbouw worden de volgende gebouwen (gedeeltelijk) gesloopt:
Figuur 11: Sloop van gebouwen
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
15
Het bouwplan voorziet in het volledig bebouwen van het plangebied. Het grootste deel van de uitbreiding zal worden ingericht als expositieruimte en VVV-kantoor in combinatie met een Anwbwinkel (dienstverlening). Het VVV-kantoor en Anwb-winkel houden zich in principe aan de openingstijdens van het museum en zijn ook alleen via de entree van het museum bereikbaar. De kantoorruimten, zalenverhuur, vergaderruimten en ondergeschikte horeca worden ondergebracht in het monumentale deel van het museum. Ten behoeve van de nieuwbouw worden de volgende gebouwen (gedeeltelijk) gesloopt: 4.3
Stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing
Een ontwikkeling op deze plaats binnen het oude stadshart vraagt om een goede afstemming op de bestaande bebouwingskarakteristiek. Ook het feit dat de nieuwbouw in verbinding komt te staan met een rijksmonument is een belangrijk aandachtspunt geweest bij het uitwerken van de plannen. Hierbij is het streven om de historisch waardevolle bebouwing zoveel mogelijk te behouden en te integreren in de nieuwbouw van het museum. De nieuwbouw van het museum blijft onder de goot- en van het bestaande museum, waardoor het zwaartepunt qua bouwmassa bij het huidige museumgebouw blijft liggen. In de plannen is een duidelijk onderscheid gemaakt in de materialisering. De voornamelijk uit baksteen opgetrokken cultuurhistorische bebouwing contrasteert bij de moderne transparant uitgevoerde gevel van de nieuwbouw. Hierbij valt met name de voorgevel van het pakhuis aan de Vetteoordskade op, die is verwerkt in de gevel van de nieuwbouw en iets uitsteekt ten opzichte van deze gevel. De nieuwbouw loopt parallel aan de bestaande rooilijnen, waardoor sprake is van een goede inpassing in de bestaande bebouwingskarakteristiek. Onderhavige ontwikkeling zal zorgen voor een duidelijke profilering van het museum aan de zijde van de Vetteoordskade. De hier aanwezige zoals de minder karakteristieke aanbouw met venster en muur met afrastering zullen vervangen worden door de nieuwbouw, waardoor er meer eenheid ontstaat in de uitstraling van het museum. De afwisselende kap van de nieuwbouw maakt een duidelijk contrast en past bij de moderne gevel. Door de kaprichting van de nieuwbouw haaks op de weg te positioneren wordt aangesloten op de overwegende kaprichting van de Vetteoordskade en die van het bestaande pakhuis.
Figuur 12: 3d-aanzichten museum
Onderhavige ontwikkeling zorgt voor versterking van de functie als museum voor de stad Vlaardingen met een breder scala aan activiteiten. Door de nieuwbouw ontstaat veel ruimte om de expositieruimte uit te breiden en nieuwe functies toe te voegen die bijdragen aan deze verbreding. Het nieuwe museum representeert zich ook duidelijk aan de zijde van de Vetteoordskade met een eigentijdse gevel met behoud van het bestaande pakhuis als eyecatcher. Tevens wordt een impuls gegeven aan de zijde van de Westhavenkade door het pand aan de Westhavenkade 56 te renoveren. Door de gevel van dit pand op bepaalde punten te onderbreken en te werken met een transparante gevel ontstaat een moderne en eigentijdse entree. De nieuwe ontwikkeling wordt op zorgvuldige wijze ingepast en zorgt voor herstel en
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
16
opname van historisch waardevolle bebouwing in het ontwerp. Naast het moderne karakter van de nieuwbouw blijven ook nadrukkelijk oude elementen behouden en versterkt. Hierdoor is sprake van een goede balans tussen nieuwbouw en behoud van het cultuurhistorie. Bij de stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing is ook rekening gehouden met het beschermd stadsgezicht. Aangezien de uitbreiding van het museum wordt gebouwd in de grens van het bouwvlak en de oorspronkelijke gevel van het pakhuis aan de Vetteoordskade wordt opgenomen in de gevel van de nieuwbouw past het plan binnen de historische bouwhoogte van 3 bouwlagen met/plus kapverdieping. Daarnaast is de goot- en bouwhoogte van de nieuwbouw lager dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande museum en heeft de nieuwbouw een zelfde kaprichting als het bestaande pakhuis. Hierdoor draagt deze ontwikkeling ook bij aan het beschermd stadsgezicht. Volledigheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 5.11, waar nader op het beschermd stadsgezicht wordt ingegaan. 4.4
Verkeer en parkeren
Verkeer- en Vervoersbeleid Het verkeer en vervoer legt een aanzienlijk beslag op de ruimte in de stad. In het verlengde van: het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoer Plan 2005-2015 “Kwaliteit in bereikbaarheid” (GVVP); het Fietsplan Vlaardingen “Méér mensen op de fiets, over rode lopers fietsen door Vlaardingen” (fietsnota); de Kadernota Parkeerbeleid Vlaardingen 2008-2011 (kadernota parkeren); en het Parkeerbeleid Vlaardingen 2008 (parkeernota 2008), moet de ruimte voor verkeer binnen het streven naar efficiënt ruimtegebruik worden vastgelegd in bestemmingsplannen. Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015, Kwaliteit in Bereikbaarheid In het door de gemeenteraad op 16 maart 2005 vastgestelde "Gemeentelijk Verkeers- en Vervoer Plan" (GVVP) wordt ingezet op "kwaliteit in bereikbaarheid". Het GVVP draagt, als uitwerking van de Ruimtelijke Structuurschets, bij aan de ruimtelijke ambities van de stad. Het stimuleren van het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer (OV) is daarvoor de basis. Het gemeentebestuur realiseert zich daarnaast dat een voortgaande groei van de automobiliteit onafwendbaar is. Gekozen is om deze groei op te vangen binnen de grenzen van leefbaarheid en veiligheid. Het GVVP richt zich op kwaliteit en bereikbaarheid. Dit impliceert: veilige speelruimte voor kinderen (bijvoorbeeld in 30 km/uur zones); veilige en prettige bereikbaarheid van scholen (over vrijliggende fietspaden); ongehinderde bevoorrading van winkels (op vastgelegde tijden); aanpassing wegennet in de Rivierzone; goede regioverbindingen; prettige en veilige winkelmogelijkheden in het stadshart (voetgangersgebied). De gewenste bereikbaarheid krijgt gestalte in een vijftal beleidsrichtingen: 1. waarborgen van de bereikbaarheid door middel van een samenhangend verkeersnetwerk; 2. vergroten van de verkeersveiligheid; 3. bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving en de ruimtelijke organisatie van de stad; 4. bevorderen van de economische dynamiek (door knooppuntontwikkeling); 5. monitoren binnen de jaarlijkse begrotingscyclus. In Vlaardingen wordt het doorgaande verkeer gebundeld op gebiedsontsluitingswegen. Binnen de bebouwde kom geldt op deze wegen een maximum snelheid van 50 km/h. Buiten de bebouwde kom mag op de gebiedsontsluitingswegen maximaal 80 km/uur gereden worden. Waar mogelijk wordt langzaam en snelverkeer op deze wegen van elkaar gescheiden. De overige wegen worden ingericht als erftoegangswegen, bijvoorbeeld in de vorm van 30 km/h-zones binnen de
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
17
bebouwde kom of 60 km/h-zones buiten de bebouwde kom. Op de erftoegangswegen wordt langzaam en snelverkeer in principe gemengd. Te veel verkeer, voornamelijk veroorzaakt door doorgaand verkeer, is hier ongewenst. Voor alle wegen en fietsroutes in Vlaardingen geldt het streven naar een duurzaam veilige inrichting. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid en doorstroming is het gewenst om de kruisingen tussen gebiedsontsluitingswegen vorm te geven met rotondes, indien de hoeveelheid verkeer dat toelaat. De rijkswegen (A20 en A4) door en langs Vlaardingen zijn bepalend voor de ruimtelijke indeling van de stad. Ook de Hoekse Lijn in het zuiden en TramPlus in het noorden zijn belangrijke ruimtelijke elementen. Binnen de stad vormen de westelijke ontsluitingsroute (Marathonweg, Deltaweg, Galgkade), de oostelijke ontsluitingsroute (Vulcaanweg, Schiedamsedijk) en de noordelijke ontsluitingsroute (Holysingel) belangrijke gebiedsontsluitingswegen. Transport van gevaarlijke stoffen wordt zoveel mogelijk gebundeld op deze routes. Naast hiervoor bedoelde infrastructuur moet ook ruimte worden gereserveerd voor de verbindende en ontsluitende regionale fietsroutes. Rekening houdend met de groei van de automobiliteit zal de gemeente de maatschappelijke kosten doorberekenen aan de gebruiker. Gezien haar mogelijkheden wordt dit gerealiseerd in het parkeerbeleid. Fietsplan Vlaardingen “Méér mensen op de fiets, over rode lopers fietsen door Vlaardingen” De Fietsnota Vlaardingen, die door de gemeenteraad is vastgesteld op 3 april 2008, is een uitwerking van het Gemeentelijk Verkeer- Vervoerplan (GVVP). De Fietsnota richt zich op het stimuleren van het fietsgebruik in Vlaardingen. De wijze waarop met het fietsbeleid moet worden omgegaan, nodigt uit tot een integrale benadering van het mobiliteitsvraagstuk in relatie met aanverwante begrippen als veiligheid, leefbaarheid, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, economische vitaliteit, welzijn en duurzaamheid. Het fietsbeleid in de gemeente hanteert de volgende uitgangspunten: 1. stimuleren van het gebruik van duurzame vervoerwijzen; 2. bijdrage leveren aan een levendige, economische, bloeiende en (verkeers)veilige stad met een daarbij passend fietsbeleid; 3. de fiets een prominente plek geven in ruimtelijke ontwikkelingen; 4. een bijdrage leveren aan het verbeteren van de luchtkwaliteit. Het Vlaardings fietsnetwerk krijgt door middel van de volgende doelstellingen gestalte: verkeersveiligheid voor fietsers; comfortabele en aantrekkelijke routes; korte reistijd en goede doorstroming; directe en samenhangende routes. Het aanpassen van de fietsinfrastructuur alleen is niet voldoende om het fietsgebruik te stimuleren. Om het fietsen aantrekkelijker te maken, vindt een integrale benadering plaats op de volgende speerpunten: goede en aantrekkelijke fietsparkeervoorzieningen; goede bewegwijzering; verbeteren van de sociale veiligheid voor fietsers (onder andere openbare verlichting); aanpak van fietsendiefstal; stimuleren en faciliteren van verkeerseducatie. Kadernota Parkeerbeleid Vlaardingen 2008-2011 De doelstelling van het parkeerbeleid is een evenwichtige verdeling op maat tussen vraag naar en aanbod van de beschikbare parkeerplaatsen voor alle vervoermiddelen. Het streven is dat in Vlaardingen de verschillende doelgroepen op redelijke afstand van de bestemmingen kunnen parkeren of dat er goede alternatieve vervoermiddelen zijn.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
18
Gezien de doelstelling van het parkeerbeleid heeft de gemeenteraad op 24 januari 2008 de volgende beleidskaders voor het parkeerbeleid in Vlaardingen vastgesteld: 1. Het parkeerbeleid moet gericht zijn op het zo efficiënt mogelijk omgaan met de schaarse publieke ruimte en een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit; 2. Het parkeerbeleid is er op gericht om de parkeervraag en het parkeeraanbod zoveel mogelijk per gebied op elkaar af te stemmen zodat gebieden zo min mogelijk met elkaars probleem worden opgezadeld; 3. Het parkeerbeleid houdt rekening met de ontwikkeling van een vitale Binnenstad; 4. Het parkeerbeleid stimuleert het gebruik van duurzame vervoerwijzen; 5. Het parkeerbeleid moet op lange termijn kostendekkend zijn. Het zijn vooral de beleidskaders 1, 2 en 3 die voor de ontwikkeling van het museum van belang zijn. Parkeerbeleid Vlaardingen 2008 In de parkeernota 2008, op 30 oktober 2008 door de raad vastgesteld als beleidsuitwerking van de beleidskaders voor het parkeren, zijn parkeernormen vastgelegd. De nota werkt met parkeerkencijfers. Deze zijn per deelgebied verder uitgewerkt. De locatie van het museum valt onder het deelgebied “Middengebied”. De parkeerkencijfers variëren per functie. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt parkeren op eigen terrein. Door het toepassen van parkeernormen bij nieuwbouw, herontwikkeling of functiewijziging wordt expliciet rekening gehouden met het ruimtebeslag van geparkeerde voertuigen. Daar waar de ruimte erg schaars is en de parkeerdruk erg hoog is, is gekozen voor het invoeren van parkeerregulering. Het gebied met (toekomstige) parkeerregulering is omsloten door de Westlandseweg, Burg. Pruissingel, Beethovensingel, Deltaweg, Galgkade, Spoorsingel, Binnensingel en Julianasingel. Buiten dit gebied kan in geval van herstructurering de noodzaak van invoering van parkeerregulering onderzocht worden. Inventarisatie Openbaar Vervoer Het openbaar vervoer rondom het museum bestaat uit een spoorlijn en buslijnen. In onderstaande figuur zijn de haltes van het openbaar vervoer rondom het museum aangegeven.
