FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN Academiejaar 2010-2011 1e examenperiode
Verwachtingen over opvoeding: De relatie tussen druk van boven- en binnenuit en stijl van opvoeden. Een cross-sectionele studie met lagere schoolkinderen.
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad Master in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie, door Nele Van Winghem.
Promotor: Prof. Dr. Maarten Vansteenkiste Begeleiding: Dra. Dorien Wuyts
ABSTRACT
Controlerend opvoeden en de gevolgen daarvan zijn veelbesproken in wetenschappelijk onderzoek. Echter, waarom stellen ouders dit gedrag? Ouders kunnen zelf een druk ervaren en deze druk kan afkomstig zijn uit drie verschillende bronnen; van binnenuit, van onderuit en van bovenuit (Belsky, 1984; Grolnick, 2003; Soenens & Vansteenkiste, 2010). Laatstgenoemde is nog maar weinig bestudeerd. In deze studie bevragen we aan de hand van een nieuw ontwikkelde vragenlijst de mate waarin ouders omgevingsdruk, komende van de media, de school, de eigen ouders, de partner, andere ouders en de competitiegerichte maatschappij, ervaren. Bij een steekproef van 483 ouderkoppels peilen we bovendien naar de rol van ouderlijke contingente zelfwaarde (OCZW) in de relatie tussen omgevingsdruk en opvoedingsstijl. Vooreerst vinden we unieke hoofdeffecten tussen omgevingsdruk en psychologische controle, als ook tussen OCZW en psychologische controle en tussen omgevingsdruk en OCZW. Regressieanalyses tonen aan dat een partieel mediatiemodel opgaat, en geen moderatiemodel. Ouders die veel omgevingsdruk ervaren, zullen zich meer aangesproken voelen in hun ouderlijke zelfwaarde en op die wijze meer psychologisch controlerend opvoedingsgedrag stellen dan ouders die minder omgevingsdruk ervaren.
DANKWOORD
Graag wil ik alle mensen die mij bij het maken van deze Masterproef geholpen of gesteund hebben, hier bedanken. Allereerst denk ik in het bijzonder, aan mijn begeleidster Dra. Dorien Wuyts, maar ook aan mijn promotor Prof. Dr. Maarten Vansteenkiste, en Prof. Dr. Bart Soenens. Zij gaven me hun vertrouwen en advies gedurende dit leerrijke proces. Vervolgens bedank ik alle lagere scholen waar ik op kon rekenen. Zonder hun gastvrijheid en bereidwilligheid had ik niet zoveel ouders van leerlingen uit de 2e en 3e graad kunnen bereiken. Ook de ouders die de tijd vonden om de vragenlijsten in te vullen, mogen niet vergeten worden. Tot slot, kunnen mijn familie en vriend in dit lijstje niet ontbreken. Zij zijn er steeds voor mij, en gaven me de moed en steun om dit werkstuk tot een goed einde te brengen.
INHOUD
Abstract
Dankwoord
Inhoud
Figurenlijst
Tabellenlijst
Inleiding …...…………………………………………………………………………………....…..
p. 1
Hoofdstuk 1: Literatuur - Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding …………………………………….……..………………….....
1.1
1.2
p. 4
Opvoeding ………………………………………….…………..……………….…………
p. 4
1.1.1 Opvoedingscontext …………………………………………………………
p. 4
1.1.2 Intrinsieke motivatie ………………..……………………………………..
p. 5
1.1.3 Internalisatie ……………………..…………………………………..……….
p. 6
De gevolgen voor het kind ……………………..……………………………………
p. 11
1.2.1 Gevolgen van psychologische controle …..……………….……….
p. 11
1.2.2 Gevolgen van autonomieondersteuning ….…………….………..
p. 12
Hoofdstuk 2: Literatuur - Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning ………………………...
p. 15
2.1
Druk van onderuit …………………………..………………………………..…………
p. 16
2.2
Druk van binnenuit ……………………………………………………………..………
p. 17
2.3
Druk van bovenuit ………………………….…………………………………….……..
p. 20
2.3.1 Indirecte omgevingsdruk …………………………..………………..…..
p. 20
2.3.2 Directe omgevingsdruk ……………………………………..…………....
p. 21
Hoofdstuk 3: Eigen onderzoek - Probleemstelling en methode ………….
p. 23
3.1
Situering van het onderzoek …………………………………………………..……
p. 23
3.2
Probleemstelling ………………………………………………………………….….….
p. 23
3.3
Methode ……………………………………………………………………………….…….
p. 25
3.3.1 Procedure en deelnemers ………………………………………….….…
p. 25
3.3.2
Meetinstrumenten …………………………………………………………
p. 27
Hoofdstuk 4: Eigen onderzoek – Resultaten ……..…………………………………
p. 30
4.1
Interne structuur van de nieuw ontwikkelde vragenlijst: soorten
omgevingsdruk …………………….……………………………………………………………….. 4.2
p. 30
Associaties tussen de achtergrondvariabelen en de studie-
variabelen en tussen de studievariabelen onderling ……………………………… 4.2.1
p. 35
Associaties tussen de achtergrondvariabelen en de
studievariabelen ………………………………………………………………………….
p. 35
4.2.2
Associaties tussen de studievariabelen ………………………….
p. 36
4.3
Herhaalde metingen analyse & Gepaarde T-toetsen …………………..
p. 39
4.4
Relatieve bijdrage van omgevingsdruk en ouderlijke contingente
zelfwaarde in de voorspelling van opvoedingsstijl ………………………………... 4.5.
p. 43
De rol van ouderlijke contingente zelfwaarde: mediator of
moderator? …………………………….………………………………………………....…………
p. 46
4.6
4.5.1
Mediatie? ……………………………………………………………………….
p. 46
4.5.2
Moderatie? …………………………………………………………………….
p. 49
Mediatieanalyse: Ouderlijke contingente zelfwaarde als
mediator in de relatie tussen de verschillende soorten omgevingsdruk en psychologische controle? …………………………………………………………………
Hoofdstuk 5: Eigen onderzoek – Discussie …………………………………………..
5.1
p. 55
Wat is de relatie tussen omgevingsdruk en ouderlijke opvoeding?
Een antwoord op basis van de resultaten van dit onderzoek …………………. 5.1.1
Omgevingsdruk …………………………………………………………….
5.1.2
De relatie tussen omgevingsdruk, OCZW en
psychologische controle …………………………………………………………….. 5.2
p. 50
p. 56 p. 56
p. 58
Sterktes en beperkingen van huidig onderzoek en suggesties voor
toekomstig onderzoek ……………………………………………………………………………
p. 61
5.3
Cartoon: illustratie van het partieel mediatiemodel …………………..
p. 64
Referenties …………..……………………………………………………………………………….
p. 65
Bijlage …………………………………………………………………………………………………..
p. 73
FIGURENLIJST
Figuur 1.
Schematisch Overzicht van de Verschillende Types Gedragsregulatie en Motivatie,
en
bijhorende
opvoedingscontexten,
volgens
de
Zelfdeterminatietheorie ……………………………………………..…….…...……… p. 7
Figuur 2.
Grafiek
van
de
Gemiddelden
van
de
Verschillende
Soorten
Omgevingsdruk – data moeder ……………………………………………………. p. 40
Figuur 3.
Grafiek
van
de
Gemiddelden
van
de
Verschillende
Soorten
Omgevingsdruk – data vader ……………..………………………………………. p. 42
TABELLENLIJST
Tabel 1.
Factorladingen van de Exploratieve Factoranalyse met een Orthogonale Rotatie (varimax) op de items van omgevingsdruk - data moeder ……………………………………………………………………………….....……………….. p. 32
Tabel 2.
Factorladingen van de Exploratieve Factoranalyse met een Orthogonale Rotatie (varimax) op de items van omgevingsdruk - data vader …………………………………………………………………………………………………….. p. 34
Tabel 3.
Gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties tussen de studievariabelen – data moeder (onderhelft diagonaal) en vader (bovenhelft diagonaal) ………………………………….……………………………………………….. p. 38
Tabel 4.
Paarsgewijze
T-toetsen
van
de
Verscheidene
Soorten
Ervaren
Omgevingsdruk - data moeder en vader …………………………………….. p. 42
Tabel 5.
Bèta-coëfficiënten van Meervoudige Regressieanalyses met Ervaren Omgevingsdruk als OV en Ouderlijke Psychologische Controle als AV – data moeder (bovenste tabelhelft) en data vader (onderste tabelhelft) …………………………………………………………………………………………………….. p. 44
Tabel 6.
Bèta-coëfficiënten van Meervoudige Regressieanalyses met OCZW als OV en Ouderlijke Psychologische Controle als AV – data moeder (bovenste tabelhelft) en data vader (onderste tabelhelft) ………….. p. 45
Tabel 7.
Bètacoëfficiënten van Regressieanalyses met OCZW als mogelijke Mediator in de Relatie tussen Globale Omgevingsdruk en Psychologische Controle …………………………………………………………………..………………… p. 47
Tabel 8.
Bètacoëfficiënten
voor
de
Regressieanalyse
(moderatie)
met
Psychologische Controle als AV – data moeder en vader …………… p. 50
Tabel 9.
Bètacoëfficiënten voor de telkens afzonderlijke Regressieanalyses met OCZW als Mogelijke Mediator in de Relatie tussen de Verscheidene Soorten Omgevingsdruk Afzonderlijk en Psychologische Controle – data moeder en vader ………………………………………………………………………… p. 51
2
INLEIDING
In het boek ‘kind in de knel’ schrijft Martine F. Delfos hoe de druk tot presteren, de ‘plicht’ tot gelukkig worden en de drukte van alle activiteiten die kinderen moeten/mogen doen kunnen bijdragen aan de groei van diagnoses bij kinderen. Ze somt een aantal factoren op die hierin een rol spelen. Zo is het aantal kinderen de laatste decennia afgenomen, waardoor de verwachtingen ten aanzien van onze kinderen op intellectueel niveau hoog liggen. Bovendien zijn er meer hoogopgeleide ouders die carrière maken en met stressvolle jobs te maken hebben. Voorts krijgen opvoedende ouders via allerlei kanalen ook meer kennis over opvoeden. Dit is op zich geen slechte zaak, ware het niet dat zij ook meteen meer met de aandacht gericht worden op waar ze opvoedkundig tekort schieten (Delfos, M. F., 2004). De laatste tijd kennen we tevens een enorme preventiecultuur, aldus journaliste Kaat Schaubroeck. Vanuit toenemende wetenschappelijke kennis worden ouders overstelpt met boeken en folders over hoe je diverse (psychische) problemen kan voorkomen. Ouders zijn ten onrechte gaan geloven dat ze alles in de hand hebben om hun kind perfect gelukkig te maken. Wanneer dit niet volledig lukt – wat in de realiteit vaak het geval is -, voelen ze zich persoonlijk verantwoordelijk. Ouders hebben natuurlijk verantwoordelijkheden ten aanzien van hun kroost. Maar het zou geen blijk geven van een ruimdenkende visie als we de context en maatschappelijke invloeden niet onderkennen. Verwachtingen die leven in de omgeving van ouders spelen een rol in dit hele proces. (Schaubroeck, K. 2010).
Ouders kunnen - zoals in de vorige paragraaf wordt aangehaald - een druk ervaren in hun rol als opvoeder. Wanneer een kind op school niet mee kan, is dat vaak niet alleen een opdoffer voor het kind, maar ook voor de ouders een harde klap. ‘Een dom kind, dat zegt ook iets over jou als ouder, toch?’ Verwachtingen koesteren is een onschuldige bezigheid van trotse ouders. Het is van alle tijden en hoort bij opvoeden. Elke ouder voelt zich wel eens trots of teleurgesteld wanneer zijn/haar kind goed of slecht presteert. Maar wanneer je als ouder ook je eigen zelfwaardegevoel laat mee
1
variëren met de prestaties van je kind, is de kans groter dat je op je kind meer druk gaat zetten om goed te presteren om je zelfwaardegevoel als ouder veilig te stellen (Eaton & Pomerantz, 2003, 2005). Specifiek gaat het over het nastreven van succes van je kind om zelf als ouder een hoger zelfwaardegevoel te bekomen of het falen van je kind trachten te vermijden om een daling van je zelfwaardegevoel te voorkomen (Wuyts, Soenens, Assor, & Vansteenkiste, 2010). Als het kind ondermaats presteert op school, sociaal niet aanvaard wordt of minder goed is in sport, kunnen ouders zichzelf slecht voelen. Dit kan er mogelijks voor zorgen dat ouders meer druk gaan plaatsen op het kind. Deze druk op het kind kan zich uiten in het stellen van hoge verwachtingen, het tonen van teleurstelling als het kind met een slecht resultaat thuis komt, het kind met schuld beladen als het onvoldoende presteert,…. In de literatuur spreekt men bij dergelijk opvoedingsgedrag over de term psychologische controle. (Barber, 1996). Zelfs zonder dat ouders dit expliciet zeggen, voelen kinderen aan hoe belangrijk het is voor de ouder dat ze goed presteren (Graafland, 2007). Er bestaat reeds heel wat onderzoek naar de negatieve gevolgen voor kinderen die onder ouderlijke druk staan. Maar er werd onvoldoende onderzocht waarom ouders zich controlerend of dwingend gedragen. Binnen het theoretisch model dat Belsky (1984) voorstelt, zou deze ouderlijke druk ontstaan vanuit druk die ouders zelf ervaren. Deze kan van verschillende bronnen afkomstig zijn. Dit kan ontstaan binnen hun eigen functioneren, zoals hierboven beschreven. Maar ook de omgeving kan druk zetten op ouders door verwachtingen te stellen over de opvoeding. Bij ‘omgevingsdruk’ kunnen we dan denken aan de school, de eigen ouders, de media, de partner, andere ouders, en kunnen we er ook de prestatiegerichte maatschappij in het algemeen onder verstaan. De mate waarin ouders hun eigen zelfwaarde laten mee variëren op basis van het succes of falen van hun kind, kan gevoed zijn door een bepaalde mate van omgevingsdruk die zij ervaren.
Ondanks journalistieke en klinische berichtgeving over ouderlijke druk, is wetenschappelijk onderzoek hiernaar ondervertegenwoordigd. In deze verhandeling willen we graag de druk vanuit de omgeving op opvoedende ouders exploreren.
2
Tevens zijn we benieuwd naar hoe omgevingsdruk zich verhoudt tegenover een andere bron van ouderlijke druk, komende vanuit het functioneren van de ouder zelf. Dit in de hoop een beter zicht te krijgen op de antecedenten van controlerend opvoeden. In Hoofdstuk 1 staat beschreven wat de opvoedingsdimensies ‘controle’ en ‘autonomieondersteuning’ concreet inhouden. Deze concepten zullen we kaderen binnen de Zelfdeterminatietheorie (SDT, Deci & Ryan, 1985, 2000). We bespreken ook de gevolgen van deze opvoedingscontexten voor de kinderen. Vervolgens zullen we ons in Hoofdstuk 2 buigen over de antecedenten van ouderlijk controlerend opvoedingsgedrag. Hierbij kijken we naar druk die vanuit de omgeving komt, maar ook naar druk die ouders ervaren in hun eigen functioneren wanneer ze hun zelfwaardegevoel laten afhangen van de prestaties van hun kind. Hoofdstukken 3 en 4 omvatten het eigen onderzoek, waarbij Hoofdstuk 3 de probleemstelling en methode belicht en in Hoofdstuk 4 de resultaten worden besproken. We eindigen in Hoofdstuk 5 tenslotte met een discussie.
Expectation is the root of all heartache. - William Shakespeare -
3
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding
HOOFDSTUK 1: LITERATUUR CONTROLERENDE EN AUTONOMIEONDERSTEUNENDE OPVOEDING
De wijze waarop ouders, als primaire socialisatiefiguren, omgaan met hun kinderen kan enorm verschillen van ouder tot ouder. Binnen de ZDT (Deci & Ryan, 1985, 2000), een theorie over motivatie en persoonlijkheidsontwikkeling waarin autonomie (welwillendheid van het functioneren) als een centrale psychologische basisbehoefte wordt gezien, worden twee belangrijke opvoedingsdimensies onderscheiden: controlerend en autonomieondersteunend opvoeden.
1.1 Opvoeding
1.1.1 Opvoedingscontext Controlerend opvoedende ouders schrijven hun kinderen voor hoe ze zich moeten gedragen, wat ze horen te denken en te voelen. In een extern controlerende context worden externe contingenties gebruikt, zoals, deadlines, straffen, beloningen. Extern controlerende strategieën worden op een overte manier geuit, bijvoorbeeld door het kind te slaan, te belonen voor gewenst gedrag of tegen hem/haar te roepen. (Soenens, Vansteenkiste, Luyckx & Goossens, 2006). Wanneer ouders eerder subtiele en onderhuidse technieken, zoals schuldinductie, hanteren tegenover hun kinderen, is er sprake van een interne of psychologisch controlerende opvoedingscontext. Kinderen voelen zich ‘van binnenuit’ (bv. uit schuldgevoel) gedwongen om bepaald gedrag te stellen (Barber, 1996, 2002; Soenens & Vansteenkiste, 2010). “Na alles wat ik voor jou gedaan heb….” of “als je echt van me zou houden dan…” zijn voorbeelden van uitspraken van psychologisch controlerende ouders. Psychologische controle verwijst naar de mate waarin ouders binnendringen in de emotionele en psychologische leefwereld van het kind. Ze zetten hun kind onder druk via manipulatieve opvoedingstechnieken zoals voorwaardelijke liefde, schuld-, schaamte- en angstinductie. Een voorbeeld hiervan is een ouder die zijn
4
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding
teleurstelling in het kind toont aan de hand van subtiele non-verbale communicatie. (Barber, 1996; Soenens & Vansteenkiste, 2010). Autonomieondersteunende ouders daarentegen ondersteunen - zoals het woord het zegt - de autonomie van het kind, en zetten hen dus niet onder druk. Ze tonen betrokkenheid in de leefwereld van het kind (Grolnick & Seal, 2008). Dit houdt in dat er keuzemogelijkheden worden aangeboden, dat er aan het kind een klare uitleg wordt gegeven wanneer keuze niet mogelijk is, dat er rekening wordt gehouden met het standpunt van het kind (Deci, Eghrari, Patrick, & Leone, 1994). Via deze elementen bevorderen ouders de psychologische basisbehoeften van het kind. (Deze basisbehoeften
zullen
hieronder
verder
besproken
worden).
Ouderlijke
autonomieondersteuning verwijst dus naar de mate waarin ouders ervoor zorgen dat hun kind autonoom of vrijwillig kan functioneren (Grolnick, 2003).
Veel onderzoek over autonomieondersteunend en controlerend opvoeden gebeurde tegen de achtergrond van de Zelfdeterminatietheorie (ZDT; Deci & Ryan, 1985, 2000). De ZDT is een motivatietheorie gericht op de mate waarin mensen vrijwillige of zelfgedetermineerde gedragingen stellen. Binnen de ZDT wordt gesteld dat kinderen, adolescenten en volwassenen van nature de tendens tot psychologische groei en zelfontwikkeling hebben. Dit vindt plaats via twee groeiprocessen; intrinsieke motivatie en internalisatie. In de volgende secties worden deze twee processen besproken binnen de opvoedingscontext.
1.1.2 Intrinsieke motivatie Intrinsieke motivatie wordt gezien als een eerste natuurlijk organismisch groeiproces. Activiteiten die als inherent boeiend worden ervaren, voeren kinderen uit omwille van de activiteit zelf, en omwille van het plezier en de voldoening dat de activiteit teweeg brengt. Als een jongen uit het 5e leerjaar het bijvoorbeeld prettig vindt om rekensommen te maken, dan is hij hiervoor intrinsiek gemotiveerd. Binnen de ZDT wordt aangenomen dat mensen die een intrinsiek boeiende activiteit uitvoeren, spontaan en psychologisch vrij zullen handelen. Het wordt daarom
5
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding
beschouwd als het prototype van autonoom gemotiveerd gedrag. Extrinsieke motivatie daarentegen, verwijst naar het uitvoeren van een activiteit om een uitkomst te bereiken die buiten de activiteit zelf gelegen is. Een illustratie hiervan is een jongen die zijn kamer opruimt omdat hij dan pas televisie mag kijken. Het gedrag wordt uitgevoerd omwille van een instrumentele waarde en dient geïnternaliseerd te worden (zie volgende paragraaf) (Ryan & Deci, 2000; Vansteenkiste, Soenens, Beyers, & Lens, 2008).
