Bruine Beer verzamelde eikels en besjes in de struiken. Er lagen eikels in overvloed. Hij had al een behoorlijke voorraad vergaard de afgelopen dagen. Bruine Beer was van plan om die avond een groots maal te eten en dan onder de wol te kruipen voor een kleine winterslaap. Het hoefde niet, er was altijd voedsel genoeg en het was nooit te koud om rond te scharrelen. Bruine Beer had gewoon zin in een winterslaap. Zijn hol had hij al helemaal geprepareerd met de zachtste blaadjes en grasjes. Het zou heerlijk zijn om daar een paar weken te soezelen. Beer plukte dromerig wat rode bessen. Beer legde ze op een groot blad. Hij had al veel eikels en bessen verzameld. Misschien nog een paar kastanjes. De kastanjeboom was in de buurt, net in de buurt van een paar struiken kruisbessen. Kruisbessen waren zijn lievelingsbessen, die zouden zijn laatste maal voor de winterslaap extra feestelijk maken. ‘Mie!’ hoorde Bruine Beer. ‘Hoi Egel,’ zei Bruine Beer, ‘Lust je ook graag kruisbessen?’ Egel knikte. ‘Het zijn mijn lievelingsbessen,’ zei Bruine Beer. Bruine Beer plukte behoedzaam wat kruisbessen. Hij gaf Egel er vier. ‘Mie?’ vroeg Egel, terwijl hij Bruine Beer grondig bekeek. ‘Nee, ik ben geen grote egel,’ zei Beer, ‘Ik ben een beer. Een bruine beer.’ ‘Mie, mie.’ zei Egel. ‘Ik ben bruin, net als jij,’ zei Beer, ‘maar toch ben ik geen Egel.’ ‘Mie-‐mie-‐mie.’ argumenteerde Egel. ‘Ik heb kleine oren, net als jij.’ zei Beer. Hij dacht even. ‘Maar ik heb geen stekels.’ vervolgde hij triomfantelijk. ‘Mie....’ weifelde Egel. ‘Een egel heeft altijd stekels,’ zei Beer, ‘Volgens mij ben je geen egel als je geen stekels hebt. Dat is het bewijs, ik ben dus geen Egel.’ Egel at een kruisbesje. ‘Mie?’ vroeg Egel. ‘Jij een beer?’ zei Beer, ‘Een beer houdt het meest van nootjes en bessen, jij?’ Egel knikte glunderend. ‘Maar’, zei Beer, ‘Hou je ook een winterslaap?’ ‘Mie,’ knikte Egel, ‘Mie, mie. Mie.’ ‘Het hoeft hier inderdaad niet.’ zei Beer. Bruine Beer wist bijna zeker dat Egel geen beer was. Hij wilde weleens zien of Egel
kon winterslapen. ‘Nou, Egel,’ zei Bruine Beer, ‘Ik heb mijn hol al helemaal geprepareerd voor een fijne winterslaap, met de zachtste grassen. Zometeen ga ik een feestmaal eten om met een volle maag te kunnen slapen. Ik heb nog niet eerder iemand ontmoet die ook een winterslaap houdt, wil je misschien meedoen?’ Egel ging op zijn achterpootjes staan van blijdschap: ‘Mie!’ Nu zullen we eens zien wie hier een Beer is, dacht Bruine Beer een beetje trots. Die avond aten ze samen van de bessen en de kastanjes. Bruine Beer had zelfs een kampvuur gemaakt. Het vuur knisperde en was behaaglijk warm. Ze zongen liedjes en spraken over bessen, over de sterren en over Dennenboom die een vriend van beiden bleek. Het was een hele beregezellige avond. Toen werd het tijd om te gaan slapen. Bruine Beer liet vol trots zijn hol zien. Egel sprong naar binnen, snuffelde aan de verse grasjes en woelde er met zijn gezichtje in. Daarna rolt Egel zich op in een hoekje. ‘Mie,’ zei hij tevreden. Bruine Beer rolde zich ook op, in het midden van zijn hol. Hij had een heerlijk nestje gemaakt. ‘Nou, Egel, welterusten.’ zei Bruine Beer. ‘Miemiemie.’ wenste Egel terug. Beer en Egel vielen snel in slaap. De volgende middag werd Beer eventjes wakker, hij wilde inspecteren of Egel nog steeds sliep. Hij zag het kleine bolletje zachtjes op en neer bewegen. Egel sliep. Een dag slapen zegt nog niets, dacht Beer. Beer ging weer slapen. Echt diep sliep Beer niet. Hij wilde telkens controleren of Egel nog sliep. Maar Egel leek echt een beer. Hij sliep als een os! Eerst keek Beer één keer per dag en viel hij daarna weer in slaap. Maar na een week lag Beer wakker. Was Egel een beer? Dat kon toch niet? En toch zag hij telkens de ademhaling zachtjes op en neer gaan. Egel wintersliep. Beer kon de slaap niet meer vatten en stond op. Hij ijsbeerde door zijn hol. Toen
