w w.V www VEETseriieu us.n nl Beste Student, n op VETserieus.nl zijn alleeen bedoeeld als on ndersteun ning bij De doccumenten het stu uderen. D De samenv vattingen worden n nagekekeen door sttudenten tijdens het volgen van de lessen n en waarr nodig aaangepast. Dit project heeft aals doel nvattingen n te biedeen die meet hun tijjd meegaan, ondan nks dit foutlozze samen streveen is er alttijd een k kans dat eer fouten in de doccumenten staan. Mocht je tijdenss het lezeen van dee samenvaatting fou uten vinden kun jee dat doorgeven via de contacctpagina op de site of direct een maiil sturen n naar ail.com vetseriieus@gma udent is verantwoo v ordelijk voor v zijn of haar leermetho ode en vo oor het De stu uiteind delijke resultaat. A Allemaal v veel succees met de voorbereeidingen!! Hartellijke groett, VETseerieus.nl
1
Same envattin ng Voorttplantin ng
Thema a 1Anato omie Hoorcolllege 1: inleid ding Voortplaanting gaat in i het wild zeer z efficiëntt, omdat dan de manneelijke dieren energie ove erhouden voor de competitie met anderee mannetjes. Toch zijn er meerdere redenen om m in te grijpen bij de voortplaanting, niet aalleen om heet te bevord deren maar o ook voor antticonceptie. Andere rede enen zijn bedreigd de diersoorteen, fokken, eeconomischee factoren, hobby en onzze eigen huissdieren. Het doel is te zorgen d dat alles optiimaal verloo opt. Wanneer diersoorten bedreigd zzijn neemt o over het alge emeen de inteelt toe, en daat is een reden r om kunstmatig in te grijp pen. Onder deze vorm men van ng valt de sellectie van ou uderdieren op bepaalde ffactoren, veiiligheid voor mens en fertiliteitsbegeleidin dracht van b besmettelijke e ziekten en transport (ssperma transsporteert dier, verrminderd risico op overd beter daan het hele dier). De cyclus wordt aangestuurd verschillende door hormoneen. Testosteron en spelen oestradiol n een belangrijjke rol bij seksueel gedrag en bij man nnen bij dens de agressie.. Ook tijd dracht sp pelen hormo onen een belangrijjke rol,, en progesteeron speelt bij alle dieren eeen belangrijjke rol in het beho ouden van de dracht. Hormoneen (eCG bijvoorbeeld bij het paard) ook gebruikt om te b bepalen of het dier drachtig is. dier bronstig is kun je Of een d te wetten komen door e , schou uwen, of naaar het gedrag van de verschillende onderzzoekstechnieeken: rectalee palpatie, echo dieren zelf kijken (bijv. springen van koeie en). Bron: HC1 Voortplanting, Tom Stout, UU U entae versschillen errg per diersoort. d Place Bijvoo orbeeld bij het h paard is de placentaa over de ppervlakte van v de baaarmoeder verspreid. v Bij B het rund is dit n niet zo, eve enals bij hele op gezelsch hapsdieren, w waar het uitw wisselingsoppervlak tussen moeder een jong veel kleiner is. Ee en merrie kan geen tweeling dragen, de veulens kom men dan ruimte tekort en zullen w waarschijnlijk beiden sterven. Het is als dieerenarts belaangrijk tijdigg in te grijpen n bij tweelinggdracht.
2
Hoorcolllege 2: het vrouwelijke geslachtsappaaraat
Een gon nade is het geslachtsorg g gaan waarin de gameten gevormd worden. Hieermee wordt bij een mannetjje de testes bedoeld en bij een vrou uwtje de ovaaria. Bij een embryo kun n je vanaf w week 4 de drie kiem mlagen ondeerscheiden. D De gonaden ontstaan uit het intermeediair mesod derm, dat zich h lateraal aan de somieten bevvindt. Het inteermediair mesoderm m zw welt hiervoor op. De primordiale e kiemcellen n uit de ecctoderme dooierzaak migreren richting de genitale lijstt en initiëren deze ontw wikkeling. Heet urinewegsstelsel en de gonad des ontwikkeelen zich teggelijk, dus oo ok het nierste elsel valt hieronder. Het nierstelsel w wordt in 3 fasen aaangelegd: pro onefros, messonefros (tott 10 weken) en de ontwikkeling van de uiteindelijke nier, metaneffros, welke u uit het achterste deel van n de ductus m mesonefricus ontstaat.
Bron: Fig. 5‐5, Dycee Textbook of Veterinary An natomy, 4th eedition
3
Bron: Larsen, 2001
Naast de ductus mesonefricus ontstaat vlakbij de gonade ook een ductus paramesonefricus. Tot het punt dat de geslachtsdifferentiatie tot stand komt blijven beiden ducten aanwezig. De primordiale kiemcellen migreren naar de presumptieve gonaden en initiëren daar delingen van het coelomisch epitheel, welke dan gaan opzwellen. Dit vormt de genitale lijst met daarbinnen de primitieve seksestrengen. De geslachtsdifferentiatie vindt pas plaats na 6 weken, zowel voor de interne als externe genitalia. De bepaling of de foetus mannelijk of vrouwelijk is komt door het SRY‐ gen.Bij mannen is deze wel aanwezig, bij vrouwen niet. De ductus mesonefricus wordt ook wel de Buis van Wolff genoemd. De ductus paramesonefricus ook wel deBuis van Müller. Bij vrouwen vormt de buis van Müller de interne genitaliën, bij mannen gaat deze in regressie onder invloed van Anti‐Muller hormoon, geproduceerd in de Sertolicellen. Bij mannen is dit juist andersom en zorgt de buis van Wolff voor de vorming van de interne genitaliën. De primaire seksestrengen gaan bij mannen over in de testesstrengen die een verbinding maken met de uiteindelijke zaadleider uit het mesonefros. Bij vrouwen degenereren de testesstrengen, samen met de buis van Wolff en vormt de buis van Müller de eileiders. Deze staan niet in direct contact met het ovarium, er vindt dus echt een ‘eisprong’ plaats. De beide ducti paramesonefrici maken contact met de cloaca waardoor een verdikking ontstaat, wat een fusie geeft tussen de twee ducten, waardoor een lumen ontstaat. Dit wordt uiteindelijk de uterus. Pas later sterven ook de cellen van het hymen (maagdenvlies), waardoor er een opening ontstaat. Anders dan bij mensen eindigt de urinebuis bij de meeste dieren in de vagina. De ontwikkeling van de externe genitaliën van de vrouw gebeurt aan de externe vouwen van de cloaca met daartussen een cloacaal membraan. Boven deze vouwen vinden we een tuberculum genitalis,dat later de clitoris zal vormen. Vanaf twaalf weken noemen we de cloaca vouwen de urogenitaal vouwen en membraan en wordt de anus door het perineum van de vagina gescheiden. Een genitale zwelling vormt de buitenste schaamlippen (labia major) En de genitaal vouwen de binnenste (labia minor). Bron: Dyce, 2010 4
Er is com mmunicatie ttussen de eiccel en granu ulosa cellen vvia transzonaale projecties, deze gaan n door de zona pelllucida heen.. Hier komt o onder andere FSH uit, daat ervoor zorrgt dat de cellen kunnen delen en overleveen. Oestrogeeen wordt geproduceerd g d uit testostteron, dit laatste is afko omstig van de theca cellen, de granulosa cellen makeen er oestroggeen van. De baarrmoeder bestaat uit co ornua (hoornen), een corpus c (baarrmoederlichaam) en ee en cervix (baarmo oederhals) en n kan verschillen tussen d diersoorten.
Bron: HC vvoortplanting 2011‐ 2012 UU De baarrmoeder is opgehangen o hillende band den aan versch die sameen het ligamentum latum m worden geenoemd. Een belaangrijke funcctie van de cervix is het aafsluiten tijdens de dracht, met een n slijmprop, dat de kans op infecties nder dracht is de ute erus aanzienlijk verkleint. Ook zon n orgaan. Zolang het corpus functionerend als eeen endocrien dt er nameliijk progesteron luteum nog aanwezzig is, word uceerd dat eeen nieuwe eeisprong tegeen gaat. Pass als geprodu er met behulp b van PGF2‐α uit het h endomeetrium luteollyse plaatsvin ndt kan er weer w een eissprong zijn. Om dit snel te bewerksstelligen is er e een coun ntercurrent systeem s tussen ovarium en uterus. Hierdoor kan het PGF2‐‐α uit de ute erus weer naar het ovariu um zonder u uitverdunning in de rest van de circulatie. Dit syssteem werktt alleen zo bij b herkauwers. herkauwers ggaat het via de grote circculatie. Bij niet‐h Bro on: Senger, 2 2003 Vanuit het ovarium doorloop pt het eitjje een aan ntal structureen: infundib bulum (trech hter voor onttvangst eicel) ampulla (bevruchtin ngsplaats) isthmus (on ntwikkeling ttot blastula) uterus. In n het eerste deel van orteren. Overal in de hele tractus deze tractus vinden we ook ciliaa om de eitjees voorwaartts te transpo we bovendien een spierlaaag, een muccosa en een submucosa. vinden w Helemaaal aan het ein nde van de tractus vindeen we een aaantal structurren die nog vvan belang zijn bij de voortplaanting: ‐Vagina (schede; geb boortekanaal/copulatieo orgaan)
5
‐Vestibulum vaginae (deel vagina vanaf uitmonding urethra; klieren; zwelweefsel) ‐Vulva (uitmonding urogenitale tractus omgeven door labia pudendi) Bij de geboorte zijn alle eicellen (in de vorm van primordiale follikels) aangelegd die gevormd zijn uit de primaire geslachtscellen, en allemaal in de profase van de meiose. In het ovarium vormen deze zich om tot echt follikel met daarin een eicel, en dan pas wordt er verder gegaan met de folliculogenese. Tot aan de pubertijd vind je tot maximaal het stadium van een secundair follikel. In het ovarium vind je de follikels aan de buitenzijde, de binnenzijde is voornamelijk bindweefsel (behalve paard). Binnen een ovarium van een cyclisch dier kun je verschillende follikel typen terug vinden. Een kenmerk van een primordiale follikel is dat er 1laag cellen omheen ligt. Wanneer deze gaat groeien verandert de cellaag van afgeplat naar kubisch. Wanneer de cellaag eromheen tot 3‐4 lagen dik is noemen we het een secundair follikel. Wanneer de holtes zich tussen deze cellen vullen met vocht wordt het een vroeg antrale follikel, dat overgaat in een antraal follikel. Atretische follikels hebben kernen van granulosa cellen die gecondenseerd zijn, en deze follikels overleven de hele cyclus niet. Voor de precieze uitleg hiervan bekijk Senger blz 24‐30. Met multilaminaire follikels worden diegene bedoeld met meerdere lagen aan granulosa cellen met een hoge proliferatieve activiteit. Tussen de G‐cellen vinden we gapjunctions. Buiten de granulosacellen liggen de theca cellen die onder andere de aanleg van bloedvaatjes rond de follikel verzorgen. Binnen in groeit de oöcyt die via transzonale projecties met de granulosacellen kan communiceren en voeding kan ontvangen. In de granulosalaag van de follikels vinden we de FSH receptoren, de LH receptoren liggen in de theca laag. Bron: Senger fig. 2‐11
6
Werkcollege 1: anatomie van het vrouwelijk voortplantingsapparaat De vrouwelijke gonaden bij zoogdieren ontstaan uit het intermediair mesoderm. Bij de verdere uitgroei van de gonaden en met name bij de vorming van ovariële follikels speelt de oernier een belangrijke rol. Het afvoersysteem van de ovaria ontstaat uit de ductus paramesonefricus en de sinus urogenitalis. Rond de urogenitale opening ontstaan een tweetal (uro)genitale plooien en een tuberculum genitale. In vrouwelijke dieren vormt het tuberculum genitale de clitoris en ontwikkelen zich de genitale plooien tot de (kleine) schaamlippen (labia pudendi vulvae). De gonaden hebben een tweeledige functie: de vorming van geslachtshormonen en van geslachtscellen. In de ovaria worden vrouwelijke geslachtshormonen gevormd in follikels bestaande uit een eicel, een granulosa en een thecalaag en corpora lutea. De vorming vanvrouwelijke geslachtshormonen vindt in de granulosa plaats, terwijl de precursors van deze hormonen in de theca worden gesynthetiseerd. De oorspronkelijk zeer kleine follikels groeien sterk uit door celdelingen en celdifferentiatie in granulosa en theca en holtevorming in de granulosa. Wanneer het follikel een bepaalde grootte bereikt heeft, kan bij aanwezigheid van de LH piek ovulatie plaatsvinden, waarbij de eicel vrijkomt en afgevoerd wordt naar de tuba. Na ovulatie ontwikkelt het follikel zich tot een corpus luteum waarin progesteron en oxytocine wordt geproduceerd. In de tuba kan bevruchting plaats vinden, waarna na enige tijd het embryo verplaatst wordt naar de uterus en zich kan innestelen in de baarmoederwand. Wanneer de ontwikkeling van de vrucht voltooid is, wordt het embryo verplaatst naar de distalere delen van het geslachtsapparaat en vervolgens naar buiten toe.
Bron: studiewijzer voortplanting 2011‐2012, UU Bij het vrouwelijk dier verdwijnt de ductus mesonefricus en de ductus paramesonefricus wordt de eileider. In het linkerplaatje kun je al zien dat het een vrouwtje wordt, omdat de ductus mesonefricus al in regressie gaat. Bij het mannetje gaat juist de ductus paramesonefricus in regressie. De aanleg is in principe gelijk. Bij het mannelijk dier blijft de ductus mesonefricus wel bestaan, maar functioneert eerst alleen als afvoerbuis. Later gaat ook deze bij het mannetje over in de ductus deferens en wordt later eerst de bijbal en dan de zaadleider. De corticale sexcords vormen onder invloed van primordiale kiemcellen een zwelling, welke afhankelijk van de hormonale basis het ovarium of de testes vormen. Hierbij zijn drie soorten cellen betrokken, naast de primordiale cellen ook coeloom cellen.
7
Bron: M McGeady fig. 18.12 Bij dit proces zijn ge enexpressieffactoren betrokken, we elke bepalen wat het geeslacht wordt. Hier is me SRY betro okken, als deeze aanwezigg is wordt de e foetus een mannetje. EEr zijn ook ee en aantal met nam andere factoren bijj betrokken, bijvoorbeeeld noodzakkelijk voor de ontwikkeeling van een e goed ovarium. Deze factoren hoef je n niet te weten n, maar het b belangrijsktee is dat je weeet dat zowe el man als vrouw op dezelfde w wijze beginneen. m van de inseeminatiepipeet. Zo zien w we bij het Bij kunsttmatige inseeminatie versschilt de lengte en vorm varken b bijvoorbeeld een kurkenttrekker vorm m, omdat de cervix ook d deze vorm heeeft. Een cerrvix hoort normaal dicht te zijn n om infectiees te voorkom men. Dit kan op twee verrschillende m manieren: 1. Een hele nauwe d dichte cervix maken met extra beschermingsrichels (varken een rund) of 2 2. Met een slijmprop. Bij het ru und zitten dee richels ech hter tegen elkaar aan waardoor je erttussen door wel een recht kanaal hebt. Bijj het varken heb je deze richels ook m maar een be eetje in elkaaar, hierdoor moet je eige enlijk een beetje slalommen de cervix in. Een kurkenttrekkervorm (evenals dee penis van eeen beer) is hierdoor nodig om m naar binneen te komen n met een in nseminatieap pparaat. Tijd dens de parin ng moet de beer dus ook in dee cervix binn nen dringen ((anders dan andere dierssoorten). Een merrrie moet op p het optim male momentt gedekt wo orden. Hierto oe worden de ovaria, uterus u en cervix gepalpeerd en e echografisch gescand d. Met dit onderzoek kunnen niett alle typen n follikels worden herkend; weel met histologisch ondeerzoek. Bij ee en normaal dier liggen d de follikelcellen in de cortex vaan het ovarium, dus aan n de buitenzijjde. Als een dier klaar is om te insem mineren voell je in het ovarium een bolletjee gevuld meet vloeistof (w waarbij het vloeistof een onderscheeid maakt tussen een rijp follikkel (wel) en een corpus luteum (nieet)) welke met m vocht eeen beetje beeweegbaar iss. Bij een merrie (als ( enige) iss een follikeel niet goed te voelen, er e is namelijjk sprake vaan een ovulaatiefossa (groeve)) waar de fo ollikels in opggenomen zijn en dus veel minder go oed palpeerb baar zijn. Naa training kun je w wel het verschil voelen, m maar een ech hte bol gevuld met vochtt zul je niet vvoelen, het ffollikel zit namelijkk meer in het merg dan de cortex. H Het voordeel van deze vo orm is dat dee ovulatie altijd in de groeve p plaatsvindt. H Hierdoor wo ordt het eitjee na ovulatie bijna 100% zeker opgevvangen in de e eileider, terwijl dit d bij andere dieren wel w eens miis gaat. Bij de hond is ter bescheerming hierd door een bursaovarica (zakje om het ovvarium heen) om de eilleider gebou uwd, maar b bij een kat gaat het bijvoorb beeld wel een ns mis. Een eeicel in de bu uikholte word dt gewoon ggeresorbeerd d. Een histo ologische beeschrijving vaan elk type fo ollikel; 1. Primordiaal:: een klein fo ollikel, met eeen enkele ce ellaag van plaat epitheel. 2. Primaire folllikel; nog steeeds een een ncellige laag, maar kubiscch geworden n. 8
3. Secundair follikel: er zijn meerdere lagen van kubisch epitheel, en in een verder stadium maken we onderscheid tussen de verschillende cellagen (theca/granulosa) 4. Tertiair follikel: er komt langzaam aan vocht in het follikel en op het moment dat je vochtuittreding ziet spreek je van een tertiar follikel. Op dit moment kun je ook spreken van een pre‐ovulatoir follikel, het moment van dekking. Bij een teef en poes spreken we vaak van sterilisatie hoewel dit niet correct is, omdat bij een sterilisatie alleen de eileiders afgebonden worden. Bij een teef en poes worden echter de ovaria, of ovaria en uterus, als geheel verwijderd, en is het dus een ovari (hyster)ëctomie, of een castratie. Tijdens de ontwikkeling gaat de mesonefros in regressie en Bron: HC Voortplanting 2011‐2012, ontwikkelen de genitale UU vouwentot het ligamentum latum (brede ligament). Dit is het ligament dat eigenlijk uit alle ophangbanden bestaat. ‐ Mesovarium: ophangband van het ovarium ‐ Mesosalpynx:ophangband van de eileiders ‐ Mesometrium: ophangband van de uterus Twee andere ligamenten zijn het ligamentum suspensorium (bandje tussen ovarium en laatste rib aan de dorsale zijde) en het ligamentum propium ovarii (tussen ovarium en top van uterushoorn). Bij een ovariectomie heb je als dierenarts het meeste last van het ligamentum suspensorium, deze bepaalt namelijk hoever de ovaria uit het dier gehaald kunnen worden voor de operatie. Hoe langer het ligament, hoe makkelijker dus. Bij de hond haal je dit bandje in principe altijd door, bij de kat niet omdat hier het ligament heel los is. Van het ligamentum propium kun je ook last krijgen wanneer je alleen het ovarium wilt verwijderen maar de uterus niet. Dan moet je hem dus doorknippen. Bij honden is na meerdere loopsheden de uterus wel eens afwijkend, bij katten kun je hem in principe altijd laten zitten. In geval van een pyometra wordt een ovariohysterectomie uitgevoerd. Bij de bursa ovarica (zakje om ovarium heen) zie je dan een lokale peritonitis. Door de pyometra kun je bij de opening van de bursa ovarica of de eileider ook een beetje pus vinden en dus een peritonitis. Het is dus niet gezegd dat hier per se de uterus gescheurd moet zijn. Een hond is (anders dan een paard) niet zo heel gevoelig voor een peritonitis. Tijdens een ovariëctomie moet je ook bloedvaten afbinden: arteria vena overica (direct van de aorta) in het mesovarium en arteria uterina (in het mesometrium). Tussen de arteria uterina en de arteria ovarica is er contact. De uterus van de zeug heeft hele lange hoorns, en die van het rund slechts kort, dat heeft te maken met het aantal nakomelingen. Bij het paard zijn de hoorns niet zozeer heel kort, maar de 9
Bron: Syllabus Voortplanting 2011‐2012, UU
gemeenschappelijke uterus ruimte is wel groter. Hierdoor komt een veulen makkelijker dwars te liggen. Om de uterus te onderzoeken op bijvoorbeeld dracht kun je bij het rund voelen en echoën. Bij het varken kun je transabdominaal een echo maken. Bij het varken worden baarmoedercontracties verondersteld een bijdrage te leveren aan het transport van sperma. Tijdens een dekking wordt het sperma direct in de uterus gebracht. Deze contracties zijn essentieel door de lange hoorns, het sperma moet helemaal naar de ampulla. Bovendien moet het sperma omhoog (net als paard), dus tegen de zwaartekracht in en ondersteuning is dan handig. Bij het rund ligt alles ventraal dus dan hoeft het niet. Practicum 1: het vrouwelijke geslachtsorgaan Macroscopie: Herkauwers hebben op de placenta vele karunkels, verdikkingen op plaatsen van de uterus wand waar geen afvoergangen of klieren voorkomen. Het is een celrijke dikke laag bindweefsel direct onder het epitheel met zeer veel bloedvaatjes. De functie van karunkels is de vorming van de maternale kant van de placenta. In de uterus vinden we zoals gezegd ook veel klieren, welke o.a. de mestruatiecyclus kunnen beïnvloeden. Eén van deze stoffen is PGF2‐α. Jonge dieren hebben aan de binnenzijde van de vagina nauwelijks plooien. Dat verandert drastisch tijdens de loopsheid. Bij het rund vinden we vestibulumklieren in de vagina. Vliezen en ligamenten De craniale bevestiging van het hele systeem is het ligamentum suspensorium ovarii bij het vrouwelijke dier. Naar caudaal volgt dan de bevestiging van het ovarium aan de uterus, het ligamentum proprium ovarii dat naar caudaal vervolgd kan worden in het ligamentum teres uteri dat aansluit bij de buikwand ter hoogte van de liesring. (Bij de teef is ook een processus vaginalis aanwezig waarin het lig teres doorloopt. Hierdoor komt bij de teef ook een liesbreuk voor.) De ligamenten zijn stevige bindweefselstrengen. Het ovarium, de eileider en de uterus zijn ook door het ligamentum latum opgehangen aan de lichaamswand. Ligamentum latum = mesovarium + mesosalpynx + mesometrium De mesosalpinx is een zijplooi van het mesovarium die zich in meer of mindere mate om het ovarium heen uitstrekt en zo de bursa ovarica vormt. Bij het rund liggen de uterushoorns in de vorm van een spiraal naar ventraal. De plaats waar de beide hoorns elkaar raken wordt overspannen door het ligamentum intercornuale dat een belangrijk markering is bij het rectale onderzoek van de geslachtsorganen. Vascularisatie In het mesovarium loopt de a. ovarica en de v. ovarica die naar het ovarium en het craniale deel van de uterus lopen. In het mesometrium loopt de a. uterina. De a uterina takt bij de vleeseters af van de a vaginalis in het bekken. Bij de herkauwers takt de a uterina van de a umbilicalis en bij het paard van de a iliaca externa. Kennis van het verloop van deze arterieën is belangrijk bij castraties en sterilisaties. Microscopie: Bij de geit is het mogelijk om onderscheid te maken tussen geluteïniseerde granulosa cellen en geluteïniseerde theca interna‐cellen. De granulosaluteïne cellen zijn groot en bolvormig, terwijl de theca‐luteïne cellen kleiner zijn en veelal donkerder aankleuren. De luteïne cellen produceren progesteron dat ervoor zorgt dat er geen nieuwe ovulatie kan plaatsvinden en/of dat de zwangerschap in stand blijft. De wand van de uterus is opgebouwd uit 3 lagen: perimetrium, myometrium en endometrium. Het perimetrium is identiek aan de tunica serosa welke alle organen in de buikholte bekleedt. Het 10
myometrium (tunica muscularis) bestaat uit twee lagen glad spierweefsel; een dikke inwendige circulaire laag en een dunnere uitwendige longitudinale laag. Tussen beide lagen ligt een laag bindweefsel met veel bloedvaten; het stratum vasculare. Het endometrium (tunica mucosa) bestaat uit epitheel (mucosa) met de daaronder liggende bindweefsellagen (tunica submucosa). Het onderliggende bindweefsel (tunica submucosa) kan verdeeld worden in een direct onder het epitheel gelegen stratum compactum gevolgd door een laag celarm losmazig bindweefsel, het stratum spongiosum. Vooral in de afvoergang dragen de cellen duidelijk herkenbare ciliën. Ook het oppervlakteepitheelvan het endometrium draagt trilharen. (zie plaatje practicum studiewijzer) Pathologie: Twee casuïstieken. Casus 1: Duitse herder teef, gedurende 3 weken slijmerige uitvloeiing en vage ziekteverschijnselen, al jaren behandeld met prikpil. Een hoog progesteron gehalte kan naast door anticonceptiemiddelen ook komen dus een tumor van het ovarium of een persisterend corpus luteum. De effecten van progesteron zijn een zwelling van de epitheellaag waarbij de cellen groter, meer en onregelmatiger worden. Progesteron heeft bovendien een immunosupressieve werking (iets dat ook tijdens de oestrus optreedt). Een tweede probleem dat ontstaat, is een te hoog gehalte aan groeihormoon als gevolg van teveel progesteron waardoor acromegalie kan ontstaan. Een bijwerking van een te hoog GH is weer een insulineresistentie met diabetes als gevolg. Macroscopisch zien we bij deze hond veel cystes in de baarmoeder, een cysteuze endometrioum hyperplasie. Dit is in de coupe ook terug te vinden, met veel cysteuze verwijdingen, onregelmatig epitheel, slijmerige inhoud. Er is geen sprake van een ontstekingsbeeld. Casus 2: Boxer teef van 9 jaar, sinds 5 maanden PU/PD, geen vaginale uitvloeiing, wel een onregelmatig vergrote uterus. De hond heeft geen jongen gehad of anticonceptie. We denken hierbij aan pyometra, waarbij de PU/PD kan ontstaan door toxines die de nieren aantasten. In de coupe zien we dat het epitheel weg is en deels necrotisch. Bovendien zien we veel ontstekingscellen, vooral neutrofielen, dus we spreken van een purulente ontsteking. Klinische diagnostiek: Je begint met inspectie en palpatie (oppervlakkig en diep). Tijdens de palpatie van de uterus en de ovaria maak je een zigzaggende beweging van voor naar achter en boven naar beneden. Bij een teef hoor je in principe niets te kunnen voelen. Vervolgens inspecteer je de vulva, zowel de mucosa als de fossa clitoridis. Hierbij let je op allerlei aspecten en in het bijzonder de uitvloeiing. Als je vervolgens inwendig onderzoek wilt doen en de mogelijkheid om bacteriologisch onderzoek te behouden zul je allereerst een swab moeten nemen van de vagina. Hetzelfde geldt voor een uitstrijkje op een glaasje. Hierna kun je respectievelijk de vaginoscopie en een touché doen, waarbij je let op het dorsaal blijven in verband met de gevoelige clitoris ventraal. Bij een reu begin je ook met inspectie en palpatie van de voorhuid en penis. Vervolgens dien je de penis uit te schachten om de bulbus en de mucosa te kunnen beoordelen. Ook het scrotum en de inhoud wordt beoordeeld, en je eindigt met een rectaal touché voor de prostaat beoordeling. Toevoegingen uit Senger H2, vergeet nooit de plaatjes te bekijken De lagen van de reproductie tractus lijken veel op die van de darm en bestaan uit van binnen naar buiten: 1. Serosa: enkele laag cellen dat de tarctus bedekt. In de uterus noemen we dit deel ook wel het perimetrium dat continu is met het peritoneum en de serosa laag van de mesosalpinx. 2. Muscularis: een dubbele laag met de buitenste longitudinaal en binnenin circulair. Deze kunnen contraheren en voortstuwen. Deze wordt ook wel samen het myometrium in de 11
uterus genoemd, welke onder invloed van oestrageen hoog tonisch is en onder invloed van progesteron lage motiliteit heeft. 3. Submucosa: bevat de bloedvaten, lymfevaten en zenuwen. Het bestaat met name uit bindweefsel. De uterusklieren ontwikkelen zich in de mucosa maar dringen later door tot in de submucosa. Deze produceren stoffen die de overleving en de functie van een nog niet geïmplanteerd embryo verzorgen. De secretie van de uterus klieren verandert onder invloed van het cyclus stadium. 4. Mucosa; laag van epitheel, met verschillende functies afhankelijk van de lokatie in de tractus. De submucosa en de mucosa wordt in de uterus ook wel het endometrium genoemd. De mucosa in de uterus is belangrijk bij de afscheiding van materialen die goed zijn voor sperma en het embryo. Het endometrium bevat bovendien ook veel vouwen en karunkels (alleen bij herkauwers) welke beiden bijdragen aan de vorming van de placenta door rijkelijke doorbloeding (karunkel) of oppervlakte vergroting (vouwen). Op een zeker moment in de cyclus produceert het endometrium prostaglandine F2‐alpha wat een luteolyse veroorzaakt. Er zijn meerdere typen van follikels binnen het ovarium te vinden, allemaal op hetzelfde moment. ‐ Primordiale follikels: microscopisch klein, te vinden in de cortex en de oöcyt is omgeven door een enkele laag cellen. ‐ Primaire follikel: is een iets verder stadium maar nog steeds klein en omgeven door een enkele laag kubische cellen. Deze en bovenstaande zijn al voor in een levenslange voorraad bij de geboorte aanwezig. ‐ Secundaire follikel: deze is nog steeds microscopisch klein maar heeft een dubbele of meerlagige epitheellaag om het eitje heen. Er is nog geen antrum (holte) gevormd tussen de oöcyt en de epitheellaag. De oöcyt wordt wel omgeven door een dikke doorzichtige laag: zona pellucida. ‐ Antraal follikel: wordt gekenmerkt door een met folliculaire vloeistof gevulde holte, het antrum. Soms wordt dit follikel ook wel een tertiair follikel genoemd wanneer deze nog niet tot uiteindelijke grootte is uitgegroeid. Deze follikels bestaan inmiddels uit 3 verschillende lagen; o Theca externa: losmazig bindweefsel dat het follikel ondersteunt. o Theca interna: productie van androgenen onder de invloed van LH. In het bijzonder testosteron. o Granulosa cellaag: zijn verantwoordelijk voor de groei van de oöcyt en produceren onder invloed van FSH oestradiol uit testosteron. Bovendien kunnen ze ook inhibine en folliculaire vloeistof maken. ‐ Corpus luteum: na de eisprong verandert het follikel via een corpus hemorraghicum in een geel lichaam. De cellen van de granulosa laag en de theca interna gaan luteïniseren en worden zo een CL. Deze produceert progesteron wat essentieel is voor het behoud van een zwangerschap. De eileider bestaat uit een infundibulum (opvang plek voor ei na ovulatie) welke fimbriae bevat, een ostium dat de opening tussen ampulla en infundibulum is, ampulla (plaats van bevruchting) en een isthmus (welke de eileider met de uterus verbindt en smaller is dan de andere delen). Het gladde spierweefsel in de tractus zorgt ervoor dat de oöcyt richting de uterus gaat. Na bevruchting blijft de nieuwe gevormde zygote een aantal dagen in de eileider om kans te geven de uterus weer schoon te maken na de bevruchting. Bij de koe zou de uterutuberaal junctie (tussen eileider en uterus) een knik vormen onder invloed van oestradiol en zo een rol bij dit proces spelen.
12
De cervix vormt bij sommige dieren een barrière tegen sperma (ooi, koe, teef en poes) maar niet bij allemaal (merrie, zeug). Wel vormt het een isolatie tegen de buitenwereld bij zwangerschap door het vormen van een slijmprop. In de koe, merrie en teef gaat de cervix iets de vagina in en vormt daar een crypte, de fornix vagina. Richting de caudale delen verandert het cellulaire gedeelte van de vagina, omdat deze embryologisch van andere delen afstammen. Het craniale deel is afkomstig van de paramesonefros, terwijl het caudale deel afstamt van een ingevagineerd deel van de urogenitaal sinus. Het craniale deel heeft hoge secretoire activiteit en bestaat uit columnair epitheel. Het caudale deel heeft afgeplat gestratificeerd epitheel. Het caudale deel noemen we ook de het vestibulum . In dit deel kun je met nauwkeurige sectie ook overblijfselen van de Wolffian duct aantreffen, de Gartnerse ducten. Deze hebben overigens geen functie meer. Het ventrale deel van de vestibulum bevat de citoriale fossa en daarninnen de clitoris. In de submucosa van het vestibulum vinden we de vestibulaire klieren, welke gedurende de oestrus een muceuze afscheiding uitscheiden. De vulva is het externe deel van de genitaaltractus van de vrouw. Aanvullingen vanuit de studiewijzer, anatomie teef en poes Het ovarium is bij de teef geheel en bij de poes gedeeltelijk bedekt door een laterale zijplooi (mesosalpinx) van het mesovarium. Beide vliezen omsluiten een holte, de bursa ovarica, waarin het ovarium ligt. De ophangband van het ovarium, het mesovarium, waarin in craniale richting het stevige ligamentum suspensorium verloopt, vormt samen met het mesometrium het ligamentum latum. Deze ligamenta, en dus ook de wand van de bursa ovarica bevatten bij de teef meestal veel vet. Tussen ovarium en uterushoorn verloopt het ligamentum ovarii proprium. Vanaf de punt van de uterushoorn verloopt in de vrije rand van de laterale zijplooi van het mesometrium een bindweefselstreng, het ligamentum teres uteri, in de richting van het lieskanaal (bij de teef loopt deze streng door het lieskanaal tot in de processus vaginalis). Gedurende de eerste dagen van de folliculaire fase zullen met het blote oog nauwelijks follikels op de ovaria zijn waar te nemen. In de tweede helft van de folliculaire fase nemen ze echter snel in omvang toe om in de oestrus te ovuleren. De ovulatie van de oöcyten zal in het algemeen binnen 24 uur plaatsvinden. Na de ovulatie ontwikkelen zich de corpora lutea, die bij de hond lang, 70‐90 dagen, blijven bestaan. De circa 8 cm lange, erg gekronkeld verlopende tuba ligt bij de teef voor een groot deel in de wand van de veel vet bevattende bursa. De uterushoornen zijn in de anoestrus plat en dun (enkele mm’s dik) en voelen zacht aan. Door de secretie van oestrogenen vlak voor het begin van de loopsheid zal de uterus sterk doorbloed en dus hyperemisch worden. De doorsnede van de hoornen wordt 2‐4 keer zo groot als tijdens de anoestrusfase.Tevens gaan de hoornen een ronde vorm aannemen en stugger aanvoelen. Bron: Syllabus Voortplanting 2011‐2012 p. 2, UU 13
Kleine capillairen in het endometrium zullen gaan knappen of bloed door aan laten (diapedesis), dat vrij in het lumen van de uterushoornen terechtkomt en naar buiten afvloeit. Aan het eind van de metoestrus periode en in het begin van de anoestrus worden dehoornen weer dun en plat. Het endometrium bestaat uit bedekkend epitheel en de propria, die zich in de volgende twee lagen laat onderscheiden: het stratum compactum, dat erg celrijk is en het stratum spongiosum, dat bestaat uit losmazig weefsel waarin zich de bloedvaten en de klierbuizen bevinden; hierna volgt het stratum basale. Het myometrium bestaat uit een inwendige circulaire en een uitwendige longitudinale laag, met ertussen het stratum vasculare. De buitenzijde van de uterus is het perimetrium of de serosa. In de anoestrus is de cellaag, die het lumen begrenst laag, evenals het epitheel van de klierbuizen die een wijd lumen hebben. Tijdens de oestrus en de metoestrus zijn de cellen hoog met een basaal gelegen kern (progesteron invloed!). De klierbuizen gaan in de lengte toenemen en komen dientengevolge meer gekronkeld in het stratum spongiosum te verlopen. De ovaria en uterus worden door twee belangrijke arteriën, respectievelijk de A. ovarica en de A. uterina van bloed voorzien. De A. ovarica komt rechtstreeks van de aorta af en is erg gekronkeld zowel vóór als na het binnengaan van het ovarium. De arterie voorziet het ovarium, de tuba en het craniale deel van de uterushoorn van bloed. De rest van de uterus wordt van bloed voorzien door de A. uterina, die via de A. vaginalis – die ook naast de vagina, het rectum, de blaas en de urethra van bloed voorziet – en vervolgens de A. pudenda interna ontspringt uit de A.iliaca interna. De A. uterina verloopt in het ligamentum latum en eindigt in een tak naar de tuba. De beide arteriën vormen bij de hond geen belangrijke anastomoses, wat wel het geval is bij vele andere diersoorten. De bloedvoorziening van ovarium en uterus blijkt dus vrijwel onafhankelijk van elkaar te gebeuren. Alleen in het ligamentum latum zijn kleine anastomoses aanwezig. Ter hoogte van het craniale deel van de uterushoorn en caudaal bij het corpus uteri liggen de arteriën dicht bij de uterus; ter hoogte van het middelste deel van de uterushoorn liggen ze echter enkele centimeters van de uterus af. Als de vagina onderzocht wordt met een vaginoscoop is de cervix niet waarneembaar omdat in het craniale deel van de vagina de dorsale vaginawand als een plooi op de ventrale bodem ligt. Aan deze plooi zijn de cyclische veranderingen het beste waar te nemen.
Bron: Syllabus Voortplanting en Obstetrie 2011‐2012, p. 2
14
Hoorcolllege 3: het m mannelijk gesslachtsapparraat De primordiale kiem mcellen migrreren via de darm (oerd darm) actief naar de gen nitale lijsten, de plek A bij vogels komen deze cellen via de bloe edstroom waar dee gonaden ziich gaan onttwikkelen. Alleen naar de genitale lijsst. Tijdens deze d migratiie delen de cellen mito otisch en sto oppen met delen bij aankomsst in de lijst. Cellen die niet in apopto ose gaan wanneer ze nieet in de genittale lijst aankkomende van pluripottente kiemcellen. Mannelijke dieren kunnen een teratoo om vormen neoplasie n hebben pas weer meiotisch d delende celleen in de pub bertijd. Het coeloom H mepitheel pro olifereert saamen met het mesencchym, dit w wordt gestimuleerd door d de primaire kiem mcellen. D De primitieve sekse ekoorden ontstaan door actieve gro oei vanuit de ductus m mesonefricuss richting het gonad de weefse el. Het proliferatievee coeloom mepitheel de primitieve p vormt n, welke e de seeksestrengen primordiale kkiemcellen be evat. SRY gen staat voor h het Testes deeterming facttor. Wannee er dit gen acttief wordt ko omen er een heleboel ng van deze stoffen is processeen op gang een wordt het een mannellijk dier. Een voorbeeld vvan het belan te zien b bij een kwee en, oftewel eeen freemarttin. Hierbij vindt uitwisseeling van blo oed plaats tu ussen een mannelijjk en vrouwelijk embryo o. Hierdoor krijgt k het vro ouwelijk dier te veel tesstosteron bin nnen. De ovaria ziijn hierdoor bijvoorbeeld vervangen n door testicculair weefseel. Mannelijkke embryo’s zijn hier niet gevo oelig voor, geen signaal iis immers eeen vrouw, we el een signaaal is man. De primiitieve seksekkoorden ontw wikkelen zich h tot testes sstrengen en de gang van n Wolf groeit naar het ntraal vinde testesweeefsel, dat uiteindelijk u d afvoergang wordt vaan de sperm de matozoa. Cen en we de primitievve kiemcellen die de spermatozoa ku unnen vorme en. In de periferie vinden n we de serto oli cellen. Sertolice ellen zijn verzorgende cellen die allerlei stoffen n hebben diee de spermaatozoa nodigg hebben voor de ontwikkelingg. Bovendien n vormen zijj met tight ju unctions een n bloed‐testees barrière o omdat de spermaccellen haploid, en dus lichaamsvreem md zijn. Leydigcellen vind den we in heet mesenchym en zijn de cellen n die testostteron maken. In de eerstte levensfase e komen deze cellen weeer tot rust en n worden weer acttief gedurende de puberttijd. Een testikel onttwikkelt zich h in de buikh holte, maar deze hange en in een volw wassen dier buiten in he et scrotum (een lagere ttemperatuurr is beter voor het spermaa). Alleen bijj olifanten is dit niet het geval, evenaals vissen en vogels, v waarbij we de testikels inttra‐abdominaal vinden. Mogelijk houden de luch htzakken van de vogel de testikelss ook koel, helemaal duid delijk is dit niet. Een be elangrijke structuur die zorgt voor het naar buitten treden van het tesstikel is hett gubernacu ulum testes (blauwe stru uctuur). Dezee geleidt het testikel doo or de buikhollte en lieskan naal naar het scrotum (paarse sttructuur), hierbij h moeet de oph hangband esorchium) vvan het scrottum ook langger worden. In het guberrnaculum (me vind den we geen n spiercellen n om dit pro oces te beweerkstelligen, maar hij worrdt dikker en korter. Hierrdoor trekt deze de testiss het scrotum m in. Bron:: Dyce 2010 ffig. 5‐20 15
Het tweede wat er gebeurt, is dat het lieskanaal opge erekt wordt, hierdoor glijdt het testtikel naar beneden n. Na dit pro oces gaat heet gubernacu ulum in regressie, de ligamenten diee hiervan ovverblijven zetten het h testikel vast v in het scrotum s (som mmige diere en kunnen hun h testikel wel optrekkken in de winter). Zoals je kunt zien is het scrotum eigeenlijk gewoo on een voortzzetting van d de buikwand. Bron: Dyyce, 2010 fig g. 5‐18 Heet cavum vaginale is een vo oortzetting vvan de buikkholte en du us in open verbinding met de bu uikholte. Tijjdens een castratie ku unnen enerzzijds bacteriën naar binnen, anderrzijds darmlisssen naar bu uiten. Crryptorchidie is als de testikels niet goed indalen, bi‐ of unilateraaal. De testikkels zijn intraa‐abdominaaal of inguinaaal (in het liesskanaal) geblleven. Het kaan ook zo zijn dat d de testikels ssubcutaan ligggen (ectopiisch) De sperrmatogenesee loopt door hogere tem mperatuur minder een er is meer kans op tumoreuze onttaarding van n het testikel. Wel is de testosteron p productie normaal dus het dieer heeft zich h wel goed mannelijk ontwikkeld. o B paarden noemen we Bij e dit een klophengst. Het scrotum volgt in grote lijnen de buikwand anatomie. Plaatjes uitt HC.
16
Tunica d dartos is glad d spierweefssel dat de teestikels net iets meer naaar het lichaaam toe kan trekken. Ook mett de muscullus cremaste er kunnen de d testikels ook o omhoogg getrokken worden, maaar dit is dwarsgeestreept spieerweefsel en kan dus nieet langdurig functionereen. In de scro otumhuid viinden we ook bloeedvaten en zweetklieren n om de hu uid af te kun nnen koelen. Er is tot sslot ook een counter current systeem (ple exus pampin niformes tusssen de v. sp permatica en de a. testiicularis) waaardoor er iets koud der bloed bijj het testikel komt door eeen tegenstrroom van artteriëel en veneus bloed. üller ducten n zijn gepaaard, dus lin nks en rechtts aanwezigg. AMH (an nti‐müller De Wolffian en Mü b mannetjee voor dat de d buis van Müller in regressie gaatt (paramesoffrenicus). hormoon) zorgt er bij ordt afgegeveen in reactie op de aanw wezigheid van n SRY. Deze wo De afvoeer van het sperma s gaatt uit de zaadbuisjes rete testes ductuli eefferentes ductus epididym midis ducttus deferens.