1.1.3 Internalisatie Soms is het echter nodig dat kinderen activiteiten uitvoeren die niet prettig zijn. Voor dergelijke taken spreken we van een tweede organismisch groeiproces, met name internalisatie. Internalisatie binnen de opvoedingscontext verwijst naar het proces waarbij kinderen op een actieve wijze bepaalde aangereikte externe overtuigingen, attitudes of gedragsregulaties van de ouders geleidelijk aan integreren in persoonlijke gewaardeerde waarden of gedragsstijlen. Naarmate initieel oninteressante activiteiten meer verinnerlijkt worden, zullen ze met een groter gevoel van autonomie en psychologische vrijheid (d.i. zelfdeterminatie, vrijwilligheid) worden uitgevoerd (Grolnick, Deci, & Ryan, 1997; Grolnick & Seal, 2008). Kinderen en adolescenten kunnen er in verschillende mate in slagen om dit internalisatieproces te realiseren. Binnen het internalisatieproces worden er verschillende types van regulatie onderscheiden, die verschillen in de mate waarin het aanvankelijk extern gereguleerde gedrag geïnternaliseerd is geworden (Deci & Ryan, 2000). In Figuur 1 worden ze schematisch voorgesteld.
6
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding
Extrinsieke motivatie Externe regulatie
Geïntrojecteerde regulatie
Geïdentificeerde regulatie
Geïntegreerde regulatie
Intrinsieke motivatie Intrinsieke regulatie
Niet geïnternaliseerd
Partieel geïnternaliseerd
Bijna volledig geïnternaliseerd
Volledig geïnternaliseerd
Internalisatie niet nodig
Gecontroleerde gedragsregulatie Autonome gedragsregulatie Niet zelf-gedetermineerd -------------------------------------------- > Helemaal zelf-gedetermineerd Extern controlerende opvoedingscontext
Intern of psychologisch controlerende opvoedingscontext
Autonomie ondersteunende opvoedingscontext
Figuur 1. Schematisch Overzicht van de Verschillende Types Gedragsregulatie en Motivatie, en bijhorende opvoedingscontexten, volgens de Zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan, 2000).
Extern. Bij externe regulatie worden onplezierige gedragingen uitgevoerd, om aan externe verplichtingen te voldoen of om op die manier een beloning te verkrijgen of straf te vermijden. Kinderen met een externe gedragsregulatie zullen een activiteit slechts volhouden zolang bepaalde externe contingenties, zoals straf of beloning, operant blijven. Het aangeleerde gedrag zal niet overgeheveld worden naar een nieuwe situatie. Niet alleen zal de duurzaamheid en het generaliseren van gedrag gebrekkig zijn, bovendien wordt hun leren, presteren en welzijn ondermijnd. Leerlingen die onder druk staan, zullen sneller hun aandacht verliezen bij een taak. Leren zal op een oppervlakkige manier gebeuren in plaats van diepgaand. Tot slot wordt via het gebruik van externe contingenties de intrinsieke motivatie onderuit gehaald (Black & Deci, 2000; Deci & Ryan, 2000; Vansteenkiste, 2007).
7
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding
Geïntrojecteerd. Geïntrojecteerde regulatie is nog steeds vrij controlerend van aard. Er is opnieuw een druk om een bepaald gedrag te stellen, maar die komt nu vanuit het kind zelf. Het kind zal het gedrag stellen om gevoelens van schaamte, schuld of angst te vermijden, of om zich trots en waardevol te voelen. Via introjectie vormt het kind een interne versie van de kritische evaluatie van de ouders. Een voorbeeld is een meisje die haar kamer opruimt omdat ze het aan zichzelf verplicht is alles ordelijk te houden. Bij wanorde zou ze zich schuldig en angstig voelen. De gedragsregulatie wordt aldus door interne factoren gestuurd, toch wordt die niet als vrijwillig of spontaan ervaren. De gedragsregulatie maakt immers nog geen deel uit van het zelf. Bij een geïntrojecteerde regulatie zou in principe het gewenste gedrag iets langer volgehouden kunnen worden. Echter, intern is er een toenaderings-vermijdingsconflict dat veel energie opslorpt. Enerzijds zal het kind het gedrag willen uitvoeren, om de schuldgevoelens te voorkomen; anderzijds zal het kind het gedrag ook willen vermijden, aangezien het niet strookt met zijn of haar persoonlijke waarden. Hierdoor is de kans groot dat het kind snel de ouderlijke verwachting naast zich neer zal leggen. Een (externe of interne) gecontroleerde motivatie zal een negatief effect hebben op het welzijn van het kind. Het kind doet namelijk activiteiten waar het zelf niet achter staat, en kan de eigen interesses niet ontplooien. Bovendien is hun zelfwaardegevoel kwetsbaar. Dit zal immers continu afhangen van de mate waarin het kind de ouderlijke verwachtingen al dan niet kan inlossen (Deci & Ryan, 2000). Geïdentificeerd. Een stapje verder in het internalisatieproces krijgen we kinderen die hoofdzakelijk een geïdentificeerde gedragsregulatie kennen. Hierbij begrijpt het kind het belang van het gedrag, in het licht van doelen dat men zelf belangrijk acht. Een meisje die haar kamer opruimt omdat ze dan haar spullen makkelijker terug kan vinden, is een voorbeeld van een geïdentificeerde gedragsregulatie. Vanaf nu kunnen we spreken van autonoom gemotiveerd gedrag want het wordt op een vrijwillige of welwillende wijze uitgevoerd. Studeren of andere activiteiten zullen vlotter gaan, want het sluit meer aan bij de eigen interesses en waarden. Er zal grondiger geleerd worden, zonder veel afgeleid te zijn. Dergelijke
8
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding
regulatie bevordert het welzijn, ze hebben namelijk het gewenste gevoel zichzelf te ontplooien (Black & Deci, 2000; Deci & Ryan, 2000). Geïntegreerd. En tot slot, de geïntegreerde regulatie houdt evenzeer een identificatie in, maar een die ditmaal verankerd is binnen een coherent geheel van waarden, doelen en motieven. Deci en Ryan (2000) spreken in dit opzicht van ‘zelfonderschrijving’. Een autonome gedragsmotivatie (d.i. geïdentificeerde en geïntegreerde regulatie) toont dus aan dat kinderen zelfs activiteiten die ze niet prettig vinden, toch op een vrijwillige manier kunnen uitvoeren. Dit in tegenstelling tot kinderen die hoofdzakelijk een gecontroleerde gedragsmotivatie (d.i. externe en geïntrojecteerde regulatie) hebben. Zij zullen zich eerder - al dan niet intern of extern - ertoe verplicht of gedwongen voelen om de activiteit te volstrekken. Gedrag waarvoor een kind intrinsiek gemotiveerd is, zal hij of zij sowieso met plezier en een gevoel van vrijheid uitvoeren. Met andere woorden, het internalisatieproces is hier niet nodig (Deci & Ryan, 2000; Vansteenkiste, 2007). Naarmate kinderen hogere niveaus van internalisatie bereiken, zullen ze meer welwillend gaan functioneren. Dit leidt tot positievere ontwikkelingsuitkomsten en een hoger welzijn (Vansteenkiste, 2007; Soenens & Vansteenkiste, 2010). Het hebben van een gecontroleerde gedragsregulatie daarentegen, kan de psychosociale ontwikkeling verhinderen en zelfs een zekere kwetsbaarheid voor psychopathologiëen met zich mee brengen (Deci & Ryan, 2000; Soenens & Vansteenkiste, 2010). In sectie 1.2 zal dit uitvoerig besproken worden.
Hoewel ieder kind volgens de ZDT (Deci & Ryan, 1985, 2000) de natuurlijke tendens tot zelfontplooiing heeft, stelt de theorie ook dat de processen van intrinsieke motivatie en internalisatie zich niet automatisch volstrekken. De ontwikkeling naar een meer geïntegreerd zelf moet gevoed worden door de omgeving, in eerste instantie door de socialisatiefiguren zoals ouders en leerkrachten. De omgeving (in casu de opvoedingscontext) kan die ontwikkeling zowel hinderen als ondersteunen, door het respectievelijk frustreren of bevredigen van de drie universele psychologische noden
9
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding
(Deci & Ryan, 1985, 2000). De eerste fundamentele behoefte is die aan autonomie. Ouders kunnen autonomieondersteunend opvoeden, wat verwijst naar het welwillend functioneren. Ten tweede, kennen we de basisbehoefte relationele verbondenheid die impliceert dat de mens, als sociaal wezen, om anderen geeft en dat dit gevoel ook wederzijds is. En tot slot is er de nood aan competentie. Competentie verwijst naar het gevoel vaardig te zijn in de activiteit dat men aanvangt. Ouders die een autonomieondersteunende opvoedingscontext aanbieden, zullen de psychologische basisbehoeften van hun kind bevredigen en zodoende het proces van internalisatie en intrinsieke motivatie bevorderen. Met andere woorden, in een sociale omgeving die warm, betrokken en autonomieondersteunend is en positieve feedback omtrent de competentie biedt, zullen de twee bovenstaande groeiprocessen zich gemakkelijker ontwikkelen (Deci & Ryan, 1985, 2000; Grolnick & Seal, 2008; Soenens & Vansteenkiste, 2010). Uit empirisch onderzoek komt hier heel wat evidentie voor. Zo toonden Deci, Eghari, Patrick en Leone (1994) dat de mate van internalisatie
van
een
oninteressante
taak
steeg
naarmate
er
meer
autonomieondersteunende componenten (empathie, een zinvolle uitleg en nietcontrolerend taalgebruik) aangeboden werden. Een bepaalde regel of gedrag zal door kinderen sneller verinnerlijkt worden wanneer duidelijk is wat precies verinnerlijkt dient te worden. Tevens zal dit proces gefaciliteerd worden wanneer de verwachting komt van een ouder met wie het kind een goede band heeft (Grolnick, Deci, & Ryan, 1997). Kinderen van autonomieondersteunende ouders zullen zich inzake de mate van internalisatie meer langs de rechterkant van het schema situeren, en meer autonoom gedrag gaan stellen. Het omgekeerde kan vastgesteld worden voor kinderen die zich voornamelijk in een controlerende opvoedingscontext bevinden.
10
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding
1.2 De gevolgen voor het kind
In deze sectie wordt besproken welke impact het al dan niet stellen van autonomieondersteunend versus controlerend opvoedingsgedrag heeft op het welzijn en de ontwikkeling van kinderen.
1.2.1 Gevolgen van psychologische controle Wanneer we willen spreken over de gevolgen van een intern of psychologisch controlerende opvoedingscontext, moeten we eerst stilstaan bij de vraag vanaf welke leeftijd kinderen hierdoor beïnvloed kunnen worden. Met andere woorden, vanaf wanneer zijn ze in staat om emoties zoals schuld en schaamte, die via interne controle aangewakkerd worden, te ervaren en op basis daarvan hun gedrag te gaan reguleren? (Soenens & Vansteenkiste, 2010).) Kinderen zouden al vrij vroeg in hun ontwikkeling dergelijke emoties kunnen ervaren; gevoelens van schuld bijvoorbeeld reeds op 22 maanden oud (Kochanska, Gross, Lin & Nichols, 2002). Rond de leeftijd van twee à drie jaar zouden zelfs al individuele verschillen inzake schaamte en negatieve zelfevaluatie gevonden kunnen worden. (Mills, 2005). Tot slot toonden onderzoekers aan dat contingente zelfwaardegevoelens geactiveerd kunnen worden bij 5-jarige kinderen (Kamins & Dweck, 1999). Hieruit kunnen we concluderen dat reeds van in de peutertijd ouderlijke opvoedingsstrategieën hun effect kunnen hebben en de ontwikkeling van hun kind kunnen beïnvloeden.
Kleuters. Onderzoek bij Russische kleuters wijst uit dat een psychologisch controlerende opvoedingsstijl van de moeder significant samenhangt met overte agressie, zowel bij jongens als meisjes. Bovendien waren moederlijke controle en een gebrek aan responsiviteit vanwege de vader de twee belangrijkste opvoedingsfactoren die bijdroegen tot relationele en overte agressie bij kinderen (Hart, Nelson, Robinson, Olsen & McNeilly-Choque, 1998). Lagere school kinderen. Om de ervaring van psychologische controle bij kleine kinderen te meten is enige creativiteit vereist om een leeftijdsgeschikte meting op te
11
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding
stellen. Morris et al. (2002) kozen voor het Puppet Interview en vonden dat 6-jarige kinderen reeds in staat waren om op een valide manier het ouderlijk gebruik van psychologische controle te rapporteren. Psychologisch controlerend opvoedingsgedrag zou zowel internaliserende als externaliserende problemen voorspellen, echter, enkel bij kinderen die een hoge mate van leed vertonen (Morris, et al., 2002). Adolescenten. Adolescenten die opgevoed zijn door controlerende ouders, vertonen meer gevoelens van schuld, schaamte en een hogere mate van perfectionisme.
Dit
is
gerelateerd
aan
gedragsmatige
en
emotionele
ontwikkelingsproblemen zoals internaliserende problematieken (angst, depressie,…) (Soenens, Elliot, Goossens, Vansteenkiste, Luyten, & Duriez, 2005). Bovendien toonde onderzoek aan dat psychologische controle negatief gecorreleerd is met schoolse prestaties (Bean, Bush, McKenry, & Wilson, 2003) en gevoelens van academische competentie (Soucy & Larose, 2003). Tevens zijn
adolescenten die meer
psychologische controle ervaren, minder sociaal aangepast (Karavasillis, Doyle, & Markiewicz, 2003), gedragen ze zich meer agressief tegenover leeftijdsgenoten (Nelson & Crick, 2002) en zijn ze meer sociaal angstig dan hun leeftijdsgenoten (Loukas, Paulos, & Robinson, 2005).
1.2.2 Gevolgen van autonomieondersteuning Een gezondere opvoedingscontext is autonomieondersteuning. Uit onderzoek blijkt dat kinderen via een autonomieondersteunende context meer autonome motivatie en gedragsregulatie ontwikkelen. Dit leidt op zijn beurt tot positievere ontwikkelingsuitkomsten, zoals een positief zelfbeeld, meer schoolse competentie en betere schoolresultaten (Grolnick, 2003; Grolnick, Deci & Ryan, 1997). Peuters. In een longitudinale studie vonden onderzoekers evidentie voor de aanname dat de vroege ontwikkeling van inhibitiecontrole, zelfregulatie en het werkgeheugen bij een kind beïnvloed wordt door de ouderlijke zorg voor het kind. De ontwikkeling ervan situeert zich in de prefrontale cortex. Aangezien deze zone van de hersenen zich zeer langzaam ontwikkelt, is er een grote mate van plasticiteit mogelijk, waardoor de zorg van de omgeving hierop kan inwerken. Zo werd er in hun onderzoek
12
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding
vastgesteld dat peuters, met moeders die op een meer autonomieondersteunende wijze met hen omgingen toen ze de leeftijd van 15 maand hadden, op 18 maand oud betere prestaties neerzetten dan de controlegroep, en dit zowel inzake werkgeheugen als categorisatie. Meer zelfs, autonomieondersteuning is het aspect van opvoeding dat het
meest
robuust
gerelateerd
is
aan
leeftijdsspecifieke
kenmerken
van
inhibitiecontrole, zelfregulatie en het werkgeheugen van een kind (Bernier, Carlson & Whipple, 2010). Van in de wieg is het dus al van belang om op een gezonde manier interacties met je kind aan te gaan. Lagere school kinderen. Kinderen die hun ouders als meer betrokken en autonomieondersteunend percipieerden, voelden zich op school competenter en hadden een meer autonome regulatie. Een opvoedingscontext die eerder de autonome motivatie van het kind stimuleert in plaats van externe controle te hanteren, faciliteert succesvolle ontwikkelingsuitkomsten voor het kind. De mate van internalisatie is met andere woorden zeker van belang voor een vlotte zelfontplooiing. Om dit te bewerkstelligen is een autonomieondersteunende context optimaal (Grolnick, Deci & Ryan, 1991). Adolescenten. Soenens en Vansteenkiste (2005) keken naar de mate van autonomieondersteuning ten aanzien van adolescenten, en dit zowel bij ouders als leerkrachten.
Ouders
die
zichzelf
als
autonomieondersteunende
opvoeders
omschrijven, hebben adolescenten die meer zelf-gedetermineerd zijn op schools vlak, op
vlak
van
sociale
competentie
en
op
vlak
van
job-zoekend
gedrag.
Autonomieondersteuning vanwege de leerkracht leverde een significant positieve bijdrage op in de levensdomeinen van school en job-zoekend gedrag. Dergelijke zelfdeterminatie hangt op zijn beurt samen met het welzijn en aangepast functioneren van de adolescent.
Ouderlijk controlerend of autonomieondersteunend opvoedingsgedrag brengt dus voor het kind heel wat belangrijke consequenties met zich mee. Waarom gedragen ouders zich controlerend dan wel autonomieondersteunend? Op dezelfde manier waarop druk het functioneren van kinderen beïnvloedt, kan druk ook ouders
13
Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding
beïnvloeden. Ervaren druk zorgt er immers voor dat het gevoel van autonomie van de ouders in de interactie met hun kind ondermijnd wordt, waardoor ze minder psychologisch beschikbaar zijn om autonomieondersteunend op te voeden en dus meer controlerend te werk zullen gaan (Grolnick, Price, Beiswenger, & Sauck, 2007). Hoofdstuk 2 zal zich verdiepen in de verscheidene soorten druk die ouders kunnen ervaren.
14
Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning
HOOFDSTUK 2: LITERATUUR ANTECEDENTEN VAN OUDERLIJKE PSYCHOLOGISCHE CONTROLE EN AUTONOMIEONDERSTEUNING
Hoe komt het dat ouders zich soms op een controlerende manier opstellen in de opvoeding van hun kinderen? Zelfs ouders die de waarde van autonomie en autonomieondersteuning erkennen, kunnen er aan te beurt vallen (Soenens & Vansteenkiste, 2010). Vaak is het zo dat ouders er niet bewust voor kiezen om controlerende opvoedingstrategieën te hanteren, maar dat bepaalde druk die ze ervaren, hun capaciteit tot autonomieondersteunend opvoeden ondermijnt. De reden waarom dit zich bij hen voordoet, is volgens de ZDT omdat hun eigen drie psychologische basisbehoeften – de nood aan autonomie, competentie en relationele verbondenheid – gefrustreerd zijn (Grolnick, 2003; Soenens & Vansteenkiste, 2010). Stressfactoren vergen van ouders veel tijd en energie. Dat zijn nu net de aspecten die broodnodig zijn voor autonomieondersteunend opvoedingsgedrag. Vooreerst zorgt druk ervoor dat ouders zich gaan focussen op hun meest dringende problemen. Dit is tegenstrijdig met een autonomieondersteunende opvoedingsstijl, aangezien dit laatstgenoemde het empathisch innemen van het standpunt van het kind vereist. Bij wijze van illustratie vind je hieronder een getuigenis van een moeder die terugblikt op haar opvoeding van drie kinderen.
“Door stress en een gebrek aan tijd, had ik een zeer strakke planning in mijn opvoeding. Mijn kinderen moesten meer dan andere kinderen hun plan trekken. Ook was er misschien te weinig aandacht om naar hen eens te luisteren. Ik had geen tijd om hen voor te lezen, hun les op te vragen,… Ik kon, op de momenten dat ik dan eens vrij was, niet de energie opbrengen om mijn aandacht aan hen te besteden. Ik was mij daar wel bewust van, dat ik mijn druk soms op hen projecteerde of uitwerkte. Als mijn kinderen dan zoiets opmerken, dan zei ik ‘ja, kijk, ik ben ook maar een mens’. Misschien heb ik wel te weinig mededogen getoond, met hun kleine en grote verdrietjes. Want bij weinig tijd en stress is het een kwestie om over uw verdrietjes snel heen te stappen. ‘wil dat vriendje niet met je spelen? speel dan morgen met een ander’. Het moet snel gaan,
15
Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning
ze moeten daar niet onnozel over doen. Dat is bij ons wat teveel gezegd geweest. Misschien hebben andere kinderen dat mededogen wel meer gekregen.” (bron: eigen interviewafname, 9 maart 2010).
Druk zet ouders er evenzeer toe aan om uitkomsten zo snel mogelijk te willen bereiken. Vaak houdt dit dan in dat ouders de problemen van hun kinderen zelf zullen gaan oplossen. Dit in grote tegenstelling tot ouders die hun kind aanmoedigen en ondersteunen zodat het zelf tot een oplossing kan komen; wat hun behoefte aan autonomie, competentie, en zelfs hun ouder-kindrelatie ten goede komt. Deze autonomieondersteunende manier kost echter opnieuw geduld en tijd van de ouders; bronnen die in tijden van stress of druk in het gedrang komen (Grolnick, 2003).
Aan de oorsprong kunnen gedragingen van de kinderen liggen die voor een druk kunnen zorgen op de opvoedende ouder (‘druk van onderuit’). Een andere mogelijkheid is dat persoonlijkheidskenmerken van de ouders gepaard gaan met meer druk (‘druk van binnenuit’). Een derde oorsprong tot slot, kan gevonden worden in factoren die sociaal-contextueel zijn en dus afkomstig zijn uit de omgeving (‘druk van bovenuit’) (Belsky, 1984; Grolnick, 2003; Soenens & Vansteenkiste, 2010). Deze drie soorten van druk, ervaren door ouders, worden in de onderstaande secties uitvoerig besproken. Gezien deze studie vooral focust op druk van binnenuit en druk van bovenuit, zal druk van onderuit summierder worden besproken.
