Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen
Hoofdstuk 2 Revalidatie na een beroerte
Tabel B.2.1
De rol van de verpleegkundige in het revalidatieteam
Auteur Setting
Onderzoeksopzet
Steekproef
Interventie
Conclusie
n = 155
Experimentele groep: Positief effect.
Jaar Nir
Geriatrische
RCT
2004
revalidatieafdeling
Duur 6 mnd.
Subacute fase
Extra aandacht voor
Interventiegroep
onderwerpen
scoort significant
aangegeven door patie«nt en verpleeg-
beter op de FIM, depressie,
kundige.Van elk
zelfwaardering, het
onderwerp het doel
houden aan een
bepalen, hoe doel te
dieet en de perceptie
bereiken en feedback van de gezondheid te geven Strasser Revalidatie-units in
Prospectieve
46 revalidatieteams
10 schalen naar de
2005
observatiestudie
met leden van 6 disciplines
perceptie van de teamleden over het
Taakorie«ntatie heeft negatieve relatie met functieherstel;
n = 1688 pat.
functioneren
goede informatie
ziekenhuis Subacute fase
behandeld door deze
heeft een positieve
teams
invloed op het herstel van de patie«nt. Doeltreffendheid van het team: significante relatie met kortere ligduur
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.2.2 Auteur
3
Starten met revalidatie
Setting
Onderzoeksopzet
Steekproef
Interventie
Conclusie
3 homogene subgroepen, start
n = 135 (3 35)
Revalidatie Interventie
Positief effect van het vroeg starten
jaar Paolucci Revalidatiekliniek 2000
revalidatie:
met revalidatie.
1. kort: opname-
Bij vroeg beginnen,
interval, < 20 dagen;
significante kans op
2. medium: 21- 40
excellente uitkomst
dagen 3. lang: 41- 60 dagen Musicco Ziekenhuis
Cohortstudie
2003
Uitkomstmaten:
n = 1716
Revalidatie
Positief effect bij
Interventie
vroege start.
BI, kwaliteit van
Pat. bij wie de
leven, overlijden, na
revalidatie < 7 dagen
6 maanden
was gestart hadden een betere uitkomst
Salter
Retrospectieve
2006
studie Uitkomstmaten:
n = 435
Revalidatie
Positief effect
Interventie
De patie«nten die binnen 30 dagen de
ligdagen (LOS), FIM,
revalidatie begonnen,
verandering in FIM
hebben significant
en relatie met start
hogere scores en
van de revalidatie:
verandering van
0-15 dg, 15 - 30 dg
scores op de FIM
en > 30 dg. Maulden 2005
Retrospectieve studie
n = 969
Revalidatie Interventie
Positief effect Hoe eerder gestart
Uitkomstmaten:
met revalidatie, hoe
ligdagen, FIM,
beter de scores op
verandering FIM en
de FIM en hoe
relatie met start
minder het aantal
revalidatie
ligdagen
Teasell
Revalidatie-unit
Beschrijvend
2005
gespecialiseerd in ernstige patie«nten
onderzoek
n = 196
Revalidatie
Positief effect
Interventie Significante Intensief programma, verbetering op de
subacute fase
individuele
FIM en op
gem. 49 dagen na de
benadering
zelfverzorgingstaken
beroerte
© Elsevier gezondheidszorg 2009
4
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Tabel B.2.3
fMRI-effect van training
Auteur Setting/ fase
Onderzoeksopzet
Steekproef
Interventie
Conclusie
Effect van taakgericht trainen
n=4 Spierkracht MRC
6 taken voor de arm/ hand
Na de training: verhoging activiteit
op activatie in de
> 2, geen
in de aangedane
cortex zichtbaar
spasticiteit, geen
schorsgebieden en
gemaakt met fMRI
cognitieproblemen
vermindering van
jaar Jang 2003
Chronische fase
activiteit in de ipsilaterale schors Luft
Revalidatiecentrum
BATRAC is het
BATRAC induceert
2004
gemiddeld 50,3 maanden na de
ritmisch bewegen met auditieve cueing
reorganisatie in contralaterale
beroerte
Controle:
netwerken bij n = 6.
RCT
n = 21
standaardoefeningen
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.2.4a
5
Onderzoeken naar effect van Neurodevelopmental Treatment (Bobath-therapie) en Motor relearning program (MRP)
Auteur
Setting/fase
Onderzoeks-
Steekproef
Interventie
Conclusie
n = 324
Exp. groep
barthelindex
jaar
opzet
Hafsteins-do¤ttir Ziekenhuis
Prospectieve
2005
niet-gerandomi-
verpleegkundigen en QoL SA-SIP30
seerde parallelgroep
fysioth. op 6
na 12 mnd 27% in
studie
neurologische
de NDT-groep en
follow-up na
afdelingen
24% in de niet-NDT-
6 en 12 mnd
gebruikten NDT-
groep hadden een
methode vs
BI < 12.
6 afd. conventionele therapie
QoL geen significant verschil
(sub)acute fase
na 6 en 12 mnd. Langham-mer
Ziekenhuis
2000
(sub)acute fase
RCT
n = 61
Motor relearning
Motor Assessment
n = 33 MRP
program (MRP) VS
Scale (MAS),
n = 28 NDT
NDT
Sodring Motor Evaluation Scale, BI en Nottingham health profile. MRP groep minder ligdagen, beide groepen functioneel herstel, maar MRP significant meer. BI geen verschil.
Langham-mer
Idem
Idem
Idem
2003
Van Vliet
Revalidatiecentrum
RCT
n = 120
2005
Idem
Geen verschil tussen
Follow-up na 1en 4 jaar
de groepen in de follow-up
NDT vs Movement
Op Rivermead
science based
Motor Assessment
therapy
en MAS geen significant verschil
Platz
Revalidatiecentrum
RCT
n = 62
Armtraining:
Op Fugl-Meyer
3 weken - 6
3 groepen, 4 weken 1. geen extra
ARA en Ashworths geen verschil in
maanden na de
therapie
scores tussen de
beroerte
2. extra NDT
groepen
2005
3. extra arm basis training 5 dg/45 min Chan
Revalidatiecentrum
2006 - 12 mnd na de beroerte
RCT
n = 52
6 w/18 2 uur
BBS,TUG, FIM,
gematchte paren
MRP vs conventionele
IADL en community integrating
therapie
questionnaire. MRP groep op alle testen significant beter behalve de TUG.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
6 Tabel B.2.4b
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte Onderzoeken naar effect van Neurodevelopmental Treatment (Bobath-therapie) en Motor relearning program (MRP) ^ systematische reviews
Auteur
Onderwerp
Ge|« ncludeerde onderzoeken
Conclusie
Luke
Effect van de NDTop
8 onderzoeken: Dickstein 1983,
De onderzoeken verschillen in
2004
vermindering van stoornissen en
1986, Basmajian 1987,Wagenaar,
opzet, de therapie is soms slecht
verbeteren van functionele
1990, Partridge 1990, Butefisch
beschreven.
activiteit van de arm bij patie«nten
1995, Gelber 1995, Langhammer
na een beroerte
2000. Alle interventies werden
Op basis van deze review is er
gegeven onder dezelfde
geen evidence dat de NDT-
omstandigheden met dezelfde
interventie meer of minder
frequentie gedurende 5-20 weken
effectief is dan andere revalidatiebenaderingen.
jaar
Pollock e.a.
Is er verschil in herstel van balans
11trials werden ge|« ncludeerd
Geen enkele benadering gaf een
2003
en functie van de onderste
waaronder:
significant betere uitkomst ten
Cochrane
extremiteit bij behandeling met
4 neurofysiologische benadering
opzichte van een andere
Systematische verschillende therapie«n:
vs MRP,
benadering.
review
4 MRP vs andere benadering.
Conclusie:
orthopedische benadering, neurofysiologische benadering,
er is onvoldoende evidence om te
motor-relearningprincipes of een mix van therapie«n?
concluderen dat deØ ne benadering meer effectief is dan de andere.
Paci
Is er evidence dat de NDT therapie
15 onderzoeken
Geen evidence dat NDT-therapie
2003
effectief is en is NDT therapie
dezelfde onderzoeken als de
effectiever en beter zou zijn dan
meer effectief dan andere
review van Luke, plus enige
andere benaderingen.
benaderingen?
caseseries studies en nietgerandomiseerde trials: Lennon 2001, Salter 1991, Lewis 1986, Hesse 1993, 1884, 1995a, 1995b
Teasell
Evidence based review of stroke
9 onderzoeken:
Op basis van 4 RCT’s van goede
2006
rehabilitation
Logigian 1993, Lord 1986,
methodologische kwaliteit is er
Dickstein 1996, Basmajian 197,
sterk bewijs dat NDT niet beter is
Wagenaar 1990, Gelber 1995,
dan andere therapeutische
vanderLee 1999, Langhammer
benaderingen.
2000, 2003, vanVliet 2005
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.2.5
7
Onderzoeken naar manieren van leren
Auteur Setting/Fase
Onderzoeksopzet
Steekproef
Interventie
Conclusie
Revalidatiekliniek RCT Chronische patie«nten
n = 24 3 groepen
Blocked practice, Random practice
De random practicegroep scoort
met een beroerte
Minstens 30 op de
hoger tijdens de
Fugl-Meyer
retentietrials.
jaar Hanlon 1996
Boyd
Revalidatiekliniek
2003
Beschrijvend
n = 10 pat. met een
Training impliciete
Expliciete informatie
onderzoek
beroerte in de art.
motorische taak met
was nadelig voor het
cerebri media regio,
expliciete instructie
impliciete leren
Opstaan uit een stoel en met force plate
Positief effect van MP.
n = 10 controle Malouin Revalidatiekliniek 2004
Beschrijvend onderzoek
n = 12 patie«nten met een beroerte
gem. 17,5 mnd. na de beroerte
krachtverdeling in de
Verbetering van
n = 6 gezonde
benen meten.
verdeling gewicht
personen
Mental Practice
16,2% bij opstaan en
7 stand and sit;
17,9% bij gaan zitten,
35 mental
ook na 24 uur.
imagery.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
8 Tabel B.2.6
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte Onderzoeken naar effect van een taakgericht trainingsprogramma
Auteur
Setting/
Onderzoeks-
jaar
fase
opzet
Steekproef
Interventie
Conclusie
Nilsson 2001
Revalidatiekliniek
RCT follow-up 10 mnd.
n = 73
Exp. groep: loopband met
Beide groepen verbeterden, geen
< 8 weken na de
BWS.
verschil op FIM,
beroerte
controlegroep:
loopsnelheid
looptraining op
10 m lopen, FAC,
basis van motor
Fugl-Meyer, BBS,
relearning programma. Richards 2004
Revalidatiekliniek
RCT
n = 63
Exp. groep: Conventionele
Loopsnelheid geen verschil. Het effect
therapie zoals de
laat zien dat
controlegroep
taakgeor|« nteerde
(NDTen MRP) plus
training niet
speciale training op
afhankelijk is van
de loopband.
technologie zoals de loopband.
Salbach 2004
Thuiswonend
RCT
n = 91 n = 44 exp.
Experimentele groep:
6 min looptest (SMWT), 5 m
n = 47 controle
18 sessies taakge-
looptest,TUG, BBS.
orie«nteerd oefenen 3 wk/6 wk
Positief effect van
Loopprogramma
Significante verbe-
oplopendin
tering op snelheid
moeilijkheid
en afstand bij pat.
Controlegroep: oefeningen arm
met matig ernstige loopstoornis
Salbach
Experimentele
Positief effect van
2005
groep:
taakgerichte
2e analyse
Balans gemeten
training:
met de 16 item
Significante
Activities balance
verbetering van het
Confidence scale
vertrouwen in de
1jaar na de beroerte
taakgericht trainen.
balanshandhaving Dean
Thuiswonend
Experimentele
Positief effect.
1997
1jaar na de
groep:
De exp. groep
beroerte
Training in reiken.
reikte verder en
Taken opklimmend
sneller, in de
in moeilijkheid
aangedane voet
RCT
n = 20
meer activiteit, verbetering van het gaan staan Dean
Revalidatiecentrum
2000
RCT pilotstudie,
n = 12
Experimentele
Positief effect.
met 2 mnd follow-
Chronisch stroke
groep:
Exp.groep
2 k/4 wk
significante
up
oefenen aangedane verbetering in been en functionele loopsnelheid, oefeningen in
uithoudings-
werkcircuit
vermogen, kracht
Controlegroep: Oefeningen arm
tijdens het gaan staan en de steptest.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen
9
Auteur
Setting/
Onderzoeks-
jaar
fase
opzet
Blenner-Hasset Revalidatiecentrum
RCT prospectief,
2004
enkelblind
Steekproef
Interventie
Conclusie
n = 30
Experimentele
Positief effect op 6
groep:
min walktest
Extra oefencircuit,
(SMWT),TUG,
hetzij voor de arm, hetzij voor het
Steptest. Arm: MAS, JebsenTaylor
lopen.
handfunctietest
Subacute fase
Meeste verschil werd gevonden op SMWT. Armgroep significante verbetering armtesten. Winstein
Revalidatiecentrum
2004
RCT
n = 64
Iedere groep: 1.
Positief effect.
niet geblindeerd.
indeling naar ernst
Standaard zorg, 2.
FTen KTsignificant
Meerdere
van de parese
functionele taken
betere uitkomst op
meetmomenten:
(FT)
Fugl Meyer en de
baseline, na de
3. krachttraining
kracht bij matig
interventie, follow-
(KT)
ernstige patie«nten.
up na 9 mnd
FT- en KT-groep
Follow-up:
extra therapie (20 uur)
functionele taken oefenen: significant betere uitkomsten op kracht.
Platz
Revalidatiecentrum
2001
Enkelblind
n = 74
Experimentele
Tijd om taken uit te
RCT
(n = 45 stroke)
groep:
voeren van de
Follow-up na 1jr, n
Taakgerichte
TEMPA verbeterde
= 37 patie«nten met
oefeningen voor de
(p = 0,0012), ook
een matige parese
fijne motoriek na 1jaar dagelijks gedurende Evaluant les 3 weken
Membres superieurs des Personnes agees (TEMPA)
Duncan
Revalidatiecentrum
2003
Enkelblind
n = 100
Experimentele
Positief effect.
RCT
Orpington
groep:
Verbetering in
prognostische Schaal 3 of 4
Gestructureerd, progressief, 36
balans, uithoudings-
90 min. trainings-
vermogen en
programma thuis
mobiliteit
3 - 28 dg na de beroerte
Woldag
Revalidatiekliniek
Prospectief,
Experimentele
Het repeterend
longitudinaal,
groep:
oefenen had geen
gem. 7 weken na
multiple baseline
huishoudelijke
toegevoegde
de beroerte
design
taken en
waarde.
2003
n = 21
repeterende zaagbewegingen en grijp/ verplaatsoefeningen
© Elsevier gezondheidszorg 2009
10
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Tabel B.2.7 is vervallen
Tabel B.2.7
Onderzoeken naar de relatie tussen stoornis en functie is vervallen; verwijzing in boek-
tekst moet nog aangepast; er wordt hier niet omgenummerd want dan moeten in het boek te veel dingen worden aangepast
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.2.8
11
Onderzoeken naar intensiteit van oefentherapie
Auteur
Setting/
jaar
fase
Slade 2002
Ziekenhuis
Design
Steekproef
Interventie
Conclusie
RCT Uitkomst: LOS,
n = 141 Exp. n = 75
Experimentele groep:
14 dagen reductie in LOS in de
Revalidatie-therapie
experimentele
67% meer therapie
groep.
barthel-index (BI)
Geen verschil in BI Rodgers
Stroke-unit
RCT
n = 123
Exp. groep:
Geen verschil in
2003
(sub)acute fase
enkelblind
stoornis van de arm
stroke unit zorg plus
uitkomst na 3 en 6
30 min/dg/5 dg/
maanden op: ARA,
6 w extra armtherapie
Frenchay armtest, pijn, BI
Controlegroep
Exp. groep geen
35 min/dg
significante
Glasgow
Revalidatieklinieken
Physio-
RCT
n = 70
Enkelblind
therapie
Acute fase
fysiotherapie.
verbetering op de
group
Follow-up 3 mnd
Exp. groep:
mobility milestones,
62 min/dg fysioth.
RMI en
Exp. groep meer
loopsnelheid
2004
actief met staan en lopen. lopen Vander
Systematische
13 onderzoeken
In 5/6 onderzoeken
Lee
review
6 positief effect op
was er een duidelijk
2001
Effect van de mate
armfunctie
verschil in de duur
van intensiteit van
van de therapie
armtherapie Davidson
Revalidatiecentrum
2005
Subacute fase
RCT
n = 41
Exp. groep: extra
Geen significant
therapie door verpleegkundigen in e¤e¤n-op-e¤e¤nsituatie
verschil op de MAS, barthel-index
gedurende het
ligdagen
en het aantal
weekend
© Elsevier gezondheidszorg 2009
12
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Hoofdstuk 3 Mobiliteit en ADL na een beroerte
Tabel B.3.1a
Spierversterkende oefeningen
Auteur
Setting
jaar
Fase
Design
Steekproef
Interventie
Conclusie
Dean 2000
Revalidatiecentrum Chronisch
RCT pilotstudie, met 2
n = 12 10 min. zelfstandig
2 wk/4 wk oefenen aangedane
Loopsnelheid, uithoudings-
> 3 mnd na de
mnd follow-up
kunnen lopen
been en functionele
vermogen
oefeningen in
krachtontwikkeling
werkcircuit
tijdens sit to stand
Controlegroep:
en de steptest.
Oefeningen arm
significante
beroerte
verbetering
Tabel B.3.1b Auteur
Spierversterkende oefeningen ^ systematische review
Onderwerp
Ge|« ncludeerde onderzoeken
Conclusie
Morris
Progressieve weerstandstraining
350 artikelen
Progressieve weerstandstraining
2004
na een beroerte
8 voldeden aan de criteria, 3 RCT’s,
heeft mogelijk effect op
overige pre-poststudie of tijdserie casus
stoornisniveau, relatie met functie onduidelijk.
jaar
Tabel B.3.2
Relatie tussen trainen en spasticiteit
Auteur
Setting
jaar
Fase
Design
Steekproef
Interventie
Conclusie
Sterr e.a.