Bron: HC 3 Voortplanting 2011 1‐2012, UU
Naast zaaadcellen zijn er accesso oire geslachtsklieren die e stoffen maaken om toee te voegen n aan het ejaculaat. Bijvoorbeeeld stoffen d die de sperm macellen aanzetten tot beweging, dee pH goed te houden. De accesssoire geslacchtsklieren zijn: • Zaadbllaasjes • Ampulla ductus deeferrentis • Prostaat • Bulbo‐‐urethraalklieeren Deels on ntstaan deze uit de ductu us mesonefriicus en de sinus urogenittalus. Een vaarken heeft e een grote hoeveelh heid van deeze klieren, met name Glandula G bulbourethraliss en dus veeel ejaculaatt. Andere diersoorrten zullen so ommige klierren niet eenss hebben. (ziie schema prracticum). De peenis ontstaaat uit mesench hymale celllen die naar hett cloaca geb bied gaan en daar twee plooien vormen.. Deze plooien fuseren en makken het e. tuberculum genitale Bron: Dyyce 2010, fig 5‐10 17
Tussen d de anus en de urogenitaaal ruimte kom mt een septu um, dat het eeinde van dee benaming ccloaca is. De peniss groeit uit en wordt grotter. Hierin vinden we een n endoderm weefsel dat een urethraale plaat vormt en n zich oprolt om de uretrra opening tee vormen. W Wanneer de p plooien zich o onvoldoende e vergroeien kun je eeen open uretra opening zzien. De uretrale plaat loo opt niet heleemaal door tot het gaatje, m maar het laattste stuk wordt gevormd d door ectode erm cellen die het buisjee opvullen. Er zijn twee t soorteen penissen: fibro‐elastiisch en mussculovasculaair. De mussculovasculaire penis (hond, kat, k mens, paard) p neem mt tijdens een erectie toe t in lengtte en dikte door vullingg van de zwellichaamen. Hiervvoor is parasympathisch he stimulatie e nodig (russtige omgeving!). Er mo oet meer bloed aaangevoerd naar n de zweellichamen, dus de arte eria pudend da interna m moet wijderr worden (werkingg van viagra door remm ming fosfodiëësterase en minder afbraak cGMP). Hiervoor wordt w via cGMP veerlaagd en d daardoor de calciumconccentratie verlaagd en eeen relaxatie bewerkstelliigd. Door ritmischee contractiees van de m. m ischiocavvernosus en n bulbospongiosus wordt een blo oedpomp gevormd d. Hierdoor vvermindert d de veneuze afvoer van d de penis, en blijft het blo oed erin. Do oordat de buitenkaant van dee penis uit bindweefseel bestaat kan de bin nnenkant teegen de bu uitenkant “opgepo ompt’ worden (fietsband binnen en b buitenband vvergelijking). o‐elastisch type(varken, t , rund en kleine herkau uwers) maakkt ook gebru uik van zwellichamen Het fibro maar heet is verschil is dat deze een minderr grote invlo oed hebben omdat ze stterk verbindweefseld zijn. De penis wordt tijdens een erectie dus ook niet vee el dikker. Dee penis is gevvormd in een n S‐bocht en dezee wordt tijdeens de erecctie uitgetro okken tot ee en rechte lijjn. Hiervoorr moet de musculus m retractor penis ontspannen. De penis wordt dus wel langger. De bloedvaten en sp pieren zijn in n principe ol tussen de ttwee soorten n. Zo is de m m. retractor p penis bij het musculo‐ hetzelfde alleen versschillen in ro der duidelijk aanwezig. vasculairre type mind
Een kateer heeft puntjes op zijn n penis die de vulvawaand stimulerren, dit stim muleert op zijn beurt namelijkk weer de ovvulatie. De hond heeft eeen bulbus op p zijn penis w waarmee hij vast in de teef komt te zitten n. Het paard heeft een h holte in de p penis (sinus u urethralis) d dat van klinissch belang iss voor de vorming van smegm ma stenen en n dit deel mo oet gecontro oleerd wordeen op bacteriegroei voo orafgaand dekking. De beer heeft eeen kurkentrrekkervorm. Kleine herkaauwers hebb ben een doorlopende aan de d urethra buiten de penis p (processsus urethraalis), van belang omdat hier blaasstenen in vastt kunnen lopen. 18
Ook het preputium (voorhuid) verschilt, namelijk het paard heeft een dubbel preputium met binnen en buitenblad. Bij de beer zit hier een klier in dat een geur afgeeft dat bij de zeug zorgt voor de stareflex. Werkcollege 2: het mannelijk geslachtsapparaat Voor de aanleg van de mannelijke gonaden en het indalen van de testes: zie HC 3. In de testes treffen we een aantal verschillende cellen aan: Leydig cell; vinden we terug in het interstitium en die maken testosteron. Dit testosteron is nodig voor de ontwikkeling van secundaire geslachtsorganen, maar ook voor de defeminisatie tijdens de ontwikkeling. Heeft LH receptoren om testosteron te kunnen vormen, ze zijn homoloog aan de theca cellen. Spermatogonium: liggen op de basaalmembraan en vormen de stamcellen voor de spermatocyten. Deze gaan delen en vormen o.a. nieuwe stamcellen of differentiëren zich tot nieuwe spermatogonia primaire spermatocyt (4n) secundaire spermatocyt (2n) spermatiden (1n, haploïd). Deze laatste cellen beginnen rond maar verliezen tijdens de ontwikkeling heel veel plasma, worden langvormig en vormen een blaasje boven op de kern (acromasoom). Ook ontstaat er een flagel aan de cel. 1 stamcel geeft ongeveer 64‐256 spermatyden. Alle cellen die uit één stamcel komen zitten met cytoplasmatische bruggen aan elkaar vast, zodat alle bij elkaar horende stamcellen met elkaar via cytoplasma kunnen communiceren. Als er één slechte cel in een cohort zit wordt het hele cohort opgeruimd, waardoor de kwaliteit wordt gegarandeerd. Peritubulaire cellen: vlak onder de basaal membraan en zorgen voor de bloed‐testes barrière. Sertoli‐cel: zijn grote cellen die eigenlijk alle andere cellen omringen. Deze cel is betrokken bij de voeding van de verschillende cellen tijdens de spermatogenese. Verder produceert deze cel allerlei hormonen, waarvan een belangrijke oestradiol is. Het laat de spermatogenese optimaal verlopen. Bovendien vormt het tight junctions dat belangrijk is voor de bloed‐testes barrière. Alle cellen die haploïd zijn liggen boven deze juncties en dus achter de BTB. De cel kan erboven komen doordat de tight junctions even tijdelijk uit elkaar gaan (als een ritssluiting). Heeft FSH receptoren om vanuit testosteron oestradiol te kunnen maken en zijn in die zin dus homoloog aan de granulosa cellen. In de testes buizen verloopt de spermatogenese niet homoloog. Omdat er altijd wel buizen zijn die de spermatogenese uitvoeren blijft het mannetje continu vruchtbaar. Een liesbreuk (hernia inguinales) is als er organen doorheen komen die daar niet horen, bijvoorbeeld een stuk darm. Ook tijdens een castratie kan dit ontstaan. Zonder risico op het openen van het cavum vaginale kun je een aantal weefsels wel doorsnijden. De eerste laag is huid. Dan komen we de tuncia dartos tegen die een spierlaag vormt. Deze is belangrijk, dat wanneer het koud wordt, trekt deze samen en verkleint zo de oppervlakte voor warmteafgifte. Het speelt dus geen rol in het optrekken van de testes. Fascia spermatica is de derde laag dat van bindweefsel is. Als je de musculus cremaster erbij mee neemt deelt de fascia spermatica zich in een intern en extern deel. De laatste laag, het pariëtale blad, moet je dicht laten om een hernia inguinales te voorkomen. Omdat paarden een groot lieskanaal hebben is bij deze dieren het risico het grootst. Voor de koeling van de testes spelen ook vasculaire structuren een rol door het vormen van een counter‐current systeem, de plexus pampiniformis. Andere manieren om aan de temperatuurregulatie in de testes te bewerkstelligen zijn met behulp van de tunica dartos (rimpelen) waardoor de oppervlakte van de huid kleiner wordt. Dit zijn gladde spieren en kunnen vrij lang 19
opgetrokken blijven. De musculus cremaster wordt ook wel eens genoemd, maar dit is een dwarsgestreepte spier en kan niet lang opgetrokken blijven. Meer is de verwachting dat deze een rol speelt bij een flight‐fight respons waarbij de testes kort ter bescherming worden opgetrokken, en niet zozeer bij thermoregulatie. Beharing en zweetklieren op het scrotum spelen wel weer een rol. Na een koorts periode zien we hoe belangrijk dit is, na koorts heb je bij een varken bijvoorbeeld tot 6 weken erna niets aan het sperma. Wanneer dieren veel moeten dekken dan verliezen ze een deel van hun lichaamsconditie. Veehouders willen dan de rammen/bokken wel eens in overmatige conditie brengen voorafgaand aan het dekseizoen. Dit is echter niet zinvol omdat de kwaliteit van het sperma omlaag gaat. Vet gaat ook in het scrotum ophopen en zorgt zo voor een beperking van de thermoregulatie mogelijkheden. Voornamelijk schapen zijn gevoelig voor deze vetaccumulatie in het scrotum. Bij een reu van 9 weken wordt slechts één testes gepalpeerd. De andere testis kan zich in de buikholte (abdominale cryptochordie) of het lieskanaal (inguinale chryptorchidie) bevinden, heel soms op een compleet andere plek, ectopische testis. De testis is dus niet goed ingedaald cryptorchidie. Bij een hond en kat hoort de testikel binnen 25 dagen p.p. ingedaald te zijn. Een ander verschijnsel is een gebrekkige aanleg van één of beiden testikels (monorchidie / anorchidie). Het dier is in principe wel vruchtbaar maar het is mogelijk erfelijk en dus is het advies om niet te fokken met het dier. De behandeling is hier in principe om niets te doen. De behandeling is erg stressvol dus geeft meer nadelen dan voordelen. Wel is er een kans op ontaarding, en bovendien feminisatie van het dier. In dat geval haal je de testikel wel weg. Feminisatie is op zijn beurt ook een teken van ontaarding, bijvoorbeeld een grote productie van oestradiol door teveel Sertolicellen. Om het risico op complicaties tijdens een castratie te voorkomen is een beiderzijds scotale positie van de testes een voorwaarde. Voor verschillende diersoorten verwachten we de indaling op andere tijdstippen en bovendien is dit niet bij elk dier even stabiel ingedaald. Diersoorten Leeftijd van indaling Stabiel of niet? Paard 10‐11e maand van de zwangerschap Rund 4e maand van de dracht Mens 7e maand van de dracht Hond / kat Tot 25 dagen p.p. Kip nooit Konijn Testes kunnen weer in het lieskanaal worden getrokken e Varken 3 maand van de dracht De bloed‐testes barrière bestaat uit het endotheel van de bloedvaten, het basaalmembraan van de bloedvaten, de peritubulaire cellen van de testes buizen, de basaalmembraan en de tight junctions van de sertolicellen. Wanneer deze barrière incompleet is zullen de haploïde cellen aangevallen worden door immunoglobulinen en immuuncellen vanuit het bloed. De spermatogenese is verstoord. Na de productie van sperma wordt deze tijdelijk opgeslagen in deepididymis. Ook het afrijpen gebeurt hier. Het epitheel van de epididymis geeft stoffen af om de cellen te voeden en motiel te maken. Ook de cytoplasmatische druppel wordt van de spermacel afgehaald. Het is op te delen in 20
een caput, corpus en cauda. Wanneer je niet ejaculeert dan wordt het sperma via de urethra afgevoerd in de urine. Tot aan het punt van de penis worden de spermatozoa getransporteert. De stimulatie van de glans penis zorgt via een reflexboog dat 3 spieren contraheren: ischiocavernosus, bulbospongiosus en de urethralis. De glandula bulbo urethralis (klier van Cowper) zorgen dat het sperma een beetje stroperig wordt en in de vagina een soort plug vormt waardoor deze niet kan terugstromen. Practicum 2: het mannelijk geslachtsapparaat Het epitheel van de ductus epididymidis is pseudomeerlagig cilindrisch. De lange cilindrische cellen dragen aan hun vrije oppervlak bosjes microvilli. Dit zijn lange draadvormige aanhangsels van het celoppervlak, die onbeweeglijk zijn en als bundels bijeengekleefd zitten. In het lumen van de ductus zien we in sommige preparaten grote hoeveelheden spermiën, in andere preparaten is het lumen nagenoeg leeg. Rondom de ductus epididymidis bevinden zich fijne, circulair verlopende gladde spiercellen. In het verdere verloop van de ductus nemen deze in aantal toe tot een gesloten circulaire spierlaag. Ampulla ductus deferens: paard, rund, schaap, hond, kat Glandula vesicularis: paard, rund, schaap, varken, varken gecastreerd Prostaat: paard, rund, schaap, varken, varken gecastreerd, hond, kat Glandula bulbourethralis: paard, rund, schaap, varken, varken gecastreerd, kat Heel globaal kun je zeggen dat het overgrote deel van de penis (de schacht of corpus penis) uit de urethra en drie daarmee parallel verlopende zwellichamen bestaat. Deze zwellichamen bestaan uit een tamelijk celrijk losmazig bindweefsel waarin grote bloedsinussen voorkomen. Een van deze zwellichamen, het corpus spongiosum penis ligtrond de urethra. Dorsaal hiervan liggen de twee corpora cavernosa penis. Vaak zijn deze niet duidelijk van elkaar gescheiden, wat tot gevolg heeft dat slechts één groot dorsaal zwellichaam valt waar te nemen (dit is ook het geval bij dit practicum preparaat). Het corpus cavernosum in een penis wordt harder dan het corpus spongiosum door het fietsband effect. Het corpus cavernosum heeft bovendien een dikkere bindweefsellaag, dit kan niet verder uitzetten bij opwellen. Je kunt het echter ook niet inknijpen. Het scrotum bestaat uit 4 belangrijke lagen; 1. huid: deze bevat haar en zweetklieren welke door sympathische zenuwen gestimuleerd wordt. De huid bevat bovendien een groot aantal thermosensitieve zenuwen, welke naast de zweetklieren ook de ademhalingssnelheid kunnen beïnvloeden (via de hypothalamus). 2. tunica dartos: dit is een gladde spierweefsellaag. 3. fascia scrotales 4. tunica vaginales parietalis De testes zijn het voornaamste reproductie orgaan omdat ze zowel zaadcellen als testosteron produceren. Hiernaast produceren ze ook inhibine, oestrogenen, eiwitten en vloeistof. Deze vloeistof dient als transport middel voor de spermatozoa, welke ook stoffen uit de sertoli cellen bevat. De bedekking van de testes bevat twee verschillende lagen: 1. tunica vaginalis visceralis: 2. tunica albuginea: een bindweefsellaag rondom de testis dat vingerachtige structuren in het parenchym van het testikel stuurt. Een binnenste deel van deze laag is sterk doorbloed en heet daarom ook wel de tunica vasculosa. Ook bevat deze laag glad spierweefsel dat kan reageren op neurotransmitters en hormonen en met ritmische contracties zorgt d=voor het transport van de spermatozoa in de rete tubules. 21
Het parenchym van een testikel kan onderverdeeld worden in een tubulair gedeelte en een interstitiëel gedeelte. 1. Het tubulaire gedeelte bevat natuurlijk de afvoerbuizen en de cellen hierbinnen. De tubules zijn microscopisch klein en komen samen in de rete tubules. In deze kleine seminifereuze tubules vindt voornamelijk de spermatogenese plaats. Deze buis bestaat uit een basaal membraan en een laag epitheel. Rondom de buis vinden we contractiele peritubulaire cellen die voor de beweging van sperma in de rete tubules zorgen. In het epihteel van deze buizen vinden we bovendien sertoli cellen: bewakers van een optimale spermatogenese. Het aantal sertolicellen is ook een maat voor de spermatogenese. Ze zijn analoog aan de granulosa cellen van de follikel, maar bevatten naast FSH receptoren ook receptoren voor testosteron. De sertoli cellen en de peritubulaire cellen vormen met behulp van tight juncties de bloed‐ testes barrière. 2. Het interstitium bevat naast bloedvaten, bindweefsel, lymfevaten en de zenuwen ook de interstitiële cellen van Leydig, welke testosteron produceren. Onder het interstitiële gedeelte rekenen we ook het mediatsinum, een centraal bindweefsel gedeelte van een testikel dat de rete tubule bevat. De efferente ductes convergeren tot één grote duct, de epididymaal duct. In de epididymys ondergaan de spermatozoa laatste rijping voor het fertiel en beweeglijk worden. Hier wordt het sperma ook “ingedikt” en vrij gemaakt van de rete vloeistof. Tot slot bevatten de spermatozoa een cytoplasmatische druppel welke van proximaal naar distaal gaat en vervolgens dient te verdwijnen. Veel spermatozoa met een druppel in het ejaculaat indiceert ook een verstoorde epididymis functie. De functie van de epididymis is androgeen‐afhankelijk. Door contracties wordt het sperma voortgeduwd en de tijd in de epididymis wordt ook de epididymale transit tijd genoemd. De doorlooptijd van de caput en cauda worden niet door seksuele excitatie beïnvloed, die van de cauda wel. De hoeveelheid die een man kan ejaculeren binnen een korte tijd hangt dus ook enkel af van de hoeveelheid opgeslagen in de cauda. Wanneer er te veel spermacellen in de epididymis ophopen vinden er contracties plaats van de epididymis en de ductus deferens. De spermatozoa komen in de pelvic urethra en worden met de urine weggespoeld. De epididymis en de accesoire geslachtsklieren voegen aan het ejaculaat seminaal plasma toe, een vloeitsoffen mengsel belangrijk voor het transport van de spermatozoa. Deze heeft niet als functie het sperma fertieler te maken. In sommige diersoorten (beer en hengst) bevat het sperma een coagulatie capaciteit om het vrouwelijke reproductie orgaan dicht te “pluggen” en zo verlies van sperma te voorkomen. Accesoire geslachtsklieren: In totaal wordt het seminaal plasma dus gevormd door de epididymis, de ampulla, de vesiculair klieren, de prostaat en de bulbourethraal klieren.De ontwikkeling, functie en behoudt van de klieren is afhankelijk van testosteron. De penis bestaat uit 3 delen, de basis, de schacht en de glans. De glans penis is homoloog aan de vrouwelijke clitoris. De soorten penissen zijn in WC2 behandeld. De schacht van de penis bevat een sponsachtig erectieweefsel bekend als het corpus cavernosum en vormt het grootste deel van het interieur van de penis. In het ventrale deel vinden we een ander zwelweefsel dat de urethra omringd en de corpus spongiosum wordt genoemd. De musculovasculaire penis heeft bovendien corporale sinusoïden welke zich bij seksuele opwinding met bloed vullen. De urethralis is een dwarsgestreepte spier dat de beweging van sperma in de urinebuis verzorgt. De musculus bulbospongiosus zorgt voor het transport van het ejaculaat naar buiten. 22
Thema 2 De cyclus Hoorcollege 4: de oestrische cyclus merrie en koe Een oestrische cyclus betekent dat het belangrijkste kenmerk het gedrag is, bronstgedrag. Op basis van dit gedrag kun je de hele cyclus indelen. Er zijn dieren met een cylcus gedurende het hele jaar noem je polyoestrisch (rund, varken, knaagdieren). Dieren met meerdere cycli afhankelijk van het seizoen zijn schaap, paard en geit en noemen we seizoensafhankelijk polyoestrisch. Hierbinnen hebben we nog twee subtypen: geïnduceerd door afname van daglengte (short‐day breeder, schaap, geit) en toename van daglengte (long‐day breeder, paard). Dit heeft te maken met wanneer je wilt dat de nakomelingen geboren moeten worden, namelijk voor alle dieren in het voorjaar. Door verschillende dracht lengtes is een ander tijdstip nodig. Er zijn ook dieren die één cyclus per jaar hebben, monooestrisch, zoals de hond. Alle cycli staan onder hormonale controle. De seizoensbreeders hebben daglengte als belangrijkste signaal, maar ook andere factoren zoals eten, temperatuur, lichaamsconditie, feromonen, dat uiteindelijk een invloed heeft op de pijnappelklier. Bij weinig licht geeft deze melatonine af, dat invloed heeft op de hypothalamus. Bij meer donkere uren is er dus meer melatonine. Bij het schaap stimuleert dit melatonine de hypothalamus, bij het paard inhibeert het melatonine juist de hypothalamus, waardoor de verschillende soorten cycli ontstaan. Door releasing hormonen (Gonadotropine Releasing Hormoon, GnRH) uit de hypothalamus na stimulatie wordt de adenohypofyse gestimuleerd tot hormoonafgifte. Via het bloedsysteem komen deze hormonen uit de hypothalamus in de anterieure hypofyse terecht. In de anterieure hypofyse worden hierdoor allerlei cellen gestimuleerd, voor de FSH en LH zijn de basofiele cellen verantwoordelijk. GnRH kan op twee manieren uitgescheden, blijvend (tonisch) of in pulsen. Het pulse‐centrum speelt voornamelijk een rol bij de ovulatie. Dit centrum wordt alleen actief na de intrede van de pubertijd. Mannelijke dieren hebben alleen een tonisch centrum, het pulse centrum gaat verloren tijdens de embryonale ontwikkeling als gevolg van defeminisatie door testosteron. Het pulsecentrum is gevoelig voor oestradiol. Ook de intrede van de pubertijd (hier krijgen dieren het vermogen tot voortplanting) is afhankelijk van lichaamsgewicht, vetpercentage, erfelijke aanleg, temperatuur, sociale invloeden, huisvesting en het seizoen. Dus hetzelfde als het opgang komen van de cyclus. De pubertijd bij vrouwelijke dieren kenmerkt zich door een pulsatoire afgifte van GnRH en eveneens een toename in de tonische afgifte waardoor de totale basaalniveaus van GnRH toenemen. Het optreden van de pubertijd wordt geïnitieerd door vermindering van gevoeligheid van het tonische centrum voor negatieve feedback van testosteron en oestradiol. Dit geeft een stijging van de oestradiolspiegels en dat geeft een LH piek. Voor de pubertijd heeft oestradiol een remmende invloed op LH, na de pubertijd juist stimulerend. Onder invloed van de tonische LH en FSH afgifte rijpen continu follikels af, de pulsatiele afgifte is echter nodig voor een ovulatie. Tijdens de ontwikkeling van een follikel weten we niet wat er in de eerste fase gebeurt, maar de follikels gaan op een gegeven moment in ontwikkeling. De theca cellen maken van cholesterol testosteron, welke door de granulosa cellen omgezet worden in oestradiol. In het begin produceert een follikel slechts weinig oestradiol wat voor een grote afgifte van FSH zorgt. Dit geeft een stimulatie van de follikelgroei waarbij er dus een hele hoop kleine follikels gaan groeien (recruitment). Wanneer de follikels groter worden geven ze naast oestradiol ook inhibine af, dit remt de afgifte van FSH welke omlaag gaat. De nog kleine follikels zijn niet meer in staat om te groeien door FSH‐afhankelijkheid, terwijl de grote alleen maar groter worden (selectie). De kleine follikels worden zogenaamd atretisch. Al deze processen zijn dus gonadotropine afhankelijk, alleen de pre‐ antrale follikelgroei is gonadotropine onafhankelijk.
23
Oestradiiol blijft omh hoog gaan w waardoor LH productie w wel toeneem mt. Hierdoor krijg je een positieve feedbackk en kan er een LH piekk ontstaan waardoor w de e eisprong ontstaat. Doo ordat na de eisprong inhibine en oestradio ol weg is kom mt FSH weer omhoog. Ecchter na de o ovulatie is er een geel lich haam dat progeste eron produceert en de FFSH remt doo or blokkade van de hypo othalamus en n zo de GnRH H. Zolang er dus een geel lichaaam is, vindtt er geen ovu ulatie plaats. Er kan wel een groot fo ollikel ontstaaan maar deze kan n niet ovulerren, dit gebeurt pas na eeen LH‐piek. D Dat er wel fo ollikels ontwiikkelen komtt door de tonischee afgifte van GnRH, maarr de surge is er dus niet. Pas na deze zogenoemde luteale fasse kan de FSH weeer van invloed zijn. De belan ngrijkste faseen in de oesttrus; ‐ Folliculaire ffase: aanwezig follikel, ggeen geel licchaam, dominant hormo oon is oestradiol. Aan het eind is een eispron ng. Tijdens deze fase induceert Gn nRH de afgifte van LH en FSH, w waardoor fo ollikels groeien. De LH iss nodig voorr de testosteeronproducttie in de the ecacellen, FSH is belan ngrijk voor de d productiee van oestradiol in de granulosaceellen uit testtosteron. O Oestradiol is s natuurlijk n nodig voor dee groei van follikels en vo oor de ontwiikkeling van receptief g gedrag. De o ovulatie staatt uiteindelijkk onder invlo oed van LH. o Proo oestrus: dierr laat geen deekking toe, o oestradiol nivveau is nog n niet maximaaal. o Oesttrus; het vro ouwelijk dier laat duidelijk zien dat ze e dekbereid is, oestradiol niveau is op p top. ‐ Luteale fase e:de eisprong is geweest en er is ee en geel lichaaam, het do ominante hormoon is progesteron. Aan het ein nd is een luteeolyse. o Dioeestrus: tijden ns deze fase d daalt het oestradiol en stijgt juist hett progestero on. Het is dire ect na de ovulatie. o Metoestrus: de p progesteronniveaus zijn hoog en er kkan geen nieuwe ovulatiee plaatsvinde en.
Bron: HC C4 Voortplanting 2011‐20 012, UU
24
25
Bron: Syllab bus Voortpla anting en Obsstetrie 2011‐‐2012 fig. 2.1 1.4.1b prong is eigenlijk het opeenbarsten vaan een follike el. De oöcyt gaat naar dee eileider en het deel Een eisp van het follikel waaar het open n is gebarsten vult zich h met bloed d = corpus hemorrhagiicum. De granulossacellen gaaan na organ nisatie vanu uit dit follikkel progesteeron maken n en dan iss het CL functioneel. De granulosacellen n produceren n naast progesteron oo ok oxytocinee, terwijl the ecacellen p us van de alleen progesteron maken. Dit progesteron stimuleert het baarmoederweefsell, de alveolu maar remt dee hypofyse. melkklieer en de uterienkleiren, m Oxytocin ne wordt in de hypothaalamus gem maakt, en viaa het neurale systeem naar de posterieure hypofysee gebracht, een daar pas uitgeschedeen. Dit is belaangrijk bij dee afbraak van het corpuss luteum. Dit moet gebeureen omdat de cyclus anders niet doorgaaat. Prostaglandine F2‐alpha is verantwoordelijk voo or de afbraak en is afkom mstig uit het endometriu um. De afgiftee hiervan wo ordt door oxytocin ne gestimuleerd. Dit is een positievee feedback lo oop dus een grote piek vvan prostagllandinen. Er moeteen 4‐5 van d die pieken biinnen 24 uur zijn om he et CL te kunn nen afbreken n. PGF‐2‐a is niet een stabiel hormoon h en n wordt afggebroken in de longen. Daarom hebben h we het counter‐current systeem m bij herkauw wers. Het PG GF2‐a wordt rechtsstreekks vanuit hett endometriu um naar hett ovarium gestuurd d. Paarden hebben h dit niet maar het h corpus luteum heefft een hogerre gevoeligh heid voor PGF2a en wordt er m minder afgeb broken in de longen. Paarrden hebben n het dus nieet echt nodig. Het CL w wordt door PGF2a afgebrroken op 3 m manieren: 1. Er is minder doorbloedin ng van de ovaaria ische emie. 2. Vorming van V n cytokines d door cellen van het immu uunsysteem ‐ celdood 26
3. Calcium influ C ux apopto ose Een dood CL wordt eeen corpus aalbicans geno oemd. n teef Hoorcolllege 5: cyclus bij poes en Voor gezzelschapsdieeren moet je de syllabus aals leidend e ervaren. Bij de ho ond loopt heet septum in het corpus vver door, ditt is belangrijkk bij een keizzersnede. He et corpus is in prin ncipe wel biccornuate. Dee genitaaltraactus is doorr 2 arteria vo oorzien, rech htsstreekse aftakking van de aaorta is de a. ovarica. Deeze moet je goed afbind den tijdens d de sterilisatiee. De arteriaa uterina, als aftakkking van de arteria vagiinalis. Is de ttweede arte erie van de ggenitaaltractu us. Deze loo opt in het ligamenttum latum een is van belaang bij het veerwijderen vvan de uteruss Bij de ho ond zie je tijjdens het op pensnijden n niets van de ovaria omdaat deze diep p in de bursaa ovarica ligt. Bij d de kat is dezze overigenss wel goed w waar te nemen. In het ligamentum llatum zit bij de hond veel meeer vet dan dee kat. Een ovveriëctomie iis bij de kat d dus het makkkelijkste. Een ovarriohysterecto omie doe je bijvoorbeeld d bij een pyo ometra of een n endometriitis. nd is mono‐o oestrisch, maar m heeft wel w 2 cycli per p jaar. Dit Een hon betekent wel dat err na een cyclus (folliculaaire fase eind e luteale fase) eeen vrije laange (3‐4 maanden) m a anoestrus is die niet seizoenssgebonden is (bij somm mige rassen die d maar ee en maal per jaar loops zijn lijkt dit wel heet geval), waaarbinnen geen g enkele e anoestrus hormonaale activiteitt te vinden is. Aan het eind van de start de pro‐oestruss waarin oesstradiol hogeer wordt. On nder invloed van oestragenen (o op de piek)vvindt de diaapodese plaaats, waarbij bloedvatten gaan lekkken en rodee bloedcellen n naar buiten komen loopsheiid. De vulva is hierbij opggezwollen en n goed zichtb baar zijn, en reu en teef vinden eelkaar aantreekkelijk. Dezze fase duurtt gemiddeld 9 dagen. Met een vaginoscopie v e kan je oedemische ble eke (kipfilet) vaginale vouwen met bloed zieen. Anders dan d de mens is dit dus geen afsstoting van w weefsel. Zodra de teef dekbereid is noemen we het oesttrus, die gemiddeld 9 dagen d duurtt, maar grotte spreiding heeft. Bij de teef du uurt de follicculaire fase iin tegenstellling tot vele andere diersoorten erg lang.D De overgang van pro‐oestrus naar oestrusggedrag is vaak wat vaagg en vindt meestal m rond d depre‐ Bron: HC5 V Voortplantin ng 2011‐2012 2, UU ovulatoire LH piek plaats. p Over het algemeen vindt de ovulatie tijdens de oestrus plaats.De start van de luteale fase is us. Hierna sttart de meto oestrus / bovendieen ook tijdens de oestru diestrus. Deze laatstte fase (70 d dagen) sameen met de lutteale fase du uurt maar lieefst 75 dage en en dus een heeel lange perriode van prrogesteron dominantie( d 61 dagen iss gemiddelde dracht, 9 weken). Tijdens d deze fase ziee je met de vvaginoscopie een vagina met witte en n rode plekkken dat een ccompleet normaal beeld is. ormonale Bovenstaaande indeliing is gebaseeerd op gedrragsveranderingen. Een indeling op basis van ho veranderingen verdient de voorkkeur. 1. Folliculaire ffase: eind an noestrus + pro‐oestrus + + start oestru us. Als de folliculaire fase e aan het e einde van de e anoestrus start, is de plasma proggesteron con ncentratie al lange tijd tijdens de a anoestrus la aag. De hypo ofyse blijkt in n de gevorde erde fase van de anoestrus gevoeliger te zijn v voor GnRH d dan in het eeerste deel. De toename vvan FSH is beelangrijk voo or het op gan ng komen v de follikkelgroei en het van h starten van v de follicculaire fase. Tijdens de laatste dagen van de a anoestrus sttart de folliculaire fase en gaat de e plasma oeestradiolconccentratie stiijgen. De plasma oesstradiol con ncentratie bereikt b een piekwaarde in de laate folliculaaire fase 27
samenvallend met de start van de pre‐ovulatoire LH surge. Als gevolg van gedeelte luteïnisatie van de granulosacellen vindt er in het tweede deel van deze fase al een progesteronstijging plaats. Dee teef blijft ondanks het progesteron wel de reu accepteren. Na de ovulatie stijgt de concentratie verder door. 2. Luteale fase: deze fase omvat de periode vanaf de ovulatie tot de progesteron concentratie weer op basaal niveau is: de vorderende oestrus + metoestrus. 3. Anoestrus: De anoestrus periode van een teef is anders dan bij andere dieren niet afhankelijk van dracht, aanwezigheid van pups of seizoen. Wel kan deze door pathologsiche oorzaken ontstaan. Wel is er een grote variatie tussen honden voor de lengte van de anoestrus. 4. Met cytologie onderzoek kun je aan het type cellen zien of er oestrogeen (oestradiol) of progesteron als hormoon domineert. De ovulatieperiode kan hier echter niet mee bepaald worden! Tijdens de loopsheid zie je weinig tot geen PMK’s maar in de anoestrus wel. Dus tijdens de oestrogeeninvloed zijn er minder PMK’s. In de start van de folliculaire faseworden over het algemeen voornamelijk grote en kleine intermediaire, enkele parabasale ensuperficiële cellen, leukocyten en erytrocyten waargenomen. Het percentage superficiële cellenneemt tijdens de vordering van de folliculaire fase toe en het percentage parabasale en intermediairecellen naast het aantal leukocyten neemt af. Tijdens de metoestrus lijkt het beeld weer op die van een beginnende folliculaire fase. Tijdens de pro‐oestrus tijdens de LH‐piek begint het progesteron al te stijgen. Dit is vreemd omdat progesteron uit de corpora lutea komen, welke er voor de ovulatie nog niet zijn. Gedeeltelijke luteïnisatie van de granulosa cellen, te meten in het perifere bloed, zijn hier verantwoordelijk voor. Bij het rund vinden we dit ook maar dan blijft het in de follikel vloeistof en dus niet klinisch te meten. Bij de hond komen er tijdens de ovulatie primaire oöcyten vrij. Deze moeten dus ook nog delen om volledig te worden, en dat kost ongeveer 2‐3 dagen. Ook de luteale fase is bij de teef en poes anders. De luteolyse en de cylciciteit is geen functie van de uterus. Dus de prostaglandine release komt niet uit het endometrium. De eerste helft van de luteale fase is hypofyse onafhankelijk. De tweede helft is wel afhankelijk van de hypofyse door de luteotrofe factor prolactine bij de hond. Een stof die de afgifte van prolactine remt is bromocriptine. Een hond vertoont vaak schijndracht (pseudogravididteit), met name in het tweede deel van de luteale fase (vanaf 4‐6 weken na de loopsheid), als prolactine verhoogd is. De symptomen van schijndracht kunnen erg verschillen van agressie tot sloom. Een mogelijke behandeling is een dopamine agonist, welke de werking van prolactine remt (neveneffect: braken), of met serotonine antagonisten. Serotonine is een prolactine releasing factor, en dit antagoneren leidt dus tot een verminderde afgifte, maar daarbij kunnen honden geëxciteerd of agressiever worden. Bij de kat is het belangrijk te weten dat deze een geïnduceerde ovulatie heeft en seizoensgebonden poly‐oestrisch is. Ook de muis en de fret hebben een geïnduceerde ovulatie. De winter is de kat in anoestrus, en een toename van daglengte bevordert het optreden van cycliciteit. Een kat kan ook pseudogravide worden maar dat betekent heel iets anders. De kat is dan immers gedekt maar niet drachtig en vertoont geen verschijnselen. Een poes in oestrus vertoont typisch gedrag (stampen met achterpoten, staart opzij), vulva zwelling, beetje vaginale uitvloeiing maar zeker geen bloed. De belangrijkste trigger voor een poes om krols te worden is licht. Een melatonine afname door toename van daglicht krolsheid. Dus een afname van melatonine geeft een toename van GnRH. De kat moet meermalen gedekt worden om een ovulatie te kunnen krijgen. Als gevolg van de dekking is een LH‐piek en 1‐3 dagen later een ovulatie. Ovulatie kan ook wel na kunstmatige toediening met bijvoorbeeld GnRH. Dekking beïnvloed niet de lengte van 28
de krolsheid. Wanneer de poes niet gedekt is volgt een post‐oestrus fase, de periode tot de volgende krolsheid. De poes is in de winter in anoestrus. Werkcollege 3: introductie hormonale regulatie folliculogenese, luteale fase en anoestrus Door het optreden van oestrische (bronst) cycli krijgen vrouwelijke zoogdieren velemalen een kans om drachtig te worden. Elke oestrische cyclus bestaat uit een relatievekorte folliculaire fase, culminerend in een korte oestrus (= bronst)periode en gevolgddoor een relatief lange luteale fase. De folliculaire fase wordt gedomineerd door deoestrogeensecretie van ovariële follikels, die kenmerkende veranderingen in devrouwelijke genitale tractus veroorzaken en het vrouwelijk dier ontvankelijk maakt voormannelijke soortgenoten. Gedurende de oestrus vindt i.h.a. de ovulatie plaats en kangeslachtsgemeenschap en dus bevruchting van de geovuleerde eicel plaatsvinden. De luteale fase wordt gedomineerd door het hormoon progesteron uit het corpus luteum, datde genitale tractus voorbereid op een mogelijke zwangerschap en dat de seksuelereceptiviteit remt. Periodes waarin oestrische cycli afwezig zijn noemt men anoestrus.Anoestrus wordt veroorzaakt door dracht, seizoen, lactatie, bepaalde vormen van stressen pathologische omstandigheden. Verschillende diersoorten (rund, varken) makenvoortdurend oestrische cycli door, waarbij de fasen van de cycli elkaar voortdurendopvolgen, eventueel onderbroken door een dracht. Andere diersoorten (geit, schaap,hert) verkeren het grootste deel van het jaar in anoestrus. Weer andere diersoortenhebben één of enkele cycli per jaar (hond). Er is op p. 166 & p.173 van Senger een goed plaatje te vinden van de hypothalamus‐hypofyse‐gonade as te vinden. Er is altijd een basis afgifte van GnRH. Allereerst komt FSH in de hypofyse afgegeven welke een follikelgroei stimuleert. Dit proces noem je recruitment. Tegelijkertijd is er wel ook een basisafgifte van LH. De groeiende follikels produceren oestrogenen (oestradiol) en inhibine welke de FSH afgifte remmen. Door deze FSH remming valt een aantal van de groeiende follikels weg, omdat deze nog van veel FSH afhankelijk zijn, en vindt er selectie plaats. Dit komt mogelijk doordat de dominante follikels meer FSH receptoren hebben en dus bij een daling nog beter overleven. Tegelijkertijd wordt het surgecentrum geprikkeld door de oestradiol welke zorgt voor een LH piek. Zodra de follikels beginnen te ovuleren onder invloed van de LH piek valt het oestradiol weg en kan het FSH weer opkomen en zo start een nieuwe cyclus. Het nieuw gevormde CL op dit moment produceert nu progesteron dat een nieuwe ovulatie tegen gaat doordat de follikels niet goed uitgroeien tot een pre‐ovulatoir follikel. Dan gaan deze follikels in atresie. Kleine hoeveelheden oxytocine uit het CL zorgt uiteindelijk voor de prikkel voor afgifte van het prostaglandine F2alpha en de afbraak van het CL. Wanneer je een hypofysectomie hebt gedaan zal er geen follikelontwikkeling meer plaatsvinden, er is immers geen FSH en LH. FSH (ECG heeft een FSH effect) en LH (HCG heeft een LH effect) kun je wel gewoon toedienen. Tussen deze as bestaan verschillen tussen mannelijke en vrouwen zitten in de stereoïd hormonen. Mannelijke dieren hebben ook oestrogeen concentraties maar op meer basale niveaus doordat ze geen surgecentrum hebben. Deze worden ook geproduceerd onder invloed van FSH, door de Leydig cellen, terwijl dat de theca cellen zijn bij de vrouwelijke dieren. De biochemische classificatie van deze hormonen: ‐ FSH, LH, inhibine zijn glycoproteïnes ‐ GnRH: is een neuropeptide ‐ Oestradiol, testosteron zijn steroïden De glycoproteïnen kunnen tussen diersoorten verschillen, waarbij het alpha‐gedeelte redelijk stabiel is maar het bèta‐gedeelte sterk kan variëren. Hierdoor is het gebruik van analogen bij verschillende diersoorten niet altijd even toepasbaar. Bovendien is het zo dat omdat het glycoproteïnen zijn, dat er een afweerreactie tegen gemaakt kan worden, wat ivm een anafylaxis zelfs een groot gevaar kan opleveren. 29
Bij bepaalde diersoorten verloopt de follikelontwikkeling tijdens de oestrische cyclus in “groeigolven”. Dit betekent dat per cyclus een aantal cohorten van follikels wordt gerecruteerd. Deze groeien wel uit tot de dominante fase, maar doordat in bijvoorbeeld de luteale fase progesteron hoog is ovuleren deze niet en sterven af. Pas als er geen progesteron meer is kan het follikel doorgroeien tot een pre‐ovulatoir follikel. Alle follikels die niet tot een ovulatie komen gaan vroeg of laat in atresie. Bij dieren die meerlingendracht hebben zijn er meer follikels die door weten te groeien tot het dominante en uiteindelijk pre‐ovulatoire follikel. Een superovulatie is meerdere eisprongen op hetzelfde moment. Dit gebruik je om meerdere eitjes van een vrouw te kunnen vangen. Dit kun je induceren door eerst extra FSH (ECG) en daarna LH (HCG) erin te doen. Bij het paard is deze methode niet mogelijk. Verschillende diersoorten hebben erg veel verschillen in oestrische cycliciteit en anoestrus. De cyclus van het rund staat mooi beschreven in Senger 7‐2 en 7‐3. Het rund is niet seizoens gebonden, poly‐ oestrisch met spontane ovulatie. Dit is bijvoorbeeld hetzelfde als de kat, maar deze heeft een geïnduceerde ovulatie. Schaap: seizoensgebonden, poly‐oestrus, spontane ovulatie Paard; seizoensgebonden, poly‐oestrus, spontane ovulatie Varken: niet‐seizoensgebonden, polyoestrisch, spontane ovulatie Hond; niet seizoensgeboden, monooestrisch, spontane ovulatie Fret: seizoensgebonden, monooestrisch en geïnduceerde ovulatie Kat: seizoensgebonden, polyoestrisch en geïnduceerde ovulatie Het oestrische gedrag komt zodra er hoge oestrogeen spiegels zijn, met als uitzondering de hond. Hier is pas het oestrische gedrag waarneemaar wanneer het oestrogeen alweer daalt. Voor de meeste diersoorten is het dus tijdens de prooestrus en de oestrus, en tijdens de metoestrus. De lengte van de luteale fase verschilt eveneens per diersoort afhankelijk van de luteolytische en luteotrofe factoren. Voor de diersoorten geldt dit: ‐ Schaap; 13‐14 dagen ‐ Rund: 17 dagen ‐ Paard: 14‐18 dagen ‐ Hond; 2,5 maand ‐ Varken: 15‐16 dagen ‐ Kat: 0 dagen zonder ovulatie, 6 weken na inductie zonder dracht. ‐ Fret; indien gedekt zolang als de dracht, niet gedekt persisterend loops De regulatiemechanismen voor de luteale fase bij het rund: eerst een CL met progesteron afbraak eerste fase persisteert het CL door kleine afgifte oxytocine door het CL wordt het endometrium gestimuleerd afgifte prostaglandinen CL is na een dag of 5‐6 hier gevoelig voor inductie luteolyse. Voor de hond geldt dit net even anders als deze niet gedekt is, daar gaat het CL vanzelf na 75 dagen in regressie zonder dat hier een rol voor prostaglandine bij nodig is. Bij een hond kun je ook een persisterend CL andersom niet geïnduceerd laten afbreken. Om deze regulatiemechanismen te onderzoeken kun je stukken uterus weglaten. Bijvoorbeeld één hoorn laten zitten of delen weghalen. Hieruit blijk dat er een latere luteolyse plaatsvindt als het corpus uterus weg is, en dat alleen die hoorn invloed heeft als de kant van het CL. Bij de hond en het paard zagen ze dat het echter geen effect heeft. Hypofysectomie heeft geen invloed op het eerste deel van de luteale fase. Prolactine (uit de hypofyse) is echter een luteotrofe factor in het tweede deel van de luteale fase die met dopamine agonisten nagebootst kan worden. De verschillen in regulatie geven dus ook (on)mogelijkheden om de cyclus en anoestrus te manipuleren voor de dierenarts. Hond eigenlijk zinloos om iets te doen. Rund, paard en schaap zijn 30
makkelijk te beïnvloeden, bijvoorbeeld een kunstmatige cyclus met progesteron, een luteolyse met prostaglandinen. Diverse diersoorten zijn zoals gezien niet het hele jaar door cyclisch en zijn dus voor een bepaalde periode fysiologisch anoestrisch. In de dierenartspraktijk gaat het met name om de hond, kat, fret, paard en schaap. De anoestrusperiode wordt geïnduceerd door licht, dus melatonine. Bij de hond weten we de precieze oorzaak niet, aangezien deze niet seizoensgebonden is. Wanneer het donker is wordt veel melatonine afgegeven, en afhankelijk van de diersoort induceert of onderdrukt dit juist de ovulatie. Je kunt dit ook beïnvloeden door het veranderen van de lichtintensiteit in een stal of het toedienen van melatonine. Hoorcollege 6: cyclus gerelateerde problemen LH en paard We maken een onderscheid tussen verstoringen van de cyclus zelf of problemen die gerelateerd zijn aan een bepaald cyclus stadium. Bij dit laatste moeten we niet alleen aan hormoonproblemen en ontstekingen denken maar ook aan gedragsproblemen bij de merrie. 1. Anoestrus (zeug; anafrodisie): De cyclus komt niet op gang en is niet aanwezig. Dit kan veroorzaakt worden door: ‐ “Ware anoestrus”: geen corpus luteum (dus geen progesteronproductie), weinig follikelontwikkeling (normale follikels zijn 3‐4cm). De ovaria zijn inactief en voelen klein en hard aan. ‐ “Suboestrus”: Silent heat, er is normale ovariële activiteit, maar geen oestrisch gedrag waarneembaar. Afhankelijk van diersoort, merrie laat 1e cyclus van seizoen minder zien en het rund 1e cyclus na partus minder oestrisch gedrag aanwezig. ‐ Persisterend corpus luteum: door aanwezigheid van progesteron kan het dier niet bronstig worden. ‐ Dracht: basis onderzoek nodig anamnese, echo, vaginoscopie De mogelijke oorzaken van een anoestrus is dat de ovaria inactief zijn. Dit kan komen door een slechte lichaamsconditie door teveel melk geven, ziekte of voeding. Post‐partum / veel lactatie, seizoen, leeftijd en congenitale afwijkingen spelen eveneens een rol die de ovaria inactief kunnen maken. Qua congenitale afwijkingen kennen we het freemartin syndroom (kween) of chromosomaal afwijkend (XO, XXY). De behandeling is afhankelijk van de oorzaak. Hierbij kun je denken aan toename lichaamsconditie, daglengte verlengen tot >16 uur met kunstlicht (merrie) of juist melatonine toedienen (bij het schaap, maar is theoretisch), temperatuur en soortgenoten toevoegen ivm feromonen. Ook kun je hormonen (GnRH en FSH) toedienen en tot slot progesteron withdrawal (luteale fase nabootsen, gedurende 10 dagen progesteron geven, en plotseling stoppen geeft mogelijkheid tot een LH piek). Bij het varken blijkt het nogal eens seizoensgebonden te zijn, zomeranoestrus, van juni tot oktober. Naast het verbeteren van het management kun je hCG en eCG geven. Bij het paard dat vroeg in het jaar veulent, zien we nog wel eens een lactatieanoestrus. Behandeling kan gericht zijn op het verlengen van het daglicht, GnRH analogen om de anoestrus te verkorten en progestagenen om een luteale fase na te bootsen.