Figuur 13: haltes openbaar vervoer rondom het museum
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
19
De spoorlijn zorgt voor de verbinding van Vlaardingen met Schiedam en Rotterdam. Daar kan overgestapt worden richting Den Haag/Amsterdam, Utrecht, Dordrecht en verder. De Stadsregio Rotterdam is voornemens om de Hoekse Lijn binnen 10 jaar om te bouwen tot light-rail. De Hoekse Lijn zal dan aangesloten worden op de Calandlijn. Daarmee ontstaat een rechtstreekse verbinding met het centrum van Rotterdam, het Rivium en Alexander en vervalt de rechtstreekse spooraansluiting op Rotterdam Centraal Station. Met het GVVP is gekozen voor een goede ontsluitende noord-zuid verbinding (tussen Holy, het stadshart en de Rivierzone) per bus. Momenteel rijden in Vlaardingen de volgende reguliere bussen: 56: Station Vlaardingen West – Centrum – Station Vlaardingen Oost – metrostation Vijfsluizen – Station Vlaardingen Oost – Holy Noord, vice versa 57: ’t Hooft – Station Vlaardingen Centrum – Centrum – Vlaardingen Ambacht – Holy Noord, vice versa 126: Maassluis – Centrum van Vlaardingen – Station Vlaardingen Oost – metrostation Vijfsluizen – Centrum Schiedam – Station Schiedam Centrum Fiets Het gebruik van de fiets en het lopen wordt vanuit mobiliteits- en milieuoogpunt bevorderd. Het Vlaardings fietsnetwerk krijgt door middel van de volgende doelstellingen gestalte: verkeersveiligheid voor fietsers; comfortabele en aantrekkelijke routes; korte reistijd en goede doorstroming; directe en samenhangende routes. Rondom het museum bevinden zich één regionale fietsverbindingen. De regionale fietsverbindingen in oost-west richting is nummer 8 (Schiedam – Maassluis). Dit betreft een verbindende route. Over de Westhavenkade loopt een ontsluitende route die nr. 1 en 8 met elkaar verbindt. Naast de regionale fietsverbindingen zijn in het GVVP en het Fietsplan ook lokale fietsverbindingen opgenomen. De lokale en regionale fietsverbindingen zijn weergegeven in onderstaande figuur:
Figuur 14: Netwerk voor fietsers (GVVP)
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
20
Bij ontwikkelingen moeten voldoende fietsparkeerplaatsen aangebracht worden. De toepassing van de meest recente fietsparkeernormen bij ontwikkelingen zorgt voor voldoende fietsparkeerplaatsen. Met behulp van de fietsparkeertool is uitgerekend dat voor een museum van 1420 m2 bvo minimaal 12 fietsparkeerplaatsen nodig zijn. Aan de overzijde van de Westhavenkade tegenover het museum liggen in de bestaande situatie al 16 fietsparkeerplaatsen. Hierdoor wordt ruimschoots voldaan aan de behoefte.
Figuur 15: Overzicht berekening fietsparkeertool
Parkeren Rondom het plangebied is de druk op de bestaande, openbare parkeervoorzieningen hoog. Om gedetailleerder inzicht te krijgen in de parkeerdruk is in het kader van het bestemmingsplan VOP-Oost recentelijk nog een parkeeronderzoek uitgevoerd. Daarbij is de parkeerdruk 's nachts en overdag gemeten in de twee deelgebieden VOP-wijk en Oostwijk-zuid. De resultaten van dit onderzoek staan vermeld in het rapport Parkeeronderzoek evaluatie VOP-wijk en Oostwijk-zuid; Delft Infra Advies; d.d. 21 februari 2012. Er is in de wijk relatief weinig mogelijkheid om op eigen grond te parkeren. Parkeerbalans Het afstemmen van het parkeeraanbod op de parkeervraag gebeurt bij het opstellen van de parkeerbalans behorende bij een bouwplan. In de parkeerbalans staan voor diverse functies parkeernormen opgenomen. De parkeernormen volgen uit parkeerkencijfers die landelijk bepaald zijn door het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW). Voor Vlaardingen zijn de landelijke parkeerkencijfers vertaald naar Vlaardingse parkeernormen, opgenomen in de nota Parkeerbeleid Vlaardingen 2008. Het bouwplan betreft een museum met ondersteunende functies als ondergeschikte kantoren, zalen- en vergaderruimten. De functies die op deze locatie zullen worden gevestigd komen het meest overeen met de functie museum en de functie detailhandel waarvoor parkeernormen bekend zijn. De locatie is, conform de Parkeernota Vlaardingen 2008, gelegen in ‘Middengebied’. De parkeernorm voor de functies in het bouwplan zijn op deze locatie 0,7 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo museum en 4 parkeerplaatsen per 100 m2 detailhandel, conform de Parkeernota Vlaardingen 2008.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
21
Het bouwplan voorziet niet in de realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein, zodat een eventuele toename van de parkeerbehoefte volledig in het openbare gebied opgevangen dient te worden. In de Bouwverordening is opgenomen dat ten aanzien van parkeren geldt dat dit op eigen terrein moet worden opgelost. Het bevoegd gezag kan volgens de Bouwverordening de omgevingsvergunning verlenen in afwijking, als op andere wijze aan de nodige parkeerplaatsen wordt voldaan (art. 2.5.30, lid 4b) of als het voldoen aan de parkeerplaatsverplichting door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren sluit (art. 2.5.30, lid 4a). Parkeren op eigen terrein is bij dit bouwplan niet mogelijk, zodat de parkeerdruk in de omgeving is bekeken. In januari 2012 hebben in de VOP-wijk en Oostwijk-zuid parkeerdrukmetingen plaatsgevonden. Rondom de locatie van het museum is gemeten op vijf verschillende tijdstippen: woensdag 10.00 uur; vrijdag 19.00 uur; zaterdag 12.00 uur; dinsdag 10.00 uur; dinsdag 23.00 uur. In de VOP-wijk is de parkeerdruk het hoogst op de dinsdagavond, namelijk 106%, een overbelaste situatie. Ook op vrijdagavond , koopavond, is het ook erg druk in de VOP-wijk met en parkeerdruk van 91%. Parkeerbehoefte In deze paragraaf is een vergelijking gemaakt tussen de parkeerbehoefte op grond van mogelijkheden in het geldende bestemmingsplan en de parkeerbehoefte als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. In de vergelijking wordt gebruik gemaakt van de maximale mogelijkheden, wat wil zeggen het planologisch toegestane gebruik met de hoogste verkeersbelasting. Op grond van het geldende bestemmingsplan geldt ter plaatse van het bestaande museum de bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden, culturele voorzieningen’ met de aanduiding ‘museum met bijbehorend open erf’ ten behoeve van een museum met de daarbij behorende gebouwde en ongebouwde voorzieningen. Aangezien hier maar één gebruik mogelijk is, namelijk museum, en de voorgenomen ontwikkeling eveneens voorziet in een museum, is deze buiten de vergelijking gehouden. Voor de uitbreiding van het museum geldt nu de bestemming ‘Visverwerkende bedrijven’. Hier is gebruik ten behoeve van visbewerkingsinrichtingen en bedrijven in ten hoogste categorie 3 toegestaan. Ter plaatse van het pand Westhavenkade 56 zijn tevens de functies detailhandel en kantoren toegestaan, waarbij detailhandel is beperkt tot 400 m2 bvo. In de huidige situatie zijn ter plaatse van de voorgenomen uitbreiding van het museum de volgende functies met de grootste parkeervraag op grond van het geldende bestemmingsplan mogelijk: 300 m2 bvo detailhandel; wijk-/buurt-/dorpscentra (4 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo) 425 m2 bvo bedrijven; arbeidsintensief – bezoekers extensief / garage / transport (2 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo) Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling ontstaat de volgende parkeervraag: 1230 m2 bvo uitbreiding museum (0,7 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo) 135 m2 bvo detailhandel; wijk-/buurt-/dorpscentra (4 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo) In de bijgevoegde parkeerbalans is de parkeervraag van de voorgenomen ontwikkeling gesaldeerd ten opzichte van de grootste parkeervraag op grond van het geldende bestemmingsplan in de huidige situatie. Na salderen neemt de parkeerdruk op de omgeving op nagenoeg alle momenten van de week met de voorgenomen ontwikkeling af ten opzichte van wat mogelijk is op grond van het geldende bestemmingsplan. Alleen overdag tijdens de weekenden
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
22