Revalidatie-kliniek
Herhaald meten voor en na de
Repeterend trainen,
Uitkomst: MAL en Wolf Motor
chronische fase
interventie
n = 29 Inclusie: min. 10 extensie pols en
2004
geconditioneerd,
Function test
gem. 3,8 jr na de
1vinger, Ashworth
mondelinge
(WMFT).
beroerte
>1
feedback en
Significante
positieve
verbetering op de
aanmoediging
MAL en WMFT, trend naar afname van spasticiteit
Tabel B.3.3
Mobility milestones
Auteur
Setting
jaar
Fase
Baer
(sub)acute fase
2003
Design
Steekproef
Interventie
Conclusie
Herhaald meten d.m. n = 40 ervaren
Het scoren van de
Kappawaarde: goed
v. video door fysiotherap.
mobility milestones bij CVA-patie«nten
tot zeer goed voor 3 van de 4 milestones
fys. n = 20 senior n = 20 staf
(uitzondering: 10 sec. balanshandhaving) ICC 75%
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen
Tabel B.3.4a
13
Positionering
Auteur
Setting
jaar
Fase
Design
Steekproef
Interventie
Conclusie
Jones 2005
Revalidatieafdelingen
RCT follow-up
n = 120 n = 52 interventie
Training van verpleeg-kundigen
Geen verschil tussen de groepen.
ziekenhuizen
na 6 maanden
Follow-up n = 34
om een bepaalde
Uitkomsten: RMI,
(65%)
houding toe te
Ashworthscale,
passen
Frenchay armtest, 6m looppsnelheid, Sit to Stand.
Chatterton
Overzicht
Vragen aan 674
Specifieke positie
and Pomeroy
positionering door fysiotherapeuten
fysio-therapeuten. Respons 73%
werd aanbevolen door 98%, maar
2001
effect van de posities is onduidelijk.
Tabel B.3.4b Auteur
Positionering ^ systematische review
Onderwerp
Ge|« ncludeerde onderzoeken
Conclusie
Bhalla
Effect positionering na een
28 onderzoeken over het effect van
Het is waarschijnlijk dat
2005
beroerte op de fysiologische
positionering op zuurstofver-
verschillende strategie«n nodig zijn
homeostase
zadiging, bloeddruk, cerebrale
voor de verschillende fasen na een
jaar
doorbloeding en intracerebrale druk beroerte. Positionering moet gedurende de 1e wk na de beroerte. gekoppeld zijn aan de individuele 10 onderzoeken voldeden aan de pathofysiologische conditie. Er is criteria
geen bepaalde houding aan te bevelen.
Tabel B.3.5
Trunkcontroltest
Auteur jaar
Setting Fase
Onderzoeksopzet
Steekproef
Interventie
Conclusie
Duarte
Revalidatieafdeling
Prospectieve studie
n = 28
Evaluatie
TCTsignificante
Correlatie met
gee«valueerd binnen 72 uur
Trunkcontroltest
correlatie met
2002 4 weken na de
ligduur, FIM,
beroerte
loopsnelheid en
FIM bij ontslag
afstand, BBS
(r = 0,738)
ligduur (r = 0,723),
Franchig-nonii Neurologieafdeling
Predictiewaarde
n = 49
TCT bij opname
1997
van deTCT, vergelijking met
postacuut
goede predictie motFIM
Gem. 46 dagen na de beroerte
FIM-score
TCT bij opname voorspelt 71% van de motFIM bij ontslag
© Elsevier gezondheidszorg 2009
14
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Tabel B.3.6 Auteur
Studies naar effecten van het reiken
Setting
Onderzoeksopzet
Steekproef
Interventie
Conclusie
Thuiswonend 1jaar na de
Voor- en nameting Blocked
n = 20
Training in reiken. De exp. groep reikte Taken opklimmend in verder en sneller,
beroerte
randomisatie
jaar Dean 1997
moeilijkheid
activatie aangedane voet groter en sit to stand verbeterde
Thielman Thuiswonend
Voor en nameting:
n = 12
Taakgeor|« nteerde
Rivermead MA,
2004
reiken naar doelen
met MAS at random
training en
kinematische
Testen in
ipsilateraal, in het
verdeeld in hoog en
weerstandstraining
analyse, MAS.
laboratorium
midden en contralateraal
laag niveau
Effect: pat. op laag functieniveau meer effect doorTRT
Winstein Revalidatiecentrum
niet-geblindeerde
n = 64
1. Standaardzorg. 2.
Functionele training
2004
RCT,
gerandomiseerd in 3
Functioneel reiken
en krachttraining
Opzet:
groepen
en armtraining (FT)
significant betere
Baselinemeting,
op basis van OPS
3. Krachttraining
uitkomst op Fugl
postinterventie,
(ST).
Meyer en spierkracht
meting na 9 mnd
2 en 3 extra therapie (20 uur)
in de minder ernstig gestoorde groep. In de follow-up (9 maanden) resulteerde functionele training significant beter op krachttesten.
Messier 2005
Revalidatie centrum > 3 mdn na beroerte
Vergelijkende studie
n = 15 pat. n = 15 gezonde
Doelen aanraken opgesteld onder
Symmetrische gewichtsverdeling
personen
verschillende
wordt bevorderd bij
hoeken.
reiken op 45 contralateraal aan de paretische zijde
Pollock
Ziekenhuis
RCT
2002
n = 19
Naast conventionele Geen verschil in
Inclusie: 1min. zitten, niet 10
fys. (NDT) extra oefeningen die de
stappen los lopen
pat. zelf moest
symmetrische gewichtsverdeling.
uitvoeren Wu
Ziekenhuis
Herhaald meten voor
n = 27
5 type drankjes:
Meest geliefde
2001
0,1- 9,4 mnd na de
en na de
(n = 7 met neglect)
meest geliefd-minst
drankje en hoogste
beroerte
interventie
geliefd, 4 condities:
conditie (drinken)
geen slok nemen,
snelste tijd
drinken, reactietijd en totale tijd
(uitgevoerd met goede arm)
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.3.7a
15
Onderzoeken naar effecten van interventies voor het verbeteren van de balans
Auteur
Setting
jaar
Fase
Laufer 2000
Geriatrisch revalidatiecentrum
Design
Steekproef
Interventie
Conclusie
Patie«nten met een beroerte,
n = 15 Ambulante
Testen van percentage
Plaatsen van het niet-paretische been
controlegroep
op een opstapje van
gezonde personen
Patie«nten n = 16
lichaamsgewicht
Gem. 8,9 weken na
verdeling bij
17 cm verhoogt
de beroerte
van dezelfde leeftijd
Gezonde personen
opstapjes van 10 en
lichaamsgewicht
17 cm.
paretische been met 23,3%
Monger
Thuiswonend
2002
beroerte > 1jr
Voor en nameting
n=6
Thuis trainingspro-
Na training
gramma: sit-standsit, opstapjes
MAS-score maximaal,
oefenen
loopsnelheid van
strekoefeningen
0,86 m/s naar 1,10 m/s
De Se¤ze
Neuro-
RCT
n = 20
Training met de BON Uikomsten op
2001
revalidatiecentrum
3 mnd follow-up
n = 10 interventie
Saint Come device,
balanstesten (TCT),
reiktaken
FIM en de Bells-test voor neglect verbeterden significant in de exp. groep
Eng
Revalidatiecentrum
Weight-bearing
Grote asymmetrie bij
2002
thuiswonend
gemeten met
STS:
> 1jr na de
ground reaction
296N vs 458N.
beroerte, matig
force, 5 taken: STS,
weightbearing
ernstig
staan en weightshift verschillende
ability correleerde in de 5 taken:
richtingen
r 0,56-0,94
Mudie
Revalidatiecentrum
2002
Prospectieve studie
n = 15
RCT pilotstudie
n = 40
Training
Na 2 weken Bobath
4 groepen
asymmetrische
symmetrische
meest effectief
gewichtsverde-ling
gewichtsverdeling
Na 12 weken:
1week meten, 2
Bobath,
83% van de BPM,
weken training,
taaakgericht,
38% van de
follow-up na 2 en 12 weken
Balance Performance
taakgerichte, 29% van de Bobath- en
feedback (BPM),
0% van de
controle
controlegroep was
(sub)acute fase
in staat tot symmetrische gewichtsverdeling Howe
Stroke-unit
Enkelblind
n = 35
Extra oefeningen om Uitkomst:
Acute fase
RCT Follow-up
Exp. n = 17
zijwaarts gewicht over te brengen bij
dynamisch reiken, sit to stand, balans
verschillende taken
bij het staan.
2005
8 weken
Geen verschil tussen beide groepen
© Elsevier gezondheidszorg 2009
16
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Auteur
Setting
jaar
Fase
Cheng
Revalidatie-units
2001
ziekenhuis
Design
Steekproef
Interventie
Conclusie
Prospectief
n = 54
n = 30 interventie;
Uitkomst:
biofeedbacktraining
valincidenten, STS.
trainen
Significant verschil
symmetrische gewichtsverdeling
lichaamsgewichtverdeling. na 6 mnd:
2 - 4 mnd na de beroerte
10/24 valincidenten in controlegroep, 5/ 30 in exp. groep Bonan
Revalidatiecentrum
Balanstraining
Alle pat.
Met of zonder
verbeterden, balans
> 12 mnd na de
visuele
verbeterde meer bij
beroerte
cue informatie
de pat. met visuele deprivatie
2004
Enkelblind
n = 20
RCT
(significant op onderdelen equitest) Morioka
Revalidatie-
2003
ziekenhuis
RCT
n = 28
Perceptietraining
Zwaaien romp
voetzolen door leren verminderde in discrimineren van
experimentele groep
ondergrond van verschillend materiaal Bayouk
Thuiswonend
2006 chronische fase
RCT
Taakgerichte balans
COP verplaatsing,
matched pairs
n = 16
oefeningen. Exp.:
(sign. p < 0,005)
pre-posttest
onder verschillende
Sit to Stand
sensorische
10 m lopen in beide
condities
groepen verbetering
6 mnd
0,48 naar 0,55 m/s exp 0,45 naar 0,51m/s contr. Katz-Leurer Revalidatiecentrum 2006
(sub)acute fase
RCT
n = 24
Bovenop normale
Beide groepen
fysiotherapie kreeg
gingen vooruit, maar
de exp. groep:
de exp. groep
dagelijks
significant betere
fietsergometer-
scores op de
training gedurende 3 wk.
Postural Assessment Scale for Stroke (PASS) en Fugl-Meyer.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.3.7b
17
Onderzoeken naar effecten van interventies voor het verbeteren van de balans ^ systematische reviews
Auteur
Onderwerp
jaar
Ge|« ncludeerde
Conclusie
onderzoeken
Barclay-Goddard
Balanstraining in stand met
Van de mogelijke 1118 titels en
Geen effect op functionele
2004
behulp van feedback, visueel
abstracts konden 7
uitkomstmaten, alleen in het
Cochrane Stroke
en auditief, met een kracht
onderzoeken ge|« ncludeerd
laboratorium verbeterde de
Group
platform
worden, n = 246
symmetrische
Chen 2002, Geiger 2001, Lee
gewichtsverdeling in stand
1996, Sackley 1997, ShumwayCook 1998,Walker 2000,Wong 1997 van Peppen e.a.
Effect visuele feedback
Van 78 onderzoeken werden 8
Visuele feedback heeft geen
2006
therapie op balanscontrole in
ge|« ncludeerd, n = 214
meerwaarde ten opzichte van
stand
6 RCT’s: Shumway-Cook 1998, conventionele therapie. Het Sackley 1997,Walker, 2000,
blijft de vraag hoe symmetrie in
Grant 1997, Geidger 2001,
stand gerelateerd is aan
Chen 2002 en 2 CCT’s:
balanscontrole.
Winstein 1989, Cheng 2004
© Elsevier gezondheidszorg 2009
18
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Tabel B.3.8 is vervallen
Tabel B.3.8
Onderzoeken naar deTimed Up and GoTest (TUG) is vervallen;er wordt niet omgenum-
merd
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.3.9
19
Onderzoeken met betrekking tot het gaan staan ^ het opstaan
Auteur
Setting
jaar
Fase
Onderzoeksopzet Steekproef
Interventie
Conclusie
Hesse 1998
Revalidatiecentrum
Herhaald meten voor en na de
Extra training STS Volgens NDT
Geen verbetering in symmetrie,
95 dg na de
interventie
n = 35
geen verbetering in
beroerte
tijd STS
Cheng
Revalidatie-units
Prospectieve
2001
ziekenhuis
studie
n = 54
n = 30 interventie;
Uitkomst:
biofeedbacktraining
valincidenten, STS.
tijdens trainen
Significant verschil
2 - 4 mnd na de
symmetrische
verdeling
beroerte
gewichtsverdeling
lichaamsgewicht. na 6 mnd: 10/24 valincidenten in controlegroep, 5/30 in exp. groep
Dean
Revalidatiecentrum
2000 chronische fase
2 wk/4 wk
Loopsnelheid,
met 2 mnd
oefenen aangedane
uithouding, kracht
follow-up
been en functionele
op het aangedane
oefeningen in werkcircuit
been tijdens gaan staan en bij de
Controlegroep:
steptest. Exp.groep
Oefeningen arm
significante
RCT
n = 12
verbetering Weiss
Revalidatiecentrum
2000 > 1jr na de beroerte
Monger
Thuiswonend
2002 > 1jr na de beroerte
12 weken
De tijd om 5
voor en na de
2 per week
achter elkaar op te
interventie
weerstands-
staan vanuit een
oefeningen
stoel daalde met 21%
Herhaald meten
Herhaald meten
n=7
Trainingsprogramma
MAS-score
voor en na de
n=6
thuis: sit-stand-sit
maximaal,
interventie
opstapjes oefenen
loopsnelheid van
strekoefeningen
0,86 m/sec naar 1,10 m/sec
Brunt
Laboratorium
2002
Biomechanisch
n = 10 gezond
STS onder 3
Het niet-aangedane
Experiment
n = 10 hemiplegie
condities: Plaatsen gezonde
been wordt meer gebruikt.Variatie in
convenience
been op
plaatsen van de
sample
verschillende
gezonde voet nuttig
manieren
om STS te oefenen
Gebruikte
Sommerfeld Stroke-unit
Prospectieve
2001
Geriatrische
studie
parameters: leeftijd,
RMI 4, gaan staan < 4 sec en blijven
revalidatie-unit
LOS en ontslag
partner, sensoriek,
staan 15 sec. Is
(sub)acute fase
setting
BI, RMI, blaasfunctie beste predictor 10 dagen na de
n = 120
beroerte voor ontslag naar huis
© Elsevier gezondheidszorg 2009
20
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Tabel B.3.10a
Interventies voor arm en handfunctie ^ extra oefeningen, verhoging intensiteit
Auteur Setting jaar
Fase
Platz 2001
Revalidatiecentrum
Onderzoeksopzet
Steekproef
Interventie
Conclusie
Enkelblind RCT
n = 74 (n = 45 stroke)
Taakgerichte oefeningen fijne
Evaluant les Membres superiuers
Bij patie«nten met een
Follow-up na 1jr
motoriek
des Personnes agees
matige parese
n = 37
n = 40 dg/3 wk met
(TEMPA) en
of zonder KR, n = 20
kinematiek. Tijd om
geen AAT
taken uit te voeren verbeterde (p = ,0012), ook na 1jr
Lincoln
Ziekenhuis
n = 282
Routine fysiotherapie Geen verschil tussen
1999
5 weken na de
follow-up
vs of extra
de groepen. De helft
beroerte
6 mnd
fysiotherapie
van de extra groep
10 uur extra in 5
voltooide de therapie
weken.
niet
RCT
Uitkomst: ARA, BI en Rivermead arm assessment Kwakkel Ziekenhuis 1999
3 groepen:
BI en ARA
14 dagen na de
RCT
n = 101
armtraining,
significant hoger in
beroerte
beentraining en
de groepen met de
alleen algemene
extra training
revalidatie. De extra therapie: 30 min/5 dd/wk/20 wk Kwakkel Follow-up na 1jr van 2002 de populatie uit het
RCT
n = 101
onderzoek in 1999
85% van de n = 101 assessment na 9 en
Gemiddeld behielden de pat. de
12 maanden
motorische winst,
BI, ARA, FAC,
maar sommige pat.
Nottingham Health
verbeterden of
Profile
verslechterden significant. Hogere intensiteit resulteert niet in significante winst in verbetering na 1jaar
Rodgers Stroke-unit
RCT
Experimentele
Geen verschil in de
2003
10 dagen na de
follow-up 3 en 6
groep: stroke-
groepen op de ARA,
beroerte
mnd
unitzorg plus extra
MI, Frenchay Arm
therapie
Test, BI, Nottingham
arm/hand
E-ADL
n = 123
30 min/dg/5 dg/wk/ 6 wk
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.3.10b
21
Interventies voor arm en handfunctie ^ bilateraal oefenen
Auteur
Setting
jaar
Fase
Dick-stein 1997
Revalidatiecentrum
Onderzoeksopzet Steekproef
Interventie
Conclusie
RCT
800 elleboogbewegingen in extra
Geen verschil tussen de groepen
n = 27 Exp. n = 15
therapiesessies Whitall
Revalidatiecentrum
Single groep
2000
> 1jaar na de
pilotstudie
n = 14
6 weken BATRAC-
Significante
training
verbetering op Fugl-
3 per week
Meyer,Wolf Motor
4 5 min.
Function test
n = 21
Meten fMRI-
Geen functieverschil
Exp n = 9 Standaard oefenen
activiteit in hemisfeer en
Significant verschil fMRI-activiteit
vs BATRAC
cerebellum
(hoewel bij 3 pat. in
beroerte
Luft
Revalidatiecentrum
2004
gem. 50 mnd na de beroerte
RCT
de BATRAC groep geen veranderingen) Des-rosiers Revalidatie-unit 2005
RCT
Subacute fase
n = 41
Extra unilaterale en
Geen vermindering
Exp. n = 20
symmetrische
stoornis en geen
bilaterale taken.
verbetering functie
15 - 20 45 min.