31
Naast het niet waarnemen van de cyclus, waar of suboestrus, kun je ook een afwijkende cyclus hebben: 1. Split oestrus: het dier is bronstig en dan weer even niet en dan weer wel. Bij een merrie gebeurt dit wel eens in het begin van het seizoen, een rund post‐partum. Er is wel een follikel maar er is niet voldoende LH piek om een ovulatie te krijgen. Er is dus ook geen geel lichaam. Bij de groei van een nieuw follikel is het dier weer bronstig. 2. Verlengde oestrus: kan komen door een folliculaire cyste, of door een oestradiol‐ producerende ovarium tumor (granulosa‐theca cel tumor). Hierdoor lijkt het of het dier langdurig in cyclus is. a. Ovariumcyste (COF): de follikel groeit door tot >2,5cm en ovuleert dus niet en blijft langer dan 10 dagen aanwezig. Er zijn drie vormen van bekend. i. Folliculaire cyste: deze produceert oestrogenen, het dier blijft bronstig en wordt als het ware nymfomaan. De behandeling is de ovulatie opwekken met een LH piek. Hiervoor kun je GnRH toedienen of een LH‐ achtig hormoon (HCG). Omdat er geen progesteron wordt geproduceerd zal je deze ook niet in bloed/melk meten. Transvaginaal kan het follikel worden leeggezogen. ii. Luteale cyste: produceren progesteron (P4). Er zijn wel deels geluteïniseerde cellen in de rand van het follikel en er komt dus LH vrij maar onvoldoende om een ovulatie te induceren. Het is een luteale structuur dus deze kan geïnduceerd afgebroken worden met PGF‐2alpha. De progesteron productie kun je in bloed / melk meten. iii. Hemorrhagisch follikel / persisterend anovulatoir follikel bij paard: er vindt luteínisatie plaats zonder ovulatie, maar er wordt wel veel progesteron geproduceerd. Dit follikel is groot, 5‐12cm, waardoor het onderscheid met een ovariumtumor lastiger is. Het heeft echter een karakteristiek spinnenwegachtig uiterlijk op de echo. Het effect is een afwijkende LH afgifte. We komen het met name in de transitionele fase tegen, de behandeling is wel het toedienen van PGF‐2alpha. b. Persisterend CL / persisterend dioestrus: de prostaglandine afgifte blijft uit door bijvoorbeeld een endometrium afwijking. Het komt bij merries veel voor, 15% van de cycli. De diagnose kan je stellen door opvoelen, op de echo een CL zien en een progesteron meting doen (>1 ng/ml). Behandeling is uiteraard PGF2‐alpha. c. Ovariumtumoren paard / rund: hormoonproducerende tumor. Vaak leidt dit tot infertiliteit omdat inhibine wordt geproduceerd in het tumoreuze ovarium en zo de belangrijke hormonen remt. Het gedrag van de merrie kan op allerlei manieren veranderen. De tumor is vaak unilateraal en kan met eenzijdige OVX verholpen worden, merrie wordt weer normaal cyclisch. De tumoren komen niet veel voor en metastaseren zelden. 3. Persisterend postbreeding endometritis: in principe is een post breeding endometritis fysiologisch. Er komen immers lichaamsvreemde stoffen in de uterus. De PBE is nodig voorhet schoonmaken van de uterus en het verwijderen van overtollige zaadcellen. Dit gebeurt door PMK’s en uteruscontracties. Echter, als de postbreeding endometritis langer duurt dan 24 uur, spreken we van een persisterend post breeding endometritis.Het komt met name voor bij het rund, waarschijnlijk als gevolg van subinvolutie van de uterus. a. Pyometra rund: een bijzondere vorm van een chronische endometritis in combinatie met een persisterend CL. Post‐partum treedt bij een vroege oestrus ook een relatief te vroege luteale fase op. De involutie is niet voltooid en bacteriën zijn aanwezig. De bacteriën kunnen vermeerderen (door mindere afweer o.i.v. progesteron), waardoor de PGF‐2‐alpha afgifte als gevolg van endometriumschade onvoldoende is en een luteolyse uitblijft. Dit 32
geeft een vicieuze cirkel. De cervix blijft gesloten door het persisterend CL en het vocht hoopt op. Vaak treedt het bij pluripare runderen op, met een afwijkende partus / puerperium. Een persisterend CL zonder uterus inhoud treedt bij het rund niet op. De veehouder neemt het waar als niet tochtig worden en witvuilen. Meestal wordt arconobacterium pyogenesaangetroffen. De behandeling is een gedwongen luteolyse met parenteraal prostaglandinen waardoor de cervix opengaat en het oestradiol weer toeneemt. Intra‐uterien heeft door de grote hoeveelheden pus niet veel zin, na afvloeiing kan dit wel. De prognose voor de koe is goed, voor de fertiliteit afhankelijk van interval partus‐behandeling. b. Persisterende post‐breeding endometritis merrie:is niet afhankelijk van de CL. Na een dekking zijn er veel spermacellen die door het immuunsysteem opgeruimd worden. Hierdoor is de cervix open en zijn uteruscontracties. Deze reactie is puur fysiologisch. Wanneer dit meer dan 24 uur duurt is het afwijkend. De ontsteking komt in een vicieuze cirkel, door de lage weerstand van het endometrium onder progesteron invloed. Door de ovulatie gaat progesteron omhoog, het embryo sterft af en door prostaglandine afgifte wordt de cyclus verkort. De merrie wordt dus ook niet drachtig en de cylus duurt minder dan 21 dagen. Risicofactoren zijn herhaalde dekking, natuurlijke dekking, pneumo of urovagina en de leeftijd. Bij dit laatste hebben oudere paarden een verhoogde kans door verminderde uteruscontracties en omdat de uterus dieper in de buik ligt (tegen zwaartekracht in).Wanneer de cervix gefibroseerd is, is de kans eveneens groter. De behandeling/ preventie is één dekking per cyclus te doen met behulp van K.I.. De uterus contracties kunnen gestimuleerd worden met oxytocine en prostaglandinen. Dit kan alleen tijdens de oestrus. De uterus kan gespoeld worden, de cervix manueel dilateren en de vulva dichtzetten = caslicks operatie. Verder is een intra‐uterien AB behandeling noodzakelijk. Een vloeistofaccumulatie tijdens de di‐oestrus is altijd afwijkend en een endometritis. Bacteriële endometritiden worden ingedeeld in twee groepen: Venerisch; veroorzaken sowieso een endometritis. Deze bacteriën verbergen zich in de sinus en fossa clitoris en rond de urethra opening. Niet‐venerisch; veroorzaken alleen een endometritis bij gebrekkige afweer. Cylcusgerelateerde aandoeningen hond en kat 1. Aandoeningen in de oestrogene fase: a. Vaginale plooi prolaps: net craniaal van de urethra opening ligt, caudaal in de vagina, een weefsel dat tijdens de oestrus sterk gaat zwellen. Dit kan echter enorm gaan zwellen op pathologische wijze naar buiten komen. Wanneer de urethra opening ook mee naar buiten komt dan moet je hier goed op letten. DDx: Tumor van de vaginale plooi; met name bij een oudere hond kan ook een tumor ontstaan van de vaginale plooi ook tijdens de loopsheid. Deze kan eveneens naar buiten komen. Leeftijd is dus belangrijke DDx factor tussen plooi prolaps en tumor. Let op; het is bovendien iets heel anders dan de vagina prolaps, die we bij de hond zelden zien. Door grondwrijven kan irritatie en necrose optreden. Recidief is mogelijk dus een OVX is te overwegen ter preventie voor de volgende loopsheid. b. Persisterende oestrus: kan meerdere oorzaken hebben en zien we met name bij jonge honden tijdens de eerste of tweede loopsheid. “Split heat”: loopsheid stopt voortijdig en start opnieuw na enkele dagen of weken. i. ovulatiestoornis De behandeling is hormonaal met GnRH preparaten die erop gericht zijn een normale luteïnisatie te verkrijgen. De symptomen kunnen indien dit niet werkt ook gestopt worden met progestagenen, in een lage dosering. OVX is eventueel ook een mogelijkheid. ii. granulosaceltumor. Bij dit laatste blijft de hond veel langer loops (>25 dagen). 33
iii. Ook de hond kan problemen hebben met cystes, dus een follikelcyste of een geluteïniseerde follikelcyste. De progesteron blijft echter zodanig laag dat de hond persisterend loops is. 2. Aandoeningen van de luteale fase a. Cysteuze Endometrium Hyperplasie‐endometritis: komt veel voor bij de hond en in mindere mate bij de kat. Tijdens deze aandoening is het klierbuizen pakket enorm gewoekerd en er is veel secretum in de uterus en klierweefsel aan te treffen. Dit komt door een periode van oestrogeen invloed waarbij de progesteron gevoeligheid toeneemt. In de luteale fase kan het progesteron dan voor een CEH zorgen. Tijdens de oestrus komen vervolgens bacteriën in de uterus welke door de CEH en de progesteron dominantie in de luteale fase slecht geëlimineerd worden endometritis. Het treedt dus met name post‐ oestrum op. Ook macrosopisch zien we in de wand heel veel blaasjes. Er is ook een mogelijkheid dat er een mucometra ontstaat, met veel ophoping van excreta maar nog geen infectie. (Pyometra: geen afvloeiing, cervix gesloten en veel pus in de uterus. Endometritis = cervix is wel open, de vagina vloeit). Een CEH op zich geeft geen verschijnselen, wel een endometritis. Bij een open cervix zien we uitvloeiing, een pyometra kenmerkt zich door sloomte en anorexie. De vergrote uterus kan een toename van buikomvang geven. Braken en PU/PD kan bij de hond gezien worden. Evenals anemie. Diagnostiek is röntgen, echo en palpatie. Röntgen onderscheid dit niet van dracht van 4‐ 6,5 week dus dan is echo nodig. Vaginoscopie en touché om tumoren uit te sluiten. OVX is eerste behandelingskeuze. Anders AB, prostaglandinen en progesteron‐receptorblokker. Meermalen per dag en hospitaliseren. Prognose OVX goed, medicamenteus gereserveerd. Grote kans op recidief, en fertiliteit 20%. b. Vaginitis:is een ontsteking van de vagina met uitvloeiing. Komt bij de kat niet voor, hond wel. i. Puppyvaginitis: grote brachycephale rassen op 3 maanden. Witgele uitvloeiing, aantrekkelijkheid voor reuen, Stopt meestal bij de eerste loopsheid. AB geen zin, afwachten, prognose goed. ii. Na de eerste/tweede loopsheid: komt met name voor bij de jonge teef na de eerste of tweede loopsheid. De teven hebben af en toe wat uitvloeiing, komt vaak voor bij grote, brachycephale honden van minder dan 3 jaar. De pathogenese is onduidelijk, mogelijk heeft het te maken met progesteron dominantie. Uitvloeiing meestal tijdens luteale fase, nooit bloederig. Teven zijn aantrekkelijk voor reuen. BO is discutabel, vaka worden de normale bacterieën gevonden. Vaak recidief na AB en cortico’s, prognose niet goed voor behandeling. Wel nemen de verschijnselen vanzelf af, fertiliteit ongestoord. iii. Vaginitis oudere teef: allerlei oorzaken, bijvoorbeeld urine‐incontinentie. Viraal kan door herpes, met blaasjes en uitvloeiing. Bij persisterend weefsel na OVX en neoplasie is de uitvloeiing bloederig, anders niet. Therapie afhankelijk van oorzaak. Ook bij de merrie komt een vaginitis voor meestal in combinatie met endometritis of pneumo‐vagina. We zien geel‐grijzige uitvloeiing en kan oorzaak zijn voor abortus. Oorzaak niet bekend, wel vaak isolatie van streptococcus equi zoöepidemicus. 3. Aandoeningen van de anoestrus: a. Primaire anoestrus: dit is een verlengde anoestrus, maar bij een teef jonger dan 18 maanden spreken we van een primaire anoestrus, dus het niet optreden van de eerste loopsheid/ krolsheid. Eén van de eerste oorzaken van een primaire anoestrus is hermafroditisme met allerlei erfelijke en niet‐erfelijke oorzaken. We spreken van een verlengde anoestrus wanneer deze langer dan 1 jaar duurt of 2x de voor die hond normale interval. In dat geval moet je ook aan hypothyreoïdie, cushing etc denken. 34
b. Abnormaal verlengd anoestrus interval: de teef is al een keer loops geweest maar nu voor 2x de normale tussentijd of meer dan een jaar niet. Oorzaken zijn hypothyreoïdie, iatrogeen, slechte waarneming eigenaar of stille oestrus. Bij een teef > 8 jaar neemt de lengte normaliter toe. Om de oorzaak vast te stellen zijn van nut: progesteronconcentratie in plasma (<3ng/ml = geen ovulatie in afgelopen 2 maanden), thyroxine, TSH en schildklierscan, echografie van genitaaltractus. FSH blijkt geen fertiele oestrus op te wekken, bromocriptine doet dit wel, welke naast prolactine remmen ook FSH secretie stimuleren. Door braken wordt de dosis de eerste 4 dagen gehalveerd. c. Fibroadenomateuze hyperplasie van de mammapakketten; kan bij jonge dieren zowel katers als poezen voorkomen. Het ontstaat na toediening van progestagenen maar kan ook door endogeen progesteron veroorzaakt worden. Het veroorzaakt een uitgebreide proliferatie van het epitheel en stroma van de melkklieren. We voelen harde knobbels in de melkklieren. Ze zijn niet maligne van aard, maar kunnen wel ulcereren. Lusteloos, geen eetlust, hoge HF (beïnvloeding circulatie). Onderzoek door palpatie, lymfeknopen niet vergeten. Maligniteit met histologie vaststellen. Na onderzoek op metastasen een chirurgische verwijdering. Wanneer het geen maligne tumor is en alleen fibroadenomateuze hyperplasie (dus benigne) geen chrirurgie maar behandelen met Alizine. Prognose is goed, bij een maligne tumor gereserveerd, veel sterfte binnen één jaar. Gemiddeld neemt de vruchtbaarheid van de teef/poes na 7‐8 jaar af, en zijn steriliteitsproblemen vaak zoötechnisch van aard. Hoorcollege 7: oestruspreventie Oestruspreventie bij de merrie kan belangrijk zijn omdat tijdens de hengstigheid de merrie soms minder goed presteert of moeilijk benaderbaar is, dit is tijdens het seizoen dus iedere 3 weken 5‐7 dagen. Heel af en toe is het omgekeerd en is de merrie tijdens de dioestrus onhandelbaar. Ook is het mogelijk dat de merrie gedurende de transitionele fase, lente en herfst, voor wat langere periodes lastig is. Contraceptie komt niet veel voor bij paarden, behalve bij wilde paarden. Hiermee wordt bedoeld dat het doel is de oestrus (en dus gedrag) te voorkomen, maar niet zozeer een dracht. Oestruspreventie heeft dus niet zozeer anticonceptie als doel. Wel wordt het gebruikt om de oestrus uit te stellen voor oestrussynchronisatie, bijvoorbeeld bij schapen. Gedragsproblemen bij de merrie moeten eerst onderscheiden worden in hengstigheid‐gerelateerd of niet (=pismerrie). Andere oorzaken dat mensen onterecht relateren aan hengstigheid zijn: ontwijkgedrag, urineren bij iets niet willen doen, granulosacel tumor, spring oestrus of urineblaasontstekingen (cystitis). De hengstigheidsverschijnselen zijn er dus wel, maar het wordt veroorzaakt door een onderliggend probleem. Kenmerken van werkelijke hengstigheid zijn het beste te onderscheiden door de merrie bij de hengst te brengen, schouwen. De merrie gaat wijdbeens staan en urineert vaak, maar het belangrijkste is dat ze de hengst niet afslaat. Ook kun je de merrie inwendig onderzoeken, waarbij je grote follikels of een groot ovarium zult vinden. Een CL kun je bij de merrie niet voelen maar met een echo kun je dit zichtbaar maken. De gedragsproblemen komen voor wanneer ergeen progesteronen aanwezig is, maar wel oestradiol. Een behandeling is het toedienen van progesteron om oestrus te voorkomen. Bij het paard gebeurt dit meestal per os en IM is ook mogelijk, regumate. Een voordeel van progestagenen is dat het naast het voorkomen van hengstigheid ook een kalmerend effect op de hersenen. Op deze wijze kun je de oestrus uitstellen. Een andere manier om een progestageen concentratie te verhogen is het dier drachtig / schijndrachtig te maken (bijvoorbeeld met een intra‐uteriene knikker).Bij een mindere prestatie moet je gewoon zorgen dat de merrie niet hengstig is tijdens een belangrijke wedstrijd. Het tijdstip van de cyclus kan met prostaglandinen en HCG gemanipuleerd worden, waarbij de eerste het CL afbreekt en de hCG een ovulatie induceert (LHwerking). Een blijvende oplossing is het verwijderen van de ovaria of een vaccinatie tegen GnRH. Tot slot kun je denken aan een hertraining. Dit laatste kan gevoelig liggen bij de eigenaar, deze denkt het zelf goed te doen. Het paard moet dan naar een 35
andere ruiter en het beste is de combinatie met een progestagenen behandeling, ovariëctomie of een GnRH vaccin. Een schijndracht kun je induceren door eerst een dracht te maken en deze na een tijdje kapot te knijpen. De merrie is niet meer drachtig, maar kan wel tot 5 maanden in diëstrus blijven, als gevolg van de drachtherkenning en endometrium cups (EcG). Is wel twijfelachtig in verband met ethiek. Hiermee verleng je de endogene progestagenen productie. Een andere methode is het CL laten persisteren. Je moet je realiseren dat een ovariëctomie een laatste optie is wegens het ingrijpende karakter. Bovendien is de reden voor hengstigheid bij de merrie de afwezigheid van progesteron, en niet de aanwezigheid van oestragenen. Na een OVX kan de merrie dus toch nog hengstig worden. Alle behandelingen hebben overigens nadelen. ‐ Progestagenen: gezien als doping door enkele sportbonden ‐ Dracht is niet te combineren met topsport ‐ Dracht afbreken is niet acceptabel voor eigenaren vaak en de merrie moet maar drachtig worden ‐ Ovariëctomie is veel risico, is niet meer geschikt voor fok en is misschien wegens de reden niet ethisch acceptabel ‐ GnRH vaccin geeft mogelijk een blijvende acycliciteit, dus soms valt het niet mee om de reversibiliteit in stand te houden. Deze is bovendien nog niet in NL geregsitreerd voor paarden. Oestruspreventie bij de teef en de poes Hier maak je gebruik van om een aantal zaken te voorkomen, namelijk oestrusverschijnselen, dracht, schijndracht of de negatieve invloeden van progesteron. Dit laatste gebeurt na een overiëctomie, en progesteron kan veel problemen veroorzaken, zoals CEH of fibroadenomateuze hyperplasie. Er is op de wereld een enorm overschot aan dieren, dus anticonceptie speelt bij honden en katten (i.t.t. paard) wel een belangrijke rol. We kunnen de oestrus voorkomen met een operatie, wat het meeste voorkomt. Medicamenteus is echter ook mogelijk met behulp van progestagenen. Bij een sterilisatie kun je kiezen tussen een ovariëctomie (OVX) of een ovariohysterectomie (OVHX). Voordelen OVX: ‐ Minder invasief dan OVHX ‐ Kans op CEH afwezig ‐ Kortere anesthesie dan OVHX ‐ Minder risico op post‐operatieve complicatie (bloeding, urologisch) vergeleken met OVHX. ‐ Incidentie mammatumoren lager in vergelijking met medicamenteuze behandeling ‐ Incidentie diabetes mellitus neemt af in vergelijking met medicamenteuze behandeling ‐ Kans op acromegalie neemt af in vergelijking met medicamenteuze behandeling> Nadelen OVX: ‐ Irreversibel ‐ Operatierisico ‐ Meer kans op urine‐incontinentie (sfinctermechanisme blaas/urineweg kan minder goed gaan werken) Vooral bij honden zwaarder dan 20kg. ‐ Vachtverandenig (Cocker Spaniel, New Foundland, Afghaanse Windhond) Wanneer je hebt besloten om een OVX te doen is het nodig om te bepalen wanneer. De mogelijke voordelen van een heel vroege ovariëctomie (voor de eerste loops/krolsheid) zijn een minder risico op mammatumoren (geen goed onderzoek gedaan), de ingreep is makkelijker (nog minder vetvorming, makkelijker bereikbaar) en er is geen oestrus geweest dus überhaupt nooit kans op dracht. Dit laatste is met name van belang bij overpopulatiegebieden. 36
De nadelen van een vroege behandeling zijn: vaginitisklachten kunnen continueren indien al aanwezig (progesteron invloed?), anesthesierisico is verhoogd als je geen aandacht geeft aan de immaturiteit van de pup, urine incontinentierisico neemt toe, sluiting van de epifysair lijnen is vertraagd (ook door progesteron GH) en tot slot problemen met de vulva en urinewegen (teruggetrokken vulva, dermatitis, vaginitis, urinweginfecties). Een belangrijke factor is natuurlijk ook de wens van de eigenaar! Bij de medicamenteuze interventie spelen zoals gezegd met name progestagenen een rol. De voorkeur bij de hond is voor proligeston dat parentaal (lang‐werkend) wordt toegediend en een zwak progestageen is. Het geeft dus minder neveneffecten. Een andere optie die ook oraal kan is MPA. Je dient de middelen bij voorkeur toe een maand voor de verwachte loopsheid. Oraal gebruik je als een kort uitstel is gewenst of maximaal 21 dagen. Na een wisselende periode komt hierna de oestrus weer terug. CEH‐endometritis neemt niet toe bij proligeston! Bij de poes heeft de voorkeur wel voor het gebruik van orale progestagenen, MPA, omdat de neveneffecten van dit middel bij de poes minder zijn. Bovendien is de werkingsduur van parenterale progestagenen onvoorspelbaar en de toediening kan in geval van dracht makkelijk worden gestopt. Voor de eerste krolsheid en loopsheid GEEN progestagenen toedienen, risico op CEH en melkklier hyperplasie dan zeer groot. Afhankelijk van het type middel en dosering zijn er veel neveneffecten van progestagenen: acromegalie, diabetes, neoplasie van mammaweefsel, pseudodracht en verlengde dracht. Deze nadelen komen echter door progesteron die tijdens een normale niet geholpen cyclus van de teef ook voorkomen. Bij het gebruik van proligeston is er geen toename in riciso op CEH, MPA wel. Mammatumoren zijn een probleem. Zonder sterilisatie is dit percentage ongeveer 25%. Een ovariëctomie heeft echter tot 2,5 jaar slechts effect, daarna niet meer voor de maligne tumoren. Ditzelfde geldt dus wel voor endogene progestagenen, waarbij het risico vergelijkbaar is. Wil je dus echt voorkomen dan zul je een OVX moeten doen voor 2,5 jaar. De tumoren bij een jonge poes zijn vaak fibroadenomateuze hyperplasie, terwijl het bij een oudere poes nog wel eens een carcinoom betreft. OVX voorafgaand aan de invloed van progesteron doet het risico 7x afnemen. Ook de fret heeft een door dekking geïnduceerde ovulatie en wordt in het voorjaar oestrisch. Als de fret niet gedekt wordt blijft de fret oestrisch dat kan leiden tot anemie, kaalheid en beenmerghypoplasie. Hier gaat de fret dood aan. Je moet dus de oestrus voorkomen. Dit kan met een ovariëctomie, maar dit geeft een grote kans op bijniertumoren waardoor het oestradiol alsnog omhoog gaat en dus dezelfde problemen krijgen als bij een oestrus. Progestagenen zijn niet erg praktisch omdat deze meerdere toedieningen per seizoen nodig hebben. Bij de fret, dus heel anders dan de teef, zijn GnRH agonisten (Suprelorin) het beste (als implantaat). De fret start met een oestrus maar dat is aanvaardbaar. Ook kan het gebruikt worden bij de mannelijke fret! Bij mannelijke dieren wordt het onvruchtbaar maken gedaan door een deel te verwijderen van de ductus deferens, vasectomie. Dit kan zijn omdat de eigenaar erom vraagt, gedrag of slachtkwaliteit. Heel soms zijn er medische indicaties. Naast de chirurgische castratie is een immunocastratie mogelijk met antistoffen tegen GnRH. Deze methode is reversibel. Bij een sterilisatie behoudt het dier nog wel zijn testosteron. Sommige dieren worden gebruikt om zo vrouwelijke oestrische dieren op te sporen, zoekberen/stieren/rammen. Het verspreiden van dekinfecties neemt hierdoor wel toe, omdat ze wel kunnen copuleren maar alleen niet bevruchten. Werkcollege 4: Casus 1: 4 maanden oude boxer, met vaginale purulente uitvloeiing. Wanneer een puppy vaginitis heeft dan werkt antibioticum wel even, maar zodra je ermee stopt komt het direct weer terug. Er is dus geen goede behandeling voor. Goed is het om de vagina met niet‐aggressieve middelen schoon te maken, bijvoorbeeld water. Meestal is het gewoon afwachten 37
en is het na de eerste loopsheid over. Waarschijnlijk doordat de afweer van de vagina verbetert door de inmiddels opgekomen hormonen. Indien het gecombineerd wordt met een blaasontsteking is het wel verstandig om een antibioticum te geven. Nadat deze pup op 8 maanden loops is geweest heeft de teef na 2 weken nogmaals vaginale uitvloeiing en blijkt zeer aantrekkelijk voor reuen te zijn. Belangrijk is te vragen waarom de eigenaar dacht dat de teef loops was, dus zowel de uitvloeiing als gedrag. De differentiële diagnose is: endometritis, vaginitis, incontinentie, persisterende pro‐oestrus (follikel heeft niet geövuleerd en teef is persisterend loops), split oestrus (periode van wel en niet en dan wel loopsheid). Vragen die je met deze DDx is gedachte zou moeten stellen zijn: hoelang duurt die uitvloeiing, hoe ziet de uitvloeiing eruit, wanneer komt dit, is het erger geworden? Bij endometritis verwacht je ook braken, PU/PD (toxinen beschadigen de nier), anorexie, ziekte. Voor de incontinentie kun je vragen naar urinekenmerken. Het blijkt vaginitis te zijn, dus inmiddels na de eerste loopsheid. In de pathogenese van een vaginitis spelen hormonen (progesteron) een rol, bovendien hebben grote brachycephale rassen er meer kans op wegens een veel geplooidere vagina. Het komt vrijwel alleen voor bij honden tot 3 jaar. De precieze pathogenese is onbekend, maar onderzoek daarnaar is niet nodig omdat het goed te behandelen is, niet ernstig en vanzelf weer over gaat. Na de eerste loopsheid geven we wel een antibioticum vaginaal. Dit doen we vaak in combinatie met cortico’s om de ontsteking te remmen (afweersysteem is in de war en het jeukt). Hier gebruiken we bijvoorbeeld neotrian voor, wat oorspronkelijk een oorzalf is, en met een spuit ingebracht kan worden. Aan het einde van de luteale fase wordt het vanzelf al beter door het wegvallen van het progesteron. Je kunt mogelijk met dopamine agonisten de prolactine remmen maar dit is niet echt nodig. Voor de fertiliteit maakt het bovendien ook niets uit. Na behandeling is de kans op recidief vrij groot zodra de progesteron gehaltes weer omhoog gaan, een blijvende oplossing is dan een ovariëctomie. Nu heeft ze een purulente uitvloeiing op 6 jaar, 2 maanden na de loopsheid en inmiddels al 2 nesten gehad. En de DDx verandert door de leeftijd: endometritis post‐oestrum (CEH) en vaginatumor. Je zou in dit geval willen vragen naar algemeen ziek waarbij je let op braken, PU/PD, afvallen, verminderd uithoudingsvermogen. Je onderzoekt uiteindelijk de DDx met een vaginoscoop waarbij je kijkt naar vaginatumoren, en je kunt een vergrote uterus voelen bij endometritis tijdens de buikpalpatie (let op, ook vergroot bij dracht en onderscheid van 4,5‐6 weken niet te maken echo). Van de tumoren komen goedaardige vrij vaak voor: fibromen en leiomyomen. Als kwaadaardige tumor zou je denken aan een plaveiselcelcarcinoom, maar komen niet veel voor. Verder kennen we condylomen, waarbij tumor cellen tijdens de coïtus zijn overgebracht. Deze komen in Nl weinig voor. Bij goed aardige tumoren kun je ze gewoon verwijderen, eventueel met een inknipping. Een endometritis genees je met een OVHX. Wanneer de eigenaar wel graag wilt fokken met de dieren moet je iets anders doen. De progesteron zorgt ervoor dat de cervix dicht zit en dus niet te spoelen is. We willen eigenlijk het CL weg, wat je kunt doen door een dopamine agonist te geven om de prolactine te stoppen (alleen in de tweede fase van de luteale fase is het CL hypofyse afhankelijk). Dit heeft echter heel veel bijwerkingen. Toch blijkt het CL een klein beetje gevoelig voor prostaglandine een paar keer per dag een klein beetje prostaglandinen F2alpha(off‐label) geven om te zorgen dat het CL sneller afbreekt. Om het progesteron tegen te gaan kun je een progesteron receptor blokker geven, alizine. Hierbij is ter controle wel een opname verstandig. De kans dat de teef daarna nog zwanger wordt is echter toch nog afgenomen tot 20%. Casus 2:bij twee teven komt een dikte tijdens de loopsheid buiten de vulva. Teef A is 8 jaar en teef B 1 jaar oud. Teef A is de meest waarschijnlijke diagnose een tumor, een leiomyoom of eventueel een fibroom. Omdat deze naar buiten komt is een leiomyoom waarschijnlijker omdat deze gesteeld is. De behandeling is het operatief verwijderen. 38
Bij teef B denken we wegens de leeftijd eerder aan een vaginale plooi prolaps. Onder invloed van oestradiol gaan de plooien (mucosa) zwellen (oedemisch) die naar buiten kunnen komen. Bij het rund kennen we een soortgelijk probleem, maar verschillend van aard. Hierbij is het een vagina prolaps na de partus, waarbij de vagina instulpt en de binnenwand naar buiten stuwt. Hierbij gaat echter de hele vagina wand naar buiten. Bij de vaginale plooi prolaps stulp alleen de mucosa uit. Dit gebeurt over het algemeen ventraal, craniaal van de urethra. Kennelijk is de invloed van oestragenen daar het hoogst. Bij het rund is het juist vaker dorsaal. Bij deze hond is de behandeling het verwijderen van de vaginale plooi. Hierbij bindt je eerst de basis van de plooi af met een ligatuur en twee hechtingen, en daarna snij je de plooi weg. Casus 3: koppel pinken van 15 maanden oud hebben een lichte vorm van vaginale muco‐purulente uitvloeiing. Ze lopen in de wei samen met een stier. Pinken zijn ouder dan een jaar maar hebben nog niet gekalfd. Van koeien willen we dat ze op 2 jaar voor het eerst een kalf hebben, dus geïnsemineerd wordt vanaf 13‐14 maanden. De meest waarschijnlijke oorzaak voor muco‐purulente uitvloeiing is een infectieuze aandoening. Gezien het feit dat ze het allemaal hebben en er een stier rond loopt is een SOA waarschijnlijk. Een vaginitis kan door een vieze penis ontstaan, verder kun je denken aan chlamydia, herpes of IBR. Om dit te onderzoeken kun je een swab nemen, of gewoon even goed voelen en kijken. Bekijk hierbij ook goed de stier! Belangrijke vragen hierbij zijn of de stier nieuw is, zo niet, nieuwe pinken die de infectie zijn begonnen. Voor de behandeling is de vraag of het erg is of niet. Meestal is het even afwachten, en koorts in de gaten houden. De koeien moeten het eigenlijk zelf even oplossen. Kijken of je iets aan de stier kunt doen, bijvoorbeeld uit de wei halen. Casus 4: een veehouder wil een koe 70 dagen na de partus insemineren maar ziet haar niet tochtig. Een koe wordt 3 weken p.p. voor het eerst tochtig, maar dit is een stille tocht, en de tweede, dus 6 weken later laat een koe het vaak pas zien dat ze in oestrus is. Eerste inseminatie wordt echter vaak pas op 60 dagen gedaan p.p. Deze eerste inseminatie is niet altijd succesvol, dus een boer houdt een gemiddelde tussenkalf tijd aan van maximaal 400 dagen. (280 dagen dracht + 63 dagen tot zichtbare oestrus + mislukte inseminaties). Wanneer een koe op 70 dagen post partum aangeboden wordt bij de dierenarts voor een gyneacologisch onderzoek kunnen hier meerdere redenen voor zijn: niet tochtig worden (anoestrus door een ware anoestrus, of valse anoestrus (koe laat niet zien of boer kijkt niet goed)), drachtigheidscontrole en mislukte inseminaties. Om een snellere nieuwe ovulatie te krijgen kun je PGF2‐alpha geven waardoor het CL eerder wordt afgebroken. De redenen dat de veehouder de koe niet tochtig ziet is dus ware of valse anoestrus of toch drachtig (bijvoorbeeld door een ontsnapte stier). Het is belangrijk dat een boer een koe tochtig ziet omdat een koe binnen 12 uur na tochtigheidsverschijnselen geinsemineerd moet worden. Bovendien laat een koe maar 5‐8 uur tochtigheidsverschijnselen zien. De tochtigheidsverschijnselen zijn: springen, blijven staan, flehmen, uitvloeiing, meer bewegen. De koe blijkt na rectale palpatie een pyometra te hebben met een geringe uitvloeiing, wat een purulente endometritis is met een gesloten cervix. Om de cervix gesloten te houden heeft de koe dus zeker weten een CL.Eenpyometra gaat altijd gepaard met een persisterend CL, anders kan de cervix niet gesloten zijn. Deze diagnose kun je bevestigen door rectaal te voelen en een echo te maken (sneeuwvlokjes bij pyometra). Het onderscheid tussen een uterus gevuld met een vrucht of pus kun je maken door een vruchtvlies wel of niet te voelen (membraanslip). Ook kun mogelijk al benige delen van de vrucht voelen of andere delen. Een persisterend CL blijft langer bestaan dan normaal bij deze koe, dus langer dan 17 dagen. Dit kan omdat de uterus gevuld is, dus het lichaam denkt dat er een dracht is, PGF2‐alpha wordt niet afgegeven. Mogelijk is dit in combinatie met een beschadigd endometrium. Om dit vast te stellen kun je voelen of er een pyometra is en met echo een CL vaststellen.
39
De behandeling bestaat uit het toedienen van prostaglandinen. Voordat je dit doet kun je nog even afwachten of het lichaam het zelf kan. Een koe wordt, anders dan de hond, niet zo ziek van een pyometra. Een persisterend CL kun je ook aantreffen bij de merrie. De diagnose stel je op vergelijkbare wijze, dus met een echo en kijken of er een CL zit (kun je niet voelen!). De tochtigheid controleer je door een hengst erbij te zetten, schouwen, bij niet tochtig zal de merrie de hengst in elkaar trappen. Verder check je een gesloten cervix etc. De behandeling is ook hier PGF2‐alpha eenmalig. Casus 5: een dag na inseminatie laat de merrie een wit‐gele uitvloeiing zien De DDx voor deze uitvloeiing is: post‐breeding endometritis (wegens allergie voor de sperma en andere hieraan verwante stoffen), uitlopen van de hengstigheids urine bij een uro‐vagina. De oorzaak van deze uitvloeiing onderzoek je met een vaginoscoop op de aanwezigheid van een uro‐ vagina. De endometritis kun je onderzoeken met echo of rectale palpatie. Er blijkt sprake te zijn van een post‐breeding endometritis. Dit is niet perse afwijkend omdat het fysiologisch is en bij elk paard voor komt. We vinden het pas abnormaal als het langer dan 48 uur duurt. Predisponerende factoren voor een endometritis bij een paard zijn voor oudere dieren, dieper in de buikholte liggen (tegen zwaartekracht in werken), meerdere inseminaties te kort op elkaar, cervicale afwijkingen (fibrose) en tot slot inseminatie tijdens de veulen hengstigheid (ovulatie 9‐10 dagen na de partus, maar uterus is nog niet helemaal goed ge‐subivolueerd). Omdat deze merrie nog niet pathologisch is gaan we nog niets doen. Wanneer dit wel zo zou zijn zou je de uterus willen spoelen met fysiologisch water (1,5‐2L) en een uterus contractie opwekken met oxytocine of PGF2‐a. (dit laatste heeft wegens bijwerkingen en risico op verwijderen CL niet de voorkeur) Gezien de hoofdoorzaak van de endometritis zou je een aantal dingen willen adviseren om herhaling te voorkomen: eenmalig inseminatie, niet op veulenhengstigheid, insemineren op een follikel van meer dan 35mm, hCG geven om LH‐achtige werking op te wekken, preventief spoelen na 12 uur. Werkcollege 5: fertiliteitsbegeleiding individueel dier en oestrus preventie Casus 1:Een veehouder die tot voor kort koeien en schapen had, is wegens economische problemen gestopt met het houden en fokken van deze dieren. Hij heeft nu honden en katten waarmee hij wil fokken. Hij was gewend om als de koeienoestrisch gedrag vertoonden, een eenmalige inseminatie uit te (laten) voeren. Deze eigenaar laat nu ook zijn teven en poezen eenmalig dekken, zodra ze oestrisch zijn. Zijn drachtresultaten zijn echter bedroevend slecht. Als je een koe ’s ochtends tochtig ziet, insemineer je ’s middags, als ze ’s middags tochtig is insemineer je de volgende ochtend (ong. 12uur ertussen). De beginnende tocht vindt plaats onder invloed van oestradiol, geproduceerd door een dominant pre‐ovulatoir follikel. De koe krijgt 6 uur hierna de LH piek en 24 uur later ongeveer ook de ovulatie. Dan is de koe niet meer tochtig maar moet dus al wel geïnsemineerd zijn. De teef is veel slechter voorspelbaar in haar ovulatie, maar de beste indicatie is de LH‐piek. Ongeveer 1‐2 dagen na deze piek ovuleert de teef. Echter ga je niet tussen de LH piek en de ovulatie insemineren. De eicel moet namelijk na ovulatie nog een tijdje rijpen, dus je wacht langer met het dekmoment. Dit hangt samen met een hogere progesteronwaardedoor het inmiddels gevormde CL, welke je in het bloed kunt meten. De inseminatie is ongeveer 2‐3 dagen na de LH‐piek, maar doe je pas als de progesteronwaarde boven een bepaalde waarde uit is gekomen. De loopsheid valt voorafgaand aan deze LH‐piek.Altijd moet je wel oppassen dat deze waarden gebaseerd zijn op gemiddelden, terwijl teven veel onderling verschillen. Bloedwaarden zijn nodig om tot uitsluitsel te komen, met behulp van radio‐immunoassay (RAI). Bij de teef gebruik je geen echo om de follikels vast te stellen en het nodige CL te vinden. 40
Het probleem is dat het onderscheid tussen follikel en CL moeilijk is, omdat het follikel zich langzaam tot een CL ontwikkeld en niet zoals bij LH in elkaar overspringt. Ook cytologie van het vaginaslijmvlies geeft een indicatie over de dekmogelijkheid, maar werkt verreweg het beste in combinatie met progesteron bepaling, 3x per week. Veel fokkers insemineren 11‐13 dagen na de start van de pro‐oestrus, maar door de grote variatie tussen teven is het slagingspercentage hiervan maar 50%. Ook de LH‐surge kan bepaald worden, maar de variatie tussen deze en de ovulatie is groot. Bovendien moet het meerdere malen per dag gemeten, is een heel snelle korte piek. Bij de poes is het helemaal een ander verhaal. Deze hebben een geïnduceerde ovulatie, waarbij de dekking een prikkel in de vagina geeft en een LH piek induceert. Over het algemeen moet de poes hiervoor meerdere keren gestimuleerd worden (1x = 50%), dan krijg je een optimale LH piek. Hoe vaker je dekt, hoe hoeger de LH‐piek, hoe groter de kans op ovulatie is. De teleurstellende resultaten van de veehouder komen door fouten in dit verband. De poezen moeten meerdere malen gedekt worden op dezelfde dag, in plaats van één keer, tijdens de krolsheid. De teven moeten gedekt worden op basis van progesteron bepaling en niet de loopsheid (veel te vroeg!), en zullen dus veel later gedekt moeten worden. Bij gebruik van diepvriessperma is het tijdstip nog nauwkeuriger nodig omdat deze kort in leven blijft. Optimaal progesteronmoment voor teef is 16 nmol. Progesteron stijgt bij de teef al voor de ovulatie. Voor de merrie afwezigheid van progesteron. Casus 2: Oestruspreventie wordt vooral toegepast bij gezelschapsdieren en de merrie. Een enkele keer kan de vraag ook in de hobbysector van de vleesveehouderij worden gesteld.Toch blijkt oestruspreventie voor de merrie een andere achtergrond te hebbendan voor de teef, poes en het fret. Gedragsproblemen die gerelateerd zijn aan de cyclus van de merrie zijn tijdens de hengstigheid: verminderde prestatie, frequent urineren, niet willen lopen, agressie en lui zijn. Soms echter zijn er gedragsproblemen die helemaal niet gerelateerd zijn aan de hengstigheid maar wel zo lijken. Om te onderzoeken of dit daadwerkelijk het geval is kun je: navragen of het elke 3 weken, 1 week is of continue of seizoensgebonden;vragen naar veranderingen in de omgeving; uitsluiten dat het paard een lichamelijk letsel heeft; merrie schouwen op hengstigheid ; controle geslachtsapparaat op hengstigheid; tumor op eierstokken uitsluiten (ook een continu probleem). Tot slot vergelijk je het gedrag tussen hengstigheid en niet hengstigheid. Pas als je dit onderzoek goed hebt gedaan, kun je eventueel over tot oestruspreventie. Oestruspreventie wordt nooit gebruikt als contraceptie omdat alleen het gedrag wordt beïnvloed en niet zozeer een bevruchting wordt voorkomen. Bij contraceptie blijft de cyclus bestaan alleen wordt een bevruchting voorkomen. Een vorm van oestruspreventie is bijvoorbeeld een zwangerschap. Nadelen zijn dat ze vanaf 6 maanden niet meer in de topsport mogen verschijnen en natuurlijk dat je een veulen krijgt. Schijndracht creëren door na de drachtherkenning het vruchtje kapot te knijpen op dag 17, maar het CL blijft 60‐90. Nadeel is ethisch misschien moeilijk en de merrie moet eerst drachtig worden. Wanneer je nog later crusht op 35 dagen vormt zich een endometrium cup welke via de productie van ECG zorgt voor extra secundaire follikels en de hengstigheid zelfs tot 100‐120 uitblijft. Ethischer is dit mogelijk nog onverantwoorder. Hengstigheid kan bovendien tijdelijk worden uitgesteld met behulp van progesteron, bijvoorbeeld om zo aan te passen aan het wedstrijdschema. Progesteron bootst het corpus luteum na. Progesteron (regumate) staat wel op de lijst voor doping, met als uitzondering gebruik op basis van gedragsproblemen aan de oestrus gerelateerd bij de merrie. Regumate gaat oraal, spuitpreparaten werken minder betrouwbaar. GnRH vaccin: is een chemische castratie door een vaccinatie tegen GnRH, met een slecht voorspelbare werkzaamheid, mogelijk geen oestrus terugkeer na stoppen en in NL nog niet op de markt. Knikker inbrengen in de uterus die als dracht wordt gezien en zo het CL in 41
stand houdt. Verlengt de dioestrus. Werkt vaak niet en uithalen is ook best lastig. Ovariohysterectomie is ook mogelijk, maar is irreversibel en heeft een groot operatierisico bij de merrie. Bij koeien doe je eigenlijk nooit aan oestruspreventie maar kan het wel. Er zijn geen preparaten geregistreerd en off‐label gebruik geeft wachttijd voor slacht en melk en het werkt veel korter. Vaak gebruik je implantaten die maar 10‐14 dagen werkzaam zijn. Bij de teef, poes en fret kan de preventie zowel medicamenteus als chirurgisch gedaan worden. Een chirurgische ingreep is of een OVX of een OVHX. Over het algemeen doe je een OVX als er geen indicatie voor een OVHX is, de ingreep is dan namelijk minder groot. Bij de teef doen we liever een chirurgische ingreep dan medicamenten omdat er minder kans op mammatumoren (met name maligne) is na een OVX voor 2,5 jaar oud. Ook is er minder kans op endometritis en diabetes mellitus. Natuurlijk zijn er ook nadelen; toename van lichaamsgewicht, het is definitief, urineincontinentie met name bij grote rassen (door blaas meer in bekkenholte na OVX en de sfincter zelf kan ook aangetast worden en tot slot door daling oestrageenconcentratie), gedragsveranderingen (progesteron dempt gedrag en dat is er nu niet), vachtveranderingen (cocker spaniel, afgaanse windhond, Newfoundlander). Medicamenteus gebruik je wellicht wel als je later nog een nestje zou willen. Of als het anesthesierisico te groot wordt bij bijvoorbeeld dieren met een afwijking. Bij de teef en koe gebruiken we progestagenen ter oestruspreventie. Bij de teef hebben we hierbij een voorkeur voor proligeston, als merk. Als je medicijnen gaat toedienen moet je rekening houden met: dopingregelementen, wachttijden voor slacht en melk, het is belangrijk om op het juiste moment te starten in de anoestrus of diestrus, je moet altijd controleren of het dier echt niet drachtig is, je moet kiezen tussen een injectie of orale toediening, rekening houden met bijwerkingen, kosten. Bijwerkingen die we bij de hond en kat kennen zijn: risico op Cysteuze Endometrische Hyperplasie endometritis, verlengde dracht indien ze drachtig zijn, hypersecretie GH diabetes, tumoren van de melkklierpakketten, hogere secretie van prolactine schijndracht. Bij fretten is het belangrijk om de oestrus te voorkomen bij fretten omdat als deze niet gedekt wordt, hierdoor krijg je een persisterende oestrus die tot beenmerg hypoplasie leidt anemie en kaalheid. De fret heeft een geïnduceerde ovulatie dus zonder dekking blijft deze in oestrus en gaat de cyclus niet verder. De fret kan hieraan dood gaan. Oestruspreventie van de fret: OVX, progesteron en GnRH agonistin de vorm van een implantaat, waarbij de laatste een voorkeur heeft maar heel erg duur is en 1,5‐2 jaar werkt. De progestagenen worden wel veel toegepast, maar moet vaker toegediend en kan schijndracht veroorzaken. Een OVX doen we niet om meer kans op bijniertumoren negatieve feedback vanuit het ovarium op de LH secretie valt weg. Casus 3: Fertiliteitbegeleiding vormt op rundveebedrijven een belangrijk onderdeel van debedrijfsbegeleiding. Een optimale vruchtbaarheid is direct van belang voor deeconomische bedrijfsresultaten bij rundvee. Voorafgaand aan het bedrijfsbezoekop een rundveehouderijbedrijf met 80 melkkoeien wordt een werklijst uit decomputer gedraaid. Op deze werklijst staan de koeien vermeld die (1) nog niettochtig (gezien) zijn en (2) voor een drachtigheids‐onderzoek in aanmerkingkomen. Bovendien is het bekend dat er op dit bedrijf problemen bestaan met het ‘op tijd’ drachtig worden van de koeien. Voorts ligt het aantal inseminaties dat perdrachtigheid moet worden uitgevoerd te hoog (goed 1,8; op dit bedrijf 2,5)gezien wordt een rectaal (met en zonder echografie) en vaginoscopisch onderzoekuitgevoerd. Er is bij deze koe sprake van het beeld: ‘anoestrus, maar welcyclisch’. Dit verschijnsel noemen we ook stille tocht, dat veelal uit een management probleem komt en de veehouder het gewoon niet kan zien, met name als het laat na het afkalven is. Klinisch kan het ook 42
optreden, bijvoorbeeld door onvoldoende LH productie en geen dominante follikel maken, vooral kort na het afkalven door hormonale disbalans. Wat kunnen we in de cyclus waarnemen? ‐ 9 dagen na de tocht zitten we in de diestrus dus op de ovaria vinden we een groot CL. We hebben een lage tonus van de baarmoeder (dus slap) door een progesteron productie. Er kunnen kleine follikels aanwezig zijn. ‐ 19 dagen: we verwachten dat de koe oestrisch is, de progesteron productie valt weg en oestrogenen geven prikkeling, waardoor de tonus van de baarmoeder toeneemt. Verder hebben we een dominant follikel en tochtig gedrag. Met vaginaal onderzoek vinden we slijm in de vagina, dat een beetje taai van aard is. Ondanks 7 inseminatie pogingen om een bepaalde koe op dit bedrijf drachtig tekrijgen, bleek deze elke keer weer tochtig te worden. Na de achtste pogingmet sperma van dezelfde stier als voorheen gebruikt, blijkt de koe echtertoch drachtig te zijn. Repeat‐breeder noemen we dit. Het probleem hiermee kan zijn is dat het dekmoment steeds verkeerd was gekozen en nu toevallig goed of vroeg‐embryonale sterfte (
Thema 3 Spermatogenese Hoorcollege 8: spermatogenese Spermatogenese vindt plaats in de zaadbuisjes. tussen de testesbuizen vinden we bloedvaten etc, maar ook Leydig cellen. In de testes buisjes vinden we de Sertolicellen, de stamcellen en allerlei stadia van de spermacellen. ‐ Sertolicellen: vormen de bloedtestes barriere, voeden de spermatiden, ruimen celresten op en produceren hormonen en groeifactoren. ‐ Leydigcellen: Spermatogonia zijn de stamcellen, deze kunnen mitotisch delen om een primaire spermatocyt te vormen of gewoon nieuwe stamcellen vormen. Dit proces gebeurt dichtbij de basaalmembraan. De later ontwikkelden secundaire spermatocyten delen vervolgens meiotisch waardoor de haploïd worden en spermatiden heten. Aan het einde van de Meiose II zijn sperma cellen ontstaan die allemaal uniek zijn. Deze kunnen onder endocriene en paracriene regulatie ontiwkkelen. Al deze cellen zitten tot het punt van differentiatie met cytoplasma bruggen aan elkaar vast, zo vormen ze een cluster die als gelijken ontwikkelen.