(op zaterdag- en zondagmiddag) neemt de parkeerdruk toe in de nieuwe situatie ten opzichte van wat in de huidige situatie mogelijk is. Zie de bijlage (parkeerbalans). De invloed van het bouwplan op de parkeerdruk rondom de locatie van het museum is bekeken. Er verdwijnen geen parkeerplaatsen en er worden in totaal 3 parkeerplaatsen aan de openbare ruimte toegevoegd door het vervallen van de nabijgelegen laad- en losstrook aan de Westhavenkade en wijzigen daarvan in reguliere parkeerplaatsen. In de bijlage is de berekening van de parkeerdruk in een straal van 150 meter rondom de locatie van het museum opgenomen, zowel voor de huidige situatie als met de voorgenomen uitbreiding van het museum. De parkeerdruk is gemeten in januari 2012. De gegevens uit de gesaldeerde parkeerbalans zijn gebruikt voor de berekening van de parkeerdruk in de situatie met de voorgenomen uitbreiding van het museum. Op alle gemeten tijdstippen daalt de parkeerdruk in de nieuwe situatie ten opzichte van de huidige situatie. In januari 2012 is het aantal parkeerders niet gemeten op het tijdstip wanneer volgens de gesaldeerde parkeerbalans de parkeervraag in de nieuwe situatie het meest ongunstigste is ten opzichte van de huidige situatie, namelijk de zondagmiddag. De verwachting is echter dat op de zondagmiddag de extra parkeervraag als gevolg van de voorgenomen uitbreiding van het museum in het gebied past. Op zondagmiddag zijn er in het algemeen minder auto’s in een overwegend woongebied geparkeerd dan in de nachtelijke uren, het aanwezigheidspercentage van auto’s van bewoners is dan circa 70% ten opzichte van 100% in de nachtelijke uren. De parkeercapaciteit in de Vetteoordskade kan mogelijk door de weeks vergroot worden aangezien er nu 8 parkeerplaatsen liggen waar alleen van vrijdagavond 18.00 uur tot en met zondag geparkeerd mag worden. Hiervoor is in 2007 een verkeersbesluit genomen, om door de weeks het laden en lossen mogelijk te maken. Met de nieuwe functies rondom de Vetteoordskade moet nader bezien worden of wijziging mogelijk is. Een eventuele wijziging moet in een verkeersbesluit vastgelegd worden. Conclusie Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen zijn voor onderhavige ontwikkeling.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
23
5
MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN
5.1
Algemeen
Er bestaat een duidelijke relatie tussen het milieubeleid en de ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien het ruimtelijk- en milieubeleid naar elkaar toe. Ook op rijksniveau werkt deze tendens door in het gevoerde beleid. De milieukwaliteit vormt derhalve een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. In dat verband dient bij de afweging van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te worden onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Tevens is het van belang milieubelastende functies (zoals bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden zowel ten opzichte van elkaar (interne zonering) als van milieugevoelige functies zoals wonen (externe zonering). In dit hoofdstuk wordt onder meer ingegaan op de volgende milieuaspecten: bedrijven en milieuzonering, bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, flora en fauna
5.2
Bedrijven en milieuzonering
Kader Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering van de VNG’. De inhoud van de milieuzonering wordt bepaald aan de hand van drie bouwstenen, te weten richtafstandenlijst, omgevingstypen en functiemenging. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven opgenomen, ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden. Tenslotte geeft de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor een functiemenging een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. Het project Het gaat bij de voorliggende ontwikkeling om de uitbreiding van een museum. Wanneer er sprake is van een gebied met functiemenging (wat in onderhavig geval kan worden vastgesteld) geldt er de categorisering A, B, C waarbij A de lichtste categorie betreft. De uitbreiding van het museum betreft detailhandel, expositieruimte en kleinschalige kantoor- en vergaderfaciliteiten. Voornoemde functies vallen volgens de publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ onder categorie A. Functies die onder categorie A vallen zijn zodanig weinig milieubelastend dat deze inpandig kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit bij aangrenzende geluidgevoelige functies zijn hierbij toereikend. Conclusie Vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering is er geen bezwaar tegen de ontwikkeling.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
24
5.3
Bodemkwaliteit
Kader Een beoordeling van de haalbaarheid van een ontwikkeling is verplicht. Het bodemonderzoek maakt onderdeel uit van deze afweging. Wettelijk gezien mag een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk niet worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. De bodem moet geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Het project Er is een verkennend bodemonderzoek, een nader bodemonderzoek en een asbestinventarisatie uitgevoerd. In deze paragraaf volgt een korte samenvatting en conclusie. De onderzoeken zijn als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Verkennend bodemonderzoek Uit het verkennend bodemonderzoek (Koenders & Partners adviseurs en procesmanagers bv, Rapport Verkennend Bodemonderzoek, .d.d. 22 november 2010) komt naar voren dat er sprake is van een sterke verontreiniging met koper. De gehalten van de overig onderzochte parameters zijn niet of licht verhoogd aangetroffen. De sterke koperverontreiniging is niet verticaal en horizontaal afgeperkt. Dit houdt in dat er conform de Wet bodembescherming aanleiding is voor het uitvoeren van nader onderzoek. Nader bodemonderzoek Uit het nader bodemonderzoek (Koenders & Partners adviseurs en procesmanagers bv, Rapport Nader Bodemonderzoek, .d.d. 2 mei 2012) blijkt dat er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Indien het voornemen bestaat om de bodem te saneren dan wel handelingen te verrichten als gevolg waarvan de verontreinigingen worden verminderd of verplaatst (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden), dient dit te worden gemeld aan het bevoegd gezag (DCMR Milieudienst Rijnmond). Bij dergelijke werkzaamheden dient voorafgaand een saneringsplan of BUS-melding (uniform saneringsplan) te worden ingediend. Asbestinventarisatie Koenders en Partners adviseurs en procesmanagers bv heeft tevens een asbestinventarisatie type A uitgevoerd. Een asbestinventarisatie type A, conform SC-540 omvat een inventarisatie naar direct waarneembaar asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object. Indien een redelijk vermoeden bestaat van verborgen asbesttoepassingen in het bouwwerk en/of object en licht destructief onderzoek niet mogelijk is, wordt geadviseerd om een type B3 onderzoek uit te laten voeren. Gedurende het onderzoek zijn op de onderzoekslocatie de volgende asbesthoudende en/of asbestverdachte materialen en toepassingen aangetroffen:
In de onderstaande tabel zijn de asbestverdachte en asbesthoudende installaties opgenomen:
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
25
In de onderstaande tabel zijn de asbestvrije installaties opgenomen:
Met het type A onderzoek is een voldoende beeld verkregen van de zichtbare asbestverdachte materialen in de gebouwen van de onderzoekslocatie. Tijdens het onderzoek zijn alle ruimten onderzocht. Vanwege het in gebruik zijn van de onderzoekslocatie en de historische waarde als zijnde Rijksmonument, is het niet mogelijk zonder blijvende schade onder alle vloerafwerkingen, boven vaste plafond afwerkingen en de gehele dakconstructie visueel te inspecteren. Gezien de opgenomen beperkingen van het onderzoek en het redelijke vermoeden van de aanwezigheid van asbesthoudende toepassingen wordt geadviseerd bij volledige leegstand van de locatie en/of voorafgaand aan de daadwerkelijke renovatie- en uitbreidingwerkzaamheden een type B onderzoek te laten plaatsvinden om eventuele verborgen asbesttoepassingen te lokaliseren. Het onderhavige onderzoeksrapport kan worden gebruikt voor een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de onderzochte ruimten en toepassingen. In de omgevingsvergunning wordt een voorwaarde opgenomen voor het uitvoeren van een aanvullende inventarisatie (type B). Verwijdering van de eventueel aangetroffen asbesthoudende materialen dient uitgevoerd te worden conform de wettelijk vastgestelde richtlijnen en voorschriften zoals deze bepaald zijn voor de afzonderlijke risicoklassen voor de asbestsaneringen. Het is verplicht de asbesthoudende materialen te laten verwijderen door een SC-530 gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. Conclusie Vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit zijn er geen bezwaren ten opzichte van de uitbreiding van het museum. 5.4
Wegverkeerslawaai
Kader In verband met de relatie tussen de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient er te worden gekeken naar de relevante geluidsaspecten. Er gelden wettelijke zones langs bepaalde wegen. De wettelijke voorkeursgrenswaarde als gevolg van geluidhinder van wegverkeer op hindergevoelige bestemmingen is 48 dB. De te verlenen maximale hogere grenswaarde bedraagt 63 dB. Deze waarden zijn inclusief de wettelijke aftrek van 5 dB. Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden. Verder is van belang dat de waarden formeel slechts van belang zijn voor nieuwe situaties. Het project De Westhavenkade en Vetteoordskade maken deel uit van een 30 km-gebied, waarvoor geen wettelijke zone geldt. Een museum met expositieruimten, winkel, kantoor- en vergaderfaciliteiten is geen geluidsgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder. Dit betekent dus dat er geen akoestisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd om de haalbaarheid van de ontwikkeling vanuit akoestisch oogpunt aan te tonen.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
26
Conclusie Vanuit het oogpunt van wegverkeerslawaai zijn er geen bezwaren ten opzichte van de uitbreiding van het museum met de beoogde bebouwing en functies.