2.1 Druk van onderuit
Ouders beïnvloeden niet alleen hun kinderen, ook de omgekeerde relatie is waar. Een set van volgende temperamentkenmerken; hoge intensiteit, negatief gemoed, in zichzelf gekeerd en rigiditeit; worden samengenomen onder de term ‘een moeilijk kind’. Moeders die hun kind als dusdanig omschreven, rapporteren meer conflict. Kinderen die niet coöperatief ingesteld zijn, die het geduld van hun ouders op
16
Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning
de proef stellen, en die geen verantwoordelijkheid nemen voor hun taken, kunnen meer controlerend opvoedingsgedrag uitlokken dan andere kinderen (Bates, 1980). Een longitudinale studie toonde aan dat adolescenten met een hoge mate van internaliserende symptomen een jaar later meer ouderlijke psychologische controle rapporteren (Rogers, Buchanan & Winchell, 2003). Verschillende kinderen stellen verschillende gedragingen en lokken dus ook verschillende opvoedingsstijlen uit. Er is sprake van wederkerigheid, tweerichtingsverkeer: ouders beïnvloeden het gedrag van de kinderen, maar ook de kinderen hebben een zekere impact op het gedrag van hun ouders (Grolnick & Seal, 2008). In een longitudinaal studieopzet wordt bijvoorbeeld aangetoond dat de relatie tussen externalisering bij kinderen (6-8j, 10j, 12j) en straffend ouderlijk gedrag bidirectioneel verloopt (Eisenberg, Fabes, Shepard, Guthrie, Murphy & Reiser, 1999).
2.2 Druk van binnenuit
Een ander soort druk komt vanuit de ouders zelf. De psychologie van de ouder, zijn/haar eigen ontwikkelingsgeschiedenis en persoonlijkheid
kunnen ook een
belangrijke bron van druk vormen op de ouderlijke opvoeding (Belsky, 1984).
De
klinische
literatuur
biedt
ons
minstens
twee
theorieën
inzake
psychologische controle. De eerste vinden we bij object-relatie-theoretici zoals Alice Miller (1981) en Margaret Mahler (1968). Een kind wordt er door de moeder gezien als een verlengde van zichzelf in plaats van als een volwaardig opzichzelfstaand individu. Het kind behoort zich vervolgens zo te gedragen zodat de verlangens van de moeder vervuld worden en haar zelfbeeld op peil gehouden wordt. Het kind kan/mag de eigen interesses niet navolgen. De ouderlijke empathie en perspectiefneming zijn hierbij zo gebrekkig dat ouders slechts in staat zijn tot psychologisch controlerend opvoeden. Een ander model is afkomstig van de familietherapie en wordt het kluwengezin genoemd. Salvador Minuchin (1974) beschrijft het kluwengezin als een gezin met te
17
Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning
weinig of te vage grenzen rond de individuen. Gezinsleden mogen geen eigen persoonlijkheid of individualiteit hebben. Ouders dringen binnen in het leven en de gevoelens van hun kinderen, die niet als aparte entiteiten beschouwd worden. Echter, deze twee modellen focussen op de psychopathologie van controlerend opvoeden, eerder dan op de psychologie ervan. Hierdoor gelden ze slechts voor een beperkt aantal gezinnen (Grolnick, 2003).
Maar welke mechanismen zorgen ervoor dat relatief gezonde ouders, die de waarde van autonomieondersteuning erkennen, zich soms op een psychologisch controlerende manier gedragen tegenover hun kinderen? (Grolnick, 2003). Ouderlijke contingente zelfwaarde (OCZW). Een noemenswaardig ouderkenmerk, waar interne druk aan gekoppeld wordt, is ego-betrokkenheid (Sherif & Cantril, 1947). De term verwijst naar de tendens om je zelfwaardegevoel op te bouwen rond je verwezenlijkingen, d.z. zowel je successen als je mislukkingen. Ego-betrokkenheid in een activiteit resulteert niet enkel in een groter gevoel van druk, maar tevens in een lagere intrinsieke motivatie in vergelijking met taakbetrokkenheid (Ryan, 1982). Nauw verwant aan ego-betrokkenheid is het begrip contingente zelfwaarde. Dit verwijst naar het gevoel dat je globale zelfwaarde afhangt van je prestatie die je beoordeeld ziet door anderen (Deci & Ryan, 1995; Eaton & Pommerantz, 2005; Grolnick, Price, Beiswenger, & Sauck, 2007). Nagenoeg iedereen herkent dit fenomeen. De mate waarin het zelfwaardegevoel afhankelijk is van prestaties, kan net als het domein waarin de zelfwaarde geïnvesteerd wordt, variëren van persoon tot persoon. Sommigen zullen zich meer richten op de academische prestaties, anderen investeren hun zelfwaarde meer in het sociale domein, of het sportieve domein. Wanneer men zijn zelfwaarde niet laat afhangen van de uitkomsten van zijn prestaties, maar vanuit eigen interesse en verlangens handelt, dan is hun zelfwaarde veeleer verankerd binnen zichzelf (Deci & Ryan, 1995). Het zelfwaardegevoel van mensen kan niet enkel betrokken zijn op de eigen prestaties, maar ook geïnvesteerd worden in de prestaties van anderen, vaak mensen die nauw met jou verbonden zijn. Zo gebeurt het dat ouders hun ego laten afhangen
18
Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning
van de prestaties van hun kinderen. Dit noemen we ouderlijke contingente zelfwaarde. In het verhaal in de inleiding kunnen we bijvoorbeeld tussen de regels door volgende redenering lezen: “Als mijn kind goede punten behaalt, voel ik mij geslaagd als ouder”. Dit maakt dat ouders er ook persoonlijk belang bij kunnen hebben of hun kind al dan niet succesvol is. Ego-betrokkenheid maakt ouders ook gevoelig voor de mening van anderen, waardoor de druk op hun schouders nog toeneemt. Door die kwetsbare opstelling, kent het ouderlijk zelfwaardegevoel frequent ups en downs. Ouders streven succes van het kind na om zelf een hoger zelfwaardegevoel te bekomen of ze trachten het falen bij het kind te vermijden om een daling van hun zelfwaardegevoel te ontlopen (Wuyts, Soenens, Assor, & Vansteenkiste, 2010). Deze ouderlijke emotie- en egoschommelingen verzwakken de opvoedingscapaciteit, aangezien ze ouders afleiden van hun focus op de noden van hun kind. Naar de link tussen ouderlijke contingente zelfwaarde en opvoeden is nog maar weinig onderzoek gevoerd. Indirecte evidentie voor dit verband vinden we wel terug in het onderzoek naar de rol van maladaptief perfectionisme bij opvoedende ouders. Perfectionisme (Blatt, 1995) is een multidimensioneel construct dat zowel adaptieve als maladaptieve elementen omvat
(Frost, Heimberg, Holt, Mattia, & Neubauer,
1993). Maladaptief perfectionistische ouders hebben de neiging hun persoonlijke doelen strikt te willen navolgen. Hierdoor kunnen ze te weinig empathie ten aanzien van hun kinderen vertonen, waardoor ze de noden en wensen van hun kinderen over het hoofd zien. In de plaats daarvan, zullen ze hun eigen wensen en normen op hun kinderen projecteren. Hierdoor gaan ze op een meer intrusieve, psychologisch controlerende manier met hun kind om. Onderzoekers toonden bovendien aan dat ook ouderlijke separatieangst ten opzichte van hun kind, naast maladaptief perfectionisme, een innerlijke bron van druk kan zijn dat tot ouderlijk psychologisch controlerend opvoeden aanzet (Soenens, Vansteenkiste, Duriez & Goossens, 2006).
19
Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning
2.3 Druk van bovenuit
In het ecologische model stelt Bronfenbrenner (1986) dat ouders en kinderen niet alleen in de wereld staan. Ze leven in interactie met hun omgeving. Ouders kunnen dus ook vatbaar zijn voor druk die van deze omgeving komt, namelijk vanuit sociaal-contextuele omgevingsfactoren (Grolnick & Apostoleris, 2002; Grolnick, 2003). Hierbij kan zowel directe als indirecte druk onderscheiden worden.
2.3.1 Indirecte omgevingsdruk Druk van bovenuit kan indirect zijn wanneer er vanuit de externe omgeving druk komt op ouders door stressvolle situaties. Hieronder bespreken we er een aantal. Armoede. Veel onderzoek ging reeds naar de invloed van economische druk, en die van armoede in het bijzonder. Onderzoek wijst uit dat moeders die het economisch moeilijk hebben meer psychologisch leed ervaren. Een ouderlijke angstige, depressieve en prikkelbare gemoedstoestand is geassocieerd met een meer straffende opvoeding (McLoyd
en
Wilson,
autonomieondersteunende
1991).
Evidentie
opvoeding
werd
ondermijnd
gevonden wordt
door
dat
een
stressvolle
levensgebeurtenissen (Grolnick & Apostoleris, 2002; Grolnick, 2003). Huwelijkskwaliteit en –tevredenheid. Negatieve ouderlijke emoties inzake de partnerrelatie en/of relationele conflicten hebben ook hun weerslag op de ouderkindrelatie. Het ‘spillover’ model, dat afgeleid is uit verschillende theoretische perspectieven, stelt dat de gemoedstoestand en het affect bij de partnerrelatie meegedragen wordt naar ouderlijk opvoedingsgedrag, en zo ook zijn effect heeft op het welzijn van het kind (Krishnakumar, Buehler, & Barber, 2003; Erel & Burman, 1995). Als er sprake is van een gezonde relatie, waarbij partners elkaar steunen en er een positieve sfeer heerst, laat dit hen toe op een optimale manier in het ouderschap te staan. Echter, wanneer er vijandigheid heerst, en woede en frustraties de bovenhand hebben binnen de partnerrelatie, kan dit bijdragen tot meer disfunctionele opvoedingsstrategieën.
20
Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning
Eenoudergezin. Een opmerkelijke bevinding is dat stress de opvoeding meer ondermijnt bij een eenoudergezin dan in een traditioneel gezin met twee ouders. Als een ouder er alleen voor staat, kan hij/zij niet terugvallen op een partner wanneer het even moeilijk gaat. ‘Ont-stressen’ ligt veel minder voor de hand in dergelijke situatie. In dit licht is het ook te begrijpen dat alleenstaande ouders sneller geneigd zijn een harde opvoedingsdiscipline aan de dag te leggen (Conger, Patterson, & Ge, 1995; Grolnick, 2003).
2.3.2 Directe omgevingsdruk Aan een meer directe beïnvloeding vanuit de omgeving werd tot nu toe nauwelijks aandacht besteed. Toch is die niet onbestaande. In een maatschappij leven er bepaalde normen en verwachtingen Deze oefenen vaak druk uit op ouders, op een eerder rechtstreekse manier. In het vervolg van deze verhandeling zullen wij dit concept ‘omgevingsdruk’ noemen.
Prestatiegerichte maatschappij. Vandaag de dag heerst er in onze samenleving een grote gerichtheid op prestatie en competitie. Het zit verweven in onze cultuur, denk maar aan de vele zangwedstrijden, kookwedstrijden, enz. (Grolnick & Seal, 2008). Een leven zonder enige vorm van competitie, zonder een focus op prestatie en de daarbij horende prestatiebeoordelingen is haast ondenkbaar geworden. Wanneer opvoedende ouders in situaties terecht komen die evaluatie, deadlines en rigide verwachtingen uitlokken, ervaren ze een druk. Die druk zal zich vertalen naar meer controlerende technieken naar hun kinderen toe. Het onderzoek van Pelletier, SégunLévesque en Legault (2002) is hiervan een illustratie, toegepast op de ervaring van druk bij leerkrachten. De druk omvatte de perceptie dat zij verantwoordelijk zijn voor de prestaties van hun leerlingen, die bepaalde standaarden moesten bereiken. De druk kon ook betekenen dat zij als leerkracht moesten voldoen aan een aantal standaarden inzake het lesgeven; of dat hun stijl van lesgeven diende overeen te komen met dat van de andere lesgevers en/of de visie van de school. Hun ervaring van deze soorten
21
Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning
druk ondermijnde hun motivatie om les te geven, wat geassocieerd was met een meer controlerende manier van lesgeven (Pelletier, Ségun-Lévesque, & Legault, 2002). De media. In boeken van opvoedingsdeskundigen of programma’s zoals ‘the Supernanny’ vliegen de tips en adviezen als het ware de deur uit. Dit gebeurt met de beste bedoelingen en sommige ouders zoeken en vinden er inderdaad hun ‘redding’. Langs deze weg kan er aan de bevolking een beeld opgelegd worden van ‘de ideale ouder’, de perfecte opvoeding. Ouders die zich reeds in een moeilijke situatie bevinden en bij wie de opvoeding allesbehalve van een leien dakje loopt, kunnen zich hierdoor makkelijker gefaald voelen in hun opvoedende rol, wat bijgevolg een bron van ouderlijke druk kan creëren. Andere ouders. De ontwikkeling van eigen kind is geregeld het onderwerp wanneer ouders samenscholen, soms letterlijk, aan de schoolpoort. De perceptie van andere ouders kan ertoe bijdragen dat een ouder druk voelt in hun opvoedende rol. Ouders worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid voor het welbevinden, functioneren en presteren van het kind. Anderzijds kan ook sociale vergelijking – hoe doet mijn kind het ten opzichte van andere leeftijdsgenoten? -, en de conclusies die ouders daaruit trekken, hen er toe aanzetten om op een controlerende manier met hun kind om te gaan. Partner en eigen ouders. Tot slot kunnen ook personen die het dichtste bij de ouders staan, namelijk de partner, met wie men dag in dag uit samenleeft en met wie men samen de opvoeding van de kinderen verzorgt, alsook de eigen ouders (of met andere woorden, de grootouders van de kinderen), verwachtingen opleggen rond de manier van opvoeden. Bovendien kan bij een gebrek aan steun de ouder gefrustreerd geraken in zijn eigen psychologische basisnoden, waardoor evenzeer het autonomieondersteunend opvoeden ondermijnd wordt.
Naar wat wij hier omgevingsdruk noemen, werd nog maar weinig onderzoek gedaan. De voorliggende studie focust zich als te onderzoeken topic op dit stukje van de puzzel. In hoofdstuk 3 zullen we onder meer onze doelstellingen en hypothesen hieromtrent verduidelijken.
22
Probleemstelling en methode
HOOFDSTUK 3: EIGEN ONDERZOEK PROBLEEMSTELLING EN METHODE
In dit Hoofdstuk komen de hypothesen van onze studie aan bod. Verder zal ook de gehanteerde methode binnen dit onderzoek, besproken worden.
3.1 Situering van het onderzoek
Over de impact van (psychologisch) controlerende ouders op een kind is reeds veel bekend. Aan de nadelige gevolgen voor de ontwikkeling van het kind bestaat geen twijfel meer. Onderzoek naar het ‘waarom’ van dergelijk opvoedingsgedrag is schaarser. Ouders grijpen naar deze opvoedingsstijl omdat ze zelf ook een druk voelen. Deze druk kan van verschillende bronnen afkomstig zijn; vanuit het kind, vanuit de persoonlijkheid van de ouder of vanuit de omgeving. Laatstgenoemde bron hebben wij in deze verhandeling gesplitst in indirecte en directe druk van bovenuit. In vorig hoofdstuk zagen we wat dit allemaal kan inhouden; verwachtingen inzake opvoeding gecommuniceerd
door
eigen
ouders,
andere
ouders,
school,
media,
de
prestatiegerichte maatschappij,… waarbij ouders aangesproken worden op hun verantwoordelijkheid als opvoeder. Deze directe druk vanuit de omgeving (‘van bovenuit’) wordt in deze verhandeling geïntroduceerd en zal benoemd worden met de term ‘omgevingsdruk’. Onderzoek naar de relatie hiervan met ouderlijke contingente zelfwaarde (‘druk van binnenuit’) en stijl van opvoeden staat centraal in deze studie.
3.2 Probleemstelling
Dit onderzoek werd opgezet om de relatie tussen omgevingsdruk, ouderlijke contingente zelfwaarde (OCZW) en een controlerende opvoedingsstijl in kaart te brengen binnen de visie van de Zelfdeterminatietheorie (ZDT).
23
Probleemstelling en methode
Een eerste doelstelling van de voorliggende studie is het ontwikkelen van een nieuw meetinstrument om de verscheidene bronnen van omgevingsdruk te onderzoeken. Specifiek willen we de invloed van de prestatiegerichte maatschappij, de media, de school, andere ouders, de partner en de eigen ouders meten. We verwachten dan ook deze zes verschillende bronnen van omgevingsdruk terug te vinden, als onderscheiden van elkaar. Exploratief willen we onderzoeken welk soort druk het meest ervaren wordt door ouders. Daarom onderzoeken we of er significante verschillen in ervaren druk bestaan tussen de verschillende bronnen waaruit deze druk kan komen. Op basis van de ZDT verwachten we dat deze soorten omgevingsdruk geassocieerd zullen zijn met controlerend opvoeden (externe en psychologische controle) en met het onderdrukken van de autonomie van het kind. Eveneens verwachten we een positieve samenhang tussen de bronnen van omgevingsdruk en een vorm van druk van binnenuit, met name OCZW. Bovendien verwachten we dat OCZW samenhangt met controlerend opvoeden en met het onderdrukken van de autonomie van het kind. Daarnaast vragen we ons af of OCZW een mediator of moderator vormt in de verwachte relatie tussen verschillende bronnen van omgevingsdruk en opvoedingsstijlen. Zullen ouders die veel omgevingsdruk ervaren zich meer aangesproken voelen in hun ouderlijke zelfwaarde en daarom meer controlerend zijn dan ouders die minder omgevingsdruk ervaren (mediatiehypothese)? Het kan echter ook zijn dat ouders die meer contingente zelfwaarde ervaren meer druk in hun omgeving ervaren dan ouders die hun zelfwaarde minder laten afhangen van de prestaties van hun kind (moderatiehypothese). Tot slot, willen we het effect van een aantal achtergrondvariabelen, zoals leeftijd, gezinssamenstelling en opleidingsniveau op alle studievariabelen nagaan. Indien blijkt dat deze achtergrondvariabelen in het huidige onderzoek een samenhang vertoont met de studievariabelen, zal hiervoor gecontroleerd worden wanneer de verschillende soorten omgevingsdruk in verband gebracht worden met OCZW en opvoedingsstijlen. We verwachten dat de achtergrondvariabele opleidingsniveau eventueel een bijdrage zou kunnen leveren in deze relatie. Hooggeschoolde ouders
24
Probleemstelling en methode
kunnen zich in een meer competitiegerichte en/of stressrijke omgeving bevinden. Of ze kunnen hogere eisen stellen aan hun kind, hun eigen prestaties indachtig. Anders gesteld, de eigen – hoge – prestaties kunnen ze als maatstaaf nemen, waardoor ze van het kind minstens een evenaring gaan verwachten en dit kan een druk gaan vormen, zowel voor zichzelf als ouder als voor het kind.
3.3 Methode
Dit onderzoek is een vragenlijstenstudie. Deze vragenlijst kan men terugvinden in de Bijlage 1. De gebruikte schalen worden in het onderdeel ‘meetinstrumenten’ uitvoerig besproken.
3.3.1 Procedure en deelnemers Bij vijf verschillende scholen (lager onderwijs) in de Kempen, werd, via een mondeling overleg, naar de bereidheid gepeild om mee te werken aan het verzamelen van data voor dit onderzoek. Vier van de vijf scholen verklaarden zich bereid om mee te werken. De kinderen van de tweede en derde graad werden in de klas gevraagd om een brief mee naar huis te nemen. Zo ontvingen 483 ouderkoppels via hun kind een informatieve brief en een vragenlijst. Deelname aan dit onderzoek was vrijwillig. De data werden vertrouwelijk verwerkt. Moeder en vader kregen elk een aparte, maar identieke vragenlijstenbundel.
Driehonderdzevenentwintig moeders en 264 vaders waren bereid om hun vragenlijst in te vullen. De responsrate was 68% voor wat de moeders betreft en 56% voor de vaders. Echter, deze responsrate ligt in werkelijkheid hoger gezien er ouders meerdere vragenlijsten ontvingen wanneer zij meerdere kinderen school hadden lopen (eventueel verspreid over de verschillende klassen van de school). Omdat aan ouders gevraagd werd de vragenlijsten in te vullen met betrekking tot het oudste kind, stijgt de responsrate per leerjaar: zo bedroeg de responsrate bij de ouders van het derde
25
Probleemstelling en methode
leerjaar 51% (56% mama’s; 46% papa’s), bij het vierde leerjaar 54% (60% mama’s; 48% papa’s), bij het vijfde leerjaar 65.5% (71% mama’s; 60% papa’s) en bij het zesde leerjaar 78.5% (86% mama’s; 71% papa’s). We merken hierbij op dat we geen zicht hebben op het aantal deelnemende ouders die meerdere kinderen hebben die school liepen in tweede of derde graad. De gemiddelde leeftijd van het kind van de deelnemende ouders was 9.9 jaar. 22.9% van deze kinderen zit in het 3e leerjaar van de lagere school, 19.9% zit in het vierde leerjaar, 30.0% in het vijfde leerjaar en 25.4% in het zesde leerjaar. (Twee percent is onbekend). De kinderen krijgen in verschillende soorten basisscholen onderwijs. Zo volgen 50.2% van alle deelnemende kinderen gemeenschapsonderwijs (verspreid over twee Vlaamse scholen) en 49.8% katholiek onderwijs (evenzeer verspreid over twee Vlaamse scholen).