kwam hij op een idee! ‘Egel?’ zei Bruine Beer zachtjes. ‘Egel? Wil je wakker worden? Ik heb een idee. Egel?’ De stekels gingen een beetje omhoog staan, alsof ze niet wakker wilden worden en dat duidelijk wilde maken. Egel lag prinsheerlijk in de grasjes. ‘Egel?’ zei Beer iets harder. Egel deed zijn oogjes langzaam open. Hij keek alsof hij nog in dromenland was. ‘Egel?’ zei Beer, ‘Ik heb een idee.’ Egel was nu klaarwakker. ‘Mie?’ vroeg Egel. ‘We moeten naar ijsbeer in het verre Noorden.’ zei Bruine Beer. ‘Is jouw vacht warm genoeg?’ ‘Mie, mie.’ twijfelde Egel. ‘Dan nemen we voor de zekerheid wat grassen voor je mee. Het is heel koud in het verre Noorden.’ Bruine Beer pakte alle benodigdheden voor de reis in een grote zak. Deze bond hij op zijn rug. ‘Kom aan, Egel, we gaan op reis naar het verre Noorden.’ zei Bruine Beer en hij liep naar buiten. ‘Mie!’ zei Egel. Bruine Beer had een missie. Hij keek serieus en liep rustig. Hij vertelde tegen Egel dat hij ook rustig moest lopen. Het was een lange reis en je moest je krachten sparen. Na een dag lopen maakte Bruine Beer een vuurtje. Hij had enige bessen meegenomen en Egel had wat nootjes gevonden. Samen aten ze bij het kampvuur. Ze waren reizigers. Bruine Beer ging naast het kampvuur slapen en Egel lag dicht bij Bruine Beer. Na drie dagen lopen zagen ze het landschap steeds meer veranderen. Ze hadden gesproken over alle gebieden in het Betoverde Land die ze kenden. Het werd naarmate ze verder liepen naar het Noorden steeds kouder en kouder. Bruine Beer had een pakje tegen de kou gemaakt
voor Egel van gras en bladeren. Egel was nu twee keer groter en breder. Het was een licht pak, dus het hinderde Egel niet in zijn lopen. Bruine Beer kon heel goed vuur maken, elke nacht sliepen ze warm. ‘We komen in de buurt, Egel.’ zei Bruine Beer, terwijl hij de lucht opsnoof, ‘Zometeen zullen we ijs zien en zal alles wit zijn. Het land van de witte nimfen, de rabonkels en de ijsberen. Het verre Noorden is nabij.’ Al snel werd alles om hun heen wit. Er waren bergen bedekt met sneeuw en veel ijs en ijsschotsen. Bruine Beer deed voor hoe je over ijs moest lopen zonder uit te glijden. ‘Mie!’ riep Egel, wijzend naar rechts. ‘Dat was waarschijnlijk een witte nimf. Die zijn best nieuwsgierig en dwarrelen overal rond.’ zei Beer. ‘Mie, mie,’ zei Egel, die nu met het grootste gemak over het ijs gleed. ‘Ik vind ze ook aardig, witte nimfen. Het zijn echte gezelligheidswezens, ze kletsen de oren van je hoofd, schijnt.’ zei Beer. Beer liep kalm over het ijs. ‘Mie!’ riep Egel, wijzend naar links. ‘Ja, dat is een rabonkel’, zei Beer, ‘Een ijverig soort kabouter.’ ‘Mie, mie’, zei Egel vrolijk, die nu rondjes om Beer gleed alsof hij nooit iets anders gedaan had. Beer zei even niets. Beer liep rustig met zijn hoofd voorover. ‘Ijsbeer woont op de grote ijsschots daar in de verte,’ zei Bruine Beer na een tijdje. ‘Nog een paar uur lopen en dan zijn we er. Niet te snel gaan nu, dat is een fout die veel beginnende reizigers maken. Altijd kalm en gestaag, dan bereik je je bestemming.’