Tabel B.3.10c
Interventies voor arm en handfunctie ^ sensorimotorische training
Auteur
Setting
Onderzoeks-
jaar
Fase
opzet
Feys 1998
Ziekenhuis 2 - 5 weken na de
RCT
beroerte
Steekproef
Interventie
Conclusie
n = 100
Motorische en sensorische
Follow-up 6 en 12 mnd: 7,3 en 6,5
stimulatie hand en
hogere score Fugl-
Follow-up
arm door bewegen
Meyer
na 5 jr
van een
Effect bleef na 5 jaar
2004
schommelstoel
(studie in 2004). Geen verschil in BI. Meeste effect bij ernstige pat.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
22
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Tabel B.3.10d Auteur
Setting
jaar
Fase
Woldag 2003
Interventies voor arm en handfunctie ^ bimanueel, taakgericht trainen Onderzoeksopzet
Steekproef
Interventie
Conclusie
Revalidatiekliniek Patie«nten gem.
Prospectief, longitudinaal,
n = 21
Baseline fase huishoudelijke taken.
Het repeterend oefenen had geen
7 weken na de
multiple baseline
Repeterende
toegevoegde
beroerte
design
zaagbewegingen en
waarde.
grijp/ verplaatsoefeningen Rose
Revalidatiecentrum
2 groepen, 2
n = 30
Kinematische
In de pat.groep
oefeningen
beroerte
analyse: reactietijd,
asymmetrie van de
(unimanueel en bimanueel)
n = 30 Gezond
pieksnelheid, en relatie tussen de
armen: nietaangedane arm
activiteit van de
lagere pieksnelheid
twee armen
in bimanuele conditie
Arm en been
Verbetering
oefengroep
armgroep WMFT van
chronisch
Circuittraining
2,9 naar 3,1FMA
> 1jaar na de
Uitkomst:
40,8 naar 45,7
beroerte
WolfMotorFunctionTest
2005 Gem. 29 mnd na de beroerte
Pang
Thuiswonend
RCT
n = 63
2006
Fugl Meyer, MAL Byl
Revalidatiecentrum
RCT
Uitgebreide
> 20 % verbetering
2003
en thuis
cross-over
testbatterij:
Conclusie: plateau
chronisch
4 weken sensorisch
WMFT
niet bereikt,
6 mnd - 7 jr na de
en
loopsnelheid,
retraining heeft
beroerte
4 weken motorisch
handfunctie follow-
effect, ook na 3 mnd
up na 3 maanden
resultaat nog aanwezig
4 weken intensieve
Verbetering MAS,
training, met passief
Nine Hole Peg test,
12 mnd na de
en actief bewegen
bij 2 pat. werd fMRI
beroerte
en functionele taken
gemaakt, waarbij
Lindberg Thuiswonend
Pre-posttestopzet
2004
Geen follow-up
Chronisch
n = 21
n = 10
corticale activatie veranderd was Higgins 2006
Thuiswonend 12 mnd na de beroerte
RCT
n = 91
6 weken, 3 /week 90 minuten
Op de box en blocktest geen
taakgerichte training,
verschil met
relevante taken
controlegroep. In beide groepen 2 blokjes verschil
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.3.10e
23
Interventies voor arm en handfunctie ^ Constraint Induced Therapy
Auteur
Setting
jaar
Fase
Onderzoeksopzet
Steekproef
Interventie
Conclusie
Taub 2006
Thuiswonend gem. 4,5 jaar na de
RCT follow-up
n = 41 Exp. n = 21
Intensieve training 6 uur per dag/10 dg.
Zeer grote verbetering in
beroerte
na 2 jaar
niet gebruiken
armfunctie. Ook het
gezonde arm 90%
gebruik van de arm
van de dag.
nam toe (Wolf Motor Functie test en Motor Activity Log (MAL)
Brogardh Thuiswonend 2006
Gecombineerd case control en RCT,
n = 16
CIT, 2 - 3 patie«nten per therapeut en 6
MAS, Sollerman Handfunctie test,
gem. 28,9 mnd na
metingen voor en na
uur groepstraining.
MAL significante
de beroerte
de interventie
90% van de dag niet
verbetering.
gebruiken gezonde
In follow-up geen
arm.
verschil in de groep
Na de trainings-
die nog 3 maanden
periode randomisatie een mitella droeg. in wel of niet dragen mitella
Tabel B.3.10f Auteur
Interventies voor arm en handfunctie ^ systematische reviews
Onderwerp
Ge|« ncludeerde onderzoeken
Conclusie
vanderLee
Oefentherapie op de armfunctie bij
13 RCT’s werden ge|« dentificeerd. 6
Trials met vergelijking tussen
2001
patie«nten met een CVA
toonden positieve resultaten, methodologische kwaliteit 5 - 15
therapie«n tonen geen verschil in effect. Meer intensieve therapie lijkt
(van 19 mogelijke punten)
meer effect te hebben.
vanPeppen SR naar fysiotherapie interventies
Voor de arm en hand werden de
Geen effect van traditionele
2004
volgende interventies beoordeeld:
neurologische oefentherapie,
oefentherapie 11RCT’s
oefenen van de arm,
CIT 6 RCT’s bilaterale training 1RCT, 1CCT
neurostimulatie met als doel functieverbetering.
Neuromusculaire stimulatie: 4
Geen effect krachttraining op
RCT’s met EMG, 4 RCT’s zonder
grijpkracht.
jaar
voor arm en handfunctie
EMG. krachttraining 2 RCT’s deKroon
Effect therapeutische elektrische
Van 11gevonden RCT’s voldeden 6
TES heeft mogelijk een positief
2002
stimulatie van de arm en hand
aan de methodologische criteria.
effect op de motorische controle
De methode vanTES verschilt: EMG getriggerd, neuromusculaire
van de bovenste extremiteit, maar effect op functie is niet
elekrische stimulatie enTENS.
aangetoond. Er is geen bewijs dat de ene vorm vanTES beter is dan een andere.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
24
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Tabel B.3.11a
Lopen ^ interventies looptraining
Auteur
Setting
jaar
Fase
Richards 2004
Revalidatiecentrum
Nilsson
Onderzoeksopzet Steekproef
Interventie
Conclusie
RCT
n = 63 Inclusie: subtest
De twee groepen kregen
Op Fugl-Meyer, BBS,TUG, barthel
45 - 90 dagen na
lopen BI minstens
conventionele
subambulant score,
de beroerte
10, loopsnelheid 10
therapie (NDTen
snelheid, geen
- 60 cm/s.
motor relearning).
verschil tussen de
De experimentele
groepen. Taak
groep bovendien
georienteerde
speciale
training is niet
loopbandtraining
afhankelijk van loopbandgebruik.
FT met BWS
FIM, loopsnelheid
treadmill,
10 meter, FAC,
controlegroep.
Fugl-Meyer, BBS,
looptraining op
followup 10 mnd.
basis van MRP.
Beide groepen
Revalidatiecentrum
RCT
n = 73
2001 Subacute fase
verbeterden, geen statistisch verschil Ada
Thuiswonend
RCT
Exp. n = 13
Positief effect
Placebo
30 min, treadmill
loopsnelheid, maar
> 6 mnd na de
gecontroleerd
3 /wk/4 wk
geen verandering
beroerte
trial met 3 mnd
Controle
handicap (SIP)
Follow-up
conventionele
2003
n = 29
looptraining Barbeau
Revalidatiecentrum
RCT
n = 100
n = 50 loopband
BWS-groep
27 - 148 dg na de
met BWS, n = 50 geen BWS 6 weken
scoorde significant beter op alle
beroerte
training
klinische
2003
uitkomstmaten. Pohl
Revalidatiecentrum
RCT
n = 60
4 weken training
Training met
1. loopband
opvoering snelheid
Gem. 16 weken na
2. snelheid
van de loopband:
de beroerte
veranderen van
significante
loopband 3. conventioneel
verbetering
2002
Eich
Revalidatiecentrum
2004 < 6 weken na de
RCT
n = 50
30 min. TTT
Tolerantie aerobe
Follow-up na
Inclusie: BI 50-80,
30 min fysio
training, verbetering
3 mnd
12 m lopen,
(NDT)
loopsnelheid.
cardiovasculair
Controle: 60 min
wk 1 - 6:
stabiel.
fysio
loopsnelheid
beroerte
n = 30 exp.
verbeterde. 31m/s en capaciteit 91m, significant verschil.
Lamontagne Revalidatiecentrum
Observationele
2004
studie
n = 12
Indeling in hoog of
Snellere condities
laag functioneren.
op de loopband
31 - 290 dg na de
Grens tussen hoog
gaan gepaard met
beroerte
en laag functioneren hogere loopsnelheid 45 cm/sec.
en verbetering spier/ gewrichtsuitslagen
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen Auteur
Setting
jaar
Fase
Peurala
Revalidatiecentrum
2005 Chronische fase
25 Onderzoeksopzet Steekproef
Interventie
Conclusie
RCT
Looptrainen met
Geen verschil
n = 45
Follow-up
enzonder elektrische 10MWT, 6MWT,
6 mnd
stimulatie en lopen
loopparameters,
op vaste grond 15 sessies 3 weken
FIM en motorische MAS.
plus 55 min/dg fysio Kwakkel
Revalidatiecen-tra
1999
en verpleeghuizen
RCT
n = 101
Eclectische
BI, FAC en ARA
Randomisatie in 3
benadering:
Beentraining groep
groepen: naast
been training gericht significante
(sub)acute fase,
standaard
op staan,
verbetering op BI en
binnen 14 dg na de beroerte
revalidatie: armtraining,
gewichtsverdeling, stabiliteitt
FAC. Ook ARA beter dan de
beentraining,
verbeteren en
controlegroep.
controle
loopsnelheid trainen
immobilisatie Kwakkel
Follow-up na 1jaar
Geen verschil in
2002
scores vanaf 6 maanden na de beroerte. Op groepsNiveau bleven de effecten gehandhaafd van de beentrainigsgroep.
Tabel B.3.11b Auteur
Lopen ^ systematische reviews Onderwerp
Ge|« ncludeerde onderzoeken
Conclusie
SR naar fysiotherapie interventies
10 RCT’s loopbandtraining met en
Geen effect van loopband-training
zonder gewichtsondersteuning
en FES.
5 RCT’s FES
spierkrachttraining: wel
6 RCT’s naar
verbetering van spierkracht maar
spierkrachtverbetering
niet functioneel.
11onderzoeken geincludeerd
Geen voldoende bewijs voorTTof BWSTT
jaar vanPeppen 2004
Moseley 2003 Cochranestudie
Loopband training met en zonder lichaamsgewichtsondersteuning
mogelijk effectief voor pat. die na 6 weken nog niet zelfstandig kunne lopen.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
26
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Tabel B.3.11c
Lopen ^ spierkracht verbeteren: progressieve weerstandsoefeningen
Auteur
Setting
jaar
Fase
Butefisch 1995
Revalidatie gem-8,4 weken na
Onderzoeksopzet Steekproef
Interventie
Conclusie
RCT
Weerstandsoefeningen pols en
Kracht en contractiesnelheid
vingers, flexie- en
verbeterde evenals
extensieoefeningen
piekkracht bij
met verschillende
isometrische
weerstand.
handextensie.
n = 27
de beroerte
2 dd/15 min/ 2 wk 6 weken, 3 /wk training programma,
Kracht van het been verbeterde in de
> 36 mnd na de
met feedback op de
beengroep. De
beroerte
geleverde kracht.
loopsnelheid
Hetzij de arm, hetzij
verbeterde. De
het been.
armgroep verschilde
Bourbonnais Thuiswonend 2002 chronisch
RCT enkelblind
n = 25
niet van de beengroep wat armfunctie betreft. Turton
Revalidatie
Exp. groep 30 min.
Geen significant
2005
< 4 weken na de
rekoefeningen
effect, de
beroerte
12 wk
oefeningen werden
RCT
n = 25
slecht verdragen, slechts 6 pat. volgden totale programma.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.3.11d
27
Lopen ^ loophulpmiddelen
Auteur Setting
Onderzoeksopzet
Steekproef
Interventie
Conclusie
Testen: zwaaien romp en
n = 30 CVA
Zwaaien tijdens In stand verbeterde balanshand-having in stabiliteit met
jaar Laufer 2003
Geriatrie revalidatie
symmetrische gewichtsverdeling
verschillende
vierpoot
n = 20 gezonde
condities, met 1stok
geen negatief effcet
ouderen
of met 4 poot
op symmetrische gew.verdeling
Maeda
Thuiswonend
2001
Vergelijkende studie
n = 41
Standaard Romberg- Zwaaien verminderde
Effect gebruik van
CVA-patie«nten n = 36 gezonde ouderen
positie
met gemiddeld 60%
op gravicorder zonder en met een
bij gebruik van een stok.
stok het meten van
Het verschil met
het zwaaien
gezonde leeftijd-
een stok op de balanshandhaving
genoten lag niet aan de verminderd spierkracht in het been
Tabel B.3.12
Sensorische training
Auteur Setting
Onderzoeksopzet
Steekproef
Interventie
Conclusie
Thuiswonend
Crossoverstudie
n = 21
Sensorische training
Functionele
6 mnd tot 7 jaar na
4 weken sensorische training, 4 weken
Inclusie: kunnen lopen, arm kunnen
8 w. 1,5 uur /w. Uitkomstmaten:
onafhankelijkheid verbeterde > 20%
de beroerte
motorische training
optillen, elleboog
loopsnelheid, kracht,
buigen en
en ROM,WolfMotor-
gedeeltelijke
FunctionTest
jaar
Fase
Byl 2003
handfunctie
© Elsevier gezondheidszorg 2009
28
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Tabel B.3.13
Onderzoeken naar dubbeltaakinterferentie
Auteur
Setting
jaar
Fase
Onderzoeksopzet
Steekproef
Interventie
Conclusie
Brown 2002
Research laboratorium
Niet gerandomiseerde,
n = 6 CVA-patie«nten n = 6 gezond
Verbale reactietijd bij uitvoeren
Reactietijd significant langer,
< 1jaar na de
vergelijkende studie
balanstaken: zit,
significant verschil
staan, staan met
bij moeilijkere taak
beroerte
gesloten voeten Bowen
Revalidatie
Observationele
Meten loopsnelheid
Loopsnelheid
studie
en balans (dubbel
verminderde
< 7 mnd na de
Lopen met en
support tijd)
significant bij
beroerte thuiswonend
zonder cognitieve taak
Haggard
Neurologische
Observationele
7% vermindering
revalidatie-unit
studie
n = 50 patie«nten met neurologische
Staplengte en
2000
coginite
staplengte bij
Interferentie lopen
aandoeningen (n =
performance bij een
dubbeltaak.
en cognitietaken
11stroke)
enkele taak en een
Significante
dubbeltaak
correlatie met BI
2001
n = 11
dubbeltaken
score, niet met 10 m looptijd Hyndham Thuiswonend
Prospectieve studie
Testen stop walking
n = 26 stopten
2004
Stop walking when
when talking in
tijdens het praten, n
Gemiddeld 20 mnd
talking als predictor
relatie met ADL-
= 16 had een
na de beroerte
voor vallen
taken
valincident. De
n = 63
(SWWT)
patie«nten die stopten waren significant meer afhankelijk in ADL. SWWT: specificiteit 70%, sensitiviteit 53%.
Cockburn Revalidatiecentrum
Observationele
1min lopen, 1min
7/10 patie«nten
2003
1maand na de
studie, follow-up na
woorden genereren,
reductie
beroerte
9 mnd
2 1min woorden
loopsnelheid bij
genereren en lopen,
dubbeltaken na 9
10MWT
mnd.
Canning
Thuiswonend
2006
n = 10
Observationele
n = 20 beroerte
Lopen onder
Loopsnelheid lager
studie
n = 20 ouderen
verschillende
bij 3 taken tegelijk
n = 20 jong
condities:
zowel bij gezonden
lopen met volle
als bij pat. met een
beker, plus
beroerte
chronische fase
cognitieve taak Yang 2007
Thuiswonend chronische fase
RCT
Exp. n = 13 Controle n = 12
Exp. looptraining met gebruik van
Sign. verbetering loopsnelheid van
ballen stuiten,
85,6 19,8 naar
dragen als 2e taak.
115,3 18 cm/sec
Contr. geen training
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.3.14
29
Mental Practice
Auteur
Setting
jaar
Fase
Page 2005
Revalidatiecentrum
Onderzoeksopzet
Steekproef
Interventie
RCT
n = 11 n = 6 dagelijks
Geselecteerde taken: Verbetering op de reiken en grijpen MAL, de pat.
> 1jr na de beroerte
Conclusie
mental practice ADL- kop, pagina omslaan
gebruiken de arm
taken
van een boek,
meer. ARA scores
gebruik pen.
significant hoger in
Oefenen volgens
MP-groep
protocol Dijkerman Thuiswonend
Herhaald meten
n = 20
Oppakken en
Alle groepen
2004
voor en na interventie
3 groepen
transporteren 10 blokjes
verbeterden, MP groep beter op
MP: repeteren taak
getrainde taak.
mentally. 3e groep:
Geen verschil BI
Gem. 2 jaar na de beroerte
mentaal visuele plaatjes oefenen Crosbie
Revalidatie-unit
Single case studies
n = 14
2004 10 - 176 dg na de beroerte
(n = 9 completed the study)
MP taak (reiken en
Verbetering op de
grijpen) plus
UL Motricity Index.
standaard therapie, taak op video, protocol: 2 10 fysiek oefenen, 2 10 MP
Liu
Revalidatie-unit
n = 46
15 sessies 1u/dg/3
Betere performance
MP-groep
wk of MP of
getrainde en niet-
12,3 5,3 dg na de
conventionele
getrainde taken
beroerte
therapie
p < 0,005 en p < 0,001
2004
RCT
© Elsevier gezondheidszorg 2009
30
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Hoofdstuk 4 Vallen ^ risicofactoren en preventie
Tabel B.4.1
Valincidenten tijdens opname
Auteur
Setting/
Onderzoeks-
jaar
fase
opzet
Nyberg 1995
Revalidatiecentrum
Prospectieve studie
Steekproef
Resultaten
Conclusie
n = 161
39%, n = 62 patie«nten vielen.