De gemiddelde leeftijd van de moeders was 39 jaar. Inzake hoogst behaald opleidingsniveau hadden 1.3% van de moeders een lagere school diploma, 36.9 % een middelbare school diploma, 51.6% maakten hun studies in het hoger onderwijs af en 10.3% van de moeders hadden een universitair diploma. Tachtig percent van de moeders gaf aan getrouwd te zijn of samen te wonen met de vader van het kind. Inzake de gezinsgrootte geven moeders het volgende weer: 14.1% gezinnen met 1 kind, 57.2% gezinnen met 2 kinderen, 23.6% gezinnen die 3 kinderen tellen, 3.5% gezinnen met 4 kinderen en 1.6% gezinnen met meer dan 4 kinderen. De gemiddelde leeftijd van de vaders was 41 jaar. Inzake hoogst behaald opleidingsniveau hadden 3.3% van de vaders een lagere school diploma, 45.6 % een middelbare school diploma, 37.5% maakten hun studies in het hoger onderwijs af en 13.6% van de vaders hadden een universitair diploma. Ruim vijfentachtig percent van de vaders gaf aan getrouwd te zijn of samen te wonen met de moeder van het kind. Inzake de gezinsgrootte geven vaders het volgende weer: 14.0% gezinnen met 1 kind, 59.0% gezinnen met 2 kinderen, 22.5% gezinnen die 3 kinderen tellen, 3.7% gezinnen met 4 kinderen en 0.7% gezinnen met meer dan 4 kinderen.
26
Probleemstelling en methode
3.3.2 Meetinstrumenten Alle vragenlijsten werden, indien nodig, naar het Nederlands vertaald, de moedertaal van de deelnemers. De vragenlijstenbundel bevatte eerst een aantal korte demografische vragen teneinde zicht te krijgen op achtergrondvariabelen zoals leeftijd, opleidingsniveau en gezinsstructuur. Daarna volgde een samenstelling van reeds bestaande schalen en voor dit onderzoek nieuw ontworpen schalen. Tenzij anders aangegeven, werden de items door de deelnemers gescoord op likert-schalen, gaande van 1 (helemaal niet) tot 5 (helemaal wel). Hieronder geven we een overzicht van de verschillende schalen van de vragenlijst.
Opvoedingsstijl. Dit is een bundeling van schalen inzake opvoedingsstijlen. We gingen de mate van ouderlijke psychologische controle na via 7 items uit de Psychological Control Scale – Youth Self Report, ontwikkeld door Barber (Barber, 1996). Een item ter illustratie is “Ik rakel de vroegere fouten van mijn kind op als ik hem/haar bekritiseer”, α= .51 (moederdata) en α= .66 (vaderdata). De Nederlandstalige versie van deze schaal werd reeds meermaals gebruikt en gevalideerd in de studie van Soenens, Vansteenkiste, Luyckx, en Goossens (2006). Een domeinspecifieke meting van dit construct, zijnde prestatiegerichte psychologische controle, werd ook toegevoegd. De mate van ouderlijke prestatiegerichte psychologische controle werd nagegaan aan de hand van 9 items uit de DAPCS (e.g.; “Ik toon mijn kind enkel dat ik hem/haar graag zie als hij/zij goede punten behaalt”, α= .66 voor de moederdata en α= .76 voor de vaderdata) (Soenens, Vansteenkiste, & Luyten, 2010). Tevens bevragen we de mate van autonomieondersteuning via 7 items uit de Autonomy Support Scale van de Perceptions of Parents Scale, ontwikkeld door Grolnick, Ryan en Deci (Grolnick, Ryan, & Deci, 1991). De Nederlandstalige versie van deze schaal werd reeds gebruikt en gevalideerd (Soenens, Vansteenkiste, Lens, Luyckx, Goossens, Beyers, & Ryan, 2007). Een van deze 7 items was bijvoorbeeld “Ik laat mijn kind zijn/haar eigen plannen maken voor de dingen die zij/hij doet”, α= .54 (moederdata) en α= .47 (vaderdata). De laatste opvoedingsstijl die we in dit onderdeel bevragen is de mate van ouderlijke externe controle. Dit wordt gemeten aan de hand
27
Probleemstelling en methode
van een combinatie van twee keer drie items uit de Verbal Hostility en Physical Coercion Scales (Nelson & Crick, 2002). Een Nederlandstalig voorbeelditem is “Ik dreig er soms mee mijn kind uit huis te gooien”, α= .79, zowel voor de moeder- als vaderdata.
Omgevingsdruk. Dit betreft de nieuw ontwikkelde schaal die peilt naar potentiële omgevingsdruk. We onderscheiden zes verschillende bronnen, met name; de competitiegerichte maatschappij, andere ouders, media, eigen ouders, partner en de school. Zes items bevragen druk afkomstig van andere ouders. Hierbij gaat het om andere ouders die bepaalde opvoedkundige verwachtingen kunnen creëren. Een illustratie van dergelijk item is “Andere ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind”, α= .92. Mogelijke druk vanuit de prestatiegerichte maatschappij bevragen we via vier items (e.g.; “De omgeving van mijn kind staat negatief ten opzichte van falen”, α= .79). en die vanwege de eigen partner aan de hand van zes items. (e.g.; “mijn partner verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand”, α= .90). De volgende drie reeksen van zes items die aan bod komen, peilen respectievelijk naar mogelijke druk afkomstig van de eigen ouders (dit zijn de grootouders van het kind), van de school en tot slot, vanuit de media. Van elke bron vindt men hier op volgend een voorbeeld ter verduidelijk. Respectievelijk; “Mijn ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind”, α= .92; “de school verwacht dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen”, α= .93; en “de media laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol is”, α= .96. Alle items werden door de deelnemers beoordeeld op een schaal van 1 (helemaal niet) tot 5 (helemaal wel). Informatie over de psychometrische kwaliteit en interne structuur van deze nieuwe meting kan teruggevonden worden in Hoofdstuk 4.
Ouderlijke contingente zelfwaarde. Deze schaal peilt aan de hand van 15 items naar de mate van OCZW (e.g.; “de prestaties van mijn kind zijn ook mijn prestaties”, α= .91 ) en heet oorspronkelijk de Child-contingent parental self-worth scale (Assor, 28
Probleemstelling en methode
Roth, Israeli-Halevi, Freed, & Deci, 2007). OCZW verwijst naar het als ouder laten mee variëren van je eigen zelfwaarde met de prestaties van je kind. De schaal omvat zowel items georiënteerd op falen als op succes. Immers, ouders kunnen hun zelfwaardegevoel zowel beïnvloeden door successen van het kind na te streven als door falen van het kind trachten te vermijden (Wuyts, Soenens, Assor, & Vansteenkiste, 2010). In deze studie zullen we echter steeds OCZW in zijn geheel - een combinatie van falen en succes - behandelen.
29
Resultaten
HOOFDSTUK 4: EIGEN ONDERZOEK RESULTATEN
In dit hoofdstuk bespreken we de resultaten van het onderzoek. In een eerste stap onderzoeken we de interne structuur van de nieuw ontwikkelde vragenlijst via een Exploratieve Factoranalyse. Daarnaast gaan we na welke verbanden er bestaan tussen relevante achtergrondvariabelen en studievariabelen, en welke associaties er zijn tussen de studievariabelen zelf. Tevens onderzoeken we de relatieve bijdrage van omgevingsdruk en ouderlijke contingente zelfwaarde in de voorspelling van de stijl van opvoeden. Tot slot testen we zowel het mediatie- als het moderatiemodel; waarbij ouderlijke contingente zelfwaarde respectievelijk als mediator en als moderator wordt beschouwd in de relatie tussen omgevingsdruk en stijl van opvoeden.
4.1 Interne structuur van de nieuw ontwikkelde vragenlijst: soorten omgevingsdruk
Er werd een Exploratieve Factoranalyse (PAF) met een varimaxrotatie doorgevoerd op de 34 items van de nieuw ontwikkelde metingen voor omgevingsdruk. Uit de analyse van de moederdata, weerhielden we zes factoren met een eigenwaarde groter dan 1. Samen verklaarden ze 75.3% van de variantie voor de items. Theoretisch konden we een 6-factorenmodel verwachten en ook de screenplot bracht ons tot dit besluit. In principe was een model met zeven factoren ook mogelijk, gezien de zevende factor precies een eigenwaarde van 1.00 bedroeg. Echter, de theoretische zinvolheid ontbrak, en de extra variantie die hierdoor verklaard werd, was slechts gering, met name 3%.
Het patroon van ladingen binnen het zes-factorenmodel vindt men terug in Tabel 1. Alle items hadden factorladingen hoger dan .50 op hun eigen factor en er was geen enkele crosslading hoger dan .40. De weerhouden componenten van 1 tot 6 maten respectievelijk de druk vanwege de media (α = .97), van de partner (α = .91), van andere ouders (α = .92), van de eigen ouders (α = .92), van de school (α = .93) en
30
Resultaten
van een competitieve maatschappij (α = .80). Allen omvatten zes items, behalve de laatste component die vier items telde. De betrouwbaarheid van de nieuwe vragenlijst was, voor wat - de moederdata betreft, zeer goed. Conform de verwachtingen zagen we de verschillende bronnen van omgevingsdruk mooi onderkend en verkregen we een perfecte factorstructuur.
Wanneer we alle items - vanuit de moederdata - laadden op één factor, ‘globale omgevingsdruk’, dan verklaarde deze ene factor 42.56% van de variantie. Deze resultaten zijn af te lezen in Tabel 1. Als we de vaderdata erbij namen, konden we daar identiek hetzelfde doen. Alle items voor de vader-data laadden we op één factor, ‘globale omgevingsdruk’. Deze ene factor op zich verklaarde reeds 43.17% van de totale variantie van alle items. Hierin vonden we, naast het zes-factorenmodel, evidentie voor één globale omgevingsdruk-factor. De ladingen voor de vader-data zijn te vinden in onderstaande Tabel 2.
31
Resultaten
Tabel 1. Factorladingen van de Exploratieve Factoranalyse met een Orthogonale Rotatie (varimax) op de items van omgevingsdruk.- data moeder
Item De media laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol is. De media laat merken dat het de verantwoordelijkheid van ouders is dat hun kind niet faalt. De media geeft me de boodschap dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet slecht presteert. de media verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. De media geeft mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind. De media verwacht dat ouders hun kinderen behoeden voor mislukkingen. Mijn partner laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol is. Mijn partner laat merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt. Mijn partner zegt me dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet slecht presteert. Mijn partner geeft me het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind. Mijn partner verwacht dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen. Mijn partner verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. Andere ouders laten merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt. Andere ouders laten uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol is. Andere ouders zeggen me dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet slecht presteert. Andere ouders verwachten dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. Andere ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind. Andere ouders verwachten dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen. Mijn ouders laten merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt. Mijn ouders laten uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol is. Mijn ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind. Mijn ouders zeggen me dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet slecht presteert. Mijn ouders verwachten dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen. Mijn ouders verwachten dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. De school laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol is. De school zegt me dat een goede ouder ervoor zorgt zijn/haar kind niet slecht presteert. De school laat merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt. De school geeft mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind. De school verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. De school verwacht dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen. Er is veel competitie in het leven van mijn kind. Mijn kind wordt vaak geëvalueerd. De omgeving van mijn kind focust erg op het vermijden van slecht presteren. De omgeving van mijn kind staat negatief ten opzichte van falen.
32
1-factor 1 .65
1 .90
.60
.89
.63
.87
.68 .66
.85 .82
.64 .60
.82
2
3
6-factor 4
5
6
.86
.58 .68
.86 .72
.65
.67
.61 .58 .55
.64 .61 .84
.60
.80
.64
.79
.70 .69
.71 .67
.65 .72 .60
.59 .84 .83
.73
.76
.70
.71
.71 .60 .69
.60 .58 .81
.69
.76
.76 .69
.73 .70
.73 .65 .57 .40 .42 .58
.64 .61 .66 .65 .58 .54
Resultaten
Wanneer we de data-analyse van de vader bekeken, konden we ook hier zes factoren weerhouden. Samen verklaarden ze 74.5% van de variantie. Theoretisch konden we een 6-factorenmodel verwachten en ook de screenplot brengt ons tot dit besluit. De redenering die we hierboven reeds bij de moederdata maakten, gold hier evenzeer: een zevende factor had een eigenwaarde van 1.02 (verklaarde variantie met zeven factoren bedraagt 77.5%). Omwille van dezelfde redenen als hierboven, opteerden we toch voor een 6-factorenmodel.
Het patroon van bekomen ladingen binnen het zes-factorenmodel voor de vaderdata vindt men terug in Tabel 2. Op uitzondering van twee items laadden alle items eerst op hun eigen factor. De twee desbetreffende items bevroegen druk vanwege de partner en laadden op de factor ‘druk vanwege de eigen ouders’. Bovendien merkten we ook een crosslading; één van de items die peilden naar druk afkomstig vanuit de school had een crosslading hoger dan .40 op de factor ‘druk vanwege de eigen ouders’. Deze uitzondering buiten beschouwing gelaten, waren crossladingen boven .40 afwezig. De weerhouden componenten van 1 tot 6 maten respectievelijk de druk vanwege de media (α = .96), van de partner’ (α = .90), van andere ouders (α = .92), van de eigen ouders (α = .92), van de school (α = .93) en vanwege een competitieve maatschappij (α = .79). De betrouwbaarheid van de nieuwe vragenlijst was ook voor de vaderdata zeer goed te noemen. De verschillende bronnen van omgevingsdruk kwamen hier ook - op enkele details na – mooi naar voren. Globaal konden we concluderen dat de interne validiteit van deze nieuw ontwikkelde schaal goed was.
33
Resultaten
Tabel 2. Factorladingen van de Exploratieve Factoranalyse met een Orthogonale Rotatie (varimax) op de items van omgevingsdruk - data vader. Item De media laat merken dat het de verantwoordelijkheid van ouders is dat hun kind niet faalt. De media geeft me de boodschap dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet slecht presteert. De media laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol is. De media verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. De media verwacht dat ouders hun kinderen behoeden voor mislukkingen. De media geeft mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind. Mijn ouders verwachten dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen. Mijn ouders laten uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol is. Mijn ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind. Mijn ouders laten merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt. Mijn ouders verwachten dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. Mijn ouders zeggen me dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet slecht presteert. Mijn partner verwacht dat ik mijn kind behoed van mislukkingen. De school verwacht dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen. Mijn partner verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. Andere ouders laten merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt. Andere ouders zeggen me dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet slecht presteert. Andere ouders laten uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol is. Andere ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind. Andere ouders verwachten dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. Andere ouders verwachten dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen. De school laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol is. De school laat merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt. De school zegt me dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet slecht presteert. De school verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand. De school geeft mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind. Mijn partner laat merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt. Mijn partner laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol is. Mijn partner zegt me dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet slecht presteert. Mijn partner geeft mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind. Mijn kind wordt vaak geëvalueerd. Er is veel competitie in het leven van mijn kind. De omgeving van mijn kind staat negatief ten opzichte van falen. De omgeving van mijn kind focust erg op het vermijden van slecht presteren.
34
1-factor 1 1 .67 .89 .64
.88
.65
.87
.64 .68 .63
.86 .83 .78
2
.70 .59
.78 .69
.79
.67
.79
.65
.76 .64
.62 .57
.71 .66 .63 .58
.54 .50 .46
3
6-factor 4 5
.42 .84
.62
.84
.64
.77
.66
.68
.69 .74 .78
.65 .60 .78
.70 .75
.75 .74
.75 .74
.70 .63
.63
.78
.58
.70
.75
.70
.72
.61
.45 .37 .30 .41
6
.76 .71 .64 .53
Resultaten
4.2
Associaties tussen de achtergrondvariabelen en de studievariabelen en tussen de studievariabelen onderling
4.2.1 Associaties tussen de achtergrondvariabelen en de studievariabelen. In deze sectie wouden we nagaan of er een verband bestond tussen de studievariabelen en de gezinssituatie, het opleidingsniveau en de leeftijd van de ouders. We voerden hiervoor een multivariate variantie-analyse (Manova’s) uit, zowel bij de moeder- als de vaderdata. Deze analyses toonden, zoals verwacht, aan dat enkel het opleidingsniveau gerelateerd was aan de studievariabelen, en dit zowel bij de moederdata [F(14,256) = 1.90, p < .05] als de vaderdata [F(14,218) = 1.87, p < .05].
Meer concreet merkten we dat opleidingsniveau bij moeders geassocieerd was met de zes verschillende bronnen van omgevingsdruk en met OCZW. De associatie van deze achtergrondvariabele met de soorten opvoedingsstijl waren niet significant. Hoog opgeleide moeders rapporteerden meer druk te ervaren vanwege andere ouders dan laag opgeleide moeders (r = .14, p < .01). Ook druk vanuit onze competitief ingestelde maatschappij ervoeren zij als hoger in vergelijking met laag opgeleide moeders (r = .14, p < .05). Hoger opgeleide moeders rapporteerden meer druk vanwege de partner en eigen ouders (grootouders van het kind), dan laaggeschoolde moeders (respectievelijk r = .15, p < .01; r = .19, p < .001). Zo gaven zij ook aan meer druk afkomstig van de school en van de media te ervaren dan laag opgeleide moeders (respectievelijk r = .13, p < .05; r = .13, p < .05). Tot slot rapporteerden hoog opgeleide moeders een hogere mate van OCZW dan laag opgeleide moeders (r = .18, p < .001). Voor wat de vaders betrof, zagen we ook bij hen dat hun opleidingsniveau significant geassocieerd was met enkele specifieke bronnen van omgevingsdruk en met de opvoedingsstijl psychologische controle. Hier was de associatie met OCZW niet significant.
Hoog
opgeleide
vaders
rapporteerden
meer
druk
vanuit
de
competitiegerichte maatschappij te ervaren dan laag opgeleide vaders (r = .19, p < .001). Hoger geschoolde vaders gaven tevens aan meer druk te ervaren afkomstig van zowel de partner als de eigen ouders (= grootouders van het kind) dan laaggeschoolde
35
Resultaten
vaders (respectievelijk r = .13, p < .05; r = .13, p < .05). Ten slotte rapporteerden hoog opgeleide vaders een hogere mate van psychologische controle in hun stijl van opvoeden dan laag geschoolde vaders (r = .16, p < .05).
Gegeven deze significante verbanden werd in de komende analyses gecontroleerd voor de achtergrondvariabele opleidingsniveau.
4.2.2 Associaties tussen de studievariabelen. In Tabel 3 kunnen de gemiddelden, de standaarddeviaties en correlaties tussen de studievariabelen, respectievelijk voor de moeder- en vaderdata teruggevonden worden. We zagen dat de verscheidene bronnen van omgevingsdruk allen sterk positief met elkaar samenhingen. Vandaar ook dat er evenzeer van één globale omgevingsdruk-factor kon gesproken worden, waarin ze alle zes vervat zaten. (Dit werd eerder al bevestigd door de factoranalyse). De correlaties tussen globale omgevingsdruk en de specifieke bronnen van omgevingsdruk waren uiteraard sterk aanwezig.
Wanneer we de opvoedingsstijlen van naderbij bekeken, merkten we in de lijn van onze verwachtingen significant positieve verbanden tussen de soorten omgevingsdruk en de opvoedingsstijl psychologische controle. Hoe meer ouders druk ervoeren, hoe meer zij psychologisch controlerend zouden optreden in hun opvoeding, zowel op algemeen niveau als bij prestatie-specifieke psychologische controle. We merkten dat de metingen van psychologische controle en de prestatiegerichte vorm van psychologische controle in elkaars verlengde lagen en bijgevolg onderling sterk samenhingen. Gezien deze correlatie van .56 (p < .01) tussen algemene psychologische controle en prestatiegerichte psychologische controle werkten we vanaf hier, voor de komende analyses, met een totaalscore van psychologische controle die bestond uit het gemiddelde van beide. De opvoedingsstijl autonomieondersteuning kende voor sommige bronnen van omgevingsdruk geen associatie, voor andere een licht negatieve associatie. Bovendien was autonomieondersteuning negatief geassocieerd met OCZW,
36
Resultaten
een vorm van druk van binnenuit. Deze samenhang toonde dat bepaalde vormen van druk op ouders negatief samenhingen met het ouderlijk stimuleren van de autonomie van het kind. De opvoedingsstijl externe controle tot slot, kende geen tot een licht positieve samenhang met de verscheidene soorten omgevingsdruk.