43
Bron n: Senger 200 03, fig 10‐5 Bro on: WC6 Voo ortplanting 2 2011‐2012, U UU
44
Voor de spermatogeenese is nodig: s togenese: mitotische delingenvan de e spermatogo onia ‐ spermatocyt ‐ meiotische delingen vaan de sperm matocyten: vorming haaploïde sperrmatide uit diploïde s spermatocyt t ‐ spermiogene s ese: differen ntiatie v.d. sp permatiden ‐ optimale end o docriene en paracriene rregulatie Wanneeer de sperm matiden af zijn is het het h doel om m een zo co ompact en b beweeglijk mogelijke m spermaccel te maken. 1. Golgifase: G w waarbij een acrosoomblaasje wordt gevormd. Terwijl T dit ggebeurt, miggreren de c centriolen n naar de basis van de nucleus. n Het proximale deel vormt het anker voor het f flagellum, he et distale deeel een axoneeem. 2. Tijdens de C T CAP fase vormt de acrosoom een du uidelijk te on nderscheiden n blaasje bovvenop de nucleus. Hett flagellum begint naar buiten te projjecteren. fase: de cel begint zich vverder te verrlengen. 3. Acrosomaal A 4. tijdens de m t maturatiefase e worden alle organellen n die overbodig zijn eruitt geworpen, zodat de c zo comp cel pact en gesstroomlijnd mogelijk bliijft. Omdat de kop van n de spermacel ook c compact mo oet zijn, moeeten de chro omatiden ook compact ggemaakt worrden. De con ndensatie v dit chro van omatide gebeeurt door eeen een histo on: protamin ne. Mitochon ndriën cluste eren zich rondom de flagellum. De D hele cel is omgeven n door plasmamebraan. De staart van een s spermacel is s vanbinnen gevormd do oor microtub buli in 9 paren rond een kkring en een n centraal paar. Fibrilleen in de wand van dee staart zorggen voor dee stevigheid d, de tubuli voor de beweeglijkheeid. Uiteindeelijk krijg je eeen spermaccel met verscchillende ond derdelen, en de vorm v van de kop is s diersoortsp pecifiek.
Bron: H HC8 Voortplan nting 2011‐ 2012
Binnen ee en testesbuisje kun je verschillend de verre stadia (I t/m VIII) van ontw wikkelingen zien in verschillen nde gebieden n van het buisje. Een sttadium is een bepaalde celsam menstelling o op die plek in n het epithee el, welke con ntinu overgaaat naar het vvolgende stadium. Wanneer één é stukje in i het epitheel alle 8 sttadia heeft doorlopen sspreken we van een voltooide spermato ogene cycluss, en duurt enkele dagen. Binnen een buisje loopt dus niet n alles synchroo on en dit draaagt zorg voo or de continu ue ontwikkelling van sperrmacellen. Een and der begrip iss de spermatogene golff, waarbij we e niet naar één plek kijjken, maar langs l het epitheel op verschilllende plekkeen de versch hillende stadia kunnen w waarnemen. De golf kom mt op één plek natuurlijk net zo o vaak langs als de sperm matogene cycclus duurt.
45
Bro on: HC8 Voortplanting 20 011‐ 2012
De e spermatoggenese staat onder paraccriene en en ndocriene reegulatie. GnRH zorgt voor LH en FSSH afgifte, waardoor w tesstosteron, oe estradiol, inhibine en activine a worden afgegevven. Ook e wordt prrolactine uit de adeenohypofyse affgegeven. Ditt allemaal gaaat net als d de vrouw pieksgewijs. ‐ Het LH H stimuleert de Leydig ccellen om te estosteron tee produceren n. ‐ De Seertoli cellen reageren op p FSH en gaaan dan oestradiol prod duceren. Serttolicellen en n Leydig ceellen kunnen elkaar ook weer stimuleren. ‐ Testossterongeproduceerd in de geeft een neegatieve feedback op Leydigcellen L de d hypofysee en hypotthalamus, en e heeft invloed op de Serto olicellen. Ook O het testosteron t gaat pieksggewijs. Verschillende s stappen in de spermatogenese ziijn testosteron‐afhanke elijk en gaaan dus niet zonder. Bovendien heeft h het tesstosteron eeen functie vo oor de ontw wikkeling van n het manne elijk dier, z zoals de gesl lachtsklieren n en spieren. ‐ Oestradiol w O wordt naast door de Serttoli cellen o..i.v. FSH moggelijk ook do oor de sperm matogene c cellen gevorrmd. Het heeeft een neggatieve feed dback op dee hypothalam mus en hyp pofyse en s stimuleert d testosterronproductiee van leydigcellen. Ook heeft hett een effecct op de de s spermatogen nese. Andere eendocriene ffactoren: de sertoliceellen, activeeert FSH afgifte en remt dee Leydig celleen ‐ Activine: uit A ‐ Inhibine: uitt de sertoliceellen remt FSSH en stimule eert Leydigceellen Bron: SSenger 2003,, Fig 10‐10
46
‐
Prolactine: uit de adenohypofyse stimuleert de expressie van LH‐receptoren op de Leydigcellen. Hoe meer prolactine hoe beter Leydigcellen reageren en dus hoe meer testosteron.
De sertoli cellen zijn belangrijke cellen in het testesbuisje. Ze liggen aan de basale kant van het epitheel maar strekken door hun omvang uit tot de spermatogene cellen. Ze spelen een rol bij de voeding van de spermacellen, geven groeifactoren en hormonen af, ruimen celresten op en vormen de bloed‐testes‐barrière door middel van tight junctions tussen de sertolicellen. Alle haploïde cellen liggen binnen deze barrière. Sperma wordt gevormd door verschillende stoffen. ‐ Spermacellen na rijping in de epididymis ‐ Fructose uit de gl. Vesicularis ‐ Zure en antibiotische stoffen uit de prostaat ‐ Mucus uit de gl. Bulbourethralis. Niet alle mannelijke dieren hebben dezelfde set aan accesoire klieren en dan wordt de functie waarschijnlijk door de andere klieren of de testes overgenomen. Werkcollege 6: spermatogenese Spermatogenese is het proces waarmee in de mannelijke gonaden continu spermiëngevormd worden, die na ejaculatie zorg kunnen dragen voor de bevruchting van eicellenen de vorming van een zygote in het vrouwelijke dier. Stamcel‐spermatogonia in detubuli seminiferi (zaadbuisjes) delen zich voortdurend en een deel van de nieuwgevormde populatie stamcellen differentieert zich tot spermatogonia, die vervolgens het proces van spermatogenese ondergaan. In dit ontwikkelingsproces kunnen we drie stadiaonderscheiden: (i) de spermatocytogenese, waarbij spermatogonia zich delen en nieuwegeneraties van spermatogonia vormen die uiteindelijk spermatocyten produceren. (ii) de meiose waarin de primaire spermatocyt een tweetal delingen doormaakt, waarbij hetaantal chromosomen per cel, alsook de hoeveelheid DNA per cel, na een aanvankelijke verdubbeling, uiteindelijk wordt gehalveerd, en waarbij spermatiden ontstaan. (iii) de spermiogenese waarin de spermatiden via een differentiatieproces overgaan in spermiënof spermatozoa. Spermatogenese is een cyclisch proces, waarvan de duurdiersoortafhankelijk is. De spermatogenese vindt plaats onder nauwkeurige controle van het endocriene systeem. Afgifte van LH door de hypofyse voorkwab, onder invloed vanGnRH, zet Leydigcellen in het interstitium aan tot de productie van testosteron.Testosteron heeft een tweeledige functie in de testis; (i) het stimuleert despermatogenese en (ii) wordt na opname door Sertolicellen omgezet in oestradiol. Hogetestosteron en oestradiolconcentraties inhiberen vervolgens de GnRH productie in dehypothalamus. Sertolicellen hebben een belangrijke functie in de spermatogenese. Naastde productie van hormonen, zoals oestradiol en inhibine, en groeifactoren hebben zetevens de volgende taken: (i) ze vormen de bloed‐testisbarrière; (ii) ze geven steun, bescherming en voeding aan de zich ontwikkelende spermiën; (iii) ze brekenrestlichaampjes als bijproduct van de spermiënvorming af; (iv) ze secreteren vocht naarhet tubuluslumen dat een rol speelt bij het transport van spermiën. Het functioneren vande Sertolicellen wordt in belangrijke mate beïnvloed door de aanwezigheid van testosteron, FSH en prolactine. Tijdens de meiose verdubbelt eerst het chromatiden aantal (een mitotische deling), waardoor we een 4N cel = spermatogoniën t/m primaire spermatocyt krijgen. Tijdens de meisose I deling worden de chromatiden uit elkaar getrokken en krijgen we 2N, in de spermatogenese hebben we dan een secundaire spermatocyt, welke meteen door gaat delen. Tijdens de meiose II wordt de cel tot N gevormd, de spermatiden. Per deling van één stamcel kan tot wel 256 spermatiden ontstaan. 47
Wanneer de meiose is verstoord heeft dit gevolgen voor de spermatogenese. We kunnen alles tot aan de primaire spermatocyt wel aantreffen, maar alles wat hierna komt niet. Wanneer de meiose niet goed of niet volledig verloopt, kun je eventueel ook nog wel tussenvormen aantreffen, maar spermatiden verwacht je niet. In het ejaculaat van deze dieren zul je geen zaadcellen (spermatozoa / spermieën) aantreffen (=N), dus het dier is onvruchtbaar. Tussen de cellen van één cohort vinden we cytoplasmatische bruggen. De functie van deze bruggen in eerste instantie is te zorgen dat de deling van al deze cellen synchroon verloopt. Zodanig blijft één gebied van de testisbuis synchroon en kunnen we de stadia vasthouden. Een tweede gunstig aspect aan deze bruggetjes is dat het zorgt voor kwaliteitsbewaking. Als er één cel binnen het cohort niet deugt, dan wordt het hele cohort opgeruimd. Wanneer één cel dood gaat, gaan de apoptotische factoren of andere stoffen die hiertoe geleid hebben via de bruggen naar de andere cellen welke dan op dezelfde wijze zullen afsterven. Een selectie vindt ook plaats bij vrouwen, niet zozeer op eicellen, maar wel op een gevormde blastocyst na bevruchting, of deze innestelt. Spermatogenese = spermiogenese (differentiatie spermatiden) + spermacytogenese (mitotische delingen) Zie Senger 2003, p. 217 fig.10‐3 Inhibine heeft een negatief effect op de FSH productie van de hypofyse, maar een positief effect op de Leydig cellen. Activine heeft een positief effect op de FSH productie van de hypofyse, maar een negatief effect op de Leydig cellen. Prolactine zorgt voor meer afgifte van LH receptoren op de Leydig cellen en dus meer testosteron in de circulatie. Dihydrotestosteron speelt in de embryonale ontwikkeling een belangrijke rol bij de vorming van de externe genitialia, en in het volwassen dier bij de accesoire geslachtsklieren. Wanneer dus LH en FSH of GnRH niet goed wordt afgegeven dat missen de Leydig cellen Lh voor testosteron. Er is geen oestradiol door het tekort aan testosteron. Deze zijn beiden nodig voor een optimale spermatogenese, dus loopt ook niet goed. Als er geen FSH is, maar wel LH wordt er wel testosteron gemaakt, maar geen oestradiol. Alle processen in de spermatogenese afhankelijk van oestradiol (of sertolicel) verlopen niet, dus je zult niet veel processen meer dan primaire spermatocyt vinden. Geen LH geeft weer geen testosteron en oestradiol. Oestradiol in het bloed van de man speelt dus een rol in de spermatogenese, negatieve feedback op de hypothalamus en de functie van sertolicellen. Vetweefsel in ook in staat om oestradiol te produceren, dus de oestrogeen levels bij dikkere mannen ligt hoger (borsten). De naamgeving van de LH en FSH is afkomstig van het vrouwelijke dier. FSH (follikel stimulerend hormoon) zorgt er voor dat de follikelontwikkeling start en LH dat de eicelovuleert en er dus een CL wordt gevormd (luteïnizerend hormoon). Sertolicellen zijn homoloog met de granulosacellen afkomstig uit de genitale lijstcellen, en de thecacellen zijn homoloog met de Leydigcellen, namelijk het mesonefros‐mesoderm. De spermatogene cyclus van een stier duurt 13,5 dag (dus van de pasgevormde onrijpe spermatide rijpe spermatozo), terwijl de spermatogenese 60,5 dag (van spermatogoniën tot rijpe spermatozo). Dit betekent automatisch dat de spermatogene golf iedere 13,5 dag langskomt. Voordat het onderste spermatogonia bovenin aan de golf mee gaat doen, zijn we 4,2 cycli verder. Voordat een beginnende cel bovenkomt, zijn we ook wel 2 maanden verder. Als een beer dus koorts heeft gehad kan het sperma tot 2 maanden later minder zijn. 48
De spermieën die in het lumen van de tubuli seminiferi aankomen zijn nog niet staat tot bevruchting. Ze moeten eerst in de epididymis bewerkt worden en afrijpen. De cauda epididymale sperma is wel klaar om geëjaculeerd te worden maar dient nog steeds op te rijpen. Dit gebeurt na ejaculatie voor een groot deel in het oviduct waar ze onder andere hypermotiel worden. Ze zijn pas hierna in staat tot bevruchting. De opslag van spermatozoa in de man vindt dus wel plaats in de epididymis, met in het bijzonder de cauda. Hier ontwikkelen de spermacellen zich, krijgen voeding en bescherming, etc. De bloed‐testisbarrière bestaat uit de basaalmembraan, sertolicellen en peritubulaire cellen. Wanneer deze aangetast is worden de lichaamsvreemde haploïde spermacellen aangevallen en gaan deze dood. De krachtige uitstoot van sperma wordt verzorgd door: m. bulbospongiosus en urethralis.
Thema 4
Hoorcollege 9: bronstgedrag, copulatie, ejaculatie en fertilisatie (Bart Gadella) Voor een vrouwelijk dier kan het hebben van seks gevaar opleveren in de vorm van infectes en beschadigingen.Vrouwen hebben dus per definitie seks alleen als het kan leiden tot een voortplanting. De hengst wordt dus ook niet hartelijk begroet zonder ovulatie. De kenmerken van seksuele toelatingen noemen we bronstgedrag en bestaat uit: onrust, lordosis, bespringen, blijven staan (stareflex), urineren en feromonen. Tijdens de bronst vindt de ovulatie plaats en kan het dominante follikel gevoeld worden kort voor de ovulatie. Dit kun je ook met een dopplerscan visualiseren. De veranderingen in hormoonregulatie van het vrouwtje kunnen waargenomen worden door het mannetje in de vorm van feromonen en gedrag. De hormonen die hoog zijn tijdens of kort voor de oestrus zijn oestradiol, LH en FSH, progesteron wordt juist na de ovulatie hoog. Voor het volledige bronstgedrag is het zien, ruiken, horen van het mannetje nodig dat via een zenuwinnervatie het bronstgedrag activeert. De inseminatie moet plaatsvinden op het moment van ovulatie om een optimale voortplanting te bewerkstelligen. Bijvoorbeeld een zeug heeft langer een rode en opgezwollen vulva, maar de stareflex is een teken van ovulatie en duurt slechts 2,5 dag. De optimale inseminatie vindt zelfs plaats als de gezwollen vulva al weer een beetje in regressie is, dus een veel minder betrouwbare methode. De stareflex is optimaal in combinatie met een spray van berenferomonen, boarmate. De cyclus van een koe is nog veel korter, met 1 dag van oestrus en slechts enkele uren van bronstgedrag. Bij sommige dieren is het wel een duidelijk teken als de vulva zwelt. Neuraal mechanisme ejaculatie. *Penisintromissie levert extra taktiele prikkel *Afferent neuron geleidt deze prikkel naarruggenmerg (laagste wervels) *Een motor neuron wordt gestimuleerd *Deze prikkelt de urethralis, de bulbospongieuzeen de ischiocaverneuze spieren. *Deze contraheren snel zodat sperma wordtweggepompt (hieronder in de zeug) In de regel is K.I. nuttiger omdat je met één ejaculaat veel meer zeugen kunt bedienen. Anders dan bij de beer en het stier, moet je de hengst veel beter foppen. Hier is een echte merrie bij de opvangst nodig, waarbij tijdens de copulatie de penis eruit gehaald wordt en in een kunstschede gedaan moet 49
worden. Het sperma moet in een warme omgeving met een fysiologische buffer worden opgevangen. De stier heeft genoeg aan een lapje dat vrouwelijk ruikt. Hierbij zit de “spermavanger” onder een kunstkoe om het sperma op te vangen. De beer is helemaal makkelijk, deze laat zich zittend op een kunstzeug eigenlijk een soort van “aftrekken”. De inseminatie bij de zeug is met een schroevendraaier pipet direct in de cervix. Hier wordt verdund sperma voor gebruikt en gekoeld tot 17 graden. Bij de koe gaat het iets anders, de inseminatie moet manueel (rectaal)begeleid worden. De inseminator heeft een flexibele tip en wordt of intra‐uterien of bij de cervix gebracht. Tijdens de natuurlijke dekking wordt echter het sperma in de fornix vagina gebracht. Anders dan bij het varken worden er rietjes gemaakt en deze kunnen ingevroren worden. Bij de merrie wordt de cervix manueel (via de vagina) geopend en wordt de pipette met dunne naaldvormig uiteinde in de uterus gebracht. Hier wordt het sperma gekoeld en verdund. Bij de hond moet de huidplooi voor de vagina even geopend worden en de cervix wordt wel benaderd met inseminatie maar niet intra‐uterien. Om tot dracht te komen heb je een optimaal aantal spermacellen nodig. Te weinig geeft geen bevruchting maar teveel geeft geen betere productie. Voor een hengst heb je ongeveer 300miljoen nodig. De bevruchtingskans van ingevroren sperma neemt af, omdat deze veel minder lang in leven blijven. Het optimale tijdstip speelt dan ook een grote rol. De stappen nadat het sperma in het vrouwelijk dier is geplaatst: 1. In de vagina: Terugvloeiing van de spermacellen, fagocytose door witte bloedcellen en een deel dringt door in de uterus. 2. In de cervix worden niet motiele en abnormale spermacellen “verwijderd” door een selectiemechanisme.(geen bewijs voor) Eveneens is er een theorie dat spermacellen in crypten terecht komen en zo naar binnen geleid worden (ook geen bewijs voor). Sulfomucines en sialomucines lijken van belang bij dit geselecteerde spermatransport. 3. In de uterus, of liever in de utero‐tubaal junctie worden ze geselecteerd voor bevruchting en vindt fagocytose van de rest plaats. Even in de wachtstand voor het bereiken van het oviduct en mogelijk de initiatie tot capacitatie. 4. In het oviductvindt pas de echte capacitatieplaats (activatie spermacellen). Hierbij binden de spermacellen even aan het epitheel van de UTC en komen hier gecapaciteerd vandaan. Hierbij wordt eigenlijk gedacht dat zolang de spermacellen bedekt zijn met een coating door seminaal plasma geen activiteit hebben. Door de warmte van het vrouwelijke geslachtsapparaat verdwijnt deze coating, de staart wordt hypermotiel en de kop krijgt het vermogen tot zona binding aan de zona pellucida en de mogelijkheid voor acrosoombinding= capacitatie. Deze hypermotiliteit is nodig om door de zona pellucida van de eicel heen te komen. De binidngseiwitten zijn in de kop geconcentreerd en zorgen voor zona binding precies daar. Nadat ze binden aan de zona pellucida wordt de acrosoom reactie geïnduceerd. Hierbij komen allerlei enzymen vrij die ervoor zorgen dat de spermacel de eicel binnen kan dringen, in combinatie met de motiliteit. Na bevruchting vindt een verharding van de zona pellucida plaats waardoor er geen tweede bevruchting kan plaatsvinden. De spermacel wordt gefagocyteerd, de nucleus van de spermacel condenseert en fuseert met een eicel zygote. Het proces van fusie noemen we syngamy. Wanneer de blastocyst gevormd wordt treedt deze uit de zona pellucida en gaat zich hechten aan het endometrium. Bij een in vitro fertilisatie kunnen we de capacitatie nabootsen door de coating weg te laten, hiervoor in een oplossing van albumine, bicarbonaat en calcium nodig. Dit proces is afhankelijk van diersoortverschillen in waar het sperma precies gedeponeerd wordt. 50
De ontwikkeling bij de meeste dieren van de extra‐embryonale vliezen is in de week (weken) voor de innesteling. Dit is dus anders dan bij de primaten. Er moet maternale drachtherkenning plaatsvinden om de conceptus in stand te houden. ‐ Bij het paard en rund voorkomt de productie van IFN‐tau door de blastocyst de luteolyse. Dit komt omdat er geen oxytocine receptoren gemaakt worden, waardoor ondanks de aanwezigheid van oxytocine er in reactie hierop geen PGF‐2‐alpha wordt geproduceerd. ‐ Het varken conceptus produceert oestradiol, dat voor een re‐routing van het PGF‐2‐alpha zorgt en zo in het uteruslumen komt en wordt afgebroken. ‐ Primaten: de blastocyst nestelt zich al vrij vroeg in en gelijktijdig is dan de drachtherkenning.
Thema 5 Dracht Hoorcollege 10a: normale en abnormale dracht LH en paard Nadat een embryo in de uterus aan komt gaat het heel snel hatchen (uit het kapsel komen). Bij het paard begint dit als een sferisch bolletje, en duurt het langer voordat deze langwerpig wordt. De groei op dat moment is voornamelijk de groei van membranen, niet zozeer het embryo. De echte implantatie vindt bij LH laat plaats, itt de primaten. Tevens is het nodig dat er maternale drachtherkenning is. Het is immers nodig dat het progesteron op peil blijft, en dat prostaglandines vooral niet afgegeven worden. Dit gebeurt door remming van oxytocines. Interferon achtige stoffen grijpen aan op oxytocine receptoren en blokkeren o.a. het counter current systeem. Bij de zeug speelt oestradiol juist een belangrijke rol, welke aangrijpt op de routing van de PGF, waardoor ze ook niet hun luteolytische werking kunnen uitoefenen. De meerdere vruchten gaan om een optimale drachtherkenning te bewerkstelligen zich verspreiden over de uterus, en zo signaal op meerdere plekken af te geven. Van de merrie weten we eigenlijk niet precies hoe het zit, maar ook bij de merrie gaat het via het PGF systeem. Om een sterk signaal naar de moeder te geven is het embryo eerst in een mobiliteitsfase waarbij deze langs de hele uterus gaat. Bij alle dieren vindt dit ongeveer tussen dag 10 en 15 plaats. Voor het in stand houden van de dracht is progesteron noodzakelijk. Bronnen van progesteron zijn de placenta en het CL, maar er zijn grote diersoortverschillen. ‐ Paard: Het CL kan bij het paard tot 35 dagen de progesteron productie handhaven. Hierna worden endometriumcups gevormd, foetale cellen die naar het endometrium migreren en autonoom eCG gaan vormen. Dit stimuleert het primaire CL tot afgifte van meer progesteron, en de vorming van secundaire CL. De groeiende follikels zullen hiervoor luteïniseren. Tot 100‐120 kan de progesteron op peil gehouden worden. Vanaf dag 90 begint ook de placenta progestagenen te produceren en deze neemt het vanaf d100 volledig over. Tot 70 dagen is de merrie CL afhankelijk, daarna niet meer. ‐ Bij andere dieren is het CL afhankelijk voor de instandhouding van de dracht (hond, geit en zeug) en maken dus niet gebruik van de placenta = volledige CL afhankelijk. ‐ Bij hetrund zien we een tussenfase, waarbij deze CL afhankelijk is maar ook de placenta progestagenen gaat produceren. De eerste 8 maanden (dus 240 van de 280 dagen) zijn CL afhankelijk. ‐ De ooiis bijvoorbeeld helemaal niet CL afhankelijk. Voor het afbreken van de dracht is dit ook relevant, dit kan soms niet volledig gebeuren met PGF. Dit betekent ook dat wanneer we partus inductie willen doen, kunnen we niet altijd gebruik maken van PGF. Er zijn meerdere typen placenta: ‐ Epitheliochoriaal: relatief veel lagen tussen embryo en bloed. Voorbeelden zijn de herkauwers, het paard en de zeug. o Diffuus: paard en zeug, de placentaplaatsen vinden we diffuss over het hele oppervlak.
51
o
Syndesmochoriaal / cotyledonen: Bij de ooi en andere herkauwers is het syndesmochoriaal, met bij de ooi een duidelijke donutstructuur. Er zijn dus specifieke plaatsen van aanhechting aan het endometrium. ‐ Endotheliochoriaal: vinden we bij hond en kat, zie later.
Voor drachtigheidsonderzoek hebben we verschillende uitslagen als mogelijkheid. Je kunt namelijk correct of niet‐correct drachtig of niet‐drachtig als uitslag krijgen, dus 4 mogelijkheden. Het meeste drachtigheidsonderzoek is met behulp van echo, en bij het rund kun je ook manueel palperen. Bij het paard kun je vroeg beginnen (14 dagen) terwijl bij het rund dit pas na 35 dagen is, wegens veel vals positieven. Ook bij de kleine herkauwer kan het eerder maar liever vanaf dag 40 omdat je dan ook het aantal vruchten kunt inschatten. Varken ligt hier tussen in met 22 dagen. Technieken voor drachtigheidsonderzoek: ‐ Manueel: buikpalpatie bij hond en kat, rectaal bij paard en rund. Bij rectaal onderzoek letten we op (rund): CL groter dan 2,5‐3 cm. Asymmetrie alleen is geen bewijs. Fluctuatie uterus: veerkrachtigheid, onderzoek geeft weinig trauma aan conceptus, 98% zeker, kan ook bij pyometra. Membraanslip: uterus vastpakken en voelen of je wegslipt. Zo ja, drachtige uterus. Palpatie foetus: is te balloteren, foetus ketst tegen hand terug. Mogelijk vanaf dag 65‐70. Placentomen: vanaf dag 70 te palperen. Belanrgijkste hulpmiddel in gevorderde dracht. Memraanslip en balloteren neemt af. Gefässchwirren: zinderen van de arteria uterine media. Vanaf 3,5 maand aan drachtige zijde, niet drachtig 5 maanden. Belangrijk onderscheid tussen pyometra en dracht is: membraanslip, amnionblaas, vrucht of vruchtdelen, placentomen en stoten van kalf. NIET bruikbaar voor dit onderscheid is: CL, fluctuatie en asymmetrie, gefässchwirren. Belangrijke DDx bij interpretatie; gevulde blaas, gevulde pens, nier, pneumovagina, pyometra, hydrometra, mucometra, abcessen en tumoren. In al deze gevallen is geen membraanslip aanwezig. Ultrageluid: bij alle diersoorten mogelijk, soms transabdominaal of rectaal, bijvoorbeeld een doppler echo. Hierbij moet je bij 2D echo letten op de doorsneden die je maakt, dus de kennis van anatomie is van groot belang. Bovendien verschilt het type transducer en MHz (hoe lager de frequentie, hoe dieper in het weefsel) is cruciaal en verschilt per diersoort. Als criterium is de herkenning van vloeistof in de uterushoorn, soms met het embryo. Kan vanaf dag 25‐30. Vanaf dag 55‐70 is geslachtsherkenning mogelijk. Bij het schaap realiseren dat onderscheid met veelvoorkomend hydrometra (=schijndracht) niet mogelijk is, wanneer je het vroeg doet. Daarom pas later als vruchtvliezen herkend worden, vanaf dag 30‐35, aantal vanaf dag 40 te bepalen (belangrijk voor acetonemie). Bij het varken blijkt de worpgrootte onnauwkeurig te voorspellen. Bij het paard doe je het graag vroeg, dag 14‐15, om tweelingdracht vast te stellen. Tweede controle op dag 25 en 30 voor de hartactie. Uitwendig onderzoek: stoten van het kalf vanaf 6e‐7e maand. Alleen betrouwbaar indien aanwezig, afwezig zegt niets. 52
Biochemisch: bepalingen in melk, plasma en feces, de precieze bepalingen verschillen bij diersoort. o Bij het varken worden bijvoorbeeld oestrogenen gebruikt, afkomstig van de trofoblastcellen in het chorionvlies. welke lager dan progesteron blijven tijdens de dracht. o Rund: Progesteron is ook in de melk en bloed te bepalen, het nadeel hiervan is dat de specificiteit erg laag is, omdat het alleen iets zegt over een aanwezig CL. Vergeleken met de echo heeft het bijna geen zin. Het is dus niet echt een goed hormoon om de dracht mee vast te stellen. Bij het rund kun je wel gebruik maken van glycoproteïnen, de Pregnancy Associated Glycoproteïns, welke tijdens de dracht zullen stijgen omdat deze door de tweekernige reuzencellen geproduceerd worden na migratie van foetale zijde naar maternale zijde. Het kan vanaf dag 28 gemeten worden. Nadeel is wel dat de T1/2 lang is, dus bij afgebroken dracht toch nog een dracht vaststellen en na de partus is nog vrij hoog. o Paard: weinig toegepast, maar bij het paard kun je eCG na dag 35 meten met een piek op 60 dagen en tot 130 dagen. Alleen bij kleine ponyrassen indien rectaal echo niet mogelijk. Vals‐ positief na embryo sterfte na vorming endometrium cups (dus na dag 35). Progesteron bepaling niet goed, alleen mogelijk voor vaststellen hengstigheid. o Kleine herkauwer: progesteronbepaling kan maar geeft geen onderscheid met dracht, schijndracht en luteale fase. PAG is goed bruikbaar vanaf dag 20‐30. Pseudograviditeit: is klinisch relevant bij de teef, geit en merrie. Wel zijn er diersoortverschillen. o Geit:een anoestrische conditie waarbij het corpus luteum vangedekte of niet gedekte dieren persisteert in afwezigheid vaneen (levende) conceptus in de baarmoeder. Bij de geit vrijwel altijd door ophoping van vloeistof in uterus, hydrometra. komt veel voor. Diagnose echo. Therapie is PGF‐2alpha. o Merrie: geen eenduidige definitie maar het is een verlengde luteale fase. Kan zijn door sterfte embryo na endometriumcups, door sterfte na drachtherkenning of door spontane verlenging luteale fase. Inversio en prolaps vagina; het craniale deel van de vagina is minder strak bevestigd en bij verslapping in het tweede deel van de dracht kan deze instulpen. Wanneer dit buiten zichtbaar is spreken we van een prolaps. De prolaps kan gedeeltelijk (vaak dorsaal) of geheel zijn (uterus vaak naar caudaal). Stoffen met oestragene werking spelen een rol (rode klaversoort, mestkuur, nymfomanie). ‐ Schaap: kan zowel compleet of incompleet, dier gaat veel persen. Kans op complicaties groot, snel behandelen. Dier kan na repositie blijven persen, overgaan op sectio. Wanneer de repositie bemoeilijkt wordt door persen: achterstel omhoog houden, epiduraal anesthesie. Retentie is niet altijd nodig, maar zou kunnen met de daltonlepel, tijdens de partus kan het lam langs de lepel, of de chirurgische methode van Brünner, waarbij we tijdens de partus een strik losmaken maar de hechting er niet uithalen. Partus controle is nodig omdat de ontsluiting vaak onvoldoende is. Hierna uitsluiten van fokkerij. ‐ Rund: zien we zelden meer, ontsluiting is meestal wel normaal. Kan onbehandeld blijven maar kans op recidief groot. Ligplaats zodanig dat achterstel omhoog is ter preventie, behandeling is de methode van Brunner. Prognose varieert. ‐ Varken: af en toe aan het einde van de dracht. Indicatie tot sectio. Hernia graviditatis: bij alle huisdieren kan een breuk van de buikmusculatuur optreden, uterus komt in de buikwand. Komt vaak bij schaap voor, minder bij rund en paard. Combinatie van te zwakke spieren en te zware inhoud de oorzaak. Meestal breekt de m. rectus abdominus, waarbij oedeemvorming en verandering in de positie van de uier een rol speelt. Operatie heeft geen zin, herstelt vaak niet. Soms een buikband om de dracht uit te kunnen zitten. Infaust voor moederdier. Partushulp is noodzakelijk. 53
Hydroallantoïs en hydroamnion: benaming afhankelijk van de lokatie, abnormale hoeveelheid vruchtwater. Komt zelden voor, meeste bij rund en dan vaker hydroallantoïs. Oorzaak onbekend. Vrucht vertoont veel afwijkingen. Buikomvang neemt sterk toe in 6‐7e maand. Vaker bij oudere runderen. Abortus, sterfte door uitputting of in een laat stadium normale partus zijn de mogelijkheden. Partusverloop is wel verstoord dus verloskunde nodig. Diagnose door rectale palpatie. Prognose is matig door verstoord puerperium (ret sec) Een torsie in de navelstreng is niet normaal maar windingen van de navelstreng bij het paard wel. Hoorcollege 10b: graviditeit en partus teef en poes Bij dehondkun je 26‐30 dagen na de dekking de diagnostiek uitvoeren met palpatie en echo. Eventueel kun je gebruik maken van relaxine, een hormoon uit de uterusvanaf 3‐4 weken. Dit is echter een dure bepaling en maakt geen onderscheid tussen normale en abnormale dracht. Endocrinologisch in de eerste weken geen verschil. Verder soms uitvloeiing vanaf 4 weken. Vanaf 49 dagen kun je ook gebruik maken van een röntgenfoto, niet eerder omdat deze niet betrouwbaar is hiervoor. In de tweede helft van de dracht is het de betrouwbaarste manier om het aantal vruchten vast te stellen, maar dat is bepaald niet makkelijk te tellen. In de eerste palpatie van 24‐32 dagen voel je ampullen, later wordt de uterus meer homogeen verdeeld en moeilijker te voelen wegens fluctuaties. Vanaf dag 45 zijn de vruchten pas zelf weer te voelen 9dus een dip tussen 32 en 45 dagen) Tijdens de palpatie voel je vruchtkamers, met daarbinnen de vruchtvliezen, vruchtwater en vruchten. Wanneer je maar één voelt is dit aanleiding tot aanvullend onderzoek. Soms vind je ook vruchtkamers zonder vruchtjes erbinnen. Dit is te onderscheiden met een echo en geeft aanleiding om de dracht wat nauwkeuriger te volgen. De kans dat er meerdere vruchtjes geabsorbeerd worden is aanwezig. Bij de kat zwellen de tepels en worden roder al vanaf 3 weken! De dracht duurt bij de hond 59‐65 (M = 61 dagen) dagen, waarbij het dektijdstip bepaald wordt a.d.h.v. een pre‐ovulatoire LH piek. Er is wel een invloed op de drachtlengte afhankelijk van het ras en het aantal pups (kortere lengte bij meer pups, maar voornamelijk afhankelijk van ras, 1‐2 pups geeft een lange dracht). De drachtlengte verschilt niet heel erg, tenzij het dekmoment niet optimaal bepaald is. De spreiding is ook rasafhankelijk. Tijdens de dracht kunnen we slijmerige uitvloeiing vinden uit de vagina. Dit is fysiologisch bij de teef, rond de 3,5‐4 weken. Wanneer het een andere kleur heeft dan helder, is het natuurlijk niet normaal. Endocrinologie is vrij weinig over bekend bij hond en kat. De progesteron concentratie komt door Cl en niet placenta. 10 dagen na oestrus begint deze te stijgen en is maximaal op dag 30 waarna een langzame daling is. 24 uur voor de geboorte treedt een plotselinge daling op. Bij niet drachtige dieren hetzelfde alleen deze laatste daling is veel geleidelijker. De plotselinge daling zou komen door prostaglandinen uit de placenta. Cortisol is hoog in de laatste week, maar de betrokkenheid van pup onbekend. Tijdens de dracht kun jebij de hond verschillende problemen tegenkomen. ‐ Resorbatie: bij sterfte worden de vruchten in het eerste deel geresorbeerd. ‐ Abortus: komt niet vaak voor, maar indien dan is aanvullend onderzoek nodig. Als de abortus traag verloopt, kun je oxytocine geven (1‐3 IU)als het dier ziek is geef je AB, OVHX is zelden nodig. ‐ Intra‐uteriene vruchtdood: ‐Mummificatie/steenvrucht: komt zelden voor, vaak één of enkele jongen. Soms worden ze nooit uitgedreven, maar geen gevaar. Indien diagnose dan sectio of OVHX overwegen. Bij poes echt zelden. ‐Maceratie:vervloeien van het niet‐benige weefsel. Komt zelden voor, vaak na hernia inguinalis. Prognose is goed, wel uitvloeiing aanwezig. 54
‐
‐
‐
‐
‐Emfysemateuze vruchten: er is een vieze uitvloeiing aanwezig, soms is één pup emfysemateus. Langs vaginaal of abdominale weg verwijderen. Moederdier zal bij niet tijdige behandeling snel sterven aan sepsis of toxinemie. Er vindt rotting en gasophoping in de uterus plaats. Prognose dubieus, andere pups overleven sowieso niet. ‐Torsio navelstreng: afwijkend. Bij paard zijn de windingen in de navelstreng van het veulen fysiologisch. Vrucht sterft door te weinig bloedtoevoer. Abnormale uitvloeiing: vanaf 4 weken een fysiologische dradentrekkende uitvloeiing bij hond en rund. Purulent of bloederig reden tot onderzoek. Bloederig of groen in 2e helft dracht betekent bij teef vaak abortus. Te lange dracht: vaak bij drachten van 1‐2 pups en duurt langer dan 65 dagen (fertiliteitsbegeleiding en een enkele dekking nodig om dit nauwkeurig te bepalen). Gevolgen hiervan kunnen gevaarlijk zijn, omdat de pups kunnen sterven door placenta insufficiëntie voor groter geworden pups (>66‐69 dagen, afhankelijk van ras) en de veroorzaking van dystocia. Bij minder dan 3 jongen ingrijpen op dag 66‐67, meer dan 3 op dag 69‐70. Oplossingen zijn dan eerste keus een keizersnede, of een partus inductie, maar is bij de hond echter heel lastig. Experimenteel zou je aan agleprostone kunnen denken. PGF‐2‐alpha is niet bruikbaar. Torsio uteri: komt niet vaak voor. Soms tijdens de dracht, vaker tijdens de partus de diagnose. Altijd een partiële torsie. De teef kan ernstig ziek worden, veel pijn, stagnatie partus met persweeën, stuwing geeft ascites, sterfte binnen enkele dagen, soms ruptuur. OVHX uitvoeren is behandeling. Teratogenen: zaken die van invloed zijn op de gezondheid van het embryo.