5.5
Industrielawaai
Kader In de Wet geluidhinder is vastgelegd dat, behoudens in nader omschreven gevallen, de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting op nieuw te projecteren geluidsgevoelige bestemmingen vanwege een gezoneerd industrieterrein 50 dB(A) bedraagt. De maximale vast te stellen hogere waarde, de gronden waarop ontheffing van de voorkeursgrenswaarde kan worden verleend, alsmede de te volgen procedure, zijn geregeld in het Besluit geluidhinder. Indien wordt voldaan aan de gestelde eisen in het hierboven genoemde besluit, kunnen B&W een hogere waarde vaststellen dan 50 dB(A), tot maximaal 55 dB(A). Deze waarden zijn formeel echter van belang voor nieuwe situaties. Het project Het plangebied is gesitueerd binnen de geldende zones industrielawaai van de industrieterreinen Botlek/Pernis en Vulcaanhaven/Koningin Wilhelminahaven/Klein Vettenoord. Voor beide industrieterreinen zijn echter saneringsprogramma’s vastgesteld, waardoor de feitelijke 50 dB(A) contour verder terug ligt. Na sanering valt het plangebied alleen binnen de feitelijke 50 dB(A) contour van Botlek/Pernis. Het plangebied liggen binnen een 50 dB(A) contour. Een museum met expositieruimten, winkel, kantoor- en vergaderfaciliteiten is geen geluidsgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat er geen akoestisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd om de haalbaarheid van de ontwikkeling vanuit akoestisch oogpunt aan te tonen. Conclusie Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling. 5.6
Luchtkwaliteit
Kader Wet milieubeheer In de nabijheid van wegen kan sprake zijn van lokale luchtverontreiniging. Deze luchtverontreiniging kan negatieve effecten op de gezondheid hebben. Op 15 november 2007 is de Wet milieubeheer (Wm) gewijzigd. In hoofdstuk 5 is een paragraaf luchtkwaliteitseisen toegevoegd (paragraaf 5.2). Deze vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Het doel van de wet is het beschermen van mens en milieu tegen negatieve effecten van luchtverontreiniging. Daartoe zijn in de wet grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide, benzeen, ozon, arseen, cadmium, nikkel, benzo(a)pyreen, opgenomen. De grenswaarden zijn op basis van gezondheidskundige aspecten bepaald, maar ook onder de norm kunnen gezondheidseffecten optreden, zij het vooral bij mensen die er gevoelig voor zijn, zoals kinderen en ouderen. Bij concentraties onder de 40 μg/m3 neemt de kans op effecten wel geleidelijk af, al is voor fijn stof geen gezondheidskundige grenswaarde vast te stellen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid: a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
27
c. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging; d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen. AMvB en Ministieriële regeling Niet in betekenende mate (NIBM) De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (Mr), waaronder de AMvB en Mr niet in betekenende mate (NIBM). Deze AMvB en Mr legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 μg/m3 voor zowel fijn stof en NO2. NIBM projecten kunnen, juridisch gezien, zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het project Er zijn bepaalde gevallen waarbij een project als ‘niet in betekende mate’ bijdragend aan de luchtkwaliteit wordt beschouwd. Dit betreffen bijvoorbeeld woonwijken waar 1.500 woningen worden gerealiseerd of een kantoorpand met een maximaal bvo van 100.000 m2. Voor dergelijke projecten hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd en kan worden aangenomen dat deze projecten dus in niet betekende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. De uitbreiding van het pand met 628 m2 is vele malen kleiner qua omvang dan een kantoorpand van 100.000 m2 bvo. Hiermee kan dus worden vastgesteld dat de verkeersaantrekkende werken veel kleiner is. Redelijkerwijs kan dan worden aangenomen dat de uitbreiding van het museum kan worden beschouwd als een project dat ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Monitoringstool NSL Vanaf 2010 vindt jaarlijks een monitoring van het NSL plaats. Dit wordt gedaan met de monitoringstool. Hierin zijn berekeningen uitgevoerd voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Uit de monitoringstool blijkt dat er in 2015 en 2020 nergens sprake is van overschrijdingen van de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. De kaartjes met de resultaten van de monitoringstool zijn hieronder weergegeven.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
28
Figuur 16: NO2-concentratie 2015 - uitsnede uit de monitoringstool (bron:http://www.nsl-monitoring.nl/)
Figuur 17: PM10-concentratie 2015 - uitsnede uit de monitoringstool (bron:http://www.nsl-monitoring.nl/)
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
29
Figuur 18: NO2-concentratie 2020 - uitsnede uit de monitoringstool (bron:http://www.nsl-monitoring.nl/)
Figuur 19: PM10-concentratie 2020 - uitsnede uit de monitoringstool (bron:http://www.nsl-monitoring.nl/)
Conclusie Uit bovenstaande blijkt dat er geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 en fijn stof. Verder blijkt dat de uitbreiding van het museum ruimschoots valt binnen de kaders van een project dat ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Er is vanuit dat oogpunt dan ook geen belemmering of knelpunt te verwachten ten aanzien van deze ontwikkeling
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
30
5.7
Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen. Productie en vervoer van gevaarlijke stoffen leveren risico’s op voor de omgeving en leggen beperkingen op aan de ruimtelijke ontwikkelingen in de onmiddellijke omgeving. Zo zijn tussen bijvoorbeeld LPG-tankstations en woningen risicoafstanden nodig. Om de schaarse ruimte zo efficiënt en kosteneffectief mogelijk te benutten, is het noodzakelijk het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid goed op elkaar af te stemmen. In de externe veiligheid wet- en regelgeving wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Deze basisnorm bepaalt dat het risico om te overlijden aan een ongeluk met een gevaarlijke stof voor omwonenden niet hoger mag zijn dan één op de miljoen (10-6). Het groepsrisico (GR) drukt de berekende relatie uit tussen de kans op een bepaalde ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De grafiek met de f(N)curve geeft aan hoe groot de kans is op een specifiek ongeval waarbij bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Voor het groepsrisico geldt geen norm, maar een oriëntatiewaarde. Relevante veranderingen van het GR moet het College van B&W verantwoorden. Hierbij dient, afhankelijk van de ontwikkeling van het GR ten opzichte van de oriënterende waarde (de bestaande positie van het GR en de toename die het gevolg is van de ontwikkeling) onder meer aandacht worden besteed aan de onderzochte mogelijkheden voor ontwikkelingen met een lagere GR, en de overwogen mogelijkheden voor risicoreductie nu en in de toekomst. Verder moet de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld worden advies uit te brengen op de mogelijkheden voor de hulpverlening en de zelfredzaamheid van omwonenden, alsmede de mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een ongeluk. Het project Op grond van de risicokaart (www.risicokaart.nl) is beoordeeld of er risicobronnen zijn gelegen in de nabijheid van de ontwikkeling.
Figuur 20: Uitsnede uit de risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
31
Uit bovenstaande afbeelding blijkt dat er geen risicobronnen (rode stippen of stippellijnen) zijn in de directe nabijheid van de uitbreiding van het museum. De planlocatie ligt buiten 10-6 contouren voor het plaatsgebonden risico van risicobronnen in de verdere omtrek. Uit de risicokaart blijkt dat de planlocatie in de invloedsgebieden van Shell, DL Freight Management en VOPAK (blauwe cirkels) ligt. Het groepsrisico ligt ruim beneden de oriëntatiewaarde. Zoals eerder genoemd dient de Veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld te adviseren over zelfredzaamheid en hulpverlening. De gemeente Vlaardingen heeft dit afgestemd met de Veiligheidregio. Door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) is inmiddels een scenario-analyse Externe Veiligheid voor Vlaardingen opgesteld. Hieruit blijkt dat het plannen met deze omvang niet meer voorgelegd hoeven te worden aan de VRR. Zelfredzaamheid Zoals hiervoor genoemd is door de VRR een scenario-analyse uitgevoerd. In dit document zijn alle risicobronnen binnen Vlaardingen en omgeving geïnventariseerd. Hierbij is gekeken naar alle mogelijke scenario’s bij incidenten. Op basis hiervan zijn berekeningen uitgevoerd. De risicocontouren zijn weergegeven in de rapportage. Er zijn 2 typen scenario’s: hitte/druk en toxisch. Per scenario zijn 2 weertypen beschouwd: meer voorkomende weertype/instabiele veel wind = D5 (meest geloofwaardige scenario) en het stabiele weertype/minder voorkomend =F1,5 (worst case scenario). Uit de scenario-analyse blijkt dat voor een type ontwikkeling/voorziening als het museum het meest geloofwaardige scenario moet worden gehanteerd. De risicocontouren van het mgs-scenario liggen buiten Vlaardingen. Dit betekent dat in het kader van de uitbreiding van het museum geen maatregelen noodzakelijk zijn. Kader Uit het bovenstaande blijkt dat er geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid ten aanzien van de ontwikkeling. Er zijn geen bouwkundige maatregelen nodig. 5.8
Flora en fauna
Kader Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet (Ffwet) in werking getreden, waardoor een aantal oudere wetten, zoals de Vogelwet en de Jachtwet, is vervangen. Voorts zijn in de Ffwet de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor Nederland nader uitgewerkt en is het soortbeschermingregime geïmplementeerd. De Ffwet beschermt alle in het wild levende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Van deze soortgroepen zijn alleen Huismuis, Bruine en Zwarte rat niet beschermd. Van de vissen, ongewervelde dieren (zoals vlinders, libellen en sprinkhanen) en planten zijn alleen de in de wet genoemde soorten beschermd. De Ffwet gaat uit van het ‘nee, tenzij’-principe. Dit betekent dat alleen onder bepaalde (zeer stringente) voorwaarden een inbreuk mag worden gemaakt op de bescherming van soorten en hun leefomgeving. Daarnaast beschermt de wet niet alleen soorten in het algemeen, maar ook individuen van soorten. Voor ruimtelijke ingrepen die gevolgen hebben voor een beschermde soort en / of zijn leefgebied moet een ontheffing op grond van de Ffwet worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor de start van die werkzaamheden dient ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, dient reeds duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen. De wettelijk beschermde soorten zijn ingedeeld in de volgende vier categorieën: 1. Beschermde inheemse vogels: deze vallen onder de Europese richtlijn. Dwingende reden van openbaar belang is geen reden om ontheffing te verlenen. 2. Strikt beschermde soorten, waaronder soorten die op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (HR) voorkomen: voor deze soorten is alleen ontheffing mogelijk wanneer er een
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
32
dwingende reden van groot openbaar belang is, alternatieve oplossingen ontbreken en er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort (tabel 3 Ffwet). 3. Andere, niet algemeen voorkomende soorten, met uitzondering van beschermde inheemse vogels: ontheffing is alleen mogelijk bij een gunstige staat van instandhouding van de soort (tabel 2 Ffwet). Het is mogelijk om bij ruimtelijke ontwikkelingen te werken via een goedgekeurde gedragscode. 4. Beschermde, meer algemene soorten: voor deze soorten is een algemene vrijstellingsregeling van kracht (tabel 1 Ffwet). Voor algemene beschermde soorten geldt dat ontheffing niet meer behoeft te worden aangevraagd in geval van ruimtelijke ontwikkeling (tabel 1 Ffwet). Er geldt voor deze groep echter wel een zorgplicht. Dit geldt ook voor de overige groepen en alle overige inheemse flora en fauna die niet opgenomen zijn in de tabellen. De zorgplicht houdt in dat voldoende zorg in acht moet worden genomen voor deze soorten en hun leefomgeving en dat nadelige effecten voorkomen moeten worden voor zover redelijk. Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient ervoor gezorgd te worden dat dieren niet gedood worden en dat beschermde planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Voor een andere groep geldt dat geen ontheffing nodig is als gewerkt wordt volgens een gedragscode (tabel 2 Ffwet). Deze code dient door een sector of ondernemer zelf opgesteld te worden en dient vervolgens goedgekeurd te zijn. Tenslotte is er een groep soorten, bestaande uit soorten die op Bijlage IV van de HR staan en een aantal andere aangewezen soorten (tabel 3 Ffwet), alsmede alle inheemse (broed)vogels waarvoor een ontheffing altijd nodig is. Het project Eco-effectscan Voor de uitbreiding van het museum is een eco-effectscan uitgevoerd (Aqua-Terra Nova B.v., Eco-effectscan Museum Vlaardingen, 7 mei 2012 en Vleermuisinventarisatie 17 september 2012). Beide onderzoeken zijn opgenomen als bijlage. Op basis van een locatiebezoek en een literatuurstudie is geïnventariseerd welke beschermde soorten er in het projectgebied aanwezig zouden kunnen zijn en welke beschermde natuurgebieden er in de omgeving van het projectgebied liggen. Aan de hand van de projectbeschrijving is getoetst of het project in strijd is met de natuurwetgeving: de natuurbeschermingswet, EHS-beleid en de Flora- en faunawet. Het project ligt buiten de invloedssfeer van beschermde natuurgebieden of ecologische verbindingszones. In onderstaande afbeelding is de ligging ten opzichte van beschermde gebieden weergegeven.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
33
Figuur 21: Ecologische hoofdstructuur (links) en Natura 2000-gebieden (rechts)
Een nadere toetsing aan de Natuurbeschermingswet of de Ecologische Hoofdstructuur is niet nodig. In de onderstaande tabel wordt het effect van het project op de functionaliteit van het leefgebied per beschermde soort of soortgroep weergegeven.