Gezien psychologische controle (de algemene en domein specifieke meting) duidelijk sterker samenhing met zowel omgevingsdruk als OCZW dan de andere opvoedingsstijlen, deed dit ons vermoeden dat druk en OCZW vooral inspeelden op déze opvoedingsstijl. We dachten dan ook dat de andere opvoedingsstijlen, externe controle en autonomieondersteuning, hun verband met de andere studievariabelen te danken hadden aan hun respectievelijke positieve en negatieve samenhang met psychologische controle. Willen we de unieke effecten van de opvoedingsstijlen met elkaar vergelijken, zouden we dus de opvoedingsstijlen voor elkaar moeten uitzuiveren. Daarom zullen we in de komende regressieanalyses telkens controleren voor de twee andere opvoedingsstijlen om op die manier zuivere verbanden te kunnen bekijken. De gedeelde variantie met de andere opvoedingsstijlen werd op die manier weggenomen.
Wanneer we de intercorrelaties van ouderlijke contingente zelfwaarde onder de loep namen, stelden we een positieve samenhang vast met alle soorten omgevingsdruk. Deze twee soorten ouderlijke druk, van binnenuit en van bovenuit (met name omgevingsdruk), waren op een positieve wijze gecorreleerd met elkaar. Zoals in vorige alinea al werd aangehaald, was OCZW daarenboven negatief gekoppeld aan een autonomie-ondersteunende opvoedingsstijl en positief gecorreleerd met externe en in het bijzonder, met psychologische controle.
37
Resultaten
Tabel 3. Gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties tussen de studievariabelen – data moeder (onderhelft diagonaal) en vader (bovenhelft diagonaal) 1. 1. Druk andere ouders 2. Druk competitie 3. Druk partner 4. Druk grootouders 5. Druk school 6. Druk media 7. Druk algemeen 8. OCZW 9. Autonomie-ondersteuning 10. Psych. Controle 11. Psych. Controle – achievement 12. Externe controle Mogelijke range M moeder SD Geobserveerde range M vader SD Geobserveerde range
2. .40***
.47*** .45*** .52*** .52*** .48*** .77*** .40*** -.01 .30*** .24*** .15* 1.005.00 2.07 0.92 1.005.00 1.94 0.87 1.004.00
.43*** .40*** .46*** .38*** .67*** .34*** -.04* .19** .24*** .13* 1.005.00 2.60 0.89 1.005.00 2.56 0.85 1.005.00
3. .53*** 37*** .56*** .59*** .38*** .72*** .54*** -.14* .24*** .33*** .11 1.005.00 1.85 0.84 1.005.00 2.20 0.90 1.005.00
4.
5.
.54*** 29*** .71***
.53*** 32*** .66*** .70***
.61*** .43*** .79*** .47*** -.05 .21*** .28*** .01 1.005.00 2.50 1.01 1.005.00 2.50 0.99 1.005.00
.46*** .79*** .47*** -.05 .28*** .29*** .18** 1.005.00 2.40 0.92 1.005.00 2.34 0.91 1.005.00
* p < .05. ** p < .01. *** p < .001.
38
6. .46*** 35*** .42*** .45*** .49*** .74*** .28*** .00 .14* .14* .14* 1.005.00 2.74 1.16 1.005.00 2.48 1.12 1.005.00
7. .77*** 56*** .80*** .82*** .81*** .71*** .52*** -.05 .27*** .31*** .18** 1.005.00 2.45 0.70 1.134.68 2.41 0.68 1.084.00
8. .45*** .31*** .49*** .52*** .43*** .24*** .53*** -.17** .30*** .44*** .19** 1.005.00 2.16 0.76 1.005.00 2.20 0.75 1.005.00
9. -.12 -.03 -.19** -.18** -.14* -.10 -.17** -.16** -.25*** -.24*** -21*** 1.005.00 3.94 0.46 2.675.00 3.84 0.45 2.865.00
10.
11.
12.
.31*** .22*** .24*** .25*** .20** .20** .31*** .30*** -.27***
.30*** .27*** .28*** .32*** .25*** .18** .34*** .32*** -.31*** .60***
.22*** .12 .08 .17** .17** .19** .21** .11 -.23*** .47*** .34***
.56*** .38*** 1.005.00 1.72 0.42 1.003.14 1.74 0.48 1.004.00
.29*** 1.005.00 1.45 0.44 1.003.22 1.53 0.53 1.004.33
1.005.00 1.76 0.61 1.004.17 1.78 0.65 1.004.17
Resultaten
4.3
Herhaalde metingen analyse & Paarsgewijze T-toetsen
Teneinde een antwoord te kunnen bieden op de exploratieve vraag ‘welke druk wordt door de ouders het meest ervaren’, voerden we een Herhaalde Metingen analyse uit. Dit werd gevolgd door paarsgewijze T-toetsen, waarbij we de relatieve verschillen tussen de verschillende bronnen van omgevingsdruk met elkaar vergeleken. We beschouwden eerst de resultaten van de moederdata. Op basis van de multivariate test met ‘binnen persoons’ design, waren er significante verschillen tussen de gemiddelden van de verschillende soorten omgevingsdruk, [F (5,285) = 3.74, p < .01]. De gemiddelden van elk soort omgevingsdruk staan geïllustreerd in onderstaand Figuur 2. Moeders rapporteerden het meeste druk te ervaren van volgende vier bronnen: de media (M = 2.71, SD = 1.15), van de competitieve maatschappij (M = 2.6, SD = .88), vanwege de eigen ouders (M = 2.5, SD = 1.02) en van de school (M = 2.34, SD = .93). Druk afkomstig van andere ouders werd minder gerapporteerd (M = 2.10, SD = .93), net zoals druk komende van de partner (M = 1.84, SD = .84). Op basis van de paarsgewijze T-toetsen konden we vaststellen dat de druk afkomstig van de eigen ouders, de media en competitie niet van elkaar verschilden in grootteorde. Ze verschilden echter wel significant van druk vanwege andere ouders, de school en partner, die elk op hun beurt ook van elkaar verschilden. Voor de waarden van de specifieke toetsen verwijzen we naar Tabel 4.
39
Resultaten
5 4,5 4 3,5 3
2.71
2.60
2.50 2.34
2,5
2.10 1.84
2 1,5 1 0,5 0 media
competitie
eigen ouders
school
andere ouders
partner
Figuur 2. Grafiek met de Gemiddelden van de Verschillende Soorten Omgevingsdruk – data moeder
40
Resultaten
Tabel 4. Paarsgewijze T-toetsen van de Verscheidene Soorten Ervaren Omgevingsdruk - data moeder en vader
MOEDER
Andere ouders
Competitie
Partner
Grootouders
School
2.07 (.92)
2.60 (.89)
1.84 (.84)
2.50 (1.01)
2.36 (.92)
Competitie 2.59 (.89)
-9.94***
Partner 1.85 (.84)
3.87***
13.87***
Eigen ouders 2.50 (1.01)
-7.93***
1.47
-12.63***
School 2.36 (.93)
-5.67***
4.33***
10.73***
3.08**
Media 2.73 (1.16)
-10.75***
-2.10*
-13.11***
-3.47**
-5.98***
VADER
Andere ouders
Competitie
Partner
Grootouders
School
1.94 (.87)
2.55 (.85)
2.21 (.90)
2.49 (.99)
2.33 (.91)
Competitie 2.55 (.85) Partner 2.20 (.90)
-10.77*** -4.99***
5.87***
Eigen ouders 2.48 (.98)
-9.83***
1.09
-5.98***
School 2.34 (.91)
-7.50***
3.50**
-2.73**
3.35**
Media 2.47 (1.11)
8.06***
1.33
-3.81***
.29
-2.30*
We beschouwden dan de resultaten van de vaderdata. Op basis van de multivariate test met ‘binnen persoons’ design, waren ook hier significante verschillen tussen de gemiddelden van de verschillende soorten omgevingsdruk, [F (5,247) = 3.91, p < .01]. De gemiddelden van elk soort omgevingsdruk staan geïllustreerd in onderstaande Figuur 3. De meeste druk was voor vaders afkomstig van de competitiegerichte maatschappij (M = 2.56, SD = .84). De ervaren druk van de media was ook niet gering (M = 2.45, SD = 1.10), net zoals die van de eigen ouders (M = 2.48, SD = .98). Vaders rapporteerden in mindere mate druk vanwege de school (M = 2.33, SD = .91) en de partner (M = 2.22, SD = .89). Het minste druk ervoeren vaders van andere ouders (M = 1.94, SD = .87). Op basis van de paarsgewijze T-toetsen konden we vaststellen dat de druk afkomstig van de eigen ouders, de media en competitie niet van elkaar verschilden in grootteorde. Ze verschilden echter wel significant van druk
41
Media
Media
Resultaten
vanwege andere ouders, de school en partner, die elk op hun beurt ook van elkaar verschilden. Voor de waarden van de specifieke toetsen van de vaderdata verwijzen we naar Tabel 4.
5 4,5 4 3,5 3 2.56
2.48
2.45
2,5
2.33
2.22 1.94
2 1,5 1 0,5 0 competitie
eigen ouders
media
school
partner
andere ouders
Figuur 3. Grafiek van de Gemiddelden van de Verschillende Soorten Omgevingsdruk – data vader
42
Resultaten
4.4
Relatieve bijdrage van omgevingsdruk en ouderlijke contingente zelfwaarde in de voorspelling van opvoedingsstijl Om het aantal analyses te beperken, werd in eerste instantie gewerkt met de
globale omgevingsdruk, om vervolgens terug ruimer de effecten van de verschillende soorten omgevingsdruk te bekijken. Dit was mogelijk op basis van de Factoranalyse, waarbij alle items van de zes bronnen van omgevingsdruk allemaal ook op één globale factor laadden. Om de relatieve bijdrage van omgevingsdruk en OCZW in de voorspelling van de verschillende opvoedingsstijlen na te gaan, voerden we regressieanalyses uit. Als afhankelijke variabelen bekeken we achtereenvolgens autonomieondersteuning, psychologische controle en externe controle. In alle analyses werd gecontroleerd voor de effecten van opleidingsniveau van de ouder. Bijkomend werd telkens uitgezuiverd voor de andere opvoedingsstijlen zodanig dat we konden nagaan of er een uniek effect bestond tussen enerzijds omgevingsdruk en psychologische controle en anderzijds OCZW
en
psychologische
controle. De
onafhankelijke
variabelen
in
deze
regressieanalyses waren, naast opleidingsniveau (als controlevariabele), en de andere opvoedingsvariabelen (waarvoor werd uitgezuiverd), in een eerste reeks van regressieanalyses ‘globale omgevingsdruk’ en in de tweede reeks ‘OCZW’.
43
Resultaten
Tabel 5. Bèta-coëfficiënten van Meervoudige Regressieanalyses met Ervaren Omgevingsdruk als OV en Ouderlijke Psychologische Controle als AV – data moeder (bovenste tabelhelft) en data vader (onderste tabelhelft)
Autonomie-
Psychologische controle
Externe controle
.00
.08
-.21***
-.13*
ondersteuning MOEDERDATA Opleidingsniveau
.13*
Autonomieondersteuning Psychologische controle Externe controle Globale omgevingsdruk
.31***
-.24*** -.14*
.28***
.04
.27***
.06
.10
.10
-.02
-.21***
-.09
VADERDATA Opleidingsniveau Autonomieondersteuning Psychologische controle
-.27***
.39***
Externe controle
-.09
.34***
Globale omgevingsdruk
-.06
.24***
* p < .05. ** p < .01. *** p < .001.
44
.06
Resultaten
Tabel 6. Bèta-coëfficiënten van Meervoudige Regressieanalyses met OCZW als OV en Ouderlijke Psychologische Controle als AV – data moeder (bovenste tabelhelft) en data vader (onderste tabelhelft)
Autonomie-
Psychologische controle
Externe controle
-.02
.09
.16**
-.13*
ondersteuning MOEDERDATA Opleidingsniveau
.14*
Autonomieondersteuning
.33***
Psychologische controle
-.20**
Externe controle
-.14*
.27***
OCZW
-.08
.36***
.02
.10
.10*
-.01
-.21***
-.10
VADERDATA Opleidingsniveau Autonomieondersteuning Psychologische controle
-.27***
.43***
Externe controle
-.11
.36***
OCZW
-.06
.27***
-.06
* p < .05. ** p < .01. *** p < .001.
Met controle voor opleidingsniveau, autonomieondersteuning en externe controle bleek globale omgevingsdruk significant samen te hangen met psychologische controle (moederdata: β = .27; p < .001; vaderdata: β = .24; p < .001). Analoog bleek, met controle voor opleidingsniveau, autonomieondersteuning en externe controle OCZW tevens op significante wijze samen te hangen met psychologische controle (moederdata: β = .36; p < .001; vaderdata: β = .27; p < .001). Uit deze resultaten konden we besluiten dat er een positief verband bestond tussen globale omgevingsdruk en psychologische controle enerzijds en tussen OCZW en psychologische controle anderzijds. Voor autonomieondersteuning en externe controle daarentegen zagen we, uitgezuiverd voor de respectievelijk andere opvoedingsvariabelen, geen significant verband met globale omgevingsdruk, noch met
45
Resultaten
OCZW (zie onderste lijn van elke data-tabel). De verwachting (verwoordt onder punt 4.2.2) dat er een uniek verband tussen omgevingsdruk en OCZW bestond met de opvoedingsstijl psychologische controle, werd dus bevestigd. Het betrof hier een conservatieve toets, gezien het verband tussen omgevingsdruk en psychologische controle en OCZW telkens uitgezuiverd was voor de variantie verklaard door de andere opvoedingsstijlen. We merkten dus op dat noch globale omgevingsdruk, noch OCZW verband hielden met autonomieondersteuning of externe controle (wanneer deze uitgezuiverd werden voor de respectievelijke andere opvoedingsstijlen). Deze twee laatstgenoemde opvoedingsstijlen namen we verder niet meer op in analyses. In de verdere analyses bekeken we bovendien telkens de uitgezuiverde scores voor psychologische controle (= uitgezuiverd voor de andere twee opvoedingsvariabelen en gecontroleerd voor de achtergrondvariabele opleidingsniveau).
4.5. De rol van ouderlijke contingente zelfwaarde: Mediator of moderator?
Is ouderlijke contingente zelfwaarde een mediator of moderator in de relatie tussen globale omgevingsdruk en psychologische controle? Teneinde een antwoord te krijgen op deze vraag hebben we een aantal afzonderlijke en stapsgewijze regressieanalyses uitgevoerd.
4.5.1 Mediatie? Om de mediërende rol van OCZW tussen omgevingsdruk en ouderlijke opvoedingsstijlen te onderzoeken, werd een reeks stapsgewijze regressieanalyses uitgevoerd volgens de methode van Baron en Kenny (1986). In een eerste stap gingen we na of er een direct verband bestond tussen omgevingsdruk (als onafhankelijke variabelen) en de ouderlijke opvoedingsstijl psychologische controle (als afhankelijke variabele) (= Stap 1). Deze stap werd reeds uitgevoerd in de hiervoor gerapporteerde analyses. Ten tweede onderzochten we de samenhang tussen omgevingsdruk
46
Resultaten
(onafhankelijke variabelen) met OCZW (mediator). (= Stap 2). In een derde stap gingen we na of OCZW (mediator) samenhing met psychologische controle (onafhankelijke variabele), daarbij controlerend voor de samenhang tussen omgevingsdruk en psychologische controle (onafhankelijke variabele). (= Stap 3). Ten slotte dienden we in de laatste stap aan te tonen dat het oorspronkelijke directe verband tussen omgevingsdruk en psychologische controle uit Stap 1 verkleinde of verdween nadat OCZW als mediator werd toegevoegd aan de regressieanalyse (= Stap 4). Deze stapsgewijze regressieanalyses voerden we in een eerste fase uit voor globale omgevingsdruk (= de zes soorten druk onder één noemer gevat). De resultaten van deze analyses met globale omgevingsdruk kan men terugvinden in Tabel 7.
Tabel 7. Bètacoëfficiënten voor Regressieanalyses met OCZW als mogelijke Mediator in de Relatie tussen Globale Omgevingsdruk (OV) en Psychologische Controle (AV)
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Moederdata
.27***
.49***
.29***
.12*
Vaderdata
.24***
.52***
.22***
.13*
* p < .05. ** p < .01. *** p < .001.
Noot. Stap 1 = regressiecoëfficiënten van de voorspelling van AV op basis van OV; Stap 2 = regressiecoëfficiënten van de voorspelling van OCZW (mediator) op basis van OV; Stap 3 = regressiecoëfficiënten van de voorspelling van de mediator op basis van de AV, controlerend voor het effect van OV; Stap 4 = regressiecoëfficiënten van de voorspelling van AV op basis van OV na invoeging van de mediator OCZW.
Om het directe verband tussen globale omgevingsdruk met een psychologisch controlerende opvoedingsstijl aan te tonen, voerden we een regressieanalyse uit volgens Stap 1. Hieruit bleek dat globale omgevingsdruk psychologische controle positief voorspelde. Hoe meer een ouder globale omgevingsdruk ervoer, hoe meer
47
Resultaten
hij/zij zich in de opvoeding psychologisch controlerend ging opstellen. In een tweede stap voerden we een regressieanalyse uit om te onderbouwen dat globale omgevingsdruk tevens een voorspeller was van OCZW. De resultaten waren significant en gaven zoals vooropgesteld een positief verband weer. Ouders die veel globale omgevingsdruk ervoeren, lieten tevens in hogere mate hun zelfwaarde afhangen van de prestaties van hun kind. Stap 3 en Stap 4 werden simultaan uitgevoerd. Er werd vastgesteld dat OCZW een positieve voorspeller was van een psychologisch controlerende opvoedingsstijl (= Stap 3), terwijl de relatie tussen globale omgevingsdruk en psychologische controle uit Stap 1 gedeeltelijk verdween na het invoegen van OCZW als mediator (= Stap 4). Zowel voor de moederdata (r=.27) als voor de vaderdata (r=.24) zwakte het effect af (respectievelijk r=.12 en r=.13). Deze laatste resultaten van Stap 4, waren significant te noemen, maar slecht op een niveau van p < .05. Hoewel deze resterende directe verbanden nog significant waren, is het initiële verband met de helft gereduceerd. Dit suggereert dat OCZW als een partiële mediator fungeerde tussen de globale omgevingsdruk en de opvoedingsstijl psychologische controle. Ouders die een hoge mate van OCZW ervoeren, die met andere woorden hun zelfwaarde sterk lieten afhangen van de prestaties die hun kind neerzette, voelden zich meer geneigd om psychologisch controlerend op te treden.
We voerden tot slot de Sobeltest (Sobel, 1982) uit, ter controle om na te gaan of het indirect effect van globale omgevingsdruk (Onafhankelijke variabele) op psychologische controle (Afhankelijke variabele) via OCZW (mediator variabele) weldegelijk significant was. De resultaten waren significant, S = 4.56 (p < .001) voor de moederdata en S = 4.54 (p < .001) voor de vaderdata. De bevindingen bevestigden met andere woorden de resultaten verkregen via de methode van Baron en Kenny (1986). Het mediatiemodel kwam duidelijk naar voren.
48
Resultaten
4.5.2 Moderatie? In het vorige onderdeel vonden we reeds dat OCZW kon optreden als een mediator in de relatie tussen omgevingsdruk en psychologische controle. Toch wouden we ook de moderatieanalyses niet weerhouden. Om na te gaan of OCZW evenzeer een moderator kan vormen in de relatie tussen ervaren globale omgevingsdruk en psychologische controle, voerden we een regressieanalyse uit. Voor de resultaten verwijzen we naar Tabel 8. De opvoedingsstijl psychologische controle vormde de afhankelijke variabele, terwijl globale omgevingsdruk en OCZW en de interactie tussen beide de predictors vormden. Deze interactieterm werd gecreëerd door de beide predictoren te centreren en te vermenigvuldigen met elkaar. Het verband tussen globale omgevingsdruk en psychologische controle was licht positief significant, ook al zuiverden we uit voor OCZW en de interactieterm. Echter dit konden we reeds gedeeltelijk verwachten op basis van onze voorgaande analyse, waarbij we aantoonden dat er een partiële (en geen volledige) mediatie bestond. Hoewel zowel ervaren omgevingsdruk als OCZW beide een unieke bijdrage hadden in de voorspelling van psychologische controle, bleek OCZW toch geen moderator te zijn binnen de relatie tussen globale omgevingsdruk en psychologische controle. Immers, de interactieterm was, zowel voor wat moeder- als vaderdata betrof, niet significant, of zelfs bijna gelijk aan nul. Hieruit konden we concluderen dat OCZW niet als moderator optrad binnen de relatie tussen globale omgevingsdruk en psychologische controle. Deze bevindingen golden zowel voor de moeder- als vaderdata.