In de laatste 2 weken van de dracht kunnen pups nog van stuit naar kopligging draaien, maar beiden zijn fysiologisch. Andersom draaien doen ze nooit. Tijdens de geboorte gaan de pups in 80% om en om uit de beide hoornen, en komen dus om de beurt per hoorn. Bij de katkun je al eerder de diagnostiek doen, na 21‐26 dagen. Een echo is dan mogelijk, maar ook röntgenologisch kan pas vanaf 40 dagen. De vruchtkamers gaan na die 26 dagen in elkaar overlopen, en worden één grote streng waardoor het aantal niet meer vast te stellen is. (dit is bij de hond ook, alleen dan 5 dagen later). De schade die röntgen aanricht is heel beperkt als je het doet op de momenten zoals aangegeven in dit college. De drachtlengte van de poes is 64 dagen, maar een te lange dracht is geen probleem. De bepaling van de dekking is lastig door meerdere dekkingen en de geïnduceerde ovulatie. ‐ Abortus: komt anders dan bij de hond wel regelmatig voor, partiëel of geheel. Wordt vaak voorafgegaan door paar dagen bloederige uitvloeiing. Alleen behandelen indien zeker alle foetussen of poes ziek. Dan oxytocine (0,3‐0,5 IE enkele malen), en AB gegeven worden. Pseudograviditeit: veel van de symptomen worden bij de teef veroorzaakt door een verhoging van prolactine, mogelijk door een grotere gevoeligheid van de progesterondaling na luteolyse. Behandeling alleen nodig indien eigenaar dit wenst, dan dopamine agonist, seretonine antagonist. Let wel op bijwerkingen. Van seretonine agressiviteit, van bromocriptine braken. Wanneer een eigenaar belt dat de hond/ kat ongewenst drachtig is, is de eerste vraag of de dekking gezien was. Verdere vraag van belang is of de eigenaar nog fokplannen heeft en in welk stadium van de cyclus de teef is. Voor dit laatste kun je gebruik maken van vaginoscopie, plasma progesteron concentratie en vaginacytologie. Verder is het van belang hoe lang de teef al loops is (optimaal dekmoment op 11‐13 dagen na eerste dag loops). Wanneer de teef wel ongewenst drachtig is, behandelen we pas na zekerheid. Het is onwaarschijnlijk dat de teef drachtig is, blijkt uit onderzoek, na enkele uren weg zijn van de teef. Je kunt een OV(H)X doen dat een abortus bij hond en kat induceert (door wegvallen CL) of medicamenteus ingrijpen. De enige behandeling die medicamenteus geregistreerd is voor de hond (bij de kat off‐label): 55
‐
‐
Progesteron‐receptorblokkers, Aglepristone. Deze bindt aan de progesteron receptor (maar ook glucocorticoïd receptor!) en blokkeert zo de functie van progesteron. Deze bindt echter ook aan de glucocorticoïdreceptor mindere stress bestendigheid. Je dient de teef één maal met een dubbele dosis behandelen. Tussen dag 23 en dag 45 is er 95% kans op succes. Er is nacontrole nodig met echografie. Bij de poes is meer dan 20 mg eenmalig nodig en kun je rustig naar 30mg gaan. Bovendien is bij de poes de succeskans 86%. Katten kunnen ook partiëel aborteren en zodoende mogelijk een endometritis vormen. Over het algemeen is er voor 23 dagen dracht embryonale resorptie na sterfte van de vrucht en na 23 dagen een uitdrijving. Dit is te zien als vaginale uitvloeiing. Vanaf 40 dagen zien we pas een echte partus met weeën. Andere bijwerkingen zijn een verkorte luteale fase en soms schijndracht verschijnselen door een prolactine piek. Er kan irritatie zijn op de injectieplaats, bijwerkingen zijn over het algemeen vrij weinig. Ook is de anoestrus verkort (mogelijk door PGF afgifte) dus de teef wordt eerder weer loops. Oestradiol benzolaat; is uit de handel en bovendien gevaarlijk bij overdosering. Gevolgen zijn bijvoorbeeld beenmergdepressie, endometritis en verlengde loopsheid.
Bij de kat is minder onderzoek gedaan naar CL functie. Om de dracht af te breken kun je denken aan: progesteronreceptorblokker (hogere dosis dan hond en niet in eerste helft wegens verhoogde kans endometritis), PGF‐2alpha maar niet mogelijk voor dag 40, cabergoline. Bij een gewenste dracht kun je ook wel bedenken dat je bepaalde middelen niet moet gebruiken: oestradiolbenzoaat, PGF, ergoline derivaten (dopamine agonisten), progesteron synthese remmers. Om de partus te starten moet het progesteron dalen. Als dit gebeurt gaat het prolactine nog verder omhoog (mamma ontwikkeling) in piekvorm, en blijft tijdens het zogen van de pups hoog. Een cortisolpiek kan op dit moment ook waargenomen worden, door de stress van de partus. Tijdens de start van de partus kunnen we graven, onrust, temperatuursdaling (37,6 12‐24 uur voor de partus onder de 37 graden na geboorte eerste pup 39,5 na 8‐10 dagen weer normaal op 38,5)), hijgen en soms braken. Wanneer je een abnormaal verlopende partus (=dystocia) hebt is het signalement belangrijk, zoals het ras en de leeftijd. Maar ook de anamnese, algemene indruk, algemeen onderzoek, onderzoek genitaalapparaat (ontsluiting met scopie) en aanvullend onderzoek spelen een belangrijke rol en kunnen informatie geven. De diagnose dystocia is als voldaan wordt aan één van deze criteria: Diagnose dystocia • Duidelijk vastgestelde oorzaak, b.v. verkeerde ligging • Krachtig en frequent persen zonder vordering ged. 30 min. (45 min. eerste pup) • 1 à 2 uur zo nu en dan zwak persen zonder vordering • 2 à 3 uur niet meer persen (nog pups aanwezig) • Teef vertoont ziekteverschijnselen • Aanwezigheid abnormale uitvloeiing Indeling in dystocia materna en dystocia foetalis is niet heel mooi en erg zwart/wit, maar we gebruiken het wel. Onder materna valt: o Stoornissen in de uitdrijvende kracht, met name weeënzwakte: Bij weeënzwakte kunnen we een aantal dingen doen: oxytocine geven (0,1 – max 3 I.U. / kg), calcium geven of chirurgisch ingrijpen. • Torsio uteri o Afwijkingen aan cervix, vagina (b.v. septum opovergang vagina/vestibulum) en vulva • Afwijkingen van het bekken 56
Foetalis: • Habitus abnormalis – Hoofdligging: b.v. teruggeslagen kop, kruinligging – Stuitligging: éénzijdige of beiderz. heupligging • Te grote vrucht • Hydrops van de vrucht • Situs abnormalis • Positio abnormalis • Monstrum Werkcollege 7: de vroege dracht, drachtdiagnostiek en afwijkingen LH en paard Diersoort Cyclus Dracht Paard 21 dagen 340‐350 dagen Rund 21 dagen 280 dagen Schaap 17 dagen 150 dagen Varken 21 dagen 115 dagen De cyclus van een paard duurt 21 dagen. Rond dag 14/15 gaat het corpus luteum in regressie en verwacht je dat het progesteron lager wordt. Wanneer je op dag 16 meet is het dus niet heel betrouwbaar, want het is wat krap. Progesteron zou dan nog hoog kunnen zijn. De cyclus van een rund duurt 17 dagen. Bij het rund daalt het progesteron vrij laat, ook rond dag 14/15. Ook bij het rund is het dus te vroeg om op de 16e dag na dekking en progesteronbepaling te doen. Het beste is op dag 21. De cyclus van een schaap is vergelijkbaar met het rund. Bovendien wordt een progesteronbepaling bij het schaap in de praktijk vrijwel niet toegepast. De cyclus van het varken duurt 21 dagen. Het progesteron daalt heel snel vanaf dag 14 wanneer het dier niet drachtig zou zijn. Toch geeft het niet 100% zekerheid om op dag 16 te mete. Bij de hond is er sprake van een persisterend corpus luteum gedurende de hele dracht, dus daarbij is het progesteron de gehele dracht hoog. Wanneer je op de 60ste dag een hormonaal test kiest om de drachtigheid te testen gebruik je normaal gesproken progesteron. Echter kan deze ook hoog zijn zonder dracht afhankelijk van de cyclus. Aangezien de luteale fase lang duurt, is hier de kans groot op. ‐ Bij het paard is een goed drachtigheidshormoon EcG. Dit wordt door de endometriumcups geproduceerd (foetale cellen in de placenta) vanaf dag 35. Deze blijven tot ongeveer 120‐150 dagen werkzaam. EcG heeft een LH en FSH werking waardoor het corpus luteum in stand blijft en er follikels ontwikkelen die als secundaire CL kunnen functioneren (heel paard specifiek, normaal wil je juist natuurlijk geen LH en FSH om de cyclus mee verder te gaan). Een nadeel van het gebruikt van EcG is dat er op dag 35 de endometriumcups gevormd worden. Indien het embryo sterft na dag 35 blijven deze aanwezig en deze blijven dus progesteron produceren.Tot slot zou je ook oestrogenen (oestronsulfaat) kunnen meten, geproduceerd door de placenta en de foetus (foetoplacentale units). Dit laatste geeft wel goed weer of een vrucht nog leeft. Deze spiegels zijn veel hoger dan tijdens een normale cyclus. Bij het paard ben je wel wat vroeg met 60 dagen. ‐ Ook bij het varken meet je het oestronsulfaat dat na 30 dagen dracht hoog is. ‐ Schaap idem dito, wordt hoog vanaf 40‐50 dagen. Verder kun je PAG’s bepalen. Ovine placentaal lactogeen zou eventueel ook nog gemeten kunnen worden. Dit kun je pas de 2e helft van de dracht meten. ‐ Bij het rund kun je PAG’s (pregnant associated glycoproteïns) bepalen, is vanaf ongeveer 28 dagen hoog. Bij het rund ga je op dag 60 niet voor oestronsulfaat, deze zijn pas vanaf dag 75 hoog.
57
In de praktijk doen we dit ook niet, en gebruiken we echografie. Bij de merrie kan dit vanaf 14‐16. Voor het rund denken we meer in de richting van 28‐35 dagen. Bij de zeug 22 dagen. Bij de ooi ook 22 dagen, maar een voorkeur voor dag 45 omdat je dan aantallen kunt tellen. Dit scannen doe je transrectaal bij paard en rund, transabdominaal bij de zeug en ooi. Bij het paard kan de drachtdiagnostiek dus eerder uitgevoerd worden omdat deze vruchten sferisch zijn en niet zoals bij LH langwerpig. De sferische bollen zijn veel makkelijker waar te nemen dan de uitgerekte vliezen. Bij schapen wil men vaak graag dat er meerlingendracht ontstaat. Er zijn technieken die gebruikt worden om de kans hierop te optimaliseren. Eén daarvan is het toedienen van EcG (alleen een FSH werking bij niet‐paardachtigen) om een superovulatie te induceren. Dit doe je vaak bij een groep dieren, alvorens ze te synchroniseren met een sponsje progesteron in de vagina. Ook is het mogelijk gebruik te maken van “flushing”, waarbij je de voergift omhoog doet. Dit verhoogt de kans op meer ovulaties, er is alleen nog niet precies duidelijk hoe. Bij de merrie is een meerlingdracht juist ongewenst. Heel vaak gaan beide vruchten dood door placenta‐insufficiëntie. Bij het schaap kan dit wel, deze heeft namelijk in plaats van een diffuse placenta een cotilodonaire placenta (donut vorm). Andere reden voor geen tweelingdracht is het krijgen van kleinere en vaak ongezonde (disnature) veulens. Door het gewicht heeft de merrie ook een hogere kans op een hernia ventralis (uitscheuren van de buikspieren / ophangbanden) en meer kans op partus problemen. Bij voorkeur wordt een tweelingdracht opgelost door één vrucht rectaal te crushen. Hier is een vroege diagnose en directe actie nodig. Ze moeten namelijk kapot gemaakt worden voordat ze gefixeerd (aan elkaar vast) zijn op het endometrium. Scannen dag 15 en direct crushen. Vaak zijn de merries wel in fertiliteitsbegeleiding en is de kans op tweelingdracht door dubbele ovulatie wel bekend. In 95% van de gevallen gaat dit goed. Zowel bij het paard als de geit komt schijndracht voor. Bij het paard gebeurt dit als de dracht is afgebroken na de maternale herkenning. Zowel door het blijven van de endometrium cups of door het voorkomen van de afbraak van CL. Een spontane verlenging van de luteale fase kan ook. Bij de geit zien we vaak een hydrometra, een met vocht gevulde uterus, die kan leiden tot schijndracht. Deze kan ontstaan door vroege sterfte van de vrucht of zonder bekende reden (zelfs zonder dekking). Dit komt best veel voor. De diagnose kun je stellen door: bij het geit is het op het oog vast te stellen, of een echo gebruik. Paard kun je ook echoën. Bij de merrie wordt ook nog wel eens hysteroscopie. De therapie bestaat uit een prostaglandine injectie, hoewel dit bij de vorming van endometriumcups niet meer zinvol is. Dan is het een kwestie van uitzitten. Wanneer een merrie ongewenst drachtig is kun je een IM injectie van prostaglandinen kunnen geven. Eventueel kun je hiervoor eerst de dracht vast stellen door te echoën op 15 dagen. Risico’s aan PGF zijn er echter niet echt. De behandeling verschilt natuurlijk wel wanneer de dekking alweer 2 maanden geleden is, dan zijn de endometriumcups al gevormd en is meermalige injectie nodig. Dit is meer gericht op inductie van contracties van de baarmoeder via een oxytocine achtige werking van PGF bij het paard. En op 4 maanden ga je al echt rivhting abortus induceren. Met PGF kun je dan niet meer zoveel omdat de placenta de functie van progesteron productie heeft overgenomen. Bij meermalen geven zou je via contractiliteit van de baarmoeder toch een abortus kunnen krijgen. De abortus moet wel begeleid worden (de cervix moet ontsluiten, dit doe je door middel van PG‐gel erop smeren, waardoor de cervix dilateert). De endometriumcups zijn tegen deze tijd al weer aan het afnemen. Bij een schaap zou je ook een prostaglandine injectie gebruiken na 1 week en 2 maanden. Na 4 maanden loopt de dracht al op zijn eind, dus zou je eerder die maand maar afwachten (schaap is 5 maanden drachtig). Je zou wel cortico’s kunnen toedienen, dat luteale regressie teweegbrengt. Bij het schaap is bovendien de tweede helft van de dracht placenta afhankelijk (PG geproduceerd door 58
placenta vanaf dag 60‐70)en werkt prostaglandine niet op de musculatuur van de uterus. Wel zou je dan de progesteron kunnen blokkeren, maar voor schaap niet geregistreerd. Als gevolg van maternale drachtherkenning is het belangrijkste effect dat het CL blijft bestaan en dus de progesteronproductie. Het embryo (blastocyst) produceert hormonen om dit te bewerkstelligen. Bij het rund is dit interferon‐tau, wat de vorming van oxytocine (uit het CL) receptoren op het endometrium remt en daarmee het signaal voor de prostaglandine productie blokkeert (oxytocine receptor endometrium PGF). Om te zorgen dat dit plannetje slaagt is de conceptus van het rund heel langwerpig, zo zorgt deze ervoor dat het hele endometrium met het interferon bereikt wordt. Er moet contact met het endometrium gemaakt worden. Door het countercurrent (v. uterine / a. ovarica) systeem hoeft het rund maar aan één kant te blijven en niet in beide hoornen contact te maken. De conceptus bij het varken produceert oestradiol dat zorgt dat het geproduceerde prostaglandine ge‐reroute wordt naar het lumen van de uterus en daar wordt afgebroken. Bij het paard is er net zo goed een suppressie van prostaglandine productie maar hoe precies is niet bekend. Hiervoor kruipt de sferische conceptus langs het endometrium om overal zijn signalen af te geven. Het paard heeft geen counter‐currentsysteem, dus dit moet via de grote circulatie. Een schaap is hoogdrachtig, eet niet en komt niet meer overeind. DDx: ‐ Partus: verwacht je vruchtwateruitvloeiing. ‐ Weeënzwakte: NEB/ acetonemie evt. door meerlingdracht ‐ Hernia ventralis: verplaatsing uier, slappe dunne pijnlijke buik met oedeem (infaust voor schaap) ‐ Hydro‐allantoïs/ hydro‐amnion ‐ Mastitis Een koe met een dikke buik, niet eten aan het einde van de dracht en komt moeilijk overeind. De DDx: ‐ Torsio uteri ‐ Hydroamnion: ‐ Hydroallantois: ‐ Melkziekte (calcium‐tekort): gaat wel gepaard met liggen maar niet de dikke buik. ‐ Tweelingdracht ‐ Mastitis: gaat niet gepaard met dikke buik. ‐ Tympanie ‐ Voorste of achterste stenose bijvoorbeeld als gevolg van LD. ‐ Ascites door circulatoire problemen of hypoalbuminemie: Onderscheid maak je door buikvorm en de combinatie van symptomen. We komen erachter dat het probleem in de uterus ligt en we blijven over met: ‐ Torsio uteri ‐ Hydroamnion ‐ Hydroallantoïs: hierbij vindt je over het algemeen meer vocht dan bij hydroamnion. Je voelt geen vruchtdelen, anders dan bij tweelingdracht. Onderscheid met hydroamnion is echter heel lastig te maken. ‐ Tweelingdracht: niets aan doen. Wanneer je de diagnose hydroallantoïs / amnion stelt zou je vocht af kunnen laten door een punctie. Deze volgt echter snel aan en kan makkelijker scheuren of lekken peritonitis. Partus induceren als je al aan de tijd zit, en als je nog wat vroeg bent induceren met prostaglandinen en cortico’s om de foetus rijping voorspoedigen. De kans dat een kalf niet leeft is echter best aanwezig. Nog een optie is het noodslachten van de koe en het kalf eruit halen. Als het niet heel progressief is dan kun je ook nog even afwachten. 59
Een 8‐jaar‐8 maanden drachtige merrie met 6 uur lichte maar persisterende koliekverschijnselen. DDx: ‐ Torsio uteri ‐ Beklemd darmdeel (valse weeën) ‐ Uterus perforatie met peritonitis ‐ Hernia ventralis ‐ Abortus ‐ Bloedingen in ligamentum latum Om tot een diagnose te komen zou je rectaal kunnen palperen of echografisch onderzoek doen. Allereerst doe je natuurlijk algemeen onderzoek. Uier en ventrale buikwand bekijken. Tijdens het rectale onderzoek voel je een strakke band dorsaal in de buikholte van linksboven naar rechts. Dit is een torsio uteri rechtsom (van waarde voor het terugdraaien!). Hier kun je vinden dat je de linker ophangband vindt, het rectum is een beetje ruim, vaginaal zijn de slijmvliesplooien een beetje gedraaid. Bij het paard vinden we dit met name tijdens de graviditeit, anders dan de andere dieren tijdens de dracht, meestal tussen maand 8‐9. Linksom en rechtsom is even vaak. Verschijnselen zijn die van koliek, krabben voorbenen, stampen achterbenen, zweten, geringe buikpers en rollen, hart en ademhaling meestal mild verhoogd. De diagnose is op basis van rectaal onderzoek. De behandeling bij het paard is afhankelijk van het moment: ‐ Tijdens partus: repositie per vaginam. Kans op rupturen en bloedingen groot. Bij ontsluiting meteen verlossen.Prognose dubieus tot slecht, vooral voor veulen. ‐ A termé: cervix manueel oprekken en reponeren. ‐ Tijdens graviditeit: bij staande merrie laparotomie onder lokale verdoving. Vaak de dracht gewoon verder. Geen keizersnede doen, kans op complicaties groot! Prognose goed voor merrie en veulen. Een torsio komt wegens anatomische verschillen bij het rund het vaakst voor, met name tijdens de partus. We onderscheiden met de cervix en vagina meegedraaid, tijdens de partus, en zonder meedraaiing hiervan, tijdens de graviditeit. Problemen zijn grotere kracht op ligamenta lata en rupturen, evenals circulatiestoornissen. Vaak zien we een draaiing linksom, 180‐270 dagen, bij pluripare dieren, met de vagina meegedraaid. Verschijnselen zijn vaak een niet‐vorderende partus met soms koliek. Op het einde van de dracht vaak meer koliek en buikpers. De diagnose is door vaginaal en rectaal onderzoek. De behandeling is de hele vrucht terugdraaien met uterus, per vaginam bij het staande dier. Soms is de uterus door de draaiing niet bereikbaar. Ondersteuning kan van buitenaf met vuisten (methode van Auer en Schneider) of met een plank (methode van Snöborgh). De uterus kan ook per laparotomie worden gedraaid, eventueel in combinatie met een laparotomie. Een andere optie is de koe zelf draaien in de richting van de torsio. Prognose voor moeder gunstig, kalf dubieus, maar wordt minder indien al tijdens de graviditeit is. Hangt af van de graad en duur torsie, en toestand foetus. Tot 180 graden is het bij het rund fysiologisch. Bij een torsio tijdens de partus na de behandeling het volgende stappenplan volgen; • Cervix voldoende ontsloten extractie • Cervix onvoldoende ontsloten:twee uur wachten: – Voldoende ontsluiting extractie – Onvoldoende ontsluiting • Kalf levend sectio • Kalf dood langer wachten foetotomie sectio
60
Bij het varken komt het echt zelden voor. Soms is de hele uterus gedraaid, soms partieel. We zien een niet vorderende partus. De behandeling is repositie per laparatomie en een sectio, als de toestand van het moederdier dat toelaat. Oorzaken van ventraal oedeem bij een hoogdrachtige merrie zijn: ‐ Circulatie problemen ‐ Eiwit tekort ‐ Hernia ventralis: we zien een puntbuik, oedeem, pijn, koliekverschijnselen, afwijkende stand, ier naar craniaal verplaatst, niet perse symmetrisch, liggen, moeilijk lopen. Komt vaker voor bij pluripare merries door een slappere buikwand. Indien een hernia ventralis is een behandeling niet echt mogelijk. De prognose is voor de merrie niet goed, voor het veulen afhankelijk van het stadium van de dracht. Wanneer de merrie prioriteit krijgt zou je abortus induceren om te voorkomen dat de boel verscheurt. In dat geval is het veulen op 9‐10 maanden nog niet levensvatbaar. Het beste voor het veulen is het maken van een buikband om de dracht af te maken, weinig ruwvoer om de buikvulling wat lichter te maken, boxrust. Werkcollege 8: dracht hond en kat Prolactine is zowel bij de cyclische teef als de gravide teef aanwezig. Tijdens de dracht/ luteale fase heeft prolactine invloed op de melkklieren. Bovendien is het een luteotrofe factor tijdens de tweede helft van de luteale fase, wanneer het CL zijn eigen leven niet meer goed in stand kan houden. Zodra het CL stuk is dan zal de hond en kat in partus gaan. Een dopamine antagonist (metoclopramide) heeft als gevolg dat de prolactine in stand blijft. Hiermee kun je melkproductie kunnen stimuleren, bijvoorbeeld bij een hond met te weinig melk. Door de bijwerkingen gebruiken we dit middel echter niet. Wanneer een hond niet drachtig is zal de luteale fase 75 dagen duren. In de eerste helft gaat progesteron omhoog tot een plateau. Hierna zal dit weer dalen en weg zijn op dag 75. Prolactine komt juist rond de tweede helft op, en daalt ook weer na dag 75. Hiervoor doet deze nog even een noodsprong om het CL te redden, maar daarna is dit ook op. Bij een gravide hondstort progesteron in een keer in elkaar door prostaglandine (onbekend waar vandaan). Prolactine zien we ook hier stijgen, maar iets heftiger dan tijdens de normale cyclus. De eerste dag of 2 na de partus zal ook prolactine dalen, maar door stimuleren van het melkklierpakket (door zuigen) blijft prolactine hoog (samen met oxytocine). Een siamees is een week geleden gedekt en de eigenaar wil weten welke manieren voor drachtdiagnostiek zijn en hoeveel pups er zijn. Palpabel zijn de pups vanaf 24‐32 dagen ongeveer, en dat is 5 dagen eerder dan de hond. Echo is ook mogelijk, ongeveer vanaf dag 24, misschien iets eerder. De schedeltjes en wervelkolommen tellen met röntgenfoto kan vanaf 45 dagen, nauwkeuriger is nog iets langer wachten. Bij de hond op dag 49. Bij de kat kun je ook nog zien dat de tepels gaan zwellen en roder worden, maar ook pas na 3‐4 weken. Als je het aantal kittens wil weten is palpatie een goede methode die vrij goedkoop is. Hiermee kun je wel kittens missen maar een minimum is sowieso wel te geven. Een teef van 7 jaar 3 maal gedekt, 25‐27 en 28 dagen geleden. Bij buikpalpatie worden ampullen waargenomen die wat aan de kleine kant zijn. We hebben bij deze hond dus geen idee wanneer de bevruchting precies heeft plaats gevonden, omdat het ovulatiemoment niet precies bekend is. Dit kan (met de overleving van sperma) zelfs tot 23 dagen geleden pas zijn, en dan is het nog wat te vroeg om te voelen. Andere opties in de DDx izijn vroegembryonale sterfte en ampulvormige endometritis. Dan verwacht je wel een zieke hond. Een tumor is onwaarschijnlijk doordat er op meer plekken groei is. Diagnostisch kun je een echo gebruiken, bloedonderzoek naar leukocyten, anemie door beenmerg depressie. In het kader van een endometritis zou je misschien met een vaginoscoop uitvloeiing kunnen zien. Indien er uitvloeiing aanwezig is ga je een swab nemen, daarvan een BO maken en een antibiogram. 61
Afhankelijk van de bevindingen gaan we behandelen. Vroeg drachtig is niets doen. Bij vroeg embryonale sterfte maak je opnieuw een echo om leven te onderzoeken. Bij een endometritis geef je een antibioticum in combinatie met een OVHX. Wanneer de eigenaar nog wil fokken geef je antibioticum, een progesteron receptor blokker om de cervix te openen, en een meermalige behandeling met prostaglandinen. Het beste is om de dieren hier door de bijwerkingen van PGF op te nemen (uterus ruptuur is mogelijk door contracties van uterus). De kans echter dat de hond drachtig kan worden is niet zo groot. Bovendien als de hond heel erg ziek is doe je dit niet omdat het te lang duurt. Een Duitse staande heeft 10 dagen na het einde van de loopsheid een OVX ondergaan. Echter enkele dagen later komt de eigenaar met een schijndrachtige hond. Schijndracht ontstaat door een verhoging van prolactine, in de tweede fase van de luteale fase, als het progesteron omlaag zakt. Door een OVX haal je echter het CL weg progesteron weg prolactine aanmaak schijndracht. Het beste moment om een OVX te doen is dus eigenlijk ook tijdens de anoestrus. Bij deze hond zal het na deze ene keer over zijn, er wordt immers niets meer geproduceerd. Toch zou je een therapie kunnen toepassen. Bijvoorbeeld dopamine agonist (dopamine remt prolactine, bromocriptine). Ook mogelijk is een serotonine‐antagonist. Een mastiff is 63 dagen geleden gedekt en de partus is niet op gang gekomen, hond is ook niet echt dikker. De vorige dracht duurde erg lang, en leidde zodoende uiteindelijk tot vruchtdood. De Tibetaanse mastiff en andere rassen zoals de Basenji worden echt maar één keer loops en zijn een beetje vergelijkbaar met seasonal breeders. Herfst wordt de hond loops en wordt eind novermber / december gedekt, puppies verwacht je in februari. Voor deze casus is een echo maken logisch om te zien of er een hartje klopt met >200. Palpatie voor dracht is natuurlijk ook mogelijk. Afhankelijk van het probleem behandel je. Een schijndracht laat je gaan of behandel je. Indien dracht ga je induceren met behulp van progesteron receptor blokker om de cervix te openen en daarna oxytocine te geven. Een te lange dracht, zeker bij 1‐2 pups geeft risico’s omdat ze te groot worden. Vanaf dag 65‐66 plan je een sectio (enige geplande sectio bij de hond). Probleem bij deze strakke indeling is dat we vaak niet precies weten wanneer de ovulatie en dus bevruchting was. Oplossing: bij de hond als enige gaat het progesteron al omhoog terwijl er nog geen CL is door partiële luteïnisatie van granulosa cellen. Na deze stijging 2 dagen tot de bevruchting. Bij 3 pups of meer wachten we wel tot 68‐69 dagen omdat de pups dan niet zo groot worden. Over het algemeen werpen ze uiteindelijk toch vanzelf. 4 jaar oude primipare mechelse herder, 53 dagen geleden gedekt, op 28 dagen vastgesteld dat er tenminste 3 vruchten in zitten. Nu heeft ze vaginale uitvloeiing, onrustig gedrag en niet meer eten. De DDx hierbij is: ‐ Abortus ‐ CEH endometritis na resorptie vruchten. Aanvullende informatie van belang is of de hond ziek is, bijvoorbeeld braken. Is de dekking gezien? In welk stadium van de cyclus was de teef tijdens de dekking? Hebben ze vastgezeten? Zijn er weeën gezien? Was er medicijngebruik tijdens de dracht? Is er persen gezien? Zijn er al eerder nestjes van de reu gekomen? Het diagnostische plan is bloedonderzoek voor leuko’s diff, hoewel dit geen mooi onderscheid tussen één of ander (ook abortus als gevolg van infectie). Vaginoscopie geeft een mooi onderscheid, bijvoorbeeld als je vruchtdelen kunt zien. Echo zou ook (levende) vruchten zien. Verder natuurlijk algeheel onderzoek, gyneacologisch onderzoek, buikpalpatie etc. Indien abortus wil je de uitpers ondersteunen met extra oxytocine. Bij heel dramatisch een OVHX. Antibioticum geven als ze ziek is. Tot slot is het van belang om sectie te doen op de pups, vruchtvliezen en placenta (snel!). Een mogelijke oorzaak voor abortus bij de hond. Serologie doe je 62
op bruscella canis, hoewel dat in NL niet voorkomt. Verder toxoplasma, herpes (pupsterfte), neospora. Verder kun je ook onderzoek doen naar Cushing, wat ook abortus kan geven. 4 jaar oude Jack Russel met ongewenste dekking. Eerst vragen hoe lang deze al loops is, of er koppeling geweest, of het überhaupt gezien is, of de eigenaar fokplannen heeft. De diagnostiek die je doet is cytologie voor het stadium van de cyclus en spermacellen aanwezig, ,kijken met de vaginoscoop naar het slijmvlies, progesteron meten, kijken naar de staartreflex. Als behandeling kun je een OVX uitvoeren maar is wel heel direct. Medicamenteus is beter, bijvoorbeeld progesteron receptorblokkers (allizine), oestradiolbenzoaat maar mag niet meer door bijwerkingen. Allizine geef je meteen maar dat doen we niet omdat je eerst wilt weten of er wel foetussen zijn. Je moet dus eerst de dracht vast stellen op dag 20‐24, waarna je het geeft en er resorptie optreedt. Schijndracht kan wel verwacht worden, door het omhoog schieten van prolactine. Met een echo controleer je wel of de vruchtjes wel weg zijn, het werkt niet altijd in één keer. Bij de poes werkt dit ook maar geef je het liever in de tweede helft van de dracht. Omdat het risico op endometritis volgens de fabrikant groter is in de eerste helft. Een andere mogelijkheid is PGF in combinatie met een inhibitie van prolactine door dopamine‐antagonist. Somali (kat), 1.5 jaar oud, 8 weken geleden voor het eerst gedekt, heeft bloederige vaginale uitvloeiing. Hierbij wil je dezelfde dingen als bij de hond vragen. Dus hoe de dracht is verlopen, of je zeker weet of er dracht is, of de kat ziek is. De DDx is ook hier weer abortus (geheel of partiëel) en endometritis. Een kat kan namelijk de cervix een beetje open zetten en een deel van de vruchten afstoten. De belangrijkste DDx is de partiële abortus. Je gaat kijken hoe het met de rest gaat en verder gewoon even afwachten. Werkcollege 9; infectieuze oorzaken van abortus ‐ Abortus: uitdrijving van de uterus inhoud tijdens de foetale periode, voordat het dier levensvatbaar is. Wanneer deze periode is, verschilt per dier. ‐ Doodgeboorte: doodgeboren worden van een voldragen vrucht. ‐ Vroeg embryonale sterfte: sterfte in de embryonale periode (voorafgaand aan voltooiing organogenese) en wordt meestal geresorbeerd. Resorptie kan na botvorming niet meer optreden. Een micro‐organsime in het moederdier kan abortus op 3 verschillende manieren veroorzaken. ‐ Directe aangrijping op de vrucht ‐ Directe aangrijping op de vruchtvliezen of placenta ‐ Ziekte van moederdier met koorts: prostaglandine werking tijdens ontsteking leidt tot abortus door bijvoorbeeld een septicemie. Na infectie van de moeder kunnen er een aantal verschillende dingen met de vrucht gebeuren. Hieronder vallen o.a. blijven leven, kalf met aangeboren afwijkingen, doodgeboorte of abortus, maceratie (desintergratie / rotting van het materiaal), mummificatie (resorptie vocht en indroging) en doodgeboorte. Bij een blijvende mummificatie en een dier dat aan de tijd is kun je de partus opwekken met oxytocine of prostaglandine. Bij maceratie (feitelijk een chronische endometritis) is de koe zieker, kan er gasvorming zijn en de melkgift dalen. Het is lastiger de vrucht af te krijgen met prostaglandinen. Indien dit niet lukt, dan is de prognose niet heel goed. Een andere mogelijkheid is ook dat de kalveren wel geboren worden maar geïnfecteerd zijn voordat het immuunsysteem is ontwikkeld. Mogelijkheden hierbij zijn neospora caninum, BVD, varkenspest (pestivirus). In de eerste periode van het leven vertonen deze dieren geen ziekteverschijnselen, maar zijn wel infectieus voor anderen. Welke van deze opties gebeurt heeft te maken met het stadium van de dracht, de eigenschappen van de kiem, de hoeveelheid kiemen en de afweerstatus van de moeder. 63
Om achter de oorzaak van de abortus te kunnen komen kunnen zowel de feut EN vruchtvliezen sectie ondergaan. Hierbij wordt eerst naar macroscopische afwijkingen gezocht, en daarna microscopisch meer gericht gezocht op basis van histologie en een BO. Een goede afspiegeling van wat er in het vruchtwater gebeurde is de lebmaag inhoud. Ook de inwendige organen zijn vaak contaminatievrij dus goed te gebruiken. Verdere mogelijkheden zijn aantonen van de pathogeen in het bloed of de melk. Ook kunnen juist de antilichamen met een ELISA worden aangetoond in de moeder, of bij het kalf voordat deze colostrum heeft gedronken. Onderzoek op vaginale/uterus uitvloeiing behoort ook tot de mogelijkheden, evenals serologie. Virussen kunnen het beste met ELISA of PCR worden aangetoond, op basis van het antigeen. Wanneer het dier andere verschijnselen vertoont naast de abortus, zoals diarree bij Salmonella en BVD kun je ook een feces monster nemen. Bij bloedonderzoek is gepaarde sera nodig om een oorzakelijke uitspraak te doen. Dit is echter niet praktisch haalbaar, vaak aborteert het dier hiervoor. De slagingskans van aanvullende diagnostiek is overigens vrij laag (tussen 30‐65%). Mogelijke oorzaken hiervoor zijn: soms is het oorzakelijk verband niet te trekken als ook de gezonde dieren de pathogeen bij zich dragen (hoewel minder moeilijk in feut), hetzelfde gaat op voor antistoffen, sectiebeeld wordt gecompliceerd door secundaire infecties, moeilijk aan te tonen / kweken kiem, je kunt niet alles testen dus soms de verkeerde vragen stellen, er kunnen altijd nieuwe oorzaken van abortus zijn die niet getest worden, autolyse is opgetreden en interfereert met het beeld, probleemdefinitie en vraagstelling aan het lab, verkeerde monsters kiezen, abortus heel lang na infectie en antigeen is weg. Toch is aanvullende diagnostiek bij abortus niet per definitie weggegooid geld. Bijvoorbeeld als je een vrij bedrijf bent heb je baat bij de uitsluiting van die pathogeen. Een andere reden om het wel te doen is als het vaak voor komt, of juist als het nooit voorkomt en er ineens is (zoals Bruscella). Je moet weten of je moet behandelen, je management aanpassen, een beeld krijgen van de besmettingsgraad, strategie bepalen, contactstructuren onderzoeken. In het kader van preventie en behandeling is het zinvol om te weten. Soms is het zelfs wettelijk verplicht zoals bij Q‐koorts (bij kleine herkauwers in een abortus storm, wat dit is hebben we regels voor) en Bruscella Abortus (alleen bij het rund bij verwerping tussen 100‐265 dagen), kosten vergoed. Bruscella is zoönose. Q‐koorts wordt veroorzaakt door Coxiella Burnetti, en is een zoönose. Besmetting van mensen vindt plaats door inademing van stofdeeltjes, waarbij direct contact niet nodig is. De bacterie vermeerdert zich in de longen en verspreidt zich vanuit daar door het lichaam. De infectie verloopt meestal symptoomloos, maar griepachtige verschijnselen indien aanwezig. Bovendien is er ook bij de vrouw kans op een miskraam. Hoewel de infectie in principe via het vruchtwater wordt overgdragen blijft het aantal besmette mensen ook na het lammerseizoen stijgen. Dit komt omdat de bacterie lang infectieus blijft en goed tegen uitwendige invloeden bestand is (bestand tegen UV‐licht en droogte). Bovendien kan de bacterie ook uitgescheiden worden in feces en urine, iets dat niets met het lammerseizoen te maken heeft. Een mogelijkheid is ook dat de incubatietijd kan uitlopen tot 6 weken, waardoor de mensen pas later verschijnselen vertonen. Verder zijn er natuurlijk ook andere landbouwhuisdieren en vogels die het virus kunnen uitscheiden. Het is echter wel zo dat de hoeveelheid pathogeen in vruchtwater het hoogste is en zo de beste infectiebron vormt. De infectie van dieren is meestal symptoomloos. Wel kan er sprake zijn van massaal verwerpen, doodgeboorte of zieke lammeren (=abortusstorm). Eén van de maatregelen die genomen wordt ter bestrijding is het maanden laten wachten met het uitrijden van de mest. Dit duurt zo lang omdat de bacterie dus zo lang pathogeen blijft. Dit is echter praktisch niet haalbaar omdat zelfs naast het maanden vasthouden er zoveel regels zijn voor de 64
opslagmethode dat het heel ingewikkeld wordt. Wanneer een bedrijf getroffen wordt kost die bovendien al heel erg veel geld (tienduizenden): extra maatregelen, generatie geiten kwijt door abortus, eventueel ruiming. De diagnose wordt bij geiten gesteld door het insturen van de verworpen vrucht met nageboorte. In de vrucht zien we meestal geen afwijkingen, maar in de placenta wel. Je kunt ook serologisch onderzoek doen met gepaarde sera, waarbij je aantoont of een dier besmet is. Een aantoning van het agens geeft echter geen oorzakelijk verband omdat we deze ook bij gezonde dieren vinden. Om de infectiestatus van een bedrijf te monitoren moet de melktank worden onderzocht. Wanneer je alle geiten direct met antibioticum behandeld heeft dit niet voor alle dieren effect. Als de placenta of de vrucht al aangetast is kan de vrucht enkele dagen later alsnog worden afgeworpen. Bovendien weten we helemaal niet zeker of dit gebruikte antibioticum wel zo goed werkt (oxytetracycline). Er is dus geen goed behandelingsprotocol. Ter preventie van de mens zijn er regels met betrekking tot; hygiëne, mestopslag, geen nieuwe vestigingen van schaap en geiten bedrijven, vaccinatieplicht, massale ruiming, aan‐afvoer en fokverbod tijdelijk in 2010.
Thema 6 Partus en Dystocia Hoorcollege 12: normale partus Progesteron is noodzakelijk voor dracht, welke uit verschillende bronnen kan komen. Voor een normale partus inductie is de daling ook essentieel. De placenta produceert een aantal hormonen: progesteron, lactogeen, relaxine en oestrogeen, welke zorgen voor de ontwikkeling van de mammae, de voorbereiding van de geboorteweg en de voorbereiding van de partus. Tijdens de partus zijn een aantal factoren van belang: ‐ Foetus: produceert corticosteroïden en zijn een teken van klaar voor de geboorte. ‐ Placenta: oestrogeen↑ progestagenen↓ Zorgen beide voor prikkeling van oxytocine receptoren relaxine: zorgt voor cervix dilatatie PGF2‐α: zorgt voor cervix dilatatie en uterus contracties ‐ Moederdier: prostaglandinen: voor cervix dilatatie en uterus contracties oxytocine: uitdrijving foetus door uterus contracties Voor de initiatie van de partus vindt er dus een hele cascade plaats. Eerst wordt door de foetus cortisol afgegeven. Dit leidt ertoe dat het placentaire progesteron wordt omgezet in oestrogeen. Hierdoor vinden er al myometriumcontracties plaats en wordt de mucussecretie van de genitaaltractus verhoogd. Het cortisol zorgt eveneens voor een toename van de oxytocine receptoren en zo een verhoogde afgifte van PGF‐2‐alpha. Hierdoor nemen de myometriumcontracties verder toe, en er vindt luteolyse plaats. PGF‐2‐alpha zorgt eveneens voor een afgifte van relaxine, waardoor de cervix en de rest van de geboorteweg dilateert. Door gedeeltelijke uitdrijving wordt de cervix gestimuleerd, welke via de hypothalamus de afgifte van oxytocine verder verhoogd = Ferguson reflex. De partus is in te delen in: ‐ Voorbereidingsfase:Prodromi o Paard:let op: vrucht matureert pas heel kort voor de partus af. Opuieren, kegelen, infiltratie weefsel bekken (platen zakken in), verandering in melk (electrolyten: Calcium stijgt langzaam >40mg/dl, Natrium daalt en kalium stijgt, alles 1 á 2 dagen voor partus 65
o o
o
o
o
o
o
o
o
Varken; opuieren, spontaan melkverlies, vulvazwelling. 12‐24 uur wordt uier roder en warmer, klein druppeltje kan getrokken. Nestgedrag. GD: zwelling vulva, nestbouwgedrag en temperatuursveranderingen. De temperatuur is sowieso al lager en daalt in de laatste 12‐24 uur nog eens 0,5‐1 graad, rillen. Tijdens de partus stijgt de temperatuur weer en kan zelfs iets verhoogd zijn. Uterusactiviteit neemt bij luteolyse direct toe, 24‐48u voor de partus. Melkklieren minder betrouwbaar, kan al dagen voor de geboorte of schijndracht. Mindere eetlust, frequent urineren, defeceren. Als de uitvloeiing groen of bloederig wordt is de ontsluiting begonnen. Voor de poes is temperatuur minder betrouwbaar, wel hyperventilatie en palpatie van weeën. Rund: buikomvang, opuieren (koe wordt 8 weken voor de partus drooggezet, ongeveer 1 maand weer opuieren, volschieten 0‐12 uur voor de partus) , zakken van banden (6‐18 uur voor de partus o.i.v. oestrogeen en relaxine), oedeem in buik en uier, zwelling vulva, temperatuurdaling (tijdens de dracht juist hoog, veel schommelingen), verweking cervix en slijmprop. Het uiersecretum wordt van honingtaai (klamvaars) vloeibaar en in de dagen voor partus gelige biestmelk. Vaars uiert al vanaf 4 maanden op. Door verslapping iliosacraal gewicht draaiing van sacrum wankele gang, doorzakken lendenen. Oedeemvorming is bij de vaarzen duidelijker. Met de vaginoscoop zien we een slijmlaag in de portio vaginalis en de fornix, vlak voor de partus gaat dit als helder slijm vervloeien. Tijdens de dracht iedere paar uur tonusverhoging, 10 uur voor de partus weer verslapping, daarna tijdens de ontsluitingsfase weer verhoging. Veel verschijnselen zijn niet 100% betrouwbaar. Pas bij zichtbare vruchtdelen rund in partu. Schaap: volschieten, verandering secretum van taai naar dik geel colostrum. Krabben van de voorpoten veel voorspellende waarde. Interesse in amnionvloeistof. ‐ Ontsluitingsfase: Rund: begint met uterus contracties, met name in rust (herkauwen). Veroorzaakt pijn. De cervix is al verslapt en vormt de weg van de minste weerstand, door toenemende druk wordt deze nu passief opgerekt. Deze fase duurt 6‐12 uur (vaarzen 4‐12 uur). Na intreden van de allantiosblaas ontsluit de cervix volledig (chorion is vaak al passief gebroken). Zichtbaar als een blauwachtige blaas. Als de allantois breekt dan neemt de druk af. Paard: zweten, onrust, hoge A en T, overmatig eten en temperatuurdaling. ‐ Uitdrijvingsfase: Rund: door intreden van het kalf versterken de uteruscontracties (Ferguson reflex). Koe ligt bij kopligging vaak op rechterzijde, het kalf wordt iets omhoog geduwd en de uterus draait iets. De eerste en laatste perswee van een serie zijn vaak zwakker. De amnionblaas breekt meestal uitwendig, soms treden ook persweeën op zonder uteruscontracties door de druk in het bekken. De navelstreng van het kalf is kort, trekt samen en breekt op de juiste plek zodra het achterstel van het kalf uit de vulva komt. De normale uitdrijving duurt 1‐4 uur (vaarzen 2‐6 uur). Vaarzen langer omdat: nauwere geboorteweg, meer stress, kalf relatief groter. Een stuitligging duurt over het algemeen langer, rotatie gaat wegens zwaartekracht lastiger, zwaartepunt ligt in de uterushoorn, strekking van de achterpoten is lastiger dan voorpoten, pijn en onrust door de druk van de achterklauwtjes in uterus en vagina, passieve ontsluiting verloopt trager, intrede bekkeningang moeilijker, navelstreng kan te snel strak komen te staan of om de achterpoot liggen, bij intrede van de stuit is involutie van de uterus sneller gevorderd en dus een verminderde bloedcirculatie. Schaap:schouderelleboog ligging normaal, zelden een stuitligging. Ooi maakt weinig geluiden, ligt voornamelijk. Navelstreng breekt vaak al in de laatste fase van uitdrijving. Navel dient gedesinfecteerd te worden. Amnionvloeistof blijft aantrekkelijk voor ooi in de eerste 5 uur, dus accepteert ook andere lammeren. Tweede lam komt vaak binnen een half uur, na 1 uur dient minimaal buikpers te zijn. Varken; gemiddelde tussenbigtijd 15 min, mag niet langer dan 1,5‐2 uur zijn. Biggen in allerlei liggingen geboren. Totale uitdrijvingsduur: 3 uur. Duurt langer bij hoog geboortegewicht, 66
stuitligging en doodgeboorte. Navelstreng is lang en vaak nog in tact. Er kunnen tussendoor placenta’s afkomen maar meestal als geheel na 30‐120 minuten. o Paard:altijd kopligging, stuitligging = dystocia. Andere belangrijke factor voor dystocia is het terugslaan van de relatief lange ledematen. Gaat erg snel, niet langer dan 20min, placenta gaat dus ook zo snel los! Navelstreng verscheurt pas na de partus vanzelf na 30 min. Indien het direct verscheurt dan controleren op bloeding, schoonmaken en evt. hechten. Controleren op geen verstikking door vruchtvliezen belangrijk. o GD: het bekken zelf is gunstig gebouwd en vormt geen obstructie, indien dystocia vaak verkeerde ligging of afmetingen. Uitdrijving kan in allerlei houdingen. Vruchten worden in amnion of gebroken vruchtvliezen geboren. Placenta’s kunnen tussendoor of achteraf, maar worden vaak opgegeten. Vaak wordt er alternerend tussen 2 hoornen geledigd. ‐ Nageboortefase: o Paard: placenta is meestal met een uur af, maar kan 3 uur duren. De merrie perst niet maar is nog wel onrustig. Placenta dient binnen 6 uur af te zijn en dan op volledigheid gecontroleerd. Om de partusduur te berekenen nemen we alleen de ontsluitingsfase en de uitdrijvingsfase.