Als gevolg van het project kunnen jaarrond beschermde nesten van gierzwaluw en huismus verloren gaan. Dit kan worden voorkomen door een vogelinventarisatie in het broedseizoen van beide soorten uit te voeren (zie ‘notitie jaarrond beschermde nesten’). Daarnaast kunnen algemeen voorkomende vogels verstoord worden tijdens het broeden. Hiervoor wordt geadviseerd werkzaamheden op de locatie uit te voeren buiten de broedperiode van vogels (d.w.z. buiten 15 maart t/m 15 juli). Als gevolg van het project kunnen strikt beschermde verblijfplaatsen van gewone en ruige dwergvleermuis verloren gaan. Dit kan worden voorkomen door een vleermuisinventarisatie uit te voeren (zie ‘vleermuizeninventarisatie’).
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
34
Notitie jaarrond beschermde nesten Naar aanleiding van de eco-effectscan is de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten in de te slopen gebouwen onderzocht. Hiertoe zijn twee locatiebezoeken uitgevoerd. Boven en nabij het projectgebied zijn maximaal 15 gierzwaluwen waargenomen. Invliegende exemplaren zijn niet waargenomen. Verwacht wordt dat in de omgeving van het projectgebied ca. 15 broedlocaties van gierzwaluw aanwezig zijn, waarbij uitgesloten wordt dat de nesten zich binnen ca. 50 m van het projectgebied bevinden. Vanaf ca. 20 meter buiten het projectgebied, aan de Vetteoordskade4, zijn ca. 10 huismussen waargenomen. Van de waargenomen huismussen waren ca. 5 vrouwelijk en verwacht wordt dat ca. 5 broedlocaties van de huismus aanwezig zijn buiten het projectgebied onder de dakpannen aan de achterzijde van het gebouw aan de Vetteoordskade 4. In het projectgebied zijn geen jaarrond beschermde nesten van gierzwaluw of huismus aanwezig. Met de sloop van de gebouwen binnen het projectgebied gaan geen jaarrond beschermde nesten verloren. Het gebouw heeft geen functie voor huismussen, vanwege de afwezigheid van begroeiing en nesten. Tijdens de sloop van de gebouwen worden jaarrond beschermde nesten van huismussen buiten het projectgebied niet verstoord. Vleermuizeninventarisatie In het projectgebied zijn maximaal 3 gewone dwergvleermuizen en 1 ruige dwergvleermuis aanwezig. Het projectgebied vormt een beperkt foerageergebied voor deze soorten en een mogelijk paarverblijf van een gewone dwergvleermuis. De aanwezigheid van zomer-, kraam- en winterverblijfplaatsen, essentiële vliegroutes of een essentieel foerageergebied wordt uitgesloten. Met het verwijderen c.q. renoveren van de bebouwing kan niet uitgesloten worden dat 1 paarverblijf van een gewone dwergvleermuis verloren gaat. Het verstoren, aantasten of verwijderen van verblijfplaatsen van vleermuizen is in strijd met de Flora- en Faunawet. In het kader van de zorgplicht dient verstoring van vleermuizen tevens zoveel mogelijk voorkomen te worden. Om overtreding van de Flora- en Faunawet te voorkomen, dienen maatregelen getroffen te worden om de functionaliteit van verblijfplaatsen voor vleermuizen te allen tijde te waarborgen. Hiertoe dienen de volgende maatregelen getroffen te worden(6): - De sloopwerkzaamheden worden in beginsel uitgevoerd in de periode november t/m februari. - Indien de sloopwerkzaamheden plaatsvinden in de periode maart t/m oktober, wordt de bebouwing minimaal 3 dagen voorafgaand aan de sloop onder ecologisch toezicht ongeschikt gemaakt. Geadviseerd wordt om tocht te creëren door over de gehele hoogte de gevelhoeken te verwijderen. - Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden buiten de daglichtperiode in de periode maart t/m oktober wordt verlichting zoveel mogelijk naar de grond gericht en wordt uitstraling van verlichting zoveel mogelijk voorkomen. - In de nieuwe situatie worden vleermuisvoorzieningen aangebracht. Hiertoe kan een spouwmuur geschikt gemaakt worden voor vleermuizen of kunnen inbouwstenen of uitwendige vleermuiskasten worden geplaatst. - De maatregelen worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol en worden onder ecologisch toezicht uitgevoerd. Indien het niet mogelijk is om bovenstaande maatregelen uit te voeren, dient ontheffing voor de Flora- en Faunawet aangevraagd te worden. Ontheffingverlening is alleen mogelijk indien het project een van de volgende wettelijke belangen dient: 1. Bescherming van flora en fauna; 2. Volksgezondheid of openbare veiligheid; 3. Dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten. Aanvullend dient de alternatievenafweging duidelijk te onderbouwen zijn met betrekking tot de locatie, inrichting en uitvoering.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
35
Voor een volledige weergave van de onderzoeksresultaten van de onderzoeken wordt verwezen naar de bijlagen bij deze ruimtelijke onderbouwing. Conclusie Uit het bovenstaande blijkt dat er ten aanzien van deze ontwikkeling geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van flora en fauna. Voor bijbehorende omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan volstaan worden met de uitgevoerde eco-effectscan en de notitie jaarrond beschermde nesten. Wel dient in het kader van de omgevingsvergunning voor het slopen een tweede inventarisatieronde op basis van het vleermuisprotocol plaats te vinden. Als hieruit blijkt dat er vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn dan dient volgens aangepaste werkwijze gesloopt te worden en dient de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaats te worden behouden, b.v. door inmetselen van vleermuiskasten in de nieuwe gebouwen. 5.9
Water
Algemeen Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Vanaf 1 november 2003 moet een waterparagraaf worden opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing of de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken. Wanneer er bouwplannen zijn, moet hierover volgens de toets eerst worden overlegd met de betrokken waterbeheerders in de regio. Daarbij moeten alle gevolgen met betrekking tot water tegen het licht worden gehouden. Dat betekent dat zowel wordt gekeken naar overstromingsgevaar, wateroverlast, verdroging als waterkwaliteit. In waterstaatkundig opzicht maakt het bestemmingsplangebied deel uit van het hoogheemraadschap Delfland. Op basis van de Watersysteem-analyse en het Waterstructuurplan (delen 3 en 6 van Waterplan Vlaardingen) is onderstaande waterparagraaf geformuleerd. Beleid Het beleid (en de overige kaders) op Europees, rijks en provinciaal niveau is/zijn neergelegd in de Europese Kaderrichtlijn water, het Nationaal Waterplan, de Waterwet, het Nationaal Bestuursakkoord Wateren het Provinciaal Waterplan 2010-2015. Waterbeheerplan Hoogheemraadschap Delfland Het Waterbeheerplan 2010-2015 is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Vooral het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater staan centraal. Daarbij zullen klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels het waterbeheer de komende decennia ingrijpend gaan veranderen. In het waterbeheerplan legt Delfland sterk de nadruk op een verantwoorde, realistische en betaalbare uitvoering van alle doelstellingen. Waterplan Vlaardingen De gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben gezamenlijk het Waterplan Vlaardingen opgesteld. Het waterplan is een integratiekader voor het totale waterbeheer in Vlaardingen. Het waterplan bestaat uit een aantal deelplannen, waaronder een
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
36
Watervisie, een Waterfunctieplan en een Waterstructuurplan. In de plannen geven Vlaardingen en Delfland een gezamenlijke visie op de gewenste ontwikkeling van het watersysteem op middellange termijn (2030). Met het oog op de klimaatsverandering zal het watersysteem van Vlaardingen in de toekomst moeten worden aangepast. Het watersysteem van Vlaardingen kenmerkt zich door een snelle afvoer van regenwater, voornamelijk via de riolering. In de stedelijke polders stroomt veel water vanuit de singels de riolering in en wordt het water via overstortbemaling afgevoerd naar de Nieuwe Maas. De visie van het waterplan is gericht op een robuust systeem, waarin meer water wordt vastgehouden en meer waterberging wordt aangelegd. In het waterplan is de integrale wateropgave bepaald en worden maatregelen uitgewerkt om die opgave te realiseren. Het waterplan Vlaardingen geeft daarmee invulling aan het waterbeleid, met als hoofddoelstellingen: Water draagt in belangrijke mate bij aan de ruimtelijke kwaliteit van Vlaardingen. De stedelijke polders van Vlaardingen voldoen aan de NBW-normering wateroverlast. Het water in Vlaardingen is schoon en voldoet op termijn aan de eisen van de KRW. De vuilemissie uit de riolering is teruggebracht volgens de normering basisinspanning. Het oppervlaktewater wordt niet meer via riolering afgevoerd. Inventarisatie: huidige situatie kenmerken watersysteem Gebiedskenmerken Het plangebied maakt onderdeel uit van de polder Vettenoord. De bruto oppervlakte van deze polder bedraagt circa 90 ha. De oppervlakte van het watersysteem bedraagt circa 1,6 ha, wat neerkomt op circa 1,7%. Er is in het gebied geen (polder)oppervlaktewater aanwezig. Aan de rand van het plangebied ligt de Oude Haven met een peil van NAP +0,50 m. Het plangebied is helemaal bebouwd c.q. verhard. De ondergrond bestaat tot een diepte van circa 30 meter uit slappe veenlagen afgedekt door een mariene kleilaag. De bebouwing is deels onderheid, deels niet onderheid. Oppervlaktewater Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. De polder Vettenoord is binnen de gemeente Vlaardingen een waterstaatkundige eenheid. Verversingswater wordt ingelaten vanuit de Oude Haven. Het water wordt nu nog afgelaten op de riolering, maar in april 2012 wordt een verbinding gemaakt met de polder Centrum-West. Grondwater In het plangebied staan 2 peilbuizen. Bij een gemiddelde maaiveldhoogte van 0,42 m +NAP ligt de GHG 70 cm, het GEM 82 cm en de GLG 960 cm beneden maaiveld. In het gebied zijn de afgelopen jaren met enige regelmaat grondwaterproblemen gemeld. Deze problemen zijn te herleiden tot de gevolgen van de bodemdaling en de ouderdom van de woningen (lekkende kelders). Riolering Het rioolstelsel in het gebied is van het gemengde type. Stelselscheiding bij vervanging is niet mogelijk door het ontbreken van oppervlaktewater. Bij het vervangen van de riolering wordt een drainagevoorziening meegelegd die wordt aangesloten op de inspectieputten. Dit is noodzakelijk omdat de oude riolen draineerden en zich daardoor een evenwichtssituatie heeft ingesteld. Waterkwaliteit Er is in het plangebied geen (polder)oppervlaktewater aanwezig. De kwaliteit van het water van de Oude Haven wordt sterk beïnvloed door dat van de Nieuwe Maas. Berging- en afvoer In het kader van de watersysteemanalyse heeft het Hoogheemraadschap van Delfland berekeningen gemaakt van de benodigde berging in de waterstaatkundige eenheid. Voor Vlaardingen is hierbij gekozen voor een dynamische berekeningssystematiek, omdat de neerslag vrijwel geheel door de riolering wordt afgevoerd. Als eis is gesteld dat de waterstand in het middenscenario 2050 bij een T=10 bui (een bui die gemiddeld eens in de 10 jaar voorkomt)
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
37
niet meer mag stijgen dan 20 cm en bij een T=100 bui (gemiddeld eens in de 100 jaar) niet meer dan 50 cm. In de polder Vettenoord wordt zowel nu als in 2050 voldaan aan de gestelde eis. Er is dus geen wateropgave. Veiligheid en waterkeringen Er zijn in het plangebied geen waterkeringen aanwezig en ook de zonering van de maasdijk ligt ver buiten het plangebied (25 m + 25 m vanuit de buitenkruinlijn van de dijk).