49
Resultaten
Tabel 8. Bètacoëfficiënten voor de Regressieanalyse (moderatie) met Psychologische Controle als AV – data moeder en vader
Predictoren (OV) MOEDERDATA
VADERDATA
- Globale Omgevingsdruk
.12*
- OCZW
.30***
- Globale omgevingsdruk x OCZW
-.01
- Globale Omgevingsdruk
.13*
- OCZW
.21**
- Globale Omgevingsdruk x OCZW
.05
* p < .05. ** p < .01. *** p < .001.
4.6. Mediatieanalyses: Is ouderlijke contingente zelfwaarde een mediator in de relatie tussen de verschillende soorten omgevingsdruk en psychologische controle?
In sectie 4.5 zagen we reeds dat OCZW fungeerde als een partiële mediator in de relatie tussen globale omgevingsdruk en een psychologisch controlerende opvoedingsstijl. Uit de Factoranalyse konden we één globale omgevingsdruk-factor halen (waarmee we in punt 4.5 werkten), maar we konden echter ook mooi de zes verschillende bronnen van omgevingsdruk terugvinden. Ging het gevonden mediatiemodel evenzeer op voor elk van deze? Stapsgewijze regressieanalyses werden uitgevoerd volgens de methode van Baron en Kenny (1986), voor elk soort omgevingsdruk afzonderlijk. De werkwijze was volledig analoog aan de bovenstaande mediatieanalyse voor globale omgevingsdruk. In een eerste stap gingen we na of er een direct verband bestond tussen elke soort bron voor omgevingsdruk (onafhankelijke variabelen) en de ouderlijke opvoedingsstijl psychologische controle (afhankelijke variabele) (= Stap 1). Ten tweede onderzochten we de samenhang tussen elke soort omgevingsdruk (als onafhankelijke variabelen) met OCZW (mediator) (= Stap 2). In een derde stap wouden
50
Resultaten
we het verband tussen OCZW (mediator) en psychologische controle (onafhankelijke variabele) aantonen, daarbij controlerend voor het effect van elke soort omgevingsdruk (als onafhankelijke variabele). (= Stap 3). Ten slotte dienden we in de laatste stap aan te tonen dat het oorspronkelijke directe verband tussen elk soort omgevingsdruk en psychologische controle uit Stap 1 verkleinde of verdween nadat OCZW als mediator werd toegevoegd aan de regressieanalyse (= Stap 4). De resultaten van telkens afzonderlijke stapsgewijze regressieanalyses per soort omgevingsdruk zijn te vinden in Tabel 9.
Tabel 9. Bètacoëfficiënten voor de telkens afzonderlijke Regressieanalyses met OCZW als Mogelijke Mediator in de Relatie tussen de Verscheidene Soorten Omgevingsdruk Afzonderlijk en Psychologische Controle (AV) – data moeder en vader
Onafhankelijke
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
variabelen (OV) Moeder
Vader
druk andere ouders
.24***
.36***
.31***
.13*
druk competitie
.20***
.30***
.32***
.11*
druk partner
.27***
.49***
.28***
.13*
druk eigen ouders
.26***
.46***
.30***
.12*
druk school
.24***
.43***
.31***
.11*
druk media
.11*
.24***
.35***
.03
druk andere ouders
.23***
.43***
.23***
.13*
druk competitie
.21***
.29***
.24***
.14*
druk partner
.21***
.47***
.24***
.10
druk eigen ouders
.22***
.50***
.24***
.10
druk school
.17**
.41***
.24***
.07
druk media
.11*
.22***
.26***
.05
* p < .05. ** p < .01. *** p < .001.
51
Resultaten
Noot. Stap 1 = regressiecoëfficiënten van de voorspelling van AV op basis van OV; Stap 2 = regressiecoëfficiënten van de voorspelling van OCZW (mediator) op basis van OV; Stap 3 = regressiecoëfficiënten van de voorspelling van de mediator op basis van de AV, controlerend voor het effect van OV; Stap 4 = regressiecoëfficiënten van de voorspelling van AV op basis van OV na invoeging van de mediator OCZW. Voor elk soort omgevingsdruk werd deze regressieanalyse apart uitgevoerd.
Om het directe verband tussen de verscheidene vormen van omgevingsdruk met een psychologisch controlerende opvoedingsstijl aan te tonen, voerden we een regressieanalyse uit volgens Stap 1. Net zoals we bij globale omgevingsdruk konden zien, voorspellen ook hier alle zes de soorten omgevingsdruk afzonderlijk een psychologisch controlerende opvoedingsstijl op een significant positieve manier. Wat opviel, was dat druk afkomstig vanuit de media slechts significant was op niveau p < .05. Deze bron leek met andere woorden wat uit de boot te vallen in het voorspellen van psychologische controle. Media vertoont minder samenhang dan de andere bronnen van omgevingsdruk. Dit patroon vonden we zowel terug voor moeders als vaders. Voor vaders was ook de druk afkomstig van de school minder sterk significant in vergelijking met druk van de partner, eigen ouders, competitieve maatschappij en andere ouders. Dit laatste vonden we niet terug bij de moederdata. In een volgende stap (= Stap 2) voerden we een regressieanalyse uit om te onderbouwen dat de verscheidene soorten omgevingsdruk tevens elk op zich een voorspeller konden zijn van OCZW. De resultaten waren allen significant en schoven zoals vooropgesteld een positief verband naar voren. Vooral druk afkomstig van de partner en van de eigen ouders leken een grote invloed te hebben in de voorspelling van OCZW. Ouders die veel druk vanuit de omgeving ervoeren, in het bijzonder vanwege partner en eigen ouders, lieten in hogere mate hun zelfwaarde afhangen van de prestaties van hun kind. Een volgende regressieanalyse werd uitgevoerd om aan te tonen dat OCZW een voorspeller was van een psychologisch controlerende opvoedingsstijl (= stap 3), en dit één voor één afzonderlijk controlerend voor het effect voor elke soort omgevingsdruk.
52
Resultaten
Identiek aan het resultaat van Stap 3 bij de analyses bij globale omgevingsdruk, konden we ook hier afleiden dat OCZW weldegelijk een positieve predictor was voor psychologische controle. Ouders die een hoge mate van OCZW ervoeren, die met andere woorden hun zelfwaarde sterk lieten afhangen van de prestaties die hun kind neerzette, voelden zich meer geneigd om psychologisch controlerend op te treden. De resultaten verkregen door de moeder lagen hier hoger dan die van de vader. Voor moeders leek deze relatie met andere woorden nog meer of sterker op te gaan. In de laatste en vierde Stap onderzochten we via een regressieanalyse of OCZW evenzeer een (partiële) mediator zou vormen in de relatie tussen elk van de verschillende soorten omgevingsdruk en ouderlijke psychologische controle. Gezien de resultaten voor moeder en vader in deze stap afweken van elkaar, zullen we ze apart en achtereenvolgens bespreken. Uit de analyses van de moederdata bleek dat de relatie tussen de soorten omgevingsdruk en psychologische controle uit Stap 1 slechts gedeeltelijk verdween na het invoegen van OCZW als mediator. Het partiële mediatiemodel dat we reeds gevonden hadden bij globale omgevingsdruk, ging aldus ook op voor de specifieke soorten omgevingsdruk afzonderlijk. Dit gold voor alle soorten omgevingsdruk, op één uitzondering na: media. Voor druk vanwege de media viel het verband uit Stap 1 - dat toen al niet zo groot was – geheel weg en konden we spreken van een volledige mediatie. De andere soorten omgevingsdruk voorspelden deze opvoedingsstijl deels op een rechtstreekse wijze, en deels via de mediatie van OCZW. Wanneer we de resultaten op basis van de vaderdata bekeken, merkten we dat het partieel mediatiemodel enkel voor druk afkomstig van andere ouders en van de competitiegerichte maatschappij opging. Druk vanwege andere ouders en vanuit de competitiegerichte
maatschappij
voorspelden
dus
deels
direct
ouderlijke
psychologische controle, en deels werd deze bepaald door de mediator OCZW. Voor de andere bronnen van omgevingsdruk (media, school, partner, eigen ouders) viel het verband uit Stap 1 volledig weg. Bij deze konden we opnieuw spreken van een volledige mediatie door OCZW. Deze hadden met andere woorden geen rechtstreekse invloed op de opvoedingsstijl van de vader.
53
Resultaten
De wijze waarop OCZW een rol speelde in de relatie tussen omgevingsdruk en ouderlijke psychologische controle leek dus niet volledig gelijk bij moeders dan bij vaders. Of er sprake was van partiële dan wel volledige mediatie varieert bovendien naargelang de specifieke soort omgevingsbron.
We voerden finaal de Sobeltest (Sobel, 1982) nog uit om na te gaan of ook het indirect effect van elke specifieke vorm van omgevingsdruk (Onafhankelijke variabele) op psychologische controle (Afhankelijke variabele) via OCZW (Mediator variabele) via deze analyse significant was. Alle resultaten waren significant te noemen – ook volledig in lijn met de resultaten bij globale omgevingsdruk - en golden als bevestiging voor de hierboven vermelde bevindingen. Concreet kregen we voor de moederdata; druk vanwege andere ouders S = 4.41 (p < .001), druk vanuit de competitiegerichte maatschappij S = 3.63 (p < .001), druk van de partner S = 4.57 (p < .001), druk van de eigen ouders S = 4.47 (p < .001), druk van school S = 4.61 (p < .001) en druk van de media S = 3.66 (p < .001); en voor de vaderdata respectievelijk S = 3.55 (p < .001), S = 3.33 (p < .001), S = 3.74 (p < .001), S = 3.73 (p < .001), S = 3.79 (p < .001) en S = 2.95 (p < .001).
54
Discussie
HOOFDSTUK 5: EIGEN ONDERZOEK DISCUSSIE
In dit laatste Hoofdstuk zullen de resultaten van deze studie samengevat worden.
We
zullen
vervolgens
de
bevindingen
terugkoppelen
naar
de
probleemstelling, hypothesen en literatuur. Voorts zullen we de sterktes en beperkingen van deze studie aankaarten, zowel als suggesties voor toekomstig onderzoek formuleren.
Deze verhandeling werd ingeleid met hedendaagse illustraties van hoe ouders druk kunnen ervaren en tot welk opvoedingsgedrag dit kan leiden. Ouders kunnen hun zelfwaarde laten afhangen van de schoolprestaties van hun kind, sociaal prestige of nog zoveel meer. Ouderlijke contingente zelfwaarde zagen we als een druk op ouders, komende vanuit het ouderlijke functioneren zelf. Ouders kunnen echter ook een zekere druk vanuit hun omgeving ervaren. In deze verhandeling focussen we op zes verscheidene soorten bronnen voor omgevingsdruk; de media, de school, de partner, de eigen ouders, andere ouders en tot slot de prestatiegerichte samenleving. In de inleiding omschrijft journaliste Kaat Schaubroeck hoe ouders vanuit de maatschappij aangesproken worden op hun verantwoordelijkheid in de opvoeding van hun kind. Verwachtingen over de opvoeding in het algemeen, en over de ontwikkeling van het kind specifiek, liggen soms zo hoog dat de keerzijde van de medaille zichtbaar wordt. Hoe omgevingsdruk en OCZW zich tegenover elkaar verhouden, in relatie tot een (psychologisch) controlerende opvoedingsstijl, is niet zomaar waar te nemen. Daartoe dient deze studie.
55
Discussie
5.1
Wat is de relatie tussen omgevingsdruk en ouderlijke opvoeding? Een antwoord op basis van de resultaten van dit onderzoek
In deze sectie kan men een samenvattend antwoord lezen op de verschillende doelstellingen en hypothesen die we stelden in de probleemstelling van Hoofdstuk 3.
5.1.1 Omgevingsdruk Gezien veel van reeds bestaande studies ‘druk van bovenuit’ vooral determineren door wat wij in Hoofdstuk 2 ‘indirecte druk van bovenuit’ hebben genoemd; kunnen we stellen dat het concept in deze studie uitgebreid en verdiept wordt. Drukfactoren komende vanuit de omgeving omvatten niet enkel het leven in armoede of een gebrekkige huwelijkskwaliteit, of de druk van als ouder alleen een gezin te runnen. Verwachtingen, waarden, normen en verantwoordelijkheden die in de maatschappij subtiel gecommuniceerd worden, kunnen op een meer rechtstreekse, directe wijze druk uitoefenen op opvoedende ouders. We ontwikkelden daartoe een nieuw meetinstrument om de mate van omgevingsdruk die ouders percipiëren, in beeld te kunnen brengen. Via een exploratieve Factoranalyse toonden we aan dat deze zes constructen (media, school, eigen ouders, andere ouders, partner en competitiegerichte maatschappij) van elkaar onderscheidbaar en betrouwbaar te meten zijn. Anderzijds merken we ook dat ze evenzeer onder één globale factor te vatten zijn. Dit kan verwacht worden, gezien ze allen peilen naar een zelfde fenomeen, omgevingsdruk, waarbij enkel de bron van origine varieert. We voerden een Herhaalde Metingen analyse, gevolgd door paarsgewijze Ttoetsen uit, teneinde de door ouders meest ervaren omgevingsdruk te vinden. Moeders geven aan het meeste druk vanuit de media te ervaren. Maar ook de competitiegerichte maatschappij en haar eigen ouders blijken voor moeders grotere bronnen van druk te zijn dan de andere bronnen. Opvallend minder druk rapporteren moeders te ervaren van de partner. Voor vaders lijkt omgevingsdruk vooral van de competitiegerichtheid in de maatschappij te komen, gevolgd door druk vanwege eigen ouders en media. In tegenstelling tot bij moeders, ervaren vaders de minste druk
56
Discussie
komende van andere ouders. Algemeen kunnen we stellen dat - de eigen ouders even buiten beschouwing gelaten - vooral de competitie in onze samenleving en invloeden vanuit de media de grootste bronnen voor ouderlijke omgevingsdruk vormen. Dit is misschien niet zo verbazingwekkend. Deze bronnen zijn het meest zichtbaar en alom tegenwoordig. Ouders worden overladen met opvoedkundige programma’s, opvoedingsboeken of –tips. Die zijn natuurlijk met de beste bedoelingen aangereikt en worden vaak als hulp ervaren. Maar zoals zovele dingen heeft ook dit een keerzijde, wat in dit onderzoek aangetoond wordt. Wanneer we echter meer inzoomen op de sociale netwerken van de ouders, geven zowel vaders als moeders aan dat de eigen ouders de grootste bron van druk op hen als opvoeder zijn. Blijkbaar is het cliché van de grootouder die om de hoek meekijkt en raad (positieve versie) of kritiek (negatieve versie) geeft, niet ver weg, althans vanuit de subjectieve ervaring van de ouders.
In een follow-up studie willen we nagaan of er verschillen zijn tussen ervaren omgevingsdruk bij moeders en die bij vaders. We voeren hiertoe paarsgewijze Ttoetsen uit. Na analyse wijzen de resultaten uit dat moeders significant meer druk ervaren afkomstig van andere ouders dan vaders (t = 2.44, p <.05). Vaders worden misschien minder geconfronteerd met andere ouders, als we het standaard rolpatroon-denken volgen. Wanneer men een schoolpoort passeert bij schooltijd, ziet men dan niet vooral moeders? Bovendien tonen resultaten aan dat vaders gemiddeld genomen in significant hogere mate druk ervaren vanwege de partner dan moeders (t = -5.90, p <.001). Dit kan betekenen dat moeders hun partner meer onder druk zetten dan omgekeerd het geval is, of dat vaders hier gevoeliger voor zijn en dit in hogere mate rapporteren dan moeders. Het kan ook zijn dat moeders die meer druk rapporteren van andere ouders deze meer doorzetten naar hun partner. Echter deze zaken zullen onderzocht moeten worden in een bijkomende studie. De media ten slotte, wordt door moeders veel meer ervaren als een omgevingsdruk op hun stijl van opvoeden, dan door vaders (t = 4.63, p <.001).
57
Discussie
5.1.2 Het verband tussen omgevingsdruk, OCZW en psychologische controle Op basis van voorgaande literatuur en de Zelfdeterminatietheorie verwachten we dat ervaren omgevingsdruk geassocieerd is met een meer controlerende en een minder autonomieondersteunende opvoedingsstijl (Grolnick, 2002, 2007). De resultaten bevestigen dat de verscheidene bronnen van omgevingsdruk op een sterk positieve wijze samenhangen met een psychologisch controlerende opvoedingsstijl. Autonomieondersteuning is met deze ervaren omgevingsdruk niet of op een licht negatieve wijze geassocieerd. Opmerkelijk is dat de andere vorm van controlerend opvoedingsgedrag, externe controle, geen sterk verband houdt met omgevingsdruk. Wanneer we ook zien dat OCZW - dat reeds een sterke samenhang vertoont met omgevingsdruk - vooral sterk positief samenhangt met psychologische controle, en in veel mindere mate met de andere opvoedingsstijlen, externe controle en autonomieondersteuning; kunnen we vermoeden dat omgevingsdruk vooral gelinkt is aan een psychologisch controlerende opvoedingsstijl. Het lichte verband van de andere opvoedingsstijlen met omgevingsdruk kan dan mogelijk verklaard worden door hun respectievelijk positieve en negatieve samenhang met psychologische controle. Regressieanalyses toonden aan dat er een uniek verband is tussen omgevingsdruk en psychologische controle enerzijds, en tussen OCZW en psychologische controle anderzijds. Noch autonomieondersteuning, noch externe controle hangt nog samen met omgevingsdruk of OCZW, na uitzuivering van psychologische controle. Deze exclusieve samenhang van psychologische controle enerzijds met omgevingsdruk en anderzijds met OCZW kunnen we begrijpen gezien dergelijke vormen van ouderlijke druk eerder subtiel aanwezig zijn en zullen dus veeleer verdoken of onderhuids naar de kinderen gecommuniceerd worden, in plaats van zichtbaar via de sociaal minder aanvaarde controlerende opvoedingsstijl externe controle. Dit unieke verband tussen omgevingsdruk, OCZW en psychologische controle kan echter mogelijks vertekend zijn doordat we in de meting van psychologische controle zowel de globale als domeinspecifieke schaal hebben gecombineerd. Psychologische controle is dus in tegenstelling tot de andere twee opvoedingsstijlen meteen gekoppeld aan prestatiegerichtheid. Een bedenking is dat dit mogelijks ook het
58
Discussie
unieke significante verband kan verklaren met OCZW. Om hierover klaarheid te krijgen, voerden we de regressieanalyses opnieuw uit, ditmaal zonder de prestatiegeoriënteerde schaal in psychologische controle. De resultaten geven aan dat ook zonder de domeinspecifieke schaal binnen psychologische controle, de verkregen resultaten overeind blijven (geen verschil in grootteorde of significantieniveau).
Nu duidelijk is dat het ervaren van omgevingsdruk en OCZW gepaard gaat met een psychologisch controlerende opvoedingsstijl; onderzoeken we welke rol OCZW inneemt binnen deze relatie. Uit analyses blijkt dat ouderlijke contingente zelfwaarde een partiële mediator is binnen de relatie tussen globale omgevingsdruk en psychologische controle. Ouders die veel omgevingsdruk ervaren zullen zich meer aangesproken voelen in hun contingente zelfwaarde en op die wijze ook meer controlerend gedrag gaan stellen dan ouders die minder druk uit hun omgeving ervaren. We keken ook of OCZW een moderator kan vormen in de relatie tussen omgevingsdruk en psychologische controle. Dit bleek echter niet het geval. We hebben daarom ook besloten om de moderatiehypothese niet verder te onderzoeken, opgesplitst naar de verscheidene bronnen van omgevingsdruk.