Vallen komt veel voor, valpreventie
Aantal val-
zou prioriteit
incidenten 153.
moeten hebben
15.9/1000 pat. dagen n = 6 (4%) fracturen Tutuarima 1997
Ziekenhuizen (n = 23)
Beschrijvende studie
n = 720
14%, n = 104 viel ten minste 1 .
CVA-patie«nten hebben een hoog
Acute fase
Totaal 173
risico op een
Patie«nten opgenomen tussen
valincidenten
valincident
1991-92
8,9/1000 pat/dag
Incidentie: 25% gaf letsel, n = 3 heupfractuur
Ugur 2000
Stroke-unit
Retrospectieve beschrijvende
n = 293
studie
44%, n = 131 patie«nten met een
Relatie met lagere score barthel Index,
valincident
depressie en rechter
1992-1996 Sze
Revalidatie-unit
Beschrijvende
2001
1week na het CVA
cohortstudie
Teasell
Revalidatie-unit
2002
Retrospectieve
hemisfeer lesie n = 677
n = 238
11,5%, n = 78 viel.
Chinees onderzoek.
Geen letsel in 77%
Het valpercentage
Incidentie: 5,5/
is lager dan in
1000 pat. dagen n
westerse
= 3 heupfractuur
onderzoeken
37%, n = 88 viel 1
Incidentie hoog,
cohortstudie
maal, en van deze
serieus letsel gering.
gedurende 5 jaar
groep n = 45 2
BergBalanceScore
maal. Totaal 180
en FIM
valincidenten. Letsel lager bij vallers
Stolze
Neurologisch
2004
ziekenhuis
Suzuki
Revalidatie-unit
2005
Prospectieve studie
Beschrijvende
in 22%, 1fractuur
p < 0,01
n = 489
22%, n = 30
Vallen kwam het
waarvan n = 136 CVA-patie«nten
valincidenten /136 totaal 165
meest voor bij patie«nten met
valincidenten /489
loopstoornissen
273 valincidenten
Meeste
bij n = 121.
valincidenten 1e 4
138 valincidenten/
weken na opname,
10.000 pat.dagen
in de (bad)kamer
n = 5 fracturen
van de patie«nt.
4% een val tijdens 1e 5 dagen
Transfer aanleren belangrijk
n = 256
studie
Zdobysz 2005
Ziekenhuis
Retrospectieve cohortstudie
n = 1014
Holloway
Neurologische
Retrospectieve
n = 1440
12%, n = 173
Slechts 17% van de
2007
afdeling
beschrijvende
5,9 valincidenten/
valincidenten was te
studie
1000 pat.dagen
voorkomen geweest.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen
31
Auteur
Setting/
Onderzoeks-
jaar
fase
opzet
Czernuszenka Neuro-revalidatie2007
Prospectieve studie
Steekproef
Resultaten
Conclusie
n = 353
10%, 35 patie«nten
Relatie met ernst
unit
met een valincident
van de beperkingen
< 3 maanden na
5,02 (95% BI 3,7-
het CVA
6,5) valincidenten/ 1000 pat.dagen
© Elsevier gezondheidszorg 2009
32 Tabel B.4.2
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte Valincidentie in de thuissituatie
Auteur
Setting/
jaar
fase
Forster 1995
Thuiswonend
Onderzoeksopzet Steekproef
Resultaten
Conclusie
Beschrijvend bij ontslag en na 8
73%, 79 valincidenten
Vallen groot risico, mantelzorgers meer
Val in het ziekenhuis
stress.Vallers
sign. predictor val
minder activiteiten
thuis, p = 0,004
buitenshuis en vaker
4 fracturen (1%)
depressief
n = 108
wk en 6 maanden
Jorgensen
Thuiswonende
Prospectieve studie
n = 111
23% van de
Relatieve Risico
2002
patie«nten gemiddeld 10 jaar na het CVA
4 maanden
n = 143 controle
patie«nten en 11% van de controlegroep viel 1
(RR) om te vallen
of vaker, 2/1000
1,2 - 4,3
valregistratie
voor patie«nten = 2,3; 95% BI
persoon-dagen vs 1/1000 Hyndham
Gemiddeld 50
Observationele
n = 23 re. hemisfeer
50%, n = 21vallers
Herhaaldelijke
2002
maanden na het
studie
n = 16 linker
van wie 10
vallers meer
hemisfeer
meerdere
gehandicapt en
n = 2 hersenstam
valincidenten 6% fracturen
sign. verminderde armfunctie
CVA
(p < 0,018) en ADL-score (p = 0,010) Yates
Thuiswonende
Prospectieve
51%, n = 142
Valrisico is niet
2002
patie«nten ge|« ncludeerd 14
cohortstudie
vallers. De
lineair gerelateerd
follow-up na 1, 3 en
onderzochte
aan het aantal
dagen na het CVA
6 maanden
beperkingen waren fysiologische
stoornissen.
n = 280
parameters (motorische, sensorische, zien/ vision) Lamb
Thuiswonend
Prospectieve studie
48%, n = 45 vallers
Bekende
2003
Vrouwen
naar valincidenten
19% 1val
risicofactoren voor
Follow-up 1jr
29% > 1val Aankleden
de algemene populatie geen
risicofactor
voorspellers.
Prospectieve cohort n = 56
46%, n = 26 vallers
Veel valincidenten.
studie
meeste
Slechts een klein
geen revalidatie
follow-up 6
valincidenten (63/
aantal pat. zoekt
meer
maanden
103) 1e 2 maanden
hulp.
Mackin-tosh Thuiswonende 2005 patie«nten
n = 124
na ontslag Harris 2005
Thuiswonende patie«nten 1jaar na het CVA
Prospectieve studie naar valincidenten
n = 108
50%, n = 49 vallers (totaal 117
Balans en mobiliteit op zich geen sign.
valincidenten
relatie met vallen.
20 (41%) een
Meer aandacht voor
verwonding,
het lopen is nodig.
waarvan 17 medische hulp zochten.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.4.3
33
Incidentie (heup)fracturen
Auteur
Setting/
jaar
fase
Ramnemark Patie«nten 1998 opgenomen met een CVA
Onderzoeksopzet
Steekproef
Resultaten
Conclusie
Prospectieve studie Tot gemiddeld 2,9
n = 1139
154 fracturen bij 120 patie«nten na
Het is belangrijk te focussen op
gemiddeld 24
preventie van
maanden waarvan
valincidenten en
45% heupfracturen
osteoporose
jaar na het CVA
(17 heupfracturen/ 1000 persoonjaren). Vrouwen sign. meer p < 0,001. Meeste fracturen kant van de hemiparese p < 0,001. Ramnemark Patie«nten 2000 opgenomen na een
Retrospectieve studie n = 568
femurnekfractuur
Van de pat.
Femurnekfractuur is
opgenomen met een
een risico na een
femurfractuur was
CVA, zelfs nog jaren
16,4% - 38% (over
later. Het risico op
verschillende jaren), CVA-patie«nt. 62%
achteruitgang van de mobiliteit is groter
van de heup-
dan bij gezonde
fracturen bij CVA-pat. ouderen. was aan de paretische kant. 69% van de personen die onafhankelijk waren, konden mobiel naar huis vs 38% van de CVA-patie«nten Melton 2001
Patie«nten vanaf 3 maanden na het CVA
Retrospectieve
Na 25 jaar 71% van
Meer valincidenten
studie, follow-up 25
de CVA-patie«nten en
naar de paretische
1960-69
jaar
66% van de controle
kant, bij ambulante
n = 387
gematchte
groep had een
patie«nten (rankin heupfractuur. 11/1000 1-2). Fracturen niet
controlegroep
persoonjaren Fractuurrisico werd
gerelateerd aan ernstige handicaps
groter bij ouder
(rankin 3-5).
worden. Hazardratio per 10 jaar 1,6. Kanis 2001
Patie«nten opgenomen met een
Retrospectieve studie n = 237.288
Bij 9% van de bij
Het risico op een
CVA-patie«nten traden heupfractuur is hoog fracturen op.Van de (RR > 7) gedurende
CVA in 1987-1996 in Zweden
fracturen was 52% een heupfractuur.
het 1e jaar na het CVA en het laagst 4 jaar na het CVA.
Dennis 2002
Patie«nten opgenomen tussen
Prospectieve studie
4% = 88 fracturen < 2 jaar waarvan
Het voorkomen van
en analyse ontslag
1990-98
data
1,1% heupfracturen =
dan de Zweedse
1,4 (95% BI 0,92-
cijfers.
n = 2696
heupfracturen is lager
2,07) keer het aantal heupfracturen in de algemene populatie
© Elsevier gezondheidszorg 2009
34 Tabel B.4.4 Auteur
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte Geloof in eigen kunnen, self-efficacy Setting
jaar Hellstrom e. a.
Geriatrisch revalidatiecentrum
2003
Design
Uitkomst
Steekproef
maten
Prospectieve observationele
Falls Efficacy scale FES (Swedish)
studie
Resultaten
Conclusie
Patie«nten met lage self-efficacy op de
In de revalidatie zou er meer aandacht
FES verbeterden
moeten zijn voor
FIM
minder op
verhoging van het
BBS
functionele testen.
vertrouwen in eigen
Follow-up na
Bij ontslag en na 10
Ingedeeld in 2
10 maanden
mnd significante
groepen: hoge en lage self-efficacy
IADL Functional
verschillen tussen beide groepen op
Ambulation
balanstest BBS
Category (FAC)
(p < 0,0001) en
n = 37 (66 - 89 jr)
kunnen
FIM (p < 0,0001). FES bij ontslag correleerde significant met follow-up scores: rho = 0,82 tussen FES(S) en IADL en FAC Belgen
Thuiswonende
2006
patie«nten > 1maand na het CVA
Cross-sectioneel
Valhistorie
n = 20 (40%)
Balans en self-
valincidenten
efficacy in verband
FES-S falls efficacy
n = 11meerdere
met vallen zijn
scale
valincidenten geassocieerd met relatie met vrees om valincidenten.
Stroke Impact
te vallen:
Score, mood
RR 2,4; 95% BI 1,1-
section
4,9 minder valgerelateerde self-
BBS, timed sit to
efficacy, p = 0,04,
stand,TUG
depressieve symptomen p = 0,02. meer valincidenten, meer vrees om te vallen: RR = 5,6; 95% BI 1,2-23 BBS niet-vallers 48,8 6,4, veelvallers 43,8 8,7
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.4.5
35
Interventies om vallen te voorkomen
Auteur
Setting
Design
jaar
Fase
Steekproef
Cheng 2001
Revalidatie-unit
Prospectieve studie n = 54
Interventie
Resultaat
Conclusie
n = 24 revalidatieprogr.
Sit to stand verbeterd. symm.
Training symmetrische
n = 30 rev.progr.
lichaamsgew.
gewichts-verdeling
plus symm. staan
verdeling verbeterde
vermindert het aantal
training
sign. p < 0,005.
valincidenten significant p < 0,05
Cheng
Revalidatiecentrum
2004
Prospectieve studie,
Conventionele
Balanstesten,
Dynamische balans
RCT
therapie/ ritmische
dynamisch en
sign. verbeterde.
n = 52
gewichtsverdeling
statisch. Valincidenten
Minder vallen maar niet sign.
Follow-up 6 mnd
p = 0,059
Hart
Thuiswonend
RCT
Tai-Chi vs
BBS
Controlegroep
2004
13 - 54 mnd na het
n = 18
oefentherapie
Romberg
verbeterde op
1uur/week/12
loopsnelheid
balanstesten niet
weken
Up and GoTest
sign. BBS = 0,01, de
Duke health Profile
Tai Chi-groep
CVA
verbeterde meer in algemeen welzijn, niet sign. Marigold Chronisch
RCT
Strekken/
2005
n = 30
balanstraining versus Houdingsreflexen
oefengroep bij
bewegingstherapie/
Valincidenten
testen op
behendigheid
follow-up 1jr
balansplatform, niet
thuiswonend
TUG, ABC,
Minder vallen in
significant Vearrier 2005
Chronisch thuiswonend
Single subject Multiple baseline
Massed practice 6 uur per dag/
Stabilisatietijd BBS
Stabilisatietijd verbeterde van 2,3
n = 10
2 weken
Valincidenten
naar 1,6.
70% takentraining
BBS gem. 3 punten.
25% gericht op
Valincidenten
stoornissen/
significant minder p
handicaps
<0,009
5% rust
© Elsevier gezondheidszorg 2009
36
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Hoofdstuk 5 Voeding- en ondervoeding na een beroerte
Tabel B.5.1
Onderzoeken naar voedingstoestand en prevalentie van ondervoeding bij patie«nten met een beroerte
Auteur
Onderzoeksopzet en
jaar
steekproef
Uitkomstmaat
Meetmomenten
Conclusie
Yoo e.a. 2008
Beschrijvend onderzoek
Voedingstoestand
Opname < 24 uur
Bij opname: 12,2%
n = 131
Gewichtsafname
1week na opname
1week: 19,8%
Se. albumine, Transferrineniveau Prealbumine Brynningsen e.a. Beschrijvend onderzoek
Voedingstoestand:
1week
Bij opname (1w) 35%
2007
Gewicht,
6 week
ondervoeding
body mass index (BMI), mid upper arm
3 maanden 6 maanden na beroerte
6 maanden 22% Sign. verhoging in se.
n = 89
circumference (MAC),
albumine van 1week tot
triceps skinfold
6 m (p < 0,0001), en
thickness (TSF), se.
sign. verhoging in
albumine en se.
transferrine van 5 w. tot
transferrine.
6 m. (p < 0,05). Geen
Ondervoeding: wanneer
significante verandering
pat. 2 uitkomstmaten onder normale waarde.
in gewicht of BMI van 1 w. tot 6 m.
Poels e.a.
Beschrijvend onderzoek
Ondervoeding wanneer:
Opname
Bij opname
2006
n = 69
gewichtsverlies of lage
4 weken na beroerte
ondervoeding: 35%
BMI.
Na 4 weken 3%
Davis e.a.
Beschrijvend onderzoek
Voedingstoestand
Opname
Bij opname: 16%
2004
(n = 185)
SGA
1maand
ondervoeding.
MRS
15% van de totale groep
NIHSS
overleed en 58% had slechte uitkomst Relatie tussen ondervoeding en slechte uitkomst (OR 3,4; 95% BI 1,3-8,7; p = 0,01) en tussen ondervoeding en mortaliteit (OR 3,1; 95% BI 1,3-7,7, p = 0,02)
FOOD-Trial
Gerandomiseerd
Voedingstoestand
Opname
Ondervoeding bij
collaboration
onderzoek (RCT)
Eenvoudige screening
6 maanden
opname = 9%
2003
(n = 2955)
verschillende niet
Ondervoeding na
gestandaardiseerde
beroerte werd in
methodes
verband gebracht met slecht herstel verhoogde mortaliteit
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen Auteur
Onderzoeksopzet en
jaar
steekproef
Westergren e.a. 2001
37 Uitkomstmaat
Meetmomenten
Conclusie
Beschrijvend onderzoek
Voedingstoestand
Opname
Bij opname: 32%
(n = 162)
BMI, SGA
ondervoeding
Revalidatiefase
Structurele observaties
Van de pat. die hulp
van eten en metingen van voedingstoestand
nodig hadden = 49% ondervoed.
SGA, decubitus en ADL
Van pat. die geen hulp
(katz-index)
nodig hadden = 13% ondervoed (p < 0,0005).
Choi-Kwon e.a.
Beschrijvend onderzoek
Voedingstoestand
1998
n = 208.
3 biochemische
ICH-groep 62%
Acute fase
metingen en 5 antropocentrische
ondervoed (PEM) CI-groep 25%
Opname
Bij opname:
Contr.gr. 13% In de acute fase kwam ondervoeding significant vaker voor in de ICHgroep (62%) dan in de CI-groep (25 %) (p = 0,000) Gariballa e.a.
Beschrijvend onderzoek
Voedingstoestand
Opname ( < 48 uur)
Bij opname:
1998a
(n = 201)
antropometrische,
Metingen herhaald na
31% = ondervoed
Acute fase
hematologische en
4 weken.
(BMI < 20), 49% = TST,
biochemische data: BMI
12% = MAC,
TST,
19% = Se. alb
MAMC, Se. albumine
Finestone e.a.
Beschrijvend onderzoek
Voedingstoestand
Opname
Ondervoeding (PEM) bij
1995
(n = 49)
Biochemische en
1maand
opname: 49%
Acute en revalidatiefase
antropocentrische data
2 maanden
Na 1mnd: 34%
BW, BMI, MAMC
4 maanden
Na 2 mnd: 22 %
Se. albumine.
Na 4 mnd: 19%
Davalos e.a.
Beschrijvend onderzoek
Voedingstoestand
Opname
Ondervoeding (PEM)
1996
(n = 104) Acute fase
TST, MMC, Se. albumine, o.a.