Toekomstige situatie watersysteem Waterkwantiteit Omdat het hier een bestaand stedelijk gebied betreft, is uitgangspunt dat de hoeveelheid oppervlaktewater minimaal gelijk blijft aan de huidige hoeveelheid. Er is echter geen oppervlaktewater en er zal ook geen oppervlaktewater bijkomen. Waterkwaliteit en ecologie In het kader van het Waterplan zijn in dit gebied geen maatregelen voorzien die de waterkwaliteit en ecologie kunnen verbeteren. In Vlaardingen worden bij het beheer en onderhoud van de wegen geen bestrijdingsmiddelen toegepast. Afvalwater en riolering In Vlaardingen is het rioleringsbeleid erop gericht dat alle nieuwe ontwikkelingen moeten zijn voorzien van een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel. Voorwaarde is wel dat er voldoende open water in de directe omgeving aanwezig is. Het gebruik van niet-uitlogende materialen is daarbij voorschrift. In het plangebied is echter geen open water aanwezig. Het bestaande stelsel zal daarom vervangen worden door een gemengd stelsel. Grondwater De huidige grondwaterstand geeft geen aanleiding om maatregelen te treffen. Conclusie Door uitbreiding van het museum wordt het plangebied volledig bebouwd. Aangezien het plangebied nu al volledig is bebouwd c.q. verhard, is er geen sprake van toename van het oppervlak dat verhard of bebouwd is. Er zijn hierdoor geen effecten te verwachten op de bergingen afvoer van water. In de nieuwbouw van het museum zal een gescheiden rioolstelsel worden aangebracht wat, zolang er in het openbare gebied geen gescheiden rioolstelsel aanwezig is, bij het verlaten van het perceel zal worden gekoppeld met het vuilwaterriool. Het monument zal ook in de toekomst in zijn totaliteit aangesloten blijven op het vuilwaterriool. Er zullen voor de nieuwbouw geen uitlogende materialen zoals zink en lood worden gebruikt. Voor het monument zal bij herstelwerkzaamheden het gebruik van zink en lood onvermijdelijk zijn.
5.10
Archeologie
Kader In 1998 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Ter uitvloeisel van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. Een belangrijk uitgangspunt van het Verdrag van Malta en het rijksbeleid is dat het behoud in situ (op de oorspronkelijke plaats) voor gaat op het behoud ex situ (opgraven en bewaren in depot). Met de Wet op de archeologische monumentenzorg (1 september 2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta geïmplementeerd. Deze paragraaf is gebaseerd op het archeologisch onderzoek dat hieronder wordt beschreven.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
38
Het project Ten behoeve van de ontwikkeling is door de Sectie Stadsarchief en Archeologie van de gemeente Vlaardingen een archeologisch onderzoek uitgevoerd1 in de vorm van een archeologische inventarisatiescan. Hierin is de volgende archeologische verwachting opgesteld: “In de ondergrond van het plangebied liggen vermoedelijk oeverafzettingen waarop bewoning vanaf de bronstijd tot en met de Middeleeuwen aangetroffen kan worden. Het is onbekend in hoeverre overstromingen, vooral die uit de 12e eeuw na Chr. vondsten en sporen weggespoeld hebben. Vanaf de 17e eeuw kan het gebied in eerste instantie als weide in gebruik zijn geweest, waarvan archeologische resten in de vorm van off-site fenomenen zoals schuurtjes en perceleringgreppels aanwezig kunnen zijn. Bouw-, woon- en andere gebruiksporen vanaf de 18e eeuw kunnen nog in de bodem aanwezig zijn. Mogelijk is het gebied voorafgaand aan het optrekken van bebouwing opgehoogd, waarbij (stads)afval gebruikt is.” Omgang met archeologie De volgende stappen dienen te worden gezet. Eerst dient er een bureauonderzoek conform de normen die hiervoor binnen de archeologische beroepsgroep gelden te worden opgesteld. In de KNA 3.2 is aangegeven dat het bureauonderzoek ook aandacht dient te besteden aan bouwhistorie. Na het bureauonderzoek dient er een inventariserend veldonderzoek verkennende fase, door middel van boringen uitgevoerd te worden, volgens een plan van aanpak dat goedgekeurd is door de stadsarcheoloog van de gemeente Vlaardingen. Indien mogelijk kunnen het bureau- en booronderzoek geïntegreerd worden. Indien de archeologische waarde van het terrein door het bureau- en booronderzoek nog in onvoldoende mate is vastgesteld, dan dient er een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven te worden uitgevoerd, op basis van een door de stadsarcheoloog van Vlaardingen goedgekeurd programma van eisen. De noodzaak tot het uitvoeren van dit onderzoek wordt beoordeeld door de stadsarcheoloog. Doel van het proefsleuvenonderzoek is het vaststellen van de archeologische waarde van het terrein. Het uitgangspunt van de archeologische monumentenzorg is dat terreinen die archeologische waarden bevatten door middel van planaanpassing behouden blijven. De bescherming en het behoud van archeologische waarden wordt hiermee geoptimaliseerd en werkt bovendien kostenbesparend. De inventarisatie van archeologische waarden dient dan ook in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming plaats te vinden. Bij onontkoombare vernietiging van belangrijke archeologische waarden dienen deze door middel van een opgraving (DO) te worden gedocumenteerd. Hieronder kan ook worden verstaan, het archeologisch begeleiden van de werkzaamheden. Indien er archeologische waarden aanwezig zijn die door de plannen verstoord dreigen te worden, dan neemt het College van Burgemeester en Wethouders een besluit over de omgang met deze waarden. Dit besluit kan inhouden dat er maatregelen getroffen worden om de waarden in de bodem te behouden. Het besluit kan inhouden dat de archeologische waarden door middel van een opgraving veilig gesteld worden. Het besluit kan inhouden dat de civiele werkzaamheden archeologisch worden begeleid. Indien wordt besloten tot een opgraving of begeleiding dan bevat het besluit een programma van eisen dat is opgesteld conform de richtlijnen in de archeologische beroepsgroep. De initiatiefnemer/veroorzaker van het project dient dit programma te laten opstellen en aan de gemeente aan te leveren, en er voor zorg te dragen dat dit programma de instemming heeft van de stadsarcheoloog van de gemeente Vlaardingen. Delen van het terrein zijn bebouwd. Bij de sloop van de bebouwing mogen archeologische waarden en verwachte archeologische waarden niet worden verstoord. Dit houdt in dat tot 1
Terluin, R. en T. de Ridder, 2012: Archeologische inventarisatiescan. Uitbreiding Museum Vlaardingen.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
39
maaiveld mag worden gesloopt. Indien dieper gesloopt dient te worden mag dit pas gebeuren na toestemming van de stadsarcheoloog. Obstakels die een goede uitvoering van het archeologisch onderzoek belemmeren dienen te worden verwijderd. Hierbij mogen echter geen (verwachte) archeologische waarden worden verstoord. Conclusie De archeologische waarde van de gronden is nog niet vastgesteld. Op dit moment is het terrein nog volledig bebouwd/verhard waardoor er onvoldoende mogelijkheden zijn om te onderzoeken. Na sloop van de boven maaiveld aanwezige bebouwing/verharding zal nader bureau- en/of booronderzoek plaatsvinden. In het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal de archeologische waarde van het terrein door bureau- en/of booronderzoek worden vastgesteld en wordt besloten op welke manier met eventuele aangetroffen waarden wordt omgegaan. 5.11
Cultuurhistorie
Kader Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in een ruimtelijke onderbouwing een paragraaf worden opgenomen met een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het project Ontstaansgeschiedenis De nederzetting Vlaardingen is ontstaan rond 700 op de westelijke oeverwal van een voormalige kreek, de Vlaarding, de latere Oude Haven. De eerste ophogingen komen in de loop van de elfde eeuw tot stand, de eerste dijken in de 12e eeuw. In 1134 vond namelijk een grote overstroming plaats in Vlaardingen. Vervolgens werd door de graaf een dijkstelsel langs de Maas aangelegd. In 1163 werd deze dijk, die te dicht langs de Maas gelegen was, over een gedeelte van 2 km weggeslagen. Daarom werd een dijkstelsel op grotere afstand van de Maas aangelegd. De Maassluissedijk maakte hier onderdeel van uit. De oervorm van Vlaardingen met de oude Maasdijk (Hoogstraat, Kortedijk), de kerkring (Markt) en de Oude Haven krijgt dan gestalte. Deze vorm behoudt de nederzetting, afgezien van uitbreiding en verdichting, tot ver in de 19e eeuw. In de 16e eeuw werd in de opslibbende uiterwaard (gorzen) langs de noordzijde van de Maas land gewonnen en ingedijkt. De Vettenoordse Polder ontstond in 1552 door de aanleg van de Vettenoordskade (zuidzijde) en de Westhavenkade (oostzijde). De polder werd aan de noord- en westzijde begrensd door de Maasluissedijk. De naam Vettenoord duidt erop dat in dit gebied vette klei is afgezet (door overspoelingen van de Maas). In 1563 werd een sluisje aangelegd in het verlengde van de Vettenoordskade op de hoek met de Westhavenkade. Aanvankelijk werd de polder Groot Vettenoord alleen voor beweiding gebruikt. Nadat er in 1574 een stadsbrand had plaatsgevonden, vond in Vlaardingen herbouw plaats. Aan het begin van de 17e eeuw besloot het stadsbestuur gedeelten van de Vettenoordsepolder vrij te geven voor woningbouw. De eerste bebouwing ontstond in de noordoostelijke hoek van de Vettenoordsepolder, namelijk aan de Lijnstraat, de Landstraat, de Dayer en de Rijksestraat. Ook werd in 1612 de Oude Haven en de Westhavenkade uitgebreid. In de polder vestigden zich voornamelijk ambachtslieden. Er ontstonden een blekerij, wantdrogerijen en een taanderij. Ook werden de polders voor de droogmakerijen van netten e.d. benut. De lijnbanen mochten door vissers en reders gebruikt worden om want te drogen. Ook werd het gebied door stedelingen gebruikt als bleekvelden. In de loop van de 17e en de 18e eeuw kwam de haringvisserij op. Hierbij ontstond nijverheidsactiviteit in de haringnettenfabriek, touwslagerij en de vele kuiperijen. De opening van de Nieuwe Waterweg (1872) luidt een nieuwe periode in, waarin de visserij tot bloei komt en veel nieuwe bedrijven zich in Vlaardingen vestigen. In 1887 begint men met de aanleg van een spoorlijn. In 1891 werd de spoordijk gerealiseerd die in 1919 en 1922 werd