Wanneer we specifiek naar alle bronnen van omgevingsdruk afzonderlijk gaan kijken, krijgen we analoge bevindingen. De zes bronnen van omgevingsdruk voorspellen op een significant positieve manier psychologische controle. Hoe meer een ouder omgevingsdruk percipieert, hoe meer hij/zij psychologische controle zal inbrengen in de opvoeding. Enkel media valt wat uit de boot, met een minder significant effect. We zien bovendien dat elk soort omgevingsdruk een significant sterk positieve predictor is voor OCZW. Vooral ouderlijke druk afkomstig van de school, de partner en de eigen ouders kennen een grote samenhang in de mate waarin een ouder innerlijke druk voelt, onder de vorm van OCZW. Het zijn misschien niet toevallig de drie omgevingsbronnen die vermoedelijk het dichtste bij de ouder als individu en de ouder-kind relatie staan, die sterk gepaard gaan met de zelfwaarde van de ouder. Voor elke soort bron van omgevingsdruk kan tevens gesteld worden dat OCZW een
59
Discussie
significant goede en positieve voorspeller is voor psychologische controle. Dit verband lijkt sterker aanwezig te zijn voor moeders dan vaders. Zou de zelfwaarde van moeders meer afhangen van hun kind (en diens prestaties) dan bij vaders? Voelen ze zich daarom meer genoodzaakt om zich controlerend op te stellen? OCZW blijkt uiteindelijk voor moeders als een partiële mediator te fungeren in de relatie tussen elke specifieke vorm van omgevingsdruk en een psychologisch controlerende opvoedingsstijl. Wanneer moeders dus veel omgevingsdruk ervaren, zet dit hen er gedeeltelijk op een directe wijze toe aan om zich meer psychologisch controlerend te gedragen ten aanzien van hun kind; en gedeeltelijk verloopt dit proces doordat de ervaren omgevingsdruk hun OCZW aanwakkert. Dit geldt voor alle omgevingsbronnen, behalve media; waar OCZW optreedt als volledige mediator. Dit mag niet verbazen, gezien het rechtstreekse verband met psychologische controle ook reeds zwakker is. Voor vaders daarentegen gaat omgevingsdruk van verscheidene bronnen vooral gepaard met psychologische controle door de volledige mediatie van OCZW. Dit is het geval voor druk afkomstig van de partner, de eigen ouders, de school en media. Veel ervaren omgevingsdruk uit deze bronnen maakt dat vaders meer in hun OCZW worden aangesproken en op die manier zal dit zich vertalen naar een meer psychologisch controlerende opvoedingscontext ten aanzien van hun kind. Bij ervaren druk afkomstig van andere ouders en de competitiegerichte maatschappij geldt voor vaders wel het partieel mediatiemodel.
Globaal kunnen we concluderen dat omgevingsdruk - waarvan de ervaren mate het grootst is bij de media, de prestatiegerichte maatschappij en de eigen ouders gepaard gaat met het meer online plaatsen van de ouderlijke contingente zelfwaarde. Deze ouderlijke zelfwaarde varieert mee met de prestaties van hun kind. Wanneer ouders omgevingsdruk ervaren, gaan zij deze meer transformeren in druk naar hun kind toe, onder de vorm van meer psychologische controle. Via subtiele technieken zoals schuld- of schaamte-inductie, of het vooropstellen van voorwaardelijke liefde pogen ze de prestaties van hun kind te beïnvloeden om zo ook hun ouderlijke zelfwaarde veilig te stellen. Anderzijds draagt omgevingsdruk deels soms ook
60
Discussie
rechtstreeks bij tot de tendens meer psychologisch controlerend opvoedingsgedrag te stellen. Van dit gedeeltelijk rechtstreekse verband is zeker sprake bij moeders (behalve voor wat druk van de media betreft) en voor sommige omgevingsbronnen - namelijk druk van andere ouders en van de competitiegerichte maatschappij - ook bij vaders. De ouderlijk ervaren omgevingsdruk wordt vertaald naar druk op het kind. De nadelige gevolgen van ouderlijke psychologische controle op de ontwikkeling van het kind, zijn bekend en werden besproken in de literatuurstudie.
5.2
Sterktes en beperkingen van huidig onderzoek en suggesties voor toekomstig
onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek, binnen het kader van de Zelfdeterminatietheorie (SDT, Deci & Ryan, 1985, 2000), is vaak gericht op adolescenten. Een sterkte van deze studie is dat het hier de ouders van lagereschoolkinderen betreft. Bovendien zou het interessant zijn om de visie van het kind zelf te kunnen krijgen. In deze studie werden enkel de ouders bevraagd over hun eigen opvoedingsgedrag. Indien de kinderen vanuit hun standpunt zouden kunnen vertellen hoe zij hun opvoedende ouders ervaren, zouden we misschien een ander beeld krijgen. Over de vraagstelling – zeker bij jongere kinderen – zal goed nagedacht moeten worden; des te meer omdat kinderen een enorme loyaliteit koesteren ten opzichte van hun ouders. Een betrouwbare meting bij kinderen, dat zowel eenvoudig taalgebruik als de verschillende nuances die de bevraging van vooral autonomieondersteuning en psychologische controle met zich meebrengen, in zich draagt; zal een uitdaging zijn voor de toekomst. Vervolgens stippen we graag aan dat de resultaten bekomen uit de analyses mooi de vooropgestelde hypothesen bevestigen. Zelfs bij het gebruik van conservatieve toetsen – waarbij we uitzuiveren voor effecten van andere opvoedingsstijlen om zo het effect van één enkele opvoedingsstijl te verkrijgen – houden significante verbanden stand. Dit geeft aan dat het partieel mediatiemodel van
61
Discussie
OCZW binnen de relatie tussen omgevingsdruk en psychologische controle toch wel erg duidende verbanden kent.
Een beperking van deze studie is dat de data verkregen zijn via zelfrapportering. Hierdoor kunnen de resultaten mogelijks vertekend zijn. Gezien we ouders vroegen om te reflecteren over hun eigen opvoedingsgedrag, kan er soms – ondanks de verzekerde anonimiteit van het onderzoek - sociaal wenselijk geantwoord zijn. Bovendien vroegen we hen ook ons een beeld te geven van de ervaren soorten omgevingsdruk. Sommige soorten kunnen heel impliciet aanwezig zijn in ons leven, en subtiel een invloed hebben op ons gedrag, zonder dat we ons daar bewust van zijn. We krijgen hier de subjectieve indruk van ouders, wetende dat de verkregen resultaten misschien een onder- of overschatting zijn van de reële impact. Toekomstig onderzoek kan aan de hand van een andere methode, bijvoorbeeld op experimentele wijze, meer objectieve resultaten verkrijgen. Ook een longitudinale studie kan relevant zijn om zicht te krijgen op causale verbanden. Immers, uit deze studie kunnen geen causale conclusies getrokken worden gezien we gewerkt hebben met cross-sectionele data. Indien we omgevingsdruk experimenteel zouden introduceren, zouden mensen met een hoge mate van OCZW deze meer doorvoeren naar hun opvoedingsstijl en dus meer psychologisch controlerend gedrag gaan stellen. Deze druk is objectief geïntroduceerd en daarbij verwachten we vooral moderatie-effecten. Echter, bij zelfrapportage wordt aan de ouder gevraagd om te rapporteren over de druk die de ouder uit zijn/haar omgeving ervaart, en daarnaast ook over de mate van OCZW. Wat mogelijks gebeurt, is dat ouders die een hoge OCZW hebben meer druk in de omgeving percipiëren, net omdat ze er gevoelig aan zijn of er meer belang aan hechten, vanwege het feit dat ze hun zelfwaarde eraan koppelen en die zelfwaarde geëvalueerd zien in de maatschappij, door andere ouders bijvoorbeeld. Hierbij is het dus niet vanzelfsprekend zo dat ze effectief meer druk ervaren. De perceptie is anders vanwege hun zelfwaarde dat online staat. Hierdoor verkrijgen we resultaten die wijzen op mediatie, namelijk; ouders die meer omgevingsdruk rapporteren, vertalen dit naar hun OCZW en gaan meer psychologische controle doorvoeren in hun opvoeding.
62
Discussie
Nog een belangrijke beperking is dat bij de ontwikkeling van de nieuwe schaal die beoogt de mate van ervaren omgevingsdruk te meten, de externe validiteit niet onderzocht is. De meting van theoretisch verwante constructen werd niet opgenomen, waardoor een zicht op hun samenhang afwezig blijft. Een mogelijke schaal om de externe validiteit te onderbouwen is de General Causality Orientation Scale (GCOS; Deci & Ryan, 1985). De eerste twee van de drie vooropgestelde motivationele oriëntaties (autonomie, gecontroleerd, onpersoonlijk) zouden binnen dit kader gebruikt
kunnen
worden.
Bovendien
moeten
we
melden
dat
de
betrouwbaarheidswaarden van de opvoedingsschalen verrassend lager liggen dan verwacht (zie punt 3.3.2). De factorstructuur van de items uit deze opvoedingsstijlmeting komt evenzeer minder duidelijk naar voren dan verwacht kan worden. De interne validiteit van de nieuw ontwikkelde schaal voor omgevingsdruk daarentegen is wel zeer goed te noemen (zie punt 3.3.2).
Finaal geven we graag mee dat het haast ondenkbaar is voor ieder individu om geen druk te ervaren. Zeker voor wat deze vorm van directe druk uit de omgeving betreft, gezien de competitie- en prestatiegerichtheid zo ingebakken zit - en als evidentie beschouwd wordt - in onze maatschappij. Ouders dragen natuurlijk een grote verantwoordelijk voor wat het opvoeden van hun kind betreft. Maar onderschat de rol van maatschappelijke invloeden niet. Sommige mensen zijn vatbaarder voor drukfactoren dan andere of sommigen ervaren het in grotere mate dan de ander, net omdat hun zelfwaarde online staat. Belangrijk is vooral bewust te zijn dàt er elementen het (opvoedkundig) gedrag kunnen beïnvloeden en dat dit op zijn beurt een rol kan spelen in de mate van welbevinden van het kind.
Tot slot wordt het in deze studie gevonden mediatiemodel - en geen moderatiemodel - van omgevingsdruk en een psychologisch controlerende opvoedingsstijl, met OCZW als (partiële) mediator, nog eens geïllustreerd aan de hand van een zelfgemaakte cartoon. Deze creatieve noot volgt teneinde deze verhandeling af te sluiten.
63
Discussie
5.3
Cartoon: illustratie van het partieel mediatiemodel
Psychologische controle Omgevingsdruk
64 OCZW
Referentielijst
REFERENTIES
Assor, A., Roth, G., Israeli-Halevi, M., Freed, A., & Deci, E. L. (2007). Parental conditional positive regard: Another harmful type of parental control. In A. Assor & W. S. Grolnick (chairs), Disentangling the construct of parental control: Conceptual and measurement issues., Symposium conducted at the Biennal Meeting fo the Society for Research on Child Development (SRCD), Boston, MA. Barber, B. K. (1996). Parental psychological control: Revisiting a neglected construct. Child development, 67, 3296-3319. Barber, B. K. (2002). Regulation as a multicultural concept and construct for adolescent health and development. Unpublished manuscript. Barber, B. K. (Ed.) (2002). Intrusive parenting. How psychological control affects children and adolescents. Washington, DC: American Psychological Association. Barber, B. K., & Beuhler, C. (1996). Family cohesion and enmeshment: Different constructs, different effects. Journal of Marriage and Family, 58, 433-441. Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social
psychological
research:
Conceptual,
strategic
and
statistical
considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182. Bates, J. E. (1980). The concept of difficult temperament. Mreill-Palmer Quarterly, 26, 299-320. Bean, R. A., Bush, K. R., McKenry, P. C., & Wilson, S. M. (2003). The impact of parental support, behavioral control, and psychological control on the academic achievement and self-esteem of African American and European American adolescents. Journal of adolescent research, 18, 523-541. Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: A process model. Child development, 55, 83-96. Bernier, A., Carlson, S. M., & Whipple, N. (2010). From external regulation to selfregulation: Early parenting precursors of young children’s executive functioning0 Child development, 81, 326-339.
65
Referentielijst
Bieling, P. J., Israeli, A. L., & Antony, M. M. (2004). Is perfectionism good, bad or both? Examining models of the perfectionism construct. Personality and individual differences, 36, 1373-1385. Black, A. E., & Deci, E. L. (2000). The effects of instructors' autonomy support and students' autonomous motivation on learning organic chemistry: A selfdetermination theory perspective. Science Education, 84, 740-756. Blatt, S. J. (1995). The destructiveness of perfectionism. American Psychologist, 50, 1003-1020. Bronfenbrenner, U. (1986). Ecology of the family as a context for human development: Research perspectives. Developmental psychology, 22, 723-742. Conger, R. D., McCarty, J. A., Yang, R. K., Lahey, B. B., & Kropp, J. P. (1984). Perception of child, childrearing values, and emotional distress as mediating links between environmental stressors and observed maternal behaviour. Child development, 55, 2234-2247. Conger, R. D., Patterson, G. R., & Ge, X. (1995). It takes two to replicate: A meditational model for the impact of parents’ stress on adolescent adjustment. Child development, 66, 80-97. Darling, N., & Steinberg, L. (1993). Parenting style as context: An integrative model. Psychological Bulletin, 113, 487-496. Deci, E. L., Eghrari, H., Patrick, B. C., & Leone, D. R. (1994). Facilitating internalization: The self-determination theory perspective. Journal of personality, 62, 119-142. Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1985). Intrinsic motivation and self-determination in human behavior. New York: Plenum. Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1985). The general causality orientation scale: Selfdetermination in personality. Journal of Research in Personality, 19, 109-134. Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1995). Human autonomy: The basic for true self-esteeem. In M. Kernis (Ed.), Efficacy, agency, and self-esteem. (pp. 31-49). New York: Plenum Press. Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The ‘what’ and ‘why’ of goals pursuits: Human needs and the self-determination of behavior. Psychological inquiry, 11, 227-268.
66
Referentielijst
Delfos, M. F. (2004). Ontwikkelingsproblematiek: de noodzaak tot precisie. In Steerneman,
P.,
Vandormael,
J.,
&
Coolen,
J.
Kind
in
de
knel.
Ontwikkelingsstoornissen in de praktijk van de jeugdzorg: samen-werken. (pp. 15-18). Maklu, Garant. Eaton, M. M. (2003). Parents’ self-views: Implicationss for parents’ use of control with their children and parents’ mental health. Urbana, Illinois: University of Illinois at Urbana-Champaign. Eaton, M. M., & Pommerantz, E. M. (2005). When parent’s self-worth is contingent on children’s performance: implications for parents’ mental health. Poster presented at the biennial meeting of the Society for Research on Child Development, Atlanta, GA. Eisenberg, N., Fabes, R. A., Shepard, S. A., Guthrie, I. K., Murphy, B. C., & Reiser, M. (1999). Parental reactions to children’s negative emotions: Longitudinal relations to quality of children’s social functioning. Child Development, 70, 513534. Erel, O., & Burman, B. (1995). Interrelatedness of marital relations and parent-child relations: A meta-analytic review. Psychological bulletin, 118, 108-132. Graafland, H. (2007). Moeilijk leren. Au! Hij kan het niet. Verkregen op 1 mei 2010, van: http://www.jouders.nl/Nieuwsartikelpagina/moeilijk-leren.-Au-Hij-kn-hetniet.htm Grolnick, W. S. (2003). The psychology of parental control: How well-meant parenting backfires. Mhawah, NJ: Erlbaum. Grolnick, W. S., & Apostoleris , N. H. (2002). What makes parents controlling?. In E. L. Deci & R. M. Ryan (Eds.), Handbook of self-determination research (pp. 161181). The University Of Rochester Press, NY: Rochester. Grolnick, W. S., Deci, E. L., & Ryan R. M. (1997). Internalization within the family: The self-determination theory perspective. In J. E. Grusec & L. kuczynski (Eds.), Parenting and children’s internalization of values: A handbook of contemporary theory (pp. 78-99). London: Wiley.
67
Referentielijst
Grolnick, W. S., Ryan, R. M., & Deci, E. L. (1991). The inner resources for school achievement: Motivational mediators of children’s perception of their parents. Journal of Educational Psychology, 83, 508-517. Grolnick, W. S., Gurland, S. T., DeCourcey, W., & Jacob, K. (2002). Antecedents and consequences of mothers’ autonomy support: An experimental design. Development Psychology, 38(1), 143-155. Grolnick, W. S., Price, C. E., Beiswenger, K. L., & Sauck, C. C. (2007). Evaluative pressure in mothers: Effects of situation, maternal and child characteristics on autonomy supportive versus controlling behaviour. Development Psychology, 43(4), 9911002. Grolnick, W. S., & Seal, K. (2008). Pressured parents, stressed-out kids: Dealing with competition while reasing a successful child: Prometheus Books. Hart, C. H., Nelson, D. A., Robinson, C. C., Olsen, S. F., McNeilly-Choque, M. K. (1998). Overt and relational agression in Russian nursery-school-age children: Parenting style and marital linkages. Development psychology, 34(4), 687-697. Harter, S. (1985). Manual for Self-Perception Profile for Children. In D. A. Treffers, A. W. Goedhart, J. W. Veerman, B. R. H. Van den Bergh, L. Ackaert & L. de Rycke (Eds.). Handleiding Competentiebelevingsschaal voor Adolescenten (CBSA) (pp. 9). Sweits & Zeitlinger. Hock, E., Mcbride, S. L., & Gnezda, T. (1989). Maternal separation anxiety: Motherinfant separation from the maternal perspective. Child development, 60, 793802. Joussemet, M., Landry, R., & Koestner, R. (2008). A self-determination theory perspective on parenting. Canadian Psychology, 49, 194-200. Karavasillis, L., Doyle, A. B., & Markiewicz, D. (2003). Associations between parenting style and attachment to mother in middle childhood and adolescence. International Journal of Behavioral Development, 27, 153-164. Kochanska, G., Gross, J. N., Lin, M., H., & Nichols, K. E. (2002). Guilt in young children : Development, determinants, and relations with a broader system of standards. Child development, 73, 461-482.
68
Referentielijst
Krishnakumar, A., Buehler, C., & Barber, B. K. (2003). Youth perceptons of interparental conflict, ineffective parenting, and youth problem behaviors in European-American and African-American families. Journal of Social and Personal Relationships, 20, 239-260. Lamborn, S. D., Mounts, N. S., Steinberg, L., & Dornbusch, S. M. (1991). Patterns of competence
and
adjustment
among
adolescents from
authoritative,
authoritarian, indulgent, and neglectful families. Child Development, 62, 10491065. Landry, R., Whipple, N., Mageau, G., Joussemet, M., Koestner, R., Didio, L., Gingras, L., Bernier, A., & Haga, S. M. (2008). Trust in organismic development, autonomy support, and adaptation among mothers and their children. Motivation and Emotion, 32, 173-188. Loukas, A., Paulos, S. K., & Robinson, S. (2005). Early adolescent social and overt agression : Examining the roles of social anxiety and maternal psychological control. Journal of Youth and Adolescence, 34, 335-345. Maccoby, E., & Martin, J. (1983). Socialization in the context of the family: Parent-child interaction. In E. M. Hetherington (Ed.), & P. H. Mussen (Series Ed.), Handbook of child psychology: Vol. 4. Socialization, personality, and social development (4th ed., pp. 414-430). New York: Wiley. Mahler, M. (1968). On human symbiosis and the vicissitudes of individuation. New York: International Universities Press. Mahler, M. S., Pine, F., & Bergman, A. (1975). The psychological birth of the human infant. New York: Basic Books. McLoyd, V. C., & Wilson, L. (1991). The strain of living poor: Parenting, social support, and child mental health. In A. C. Huston (Ed.), Children in poverty (pp. 105-135). New York: Cambridge University Press. Mills, R. S. L. (2005). Taking stock of the developmental literature on shame. Developmental review, 25, 26-63. Minuchin, S. (1974). Families and family therapy. London: Travistock.
69
Referentielijst
Morris, A. S., Silk, J. S., Steinberg, L., Sessa, F. M., Avenevoli, S., & Essex, M. J. (2002). Temperamental vulnerability and negative parenting as interacting predictors of child adjustment. Journal of marriage and family, 64, 461-471. Nelson, D. A., & Crick, N. R. (2002). Parental psychological control: Implications for childhood physical and relational aggression. In B. K. Barber (Ed.), Intrusive parenting: How psychological control affects children and adolescents (pp. 168189). Washington, DC; APA. Pelletier, L. G., Séguin-Lévesque, C., & Legault, L. (2002). Pressure from above and pressure from below as determinants of teachers’ motivation and teaching behaviors. Journal of educational psychology, 94, 186-196. Ryan, R. M. (1982). Control and information in the interpersonal sphere: An extension of cognitive evaluation theory. Journal of Personality and Social Psychology, 43, 450-461. Ryan, R. M., & Connell, J. P. (1989). Perceived locus of causality and internalization : Examining reasons for acting in two domains. Journal of Personality and Social Psychology, 57, 749-761. Ryan, R. M, & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development and well-being. American psychologist, 55, 68-78. Rogers, K. N., Buchanan, C. M., & Winchell, M. E. (2003). Psychological control during early adolescence; Links to adjustment in differing parent/adolescent dyads. Journal of Early Adolescence, 23, 349-383. Schaubroeck, K. (2010). Een verpletterend gevoel van verantwoordelijkheid. Waarom ouders zich altijd schuldig voelen. De Geus, Paperback. Sherif, M., & Cantril, H. (1947). The psychology of ego-involvements. New York: Wiley. Sierens, E., Soenens, B., & Vansteenkiste, M. (2009). How are parental psychological control and autonomy-support related? A cluser-analytic approach. Journal of Marriage and Family, 71, 187-202. Snell, W. E. (n.d.). The multidimensional parenting perfectionism questionnaire. Retrieved from http://www4.semo.edu/snell/scales/MPPQ.HTM
70
Referentielijst
Snell Jr, W. E., Overbey, G. A., & Brewer, A. L. (2005). Parenting perfectionism and the parenting role. Personality and Individual Differences, 39, 613-624. Sobel, M.E. (1982). Asymtotic intervals for indirect effects in structural equations models. In: S. Leinhart (Ed.; 1982), Sociological Methology (pp. 290-312). San Francisco: Jossey- Bass. Soenens, B., Elliot, A. J., Goossens, L., Vansteenkiste, M., Luyten, P., & Duriez, B. (2005). The intergenerational transmission of perfectionism: Parents’ psychological control as an intervening variable. Journal of Psychology, 19, 358366. Soenens, B., Vansteenkiste, M., Duriez, B., & Goossens, L. (2006). In search of the sources of psychologically controlling parenting: The role of parental seperation anxiety and parental maladaptive perfectionism. Journal of Research on Adolescence, 16(4), 539-559. Soenens, B., Vansteenkiste, M., Lens, W., Luyckx, K., Goossens, L., Beyers, W., & Ryan, R. M. (2007). Conceptualizing parental autonomy support: Adolescent perceptions of promotion of independence versus promotion of volitional functioning. Development Psychology, 43, 633-646. Soenens, B., & Vansteenkiste, M. (2010). A theoretical upgrade of the concept of parental psychological control: proposing new insights on the basis of selfdetermination theory. Developmental review, 30, 74-99. Soenens, B., Vansteenkiste, M., & Luyten, P. (2010). Toward a domain-specific approach to the study of parental psychological control: Distinguishing between
dependency-oriented
and
achievement-oriented
psychological
control. Journal of personality, 78, 217-256. Soucy, N., & Larose, S0 (2000). Attachment and control in family and mentoring contexts as determinants of adolescent adjustment to college. Journal of Family Psychology, 14, 125-143. Timbremont, B., Braet, C., & Dreessen, L. (2004). Assessing Depression in Youth: Relation between the Children’s Depression Inventory and a Structured Interview. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 33(1), 149-157.