Een belangrijk passagepunt tijdens de partus is het bekken. A. Diametertransversasuperior B. Diametertransversa inferior C. Conjugata D. Pecten vertical Het bekken van het paard is tonvormig, en de conjugata en pecten zijn min of meer gelijk. Het bekken van het rund is staand ovaal. Het voorstel van het kalf is ook staand ovaal, maar het achterstel is juist breder dan hoog. Het juveniele bekken van een vaars is bovendien onderin smaller. Onderzoek wordt op 3 vormen onderscheiden: ‐ Obstetrisch onderzoek: tijdens de partus. ‐ Verloskundig onderzoek: dracht, partus en puerperium Boven: bekken rund, Onder: bekken paard o Ziektegeschiedenis Bron: HC12 Voortplanting 2011‐2012, UU 67
o o
Verloskundig onderzoek in en uitwendig Aanvullend onderzoek ‐ Gyneacologisch onderzoek: gericht op fertiliteit.
Dystocia:Abnormaal verlopende partus ‐ Dystocia materna Afwijkende ligging vrucht Te grote vrucht Ankylotische vrucht Hydrops vrucht ‐ Dystocia foetalis Primaire weeënzwakte Afwijkende ligging uterus (denk aan torsio uteri) Afwijkingen weke geboorteweg Afwijkingen aan het bekken Primaire weeënzwakte is een tekortkoming van de uterus door afwijkingen in het myometrium, verstoorde hormonale balans of een abnormaal tijdstip van het op gang komen van de uitdrijving. Een secundaire weeënzwakte is het gevolg en niet de oorzaak van verminderde contracties, bijvoorbeeld door mechanische obstructie. Het wordt meestal per exclusionem gesteld omdat het meten van de contracties moeilijk uitvoerbaar is. Calcium is voor de contracties nodig, en komt door prostaglandinen uit de interne opslagplaatsen en wordt door oxytocine de cel in gehaald. Zowel een laag plasma‐calciumgehalte als onvoldoende ion‐kanalen kunnen de oorzaak zijn. Voor dit laatste is mogelijk een stijging van de progesteronconcentratie van invloed. Stress tijdens de partus leidt ook tot weeënzwakte door een verminderde oxytocine afgifte, door de afgifte van opioïden (zoals morfine) op 2 manieren: 1. Rechtsstreekse inhibitie van afgifte door binding aan kappa‐receptoren. 2. Indirect via de remming van de noradrenerge prikkel die normaal oxytocine‐producerende cellichamen innerveert. Dit is in de hypothalamus. . Perifere opioiden hebben mogelijk een rechtstreeks remmende werking op het myometrium. Bekend is verder dat progesteron de ocytocine indirect remt door de stimulatie van opioídsynthese. Oestrogenen verhogen de oxytocine receptoren juist in de uteruswand. Perifere catecholamines hebben rechtstreekse remming myometrium, door bezet bèta‐receptoren en verhoging cAMP. Patiënten waarbij de partus uitgesteld moet worden, worden vaak met deze middelen behandeld. Therapeutische mogelijkheden bij weeënzwakte zijn oxytocine en calcium. Een sectio is ook mogelijk. Een torsio uteri is een pathologische rotatie van de drachtige uterus. De uterus draait meestal tussen de 180 en 360 graden. Bij het rund komt het vaak voor vlak voor of tijdens de partus. Bij het paard meer tijdens de graviditeit. Hoorcollege 13: abnormale partus Je begint altijd met een gedegen onderzoek. Bi rund is een vroeggeboorte met levensvatbaarheid vanaf de 210‐267 dag, hiervoor is het een abortus. Een tweelingdracht duurt gemiddeld 7 dagen korter. Manueel inwendig onderzoek tijdens de dracht geeft kans op een purulente vaginitis, dus alleen tijdens de partus doen. De belangrijkste punten die een kalf moet passeren tijdens de partus: cervix, apertura pelvis cranialis, diafragma, vulva. Er wordt bij vaginaal onderzoek aandacht geschonken aan: 1. Controle vooraf op eventuele laesies en bloedingen van het geslachtsapparaat enafwijkingen binnen de bekkenholte. Harde feces van te voren verwijderen ivm rectum ruptuur.
68
2. De ontsluiting van de cervix. Zowel de eerste actieve als de tweede passieve. Hierbij let je op slecht ontsloten (SOC) als gevolg van slechte actieve ontsluiting, of een NOOC als gevolg van een nog niet onsttane passieve ontsluiting. 3. De vruchtvliezen en de aard van het vruchtwater. 4. De ligging van de uterus en de ligging van het kalf. 5. De contractietoestand van de uterus. sterke contractie is teken dat de partus al enige tijd aan de gang is. 6. De levenstekenen van het kalf.Tussenklauwreflex, slikreflex, oogbolreflex, navelstreng, ictus cordis. Bij een overdreven reactie vaak hypoxie. Geen reactie is nog niet een dood kalf. In stuitligging kan ook de anusreflex gedaan worden, maar subjectief. De tussenklauwreflex van de achterpoten verdwijnt eerder dan de voorpoten. 7. De ligging van de navelstreng bij normale stuitligging en afwijkende liggingen.Bij om de achterpoot geslagen en als het kalf leeft kun je; reponeren, sectio of snelle extractie doen. Bij om de romp moet je het kalf bij draaien in de goede richting doen, dan vlotte extractie of keizersnede. 8. Het type van het kalf (eventueel dikbilkalf). Snel breuken bij melkkalf, vleestypisch makkelijk, dikbil vaak problemen. Soms sowieso sectio. 9. De relatieve grootte van het kalf. 10. De relaxatie en ontsluiting van de weke geboorteweg. Voor een rectaal onderzoek is geen indicatie, behalve: torsio uteri, onderscheid tussen wel of niet in partus zijn, melkziekte (atonische uterus met niet te voelen cervix), abortus (door dagen partus een strakke ballon als uterus), valse weeën (uterus atonisch), weten of kalf leeft (gefässchwirren) als vaginaal onbereikbaar, niet heel betrouwbare meting. Verder bij rectumbeschadigigen, hematomen, uterusruptuur, peritonitis. Afwijkende liggingen: bij een afwijkende ligging onderscheiden we afwijkende lengteas (situs), een afwijkende hoogteas (positio), of afwijkingen van de extremiteiten (habitus). De achterbenen liggen vaker verkeerd omdat er voor strekking meer ruimte nodig is, de strekking onnatuurlijk is. Zeker bij plaatsgebrek bij tweelingdracht. Het moment van ontstaan kan zowel tijdens de graviditeit als tijdens de partus zijn. Het paard heeft een groot corpus uteri dus veel ruimte voor draaiing van het veulen, een rund heeft een klein corpus. Zonder breking van het allanto‐chorion kun je de ligging niet bepalen. Onderzoek van ligging bij het staande dier. Bij het rund geen epiduraal (minder complicaties, makkelijk en pers naderhand nodig), bij paard wel (moeilijker, uterus is kwetsbaarder, buikpers geeft complicaties, naderhand buikpers minder belangrijk). Verder duw je de foetus terug in de bekkenholte, uterusspasmolyticum kan nodig zijn, verlostouwtjes om normaal liggend deel. Bij een afwijkende ligging is de volgorde van voorkeur algemeen: repositie, extractie, foetotomie, sectio, slachten. Bij kleine herkauwers is vaak makkelijk, maar wel met één hand doen. Bij dwerggeiten is een afwijkende ligging moeilijk te diagnosticeren, vaak sectio. –Kopligging : Teruggeslagen kop: vaak bij te vroeg trekken tijdens een extractie of bij een nauw bekken. De snuit moet goed gelegd worden maar schiet soms weer terug bij een grote vrucht. 2 personen zijn nodig. Komt nooit ingetreden voor, nooit doortrekken, altijd terugduwen, veel voorkomende oorzaak uterusruptuur. Schouderligging: voorbeen ligt teruggeslagen langs de romp. Komt bij paard af en toe voor, rund zelden. Van schouderligging naar carpaalligging en dan reponeren. Vaak dood kalf. Sommige lammeren worden in de deze ligging spontaan geboren, vaak reponeren beter. Carpaalligging: voorpoten blijven gebogen. Bij rund meest voorkomende afwijking. Repositie makkelijk. Bij lam ook, eigenaar doet dit vaak zelf. Johne: wordt ook wel schouder‐elleboogligging genoemd,. Poot in boeg en elleboog gebogen. Hoefjes liggen ter hoogte van de kop. Bij schapen is dit normaal. Repositie makkelijk, ontstaat alleen als kalf niet te groot is. 69
Pseudo Johne: zelfde verhaal als Johne. Minder ver ingetreden en prognose dubieuzer, vaak te groot kalf. – Stuitligging: bij het paard komt dit zelden voor, rund wel. Indien afwijkend meestal bij het rund beiderzijds. Tarsaal: achterbeen niet gestrekt maar gebogen. Prognose bij rund goed, merrie dubieus. Repositie moeilijk, vaak ruptuur. Bij een levende foetus vaak sectio. Bij lam gaat de repositie wel. Heupligging: achterbeen naar craniaal gestrekt langs de romp. Allermoeilijkste repositie, moet via heup naar tarsaal. Foetotomie wel makkelijk. Moeilijk te reponeren bij lam, beter foetotomie bij dood lam. ‐ Dwarsligging: komt bij schapen voornamelijk bij meerlingdracht voor. Repositie kan, maar vaak te laat opgemerkt. Afwijkende liggingen kunnen eenzijdig of beiderzijds zijn, en kunnen bovendien gecombineerd voorkomen. Het onderzoek bij een staande dier, evenals de repositie. De foetus wordt (soms onder epiduraal anesthesie om persen te voorkomen) teruggeduwd uit de bekkenholte. Soms is ook een uterusspasmolyticum nodig. Om de normaal liggende vruchtdelen kunnen verlostouwtjes worden gebruikt. •Te grote vrucht • Hydrops van de vrucht • Monstrum Soms is een repositie en extractie niet mogelijk en moet je een foetotomie uitvoeren. Hierbij werk je met de ring van Marlot en verwijder je in principe het afwijkend liggende deel, soms is eerst verwijdering van een ander deel wegens bereikbaarheid nodig. Bij het rund gebeurt dit vaker. Bij het paard kan het ook, maar is moeilijker door een kwetsbaardere uterus en heftigere perskrachten. Bij kleine herkauwers wordt het in verband met de gevolgen voor het moederdier nauwelijks toegepast. Een voorbeeld van een situatie bij het rund is kruis op kruis verwijderen voorstel en halveren achterstel. Een sectio doe je het meeste bij een te grote vrucht maar kan ook bij een afwijkende ligging of afwijkende foetus. Bij het rund is het meestal een staande operatie, bij andere dieren een liggende. Hierbij moet je opletten dat je de placenta zoveel mogelijk probeert te vermijden. Je snijdt in de curvatura major, bij hond, kat en varken dicht bij het corpus uteri. Bij het rund is een lokale anesthesie dan ook mogelijk, de andere dieren algeheel. De hechting van de uterus is volgens de Cushing methode, als een doorlopende hechting met resorbeerbaar materiaal. Je hecht één laag, maar bij het paard twee lagen. Na de sectio moet je ook rekening houden met de nageboorte en de navelstreng. Rund: de indicaties bij het rund zijn een te grote vrucht, onvoldoende ontsluiting van de cervix, een niet te reponeren torsio.het gebeurt bij het staande dier met een snede in de linkerflank. De top van de bevruchte hoorn wordt extra‐abdominaal gebracht. Eventueel moet je de uterus hiervoor met de klok mee draaien. De amnionschede breekt soms te kort af, de navelstreng is niet zo’n probleem. Hechten volgens Utrechtse methode, intra‐uterien tetracycline. Na de operatie ook 50 IE oxytocine en ampicilline. Prognose voor moeder goed, vrucht afhankelijk. Complicaties die je tegen kunt komen: gaan liggen van de koe, pesen en uitpuilen pens en darmen, rupturen van uterus en ligamenten. Na de operatie hebben we als complicaties; uterusbloedingen, peritonitis, en door de buikwond: emfyseem, oedeem, hernia, hematoom, infectie. Kleine herkauwers: voornaamste indicatie te grote vruchten, dood of levend. Foetotomie kan de geboorteweg bij langdurig schaden en mogelijk is er nog een lam aanwezig. Je doet het niet bij slechte toestand van het moeder dier. We maken een snede in de linkerflank onder zijligging, 70
lokale anesthesie en een uterusrelaxans. De uterus buiten de buik brengen. Navelstreng vormt geen extra aandachtspunt. Beide lammeren uit één wond, letten op septum! Intra‐uterien AB, na de operatie oxytocine en AB. Prognose gunstig bij levende of fris dode lammeren. Uitgebreide verwondingen, niet frisse vruchten, necrose etc. geven aanleiding tot een hysterectomie. De hoornen moeten per stuk geligeerd worden. Varken; slechts zelden toegepast, succes afhankelijk van moederdier. Net als bij kleine herkauwer soms aanleidingen tot een hysterectomie, de beide hoornen kunnen in één keer geligeerd worden. Indicatie bijvoorbeeld prolaps uteri. Paard: zelden toegepast, levenskansen nemen snel af, cervix is nooit een probleem en vaardigheden hoog. Bij de shetlander nog wel eens. Bij het liggende dier een schuine flanksnede, in een bloedvatarm gebied van de curvaturo major. Placenta rondom incisie weghalen en sluiten met 2 lagen. Risico op peritonitis. Hond: locale anesthesie, om moeder‐kind binding te vergroten. Geen wondspray op tepels! De snede in flank of op de linea alba, met voorkeur voor linea alba (geen spieren, sneller, betere toegang, betere plaats voor OVHX, niet zichtbaar). Let op lacterend uierweefsel. Bloedingen na verwijdering af laten nemen met oxytocine. Placenta verwijderen, navelstreng doorknippen. Nabehandelen met AB en oxytocine. Lochiën zijn normaal.
Wanneer je aan een extractie begint moet je op de volgende zaken letten. De grootte van het kalf t.o.v. de bekkeningang. Bij een kopligging worden achtereenvolgens 4 punten onderzocht: 1. Of een ingetreden kopligging bestaat of kan ontstaan. 2. Of bij aangetrokken kalf de beide boegen bereikbaar zijn. 3. “Maatnemen”: voelen hoever de afstand is tussen bekkeningang tot boeg foetus.Bij het staande rund niet verder dan 10cm, liggend niet verder dan 5cm. 4. Of de vlakke hand dan nog tussen schedel en sacrum kan. Voor de stuitligging geldt: Wanneer bij: 1. het liggende rund en 2. het 60° gekantelde achterstel van het kalf met 3. normale trekkracht (max.5Kg/Kglich.gew.=soms 2 pers.) 4. in de "richting van de staart" 5. terwijl het rund perst, de beide tarsi niet in de vulva zichtbaar gemaakt kunnen worden dan is verdere trekkrachtgevaarlijk en dus zinloos. Een vuistbreedte uit de vulva is pas zekerheid, tot die tijd ook een risico. Opletten dat het niet onbedoeld een extractiepoging wordt, dan ruptuur vagina. 71
Bij dikbilkalveren treedt nog vaker kruis op kruis op. Daarom is daar het criterium dat bij milde trekkracht de boegen direct moeten intreden om verantwoord te extraheren. Je kunt de cervix met één hand manueel oprekken. Wel opletten dat dit niet te lang duurt wegens uteruscontracties. Voorafgaand aan een foetotomie wordt de cervix niet opgerekt! De geboorteweg zelf kan met 2 handen opgerekt worden. Oppassen voor hypoxie vrucht, door oprekken cervix kunnen uteruscontracties ontstaan. Voor extractie het beste in zijligging in verband met de zwaartekracht, beter voor de bekkeningang, bekken makkelijker bewegen door minder belasting van iliosacraalgewricht, niet uitglijden, makkelijker voor accoucheur en helpers, hygiënischer en natuurlijker. De zijde waarop de koe ligt maakt niet uit, maar bij kopligging bij voorkeur aan de kant van schoft, en bij stuitligging aan kant van sacrum. Bij grote pensvulling beter op rechterzijde. Bij een kopligging is de trekkracht eerst richting de uier, daarna 60 graden draaien achterstel en recht naar achteren. Bij kruis‐op‐kruis moet de trekkracht weer caudo‐dorsaal zijn, tijdens de buikpers. Indien dit niet lukt kan je extraction forcée proberen, omrollen van de koe kan helpen. Bij een dood kalf is een foetotomie beter. Bij een stuitligging begint met draaiing van 60 graden, dan caudo‐dorsaal trekken tot achterstelintreding, dan recht naar achter of caudo‐ventraal. Deze laatste uitsluitend tijdens de buikpers. Na de extractie moet je de volgende zaken controleren: • Of er geen prolapsus uteri dreigt op te treden. Het meteen vaststellen hiervan kan veel moeite en complicaties voorkomen (zie verder onder prolapsus uteri). Het rund overeind jagen, het toedienen oxytocine en mogelijk een epiduraalanesthesie om eventueel de buikpers tegen te gaan, is de standaardbehandeling bij een dreigende prolapsus uteri. • Of het rund niet blijft napersen, want ook dan wordt het rund bij voorkeur overeind gejaagden krijgt epiduraalanesthesie. • Of er geen kalf meer in de uterus aanwezig is. Een achtergebleven kalf waarbij rottingoptreedt, kan zeer ernstige gevolgen hebben. • Of er geen rupturen of bloedingen in het geslachtsapparaat zijn opgetreden omdat deze acuutlevensbedreigend kunnen zijn. Is het trauma niet acuut levensbedreigend dan wordt naoverleg met de veehouder bij voorkeur een antibioticumkuur ingesteld om ernstige ontstekingte voorkomen. • Of het rund geen ernstige mastitis heeft i.v.m. de onmiddellijke consequenties voor debehandeling van het rund. Schaap: Uit angst voor lammersterfte toch niet te vroeg ingrijpen. Algemene richtlijnen voor de duur van de partus zijn er niet. • Wanneer de ontsluitingsfase, dus tot het moment waarop de allantois wordt uitgedreven ofbreekt, langer gaat duren dan 3 uur dan moet men de ooi vaginaal onderzoeken om te wetente komen wat er aan de hand is. • Treedt binnen een uur nadat de allantois is uitgedreven geen of onvoldoende buikpers op ofkomen er ondanks normale buikpers geen vruchtdelen buiten de vulva, dan moeten we ookeen onderzoek instellen. • Wanneer de uitdrijving van het eerste lam in een kennelijk normale geboortehouding, dus mettwee klauwtjes en het snoetje daarop, langer dan 1½ uur duurt, terwijl de ooi toch nu en danvoldoende perst, dan bieden we hulp. (90% van de lammeren worden in kopligging geboren).
72
• Wanneer het lam een afwijkende geboortehouding inneemt, bijvoorbeeld wanneer de kop enéén klauwtje of de kop alleen in de vulva zichtbaar wordt, dan moet dat lam binnen een halfuur worden uitgedreven anders moeten we helpen. • Komt uitsluitend de kop buiten de vulva dan mag dat hoogstens een kwartier duren andersgrijpen we in. Bedenk dat veel lammeren in een afwijkende geboortehouding toch wordenuitgedreven. • Wanneer we merken dat een lam in stuitligging wordt geboren dan moet de uitdrijving zeervlot voltooid zijn anders helpen we. Lammeren kunnen, evenals kalveren, bij de uitdrijving instuitligging vrij snel sterven door afklemming van de navelstreng, zeker wanneer denavelstreng tussen de achterpootjes door ligt. • Wanneer we vermoeden dat een lam in stuitligging een afwijkende houding inneemtbijvoorbeeld omdat we slechts één achterpootje of het staartje zien verschijnen, dan moet ditmeteen worden verholpen omdat een lam in zo'n ligging zelden spontaan wordt geboren. • Komen alleen de voorpootjes buiten de vulva, waarbij dan meestal een afwijkende ligging vande kop bestaat, dan moet dit worden gereponeerd omdat een lam in zo'n ligging ook nietspontaan wordt geboren. Vergissing met een normale stuitligging is mogelijk en wanneer deeigenaar in die veronderstelling verkeert en stevig aan de pootjes gaat trekken dan is hetoptreden van een uterusruptuur niet ondenkbaar. Dierenarts wordt in de regel pas geroepen als de eigenaar het zelf heeft geprobeerd. We verlossen in zijligging, of staand, afhankelijk van dierenarts. Een extractie is bij het schaap meestal vrij makkelijk. Maatnemen is bij een groot lam noodzakelijk. Het achterstel vormt nooit een probleem. Een stuitligging is hierdoor wel moeilijker te maatnemen. Een sectio is dan te overwegen. De vulva is soms wat nauw maar kan manueel opgerekt. Varken: Afwijkende liggingen vormen zelden een probleem, heel soms een te grote big bij gelten. De oorzaak is vaak weeënzwakte en extractie kan dan getracht worden. Wel is de geboortweg van het varken erg gevoelig. Beter is het de zeug oxytocine te geven, eventueel met calcium aanvulling. Paard: Komt minder vaak voor dan rund, en dan niet door grootte van het veulen maar afwijkende liggingen. Haast is geboden door heftig persen, maar ervaring opdoen op dit gebied is moeilijk. Bij het paard kan het allantoamnion nog intact zijn bij de geboorte. Bij het veulen is het moeilijker vast te stellen of deze nog leeft, terugtrekreflex is moeilijker en navelstreng vaak onbereikbaar. De ontsluiting vormt a termé nooit een probleem, evenals de bekkenomvang. De te volgen tactiek bij verloskunde is hetzelfde als het rund, maar er zijn wel verschillend in voorkomen. Reposities komen veel voor, extracties gaan makkelijker, kruis‐op‐kruis komt niet voor, partiële foetotomie komt vaker voor, sectio veel minder door kleinere overlevingskans en veel ervaring vereist. Bij een shetland pony vaker wel door de moeilijkheid van een foetotomie en de blijvende steriliteit na beschadigingen tijdens extractie. Abnormale partus hond: Vaak bij brachycephale en kleine rassen. Poes vaker bij Pers en ouder dan 5 jaar eersteworps. Bij sectio opletten dat de teef daarna alsnog goed met de pups omgaat. Bij twijfel of er nog foetussen aanwezig zijn kan palpatie, beter echo of röntgen. Mammae controleren op melkgift en mastitis. Vaginoscopie om naar ontsluiting te kijken, poes lastiger te fixeren. Cervix bij teef te craniaal voor touché, wel geschikt voor Ferguson reflex. Toucheren geeft indruk van vorm van het bekken. Afwijkende liggingen die problemen geven zijn veel minder talrijk dan LH. ‐ Zijligging: geeft zelden problemen, repositie via buik mogelijk, eventueel extractie. ‐ Rugligging: komt niet vaak voor, indien dan niet vanzelf over en is repositie mogelijk. ‐ Teruggeslagen kop: treedt herhaaldelijk op, repositie onmogelijk, sectio noodzakelijk. Bij een kruinligging is repositie soms wel mogelijk. 73
‐
Eenzijdige of beiderzijdse tarsaalligging: achterbenen kunnen met de vinger gewoon gestrekt, niet van betekenis. ‐ Heupligging: komt vaak voor, vrucht kan meestal niet geboren worden, meestal kan repositie, anders extractie en anders sectio. Bij honden komen te grote vruchten wel regelmatig voor. Bij een intreding in kopligging is extractie mogelijk, eventueel met draaiing van de pup. Bij niet intreden is het zaak om de intreding eerst te bewerkstelligen (buikwand tegen bekkeningang duwen, teef voorstel omhoog, opwekken persreflex. Als dit niet lukt een sectio. Bij een stuitligging is extractie mogelijk, maar als er meer verwacht worden dan beter een sectio. Andere afwijkingen vrucht Hydrocephalus komt zelden voor, kan stagnatie veroorzaken. Extractie of sectio. Anasarca: extreem oedemateuze vrucht. Komt zelden voor, vrucht gevuld met vocht breekt makkelijk. Als extractie niet kan sectio, foetotomie vaak geen oplossing. Hydrops ascites: extractie mogelijk, eventueel met een tangetje buikwand stuktrekken, anders sectio. Monstrum: misvormingen. Soms is sectio mogelijk, meestal alleen foetotomie. Torsio uteri: dieren plotseling ziek, defense musculaire, pijnlijke gang, partus stagneert maar wel persweeën, stuwing van buik en ascites kan optreden. OVHX uitvoeren. Instrumenten die gebruikt worden zijn de verlostang zonder scherpe randen, forceps. Andere instrumenten hebben wel scherpe tandjes en mogelijk alleen onder manuele begeleiding gebruikt worden. Kan wel voor foetotomie gebruikt worden. Werkcollege 10: partus Er zijn redenen om een partus een dag uit te stellen, bijvoorbeeld als de eigenaar erbij wil zijn ivm verloskundige hulp, ruimtegebrek (bijvoorbeeld stal), werkplanning (synchronisatie koppel). Om dit aan te pakken kun je exogeen progesteron toedienen. Bovendien kun je indirect progesteron stimuleren met prolactine, maar des te meer stappen er tussen, des te groter de kans dat het niet optimaal verloopt. Om dit een dracht in stand te houden is misschien niet voldoende. Wanneer je stress veroorzaakt rem je indirect de oxytocine release Morfine‐achtige stoffen(endogene opioïden). Cortisol zal juist weer de partus op gang brengen, want dit produceert de foetus juist om eruit te komen. De persweeën kun je ook remmen door middel van een calcium antagonist. Hierdoor krijg je wel algemene spierzwakte (melkziekte achtige verschijnselen). Een laatste is clenbuterol als een spasmolyticum, welke ook specifieke spierverslapping geeft maar alleen van de uterus. Dit middel is echter wel verboden. Vanuit praktisch oogpunt zou je alleen eigenlijk progesteron gebruiken. Nadelen zijn natuurlijk wel dat de vrucht groter wordt en de partus dus zwaarder wordt. Hierdoor kan de vrucht ook hypoxisch worden. Doordat de placenta na de normale draagtijd minder goed gaat werken is er ook een risico op hypoxie. Aan het einde van de dracht gaat het progesteron omlaag door de werking van cortisol van de vrucht bij het rund. Cortisol zorgt voor de productie van PGF‐2alpha welke a) zorgt voor de luteolyse en b) voor relaxine afgifte. Cortisol zorgt er bovendien voor dat de longen van de vrucht gaan rijpen en belangrijk is dat cortisol ervoor zorgt dat er enzymen worden gevormd die progesteron omzetten in oestradiol. Daardoor werkt ook het progesteron uit de placenta (vanaf 8ste maand) niet meer. Bij de teef werkt dit iets anders, de placenta neemt nooit de progesteron productie over en dit blijft de functie van het CL. Het oestradiol bij de teef begint eigenlijk al te stijgen zodra de LH piek voorbij is, en de dracht lijkt daarmee heel erg op de luteale fase. Het oestradiol gaat tijdens de dracht snel omhoog en is maximaal vanaf dag 30 tot 24 uur na de partus en daalt dan sterk, dus tegenovergestelde van het rund! Ook het progesteron gaat omlaag aan het einde van de dracht. 74
Toch is er wel een verschil tussen dracht en de luteale fase, omdat het progesteron aan het einde van de dracht sterk daalt en na de luteale fase juist gestaag daalt. Dit komt door de aanwezigheid van PGF‐2alpha bij de dracht, terwijl dit aan het eind van de luteale fase geen rol speelt en het CL gewoon langzaamaan dood gaat. Een teef heeft al 2 pups geworpen maar vertoont nu al enkele uren geen activiteit meer en de teef ligt gewoon te slapen. Wat je van de eigenaar wilt weten is of bekend is hoeveel pups erin zitten, of de teef aan het persen is of niet, of de teef zoogt (door prolactine release en mechanische stimulatie tepels oxytocine release extra contracties / weeën), zijn er al nageboortes afgekomen en hoeveel, wat voor ras is de hond (zegt iets over het aantal pups, hele grove indicatie), zijn er nog bewegingen in de buik te zien. Echt zorgen hoef je je niet te maken. De partus staat onder parasympathische invloed en dus het tussendoor slapen komt redelijk veel voor. Dit mag ongeveer 2‐ 3 uur duren, dus de teef moet onderhand wel weer beginnen. Hoe snel ze in het proces (normaal) in slaap zal vallen hangt af van de duur van de partus tot dusver. Toch moet je wel langs deze mensen gaan. Eenmaal aangekomen ga je vaginaal voelen of je vruchtdelen voelt, de teef zou dan wel persen, tenzij er secundaire weeënzwakte is opgetreden.Ook een buikpalpatie is nuttig in dit geval. Indien je een mobiele echo hebt is dit ook heel erg handig. Verder kijk je natuurlijk ook naar de pups die er al zijn, de placenta bekijken, pups aanleggen. Je dient oxytocine toe als er wat in zit en je verwacht dat het eruit kan. Bij de hond wordt geen calcium toegediend in geval van weeënzwakte! Als je wilt weten of er weeënactiviteit is bij een dier kun je de contractiekrachten meten met een registratie middel. Deze heb je meestal niet in de praktijk. Om het dan toch vast te stellen kun je vragen naar buikpers (indicatie calciumtekort, maar zegt niet over de contractiliteit van het myometrium). Verder vraag je of er vruchtwater is afgekomen en er ontsluiting is. Bij een koe heb je als extra voordeel boven de hond dat je direct via rectaal op de baarmoeder kan voelen en een tonus voelt (door een hoge tonus kun je niet meer bij de vruchtdelen komen). In de praktijk doen we wegens tijdgebrek nooit bloedonderzoek, maar in theorie zou je hier wel gebruik van kunnen maken. Nuttig om te weten is: calcium (toch wel in de praktijk gedaan) voor spierzwakte, oxytocine (wel een pulsatiele afgifte dus herhaald meten), progesteron (om de partus op zich vast te stellen), adrenaline / noradrenaline en opioïden om vast te stellen of de dracht niet vordert door stress (bij de laatste twee). Wanneer een eigenaar wil weten hoe hij de partus moet voorbereiden dan is het belangrijk om de hond/kat te temperaturen. Deze zal eerst stijgen en daarna dalen. Na de daling zal de hond/kat binnen 24 uur bevallen. Verder moet je een goede omgeving maken, warmtelamp, kunstmelk, zuigpipet voor het slijm uit de keel en neus, krat om in te bevallen. Er zijn criteria die je moet gebruiken of de partus normaal verloopt, abnormaal is: persen van 45 min eerste pup en 30 minuten voor de rest van de pup zonder dat er iets uitkomt, meer dan 3 uur tussen pups zonder persen, 1‐2 uur met af en toe persen, letten op ziekteverschijnselen, abnormale uitvloeiing (let op: groen is normaal! Bruin, en stank is abnormaal). Pups en kittens kunnen in kop of stuitligging worden uitgedreven. In stuitligging mag gestrekt of een heupligging aan beide kanten mag. In kopligging mag naast een normale ook een beiderzijdse schouderligging. Een enkelzijdige heup of schouderligging is wel weer afwijking. Bij het varken zijn er meer mogelijkheden, zo mag een carpaal en een tarsaal ligging ook, naast de andere mogelijkheden bij de hond en kat, terwijl dit bij de hond niet zo is. Voor het eerste jong is het het beste als deze mooi ligt omdat deze als eerste het geboortekanaal nog moet oprekken. Een verkeerde ligging gaat dan wel eerder mis. Een zeug heeft al vlot 6 biggen gehad maar de laatste 45 min niets meer. Bij het varken mag er tussen de biggen 1,5‐2 uur liggen, dus er is nog niet zo veel aan de hand. Wil je er achter komen, ga je voelen, big? verlossen eventueel met afwijkende ligging oplossen. Als je 75
niets voelt denk je aan weeënzwakte en geef je oxytocine om te helpen. Maar dit doe je dus pas na 2 uur. Bij elke afwijkende partus bij elk dier is NIETS DOEN NOOIT EEN OPTIE. Bij de kleine herkauwers is een schouderelleboogligging niet afwijkend. De lammeren zijn namelijk op deze wijze het kleinst dus kan zo het makkelijkste intreden. Bij een merrie in partus is net één snuitje en één hoef te zien in de vagina. De merrie is wel aan het persen. Omdat een veulen tijdens de partus moet draaien vanuit de uterus kan het in dit geval zijn dat het veulen nog niet helemaal gedraaid is. Wat je dus de eigenaar vertelt is dat hij even zelf moet voelen. Het is best mogelijk dat je iets verderop toch een tweede hoefje voelt die door een nog niet 100% draai nog een beetje achter ligt. Eventueel kun je met een touwtje het pootje er gewoon bij trekken. Je hoeft dus niet per se naar deze merrie toe te komen. Tijdens de partus is het zoals eerder gezien van belang om de rust erin te houden. Stress kan de partus namelijk nadelig beïnvloeden. Tijdens de partus is er druk in de cervix en vagina door de vrucht welk signaal naar de hypothalamus / hypofyse gaat en daar voor oxytocine afgifte zorgt. Hierdoor zal het myometrium contraheren. Vanuit de hersenstam kan er stimulatie zijn van noradrenaline vanuit de hersenstam, dat ook oxytocine afgifte stimuleert. De opioïden die bij stress worden vrijgegeven in het moederdier kunnen deze op een aantal stappen in dit proces aangrijpen. Ze kunnen bijvoorbeeld de noradrenaline remmen en dus de hypothalamus inhiberen. Er kan ook een direct effect op de hypofyse plaatsvinden, waardoor de oxytocine release minder goed is. Ook op de hypothalamus kunnen ze aangrijpen en via de neurale verbinding van hypothalamus en hypofyse kunnen ze diffunderen naar de hypofyse. Werkcollege 11: dystocia LH Ondanks de haast is er bij een partus problematiek toch noodzakelijk tot een gedegen klinisch onderzoek. Tijdens de afname van een volledige anamnese wordt er onder andere gevraagd naar de leeftijd van de moeder en de dekdatum. Dit eerste is van belang omdat het bekken bij het rund in de eerste 2 jaar nog niet volledig volgroeid is (primipaar dier), dus als ze relatief jong zijn is de vrucht snel te groot. Bij oudere dieren zien we ook problemen zoals een vergroeid bekken door een voorgaande zware partus (multipaar). De verbinding van de ligamenten calcificeren, groeien naar binnen en daardoor wordt de ingang verkleind. Ook melkziekte komt meer voor bij oudere dieren en zorgt voor verminderde contracties van de uterus. Door uitrekking van de ophangbanden kan een torsio uteri makkelijker. De draagtijd is van belang omdat bij een te lange draagtijd de vrucht te groot wordt. Dit geldt in het bijzonder voor honden, koeien en varkens. De placenta raakt hierbij ook insufficiënt, wat een risico op afsterven geeft. Bij een paard is een langere draagtijd een teken dat het veulen nog niet voldoende gematureerd is dus daar moet je juist blijven wachten. Bij uitwendige inspectie kun je uit de prodromi wel wat informatie halen. Wanneer deze prodromi niet aanwezig zijn kan het zijn dat het dier aan het aborteren is. Dit kan ook als de moeder erg ziek is en daarom de vrucht afstoot. Ook kunnen we valse weeën zien zonder prodromi (wel buikpers maar geen contractie uterus), dit zien we als het jonge dier door draaiing in de bekkenholte komt, en zo die buikpers opwekt. Er is echter geen partus, want het dier zit nog in de uterus en is dus niet ingetreden. De uterus is dan slap bij rectaal onderzoek en de cervix gesloten. Bij een vroeggeboorte zien we vrijwel geen prodromi. Nu komen we bij een schaap en willen we een repositie uitvoeren. Dit doe je bij het staande dier omdat er dan meer ruimte in de uterus is en de zwaartekracht meehelpt om de vrucht voor repositie even terug te duwen. Het enige voordeel is dat in zijligging het schaap beter te fixeren is, maar over het algemeen nemen we aan om de staande positie te doen omdat dit makkelijker is (anders dan in 76
de syllabus). Paarden en koeien moeten sowieso staan en mogen pas tijdens de werkelijke extractie gaan liggen. Nadeel van een staande positie is dat het kopje snel wegzakt door de extra ruimte. Een touwtje om de kop is dan een optie. Bij de extractie willen we ze juist liggend hebben. Ze persen dan zelf mee, hoeft niet tegen de zwaartekracht in en heel belangrijk is dat de bekkenkanteling dan makkelijker gaat. Wanneer je na het verlossen van het eerste lam meteen het tweede lam gaat halen is er een risico bij betrokken. Het kan zijn dat het tweede lam hier nog niet in de goede positie ligt, waardoor de kop kan achterblijven. Een ander probleem is dan dat de uterus geen contractiepauze heeft. De uterus contraheert altijd tussen 2 bevallingen. Wanneer dit niet gebeurt is de kans dat een inversio uteri of een prolaps uteri kan optreden. Dit komt omdat de uterus niet kleiner is geworden na het eerste lam eruit door geen contractiepauze, deze blijft dan te groot en wijd en kan zo makkelijker instulpen of naar buiten komen. Ook kan het voorkomen dat het lammetje een afwijkende ligging aanneemt, door meer ruimte in de uterus. Enkele minuten wachten is wel voldoende. Een oudere ooi met niet vorderende partus heeft het voorliggende lam in dwarsligging. Je weet dat deze ooi in partus is: je hebt een waterblaas gezien, een buikpers gezien maar geen vruchtdelen zien volgen. Ook de prodromi zijn gewoon aanwezig geweest (onrustig, afzonderen van de koppel, veel staan en liggen). De eigenaar komt bij het opvoelen de rug tegen. De dwarsligging zien we vooral optreden bij meerlingdrachten. Het dwarsliggen wordt ook nog wel eens verward met een teruggeslagen hoofd, maar dan voel je de hals en niet de rug. Om een dwarsligging op te lossen ga je het lam eerst terugduwen waarbij het niet uitmaakt of je er een kop of stuitligging van maakt, en deze verder reponeren en extraheren. Als je zeker weet dat het lam dood is kun je een foetotomie doen. Op het moment dat je bij een geboorte wordt geroepen controleer je altijd het moederdier. Hierbij ga je de geboorteweg controleren op een aantal punten, voordat je gaat handelen. Hierbij let je op: beschadigingen, mate van ontsluiting, bloedingen en zwellingen. Zou je dit niet van te voren melden dan kun je achteraf daarvoor aansprakelijk worden gesteld. Ook kan dit voor andere beslissingen zorgen. Op grond van een ring ter hoogte van de cervix kun je een diagnose onvoldoende ontsluiting van de cervix (N.O.O.C.) stellen. Hierbij moet je wel goed onderscheid maken tussen de cervix en het diafragma. Als de cervix voldoende ontsloten is dan is er niets meer te voelen op de overgang tussen vagina en uterus. We kunnen een N.O.O.C. tegen komen als: de partus nog niet voldoende op gang is, bij een abortus (door hormonaal onvoldoende voorbereiding) en op het moment dat je een abnormale ligging hebt. ‐ Actieve ontsluiting van de cervix: hierbij verslapt de cervix door tonusvermindering van de spiervezels door afnemende invloed van progesteron en veranderingen aan het bindweefsel door toenemende invloed van prostaglandinen, relaxine en oestrogenen. ‐ Passieve ontsluiting van de cervix: tijdens de ontsluitingsfase door de vruchtdelen die de cervix intreden en deze een beetje openduwen. Hiervoor is natuurlijk een juiste liggen wel van belang. De geboorteweg kun je wel oprekken, waarvan voordelen zijn: makkelijkere bevalling, voorkomen beschadigingen, door stimulatie oxytocine betere contracties. Er zijn echter ook nadelen aan het oprekken van de geboorteweg: juist door het opwekken van de contracties via oxytocine afbinding placenta verminderde doorbloeding hypoxie/acidose kalf. Als je dus heel lang moet manipuleren heb je kans op een dood kalf / veulen. Er is dus een voor en nadeel aan de oxytocine release. Je begint met opwekken als de waterblaas eraf is, zodat je zeker weet dat er een partus is. Tijdens de sectio bij kleine herkauwers hebben we vaak te maken met dat de lammeren elk in een andere hoorn liggen. Wel wil je de lammerenn uit dezelfde wond hebben. Hierdoor moet je goed 77
letten op het septum (lijkt op vruchtvliezen, dun en makkelijk te verscheuren!) dat er tussen zit die je niet wilt verscheuren. Ook kun je het ligamentum latum/uterus verscheuren doordat je aan de verste uterushoorn loopt te trekken. De snede maak je aan de basis van de hoorn, dichtbij het corpus. Bij een varken hebben we weeënzwakte als veelvoorkomende oorzaak van een niet vorderende partus bij een oudere zeug. Om dit te diagnosticeren moet je al het andere uitsluiten. Je vraagt hiervoor: heeft ze al geperst (meestal zijn er al biggen uit), hoeveel tijd was er sinds de laatste big (>2 uur), grote uterus, geen reactie op vaginale onderzoek (je zou contractie door oxytocine verwachten), geen big die verkeerd voor de uitgang ligt. Bij een zeug is het ongunstig veel biggen manueel te verlossen omdat je veel beschadigingen en zwellingen van de geboorteweg kan geven (zelfde als bij schaap en shetlander) omdat het relatief klein is druknecrose. Om weeënzwakte op te lossen geef je oxytocine, eventueel aangevuld met calcium. Bij een te hoge dosis kun je juist voor een krampsituatie zorgen die de vruchten afklemt en niet meer naar de cervix kunnen bewegen. Houden aan de dosis dus en bij herhaling van de dosis eerst een volledige controle weer doen (zoals het dan scheefliggen van een big). Een hoogdrachtige melkkoe is mogelijk aan het kalven, maar er gebeurt helemaal niets. De veehouder heeft waarschijnlijk besloten dat de koe in partus is op basis van de prodromi: opuieren, banden verslappen, onrustig gedrag, gezwollen vulva, melkverlies. Uitendelijk stel je een torsio uteri sinistra vast (bij rund vaker naar links, mogelijk door pensaanwezigheid. Rechts echter ook mogelijk) waarbij de rechter ophangband boven de linkerophangband komt, wat rectaal te voelen is. Vaginaal voel je een soort wrong van de slijmvliezen optreden door het meedraaien. Een torsio kun je wel reponeren wanneer deze vaginaal toegankelijk is (open cervix). Je probeert hierbij in de vagina de uterus te schommelen en zo terug te draaien. Vanaf de buitenkant kunnen mensen ook met een plank helpen de uterus door te draaien. Bij een gesloten cervix moet je de koe neerleggen en omrollen. “Koe moet kalf inhalen”, dus dezelfe kant op rollen als de torsie. Werkcollege 12: abnormale dracht en partus GD Een teef heeft 14 dagen na dekking een gelige witte slijmerige uitvloeiing. Er zijn hiervoor zaken die van je de eigenaar wilt weten; is ze eerder gedekt en waren daar problemen bij, is de teef verder nog ziek, geur/kleur, consistentie. DDx: vaginitis, endometritis, tumor bij een oudere teef (meer bloederige uitvloeiing). Fysiologische uitvloeiing is pas na 3,5‐4 weken =helder opalescerend). Het komt erg vaak voor dat de oorzaak niet achterhaald kan worden, de pups er normaal uit komen en er eigenlijk niets aan de hand is. Om verder onderzoek de doen maken we gebruik van een vaginoscopie om een vaginitis vast te kunnen stellen. Een endometritis en pyometra is hiermee ook vast te stellen. Algemeen onderzoek ook om de gehele toestand vast te stellen. Bij een endometritis zou je ook leukocyten kunnen tellen en Ht voor anemie na een langdurige ontsteking. Echo en buikpalpatie kun je ook gebruiken. Afhankelijk van je vermoedens ga je steeds een klein stapje verder. Het behandelplan is hier weer afhankelijk van. Bij een teef 28 dagen na dekking worden normale ampullen gevonden en een aantal diktes gevoeld die kleiner zijn en zachter aanvoelen. Mogelijke DDx: dracht met gedeeltelijke resoprtie, ampulvormige endometritis. Dingen die je aan de eigenaar wilt vragen: algemene ziekte (koorts, sloom, anorexie, braken, PU/PD, uitvloeiing), eerdere problemen na een dekking en dracht. Om het onderscheid te maken eerst maar algemeen onderzoek, gynaecologisch onderzoek, buikpalpatie, vaginoscopie, eventueel SWAB nemen (BO met antibiogram), bloedonderzoek, echo. Wanneer er sprake is van een resorptie kun je gewoon afwachten en de teef in de gaten houden en het aantal pups in de gaten houden. Als er namelijk maar 1‐2 over zijn lukt het ze mogelijk niet om de partus in gang te zetten en blijven ze te lang zitten en krijgen uiteindelijk bemoeilijkte partus en placenta insufficiëntie. 78
Wanneer er sprake is van een endometritis zou je een OVHX doen. Indien de eigenaar dit niet wilt: agleprostone, prostaglandinen en AB, maar niet eerste keus. Bij dit laatste de eigenaar vertellen: duurt lang, kans op recidief groot en fertiliteit terug in 20% van de gevallen indien CEH. Een bordeaux dog 60‐61 dagen geleden gedekt, vorige avond al lage lichaamstemperatuur, uren onrustig, maar nog geen pups geboren. De temperatuurdip is normaal in 12‐24 uur van te voren, bovendien is de temperatuur van een drachtige hond ook al lager, kan met een graad van normale referentie (38‐39) verschillen. Om een dip vast te stellen moet je vaker temperaturen, week van te voren beginnen en 3x daags. De beslissing of de eigenaar moet komen is op basis van: perst de hond al, is er uitvloeiing, eerste nestje?, vorige nestjes hoe verlopen, bekend hoeveel pups erin zitten, stress geweest of aanwezig? Als je de teef wilt zien wil je het liever thuis in verband met de stress maar aan de andere kant wil je ook liever alle apparatuur bij de hand hebben. Hangt van allerlei factoren af. Stel je laat de mensen komen wil je: algemeen onderzoek, buikpalpatie, ontsluiting (vaginoscopie), temperatuur, echo om gezondheid van de pups vast te stellen, controle melkklierpakketten op zwelling, productie en mastitis (ook bij pseudograviditeit). Hierbij is vaginoscopie het belangrijkste, hiermee kun je een dwarsliggende vrucht zien. Verder kun je in het kader van de weeënzwakte de Ferguson reflex testen met een vaginoscoop of manueel. Als we geen bijzonderheden vinden hoef je niets te doen en afwachten. Wanneer er wel ontsluiting is kun je oxytocine geven (alleen als de puppies goed liggen), bij een echt verkeerde ligging sectio. Oxytocine mag je elke 45 min herhalen, MAAR NIET ALS ER WEEËN ZIJN! CONTRA‐INDICATIE. 4 jarige Stabyhound is 64 dagen geleden gedekt voor de 2e dracht. Heeft groene uitvloeiing en eigenaar vraagt om onderzoek en behandeling. Van de eigenaar wil je weten: geur/kleur/consistentie etc. Groene kleur kan van de placenta komen en dus betekenen dat de partus al gestart is (heldere groene uitvloeiing = fysiologisch), bovendien kan ook de slijmprop voor de cervix deze kleur geven. Als de uitvloeiing stinkt, lijkt het logischer dat het op een abortus duidt. Om het onderzoek: algemeen onderzoek, goed naar de uitvloeiing kijken, vaginoscopie (ontsluiitng, vruchtdelen), echo om aantal levende pups vast te stellen in geval van abortus. Als de uitvloeiing goed is dan is afwachten eventueel in combinatie met oxytocine. In het geval van abortus wel ook oxytocine geven omdat de dode puppies niet meewerken. Zonder ontsluiting nooit oxytocine! Bovendien wil je de dode puppies er snel uithebben (broedplaats voor bacteriën). Wanneer de dode pup de uitgang blokkeert, sectio. Als ze allemaal dood zijn kun je het beste een OVHX doen omdat dan de uterus gesloten kan blijven en er geen kans is op besmetting van de buikholte. Een risico van een anesthesie is altijd dat de pups hiervan “inslapen”. Bouvier van 7 jaar, 4e keer drachtig en is aan het werpen. Begonnen met sterke persweeën, sinds een half uur. Belt om 5 uur ’s ochtends. In principe mag de eerste pup 45 minuten persen kosten. Maar omdat dit de 4e worp is dan is het toch niet helemaal ok. Deze hond geef je GEEN oxytocine, hond heeft persweeën. Je gaat met de vaginoscoop kijken wat er mis kan zijn. De 1e,2e en 3e pups zijn er inmiddels uitgekomen, maar sindsdien is het 2 uur later. Het mag echter best 2‐3 uur duren tussen de pups. Vragen aan de eigenaar: hoeveel pups zijn er aanwezig, perst ze nog, drinken de pups? Je zou moeten kijken of er pups inzitten (palpatie / röntgen) en zo ja, gewoon nog even wachten. Poes van 9 jaar heeft 3 kittens geworpen, 5e partus, na de geboorte gisteren nu ziek geworden. Een mogelijkheid is een achterbleven kitten die is gaan rotten (bacteriën binnen door open cervix), retentio secundinarum(leidt tot endometritis post partum), mastitis. Diagnostisch: algemeen onderzoek, buikpalpatie (voelen naar kitten, mammapakketen), echo en eventueel röntgen. Afhankelijk van wat we vinden behandelen. Met dode kitten en endometritis: OVHX zo snel mogelijk. Wanneer de uterus behouden moet worden: AB en oxytocine, progesteron is er niet meer dus hier 79
niet op aan grijpen, cervix is toch open! Voor een mastitis moet je ook een antibioticum gebruiken dat wel in de melk moet komen wegens de locatie maar niet schadelijk is voor de kittens; amoxicillineclavulaanzuur. Dit zijn pillen en geef je dus oraal. (bij een hond met mastitis zet je hem in warm water) bij een kat een warme compressor gebruiken omdat de abcessen rijpen en sneller weggaan (niet altijd abcessen). De kittens laat je in de tussentijd bij de moeder zogen, leegzuigen, in combinatie met pijnstillers! Andere kat is 5 jaar oud, 8 weken geleden gedekt, nu bloederige uitvloeiing. Vragen aan eigenaar; geur / kleur / consistentie, koorts, algemene ziekte, persen, partustekenen, drachtigheid vast gesteld. DDx hierbij: abortus of endometritis (tumor). In het geval van een abortus ga je bij de poes ALLEEN iets doen als de poes ziek is en er zeker weten sprake is van een abortus. Een kat kan namelijk ook partiëel aborteren!(Wel alleen eerste/dichtstbijzijnde kitten) Wanneer de poes wel heel ziek is en er is zeker weten sprake van een abortus: OVHX of AB met oxytocine. 4 jaar oud, primipaar, Mechelse herder, 53 dagen geleden gedekt, nu drachtig van 3 pups heeft vaginale uitvloeiing en onrustig gedrag. Het meest waarschijnlijk als de uitvloeiing bloederig is, is een abortus. Alle pups, ook de levende hebben geen kans meer, zijn levensvatbaar op dag 58 van de dracht. Je moet dus oxytocine geven wanneer het niet goed genoeg gaat en de cervix zou je met PGf kunnen verweken. Het zou natuurlijk ook nog een endometritis kunnen zijn, waarbij je een OVHX. De vruchten en de placenta moeten naar patho.