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
40
verhoogd. Deze is niet alleen economisch, maar ook waterstaatkundig van groot belang. Onder meer hierdoor werd de polder beter beschermd tegen overstromingen van de Maas. De nieuwe spoordijk neemt de waterkerende functie van de middeleeuwse dijk over, waardoor een groot gebied binnendijks komt te liggen. Vanaf de 19e eeuw en zeker na de Tweede Wereldoorlog groeide de stad buiten haar historische grenzen. In 1916 kwam het eerste stedelijke uitbreidingsplan. Aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw ontstonden de Stationsstraat, de Prins Hendrikstraat en de Pieter Karel Drossaertstraat. Na de tweede wereldoorlog ging er een enorme moderniseringsgolf door Vlaardingen. Grote wijken werden toegevoegd aan de oude stad, het grote en moderne winkelcentrum werd gebouwd en het Liesveldviaduct verrees. Beschermd Stadsgezicht Op 27 maart 2009 heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed formeel aan de gemeente Vlaardingen gevraagd of er draagvlak is voor aanwijzing van een gedeelte van Vlaardingen tot Rijksbeschermd Stadsgezicht. Het Rijk kan deze procedure starten op grond van artikel 25 van de Monumentenwet 1988. De gemeenteraad van Vlaardingen heeft op 29 oktober 2009 besloten positief te adviseren over medewerking aan de aanwijzing tot Beschermd Stadsgezicht. Naast de gemeenteraad van Vlaardingen zullen ook de Provincie Zuid-Holland en de Raad van Cultuur advies uitbrengen, waarna de procedure afgerond zal worden. De verwachting is dat er in 2013 een definitief besluit van het Rijk ligt. Ter effectuering van de bescherming van het aangewezen stadsgezicht moet ingevolge artikel 36 van de Monumentenwet 1988 een bestemmingsplan worden vastgesteld. De toelichting op de aanwijzing als beschermd stadsgezicht kan daarbij als uitgangspunt dienen. Doel van de aanwijzing is de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen binnen het gebied. De aanwijzing beoogt op die wijze een basis te geven voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voortbouwt. Het Beschermd Stadsgezicht is een samenhangend geheel van kwaliteiten, die met elkaar een bijzondere waarde hebben. In Vlaardingen gaat het om een relatief omvangrijk beschermd gezicht, dat in drie deelgebieden uiteenvalt. Het plangebied ligt in deelgebied 1 (Markt/Hoogstraat en Oude Haven). Deelgebied 1 is het oudste historische deel, dat bestaat uit het langgerekte dijklint, dat zich uitstrekt langs de Kortedijk en de Hoogstraat en bekroond wordt door de Markt met de Grote Kerk. Er zijn meer beschermde gezichten in Nederland waarvan een dijklint onderdeel is. Wat dit dijklint bijzonder maakt is de samenhang met de daaraan evenwijdig lopende Oude Haven, die weer teruggaat op een oude kreek. In feite is er een rechtstreekse verbinding te leggen tussen de prehistorische kreekrugbewoners van de Vlaardingencultuur en het middeleeuwse dijk- en vissersdorp dat zich in dit kustgebied ontwikkelde. Deze structuur is in Vlaardingen nog zeer herkenbaar en vrij gaaf bewaard gebleven. Voor de op de kaart voor het Beschermd Stadsgezicht aangewezen gronden dient rekening gehouden te worden met de cultuurhistorische waarden als omschreven in het Groene boekje2. In deelgebied 1 gaat het in het bijzonder om de typering van de volgende te beschermen waarden. Voor de stedenbouwkundige structuur zijn van belang: 1. de Oude Haven met kades, met steile walkanten, typerend voor het havenkarakter; 2. het gebied rondom de Landstraat, met een fijnmazig netwerk van kavels en bebouwing waarvan de oudste panden dateren uit de 17e eeuw; Tussen de Landstraat en Westhavenkade valt de Rijkestraat op vanwege het niveauverschil en de zichtrelatie met de Oude Haven. 2
Toelichting bij het besluit tot aanwijzing van het beschermd stadsgezicht Vlaardingen, Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten; 27 maart 2009
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
41
3. de Vetteoordskade met het niveauverschil ter hoogte van de lijnbaan. Aan het einde van de Baanstraat is in de Vetteoordskade nog een niveauverschil te zien dat herinnert aan de voormalige lijnbaan, die hier onder de Vetteoordskade doorliep tot aan de Steenplaats. Voor de inrichting en bebouwing zijn van belang: 4. de differentiatie in de bebouwing in de oude stadskern met oorspronkelijke 17e-eeuwse bebouwing en verdichting door 19e- en 20e-eeuwse woonwinkelpanden, pakhuizen en bedrijfspanden. Vooral de maximale historische bouwhoogte van 3 bouwlagen met/plus kapverdieping is beeldbepalend. Dit geldt ook voor de bebouwing aan weerszijden van de Oude Haven; 5. karakteristiek voor het gebied tussen de Vetteoordsekade en de Maassluisedijk is de overwegend aaneengesloten bebouwing met de nokrichting evenwijdig aan de straat en een relatief lage bouwhoogte van één of twee bouwlagen met kap; 6. de 19e-eeuwse pakhuizen / bedrijfspanden aan de Vetteoordsekade. Bij de uitwerking van de plannen is als volgt rekening gehouden met bovenstaande waarden: Ad 1: Oude Haven Het plangebied ligt buiten de Oude Haven. Ad 2+3: Structuur van het gebied rondom de Landstraat en de Vetteoordskade De bestaande en nieuwe bebouwing bevindt zich binnen de bestaande bouwvlakken. De voorgevel van de uitbreiding wordt gebouwd in de grens van het bouwvlak. De zichtrelatie met de Oude Haven blijft ongewijzigd. Tussen de Westhavenkade en de Landstraat kent de Vetteoordskade een beperkt niveauverschil. Ad 4+5+6: De aanwezige bebouwing Allereerst wordt de uitbreiding van het museum gebouwd in de grens van het bouwvlak. De oorspronkelijke gevel van het pakhuis aan de Vetteoordskade wordt opgenomen in de gevel van de nieuwbouw. De goot- en bouwhoogte van de nieuwbouw is lager dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande museum. Hierdoor past het plan binnen de historische bouwhoogte van 3 bouwlagen met/plus kapverdieping. De nieuwbouw kent eveneens een zelfde kaprichting als het bestaande pakhuis. Bouwhistorisch onderzoek Om de effecten van de ontwikkeling op deze beeldbepalende panden in kaart te brengen, is op verzoek van de Gemeente Vlaardingen en in opdracht van het Museum Vlaardingen een bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd (DOOK erfgoedwerk, Bouwhistorische Verkenning Westhavenkade 56 en pakhuis Vetteoordskade, maart 2012). Deze bouwhistorische verkenning moet inzicht geven in de aanwezige bouwhistorische waarden van Westhavenkade 56 en het pakhuis aan de Vetteoordskade. Hoewel er ten tijde van de uitbreiding van het Post- en Telegraafkantoor een poging is gedaan de bebouwing van 55/56 - met name door het bouwen van een tuitgevel - te laten aansluiten bij de pakhuizen ten zuiden daarvan, is er toch geen harmonisch geheel ontstaan. Dat komt enerzijds doordat de gevelindeling is aangepast aan de indeling die al op de begane grond bestond en een vreemde verdeling van de vensterassen oplevert. Anderzijds zijn de vensters uit het begin van de twintigste eeuw vervangen, wat samen met het strakke metselwerk zorgt voor een hybride en eerder storend dan typerend geveltje. Een verandering die heeft plaatsgevonden aan de Westhavenkade is dat er, sinds de haring niet meer aan de kade gelost wordt, geen ‘verkeer’ meer is naar de achterzijde van de pakhuizen aan de kade. Een doorbraak, bijvoorbeeld in de vorm van een nieuwe entree op de plaats van het perceel, zou die historische verbinding weer kunnen herstellen. Daarbij is het belangrijk dat een nieuwe pui op deze plaats het oude pand van het museum en de pakhuizen aan de andere zijde, niet domineert en het beeld van de historische gevelwand intact laat. Wat betreft de bebouwing achter de gevel is de situatie wat complexer. Het achterste deel van het huis is later gebouwd dan het kantoorgedeelte aan de voorzijde. Daarbij zijn elementen zoals spanten en balken van oudere gebouwen hergebruikt, waardoor het achterhuis niet meer van
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
42