71
Referentielijst
Vansteenkiste, M., Niemiec, C., & Soenens, B. (in press). The development of the five mini-theories of self-determination theory: An historical overview, emerging trends, and future designs. In T. Urdan & S. Karabenick (Eds.). Advances in motivation and achievement, vol 16: The decade ahead. UK: Emerald Publishing. Vansteenkiste, M., & Soenens, B. (2007). Cursus ontwikkelingspsychologie II. Leuven: Acco. Vansteenkiste, M., Soenens, B., Beyers, W., & Lens, W. (2008). Waarom we doen wat we niet graag doen. Kind en Adolescent, 2, 64-79. Verschueren, K., Dossche, D., Marcoen, A., Mahieu, S., & Bakermans-Kranenburg, M. (2006). Attachment representations and discipline in mothers of young school children: an observational study. Social development, 15, 659-675. Williams, G. C., & Deci, E. L. (1996). Internalization of biopsychosocial values by medical students: A test of self-determination theory. Journal of Personality and Social Psychology, 70, 767-779. Wuyts, D., Soenens, B., Assor, A, & Vansteenkiste, M. (2010). When parents selfworth depends on their children's performance: A validation study of a new measure for parental contingent self-esteem. Poster presented at the 4th SDTcongres, Ghent.
72
Bijlage
BIJLAGE
Bijlage 1.
Informatieve brief gericht aan de ouders …………………………….……… p. 74
Bijlage 2.
Vragenlijstbundel voor de ouders (versie mama – papa versie is volledig analoog) …………………………………………………………….……………………….… p. 76
73
Bijlage 1.
Ouders en hun omgeving: Wat is UW mening? Beste mama/papa,
‘Ouders en hun omgeving?’: Wij zijn benieuwd naar uw mening hierover! Door het bevragen van ouders krijgen we een beter zicht over hoe zij hun opvoeding en de invloed van hun omgeving daarop ervaren. Door het invullen van bijgevoegde vragenlijst kan u ons helpen in de toekomst ouders een betere ondersteuning te bieden! Een paar weken geleden vroegen wij u om toestemming te geven voor uw kind om deel te nemen aan een onderzoek die de relatie onderzocht tussen kinderen en ouders. Ondertussen heeft uw kind op school (indien u daarvoor toestemming gaf) reeds een korte vragenlijst ingevuld. Dit is het tweede en erg belangrijke luik van datzelfde onderzoek, waarbij we zoveel mogelijk ouders trachten te bereiken met de vraag of ze bijgevoegde vragenlijst willen invullen. OOK ALS U UW KIND EERDER GEEN TOESTEMMING GAF OM DEEL TE NEMEN AAN HET ONDERZOEK, ZIJN WE BENIEUWD NAAR UW MENING, WANT ELKE OUDER ZIJN MENING IS BELANGRIJK EN WE ZIJN NOG OP ZOEK NAAR VELE OUDERS DIE WILLEN DEELNEMEN! We weten dat ouders het vaak erg druk hebben en ze soms nog weinig tijd over hebben. Toch zouden we u willen vragen om 20 minuten tijd te maken om deze vragenlijst in te vullen omdat we graag ook uw mening horen. We hopen van harte dat u even tijd voor wil nemen, het helpt ons een groot stuk vooruit. U vindt in deze enveloppe twee pakketjes van vragenlijsten, één die voor de moeder bestemd is en één voor de vader. Dit is de versie voor de moeder/vader. Na het invullen van de vragenlijst mag u deze in de bijgevoegde enveloppe steken en deze dichtplakken. Enkel de onderzoekers zullen uw gegevens zien. Het is belangrijk dat u weet dat de ingevulde vragenlijsten vertrouwelijk zullen behandeld worden. We vragen u op de volgende pagina enkel de laatste letter van de voor- en achternaam en geboortedatum van uw kind (= CODE) te geven zodat we de vragenlijst van uw kind -die we dezelfde code hebben gevraagd- aan uw vragenlijst kunnen koppelen. Indien u deze vragenlijst van meerdere kinderen ontving, kiest u het ‘OUDSTE KIND’ en vult u de vragenlijst met dit kind in gedachte in. De code die we op de volgende pagina vragen heeft dan uiteraard enkel betrekking op het oudste kind. Wij vragen de stellingen eerlijk te beantwoorden. Uw antwoorden zijn enkel bruikbaar als ze u goed beschrijven. Er zijn dus geen goede of fouten antwoorden. Vragen die gaan over ‘zoon/dochter’ hebben betrekking op het kind van wie u deze vragenlijst ontving. Wij hopen dat zoveel mogelijk ouders willen meewerken aan dit onderzoek, zodat we een goed zicht krijgen hoe ouders over deze zaken denken en voelen. De resultaten van dit
74
onderzoek zijn immers belangrijk om kinderen en hun ouders in de toekomst een betere begeleiding te bieden op vlak van opvoeding. We willen u na afloop zo goed mogelijk informeren over de resultaten. Daarom laten we u weten welke besluiten we uit dit onderzoek halen en delen we dit aan u mee via een interactieve lezing voor ouders of via een informatiebrochure op maat van ouders. Indien u vragen of opmerkingen heeft over het onderzoek, kan u ons steeds bereiken op onderstaand adres. Gelieve de ingevulde vragenlijsten terug mee te geven naar de school. We hopen dat u zin hebt om mee te werken! Alvast hartelijk bedankt! Drs. Dorien Wuyts & Prof. Dr. Bart Soenens
75
Bijlage 2.
VRAGENLIJST: Ouders en hun omgeving? – VERSIE MAMA
LAATSTE LETTER VAN DE VOORNAAM VAN MIJN KIND: ………………….. * LAATSTE LETTER VAN DE ACHTERNAAM VAN MIJN KIND: ………………. * GESLACHT VAN MIJN KIND: jongen / meisje DATUM VAN VANDAAG
Dag…….... Maand…..…... Jaar………
GEBOORTEDATUM VAN UW KIND
Dag…….... Maand…..…... Jaar………
SCHOOL ……………………………………………………………. KLAS ………………………………………………………………….
CODE We vragen u onderstaand kadertje in te vullen zodat we de vragenlijst van uw kind aan uw vragenlijst kunnen koppelen.
CODE:
*(Indien u van meerdere kinderen deze vragenlijst ontving, kiest u ‘het OUDSTE kind’ en vult u bovenstaand kadertje in met de gegevens van dat kind. Het vervolg van de vragenlijst heeft dan betrekking op het oudste kind.)
76
ALGEMENE GEGEVENS
MAGE
Wat is uw leeftijd?
MEDU
Wat is de hoogste scholing die u behaalde?
…………… 1. lager onderwijs 2. middelbaar onderwijs 3. hoger onderwijs 4. universitair onderwijs
MGEZ
1. Ik ben getrouwd of woon samen met de biologische vader van mijn kind.
Wat is uw gezinsstructuur?
2. Ik ben gescheiden en heb geen nieuwe partner. 3. Ik ben gescheiden en heb een nieuwe partner. 4. Ik ben weduwe.
MKIND
Ik heb…
1. 1 kind 2. 2 kinderen 3. 3 kinderen 4. 4 kinderen 5. Meer dan 4 kinderen, namelijk ………………
77
UW KIJK OP OPVOEDING Hieronder vindt u een aantal stellingen of uitspraken over de relatie met uw kind. Omcirkel een cijfer tussen 1 (helemaal niet van toepassing) tot 5 (helemaal wel van toepassing) achter elke stelling. 1 helemaal niet
2
3
4
5 helemaal wel
1. Ik maak dat mijn kind zich beter voelt als hij/zij zijn/haar zorgen met 1 mij besproken heeft.
2
3
4
5
2. Ik laat mijn kind zijn/haar eigen plannen maken voor de dingen die hij/zij doet.
1
2
3
4
5
3. Ik dreig er soms mee mijn kind het huis uit te gooien.
1
2
3
4
5
4. Ik probeer de manier waarop mijn kind dingen ziet te veranderen.
1
2
3
4
5
5. Ik toon mijn kind enkel dat ik hem/haar graag zie als hij/zij goede punten behaalt.
1
2
3
4
5
6. Ik glimlach vaak naar mijn kind.
1
2
3
4
5
7. Ik ben bereid de dingen vanuit het standpunt van mijn kind te bekijken.
1
2
3
4
5
8. Ik roep of tier wel eens tegen mijn kind.
1
2
3
4
5
9. Ik verander van gespreksonderwerp telkens als mijn kind iets te vertellen heeft.
1
2
3
4
5
10. Ik ben minder vriendelijk tegen mijn kind als hij/zij iets niet helemaal 1 perfect doet.
2
3
4
5
11. Ik kan ervoor zorgen dat mijn kind zich beter voelt als hij/zij van streek is.
1
2
3
4
5
12. Ik laat mijn kind, telkens als dat mogelijk is, kiezen wat hij/zij doet.
1
2
3
4
5
13. Ik scheld mijn kind soms uit.
1
2
3
4
5
14. Ik onderbreek mijn kind vaak.
1
2
3
4
5
15. Ik toon enkel respect voor mijn kind als hij/zij in alles de beste is.
1
2
3
4
5
16. Ik vrolijk mijn kind op als het droevig is.
1
2
3
4
5
17. Ik laat mijn kind toe dingen voor zichzelf te beslissen.
1
2
3
4
5
18. Ik geef mijn kind al eens een lap rond de oren.
1
2
3
4
5
19. Ik geef mijn kind de schuld van problemen van andere gezinsleden.
1
2
3
4
5
20. Ik ben pas trots op mijn kind als hij/zij uitblinkt in alles wat hij/zij
1
2
3
4
5
78
doet. 21. Ik geef mijn kind veel zorg en aandacht.
1
2
3
4
5
22. Ik sta erop om alles om mijn manier te doen.
1
2
3
4
5
23. Ik heb mijn kind wel al eens lichamelijk gestraft.
1
2
3
4
5
24. Ik rakel de vroegere fouten van mijn kind op als ik hem/haar bekritiseer.
1
2
3
4
5
25. Ik geef mijn kind minder aandacht als hij/zij niet het beste uit zichzelf 1 haalt.
2
3
4
5
26. Ik vind het belangrijk om mijn kind te tonen dat ik van hem/haar houd.
1
2
3
4
5
27. Ik ben niet erg gevoelig voor wat mijn kind belangrijk vindt.
1
2
3
4
5
28. Ik heb mijn kind wel al eens geslagen.
1
2
3
4
5
29. Ik waardeer mijn kind pas als het hoge normen nastreeft.
1
2
3
4
5
30. Ik ben minder vriendelijk tegen mijn kind als hij/zij de dingen niet op 1 mijn manier ziet.
2
3
4
5
31. Ik doe graag dingen samen met mijn kind.
1
2
3
4
5
32. Ik help mijn kind om zijn/haar eigen richting in het leven te kiezen.
1
2
3
4
5
33. Ik vermijd mijn kind aan te kijken als hij/zij mij teleurgesteld heeft.
1
2
3
4
5
34. Als mijn kind minder goed presteert, toon ik dat ik hem/haar minder 1 graag zie.
2
3
4
5
35. Ik ben enkel fier op mijn kind als hij/zij het goed doet op toetsen.
1
2
3
4
5
36. Als mijn kind ondermaats presteert, geef ik hem/haar schuldgevoelens.
1
2
3
4
5
79
MIJN KIND EN IK Hieronder vindt u een aantal stellingen over de relatie met uw zoon/dochter. Gelieve deze te beoordelen aan de hand van onderstaande schaal. 1 helemaal niet
2
3
4
5 helemaal wel
1.
Vaak zorgt het succes van mijn zoon/dochter ervoor dat ik me erg trots voel over mezelf.
1
2
3
4
5
2.
De mislukkingen van mijn zoon/dochter kunnen ervoor zorgen dat ik me zelf beschaamd voel.
1
2
3
4
5
3.
Als mijn zoon/dochter het middelbaar zou afwerken met hoge punten, zou dit veel bijdragen aan de tevredenheid in mijn leven.
1
2
3
4
5
4.
De prestaties van mijn zoon/dochter zijn ook mijn prestaties.
1
2
3
4
5
5.
Als mijn zoon/dochter faalt, voel ik me slecht over mezelf.
1
2
3
4
5
6.
Ik ervaar meestal een sterk gevoel van trots wanneer mijn zoon/dochter het goed doet op school.
1
2
3
4
5
7.
Een mislukking van mijn zoon/dochter is ook een mislukking voor mezelf.
1
2
3
4
5
8.
Het succes van mijn zoon/dochter is een belangrijke bron van tevredenheid in mijn leven.
1
2
3
4
5
9.
Als mijn zoon/dochter ergens niet in slaagt, voelt het alsof ik zelf niet slaagde.
1
2
3
4
5
10.
Hoe ik me voel hangt vaak af van de prestaties van mijn kind.
1
2
3
4
5
11.
Als mijn zoon/dochter slaagt voel ik me goed over mezelf.
1
2
3
4
5
12.
De fouten van mijn kind zijn ook mijn fouten.
1
2
3
4
5
13.
Als mijn zoon/dochter niet zou slagen in zijn/haar studies zou dit me veel ontgoocheling en kopzorgen bezorgen.
1
2
3
4
5
14.
Mijn zelfwaardering hangt voor een belangrijk stuk af van de prestaties van mijn zoon/dochter op school.
1
2
3
4
5
15.
Ik zal me geslaagd voelen als ouder als mijn kind goed presteert.
1
2
3
4
5
80
MIJN OMGEVING Hieronder vindt u een aantal stellingen of uitspraken over wat andere ouders en uw partner doen en over de verwachtingen die zij kunnen hebben over uw rol als ouder. Omcirkel een cijfer tussen 1 (helemaal niet van toepassing) tot 5 (helemaal wel van toepassing) achter elke stelling. 1 helemaal niet
2
3
4
5 helemaal wel
MDAOU01
1. Andere ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind.
1
2
3
4
5
MDAOU02
2. Andere ouders verwachten dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen.
1
2
3
4
5
MDAOU03
3. Andere ouders laten uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol is.
1
2
3
4
5
MDAOU04
4. Andere ouders laten merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt.
1
2
3
4
5
MDAOU05
5. Andere ouders zeggen me dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet slecht presteert.
1
2
3
4
5
MDAOU06
6. Andere ouders verwachten dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand.
1
2
3
4
5
MAOU01
7. Andere ouders praten vaak trots over de prestaties van hun kind.
1
2
3
4
5
MAOU02
8. Andere ouders zijn erg bezorgd over het falen van hun kind.
1
2
3
4
5
MAOU04
9. Andere ouders scheppen vaak op over hun kind.
1
2
3
4
5
PAOU05
10. Andere ouders zijn vaak beschaamd als hun kind slecht presteert.
1
2
3
4
5
MCOM01
11. De omgeving van mijn kind focust erg op het vermijden van slecht presteren.
1
2
3
4
5
MCOM02
12. Er is veel competitie in het leven van mijn kind.
1
2
3
4
5
MCOM03
13. Mijn kind wordt vaak geëvalueerd.
1
2
3
4
5
MCOM04
14. De omgeving van mijn kind staat negatief ten opzichte van falen.
1
2
3
4
5
MDPA01
15. Mijn partner geeft mij het gevoel dat ik verantwoordelijk 1
2
3
4
5
81
ben voor het goed presteren van mijn kind. MDPA02
16. Mijn partner verwacht dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen.
1
2
3
4
5
MDPA03
17. Mijn partner laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor 1 zorgt dat zijn/haar kind succesvol is.
2
3
4
5
MDPA04
18. Mijn partner laat merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt.
1
2
3
4
5
MDPA05
19. Mijn partner zegt me dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet slecht presteert.
1
2
3
4
5
MDPA06
20. Mijn partner verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand.
1
2
3
4
5
Mijn eigen ouders (= grootouders van uw kind) Hieronder vindt u een aantal stellingen of uitspraken over de verwachtingen die uw eigen ouders kunnen hebben over uw rol als ouder bij het presteren van uw kind. Omcirkel een cijfer tussen 1 (helemaal niet van toepassing) tot 5 (helemaal wel van toepassing) achter elke stelling. 1 helemaal niet
2
3
4
5 helemaal wel
MDEOU01
1. Mijn ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk 1 ben voor het goed presteren van mijn kind.
2
3
4
5
MDEOU02
2. Mijn ouders verwachten dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen.
1
2
3
4
5
MDEOU03
3. Mijn ouders laten uitschijnen dat een goede ouder ervoor 1 zorgt dat zijn/haar kind succesvol is.
2
3
4
5
MDEOU04
4. Mijn ouders laten merken dat het mijn verantwoordelijkheid is dat mijn kind niet faalt.
1
2
3
4
5
MDEOU05
5. Mijn ouders zeggen me dat een goede ouder ervoor zorgt 1 dat zijn/haar kind niet slecht presteert.
2
3
4
5
MDEOU06
6. Mijn ouders verwachten dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand.
2
3
4
5
82
1
De school Hieronder vindt u een aantal stellingen of uitspraken over de verwachting die de school kan hebben over uw rol als ouder bij het presteren van uw kind. De school verwijst hier naar leerkrachten, directie en/of schoolklimaat. Omcirkel een cijfer tussen 1 (helemaal niet van toepassing) tot 5 (helemaal wel van toepassing) achter elke stelling. 1 helemaal niet
2
3
4
5 helemaal wel
MDSCH01
7. De school geeft mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben 1 voor het goed presteren van mijn kind.
2
3
4
5
MDSCH02
8. De school verwacht dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen.
1
2
3
4
5
MDSCH03
9. De school laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol is.
1
2
3
4
5
MDSCH04
10. De school laat merken dat het mijn verantwoordelijkheid is 1 dat mijn kind niet faalt.
2
3
4
5
MDSCH05
11. De school zegt me dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet slecht presteert.
1
2
3
4
5
MDSCH06
12. De school verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand.
1
2
3
4
5
De media Hieronder vindt u een aantal stellingen of uitspraken over de verwachting die de media kan hebben over uw rol als ouder bij het presteren van uw kind. De media verwijst hier naar opvoedingsboeken en/of televisieprogramma’s (bv. ‘the supernanny’). Omcirkel een cijfer tussen 1 (helemaal niet van toepassing) tot 5 (helemaal wel van toepassing) achter elke stelling. 1 helemaal niet
2
3
4
5 helemaal wel
MDMED01
13. De media geeft mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben 1 voor het goed presteren van mijn kind.
2
3
4
5
MDMED02
14. De media verwacht dat ouders hun kinderen behoeden voor mislukkingen.
1
2
3
4
5
MDMED03
15. De media laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor
1
2
3
4
5
83
zorgt dat zijn/haar kind succesvol is. MDMED04
16. De media laat merken dat het de verantwoordelijkheid van 1 ouders is dat hun kind niet faalt.
2
3
4
5
MDMED05
17. De media geeft me de boodschap dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind niet slecht presteert.
1
2
3
4
5
MDMED06
18. De media verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand.
1
2
3
4
5
Dat was het! Hartelijk dank voor uw tijd en moeite om dit in te vullen!
84