Thema 7 Puerperium Hoorcollege 14: puerperium Periode tussen geboorte en volledige involutie van de uterus.
Tijdens het puerperium zal de uterus weer involueren onder invloed van oxytocine en prostaglandinen. Door samentrekkingen vermindert de omvang. Hond: De placenta is endotheliochoreaal, en door dit intieme contact is er meer kans op persisterende bloedingen. De placenta plaatsen kunnen gaan ontsteken. Het puerperium verloopt langzamer, en kenmerkend zijn de groenen afscheiding van de hemophagus zones. De afvloeiing bij de hond kan 3 weken duren, van groen, bloederig tot helder. De involutie duurt 12 weken. Poes gaat veel sneller en kan binnen een week in oestrus zijn. Teef kan diarree hebben van de nageboortes opeten. Een uterus atonie komt vaak voor, reden onbekend. 3x per dag oxytocine geven is een optie, eventueel calciumborogluconaat. Op zich geen ziekteverschijnselen maar predispositie voor complicaties. Paard: bij het paard is de veulen hengstigheid al 9 dagen post partum opmerkelijk. De afvloeiing van de lochiën duurt minder dan 9 dagen en ook de involutie is enkele dagen tot maximaal 12‐15 dagen. De pre‐gravide status is echter pas na 32 dagen. Doordat het endometrium na placenta verwijdering vaak intact is weinig lochieën. Onderzoek kan met een vaginoscoop, we zien van bruin naar barnsteen naar niets op dag 7. De cervix sluit pas na veulenhengstigheid door progesteron. De 80
veulenhengstigheid treedt 10 dagen p.p. op, ongeacht het seizoen. Beste is om te wachten met insemineren tot tweede oestrus na veulenen. Varken: er is sprake van een lactatie anoestrus en als gevolg van spenen komt de cyclus weer op gang. Slechts enkele dagen uitvloeiing. Rund: vooral bij hoog producerende koeien is de involutie vaak vertraagd, evenals de eerste oestrus post partum. Na 3 weken is de baarmoeder normale grootte, herstel van endometrium 6 weken. De lochiën duurt 21 dagen, van bruin bloederig naar helder. Bij melkkoeien kans op negatieve energiebalans. Kleine herkauwers: uitvloeiing schaap slechts 5‐6 dagen, geit tot 19 dagen. Door de open cervix kan na de partus de nageboorte worden afgedreven. Dit kan onder invloed van uterus contracties (oxytocine en PGF). De open cervix is een belangrijke port d’entree voor bacterieën. Er zijn heel wat complicaties die post‐partum kunnen optreden, zowel acuut als chronisch. Complicaties kunnen snel levensbedreigend worden en liggen niet altijd in de geboorteweg. Denk hierbij aan zenuwbeknellingen en darmbeschadigingen. ‐ Retentio secundinarum:bij een ware retentio is er nog verbinding tussen moeder en placenta, bij een schijnbare ligt deze los maar wordt niet afgedreven. Het veroorzaakt altijd een endometritis als broedplaats voor bacteriën, en zelfs vaak een bacteriëmie of septikemie.
Normale tijdsduur afkomen nageboorte Bron: HC14 Voortplanting 2011‐2012 UU
o
o
o
Rund: multifactoriële aandoening. Er hangt altijd een stuk buiten de vulva, de rest zit gedeeltelijk vast. Na 2 dagen treedt maceratie op, ruikt vies. Meestal komen de secundinae spontaan binnen 14 dagen af, dier heeft er weinig last van, behalve bij complicaties. Rectaal geeft vergrote uterus, secundinae zichtbaar, zo niet diagnose met vaginaal onderzoek. Een verwijdering alleen bij schijnbare retentio, bij een ware de behandeling met AB als bolus tussen endometrium en chorion. Bij zieke dieren ook parenteraal. Bewust zijn van een chronische endometritis, langere tussenkalftijd en verminderde fertiliteit. Schaap en geit: vaak dieren in slechte conditie of na sectio. Moeilijk te controleren door opeten placenta. Verschijnselen als bij rund, maar vaak ziekere dieren met anorexie en koorts. De kans op tetanus en acute endometritis groter dan bij rund. Behandeling is oxytocine en AB. Prognose iets minder gunstig dan rund. Paard: wordt altijd ernstig ziek, vaak binnen 3 uur al beginnen met oxytocine. Door gewicht van de placenta kan in de toppen van de uterus een inversio ontstaan, dan koliek. Merries vertonen binnen 12 uur ernstige ziekteverschijnselen zoals koorts, anorexie, geen aandacht voor veulen, suf. Sepsis is snel na 12 uur evenals een hoge kans op hoefbevangenheid. Intra‐uterien onderzoek nodig om te zien hoeveel nog vast zit. Behandeling liever eerst met oxytocine, maar manueel kan ook. Uterus na afkomen spoelen en AB. Enkele dagen doorspoelen tot kleur van lochiën normaal is. tijdig ingrijpen is goede prognose. 81
o
Hond en kat: pas ziekteverschijnselen bij een endometritis. Buikpalpatie en echo geven niet altijd duidelijkheid, moederdier eet placenta’s op. Bij zekerheid is oxytocine therapie (5‐10 IE), dus duidelijk hogere dosis toegestaan. Prognose afhankelijk.
Endometritis post‐partum: ‐ Rund: de lochiën moeten na 20 dagen verdwijnen. De verschijnselen treden eerste 14 dagen op bij acuut. Bij een milde acute endometritis alleen lokale afwijkingen zoals uitvloeiing en soms is de koe ernstig ziek. Anamnese en verschijnselen vaak duidelijk, rectaal noodzakelijk, dan voel je ee niet gecontraheerde uterus. Inhoud kan buiten de vulva worden gemasseerd. Met vaginoscopie vinden we stinkende bruine lochiën op de bodem van de vagina. Is het dier in geringe mate ziek, dan parenteraal AB met ceftiofur. Intra‐uteriene middelen zijn niet geregistreerd en alleen bij ernstig zieke koe. Uterusspoelen doen we bij het rund niet. Gebruik van hormonen afgeraden, effect niet duidelijk. Prognose bij adequate therapie gunstig. Voor fertiliteit minder gunstig door ontwikkeling chronische endometritis. Deze is 14 dagen na de partus nog aanwezig en betreft mucopurulente uitvloeiing, witvuilen. De koe is niet ziek, maar heeft besmeurde staart en achterhand. Genezing wordt bevordert door oestri, die regelmatig iedere 21 dagen optreden. Aanwijzingen voor chronische endometrits een deegachtig aanvoelende grote uterus, assymetrische hoornen, maar diagnose bevestigd met vaginoscopie. Behandeling is oestrus opwekken met PGF, eventueel lugol met etstende werking. Dit laatste niet eerder dan 3 weken p.p. prognose redelijk gunstig. ‐ Schaap:komt een enkele maal voor, in aansluiting op emfysemateuze vrucht of vaginale afwijkingen. Er ontstaat snel necrose van endometrium en dieren zijn ernstig ziek. Behandeling is parenteraal en intra‐uterien AB en ocytocine. Prognose dan ok. ‐ Paard: komt zelden voor, dan vaak na ret sec of abnormale partus. Uterus bevat veel lochiën en is onvoldoende gecontraheerd. Uterus ligt diep in de buikholte, bevordert afvloeiien niet. Organismen: streptococcus equi en e. coli. Binnen 12‐24 uur p.p. ernstig ziek, kans op hoefbevangenheid. Rectaal is uterus te slap en te groot. In de vagina bruin secretum met onaangename geur. Cervix is te veel open. Behandeling is spoelen, eventueel met oxytocine, AB en NSAID’s en eventueel preventief tegen hoefbevangenheid. Zonder tijdige behandeling snel een sepsis beeld. ‐ Hond: kan na moeilijke partus maar ook na normaal. Bacteriën spelen de hoofdrol. De uitvloeiing is hemopurulent, uterus slecht gecontraheerd en verdikte wand. Toestand varieert maar dier kan erg ziek zijn. Bo onderzoek inzetten voor AB behandeling, verder palpatie, echo en vaginoscopie. Kort na de partus kan er een jong aanwezig zijn gebleven. Oxytocine toedinen, 1‐3 dagen, 2‐4 keer per dag (5‐10IE). AB geven maar rekening met uitscheiding in melk. Bij onvoldoende effect een OVHX. Verbetering snel verwacht, dan prognose gunstig. Een andere aandoening is de perforerende uteruszweer, vaak bij kleine rassen en ernstige aandoening. Na endometritis, necrose en perforerende uteruszweer, sepsis en peritonitis. Ziekteverloop peracuut tot acuut. De dieren zijn heel erg ziek: koorts, suf, braken, zwakke pols, stinkende bruine uitvloeiing, pijnlijke buik. Echo is voor diagnose nodig. Een laparatomie met OVHX is nodig, AB en infusen na de operatie. Prognose blijft ongunstig. Inversio en prolaps uteri: Door onvoldoende involutie kan de slappe uteruswand instulpen, bij het rund vaak één hoorn, bij vleeseters en varken beide hoornen. Komt het meeste bij het rund voor. De buikpers maakt het erger, die kort na de partus nog aanwezig is. ‐ Rund: hoe langer na de partus, hoe kleiner de massa. De uterus is vaak bedekt door de secundinae, soms zijn de karunkels zichtbaar. De koe is eerst niet ziek, maar genezing treedt nooit op. Zonder behandeling sterft het dier aan stuwing en toxinemie of peritonitis. Uterus moet in een vochtig schoonlaken gedaan en opgetild door de eigenaar. Behandeling is verwijdering secundinae, schoonspoelen met warm water, repositie bij staande dier onder epiduraal, daarna nogmaals schoonspoelen en oxytocine geven. Kans op recidief is klein. Er zijn 82
‐ ‐
‐ ‐
wel wat complicaties zoals: shock, bloedingen, ingewanden in de inversio, verwondingen uterus, recidief, melkziekte meer als oorzaak van prolaps, blijven persen na repositie. Prognose gunstig. Kleine herkauwers: komt weinig voor, vulva wordt gesloten met bBúhner hechting. Varken: komt zelden voor maar consequentie ernstiger, relatief snelle stuwing, trauma, shock. Kans op herstel wordt binnen 1,5‐2 uur snel kleiner. Meestal moet de uterus geamputeerd, repositie alleen zonder stuwing. Prognose matig tot ongunstig. Paard: slechts zelden, prognose redelijk gunstig bij tijdige behandeling. Hond en kat; zeldzaam. Placenta altijd afgekomen. Soms gaat de moeder in de stomp bijten. Repositie manueel doen (eventueel met trommelstok), of laparatomie. Verder desinfecterende vloeistof in uterus,achterhand daarbij omhoog houden, oxytocine. Eventueel OVHX. Prognose vrij gunstig. Soms kunnen bloedingen uit de uterus optreden, vanuit de placentaplaatsen. Uterusatonie opheffen met oxytocine, vaak OVHX noodzakelijk.
Subinvolutie placentaplaatsen bij de hond. Normaal neemt de involutie 12 weken in beslag maar stoppen de lochiën na 3 weken. Bij subinvolutie blijft een bloederige uitvloeiing. Waarschijnlijke oorzaak is de blijvende trofoblastcellen naast de uteriene arteriën die de stolling en afsluiting van bloedvaten verstoren. We zien een bloederige uitvloeiing langer dan 4 weken maar de dieren zijn niet ziek. Palpatie geeft niet altijd afwijkingen, echo bevestigd het. Vaginacytologie kan trofoblastcellen geven., Behandeling met progestagenen is effectief, niet eerder dan 6 weken p.p. wegens CEH. Oxytocine is niet effectief. OVHX kan overwogen. zonder behandeling houdt het aan tot volgende loopsheid. Agalactie en subagalactie: kunstmelk of oxytocine. Dit laatste beïnvloed wel de afgifte maar niet de productie. Ecclampsie bij hond: is een puerperale tetani of hypocalciëmie. Vaak bij kleine rassen met grote nesten. Meest waargenomen 2‐4 weken na partus op top van melkproductie maar kan ook tijdens dracht of partus. Trillen, krampen, verwijde pupillen, hoge HF en hoge temperatuur. Calciumborogluconaat geven en dieetvoorschrift. Enkele uren niet voeden van pups, eventueel bijvoeren. Bij herhaling vroegtijdig spenen overwegen. Levensbedreigende situatie. DDx is een hysterie na de partus waarbij je juist geen calcium geeft, bij doodbijten pups weghalen. Bloedingen en rupturen: Herkauwers, varken, paard: kunnen spontaan ontstaan maar ook wegens manipulaties tijdens verlossingen. ‐ Rund: o uterus verwondingen vaak door verlossingen veroorzaakt. Complicaties kunnen snel optreden door peritonitis, dus snel een ziektebeeld. Gekozen voor chirurgisch sluiten, AB, chemotherapeutica en oxytocine geven. Prognose varieert. o Cervix verwondingen: kan overgaan in perforatie, vaak veel bloedingen, vrijwel altijd een ontsteking. Bindweefselvorming kan optreden dat volgende partus bemoeilijkt. AB geven, oxytocine, eventueel hechten. Slachten bij ernstige verwondingen. o Vagina‐vestibulum verwondingen:vooral ter hoogte van diafragma. Bij perforerende verwondingen vaginaal vetweefsel naar binnen. Kunnen zonder complicatie genezen indien alleen tot vetweefsel, soms gehecht. Wel altijd AB. Bij volledige perforatie chirurgie. Soms NSAID’s. o Vulva‐perineum verwondingen:komen veel voor, zelden cloaca vorming. Ontsteking kan optreden. Wondjes zelf weinig betekenis, maar wel port d’entrée. Antiseptische behandeling. Inscheuring is vaak dorsaal. Diepe wonden hechten. o Bloedingen:vulvabloedingen hoog zelden. Bij verscheurd bloedvat afbinden, eventueel tang erin laten, AB. Hechten ook bij cervix soms nodig. Bloedingen in de uterus vaak een karunkelsteelbloeding. Bloeding kan tot stilstand gebracht worden met hechten of tang. Vaak te laat gediagnosticeerd. Eventueel oxytocine geven. Na 15 minuten na behandeling opnieuw controleren. Infusen en anti‐shock therapie vaak nodig. Ligamenta 83
o
o
o
‐
‐ ‐
‐
lata bloeden bijna nooit, maar indien vrijwel altijd fataal. Alleen chirurgisch ingrijpen is een kans. Trauma lendenwervels:vaak zichtbaar als locomotie probleem. Melkziekte uitsluiten. Droge zachte ligplaats, licht verteertbaarvoedsel, touw tussen achterbenen zodat spreiding onmogelijk wordt verder dan 1m, doorliggen voorkomen, rustig afwachten. Darmrupturen en rectum:na zware partus, bloed uit de anus. Niet perforerend is gunstig, wel is peritonitis gevaar. Licht laxerend voedsele n AB. Kneuzingen van darmdelen ontstaan bij inklemming in bekkenholte tijdens de partus. De prognose is slecht. Vagina en perivaginale ontsteking:kan als gevolg van verwondingen maar soms ook zonder. In de regel blijf je ervan af en doe je een lokale behandelen bij een vaginitis. Gaat binnen 2 weken over. Perivaginaal zien we nog wel eens rond het diafragma 2‐4 dagen na de geboorte. Kunnen in 4‐6 weken genezen, of anders AB bij een slechtere toestand. Als al het perivaginaal weefsel ontstoken is spreken we van een perivaginaal flegmoon, dat soms zelfs emfysemateus kan worden.
Paard: o Uterusverwondingen: komen zelden voor, alleen complicatie bij torsio. vaak niet spontane verwondingen, onstaan makkelijker dan bij rund. Sneller ziekteverschijnselen en ernstiger. Soms kan onbehandeld blijven, maar wel oxytocine, chemo en AB. Tijdens de dracht een laparotomie. Soms euthanasie. o Cervix verwondingen; komt zelden voor, altijd voldoende ontsluiting. Alleen shetland pony na langdurige manipulatie. o Vagina‐perineum verwondingen: worden weinig gevonden maar ingedeeld in 3 graden. Eerste graads:oppervlakkig, genezen vanzelf. Tweede graads:ook spieren betrokken, pneumovagina kan ontstaan. Altijd hechten in twee lagen, mucosa niet voor afvloeiing, AB niet noodzakelijk, wel tetanusprofylaxe. Derde graads:cloaca kan ontstaan. Hechten door afstoting weefsel in de dagen erna niet heel zinvol. Wel belangrijk wondbehandeling, AB, afspoelen, tetanusprofylaxe en bloedstelpen. Definitief herstel na 8‐12 weken, na het spenen van veulen. Naast partus kan dit soms ook door dekking of door dierenmishandeling komen. o Bloedingen: komen zelden voor. Endometrium hematoom kan maar door snelle involutie zelden problemen. Soms bloeden de varices craniaal van het diafragma, dichtbranden is de oplossing. Ligamenta lata bloedingen komen soms voor meestal als hematoom. Vaak blijven ze gering van omvang, maar kunnen zorgen voor shock symptomen. Acuut ingrijpen bij bloedingen, bloedtransfusie en anti‐shock bestrijding is algemeen. Hematomen mogen even afgewacht worden. o Rectum en darmrupturen:gevaarlijk wegens kans op rectumverlamming. o Vaginale en perivaginale ontstekingen:vaak bij kleinere ponyrassen. Er ontstaat een heftige reactie van slijmvlies gevolgd door necrose, vaak met vergroeiingen. Hierdoor hoopt uterusinhoud op, defeceren en urineren wordt bemoeilijkt. De vergroeiingen moet losgemaakt en verder moet er AB en eventueel cortico’s gegeven worden. Kleine herkauwer: vagina verwondingen komen veel voor, en zijn vaak ernstig. Heftig persen verslechterd de prognose, euthanasie soms nodig. Bloedingen komen zelden voor. Varken:vaka door ondeskundige hulp, slechte prognose. Er ontstaat wel eens een hematoom in de vulvalippen die na scheuren open kan gaan en blijven bloeden. Hematoom aan de basis afbinden. Hond en kat: rupturen treden zelden op, vaak door onvoorzichtig handelen. Bij het vermoeden wel zo snel mogelijk laparotomie, soms is hechten voldoende, soms is OVHX nodig. AB kan gegeven maar let op uitscheiding in de melk. Bij een te laat ontdekte ruptuur is een kans op peritonitis. Ook verwondingen onstaan vrijwel alleen door onvoorzichtig handelen. 84
Werkcollege 13: puerperium In de praktijk wordt met name bij verloskundige ingrepen een injectie gegeven met oxytocine. De fysiologische rol van oxytocine tijdens de partus zorgt voor de uteruscontractie. Tijdens het puerperium zorgt het voor de uitdrijving van de placenta en de involutie van de uterus. Ook beperkt oxytocine de intra‐uteriene placentaire bloedingen, door samentrekking van bloedvaten (helpt niet bij karunkelsteelbloeding, deze zijn te groot). Dus dit kan je gebruiken ter preventie. Dit is natuurlijk met name van belang bij dieren waarbij je snel een bloeding verwacht, dus endotheliochoriaal / hemochoriaal. Als het een karunkelsteelbloeding is heeft het dus geen zin, dit is te groot. Oxytocine heeft bovendien receptoren nodig om te werken, welke na 36 uur weg zijn bij de koe. Twee uur na een vrij zware verlossing bij een koe van een kalf in stuitligging wordt u geconsulteerd door de veehouder. De koe verliest nog steeds bloed en wordt slomer, u vermoed een bloeding. Bij het rund vinden we met name rupturen van de vagina. Een uterus ruptuur of een karunkel bloeding zou in de uterus blijven en niet naar buiten vloeien. Ook een cervixbloeding is een stuk minder waarschijnlijk, we denken dus aan een vaginabloeding. De arteria vaginalis loopt hier natuurlijk ook en kan een heftige bloeding geven. Je verwacht dus niet dat deze gescheurd is (dan zou de koe binnen een half uur doodgebloed zijn).Het is belangrijk de ernst van het bloedverlies is te schatten. Om de ernst van de bloeding te bepalen kijk je naar de slijmvliezen (bleek), pols omhoog (minder bloed), ademhaling verhoogd, afkoeling extremiteiten. Dus verschijnselen van een shock. Soms is de klinische toestand van deze koe veel slechter dan je op grond van bloedverlies zou verwachten. Bijvoorbeeld indien een peritonitis is opgetreden, maar dat duurt langer dan 2 uur, maar doet natuurlijk wel pijn. Veel belangrijker is dat je niet al het bloedverlies ziet, omdat een deel terug loopt in de uterus (occult bloedverlies). De behandeling is afhankelijk van de ernst van de schade. Om dit te constateren zou je een vaginoscoop kunnen gebruiken of vaginaal voelen. Bij niet te grote verwondingen laat je het helen, maar bij een extreme bloeding waarbij een groot vat is geraakt moet je het vat wel ligeren, kan met een tang. Hierbij geef je natuurlijk altijd antibioticum, eventueel met pijnstilling en ontstekingsremmers. De meeste vaginarupturen zijn niet perforerend, indien wel moet je natuurlijk opereren. Bij de koe kennen we het ziektebeeld endometritis post‐partum (puerperalis) welke zich vooral na een abnormale partus ontwikkeld. Hierbinnen worden twee vormen onderscheiden, de acute en de chronische vorm. Indien een ernstige acute endometritis zien we dat de koe ernstig ziek is (sloom, anorexie, verhoogde ademhaling, pols en temperatuur, minder pensvulling, minder melkgift), met stinkende bruine uitvloeiing. De tonus van de uterus is te laag, deze is nog wat slap. Normaal hoort deze nog stevig te zijn (deeg met soms contractieribbels). Aan de achterkant van de staart kun je vaak de uitvloeiing goed waarnemen. Bij een gezonde koe is de uitvloeiing helder met enkele purulente stukjes (weefselbrokjes van karunkelsteeltjes). Je zou ook een onderscheid kunnen maken met de chronische vorm: witte purulente uitvloeiing (witvuilers) en de koe oogt niet ziek. Bij de acute versie kun je de E. Coli isoleren, maar bij de chronisch vorm isoleer je met name arcanobacterium pyogenes. Een mengflora is altijd aanwezig. Het dier wordt bij de acute vorm ziek door endotoxinevorming. Voor de acute vorm wil je het liefst gebruik maken van een parenteraal antibioticum (Ceftiofur) omdat een intra‐uterien AB niet geregistreerd is voor de indicatie acute endometritis (anders dan chronisch!!!). Als je dit zou gebruiken dan is het dus off‐label use en langere wachttijden. Baarmoeder spoelen is niet zo handig omdat je moeilijk door de cervix heen komt (anders dan bij paard) waarbij je het rund moet neerleggen. De prognose voor de acute vorm is wel gunstig als je op tijd behandeld (tot 2 dagen). In dat geval is er geen gevolg voor de fertiliteit. Wacht je langer dan natuurlijk wel, omdat er een chronische endometritis kan ontstaan. Met name de eerste tocht hierna is dan niet zo fertiel. 85
Bij een chronische endometritis is de grootste angst dat er na het sluiten van een pyometra ontstaat met alle problemen van dien (toxinen, ruptuur, ziekte, peritonitis). We willen dus ook deze variant echt oplossen. Voor de chronische vorm is er wel een intra‐uterien AB geregistreerd, een pil die je in de uterus kunt leggen. Deze heet metricure, cefapyrine. Lugol kun je ook gebruiken maar niet eerder dan 3‐4 p.p. We kennen bovedien een subchronische endometritis, die vooral verminderde fertiliteit of herhaald opbreken geeft. Om een endometritis in het algemeen te voorkomen moet je natuurlijk de hygiëne in de gaten houden en een goede voeding tijdens de doorgstand regelen. Je houdt dus de omstandigheden rondom de partus zo optimaal mogelijk. Een hond wordt aangeboden die 7 dagen na de geboorte van 6 pups opeens ernstig ziek is en een temperatuur heeft van 40 graden. Van de eigenaar wil je sowieso vragen naar: de partus zelf, hoe de dracht is geweest, hoe de teef het doet, hoe de pups het doen. Hierbij vraag je o.a.: hoe is de partus verlopen, uitvloeiing (normale uitvloeiing begint groen bruinig helder en is zeker na 21 dagen over), zijn de placenta’s eruit (komen tussen de pups door eruit, hond eet ze snel op), drinken de pups (mastitis), zijn ze ziek, groeien ze goed (vanaf dag 1 mogen ze niet meer afvallen), van de teef (eten/drinken/poepen/plassen). Voor het onderzoek begin je met het algemeen onderzoek, gynaecologisch onderzoek uitwendig (inspectie van buik, vulva, palpatie buik (verhoogde tonus bij endometritis, achterblijvende pups), gynaecologisch onderzoek inwendig (vaginoscopie), aanvullend onderzoek (echo, melkklierpakketten, bloedonderzoek (leuo / Ht)). De DDx is; endometritis post‐partum, mastitis en eventueel perforerende uteruszweer. De behandeling is afhankelijk van de diagnose. Je gaat hier een antibioticum geven (intra‐uterien zal je anatomisch niet lukken) in combinatie met oxytocine (omdat dit niet tijdens de partus is (hypoxie bij de pup) mag je veel geven, 5‐10IE, 2‐4 maal per dag, 3 dagen lang minimaal. Je wilt hierbij natuurlijk niet dat het AB bij de pups kan komen. Je begint met breed spectrum en gaat dan het liefste langzaamaan naar smal. Wanneer de hond mastitis heeft geef je ook een antibioticum. Wanneer dit in de melk zou komen moet je de pups sonde voeding geven of een veilig AB voor de pups gebruiken. Uitmelken is een handig idee evenals de uiers regelmatig in een warm badje te zetten, en pijnstilling geven. Het beste is wel dat de pups bij de moeder te laten om melkstuwing te voorkomen. Pups wel op gewicht controleren. Op tijd behandelen van een PPE geeft een gunstige prognose (i.t.t. CEH‐endometritis), tenzij er complicatie zijn. Ook de fertiliteit is goed. De prognose van een mastits is ook goed. Na een normale partus heeft de hond 2‐3 weken nog uitvloeiing. Het is dus niet bijzonder om na een week het e.e.a. nog waar te nemen. Bij kat heeft 8‐10 dagen uitvloeiing. De involutio uteri bij de hond duurt over het algemeen 12 weken (84 dagen) en bij de kat veel korter (1‐2 weken). Na de partus kan de eerste oestrus bij de hond na ongeveer 6 maanden worden gezien (cyclus verloopt met of zonder dracht hetzelfde). Bij de kat kan de oestrus na 1 week al oestrus worden maar kan tot 21 weken op zich laten wachten. Je kunt zeggen dat er bij de kat geen sprake is van een lactatie‐ anoestrus. Wanneer een eigenaar over bloederige uitvloeiing belt na 7 weken willen we de normale anamnese vragen stellen. Hierna hebben we een DDx: subinvolutie van placenta plaatsen, endometritis. Bij een subinvolutie van de placenta plaatsen gaan de trofoblasten niet weg en kunnen de vaten beschadigen. Deze cellen kunnen dus door hun aanwezigheid een bloeding van deze plaatsen geven. Om deze aandoening te behandelen geven we een lage dosis van progestagen (anders risico op CEH. Je doet dit oraal omdat je dit tussentijds kunt stoppen terwijl een injectie (proligeston) heel lang werkzaam blijft. Als zich toch een CEH blijkt te ontwikkelen dan kun je stoppen. Na de geboorte van het eerste veulen is de vagina een bloederige massa. 86
De belangrijkste punten van het klinisch onderzoek is het onderzoeken van de placenta, namelijk of deze volledig is afgekomen. (zie plaatje WC). Bij de chorionzijde kun je de bloedvaten vervolgen om te zien of deze compleet. Daarna keer je hem binnenste buiten en kijk je naar de endometriumzijde om de placentaplaatsen te onderzoeken (indicatie voor placentitis of iets). Aan de merrie doe je natuurlijk ook een algemeen en gynaecologisch onderzoek. Wanneer er sprake is van een perineum / vulva verwonding kunnen we 3 graden onderscheiden: 1. Oppervlakkige laesies: niets doen 2. Meer dan één laag betrokken, eventueel spieren bij betrokken. De merrie gaat dan luchtzuigen. We zullen deze verwondingen altijd hechten en tetanus profylaxen. Als de spieren ook door zijn moet je binnen 6 uur hechten, maar zo niet moet je juist wachten tot het weefsel tot rust is gekomen en kun je best 10‐14 dagen moeten wachten. 3. Cloaca vorming: vulva en rectum zijn één gat geworden. Bij het paard moet bovendien de placenta binnen 6 uur afkomen, dus daar is hier geen sprake van. Voor wat dit betreft hoef je hier dus ook niet over na te denken. Wanneer er (bij een ander paard) wel een retentio secundinarum is dan is dit gevaarlijk voor het paard wegens meerdere complicaties: endometris toxinemie sepsis. Bovendien is bij het paard dan een hogere kans op hoefbevangenheid. De paarden kunnen er uitiendelijk aan sterven. Wanneer een deel van de nageboorte uit de vulva hangt is dit het allantoamnion, dus het deel van het veulen. Hetallantochorion zal waarschijnlijk nog aan het endometrium hangen. De meest geschikte therapiekeuze is oxytocine geven om de uitdrijving te bespoedigen. Als dit niet werkt moet je spoelen of manueel verwijderen, maar dit is niet de eerste keuze. Doordat het paard vorige keer ook een ret. sec. had begin je waarschijnlijk op tijd met oxytocine. Na het veulenen, kennen we de veulenoestrus.Je zou kunnen dekken en de merrie kan onder optimale omstandigheden drachtig worden. Meestal echter zal de prognose voor een goed verloop van de dracht minder zijn. De merrie wordt een week p.p. oestrisch en de conceptus komt pas op 16‐17 dagen aan in de uterus (6‐7 dagen na de ovulatie). Of je als eigenaar besluit om een merrie te laten dekken denk je aan: hoe de partus is gegaan, of de fokker ieder jaar een veulen wilt, rectaal voelen naar de status van de uterus, soort sperma dat je wilt gebruiken (diepvries heeft kleinere kans), hoeveel dagen het precies na de partus is. Het kan dus wel gunstig zijn om ieder jaar een veulen te krijgen, de drachtlengte is gemiddeld 340 dagen (320‐ 365). Het feit dat een paard überhaupt sneller drachtig kan worden is ook te verklaren uit de verschillende placentae tussen paard en rund. De connectie tussen endometrium en chorion is diffuus en minder hecht verbonden. Het herstel van het endometrium is hierdoor dus ook sneller. Bij een zeug kan de eerste bronst post partum na het spenen van de biggen pas plaatsvinden en dan ongeveer 5 dagen hierna. Het spenen van de biggen is het liefst 5 weken, dus bronst is op 40 dagen te verwachten. Dit komt uiteraard door de lactatie anoestrus.
Thema 8 Neonatologie Hoorcollege 15: perinatologie Van de bloedstroom naar de uterus is in het laatste deel groot, waarvan 82% naar de palcenta gaat. De bloedstroom wordt bepaalt door de perfusiedruk / weerstand = uteriene bloedflow (UBF). Ondanks dat tijdens de partus de uterus niet meer autonoom geínnerveerd wordt kan het zijn dat onder invloed van catecholamines de bloedstroom naar de uterus anders bepaalt wordt. De weerstand van de uterus neemt bovendien toe onder contracties van de baarmoeder (uitwendige weerstand). Door het gebrek aan autonome innervatie is de bloedstroom eveneens direct minder bij verminderde arteriéle druk, medijcijnen of andere stoffen en zelfs de houding van de moeder. Bovendien lopen de vaten door de spierwand dus ook zo hebben contracties invloed. 87
Tijdens de uteruscontracties is er altijd een verminderde bloedstroom in de placenta en verkeerd het kalf in hypoxie. Deze hypoxie is met name respiratoir. De eerste reactie van het kalf is de hartfrequentie omlaag te doen, na een perswee keert deze normaal weer terug. De kans op verzuring neemt door de lage hartfrequentie wel toe. Wanneer de hypoxie verder toeneemt neemt de afgifte van catecholamines ook toe, stress. In principe is dit positief door de resorptie van vocht uit de longen, stijging van HF en bloeddruk en de verhoging van het metabolsime tbv de warmteproductie na de geboorte. De kans op een metabole acidose neemt wel toe natuurlijk. De bloeddistributie wordt nu voornamelijk in de vitale organen ten voordele toegepast, waardoor in de overigen een metabole acidose optreedt zoals spieren. De basale hartfrequentie is nu verhoogd, maar de dalingen tijdens de contracties kosten meer tijd om te herstellen. De acidose breidt zich naast respiratoir ook tot metabool uit. Over het algemeen ontstaat bij een perinatale acidose dus eerste de respiratoire variant dat geleidelijk overgaat in een metabole variant welke dan overheerst. Vaak treedt een hypoxie alleen in het laatste deel van de partus op, wanneer het moederdier herhaaldelijk perst. Bij herkauwers moet je hier nog bij twee dingen rekening mee houden. Allereerst worden de perskrachten nog heftiger door intrede in het bekkenholte en de vaten verder afgekneld door oxytocine. Ten tweede is als een deel van de foetus er al uit is het craniale deel van de uterus in involutie aan het gaan. Dit deel van de placentomen werken niet meer goed,dus de placenta wordt kleiner. Bij het verloskundig handelen moet je je ook bewust zijn van deze effecten. Je dient kort en daadkrachtig te handelen. Wanneer van korte duur heeft het opwekken van uteruscontracties en buikpers weinig effect op het kalf. Wanneer het langer duurt zoals bij een extarctie, moet je je bewust zijn dat er weinig pauzes tussen de trekkrachten zitten, soms zelfs geen. De hartslag zal voor een verlengde periode dus veel te laag zijn. Wanneer het kalf bij een extractie ook nog opgerekt wordt is deze reactie nog heftiger, bovendien wordt er dan vaker geperst wat het niet beter maakt. Direct post‐partum controleren we de vitaliteit van het kalf / veulen. Hiervoor kun je de apgarscore gebruiken. • Type ademhaling. Wanneer de ademhaling niet start kun je deze zonodig stimuleren, bijvoorbeeld met koud water. Ook zou je kunstmatig kunnen beademen. Hierbij ligt het kalf op de rechterzijde en controleer je of de luchtweg vrij is van slijm. Daarna til je de ribwand achter de ribboog en de humerus op. Hierdoor geef je meer ruimte voor de inademing en verloopt deze door oplichten passief. Uitademen doe je dus ook door met vlakke hand de borst in te duwen. Verder hou je een rustig tempo een aantal minuten aan. Neus op mond heeft geen zin, de lucht komt dan vaak in de lebmaag. Normaal is de ademhaling eerst onregelmatig maar na een paar minuten op 45‐60 per minuut. Soms duurt het na een snelle geboorte iets langer door onvoldoende CO2 prikkeling, maar dit is niet erg. • Reflex b.v. tussenklauw • Bloedsomloop • Activiteit – Schud met kop – Richt kop op – Poging tot staan De apgarscore is bij het kalf wel lastig uit te voeren. Dit komt vooral door de laatste drie die lastig te beoordelen zijn. Beter is het om naar de tijd tot borst‐buikligging (TBL)te kijken, welke na 4‐5 minuten door het kalf zelf aangenomen moet zijn. Na 15 minuten is het abnormaal en moet je actie ondernemen. De borst‐buikligging is nodig voor de goede circulatie en de longontplooiing.