1week na opname 2 weken na opname
opname = 16% Na 1w. = 26%
.
voedingparameters (TST,
Na 2 w. = 35%
MAMC, se. alb., en
met significante
calorimeter)
vermindering van vet (p = 0,002). Ondervoede pat.: hoger stressreactie en meer complicaties dan bij de niet-ondervoede patie«nten
© Elsevier gezondheidszorg 2009
38
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Auteur
Onderzoeksopzet en
jaar
steekproef
Uitkomstmaat
Meetmomenten
Conclusie
Unnosson e.a. 1994
(n = 50)
Voedingstoestand
Opname
Ondervoeding (PEM) bij
> 70 jaar
Gewicht,
Na 2 weken
opname = 8%
TST, MAMC
Na 9 weken
Se. Protein, delayed hypersensitivity, body gemeten met Bioelectric impedance en functionele status is gemeten bij opname en na 2 en 9 weken Axelsson
(n = 100)
Voedingstoestand,
Opname
Ondervoeding (PEM) bij
1988
Acute fase Ziekenhuis
antropocentrische variabelen (relatieve
Ontslag
opname = 16% bij ontslag = 22%
gewicht,TST, AMC), albumine, transferrine en prealbumine. BMI = Body Mass Index, PEM = protein energy malnutrition, MAMC = middenarmspieromtrek, AMC = middenarmomtrek, TST = tricept skinfold dikte, BW = lichaamsgewicht, SGA = Subjective Global Assessment, MRS = modified Rankin scale, NIHSS = National Institute of Health Stroke Survey = een neurologisch screeningsinstrument, RCT = randomized clinical trial.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.5.2
39
Consequenties van ondervoeding op uitkomsten van patie«nten
Auteur
Onderzoeksopzet en
jaar
steekproef
Yoo e.a. 2008
Beschrijvend onderzoek n = 131
Uitkomstmaat
Meetmomenten
Conclusie
Voedingstoestand Gewichtsafname
Opname < 24 uur 1week na opname
Ondervoeding bij opname: voorspeller
Se. albumine,
voor a) ondervoeding na
Transferrineniveau
1-week (OR, 14,85; 95%
Prealbumine
BI 3,52-62,76; p < 0,001) en complicaties na een beroerte (OR 6,72; 95% BI 1,09-41,56; p = 0,04). Ondervoeding na 1week (OR 4,49; 95% BI 1,0718; p = 0,04) en 1-week NIHSS-score (OR 1,76; 95% BI 1,31-2,37; p < 0,001) zijn voorspellende factoren voor slechte uitkomst na 3 m.
Axelsson
Prospectief beschrijvend Voedingstoestand,
Opname en wekelijks tot
Ondervoeding 3 weken
1989
onderzoek
antropocentrische
3 weken na opname
na opname relateert aan:
(n = 32)
variabelen (relatieve
Slechte voedings-
Acute fase
gewicht,TST, AMC),
toestand,
Ziekenhuis
Albumine, transferrine en
Slechte zelfredzaam-
prealbumine.
heid bij opname, Verlamming rechterarm Eetproblemen bij opname Hogere leeftijd
Davis e.a.
Beschrijvend onderzoek
Voedingstoestand
Opname
15% van de totale groep
2004
(n = 185)
SGA
1maand
overleed en 58% had
MRS
slechte uitkomst
NIHSS
Relatie tussen ondervoeding en slechte uitkomst (OR 3,4, 95% BI 1,3-8,7; p = 0,01) en tussen ondervoeding en mortaliteit (OR 3,1; 95% BI 1,3-7,7, p = 0,02)
Davalos e.a. 1996
Beschrijvend onderzoek (n = 104)
Voedingstoestand TST, MMC, Se.
Opname 1week na opname
Ondervoede patie«nten hadden:
Acute fase
albumine, o.a.
2 weken na opname
hogere stressreactie,
voedingsparameters
meer infecties,
(TST, MAMC, se. alb.,
meer risico op
en het bijhouden van
decubitus,
calorie«n)
meer risico op slechte uitkomst (functionele status < 50 bij 30 d. follow-up of overlijden) dan de niet-ondervoede patie«nten
© Elsevier gezondheidszorg 2009
40
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Auteur
Onderzoeksopzet en
jaar
steekproef
Finestone e.a. 1996
Uitkomstmaat
Meetmomenten
Conclusie
Prospectief beschrijvend Functionele status (FS)
Opname (T-1)
Ondervoeding
onderzoek
m. barthel-index
1maand (T-2)
gerelateerd aan >
(n = 49)
Ligduur
Ontslag (T-3)
langer ligduur (p = 0,011), lager FS (p = 0,038) op T2
FOOD-Trial
Gerandomiseerd
Voedingstoestand
Opname
Ondervoede patie«nten
collaboration
onderzoek (RCT)
Eenvoudige screening
6 maanden
met een beroerte: a)
20033
(n = 2955)
verschillende niet
meer risico op long
gestandaardiseerde
ontsteking, infecties,
methodes
decubitus en darmbloeding. b) hoger risico op overlijden (37%) dan patie«nten met normale voedingstoestand (20%) (OR voor mortaliteit 2,32; 95% BI 1,78-3,02). Gecorrigeerde OR voor de ondervoede patie«nten vergeleken met de normaal gevoede patie«nten: 1,82; 95% BI 1,34- 2,47). (p = 0,0001). C) Ondervoede patie«nten vaker afhankelijk (rankinschaal 3-5) dan de normaal gevoede patie«nten (OR 1,52; 95% BI 1,05-2,21). (p = 0,003).
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen Auteur
Onderzoeksopzet en
jaar
steekproef
Gariballa e.a. 1998b4
41 Uitkomstmaat
Meetmomenten
Conclusie
Prospectieve
Voedingstoestand
Opname (< 48 uur)
Beschrijvend onderzoek
antropocentrische,
Metingen herhaald na 4
Ondervoede patie«nten (lagere se.alb.conc.)
(n = 201)
hematologische en
weken.
hadden meer risico op
Acute fase
biochemische Data:
infectieuze complicaties (p < 0,0001) en
BMI
slechtere functionele
TST,
status bij opname
MAMC,
(p = 0,021) en na 2
Se. Albumine
weken (p = 0,002). Voedingstoestand was gerelateerd aan ontslagbestemming (pt. met slechtere voedingstoestand had meer risico op weer opgenomen te worden in een instelling na ziekenhuisontslag. Se. albumine is een sterke voorspeller voor mortaliteit 3 maanden na acute beroerte: hazardratio 0,91; 95% BI 0,84-0,99).
BMI = Body Mass Index, MAMC = middenarmspieromtrek, AMC = middenarmromtrek,TST = tricept skinfold dikte, BW = lichaamsgewicht, SGA = Subjective Global Assessment, MRS = modified Rankin scale, NIHSS = National Institute of Health Stroke Survey = een neurologische screeningsinstrument, RCT = randomized clinical trial.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
42
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Tabel B.5.3a
Onderzoeken over symptomen van ondervoeding bij patie«nten met een beroerte
Auteur
Onderzoeksopzet
Setting
Onderwerp/
Jaar
Steekproef
Fase
Interventies
Conclusies
Finestone e. a.
Case studie (n = 1)
Ziekenhuis acute fase
Beschrijving en analyse Het belang van het van een casus van patie«nt observeren van
2003
patie«nt met een beroerte
met een beroerte en
symptomen van
slikproblemen;
ondervoeding en
beschrijving van
slikproblemen besproken
interventies en
m.b.t. casus
behandeling en resultaten daarvan Westergren e.a.
Beschrijvend onderzoek (n = 162)
2001
Revalidatiefase
Opname
Voedingstoestand BMI, SGA
Bij opname: 32% ondervoeding
Structurele observaties
Van de pat. die hulp
van eten en metingen van
nodig hadden = 49%
voedingstoestand SGA,
ondervoed.
decubitus en ADL (Katz-
Van pat. die geen hulp
index)
nodig hadden = 13% ondervoed (p < 0,0005).
Sullivan e.a.
Cross-sectioneel
Ziekenhuis
Bij opname: medisch,
83% van de ouderen
1993
onderzoek
Geriatrische afdeling
neuropsychologisch,
heeft problemen met hun
(n = 110)
voedingstoestand en
tanden.
oudere patie«nten
toestand van tanden
Slechte mondconditie is
gescreend (72 uur na
een belangrijke
opname,
voorspeller voor
na zes maanden
gewichtsverlies (niet
na een jaar.
gewenst gewichtsverlies) zowel binnen 6 en 12 maanden
Tabel B.5.3b
Klinische richtlijn
Auteur Interventie jaar
Setting
Onderwerp
Conclusies
Thomas Een voedingsrichtlijn voor
Ziekenhuis en verpleeghuis
De richtlijn bestaan uit
Geeft aanbevelingen aan
e.a.
ouderen om ondervoeding
twee delen; het ene voor
m.b.t. observatie van
2000
te voorkomen en/of
het verpleegkundigen en
symptomen van
behandelen.
voedingsdeskundigen. Het
ondervoeding
andere voor artsen, farmaceuten en voedingsdeskundigen.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
(gewicht, lengte, arm- en
kuitomtrek), gewichtsafname,
algemene anamnese (leefstijl,
medicatie, mobiliteit)
zelfperceptie, leefstijl,
voedselanamnese, subjectieve anamnese.
klinimetrsiche kwaliteiten van
dit instrument. Ontwikkeling
beschreven in Vellas e.a.
1999. O.a. onderzocht door
Christensson e.a. 2002
Guigoz e.a. 1996 Gazzotti e.a. 1997
Klinimetrische eigenschappen Verpleeghuis
van de MNA bij ouderen
Ziekenhuis
Verpl.
Dietist
Verpl. Arts
Rater
specificiteit en sensitiviteit bij
Specificiteit: 98%, Voorsp. waarde 97%. MNA
Sensitiviteit: 96%,
MNA 17-23,5.
Mini Nutritional Assesssment
(MNA)
Soini
2004* (n = 178)
van de MNA bij ouderen in een verpleeghuis Chron. fase
Arts Dietist
bij ouderen
score (p = 0,0001).
slikproblemen nog lagere
MNA-score (p = 0,0001). Pat.droog mond+ kauw- en
slikproblem: sign. lagere
Pat. met kauw- en
MNA-score (p = 0,0011).
© Elsevier gezondheidszorg 2009
significant gerelateerd aan de
screenen van ondervoeding Aantal eetprblemen:
een instrument is dat goed gebruikt kan worden bij het
Dit geeft aan dat de MNA
en verminderde eetlust.
correlatie (p = 0,0001) BMI, de armomtrek en kuitomtrek,
MNA-vragen significante
gewicht of albumineniveau.
veranderingen optraden in
23,5), voordat ernstige
beroerte.
getest bij patie«nten met een
het instrument is nog niet
ouderen en andere groepen ^
validiteit, betrouwbaar-heid,
ondervoeding, MNA < 17; 3) risico voor onder-voeding,
uitgebreid getest, m.n. m.b.t.
24; 2) prote|« necalorie
Ook al zijn de klinimetrische eigenschappen van MNA
Conclusies
43
voedingstoestand: MNA
MNA differentieert tussen ouderen met: 1) een goede
schappen
Klini-metrische eigen-
identificeren (scores: 17-
18 vragen over screening
uitgebreid publicaties m.b.t.
In een onderzoek naar de klinimetrische eigenschappen
Fase
Setting
kon risico op ondervoeding
Mini Nutritional Assessment (MNA);
Vellas e.a. 1999*
steekproef
Onderzoeks-opzet
Vellas 1996
formaat
Pertoldi e.a. 1996
Meet-instrument en
Jaartal
Screeningsinstrumenten voor voedingstoestand
Auteur
Tabel B.5.4
Bijlage 2 Evidentietabellen
De Malnutrition Universal
Screening (MUST)
Kyle e.a.
2005 pred. waarde 64,6 (95% BI 59,5-69,5) en negatieve
(95% BI 75,1-81,8), positief
56,2-66,1), specificiteit 75,1
Sensitiviteit 61,2 (95% BI
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Christensson e.a. 2002
72,6-79,4).
voedingsafdeling
van een
medewerkers
Getrainde
schappen
Klini-metrische eigen-
voorspellende 76,1 (95% BI
Patie«nten in het ziekenhuis (n = 995)
Rater
BAPEN,
parameters
Fase
Setting
Klinimetrische eigenschappen Ziekenhuis
steekproef
Onderzoeks-opzet
Association (SIGN 2004).
Royal College of Nursing and the Registered Nursing Home
British Dietic Association,
2004, ESPEN 2002,
Aanbevolen door de SIGN
Conclusies
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Malnutrition Advisory Group
Verdere onderzoeken verricht door:
formaat
Jaartal
Bestaat uit 3 klinische
Meet-instrument en
Auteur
44
(n = 164)
prospectief
onderzoek
e.a.
2001
Westergren Beschrijvend
1,1 - 7,8, p < 0,03).
45
© Elsevier gezondheidszorg 2009
maaltijd wordt opgegeten (OR 3,1 95% BI 1,1 - 8,7, p < 0,03), en langzaam eten (OR 3,0 95% BI
1,1 - 2.6, p < 0,04), Slikproblemen (OR 4,6, 95% BI 1,6 - 13,2, p < 0,006), 3/4 of minder van de
Alertheid (p = 0,005), langzaam eten (p = 0,005) o.a. De belangrijkste voorspellers voor slechte voedingstoestand waren: alertheid (OR 5,4, 95% BI
(p = 0,005),
Het openen van de mond (p = 0,005), Controle over eten in de mond (p = 0,005), Slikproblemen
Problemen met eten op het bord (p = 0,005), Eten naar de mond brengen (p = 0,005),
Zitten (p = 0,005),
Er was sign. verschil tussen onafhankelijke pat. en afhankelijke patie«nten in het:
^ Alertheid (9%).
^ Slikstoornissen (18%). ^ Openen/sluiten van de mond (16%).
^ Controle over eten in de mond (24%).
^ Onnatuurlijk eettempo(langzaam, snel) (26%).
^ Zithouding (29%).
^ Eten naar de mond brengen (46%)
^ Problemen met omgaan met eten op een bord (56%).
^ 3/4 of minder van de maaltijd wordt opgegeten (60%).
80% had moeite met eten en 53% had hulp nodig bij het eten. Problemen bij het eten:
Slechts 6 patie«nten zijn gewogen op een weegschaal en bij geen pat. was er een registratie van voedingstoestand.
Assessment
Instrument (RAI)
Verpleegkundigen hebben eet- en voedingsproblemen slecht/vaag beschreven en niet specifiek.
Resident
Ziekenhuis
^ Andere problemen zoals het te snel eten, te weinig eten, misselijk-heid, duizeligheid, labiliteit en
en registratie van de niet genoeg drinken.
^ Controle over eten in de mond.
verpleegkundigen
verpleegkundige/
^ Hanteren van eten op een bord.
Interviews met
80% van de patie«nten had hulp nodig bij het eten. Belangrijkste problemen:
2002
n = 40 patie«nten, n = 30 verpleegkundigen
verpleeghuis
Resultaat
Beschrijvend onderzoek
Steek-proef
Kumlien e. a.
Setting
fase
Onderzoeksopzet
Onderzoeken naar problemen met eten na een beroerte
jaar
Auteur
Tabel B.5.5a
Bijlage 2 Evidentietabellen
Beschrijvend onderzoek
Beschrijvend
onderzoek
McLaren 1996
Unosson
e.a.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
1994
onderzoek
2000
Ziekenhuis
Ziekenhuis Acute fase
Ziekenhuis (patie«nten)
Kwalitatief
Jacobson
Setting
fase
Onderzoeksopzet
jaar
Auteur
46
(n = 50)
(n = 79)
Patie«nten met een beroerte
n = 45
Steek-proef
(p = 0,01), hadden minder energie dan onafhankelijke pat. (p < 0,01)
Pat. die hulp nodig hadden bij het eten hadden lager se. alb. (p = 0,005), lower body cell mass
^ waar vaker vrouwen dan mannen.
^ waren ouder.
^ aten minder eten en dronken minder.
^ waren meer ondervoed dan zij die geen hulp nodig hadden (bij opname en na 2 en 9 weken).
die hulp nodig hadden:
18 (36%) had hulp nodig bij het eten tegenover 32 (64%) die geen hulp nodig had. De patie«nten
Als pat. meer handicaps had, werd minder gegeten (p = < 0,001)
Pat. met meer handicap kregen minder eten en hebben minder binnengekregen (p = < 0,001).
^ Slikproblemen (36%).
^ Moeite om de mond te sluiten (36%).
^ Problemen met kauwen (40%).
^ Communicatieproblemen (48%).
^ Moeite met rechtop zitten (84%).
Problemen bij het eten door: ^ Verminderde kracht in handen (89%);
^ Gevoel van wanhoop.
^ Moeite om hulp bij het eten te accepteren.
^ Schaamte voor eigen optreden/gedrag.
^ Veranderde smaak
denkt.
^ Verminderde eetlust die zich uit in misselijkheid zodra de patie«nt etenslucht ruikt of aan eten
droge mond en/of keel. ^ Dorst.
^ Onprettig gevoel in de keel en de mond dat de patie«nt beschrijft alsof de keel te smal is, pijn en
21patie«nten hadden de volgende problemen bij het eten: ^ Angst om te stikken.
Resultaat
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
onderzoek
1989
^ Afkeer van de behoefte aan hulp bij het eten 69%.
^ Eten lekt uit de mond 41%.
^ Niet in staat om de dingen van het dienblad te pakken 22%.
^ Eten in de mond verzamelen 66%.
^ Afasie 63%.
47
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Eetproblemen: ^ Verminderde eetlust 55%. ^ Moeite met kauwen 63%.
krachtsvermindering re. arm (p = 0,005), en eetproblemen (niet sign.)
Ondervoeding 3 weken na opname gerelateerd aan minder zelfredzaamheid (p = 0,001),
27 (84%) patie«nten hadden een of meerdere problemen in relatie tot eten
Resultaat
interviews
n = 32
Steek-proef
observaties en
Acute fase
Ziekenhuis
Beschrijvend
Axelsson
Setting
fase
Onderzoeksopzet
jaar
Auteur
Bijlage 2 Evidentietabellen
48
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Tabel B.5.5b
Onderzoeken naar problemen met eten na een beroerte ^ meetinstrumenten voor het screenen van eetproblemen
Auteur
Onderzoeksopzet
Setting
jaar
Steekproef
Resultaat
fase
McLaren en
Cross-sectioneel in 2 fasen:
Ziekenhuis
Fase a. n = 60
Interbeoordelaarsbetrouw-
Dickerson
a) instrument ontwikkeling
Acute fase
Fase b. n = 75 die hulp nodig
baarheid kappa 0,65-0,95
2000
b) testen van klinimetrische
hadden bij het eten.
eigenschappen validiteit, betrouwbaarheid,
Tabel B.5.6
Onderzoeken naar interventies voor eetproblemen
Auteur
Onderzoeks-opzet
jaar
en steekproef
Jacobsson Casu|« stiek met e.a. 1997
Steekproef
Interventie
Resultaten
Ziekenhuis, revalidatie
Ge|« ndividualiseerd
Behoefte aan meer
voor eetproblemen
interventie-
concentratie
programma gegeven
verbeterd;
door trainers en familieleden
het snelle of langzame eten was verbeterd;
fase n = 15
meerdere metingen en (patie«nten) interviews met patie«nten en familieleden, notities
Setting
(o.a. van
Minder lekkage uit
telefoongesprekken),
mond
videotapes
Pat. heeft meer eten binnengekregen; Pat. drinkt meer en eet meer; Kan gewoon voedsel eten Verminderde hoest Verminderd risico op aspiratie
© Elsevier gezondheidszorg 2009
RCT
Food Trial
1998
e.a.