bouwhistorisch, architectonisch of anderszins van belang is. De kelders daarentegen zijn wel historisch waardevol. Voor het voorhuis geldt dat de kelder en de balklaag van de verdiepingsvloer wel nog elementen uit de eerste bouwfase zijn. Ze zijn restanten van de pakhuizen die hier stonden totdat ze werden afgebroken ten behoeve van de uitbreiding van het Post- en Telegraafkantoor. Het pakhuis aan de Vetteoordskade is geen ‘goed stuk architectuur’ in de zin van een interessant of belangrijk ontwerp. Afgezien van de technische staat, is het wél een nagenoeg intact voorbeeld van de functionele gebouwen die voor de haringindustrie in Vlaardingen werden gebouwd. Aan de Vetteoordskade en omgeving staan nog meerdere pakhuizen uit deze en voorgaande perioden en ook een enkel exemplaar met boet- en nettenzolders. Dit ensemble laat zien hoe het gebied achter het zuidelijke deel van de Westhavenkade zich vanaf het midden van de negentiende eeuw ontwikkelde. Langs de “steenplaats’ en de ‘blekerij’ werden allerlei pakhuizen en bedrijfsgebouwen neergezet. Op dit moment is deze stedenbouwkundige ontwikkeling, ondanks dat er ook wat moderne invullingen zijn, nog goed af te lezen. De gevel aan de Vetteoordskade én het volume van het pakhuis zijn van waarde. De houten vloeren in het gebouw kunnen, desnoods in een aanpaste vorm, het gebruik van een dergelijk pakhuis illustreren. Vijftig jaar nadat ze omschreven werden als ‘naargeestige gevelrijen’, worden dit soort gevels en gebouwen steeds meer gewaardeerd als erfgoed en getuigen op het terrein van industrie, sociaal economische ontwikkeling en stedenbouw. Monumenten en beeldbepalende panden De gemeente heeft beleid met betrekking tot objecten die karakteristiek zijn als gevolg van hun cultuurhistorische en architectonische waarde en situering. De gemeente heeft alle objecten die karakteristiek zijn als gevolg van hun cultuurhistorische en architectonische waarde en situering onderzocht en gewaardeerd. De definitieve lijst en het bijbehorende beleid zijn 11 januari 2011 door het college vastgesteld. Objecten met een score van 10 punten en hoger worden als karakteristiek aangemerkt in nieuwe bestemmingsplannen. Monumenten worden niet als karakteristiek aangemerkt. Het bestaande museum is aangewezen als rijksmonument. Ook de bouwtechnisch met het rijksmonument verbonden aanbouw maakt onderdeel uit van het rijksmonument. Voor rijksmonumenten geldt de bescherming vanuit de Monumentenwet. Voor gemeentelijke monumenten geldt de bescherming vanuit de Monumentenverordening. Het bouwplan voorziet behoudens enkele functiewijzigingen van ruimten niet in aanpassing van het rijksmonument. Het pakhuis aan de Vetteoordskade, het pand Westhavenkade 56 en overige bijgebouwen zijn niet als beeldbepalend aangemerkt. Conclusie Door afstemming van de goot- en bouwhoogte van de nieuwbouw op het bestaande museum, het verwerken van de oorspronkelijke gevel van het pakhuis in de nieuwbouw, het behouden van de gevelindeling aan de Westhavenkade 56 en het respecteren van de bestaande rooilijnen worden de aanwezige cultuurhistorische waarden op voldoende wijze ingepast in het ontwerp. Uit de bouwhistorische verkenning blijkt dat er voldoende mogelijkheden zijn om het terrein te herontwikkelen met behoud van zoveel mogelijk historische waarden. Allereerst zorgt een nieuwe ruime entree aan de Westhavenkade 56 voor het herstellen van een historische verbinding tussen de kade en de achterzijde van het perceel. De nieuwe pui is bescheiden en sober van uitstraling, waardoor er geen dominantie van uit gaat. Het gebouw blijft behalve de aangepaste pui voor het overgrote deel onveranderd, waardoor de historische gevelwand zoveel mogelijk intact blijft. De voorgevel van het pakhuis aan de Vetteoordskade komt prominent terug in de gevel van de nieuwbouw. De begane grondvloer en de verdiepingsvloer worden gebruikt als tentoonstellingsruimte. De gevel en het volume van het pakhuis krijgen een nieuwe functie in de nieuwbouw en illustreren het gebruik van een dergelijk pakhuis. Het bouwplan houdt in voldoende mate rekening met het aanwezige rijksmonument.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
43
6
PROCEDURE EN UITVOERBAARHEID
6.1
Procedure
Voorheen was het afwijken van het geldende bestemmingsplan geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Per 1 oktober 2010 is echter de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden waarmee de planologische afwijkingsmogelijkheden in de Wabo staan. Artikel 2.1 lid 1 sub c Wabo geeft aan dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan dan slechts worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat (artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo). Voorliggende rapportage vormt deze ruimtelijke onderbouwing. Om de uitbreiding en functiewijzing mogelijk te maken wordt een uitgebreide Wabo procedure gevolgd. Op dit moment is voor het plangebied en de omliggende wijk een herziening van het bestemmingsplan in voorbereiding. Hiertoe is door het college van burgemeester en wethouders op 4 december 2012 ingestemd met het voorontwerp Vettenoordsepolder-oost. Indien positieve besluitvorming over deze ruimtelijke onderbouwing heeft plaatsgevonden, wordt onderhavige ontwikkeling in dit bestemmingsplan meegenomen. 6.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het projectbesluit wordt voorbereid met afdeling 3.4 Awb (Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure). Van het ontwerp-besluit zal kennis worden gegeven in de huisaanhuisbladen, in de Staatscourant en op de gemeentelijke website. Ook wordt in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro (Besluit ruimtelijke ordening) het plan voorgelegd aan de overlegpartners en –instanties van de gemeente Vlaardingen. De reacties worden verzameld en in een Nota van Beantwoording samengevat en voorzien van een antwoord. Deze Nota van Beantwoording wordt opgenomen in de bijlagen. Het ontwerp-projectbesluit zal conform de Wet ruimtelijke ordening juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht samen met de vastgestelde ruimtelijke onderbouwing 6 weken ter visie worden gelegd, waarbij een ieder schriftelijke en mondelinge zienswijzen kan indienen. Bij eventueel ingebrachte zienswijzen worden eerst de belangen afgewogen, waarna het college een besluit neemt. 6.3
Exploitatieplan
In de Wro (artikel 6.12) staat dat de gemeente verplicht is om een exploitatieplan vast te stellen, voor de gronden waar een aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het Bro (artikel 6.2.1) staat wat wordt verstaan onder een aangewezen bouwplan. Het gaat daarbij om: de bouw van een of meer woningen; de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen; de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd; de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
44
horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt; de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte.
De uitbreiding bedraagt in totaliteit 487 m2, waarbij de uitbreiding blijft onder de brutovloeroppervlakte van 1000m2 voor de uitbreiding van een gebouw. De bruto-vloeroppervlakte van de nieuw toe te voegen functies in de uitbreiding van het museum bedraagt in totaal 1420 m2. Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Gelet hierop is de vaststelling van een exploitatieplan bij deze ruimtelijke onderbouwing niet aan de orde. 6.4
Financiële uitvoerbaarheid
De kosten voor het procedureel begeleiden van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld op kosten van het Museum Vlaardingen. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden. De kans op planschade is bovendien te verwaarlozen aangezien de bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd en het gebruik zich qua milieuaspecten beter verhoudt tot de omgeving. Ook voldoet de goothoogte van de uitbreiding aan het geldende bestemmingsplan. Tussen het museum en de gemeente is een overeenkomst teneinde de overdracht van gemeentelijke gronden vast te leggen. Directie en bestuur van het Museum Vlaardingen hebben als uitgangspunt dat alleen gebouwd kan worden als de middelen daarvoor beschikbaar zijn. Uitgaande van het voorlopige ontwerp is er een calculatie van de kosten voor de realisatie gemaakt. De toegezegde subsidies van Fonds Schiedam Vlaardingen e.o., Gemeente Vlaardingen en andere fondsen zijn voldoende om de bouw te kunnen bekostigen zodat deze voor wat de investering betreft gestart kan worden. De bouwkostenraming sluit op bedrag van € 6.250.000,00 ex. BTW (Museum Vlaardingen is BTW-plichtig). Museum Vlaardingen heeft aan sponsorgelden tot nu toe ca. € 6.500.000,00 aan toezeggingen. De toezeggingen zijn afkomstig van Gemeente Vlaardingen, Fonds Schiedam Vlaardingen, VSBfonds en giften van particulieren en bedrijven uit Vlaardingen. De exploitatie van het nieuwe museum is doorgerekend op basis van ervaringscijfers en benchmarks. Samen met een structurele subsidie van gemeente Vlaardingen is het nieuwe museum exploitabel. Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling economisch uitvoerbaar wordt geacht.
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
45
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
46
BIJLAGEN 1. Rapport Verkennend Bodemonderzoek; Koenders & Partners adviseurs en procesmanagers bv; .d.d. 22 november 2010 2. Rapport Nader Bodemonderzoek; Koenders & Partners adviseurs en procesmanagers bv; .d.d. 2 mei 2012 3. Inventarisatierapport SC-540, type A; Koenders & Partners adviseurs en procesmanagers bv; .d.d. 10 mei 2012 4. Eco-effectscan Museum Vlaardingen; Aqua-Terra Nova B.v.; 7 mei 2012 5. Notitie jaarrond beschermde nesten Museum Vlaardingen te Vlaardingen; Aqua-Terra Nova; d.d. 15 juni 2012 6. Vleermuizeninventarisatie Museum Vlaardingen te Vlaardingen; Aqua-Terra Nova; d.d. 17 september 2012 7. Archeologische inventarisatiescan Uitbreiding Museum Vlaardingen; Terluin, R. en T. de Ridder; maart 2012 8. Bouwhistorische Verkenning Westhavenkade 56 en pakhuis Vetteoordskade; DOOK erfgoedwerk; maart 2012 9. Parkeeronderzoek evaluatie VOP-wijk en Oostwijk-zuid; Delft Infra Advies; d.d. 21 februari 2012 10. Parkeerbalans gemeente Vlaardingen; d.d. 28 januari 2013
Ruimtelijke onderbouwing Museum Vlaardingen
47