88
Voor de beoordeling van een neonataal veulen begint het verhaal bij de beoordeling van de placenta. Bovendien controleer je de biest of het veulen (???) of de aanwezigheid van IgG. Een goed veulen moet een voldoende slik en zuigreflex hebben. Verder verwacht je Pols: 70 Adem: 20‐40 Temp; 37,2 – 38,9 Staan <1 – 2 uur Drinken <2 – 4 uur Plassen <8 uur Meconium 12 – 24 uur Een veulen heeft weinig bruin vet en wordt sneller hypothermisch. Bij opwarmen niet meer dan 1‐2 graden per uur laten stijgen, omdat door vasodilatatie anders een verkoeling van de centrale circulatie uit de periferie geeft. Een metabole acidose kan door vasodilatatie uit metabolieten uit de periferie eveneens ontstaan. Wanneer een kalf acidotisch is dan kun je dat aan een aantal zaken herkennen: onregelmatig of slecht ademen, slap kalf, weinig of geen spiertonus, niet staan, late of geen borst‐buikligging, ogen diep en dof en vaak nog een verdere verslechtering na de geboorte en vooral geen verbetering. Omdat dit duidt op een verzuring van het kalf moet je een infuus geven met NaHCO3 en intensief verzorgen. Normaal breekt de navelstreng bij het paard en rund op een gepreformeerde plaats. Normaal is er wel een navelvlies aanwezig maar geen vaten meer en bijna geen bloed. Abnormaal is het als het navelvlies wel aanwezig is. dit gebeurt vaker na een stuitligging of een sectio. de aanwezigheid van vaten geeft kans op verbloeden of infectie. Je moet de navel dichthechten en aan de buitenzijde desinfecteren (niet erin!). Anitbioticum gedurende 3 dagen is een goed idee. Goed de navel controleren dus. Tot slot is het van groot belang dat de dieren BIEST gaan drinken! De noodzaak van een antibiotciumprofylaxe is weinig onderzocht. Er valt wat voor te zeggen bij meconiumaspiratie, onvoldoende biestopname. Bij een zwak geboren lam is het van belang deze binnen 5 uur te drogen en sondevoeding te geven. Wanneer je pas na 5 uur aanwezig bent is het nodig om naast te drogen ook op te warmen, intra‐ poeritoneaal glucose te geven en vocht toe te dienen. Intensieve nazorg is noodzakelijk, evenals controle op biestopname. Pupsterfte komt erg veel voor, met name in de eerste week na partus, maar in totaal sterft wel 17‐ 34% in de eerste 6 weken. In de eerste dagen na partus is de grootste kans. Dit komt omdat de partus bij de hond een langdurig proces is. Bovendien is de navelstreng vrij kort en raakt dus voortijdig snel los, en is de geboorteweg lang, met name voor de latere pups. Hierdoor ontstaat asfyxie, hypoxie en acidose. Vervolgens is er ook een groot risico op een hypoglycemie. Een respiratoire acidose door verminderde CO2 afgifte, een metabole als gevolg van hypoxie en dus anaerobe glycolyse. Een goede partus begeleiding is dus noodzakelijk. Een pup kan zwak zijn en sterven als gevolg van de partus, maar ook hierna door andere redenen. Voorbeelden hiervan zijn; aangeboren afwijiingen, infecties, trauma, laag geboortegewicht. Bij dit laatste is er een relatief kleine lever en dus een kleine glycogeenvoorraad. Als gevolg van de hypothermie kan een hypoglycemie zich snel ontwikkelen. Bij een asfyctische pup kan je als gevolg een hypoxie en acidose krijgen. Belangrijk hierbij is eerst de luchtwegen vrij te maken van slijm en de ademhaling stimuleren. Normaal gebeurt dit door likken 89
van de teef. Een temperatuursdaling na de geboorte in geval van een metabole acidose is positief, dit verlaagd immers het metabolisme. Een temperatuurdaling is binnen 10‐40 minuten normaal. Dit verminderd de vorming van lactaat en kan bovendien deels een hypoglycemie later voorkomen. Na de geboorte doe je het onderzoek van de jongen altijd in een warme omgeving (24‐27 graden). Hierbij let je op de aangeboren afwijkingen, volledige bedekking met haar en het geboortegewicht, dit laatste controleer je na 12 uur en daarna elke 24 ook, een pup mag nooit afvallen. Hygiéne is een voorwaarde bij het onderzoek. Pups en kittens komen relatief prematuur ter wereld; Hoge hartfrequentie, lage ademhaling (10‐18, daarna 16‐32), hemoglobine gehalte is laag, daalt verder en weer normaal na 2 maanden, hypothermie, trilreflex pas op 6e dag, pups zijn polikilotherm. Wanneer de moeder niet voert moeten ze 8x per dag gevoerd worden met een zuigfles. Vanwege de kans op een verslikpneumonie is een maagsonde echter aan te raden. Het geboortegewicht van de pup verdubbelt in 8‐10 dagen, van kitten 7‐9 dagen. Per gram groei is 16KJ nodig. Na de voeding moet de vulva en anus gemasseerd voor defecatie. Vanaf 3 weken vanaf een schotel eten. Werkcollege 14: Respiratoire acidose; kalveren raken overtollig CO2 niet kwijt. Metabole acidose: er is een hoge lactaat productie, als gevolg van te weinig zuurstof. Vaak hebben kalveren last van beiden of gaan in elkaar over. Het is eigenlijk nooit één mooi onderscheid. Bij een kalf met acute hypoxie en respiratoire acidose: ‐ Hoge pols en langzaam weer lager ‐ Stuwbare V. jugularis ‐ Spiertonus en activiteit ‐ Tussenklauwreflex aanwezig ‐ Costa abdominaal ademtype, komt snel op gang. Bij langdurige hypoxie ademt het dier niet, door gebrek aan O2 van het ademcentrum. ‐ Kalveren gaan over het algemeen snel dood ‐ Cyanose van slijmvliezen ‐ Bij acute hypoxie tonisch clonische krampen Het is relatief kortdurend en er is nog geelcelschade opgetreden. Bij een metabole acidose: ‐ Pols verlaagd ‐ Trage abdominale ademhaling, onregelmatig ‐ V. jugularis matig tot slecht te stuwen ‐ Reflexen matig tot zelfs afwezig ‐ Geen spiertonus, niet in borst‐buikligging gaan liggen. ‐ Slijmvliezen grauw/bleek ‐ Weinig activiteit ‐ Kalveren sterven langzaam na een aantal minuten / uren / dagen. Bij een Respiratoire Acidose probeer je de ademhaling te stimuleren door droog te wrijven. Ook kun je het kalf op zijn zij te leggen en de ribwand en de voorpoot omhoog te tillen waardoor het borstkas volume toeneemt. Mond op neus beademing heeft geen zin, de lucht komt vrijwel altijd dan in de lebmaag terecht in plaats van in de longen. Normaal ademen is meestal voldoende om het kalf te herstellen. Een Metabole Acidose wordt behandeld met de toediening van bicarbonaat: 0,6 x lichaamsgewicht x base excess = aantal ml NaHCO3 4,2%. Wanneer er geen berekening mogelijk is kun je afhankelijk van 90
de ernst en het gewicht van de kalf een schatting doen waarbij je meestal tussen de 500 en 1000ml uit zal komen. Base‐excess is de maat voor verzuring, negatief is een zuur dier, positief is een basisch dier. Deze wil je rond de 0 hebben, met een schommeling tussen ‐5 en +5. Bicarbonaat + zuur = CO2, dus het dier moet altijd kunnen ademen!!! Wanneer de CO2 in het lichaam blijft en dus niet uitgeademd wordt dit omgezet met behulp van H20 + CO2 = HCO3 + H+ = Henderson – Hasselbach reactie. Hierdoor zal het dier alleen maar zuurder worden of in ieder geval zuur blijven. Omdat een goede longventilatie nodig is, moet je even wachten en heeft de moeder prioriteit. Na keizersnede ben je bang dat de conditie van het kalf verminderd is. Bloedonderzoek direct na de keizersnede en 10 minuten hierna geeft dat het dier zuurder is geworden. Wanneer het dier veel lactaat heeft opgeslagen in de spieren als gevolg van een moeilijke verlossing. Door een verminderde circulatie in de spieren tijdens een hypoxie is er eerst geen probleem, maar pas als de circulatie weer hersteld (nadat het dier gaat ademen) dan komt dit lactaat in de grote circulatie. Dit lactaat vangt het bicarbonaat weg en maakt het dier als zodoende nog zuurder. De Henderson‐Hasselbach vergelijking schuift dus naar rechts. Deze verschijnselen had je al heel kort na de geboorte kunnen waarnemen aan de verschijnselen van een metabole acidose. Dus geen reflexen, verminderde activiteit etc. Dit kun je pas klinisch waarnemen als het dier ook echt begint te ademen. De verhoogde kans op complicaties kun je natuurlijk wel al inschatten. Als een dier metabool acidotisch is probeer je het dier niet te snel te verwarmen om de lichaamstemperatuur laag te houden. Wanneer je meconium aantreft op een levend kalf (geel verkleuring) is dit een teken van een zware partus. Wanneer ze hypoxie hebben gehad heb je ook kans dat ze in het vruchtwater ingeademd hebben inclusief meconium. Daardoor kan een longontsteking ontstaan en bij verdenking hierop geef je natuurlijk een AB‐profylaxe. Bij de big is het meestal gewoon een teken dat het één van de laatste biggen is. Voor deze laatste big is het natuurlijk ook een teken van een zware partus. Als het goed is zijn niet alle biggen geel verkleurd. Wanneer een patholoog bij sectie bij een perinataal geboren kalf en big aantreft kan hij er ook conclusies aan verbinden. Asfyxie is polsloosheid / verstikking, dus geen zuurstof aanwezig (anoxie), wat in dat geval de meest waarschijnlijke doodsoorzaak is geweest. Direct na uitdrijving kunnen bloedgaswaarden en zuur‐base evenwicht gemiddeld slechter worden bevonden bij dieren in stuitligging omdat: ‐ Navelstreng is vroegtijdig gescheurd ‐ De partus duurt langer ‐ Afknellen van de navelstreng gebeurt eerder Bij biggen die in het laatste deel van de geboorte worden geboren zijn ook slechter door: ‐ Langere uteruscontracties zorgen voor hypoxie. ‐ De kwaliteit van de placenta’s loopt al terug ‐ De afstand van de placenta tot de uitgang is langer, dus navelstreng zal eerder verscheuren. Vlak na de partus valt bij de hond het grootste deel van de pupsterfte. 15,6% van de pups worden doodgeboren, en 8 procent zeer kort na een abnormaal geboorteproces. In de eerste 6 weken na partus zal uiteindelijk 17‐34% (in HC 15‐30%) van de pups sterven, met het meerendeel in de eerste week. Een goede zorg rondom de partus is van groot belang. Deze sterfte is voornamelijk te verklaren door asfyxie, verder ook door trauma bij een zware partus (fracturen, leverrupturen), hypoglycemie, hypothermie. Hiernaast moet je natuurlijk denken aan aangeboren afwijkingen. Een goede begeleiding en ingreep bij de partus is van belang, bovendien is 91
het altijd d de kwestiee of het fokbeleid niet moet aangepaast (brachyceephale rassen). Op tijd een sectio kan ook zinvol zijn. p in bloedwaaarden te me eten die versschillen tot 2 uur na partu us; Vanaf dee partus is err een verloop
‐ Base Excess:: zakt snel om mlaag, en klimt later op. ‐ CO2: daalt k C ort na de geboorte en bllijft laag ‐ Temperatuu T ur: daalt na d de geboorte en klimt langgzaamaan op p. ‐ PH: begint w wat laag na de geboorte een stijgt sneller. Deze waaarden kun je j verklaren doordat dee ademhalingg een beetjee op gang m moet komen en deze waarden n tijdens de p partus geínduceerd zijn. Door uteruscontracties eeen hypoxie en placenta loslating voor een n hypoxie en n tot slot naatuurlijk ook door het uitrekken van de navelstrreng. Het he ele dier is nog ond derontwikkelld en kan alles niet direct bijwerke en. Een dierr wordt resp piratoir en metabool m acidotiscch geboren een wordt korrt na de gebo oorte hypoth hermisch. Je zou het h liefste willen w dat je de pup warrm houdt om mdat ze de eigen temp peratuur niett kunnen regulereen. Verder m moet je natuu urlijk zorgen n voor een goede ademh haling, door slijm te verw wijderen.
92
Als het dier echt heel asfyctisch is moet je het dier niet te veel opwarmen, want dat remt de lactaatvorming. Frans Buldogg heeft zojuist de 5e pup geworpen en de eigenaar wil weten of de partus geëindigd is. Buikpalpatie geeft hier vaak uitsluitsel van, zo niet dan kun je hiervoor ook een echo gebruiken. Dit laatste heb je niet altijd bij je. Ook wil de eigenaar een onderzoek van de pups. Tijdens het onderzoek van de pups zijn bepaalde omgevingsfactoren van belang: warmte en rust. Bovendien indien ze naar de praktijk komen buiten het spreekuur om, omdat de pups nog geen goede afweer hebben. Dierenarts zelf moet natuurlijk ook schoon zijn! Tijdens het lichamelijk onderzoek van de pups besteedt je aandacht aan (na kleuring van de pups, ter identificatie): ‐ Wegen, voor de toekomst van belang ‐ Temperatuur is 36,5 en pas na 4 weken boven de 38 graden ‐ Hartslag: ‐ Ademhaling: ‐ Aangeboren afwijkingen controleren: open fontanel, gespleten gehemelte, anus aanwezig? ‐ Melkklierpakketten van de teef De eigenaar moet de eerste dagen goed letten op gewichtstoeloop, het geboortegewicht verdubbelt in 8‐10 dagen. Bij afvallen moet er direct bijgevoerd worden. Je let op of de pups goed eten in verband met bijvoorbeeld galactose of mastitis. Je kunt hierbij ook letten op het gedrag van de pups. Letten op de navelstreng, die moet voldoende snel indrogen en afvallen. Voor de teef moet je uiteraard ook voor voldoende voeding zorgen en rust thuis (dus niet teveel mensen laten kijken insleep van ziektes). Nu blijkt dat de pups afvallen. Dit is zeer riskant voor de pups omdat ze geen enkele reserve hebben opgebouwd. Ze hebben nog een slechte terugkoppeling tussen glucose concentratie in plasma en gluconeogenese, wegens een ongevoeligheid voor insuline. Een overmaat aan glucose toedienen heeft dus ook geen zin hypertoon plasma. De stimulatie ook via adrenaline en cortisol is nog suboptimaal. Pups die dit hebben vertonen tekenen van hypoglycemie dus: sloom, piepen, ingevallen buikjes en uiteindelijk naar adem happen, hersenverschijnselen, coma en sterfte. Voor de behandeling is belangrijk dat de behandeling heel snel plaats vindt met behulp van voeren (sonde). Hierna kun je je druk maken om de temperatuur. Verder moet je de pups goed blijven wegen en controleren wat het effect van je bijvoeding is. Bij veulens kunnen we onderscheid maken tussen verschillende veulens: ‐ Prematuur: 300‐320 dagen. Het veulen wordt levend geboren maar niet levensvatbaar. Klinisch aan de dieren zie je je: korte zijdeachtige vacht, slappe oren en lippen (konijnenoren), matig tot geen zuigreflex, onvoldoende spiertonus, ze staan doorgezakt (met name flexoren hebben te weinig tonus), longrijping heeft nog niet plaats gevonden, darmabsorptie is onvoldoende, slechte thermoregulatie. Na een investering van vele duizenden euro’s is de overlevingskans nog wel tot 50%. ‐ Dysmatuur: het dier is levensvatbaar maar te klein om echt goed te overleven. Je verwacht een veulen dat er klaar voor is, dus vanaf 320 dagen, en á terme. Maar het veulen is te klein voor wat je verwacht met de draagtijd. Het valt op dat de dieren klein zijn, mager en relatief groot hoofd. De dieren zijn eerder uitgeput, maar zijn qua orgaansystemen (longen en darmen) wel normaal ontwikkeld. (matig tot onvoldoende functioneren van de placenta is meestal de oorzaak). De overlevingskans is bij goede monitoring wel goed (binnen 2 uur staan, binnen 2 uur drinken, binnen 12‐24 uur meconium en plassen binnen 8 uur). Het veulen dat te klein is kan dat symmetrisch als gevolg van ondervoeding, of assymmetrisch als gevolg van langdurige hypoxie zijn. ‐ Matuur 93
Voor een n optimale w weerstand teegen infectiess is het voor het veulen vvan belang in n de eerste u uren voldoende IgG opnemen uit de b biest. Om te zorgen dat h het dier voldo oende biest opneemt mo oet je met suikerrefractormete er (brixwaard de boven 20% %). Of het ve eulen het eerst de biestkwaliteeit bepalen m oortjes kijken die naar acchter dan wel binnenkrijgtt moet je goeed luisteren of ze slikken en naar de o wil je weten of het veule en bij het drin nken ook weel voldoende gaan bij het slikken. Vervolgens w or kun je een n snaptest m meting van IgG in het bloeed doen. binnenkrijgt: hiervoo nvoldoende biestopnamee is kun een hyperimmu uunserum peer infuus toeedienen dat e een hoge Als er on concentrratie IgG bevvat en de volgende dag ccontroleer je de status op pnieuw. Andere p paardenmelkk is wel een o optie, maar dat heb je m meestal niet vvoorhanden..
Thema a 9 Mamm mae en M Mastitis Hoorcolllege 16: mam mmae Melkklieeren zijn te ziien als gespeecialiseerde zzweetklieren n. De basiss van de melkklieren vinden v we in n de melklijjsten, hierbij vormt zicch een stuk weefsel, primaire e mamma kn nop, op het ectoderm d door een verrdikking van de epiderm mis. Dit gaat iinstulpen en vorm mt hierbij ond derhuids seccundaire maammaknopp pen. We vind den binnenin n een gekanaliseerde klier met bovenop eeen tepel. In de melkklieren vinden w we myoepith heelcellen diie een belangrijke rol spelen b bij het melk sschieten.
Bron: Senger 2003 3, Fig. 15‐10 Als het d dier geboren is, is de ontwikkeling no og lang niet kklaar. Bij mannelijke dierren vinden w we ook de eerste aanleg a van melkklieren. m De ontwikkkeling van de d melkklieren staat na de pubertijd onder invloed van oestroggenen, prolaactine en gro oeihormoon n, welke invloed hebben n op de groe ei van de ductuli. De alveoli worden ontwiikkeld onder invloed van progesteron n. De echtee uitontwikkeling van meelkklierweefssel vindt pass plaats tijdens de drachtt. Na het spe enen gaat met nam me het klierw weefselweerr voor een groot g deel in n regressie en e ontwikkelld zich bij de e tweede dracht o opnieuw.
Bron: Dycee 2010, fig. 1 10‐31 Links rund d,ooi,geit Midden M Merrie en zeu ug Rechts teeef en poes 94
Bron: Dyce 2010, Fig. 10‐32 Van links naar rechts respectievelijk zeug, teef, poes, mens, koe, ooi en geit, merrie
Het is per diersoort verschillend hoeveel openingen er per melkklierpakket zijn en hoeveel melkklierpakketten er zijn. Dit is van belang omdat als je intra‐mammair wilt behandelen moet je wel weten hoe groot het slotgat is en of het verantwoord is om de technieken te gebruiken (bijvoorbeeld bij paard 2 kleine gaatjes, en deze kan je dan beschadigen). Bij de merrie hebben we 2 spenen, links en rechts, met een kleine opening. Per opening komen hier dus twee klierbuizen op uit, van het voorste en achterste kwartier. Het is dus niet aan te raden om intra‐mammair preparaten te gebruiken oprekking sfincter / beschadiging bekleding slotgat kapot. Het voor en achterkwartier zijn in klierweefsel functioneel van elkaar gescheiden. De melk vanuit de alveoli komen via kleine afvoerbuizen af in een grotere buis, de ductus lactiferus. Van hier uit wordt het verder via grotere sinussen richting de speen getransporteerd.Het gedeelte van het klierweefsel noemen we sinus lactiferus pars glandularis, terwijl het deel in de speen de sinus lactiferus pars pappilaris. Tussen de beide sinussen vonden we een vliesje dat er soms voor kan zorgen dat de koe niet zoveel melk tegelijk kan geven, chirurgisch ingrijpen. Soms kunnen bijspenen gevonden op de uier, kleine minder goed ontwikkelde spenen, welke vaak verwijderd worden. Bij de geit is de basis van het uier hetzelfde. Het uier heeft verschillende ophangbanden: ‐ Laminae lateralis: aponeurose m. obliquus externus abdominis en fascia ‐ Laminae medialis: tunica flava (linea alba) en tendo prepubicus. Scheiding links‐rechts ‐ Lamellae De speen is een belangrijk onderdeel van het uier, en vormt bijvoorbeeld een eerste barrière tegen bacteriën. Om te zorgen dat de bacteriën buiten komen hebben we een aantal verschillende mechanische barrières, zoals een speen sfinter (sfincter pappilaris) maar ook worden er allerlei anti‐ bacteriële stoffen gemaakt (lactoferrine en veel anderen) en zijn er veel leukocyten in de wand te vinden. Er zijn ook ontstekingscellen in de melk aanwezig voor de afweer. Om 1 liter melk te kunnen produceren heb je 500‐600 liter bloed nodig dat door het uier stroomt. Er is dus een zeer fatsoenlijke bloedvoorziening nodig. Bij de veneuze toevoer zijn er in een jong dier gewoon veneuze kleppen. Doordat er tijdens de melkgift enorm veel bloed doorheen komt zetten de aderen uit en functioneren de kleppen niet meer. Het bloed kan kiezen welke kant deze op gaat melkaders. Noodzakelijk om altijd bloedstroom te kunnen hebben. Wanneer koe ligt, moet uier ook veneuze bloedafvoer hebben. 95
Als je de melkader volgt zal je zien dat deze op de plek van het melknapje door de buikwand naar binnen gaat en uiteindelijk op die manier op de v. cava caudalis zal eindigen. Met name bij een ontsteking van het uier speelt de lymfeafvoer een belangrijke rol, en eveneens bij het ontstaan van mammatumoren. Deze laatste hebben nogal eensde neiging tot metastasen, waarbij ze de lymfeknopen tegen komen. (bij verwijdering van mammatumoren deze dus mee verwijderen). De craniale paren tepels draineren op de axillaris, axillaris accesorius en sternalis. De caudale tepels op de inguinalis superficialis. Bij het rund noemen we deze lymfeknoop de lnn mammaria, maar is gewoon hetzelfde als de lnn inguinalis superficialis. Het laten schieten van de melk is een neurohormonalereflexboog. Op het moment dat een jong dier gaat drinken wordt het uier geprikkeld gaat dit signaal via afferente neuronen naar de hersenen wat ervoor zorgt dat er uit de neurohypofyse oxytocine vrijkomt. Het myoepitheel in het uier gaat samentrekken en perst de melk uit de buisjessystemen richting de sinussen. Er is in dit systeem in principe geen negatieve terugkoppeling. Los van deze reflexboog spelen ook hogere corticale functies een rol, zoals het huilen van een baby of geluiden van een kalf. Bij een geit staat relatief veel melk al klaar in de sinus, terwijl bij de merrie dit nog veel in de buisjes bevindt. Dit is belangrijk voor de duur van het melk schieten en de rol van oxytocine. Een paard is meer oxytocine afhankelijk dan een geit. Melkschieten kan geremd worden wanneer het dier gestressed is. Dit gebeurt onder invloed van adrenaline. Heksenmelk, is een secretum uit het neonatale uierweefsel (zowel mannelijk en vrouwelijke dieren) onder invloed van maternale hormonen die via de placenta bij de dieren binnen is gekomen. Dit is een mooi voorbeeld dat een dier niet perse drachtig hoeft te zijn om melk te kunnen geven. Schijndracht, hypofyse tumoren (Cushing bij paard) zijn hier ook mooie voorbeelden van. Mastitis is een uierontsteking en kan zowel klinisch als subklinisch aanwezig zijn. Een subklinische mastitis is alleen te stellen op basis van een te hoog koecelgetal (>250.000/ml). Van de melkfabrieken kun je hier wel boetes voor krijgen. De bacteriën die mastitis veroorzaken zijn of koegebonden of omgevingsgebonden. Dolly Parton syndroom = fibroadenomateuze hyperplasie komt bij jonge katten voornamelijk voor. Hierbij zien we een uitgebreide toename van mammaeweefsel, die zelfs over de grond kunnen gaan slepen. Het wordt veroorzaakt door progestagenen toediening (poezenpil), maar kan ook bij endogeen progesteron veroorzaakt worden. Het treedt ook wel op bij katers. Deze katten zijn te behandelen met een progesteron receptor antagonist. Neoplasiën worden voornamelijk bij hond en kat gevonden met rasfactoren. Er spelen endocriene factoren een rol, waarbij tijdens elke loopsheid het weefsel (fysiologisch) toeneemt. Hierdoor ontaarden de melkklieren sneller tumoreus, en een reden om de ovaria te verwijderen indien je niet wilt fokken. Met palpatie en inspectie is het al vaak vast te stellen en het is te behandelen met een operatie. Hierbij moet je ook de lymfeknopen op metastasen controleren. De prognose is echter gereserveerd door groot aantal maligne tumoren. Duurmelk; is de melk na het blijven doormelken zonder dat je het dier dekt. Bij geiten kan dit nog heel lang volgehouden worden (bij een rund niet rendabel, maar wel mogelijk) tot zelfs 3‐4 jaar. Dit is natuurlijk wel een meevaller na de Q‐koorts. Werkcollege 15: mammae en mastitis Zie WebCT voor antwoorden en syllabus “Ziekteleer”voor uitwerking mastitis. 96
Thema 10 De Praktijk Hoorcollege 17: in de praktijk Inguinale / scrotale hernia: is een erfelijke aandoening, en betekent een te wijd lieskanaal. Hierdoor kunnen darmlissen via het lieskanaal verder stulpen. Het is een zeer erfelijke aandoening en wordt tegenwoordig dus ook uitgesloten van de fok. Het komt voornamelijk voor bij het paard en dan bij veulens of jaarlingen. De testikel lijkt eruit te zien als sterk vergroot, maar bevat darmlissen. Het is niet pijnlijk. Bij palpatie kun je wel soms wat voelen maar het onderscheid is moeilijk. Een biopt is gecontraïndiceerd. Een betere diagnose krijg je met een echo apparaat, en je kunt proberen de darmen terug te masseren. De behandeling is een castratie, maar zou ook kunnen bestaan uit het laparatomisch het lieskanaal dichthechten (let op: mag volgens stamboeken ook niet, maar het is niet te controleren). Ieder uitstel van operatie leidt tot verslechtering van het dier door afknelling van darmdelen. Cryptorchidie: kan eenzijdig of beiderzijds, meestal unilateraal. Abdominaal/Inguinaal/Ectopisch. Het tijdstip dat het testikel indaalt veschilt per diersoort en kan pre‐of neonataal zijn. Bij de hond mag dit tot 8 weken duren, terwijl dit bij de hengst zelfs vertraagd mag zijn tot 2‐3 jaar en is het geen cryptorchidie maar een vertraagde indaling. Bij dit laatste is de vraag of deze ooit nog normaal gaat functioneren, wegens de warmte in het abdomen. De testikles die niet ingedaald zijn blijven wel testosteron aanmaken. De dieren kunnen wel vruchtbaar zijn bij een unilaterale aandoening, omdat de andere testikel wel functioneert. Gedeeltelijk blijkt het erfelijk (vooral de abdominale vorm) bij de meeste diersoorten dus uitsluiting van de fok. Er is mogelijk een verhoogd risico op tumoren, maar dat is niet geheel eenduidig. Wanneer er cryptochordie is dan kun je ook een situatie krijgen dat een zogenaamd ruin een hengst blijkt te zijn door een achtergebleven inwendige testikel. Bij een kater kan je dit bijvoorbeeld zien aan stippeltjes op de penis, maar bij andere diersoorten vaak minder makkelijk. Voor het klinisch onderzoek ga je inguinaal en abdominaal met de echo zoeken. Je zou ook hormonaal kunnen stimuleren, waarbij na GnRH / hCG stimulatie testosteron wordt aangemaakt. Gewoon testosteron in bloed meten zonder stimulatie blijkt moeilijker. De behandeling is het verwijderen van het testikel. Bij de hond niet aanbevolen, operatierisico weegt niet op tegen voordeel. Alleen bij tumoreuze ontaarding (feminisatie verschijnselen) wel verwijderen. Teratoom kan een aangeboren tumor zijn en komt bijna uitsluitend voor bij ongedifferentieerde pluripotente stamcellen. Deze zijn bijvoorbeeld in de gonaden (testikel en ovarium) en de navelstreng te vinden waar dus een teratoom kan ontstaan. In de praktijk komt het regelmatig voor. Reproductieve tumoren komen ook wel voor, ovarium tumoren erg veel bij de merrie ten opzichte van andere tumoren. De granulosa theca cel tumor komt het meeste voor. Ook alle cellen die we in het testikel vinden kunnen ontaarden in een tumor (sertoli, leydig, seminoom). Ook nog tumoren in clitoris / penis (plaveiselcel carcinoom, voorafgaand door pappiloma virussen), uterus (leiomyoom) maar komen niet veel voor en de vagina bij de teef (leiomyoom of fibroom). Tumoren herken je bijvoorbeeld zodra het weefsel niet meer homogeen verdeeld is. Ovarium tumoren: bij merries komt de granulosa thecacel tumor regelmatig voor, maar ook we bij andere dieren. Het kan op alle leeftijden voorkomen (anders dan de meeste tumoren!) en bij een drachtige merrie. Meestal zijn ze eenzijdig en goedaardig en kunnen operatief verwijdert, maar kunnen wel 40‐50kg worden. De prognose is redelijk goed. Waar je je wel van bewust moet zijn is dat er hormonen worden geproduceerd dat leidt tot gedragsveranderingen. Het andere ovarium is inactief door de productie van inhibine. Omdat de tumor ook testosteron kan produceren zien we gedragingen: hengstachtig, aggressief, nymfomaan, langdurige anoestrus. Toename van spiermassie, hals en clitoris kunnen we zien. 97
Wat betreft de diagnose: rectaal vaak één groot en één klein ovarium, echografie met vaak een typische honingraat doorsnede en hormoonbepalingen (inhibine ↑ bij 85% vd gevallen). De behandeling is unilateraal OVX, waarna de prognose goed is en het recidief heel erg laag. Ook kan de merrie gewoon weer vruchtbaar worden. De tumoren blijven binnen de tunica albiginea. Teef,5 jaar, aantrekkelijk voor reuen, vulva gezwollen, laatste nest 1 jaar geledenrood bruine bloederige uitvloeiing. Een mogelijke DDX is persisterende pro‐oestrus door cysten of een ovariumtumor, een vaginaal tumor of een CEH‐endometritis. Bij een endometritis zou je echter wel een ziek dier verwachten, terwijl dit dier niet ziek is. Op de echo zie je een tumor van de ovaria, dus ook bij de hond was de diagnose: granulosa theca cel tumor. Dit is een hormoonproducerende tumor.De behandeling is het verwijderen van de tumor en indien nodig ook de uterus. Vaak verwijder je beide ovaria, tenzij de eigenaar wil fokken. Prognose is goed. 8 jarige retriever had 2 maanden geleden een vaginale uitvloeiing en behandeld met een OVHX. Nu echter veel vaginale uitvloeiing, platte feces en persdrang. We denken aan een vaginale tumor zoals een leiomyoom of een fibroom. Met een vaginoscoop zien we een bleke serosa met veel bloedvaten, en een tumor. Een manuele palpatie zou voor de diagnose ook kunnen zijn. Ook bij een koe kan een granulosa thecacel tumor voorkomen, je hebt dan vaak te maken met een nymfomane koe die langdurig tochtig is. Een belangrijke DDx is een folliculaire cyste (>25mm) of een luteale cyste. De behandeling bij een cystic ovariële follikel. Folliculaire cysten produceren oestrogeen. Luteale cyste behandel je met PGF‐2‐alpha. Luteale cysten produceren progesteron. Ovarium cysten komt ook voor bij de hond met een mengsel van geluteïniseerde of folliculaire cysten. Het uit zich ook in een geprolongeerde loopsheid. Beste oplossing is OVX. Bij tweelingdracht van de merrie wil je vanaf dag 14‐16 de vrucht kapot knijpen (succes 95%). Hierna fixeert de vrucht en wordt het lastiger. Tussen 18‐25 dagen nog een redelijke kans op slagen. Bij een unilaterale dracht van de tweeling kun je niet kapot knijpen zonder de ander kapot te knijpen. Dan is het leegzuigen met een naald de enige optie (het succes percentage is wel lager, 35%)De dracht moet je wegens de endometrium cups voor dag 35 bij voorkeur afbreken. Door de endometrium cups en als gevolg de secundaire CL werkt het prostaglandine dat je zou toedienen niet meer. Een tweeling bij het rund is ook een oorzaak van een niet infectieuze abortus, bijvoorbeeld als de placentomen niet eerlijk verdeeld worden. Bovendien heb je bij een mannelijk en vrouwelijk dier kans op het free‐martin syndroom / kween door placentale vasculaire anastomosen. Moeilijke diagnose is als het mannelijke dier al tijdens de dracht is afgestorven. We zien wel aan het dier een korte vagina zonder cervix, andere afwijkingen van het geslachtsapparaat, onvruchtbaar en de definitieve diagnose is natuurlijk met karyotypering. Bij het varken is meerlingdracht zelfs essentieel omdat dit nodig is voor de maternale dracht herkenning. Minimaal 4 vruchten nodig met minstens één in elke hoorn. Bij het schaap willen we graag een meerling, maar je moet wel weten bij dracht hoeveel er in zitten om het voederregime aan te kunnen passen. Hiervoor moet je echografisch tellen. Andere aandoeningen die een rol spelen zijn: pregnancy toxinemie (twin lamb disease), hyperglycemie, hyperketonemie. Van te voren tellen dus! Werkcollege 16: Negatieve energiebalans in relatie tot anoestrus post‐partum Zoals bekend, produceren melkkoeien aan het begin van de lactatie veel melk. De hoeveelheid energie die nodig is voor het produceren van deze melk is groter dan de hoeveelheid energie die de koeien op dat moment met de voeding opnemen. Hierdoor raakt elke koe na de partus in een tijdelijke negatieve energiebalans (gem. 20 weken). Er is onderzoek gedaan naar hoe we dit kunnen 98
voorkomen. De gedachte was dat wanneer koeien tijdens de droogstand ad lib gevoerd worden, zij meer reserves hebben en dus beter/sneller door de negatieve energiebalans zouden komen. Dit blijkt echter niet zo te zijn. In de droogstand overvoerde koeien komen in een diepere NEB dan koeien die in de droogstand volgens norm gevoerd zijn. In het onderstaande figuur is te zien dat de koeien die in de droogstand veel energierijk voer hebben opgenomen, meer TAG opgestapeld hebben in de lever. Dit TAG is afkomstig van de vetcellen. Wanneer de koeien postpartum in een NEB raken, gaan ze massaal lipolyse toepassen, om substraten te maken voor de gluconeogenese. Het TAG uit de vetcellen wodt omgezet in vetzuren en Acetyl‐coA.Er komen echter zoveel vetzuren vrij dat deze niet allemaal opgebruikt kunnen worden. Deze NEFA’s zijn in hoge concentraties toxisch voor het lichaam. Hierdoor worden zij opgeslagen in de perifere organen (o.a. lever) in de vorm van TAG.
Bron: WC16 Voortplanting 2011‐ 2012, UU Een dier met veel NEFA’s in het bloed zal een mindere eetlust hebben. Hierdoor zal het dier dus in een nog diepere negatieve energiebalans raken. Er is geen terugkoppeling in energiebehoefte en lipolyse. Er wordt dus meer TAG vrijgemaakt uit de vetcellen dan nodig is. De rest van het Acetyl‐coA wat overblijft gaat naar de ketogenese. Dit gaat ook te ver en er is een kans dat de koe ook nog in een ketose raakt. Bij een negatieve energiebalans is leptine verlaagd. Hierdoor wordt het vetlichaam leeggemaakt. Insuline is ook laag, de koe wil immers goed gebruik maken van de gluconeogenese. NPY gaat omhoog, dit is het ‘eethormoon’. Groeihormoon stijgt ook. Beide groepen koeien hebben een gelijke energiebehoefte na de partus, maar de koeien die in de droogstand volgens de norm gevoerd zijn slagen er het beste in om zoveel mogelijk energie te krijgen uit de alternatieve energiebron (de gluconeogenese). De koeien die in de droogstand ad lib gevoerd kregen, hebben meer vet dan de normaal gevoerde koeien. Vetopslag kost ook energie. Per saldo is het overvoerde dier er slechter aan toe: ze heeft al weinig energie en het opslaan van TAG kost ook energie. Zoals al gezegd kan ze een ketose ontwikkelen en gaan stoppen met eten wordt het probleem alleen maar erger van. Hierbij is behandeling met propyleenglycol een noodzaak. Bij koeien met een hoger vetgehalte in de lever duurt het langer voor ze voor het eerst weer tochtig worden na het afkalven en daarbij duurt het ook langer voor ze drachtig worden. Dieren in NEB rondom de partus hebben een lage insulinespiegel. Er wordt veel GH vrijgemaakt. Helaas hebben koeien in NEB rondom de partus vrijwel geen GH receptoren op de lever. Er zijn nog wel GH receptoren op het vetweefsel aanwezig tijdens NEB. Door de binding van GH aan de receptoren op 99
het vetweefsel start de lipolyse. De lipolyse ontspoort, doordat er veel GH is en geen terugkoppeling is, doordat er geen IGF‐I afgegeven wordt. Door de lage insulinespiegel is er een lage IGF‐I afgifte door de lever. Dit geeft een probleem voor de GnRH‐afgifte, hiervoor moet IGF‐I hoog zijn. Dieren met lage IGF‐I spiegels ovuleren minder. Stel dat de LH pulsatiliteit wordt beinvloed door het energiemetabolisme, dan zou je op het niveau van de hypothalamus die link verwachten. IGF‐I laag LH laag, doordat GnRH niet afgegeven wordt. Alleen op basis van LH pulsatiliteit is er niet te voorspellen wanneer de eerste tocht na het afkalven is.
Thema 11 Reproductie Vogel Hoorcollege 18: reproductie vogel De start van het broedseizoen bij vogels is afhankelijk van enkele factoren: ‐ Daglichtlengte (12‐14u) Melatonine Hypothalamus‐hypofyse‐ovarium as. Vogels longdaybreeders: melatonine↓ waardoor GnRH↑, hierdoor LH↑ en FSH↑ ontwikkeling follikels. ‐ Regenperiode Rondom evenaar speelt daglichtlengte niet zo’n rol, daar meer de regenperiode. Denk aan zebravink, grasparkiet. ‐ Temperatuur ‐ Aanwezigheid partner, voedsel, nestmateriaal ‐ Genetische selectie Leghennen hele jaar reproductief. Bij duiven echter speelt prolactine ook een belangrijke rol bij het in gang zetten van de cyclus. De andere hormonen zijn in principe hetzelfde, maar de functie kan iets verschillen. Bijvoorbeeld de baarmoeder heeft geen innesteling maar speelt een rol bij de productie van het ei. Oxytocine is vervangen door vasoactive peptide. Het oestrogeen geproduceerd door de theca cellen heeft dezelfde functies als bij het zoogdier, dus ontwikkeling gonaden, secundaire geslachtskenmerken en rijping van follikels. Wel heel belangrijk is dat het calciummetabolisme o.i.v. oestrogenen omhoog gaat, en baltsgedrag aanzet. Vogels hebben ook een LH piek die de ovulatie induceert en optreedt als gevolg van veranderingen in de progesteron/oestrageen concentratie. Na de ovulatie is er ook een stijging van het progesteron, maar deze komt uit de granulosa cellen. De calcificatie van het ei wordt gestimuleerd, en zorgt ervoor dat de gonaden en secundaire geslachtskenmerken gaan in regressie. Vasoactief peptide (VAP)stimuleert het ei transport en contracties van de uterus en relaxaties van de uterovaginale sfincter. Wanneer dit niet goed verloopt legnood. Prolactine zet aan tot melkgift in de krop, voornamelijk bij duiven. De broedplek op de borst gaat zich ontwikkelen en stimuleert de broedzorg. De eiproductie stopt door indirecte remming van LH. Afhankelijk van het aantal eieren krijgt de vogel een tactiele prikkel, wat ervoor zorgt dat er prolactine wordt vrijgemaakt. Hierdoor stopt de vogel met leggen en begint ze met broeden. Er is veel calcium nodig om de schaal van het ei hard te maken. Hiervoor heeft de vogel een goed calciummetabolisme nodig: 1) Verhoging calcium bindende eiwitten in het bloed. Hierdoor kan er meer transport van calcium plaatsvinden. Hierdoor komt er een fysiologische hypercalcemie. 2) Fysiologische mergossificatie, ook wel polyostotische hyperostose genoemd. Wanneer een vogel reproductief wordt, vindt er opslag van calcium plaats in de botten, voornamelijk de femur, tibia en humerus. Op een rontgenfoto is dit goed te zien door wittere botten. 100
3) Toename absorptie calcium uit darm. Bij vogels is alleen maar een linker ovarium en linker oviduct aanwezig. Het oviduct bestaat uit het infundibulum, magnum(vergelijkbaar met ampulla bij zoogdieren)en isthmus. Deze gaat over in de uterus (schaalklier) en de vagina die uitmondt in de cloaca. Onder invloed van hormonen in het broedseizoen neemt de reproductietractus in omvang en lengte toe. Het geslacht van een vogel kan worden vastgesteld aan de hand van secundaire geslachtskenmerken. Maar dit is niet altijd even duidelijk aanwezig. In dat geval kun je gebruik maken van bloedonderzoek, man = ZZ en vrouw = ZW. Een andere manier om de anatomie in beeld te brengen is met endoscopie. Door de luchtzakken is dit makkelijk, belangrijk om te onthouden, ga vanaf de linkerflank zoeken! In het ovarium: oögonium ontwikkeld zich tot een primaire oöcyt. Eerste meiose. Onder invloed van LH splijt de follikelrand en barst open ovulatie. Infundibulum: vangt ei op, tweede meiose vindt plaats ovum. Hier komen de spermacellen naar toe en vindt fertilisatie plaats. De spermacellen worden vaak wel opgeslagen in de vagina en dus copulatie is niet dagelijks nodig. Bij de Bron: HC18 Voortplanting 2011‐ kip blijft dit bijvoorbeeld 7‐14 dagen goed. De dooiermembranen 2012, UU ontwikkelen zich. 15‐30 min. Magnum: vorming chalazae, vorming albumin. 2‐3 uur Isthmus: vorming van schaalvliezen. 1‐2 uur Uterus: calcificatie van het ei en vocht inpompen (plumping). De langste verblijfplaats van het ei. 20‐ 26 uur. Vagina verblijf is normaal enkele seconden maar kan onder stress dagen duren. Bij een kiwi kan een ei wel heel groot worden, tot 25% van het lichaamsgewicht. Wordt wel een groot probleem bij legnood. Deze grote eieren worden echter ook maar eens in de 44 dagen gelegd. Het ei is opgebouwd uit verschillende lagen.
Na de geboorte vindt er pas opname van de dooier plaats. De opslag van sperma vindt plaats in de uterotuberaal juncties en kan lang fertiel blijven, maar de bevruchting is in het infundibulum, het sperma van de kip is 7‐14 dagen fertiel. Om te bepalen of een ei bevrucht is kun je het schouwen. Niet bevrucht is egaal van kleur, doorzichtig en met een luchtkamer. Bij bevruchting zien we in een vroeg stadium een embryo en bloedvaten, en het ei wordt naarmate het embryo groeit steeds minder doorzichtig. Bovendien zou je dan het embryo kunnen zien bewegen. Problemen rondom de leg komen veel voor zowel bij pluimvee als gezelschapsvogels. Bij pluimvee zien we een verminderde eiproductie maar bij grasparkieten of andere kleine vogeltjes zien we vooral juist heel erg veel eieren. Veel van deze problemen hebben te maken met zoönotische 101
aspecten, maar ook de hormonale cyclus kan van invloed zijn. Iets anders dat we veel zien is legnood, dystocia. Dit is vergelijkbaar met weeënzwakte. Met ei‐retentiebedoelen we dat het proces wat langer duurt maar is het niet schadelijk voor de vogel. Het ei zit de vogel niet in de weg en de vogel perst niet. Bij dystocia is de vogel wel echt ziek, perst en het ei zit in de weg voor de andere organen. Oorzaken voor beiden zijn heel erg variabel, maar belangrijke dingen zijn: voeding met een calcium tekort, malformatie van eieren en ontsteking of trauma aan het oviduct. De symptomen zijn: vogel op de bodem van de kooi, waterige ontlasting, persen, benauwd, anorexie, lethargie. Om legnood vast te stellen gebruik je palpatie en eventueel röntgenfoto of echo. De behandeling bestaat allereerst uit ondersteunende therapie, het is een spoedgeval. Om de vogel te stabiliseren is het heel belangrijk om de vogel te voorzien van voedingsstoffen (dwangvoeding), vocht toedienen (onderhuids), zuurstof tegen benauwdheid, warmte. Onder de medicamenteuze behandeling valt: calcium, oxytocine (contractie uterus, alleen wanneer er ontsluiting is!)en prostaglandinen E2 (relaxatie uterovaginale sfincter). Verder een rustige, warme omgeving, hoge luchtvochtigheid en temperatuur. Er kan ook chirurgisch ingegrepen worden: je kunt het ei manueel verwijderen via de cloaca. Ook kun je ovocentesis toepassen: het leegzuigen van het ei. Dit kan transcoelomaal (door de buikholte en uterus), maar hierbij is het risico op uitlekken en een peritonitis hoog. Beter doe je het cloacaal. Door middel van een cloaca‐spreider hou je de cloaca open en via de cloaca‐opening kun je het ei aanprikken en leegzuigen. Hier minder risico als er iets uit lekt (cloaca is al niet steriel). De eistukjes die er nog in zitten kun je eruit halen. Eventueel zou je ook een laporotomie kunnen doen als al het voorgaande niet werkt. Wanneer de vogel in het kader van een legnood heel hard perst kan er een cloaca prolaps optreden. Hierbij kan naast de cloaca zelfs tot aan het oviduct structuren mee komen. Het eerste is de prolaps beschermen met vettige stoffen (vaseline en evt. antibioticahoudende zald) en schoonhouden met NaCl. Met een swab en glijmiddel breng je de prolaps weer naar binnen en hecht je op de cloaca met twee losse hechtingen. De cloaca moet immers open blijven, er moet wel faeces passage zijn.
102