Gariballa
RCT
en steekproef
2005
Onderzoeksopzet
jaar
Patie«nten met een beroerte m. slechte voedingstoestand Acute fase
supplement vs. 21pat. gewone ziekenhuisvoeding
Interventie: 21pat. ziekenhuisvoeding met voedings-
49
© Elsevier gezondheidszorg 2009
relatief risico 0,29; 95% BI 0,07-1,21).
7 overleden (35%) in de controlegroep (p = 0,127,
na 3 m. in de interventiegroep 2 overleden (10%) vs.
ijzerconc. bij follow-up. Er was iets lagere mortaliteit
verschil tussen de groepen m.b.t. se.albumine en se.
21,0 g/d; 95% BI 11,7-30,3). Ook was er sign.
+/- 12,8 g/d (p < 0,001) Effect van de behandeling:
Effect van behandeling: 723 kcal/d; 95% BI 498947). Ook prote|« ne-inname: 65,1 +/- 13,8 vs 44,1
kcal/d (gemiddelde +/- SD; p < 0,0001).
interventiegroep: 1807 +/- 318 vs 1084 +/- 343
Energie-inname was sign. meer in de
uitkomst 0,7% (95% BI -2,3-3,8)
controlegroep normale ziekenhuisvoeding
n = 42
en een verhoogd risico op overlijden en slechte
(360 ml van 1,5 kcal/ml, 20 gr. prot/dag) en
risicoreductie van overlijden 0,7% (95% BI -1,4-2,7)
Het toedienen van extra voeding bij normale ziekenhuisvoeding was gerelateerd aan absoluut
Resultaten
ziekenhuisvoeding met voedings-supplementen
Patie«nten zonder slikproblemen < 30 opname verdeeld in: interventiegroep:
Interventie
15 landen
Ziekenhuis
Ziekenhuizen Acute fase
Fase
Setting
125 ziekenhuizen
n = 4023 Patie«nten met een beroerte
Steekproef
Onderzoeken naar het toedienen van extra voeding
Auteur
Tabel B.5.7a
Bijlage 2 Evidentietabellen
© Elsevier gezondheidszorg 2009
extra voedsel
Cochrane-review meten van effecten van het toedienen van
Systematische review waarbij onderzoeken (RCT’s) zijn includeerd die zich richten op het
Milne e.a. 2005 Trials: 49
n = 4790 ouderen Ziekenhuis acute
fase Positief effect van het toedienen van extra voeding, de pooled weighted mean difference
Resultaten
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
BI -5,20-1,24).
sign. effect (10 trials) (WMD -1,98 dagen, 95%
status en ook voor ligduur was er geen stat.
aangetoond van extra voedsel op functionele
van de onderzoeken hebben positieve effecten
verschil (RR 0,95, 95% BI 0,81-1,11). Een paar
complicaties van 14 trials met geen sign.
BI 0,07-1,21) uit 32 trials. Er was geen verschil m.b.t. risico op
controlegroep (relatief risico (RR) 0,74, 95%
interventiegroep in vergelijking met de
Er was minder mortaliteit in de
trials.
verbetering van 2,3% (95% BI 1,9-2,7) van 34
normale ziekenhuisvoeding in de controlegroep [WMD], was in de interventiegroep
Interventiegroep: extra voeding toegediend bij normale ziekenhuisvoeding vs.
Interventie
en steekproef
jaar
Setting
Onderzoeksopzet
Auteur
Steekproef
Onderzoeken naar het toedienen van extra voeding ^ systematische review
Tabel B.5.7b
50
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.5.8 Auteur
51
Ervaring van patie«nten met het eten na een beroerte
Onderzoeksopzet
Steekproef
jaar
Setting
Resultaten
fase
Carlson e.a.
Kwalitatieve casestudy, exploratief onderzoek
2004
Interviews en part. observaties
n=3
1,5 - 2 jaar na de beroerte
Patie«nten beschreven ervaringen als het streven naar een normaal leven. Zij voelden zich verlaten en beschreven gevoelens van verlies en afhankelijkheid. Het proces van het heropvatten van het leven zoals voor de beroerte werd ervaren als langdurig en heel hard werken.
Jacobsen Survey e.a. Observaties en interviews over
n = 30 patie«nten met een beroerte
2000
n = 15 gezonde
andere wijze moeite met eten en
ouderen
gaven aan last te hebben van angst
beleving m.b.t. maaltijd en het eten.
Ziekenhuis
De meeste patie«nten met een beroerte (21) hadden op de een of
en schaamte met betrekking tot eten en de veranderde lichamelijke toestand. Dit had vooral te maken met het feit dat de patie«nten moeite hadden om eten in de richting van de mond te brengen en dat ze slikproblemen hadden. Deze patie«nten gaven aan dat ze bang waren om zich te verslikken, klaagden over het ongemak in de mond en keel en vonden het vernederend om hulp bij het eten nodig te hebben.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Meeste patie«nten herstellen snel van slikproblemen.
Screeningsmethode
Invloed van screening op uitkomst
2001
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Videofluoroscopie slikonderzoeken: 65% (< 5 d) - 80% (< 1w).
aspiratie na een beroerte
26 artikelen en chronische fase
Acute, revalidatie-
Verschillende momenten
na 6 m. = 11%
na 1m. = 17%
dag 7 = 27%,
Smithard e.a. 1997 beschrijven reductie van: dag 0 = 51%,
67% (< 72 uur) ^ 43% (< 7 d);
A) Incidentie van dysfagie: clinische evalutatie met watersliktest
(RR 3,17; 95% BI 2,07-4,87)
Verhoogd risico op longontsteking bij pat. met slikstoornissen
Revalidatiefase klinische test: 40-81%
Acute fase/klinische test: 30-55 %
Acute fase/fluoroscopie: 64-78%
Incidentie
videofluoroscopie): 30-81%
Comprehensive SwallowingTest (Klinische test en/of
Dysfagie ontdekt met: slikscreeningtest: 25% - 67%
Incidentie en uitkomst van dysfagie en
revalidatiefase
Ziekenhuis SU, acute fase en
Binnen 24 uur van opname; tot 2 weken van opname
Love
n = 24 artikelen
Perry en
Resultaten
Systematische review Incidentie van slikstoornissen
Moment van screening
Martino e.a. 2005
fase
Setting
Doel
Artikelen
Onderzoeksopzet
jaar
Onderzoeken naar slikstoornissen van patie«nten met een beroerte ^ Systematische Reviews
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Auteur
Tabel B.6.1
Hoofdstuk 6 Slikstoornissen na een beroerte
52
Doel
Systematische review Over niet-instrumentele en non -
invasieve screeningsmethodes voor
het diagnosticeren van eet- en
Westegren e.a. 2005
1. Standardised Bedside Swallowing
Assessment (SSA)
slikproblemen
sliktest voor detecteren van aspiratie
Moment van
Deze screeningstesten zijn niet goed in het detecteren van verborgen aspiratie. B) Videofluoroscopie geeft goede informatie over anatomie en slikfuncties
b) Videofluoroscopie
c) Fiberoptic Endoscopy
(FEES)
© Elsevier gezondheidszorg 2009
te ontwikkelen om de nauwkeurigheid ervan te verbeteren.
voor dysfagie en risico op aspiratie, is het belangrijk om deze testen verder
Conclusie: ondanks dat screening aan het bed belangrijk is bij het screenen
combinatie met een screening aan het bed.
(sensitiviteit, 73-87%; specificiteit 39-87%), maar is beter bruikbaar in
geen training is gegeven voor degenen die de testen hebben afgenomen). C) FEES kan aspiratie voorspellen (zuurstofdesaturatie bij het slikken) =
betrouwbaarheid is vaak laag (kappa = 0-0,75) (getest in situaties waar
ideale conditie, wat niet het geval is in de klinische setting, en
en kan gebruikt worden voor therapeutische middelen, maar is evaluatie bij
en herhaald, maar hebben sensitiviteit var|« rend (42-92%), specificiteit (5991%), en interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (kappa = 0-1,0).
53
A) Screeningtests aan het bed zijn veilig, en behoorlijk makkelijk uitvoerbaar
verschillende meetmethodes: a) Bedside Assessment of Swallowing
1994)
3. Andere instrumenten > BDST: goed getest instrument (DePippo 1992,
ontdekken van aspiratie.
Het combineren van pulsoxymetrie met sliktest verbetert de kans op het
Hoogste sensitiviteit 73-100%, specificiteit 62-76%, PPV = 55 %, NPV = 83-100% (Smith 2000, Lim 2001, Chong 2003.
2. Indien pulsoxymetrie gecombineerd met sliktest:
nauwkeurigheid 86% (Perry 2001)
Sensitiviteit/slikproblemen 97% en specificiteit 90%, PPV - 92%, NPV - 96,
Als het instrument gebruikt door verpleegkundigen:
kappa -0,88-0,94 (Perry 2001).
1. SSA- aanbevolen is goed getest in 6 onderzoeken: Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid tussen verpleegkundigen ^ na training:
Resultaten
SR naar voordelen en nadelen van Verschillend
of fase)
instelling
Aan bed (ongeacht
screening
2003
n = 45 artikelen
n = 17 artikelen
Artikelen
Ramsey e.a.
3. andere instrumenten nl. BDST
Screeningsmethodes voor
2. Pulsoxymetrie in combinatie met
slikproblemen na een beroerte
Onderzoeksopzet
Jaar
Slikscreeningsinstrumenten ^ systematische reviews
Auteur
Tabel B.6.2a
Bijlage 2 Evidentietabellen
Incidentie en uitkomst van dysfagie en
Perry en Love 2001
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Doel
Jaar
na 6 m. = 11%
na 1m. = 17%
dag 7 = 27%,
dag 0 = 51%,
Smithard e.a. 1997 beschrijven reductie van
Videofluoroscopie slikonderzoeken (VSS): 65% (< 5 d) - 80% (< 1w).
uur) ^ 43% (< 7 d);
A) Incidentie van dysfagie: klinische evaluatie met watertest 67% (< 72
Resultaten
Invloed van screening op uitkomst
momenten
Verschillende
screening
Moment van
Meeste patie«nten herstellen snel van slikproblemen.
26 artikelen
Artikelen
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Screeningsmethode
aspiratie na een beroerte
Onderzoeksopzet
Auteur
54
n = 180
Revalidatiefase na een beroerte
Klinimetrisch onderzoek
n = 156 patie«nten met een beroerte
Acute fase
Ziekenhuizen
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
n=9
90 ml watersliktest
Ellul en Barer
1993
Standardised swallowing
Assessment en gagreflex
Ellul en Barer
1996
Assessment
Standardised swallowing
Klinimetrisch onderzoek
1997
longontsteking van 16%/60 pat. tot 3%/60 pat.
afnemen?
van slikproblemen screenen en de SSA-slikscreening
Kunnen verpl. de meest voorkomende symptomen
screenen.
slikproces van patie«nten met een beroerte te kunnen
© Elsevier gezondheidszorg 2009
0,17-1), getraind 0,66, ongetraind 0,61.
getrainde verpl. en d|« tisten. Kappa = 0,61 (spreiding
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid tussen niet
nog beter screenen.
verpleegkundigen het slikvermogen van de patie«nt
gebruik en na goede instructie kunnen
Het SSA-screeningsinstrument is eenvoudig in
SSA
30% en 71% pat. met verminderd of geen risico op de
Pat. m. risico op aspiratie: 37%, pat. normale slik =
64%;
Interraterbetrouwbaarheid van gag reflex functie >
pat.
27% in de eerste groep tot 0% in de laatste groep van
Structureerde slikscreenining leidde ook tot vermindering van patie«nten met slikproblemen, nl. van
slikscreening was gerelateerd aan vermindering van
slikproblemen: 28%. Een gestructureerde
Longontsteking vanwege aspiratie:10%;
onderzoek.
aspiratie en die verwezen moeten worden voor verder
geobserveerd bij het slikken van 90 ml water.
Ontwikkeling van een screeningsinstrument om het
55
Deze test is een sensitief screeningsinstrument om patie«nten te identificeren die klinisch risico hebben op
(aspirerend) (sens: 94%; spec: 26%)
Het heeft ook patie«nten met ernstige slikproblemen
onderzoek (sens.:76%; spec.: 59%).
Een 90 ml (3-oz) watersliktest heeft 80% (16/20)
Een 90 ml (3-oz) watersliktest bleek een nauwkeurig screeningsinstrument om slikproblemen te screenen.
faryngeale fasen van het slikproces worden
gestructureerde slikscreening, waarbij de orale en
Een onderzoek naar de waarde van een
(videofluoroscopic modified barium swallow)
doorgestuurd voor een slikfilm.
Gottlieb e.a.
van pat. ge|« dentificeerd bij een vervolg met slikfilm
Patie«nten kregen 3-oz of 90 ml water. Zij die symptomen van aspiratie vertoonden, werden
Revalidatieafdeling
Revalidatiefase
90 ml (3-oz) watersliktest
Aantonen van de kwaliteit van het screeningsinstrument.
Klinimetrisch onderzoek n = 44
eigenschappen
DePippo e.a. 1992
Conclusies m.b.t. klinimetrische
fase
Doel
Onderzoeksopzet/Steekproef/
jaar
Slikscreeningsinstrumenten ^ klinimetrisch onderzoek naar meetinstrumenten
Auteur
Tabel B.6.2b
Bijlage 2 Evidentietabellen
n = 234 patie«nten met een beroerte goed bij
bewustzijn.
Prospectief klinimetrisch onderzoek ^ validering
n = 115 patie«nten met een beroerte acute fase
Standardised swallowing
Assessment
Hinds en Wiles
1998
Screening aan het bed gebaseerd op SSA vergeleken
en betrouwbaarheid.
Onderzoek van het screeningsinstrument op kwaliteit
97% pat. slikten water abnormaal.
93 pat. getest
geschieden beter en zinvoller door interdisciplinaire samenwerking (van teams).
behandeling van slikproblemen van de patie«nten
aangetoond door interdisciplinair team. Diagnose en
Kwaliteit en betrouwbaarheid van SSA-slikscreening
ziekenhuis (p < 0,001), en het opgenomen worden in
uitdroging werden geregistreerd.
vochtbalans werden onderzocht. Het behandeladvies werd besproken met de patie«nt en zijn/haar familie.
hulpafdeling onderzocht waarvan n = 123 hebben
deelgenomen (75%)
© Elsevier gezondheidszorg 2009
grondig neurologisch onderzoek, voedings- en
n = 165 patie«nten met een beroerte op spoedeisende
gebaseerd op SSA
Kwaliteit van het screeningsinstrument is getest. De patie«nten ondergingen de SSA-slikscreening, kregen
Screening aan het bed
Klinimetrisch onderzoek naar eigenschappen van de SSA-slikscreening door verpleegkundigen
fysieke beperkingen (p = 0,02), ligduur in het
Frequentie van aspiratiepneumonie, ondervoeding en
Perry 2001a (deel 1)
voedingstoestand (p = 0,001). Dysfagie was gerelateerd aan risico op overlijden (p = 0,001),
Stroke unit
0,92 en NPV = 0,96.
sensitiviteit = 0,97 en specificiteit = 0,90 met PPV =
De SSA-slikscreening bleek een heel betrouwbaar screeningsinstrument.
waarde voor slikscreening (bedside assessment).
detecteren van aspiratie heeft geen toegevoegde
Het gebruikmaken van videofluoroscopie in het
het ziekenhuis (p < 0,05).
longontsteking (p = 0,05) en slechtere De patie«nten kregen slikscreening aan het bed en er werd een slikfilm gemaakt.
Acute fase
Screening aan het bed
Patie«nten met een afwijkend slikproces (dysfagie) bij een bedside assessment hadden hoger risico op
n = 121patie«nten met een beroerte
1996 met videofluoroscopie
Survey
Smithard e.a.
patie«nten te verwijzen naar logopedie.
slikproblemen te screenen en kan gebruikt worden om
Deze test is sensitief, specifiek en bruikbaar om op
Een logopedist heeft niet een interventie aanbevolen indien testresultaat normaal was.
sensitiviteit van 97% en een specificiteit van 69%.
heeft deTimed water swallowing methode een
slikstoornissen (sensitiviteit: 73%, specificiteit 67%),
met SSA
1997
eigenschappen
Conclusies m.b.t. klinimetrische
Vergeleken met de logopedische diagnostiek van
Audit van slikmanagement voor en na implementatie
Ellul e.a.
Doel
test
fase
jaar
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Timed water swallowing
Onderzoeksopzet/Steekproef/
Auteur
56
(RAPIDS)
for Dysphagic Stroke
Acute fase
© Elsevier gezondheidszorg 2009
slikproblemen hebben op langere duur.
RAPIDS-test kan goed voorspellen of patie«nten
PPV: 72%
Sensitiviteit 90%, specificiteit 92%, NPV: 97%
voorspellen van langdurige dysfagie
Eigenschappen van instrument gemeten voor het
Index
n = 104 patie«nten met een beroerte
voedingsmanagement bij patie«nten met acute beroerte ^ De screening leidde tot betere patie«ntenuitkomsten.
aanbevolen voor evidence-based richtlijnen voor
instrument waren nodig. Dit instrument wordt
slikproblemen. Niet alle componenten van het
Royal Adelaide Prognostic Ziekenhuis
Prospectief onderzoek,
verpleegkundigen training krijgen in het screenen van
= 97
2006
De resultaten geven aan dat het van belang is dat
Verpleegkundigen onder begeleiding (niet getraind) n
Broadley e.a.
klinische beoordeling van verpleegkundigen van slikfuncties met een kappa = 0,88, 95% BI 0,77-0,99.
instrument heeft goede overeenstemming met
onderzocht met screening Verpleegkundigen die training hebben gevolgd n = 76
gebaseerd op SSA
competente (getrainde) verpleegkundigen ^ het
verpleegkundigen.