Egel gleed niets rustiger en hij hield de grote ijsschots goed in de gaten. Bruine Beer zag dat Ijsbeer hen al op stond te wachten. Ijsbeer was bijna niet te zien met zijn witte vacht in de witte omgeving, zonder zijn donkere ogen en neus was hij onzichtbaar geweest. ‘Welkom,’ zei Ijsbeer, ‘De witte nimfen vertelden al dat ze jullie hadden gezien.’ ‘Mie,’ zei Egel. ‘Dankjewel,’ zei Bruine Beer. ‘Ik krijg niet zo vaak bezoek, willen jullie misschien iets warms drinken? Ik heb dat speciaal op voorraad voor bezoekers.’ zei Ijsbeer. ‘Graag,’ zei Bruine Beer. ‘Mie,’ knikte Egel. Even later dronken Bruine Beer en Egel een warme frambozendrank met honing. Het was precies wat ze nodig hadden. Ijsbeer zelf at een frambozenijsje met honing. Hij hield niet zo van warmte. ‘Ijsbeer, we zijn hier met een reden.’ begon Bruine Beer. Ijsbeer keek heel serieus naar Bruine Beer en Egel. ‘De vraag is, wat maakt een beer tot beer.’ zei Bruine Beer. ‘Om....’ ‘Mie, mie-‐mie, mie.’ interrumpeerde Egel hem. ‘Jij een beer?’ zei Ijsbeer verbaasd. ‘Een beer heeft machtige poten en klauwen.’ Egel vertrok geen spier en toonde zijn rechtervoorpoot. ‘Een Beer is moedig, trots en trouw!’ vervolgde Ijsbeer fanatiek. Egel stak zijn borstje iets verder naar voren. ‘Een Beer is wit!’ riep Ijsbeer uit. Nu keek Egel sip. ‘Nee, nee, dat klopt niet,’ zei Bruine Beer, ‘Want ik ben bruin.’ ‘Ben jij dan wel een beer?’ vroeg Ijsbeer terwijl hij argwanend naar Bruine Beer keek. ‘Natuurlijk’, zei Bruine Beer. ‘Ik ben een bruine beer.’ ‘Egel lijkt anders wel een beetje op je’, zei Ijsbeer. ‘Zelfde kleur.’ ‘Dat vond hij ook al,’ zei Bruine Beer. Egel knikte instemmend. Alle drie dronken en aten ze verder in gedachten verzonken. ‘Trouwens,’ zei Ijsbeer, ‘Wonen egels eigenlijk niet altijd in de egelvallei? Dit is de
eerste keer dat ik een egel zie.’ ‘Krijg jij het vogelnieuws niet?’ zei Bruine Beer, ‘Egel hier is heel bijzonder, hij is de eerste en enige egel in het betoverd land. Eerst woonde hij in de Egelvallei en nu in het betoverd land.’ ‘Hij is dus moedig,’ zei Ijsbeer. Egel sloeg zijn oogjes neer. ‘Ik voel dat ik een beer ben, ik heb de bereneer van moed, trots en trouw,’ zei Ijsbeer en hij ging staan om zijn woorden kracht bij te zetten. ‘Ik voel dat ik een beer ben, de bereneer van moed trots en trouw stroomt door mijn aderen,’ zei Bruine Beer en hij stond op. ‘Mie, mie, mie-‐mie, mie,’ verkondigde Egel en ook hij stond op. ‘Dan is het duidelijk,’ zei Ijsbeer en hij ging zitten. ‘Egel is een egelbeer.’ ‘Wel een klein soort beer,’ zei Bruine Beer, ‘Maar ik heb weleens gehoord van kleine beren.’ ‘En bedenk, alleen beren zijn moedig. Een gewone egel zou nooit de Egelvallei hebben verlaten, alleen een egelbeer doet zoiets,’ zei Ijsbeer. ‘Echt een berenactie! Nog een frambozendrank?’ Bruine Beer en Egel knikten. Hierna maakte Bruine Beer een vuurtje en pofte hij kastanjes voor iedereen. Ijsbeer gaf Bruine Beer bevroren sneeuwhoning, waar Bruine Beer heel blij mee was. Bruine Beer gaf Ijsbeer de overgebleven bessen, waar Ijsbeer heel blij mee was. Ijsbeer ging ze meteen invriezen voor bessenijs. Egel en Ijsbeer roetsjten samen van de ijsschots af. Ijsbeer leerde Egel extra glijtechnieken, waardoor Egel nog sneller kon roetsjen. ‘Altijd veel pret met beren onder elkaar!’ zei Ijsbeer. ‘Mie!’ riep Egel roetsjend. ‘Hummmja,’ zei Bruine Beer smikkelend van een kastanje. ‘Ik denk dat we dit elk jaar moeten doen!’ ‘Een echt berenplan!’ zei Ijsbeer. ‘Mie, mie!’ zei
Egel. Egel en Bruine Beer bleven drie dagen logeren en ze hadden heel veel plezier in het verre Noorden. Toen ze naar huis gingen, liep Ijsbeer het hele ijsstuk met ze mee. Bij de witte grens namen ze afscheid. ‘Tot volgend jaar, mijn machtige medeberen,’ zei Ijsbeer en stak zijn borst naar voren. Bruine Beer en Egel deden hetzelfde. ‘Tot volgend jaar!’ © S vd M