In totaal zijn 68 screeningperiodes afgerond door
200 patie«nten met een beroerte van wie 123 werden
Onderzoek naar de eigenschappen van slikscreening
eigenschappen
Conclusies m.b.t. klinimetrische
Screening aan het bed
Prospectief en longitudinaal onderzoek
Perry
Doel
gebaseerd op de SSA gebruikt door
fase
jaar
57
2001b (part 2)
Onderzoeksopzet/Steekproef/
Auteur
Bijlage 2 Evidentietabellen
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Controlegroep = 21
zoeksopzet
n = 61 chronische fase
Verpleeghuizen
Experimentele groep = 40
parallelle-clusteronder-
medische complicaties (0,73, 95% BI 0,6
supraglottische slik) en
Quasi-experimenteel
afhankelijkheid (1,05, 95% BI 0,8 - 1,3); een sign. vermindering in slik- en
Standaard hoge intensiteit sliktherapie: Slikoefeningen (krachtige slik,
voedingsadvies voor 1maand
2002
verpleeghuis (0,69, 0,4 - 11), en
begeleiding van logopedist 3 /w. gedurende 1maand
hoog-intensieve-therapie en
Lin e.a.
aanpassen van voedselconsistentie onder in lagere mortaliteit (0,80, 95% BI 0,5 1,3), opgenomen worden in een
(verlagen van snelheid van eten) en het
N-102 kregen standaard zorg met
omvang arm (p = 0,030), lichaamsgewicht (p = 0,045), tussen voor- en nameting van de experimentele groep waren significant hoger dan voor de controlegroep.
hoofd draaien), mendelson-manoeuvre, supraglottisch slikken b) indirecte therapie, fysieke handelingen en thermale stimulatie. Elk therapiesessie = 30 min/dag/6 Controlegroep: geen training.
dagen gedurende 8 weken.
seconde (p = 0,009), volume per slik (p = 0,008), hoesten/verslikken (p = ,000),
(positieve effecten) voor: volume per
verschillen tussen de exp. en controlegr.
Na sliktraining waren er significante
hersteld (p = 0,09) na 6 m.
eten (p = 0,04) en het slikken was
grotere groep pat. die normaal konden
patie«nten is de slikfunctie hersteld (1.41 95% BI 1,03 - 1,94) na 6 m. Hoog intensieve therapie was gerelateerd aan
BI 0,55 - 0,97); en bij significant meer
worden in een verpleeghuis (0,73, 95%
- 0,8), en overlijden of opgenomen
strategie«n, het aanpassen van dieet, het aanpassen van de omgeving, positie van de patie«nt aanpassen (kin omlaag en
a) directe therapie (compensatie-
Exp.groep: intensieve sliktherapie met
logopedist elke dag gedurende 1maand
voedselaanpassingen, met supervisie van - 0,9), longontsteking (0,56, 95% BI 0,4
was gerelateerd aan een niet-sign. trend
95% BI 0,98-1,45). Standaardsliktherapie
rechtop zitten; advies voor veilig slikken
de standaardzorg-pat. groep (RR 1,19,
over omgevingsfactoren zoals het
Na 6 maanden kon 67% van de intens. sliktherapie gr. normaal eten vs. 56% van
Resultaten
laag-intensieve-therapie
Standaard lage intensiteit sliktherapie: slikcompensatie strategie, ging met name
Interventie
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
N-102 kregen standaard zorg met
Ziekenhuis acute fase
N-306 N-102 kregen standaard zorg
Vergelijkend onderzoek niet gerandomiseerd
Setting
Carnaby e.a. 2006
Steekproef fase
Onderzoeksopzet
Onderzoeken naar sliktherapie
jaar
Auteur
Tabel B.6.3a
58
1997
n = 53 patie«nten met een beroerte Revalidatiefase
Revalidatieafdeling
Kong
Case series
Setting
Chua en
Steekproef fase
Onderzoeksopzet
jaar
Auteur
Bijlage 2 Evidentietabellen
Intensieve sliktherapie
Interventie
© Elsevier gezondheidszorg 2009
(p < 0,05).
(25 %) urineweginfectie. Na training significante verbetering o.a. in slikken
(15%) hadden longontsteking en 13
aspiratie 16 (30%) incontinentie; 8
21 (40%): slikproblemen met risico op
Resultaten
59
beroerte en slikproblemen
© Elsevier gezondheidszorg 2009
2001
Ziekenhuis Acute fase
n = 21patie«nten met een
e.a.
Setting
Finestone Cohortonderzoek
Steekproef fase
Onderzoeksopzet
jaar
Auteur
Het aanpassen van consistentie van voeding ^ verdikt vloeibaar
Groep 2. Kregen alleen verdikt vloeibaar.
gewoon oraal voedsel
Groep 1. niet-oraal voedsel en gingen later op
Interventie
(p < 0,0001).
kregen
de patie«nten die niet-orale (i.v./sonde) voeding
sign. lager vochtinname dan de vochtinname van
van de dagelijkse behoeften voor vocht. Dit was
was 755 +/- 162 ml/d, en slechts 33% +/- 5%
(p < 0,0001). Gemiddelde vochtinname in gr. 2
Vochtinname in gr. 1sign. verminderd over 21d.
Resultaten
c) Medicatie (nifedipine) had geen effect op slikproblemen of mortaliteit.
1,66).
op slikproblemen (OR 0,55, 95% BI 0,18-
b)Sliktherapie heeft geen significant effect
(gewicht, se. albumine) meer dan NGF (2
verbetert de voedingstoestand van patie«nten onderzoeken, n = 49).
c) Medicatie als therapie voor slikproblemen
slikproblemen
a) PEG-sonde vermindert het risico op overlijden (OR 0,28, 95% BI 0,09-0,89) en
Resultaten
en m.b.t. het behandelen van dysfagie.
6 onderzoeken
a) PEG-sonde vergeleken met neussonde b) Sliktherapie voor patie«nten met
Interventie
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
patie«nten met een beroerte, in het bijzonder hoe en wanneer zij gevoed moeten worden,
Tabel B.6.4
review
Cochrane- a) Interventies voor slikstoornissen bij
n = 227 patie«nten met een beroerte Ziekenhuis Acute fase
Deze review heeft de effecten onderzocht van
Setting
Bath e.a. 2005
Steekproef fase
Onderzoeksopzet en steekproef
Onderzoeken naar sliktherapie ^ systematische review
jaar
Auteur
Tabel B.6.3b
60
Bijlage 2 Evidentietabellen
61
Hoofdstuk 7 Dehydratie na een beroerte
Tabel B.7.1 Bronnen
Meetinstrumenten voor screenen van vochthuishouding Minimum Data Set (MDS) Meet-
Onderzoeksopzet
instrument
Validiteit en
Resultaten
betrouwbaarheid
Suhayda en Walton
MDS: Minimum
Minimum Data Set van informatie om snel en op
2002
Data Set
eenvoudige wijze vroegtijdig
kunnen het meetinstrument
een verstoring van de
gebruiken.
Geeft goede aanwijzingen.
Voor alle patie«ntengroepen. Alle verpleegkundigen
vochtbalans te signaleren. Gebruikt worden vragen en een checklist met 11items / aandachtspunten. Ritz 2001
BIA
Bio-elektrische Impedantie Analyse (BIA) is nuttig /
Betrouwbaarheid is aangetoond in meer dan 3
Te gebruiken voor alle patie«nten en is vooral
handig om de vochtbalans
onderzoeken. Recent
bewezen bij oudere
van de patie«nt te be|« nvloeden/regelen.
bewezen bij 169 patie«nten en patie«nten bij wie niet vergeleken met MFBIA en vertrouwd kan worden op
Is erop gebaseerd dat
metingen waren binnen 3%
het dorstgevoel.
vetvrije lichaams(cel)massa
van de totale hoeveelheid in
die meer vocht bevat dan
TBW en ECW.
Is goed voor patie«nten die behandeld moeten worden
vetmassa, beter geleidt dan vet. Elektroden worden op
wegens een verstoring van de vochtbalans.
de polsen en enkels van de patie«nt geplaatst en meten de stroomveranderingen / wisselstroom met verschillende frequenties. (voltage) tussen de elektroden. Olde Rikkert e.a. 1997
MF-BIA
Multi-frequency- Bio-
Gevoeligheid en
elektrische Impedantie
responsiviteit van de MF-BIA alle patie«nten-groepen. Is
Analyse (MF-BIA) is een wat
om dehydratie en
goed te gebruiken wanneer
snellere methode dan alleen
overhydratie vast te stellen is
het BIA.
erg goed.
een patie«nten het risico lopen op een verstoring van
BIA wordt aanbevolen voor
de vochtbalans. Is goedkoop, eenvoudig in gebruik, wel veel training nodig. BIA is een populaire methode om de vet- en vetvrije massa te bepalen, het gebruik van de technisch meer complexe multi-frequency-BIA (MFBIA) wordt als zeer noodzakelijk beschouwd als bepaling van de watercompartimenten van het lichaam nodig is. Iggulden
Vragenlijst, BMI, registratie
1999
vochtinname.
Op de grens
Voor oudere patie«nten. Zeer eenvoudig in gebruik. Verpleegkundigen kunnen het meetinstrument gebruiken.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
62 Bronnen
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte Meet-
Onderzoeksopzet
instrument
Validiteit en
Resultaten
betrouwbaarheid
Rosher,
Vulling
Betrouwbaar-
e.a.
beenaders
heidsonderzoek.
gebruik.Gemakkelijk in
Hoe snel en goed zwellen de
gebruik voor
kleine aderen in de voet? Gedrukt wordt op de aderen
verpleegkundigen.
2004
bovenop de voet met druk van de vingers. De druk is licht en de snelheid van de zwelling wordt gemeten en een waarde toegekend.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Op de grens
Eenvoudig en goedkoop in
Steekproef
patie«nten met slikstoornissen na een beroerte
n=4
Patie«nten met een beroerte en slikstoornissen
2001
Whelan
2001
Finestone Cohortonderzoek e.a. n =13
Onderzoeksopzet
Jaar
Vochtopname (hydration) Acute fase
63
dagelijkse behoefte van vergelijkbare patie«nten. Hun vochtbehoefte werd aangevuld met 740 ml
reeds vooraf verdikt vocht.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Patie«nten die de hele tijd verdikte dranken kregen, kregen bijna 100% meer vocht dan de anderen.
vochtbehoefte.
Totaal kreeg deze groep 1197 ml of 59% van de
andersoortig vocht (intraveneus, via de mond).
Patie«nten die voedsel kregen dat was verdikt met poeder kregen gemiddeld 455 ml of 22% van de
vocht binnen.
geen intraveneuze voeding ^ krijgen te weinig
Pat. met dysfagie die verdikt vochtdieet krijgen en
dan de pat. In gr. 1.
dagelijkse behoeftes. De pat. in gr. 2 kregen sign. minder vocht binnen
ml/d 162 ml/d ofwel 33% 5% van de
De gemiddelde inname van vocht in gr. 2 was 755
(p < 0,0001).
voedsel) was sign. meer dan in gr. 2 patie«nten
Vochtinname van pat. in groep 1 (niet-oraal
Vochtinname (fluid intake) groep. 1is sign. verslechterd van dag 7 tot dag 21 (p < 0,0001).
Conclusie
Per steekproef werden de patie«nten gekozen om vocht te krijgen dat of verdikt was met poeder of
voedsel voor patie«nten met slikproblemen.
na opname in het ziekenhuis
via de mond toen zij beter konden slikken.
Groep 1: 7 patie«nten uit groep 1kregen in het begin intraveneus vocht en later verdikt voedsel
Interventie
Groep 2: 6 patie«nten in groep 2 kregen uitsluitend
Ziekenhuis
Ziekenhuis Acute fase
Fase
Setting
Opname in zh. en na 21dag
Vochtinname (fluid intake)
Meetmomenten
Uitkomstmaat
Vochtbalans bij patie«nten met een beroerte
Auteur
Tabel B.7.2
Bijlage 2 Evidentietabellen
hoeveel vocht patie«nten binnen kregen..
Groep 2 vooraf ingedikt vloeibaar.
Verdikt vloeibare drank
Groep 1.
slikproblemen kregen.
Acute fase
Ziekenhuis
Gedurende 14 dagen werd geregistreerd
patie«nten met een beroerte en slikproblemen
n = 24
vochtinname in gr. 2 was 755 +/- 162
Groep 2. Kregen alleen verdikt vloeibaar.
gekregen (p = 0,04).
gedronken dan pat. die verdikt (met poeder) vloeibaar voedsel hebben
vocht kregen, hebben bijna 100% meer
Unit zijn opgenomen, die vooraf ingedikt
vochtinname. Pat. die niet op een Stroke
heeft niet geresulteerd in voldoende
extra vocht van 742 ml/d (+/- 132). Dit
was 455 ml/d (SEM +/- 70) waarbij
Gemiddelde vochtinname in de groep
(p < 0,0001).
vochtinname van de patie«nten die nietoraal (i.v./sonde) voeding kregen
sign. lager vochtinname dan de
dagelijkse behoeften voor vocht. Dit was
ml/d, en slechts 33% +/- 5% van de
Vochtinname in gr. 1sign. verminderd over 21d. ( p < 0,0001). Gemiddelde
Resultaten
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Groep 1. Niet-oraal voedsel en gingen later over op gewoon oraal voedsel
Interventie
het soort vocht dat patie«nten met
Onderzoeken van de vochtinname en
© Elsevier gezondheidszorg 2009
2001
Whelan
2006
Prospectief gerandomiseerd onderzoek
Ziekenhuis Acute fase
e.a.
n = 21patie«nten met een beroerte en slikproblemen
Setting
Finestone Cohortonderzoek
Steekproef Fase
Onderzoeksopzet
Interventies: het toedienen van verdikt vloeibaar
jaar
Auteur
Tabel B.7.3
64
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.7.4a
65
Interventies met betrekking tot i.v.-infuustherapie en subcutaan hypodermoclysis ^ vochttoediening i.v.
Auteur Onderzoeksjaar
opzet
Bhalla
Prospectief
e.a.
beschrijvend
2000
onderzoek
Steekproef
Setting
Interventie
Resultaten
Ziekenhuis
Bij opname (dag 1, 3 en 7)
Hogere osmolaliteit bij opn.
Acute fase
werden bloedproeven genomen heeft sign. relatie m. lagere
fase n = 167
en werd de osmolaliteit in het
mortaliteit
serum gemeten.
(p < 0,0001) en hogere
Dit werd de 1e, 3e en 7e dag na
functionele status
de opname gedaan en
(barthelindex)
vergeleken met de uitkomst
(p < 0,0001)
(functionaliteit, mortaliteit o.a.) na 3 maanden.
3 maanden na de beroerte. Se. ureum was sign. gerelateerd
Vergeleken hoe het ging met
aan plasma-osmolaliteit
patie«nten die i.v.-infuushydratie kregen vs. diegenen die vocht
(coe«fficie«nt = 1,4 per mmol/l verhoging in se. ureum, 95% BI
dmv drinken kregen.
1,1-1,8; p < 0,0001). Leeftijd was ook sign. gerelateerd aan plasma-osmolaliteit (Coe«fficie«nt = 0,15 per jaar verhoging in leeftijd, 95% BI: 0,03 - 0,27; p < 0,02). Patie«nten die i.v.-infuushydratie kregen hadden o.a. een betere functionele status.
Tabel B.7.4b
Onderzoeken m.b.t. hypodermoclysis (subcutaan) versus i.v. toedienen van vocht
Auteur Onderzoeks-
Interventie
Resultaten
Ziekenhuis
Twee groepen:
Vochttoediening onder de
Ouderen
Groep 1subcutaan. Groep
huid in de buikstreek ter
onderzoek (RCT).
2 kreeg i.v.-therapie van
behandeling van
Doel was om de invloed
NaCl en/of glucose Patie«nten kregen de
vochtverlies bleek een even goede methode als
van vochttoediening in
interventies voor 6 d.
intraveneuze
jaar
opzet
Slesak
Prospectief
e.a.
gerandomiseerd
2003
Steekproef
Setting fase
n = 96
een ader (i.v., intraveneus)
vochttoediening.
en onder de huid (s.c.,
Geen verschil was tussen
subcutaan) te vergelijken
de groepen m.b.t.
bij oudere patie«nten die
voorkomen van
gediagnosticeerd waren
bijwerkingen (p = 0,68, p
met een tekort aan vocht. Bovendien het bestuderen
= 0,41, p = 1,0) Het toedienen van sc
van de klinische
vocht verdient wel de
veranderingen die zich
voorkeur als het gaat om
voordeden bij de
verwarde patie«nten of patie«nten bij wie het moeilijk is om een injectie
patie«nten.
te geven. Beide methoden zijn veilig en succesvol.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Controlled clinical interventietrial
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Simmons e.a. 2001
2003
(incontinent)
n = 63 verpleeghuisbewoners n=2 vepleeghuizen
Verpleeghuisbewoners
Mentes en Culp
n = 49
fase
Setting
jaar
Quasi-experimenteel onderzoek
Onderzoeks-opzet
Auteur
Steekproef
Onderzoeken bij ouderen ^ extra drankjes
Tabel B.7.4c
66
lager incidentie van HLE’s dan de controle-groep (maar verschil was niet sign.).
Strategie«n gebruikt: a) standaard 180 ml bij medicatie, b) het aanbieden van drankjes elke ochtend en avond;
meer drinken toen zij favoriete drankjes aangeboden kregen. (fase 3). In de interventiegroep was er een sign. verlaging van indicatoren voor dehydratie in vergelijking met controlegroep.
(2) 8 weken waarbij mensen 8 /d. werden aangespoord om extra te drinken tussen maaltijden (3) 8 w. 8 keer/d. aangespoord om te drinken, + warden favoriete drankjes aangeboden.
(fase 1-2). Een groep van deelnemers (21%), ging pas
aangespoord om te drinken tussen maaltijden;
Interventie: 3 fasen gedurende 32 weken: (1) 16 w. waarbij mensen 1 /dag werden
De meeste (78%) deelnemers hebben meer gedronken tussen maaltijden als reactie op aansporing
cognitieve proglemen, waren meer verward en hadden
15 ml/kg voor de resterende kg.
c) happy hour/theetijd 2 keer/week laat in de middag
Deelnemers in interventiegroep hadden meer
de eerse 10 kg, 50 ml/kg voor de volgende 10 kg en
Geen verschil werd gevonden op Hydration Linkt Events (HLE) tussen de groepen.
Resultaten
standaard werd gebruikt: vochtdoel 100 ml/kg voor
Interventiegroep: richtlijn vochtinterventie waarbij de volgende
Interventie
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.7.5a
67
Interventies m.b.t. sondevoeding bij patie«nten met een beroerte
Auteur
Onderzoeksopzet
Setting
jaar
Steekproef
Fase
FOOD Trial Collaboration
Gerandomiseerde trial N-859
Ziekenhuizen Acute fase
2005
Interventies
Resultaten
Groep 1neussondevoeding Groep 2 pegasondevoeding
Het vroegtijdig toedienen van sondevoeding had positief effect
Groep 3 geen sondevoeding
m.b.t. minder risico op overlijden (5,8% (95% BI -0,8-12,5, p 0,09) en vermindering in overlijden/slechte uitkomst (1,2’ (95% BI -4,2-6,6, p-0,7). Pegasondevoeding bleek gerelateerd aan verhoging in mortaliteit 1,0% (95% BI -10-11,9, p -0,9) en een verhoogd risico op overlijden of slechte uitkomst 7,8% (95% BI 0,0-15,5, p -0,05).
Tabel B.7.5b
Interventies m.b.t. sondevoeding bij patie«nten met een beroerte ^ Systematische review
Auteur
Onderzoeks-
jaar
opzet
Bath e.a.
Cochrane-review
n = 227
2005
over effecten van
Cochrane- a) Interventies voor
patie«nten met een beroerte
review
6 onderzoeken
slik-stoornissen van patie«nten met een beroerte.
Steekproef
Setting
Interventie
Resultaten
Ziekenhuis
a) Pegasonde versus
a) Pegasonde vermindert het
Acute fase
neussondevoeding
risico op overlijden (OR
b) Sliktherapie voor
0,28, 95% BI 0,09-0,89) en
patie«nten met slikproblemen
verbetert de voedingstoestand van patie«nten
c) Medicatie als
(gewicht, serum-albumine)
therapie voor
meer dan NGF (2
slikproblemen
onderzoeken
fase
n = 49). b)Sliktherapie heeft geen significant effect op slikproblemen (OR 0,55, 95% BI 0,18-1,66). c) Medicatie (nifedipine) had geen effect op slikproblemen of mortaliteit.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
68
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Hoofdstuk 8 Cognitieve stoornissen na een beroerte
Tabel B.8.1 Auteur
Prevalentie van cognitieve stoornissen en dementie Setting/fase
Steekproef
Prevalentie
Opmerkingen
Beschrijvend onderzoek
n = 337 (uit een cohort
n = 107 (31,8%) enige vorm van dementie vastgesteld met
Correlatie dementie met: Dysfasie OR 5,6, 95% BI 2,2-
Cognitieve status
van
DSM-III
15,5, groot infarct dominante
jaar Pohjasvaara 1998
3 mnd na beroerte n = 486)
hemisfeer OR 5, 95% BI 1,914,1, cogn. status voor CVA OR 2, 95% BI 1-3,7, laag niveau educatie OR 1,1, 95% BI 1-1,2, leeftijd
Inzitari 1998
Zhu 1998
Beschrijvend onderzoek
n = 339 (uit een cohort
Vergeleken met condities voor het CVA, werden 57 pat.
Dementie geassocieerd met: oudere leeftijd p < 0,001,
cognitieve status
van
dement na het CVA (16,8%).
atriumfibrilleren OR 2,35, 95%
1jr. na beroerte
n = 635)
Als meetinstrument werd een
BI 1,2-4,5.Voorspellers voor
interview gebruikt
dementie: afasie OR 3,2, 95%
(gevalideerd in onderzoeken)
BI 1,7-5,9, en de ernst van de
met een sensitiviteit van
mot. stoornissen OR 2,3, 95%
72,2%.
BI 1,2-4,1.
n = 153 met een beroerte Hiervan n = 49 met dementie
Een beroerte was geassocieerd met een OR van
(32%)
2,4 (95% BI 1,3-4,6) voor
Onderzoek in district van
n = 1810
Stockholm 75 jr
cognitieve stoornis.
Barba
Basismeting en
n = 327
n = 75 dement (30%)
Risico op dementie: leeftijd
2000
meting na 3 mnd
n = 251
na 3 mnd
OR 1,1, 95% BI 1,03-1,2,
geanalyseerd na 2e meting na 3
(DSM-IV)
mentale achteruitgang voor
(n = 10 al dement voor de
CVA: OR 1,2, 95% BI 1,1-1,4,
mnd
beroerte, vastgesteld met DSM-III)
lage score op Canadian neurological scale: OR 0,5, 95% BI 0,4-0,6.
Linden
Beschrijvend
n = 149
Dementie: 28% bij CVA
2000
onderzoek
thuiswonend
Controle: 7,4%
Dementie en CI
Controle n = 745
OR4,7 95% - BI 3,0 - 7,5
Hoffmann 2001
20 mnd na
Cogn. stoornissen 72%
beroerte
Controlegroep: 36% n = 607, 63%ØØ n of meer cognitieve stoornissen.
Cognitieve stoornissen komen voor zonder neurologische
Basismeting
Afasie 25,2%, apraxie 14,5%,
stoornissen in 137/607.
binnen 2 weken
amnesie 11,6%, frontaal
na opname
syndroom 9,2%
Beschrijvend onderzoek.
n = 1000
Madureira
Beschrijvend
55% stoornis in ten minste 1
Dementie geassocieerd met:
2001
onderzoek.
domein
oudere leeftijd p = 0,01,
Cognitieve status
6% dementie
vrouw zijn p = 0,01, lager
n = 237
3 mnd na de beroerte
opleidingsniveau p = 0,04
Lowery
Prospectief
Prevalentie dementie 23%
Ouderen boven 75 jaar een
2002
cohortonderzoek
< 65 jaar 7%
significante grotere kans op
3 meting
> 85% 53%
dementie
in 1jaar.
DSM-IV
OR 8,99, 95% BI 4,1-19,1
© Elsevier gezondheidszorg 2009
n = 360
Bijlage 2 Evidentietabellen Auteur
69
Setting/fase
Steekproef
Prevalentie
Opmerkingen
Patie«nten met 1e beroerte in 1995
n = 645
n = 248 (38%)
Cogn. stoornissen
3 mnd na de
MMSE 24
geassocieerd met leeftijd.
(database)
beroerte
OR 2,5 95% BI 1,5-4,2. Cogn.
Follow-up na 4 jr
stoornissen meer kans na 4 jaar op overlijden en BI < 15
jaar Patel 2002
OR = 2,2 95% BI 1,1-4,5, sign. meer opname p = 0,01. Liebetrau
Prevalentie CVA
2003
en dementie bij ouderen tussen
n = 495 85-88 jaar
85-88 jaar
Prevalentie CVA op 85 jarige
Bij 20% tussen 85 en 88 jr.
leeftijd bij 18,8%
een CVA. Bij 57% van CVA
Incidentie 57,2/1000 persoon- pat. dementie en bij 23,5% jaren
van de 85 jarigen zonder CVA. OR 4,3 95% BI 2,7-6,9
Srikanth
Thuiswonende
n = 99
Een beroerte is geassocieerd
Risico op een globale of
2003
pat. 3 mnd na een
n = 99
met een risico op cognitieve
cognitieve achteruitgang
beroerte, geen
controle
stoornissen RR 1,5, 95% BI
RR 1,2 95% BI 0,8-1,9.
1,1-2,1
specifieke domein stoornissen
afasie
RR 2,8, 95% BI 1,4-5,3. Srikanth
Follow-up na 1jr.
n = 88,
Geen cogn. stoornissen: 50%,
89% van de pat. met cogn. st.
2004
van onderzoek uit
drop-out 11
controle 67%.
had dit al bij basismeting.
2003
n = 91controle
n = 11progr. dementie. n = 24 (12,5%) focale cogn. stoornis.
Stemmingstoornis bij de basismeting is geassocieerd
Stoornis in uitvoerende functie met cogn.st. na 1jr. OR 1,2 kwam alleen voor bij pat. en
95% BI 1,-1,4. Dementie
niet in de controlegroep.
geassocieerd met hogere leeftijd (p = 0,05) en basisscore MMSE (p = 0,001)
Lin
Cohort onderzoek n = 283
2003
dementie na 3 mnd
Gem. leeftijd 64,4 jr
(Taiwan)
Dementie n = 26 (9,2%) diagnose gesteld volgens de criteria van de 10e editie van
Dementie geassocieerd met: hogere leeftijd OR 6,6 95% BI 1,6-26,6, niveau educatie lage opleiding OR 3,3 95% BI 1,1-
de International classification
9,9, ernst van de beroerte
of diseases
> 7 score NIHSS OR 3,4 95% BI 1,1-10,9, score MMSE (15) OR 4,5 95% BI 1,2-16,6
Stephens
Cohort uit
2004
strokeregister > 75 jr 3 mnd na beroerte n = 60 controle
n = 384
n = 259 geen cognitieve
Geheugen (p < 0,0001) en
stoornissen. n = 92 VCI, n = 33 dementie.
or|« ntatiestoornissen (p < 0,0001) komen significant meer voor in dementiegroep.
Sachdev
Sydney Stroke
n = 170
2004
Study Cohort
n = 96 controle
MMSE bij basismeting lager na Enige voorspeller voor bescherming van een beroerte, na 1
Verandering in
Follow-up: n =
achteruitgang gemiddeld 0,83
achteruitgang was de hoogte
cognitieve status
123 en
van het opleidingsniveau.
na 1jaar. Cohort uit n = 1050
n = 78 controle
punt. Controle: vooruitgang 0,76. 2e CVA (n = 14): achteruitgang van 2 punten.
Cristina
Cohortst-
n = 212
Dementie ontwikkelde zich in
Pat. na een CVA meer
2004
onderzoek
19,3% van de pat. met een
vasculaire dementie.
10 jaar volgen pat. Controle
CVA en in 11% van de
The Framingham
na een 1e CVA
controlegroep. Het risico voor
study
n = 1060 controle
dementie verdubbelt in de pat.
groep
groep2,0 95% BI 1,5-3,1
n = 1060
p = 0,04
geen CVA
© Elsevier gezondheidszorg 2009
70 Auteur
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte Setting/fase
Steekproef
Prevalentie
Opmerkingen
Mok
Cognitieve status
n = 75
52% heeft cognitieve
De functionele uitkomst is
2005
van patie«nten met
symptomen, vooral stoornis in
afhankelijk van de ernst van
lacunair infarct
uitvoerende functies,
de neurologische stoornissen
3 mnd na begin beroerte
geheugen en taal. MMSE gem. 24,8
en problemen met uitvoerende functies.
Cognitieve stoornissen:
Stoornis:
n = 89 (55%) in eerste 3
uitvoerende functies39%
weken: 74% van de pat. met
visuele perceptie en
jaar
Nys
Ziekenhuis
2005a
Stroke-units 1-3 weken
n = 168 follow-up n = 111
een corticale beroerte, 46% bij constructie:38% een subcorticale beroerte.
neglect 31% abstract redeneren 25,6% Uitvoerende functies links vs rechts laesie; p = ,03 abstract redeneren p = ,001
Tang
Cognitieve status
2006
3 mnd na de beroerte
n = 179 uit cohort van n = 455
n = 39 (21,8%)
Cognitieve stoornissen totale
cognitieve stoornissen
cohort significant
gemeten met MMSE. In cohort met 1e CVA n = 125,
geassocieerd met: vrouw zijn,
cognitieve stoornissen bij n =
incontinentie en atrium
23 (18%)
fibrilleren.
mate van educatie, dysarthrie,
Fure
Prevalentie
Uit een cohort
58% scoorde beneden
2006
cognitieve
van n = 279 ,
afkappunt op tenminste 1
Patie«nten met lacunaire infarcten hebben vaak
stoornissen bij
n = 71met een
neuropsychologische test OR
cognitieve problemen. vooral
een lacunair
lacunair infarct
4,41 95% BI 1,4-13,4.
mannen, terwijl MMSE score
Sensitiviteit MMSE bij
boven afkappunt is.
infarct
afkappunt 28/29 was resp.0,69 en 0,67.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.8.2 Auteur
71
Onderzoeken naar het beloop van cognitieve stoornissen Setting/fase
Steekproef
Prevalentie
Opmerkingen
Basismeting 3 maanden
n = 151
Na 1jaar was 12,5% (n = 19) verbeterd
Verbetering geassocieerd met: li.laesie OR 5,57 95% BI 1,06-
na het CVA
waarvan n = 53
29,25.
follow-up
cognitieve
diabetes negatieve correlatie:
na 1, 2, 3 jaar
stoornissen
OR 0,12 95% BI 0,02-0,63
Tham
Basismeting
n = 252
n = 140, geen cognitie
Na 1jr: 77% (n = 120) geen
2002
binnen
follow-up
probleem
verandering, n = 19 veranderd
6 maanden
na 1jaar
n = 102 (40%), cogn.
van VCI naar geen cogn.
na het CVA
n = 155
stoornissen n = 10 (4%) dementie
problemen. 10% verslechterde van geen stoornissen naar CI.
jaar Desmond 1996
Patie«nten zonder stoornissen: jonger p < 0,01, meer opleiding p < 0,01, hogere MMSE p < 0,01 Ballard
Incidentie
n = 115
Na 15 mnd: 9% (n = 10)
Behalve stoornis in
2003
dementie na een
> 75 jr
ontwikkelde een dementie.
taalexpressie (p = 0,01) geen
beroerte. follow-up na 3 en
Geen dementie
50% (n = 57)verbetering op de MMSE, waarvan n = 18
neuropsychologische voorspellers voor het
(16%) een verbetering van > 2
ontwikkelen dementie
15 mnd.
punt. Patel 2003
Patie«nten met 1e beroerte in 1995
n = 294
Na 3 mnd 39% (n = 64)
Herstel geassocieerd met
na 3 maand:
cogn. stoornis. MMSE 24
roken OR 3,7, 95% BI 1,2-11,8,
n = 179
Van deze 64 pat. verbeterden
negatieve associatie met
na 1jr n = 154
in de loop van de 3 jaar 17 pat.
neglect OR 0,27, 95% BI
na2 jr n = 140 na3 jr n = 125
0,08-089. Kans op overlijden sign. hoger bij cogn. stoornissen.
Hochstenbach
Cohortonderzoek
n = 65
Verbetering in alle cognitieve
Pat. met re. laesie betere
2003
thuiswonende
Assessment:
domeinen. Het meest in het
scores (geheugen 27% beter
patie«nten.
na 2,3 en 27,7
attentie- en taaldomein, het
dan pat. met li.laesie) en meer
mnd
minst in geheugen.
verbetering.
Rasquin
Beschrijvend
n = 196
65% enige vorm van
Pat. met cognitieve
2004
onderzoek cognitieve status
MMSE 15, Controle gezonde
cognitieve stoornissen. Na 6 mnd: n = 172 (61% cogn.
achteruitgang: ouder (p = 0,01) en lagere beginscore
na beroerte
ouderen
stoornissen). Na 12 mnd n =
MMSE. (p = 0,01). Het vaakste
Follow-up na 6
159 (51% cogn. stoornissen).
gestoord: rekenen en
mnd en 1jr.
12% dement n = 30
denksnelheid. Dementie sign.
verslechterden in cogn.
meer bij linker laesie
functies, n = 38 absolute cogn. verbetering. Rasquin 2005
2 jr follow-up pat. met milde
n = 118 Assessment
20% herstelt volledig. Inclusie voor de basismeting:
Onafhankelijke voorspellers herstel: Hogere score MMSE
cognitieve
1, 6, 12 en 24 mnd
MMSE 15
bij basismeting en vrouw zijn.
stoornissen
na de beroerte
20,3% permanente cognitieve stoornissen
© Elsevier gezondheidszorg 2009
72 Auteur
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte Setting/fase
Steekproef
Prevalentie
Opmerkingen
Appelros
Prospectief
n = 81basismeting MMSE gem. na 1mnd 27,6
2005
onderzoek: 5 jaar
na 1mnd
Na 5 jr n = 9 MMSE < 24.
zijn: lage MMSE OR 0,55,
vervolgen van
follow-up
n = 14 verbetering 1-2 punten.
herhaald CVA OR 84.
patie«nten met een lacunair infarct
na 5 jr n = 46
n = 29 verslechtering. Mortaliteit 19%, opnieuw een
Gemiddelde achteruitgang niet veel verschil met populatie
CVA 30%, 36% functioneel
gebaseerde scores.
jaar Voorspellers voor afhankelijk
afhankelijk Nys
Prognose van
n = 111pat.met
Basismeting binnen 3 weken. n Follow-up na 6-10 mnd:
2005b
acute cognitieve
een beroerte
= 111: 49% stoornis in 1of
Aantal stoornissen van 3,0
stoornissen na een
n = 77 gezonde
meer domeinen, 32% visuele
naar 1,3. Slecht herstel
beroerte
ouderen
perceptie en constructie
geassocieerd met leeftijd
gestoord, 31,5% uitvoerende functies, 21% verbaal
p < 0,01, verbaal vermogen voor de beroerte p < 0,005 ,
geheugen, 16,2% visueel
volume van de laesie p
geheugen.
0,001en diabetes p < 0,01.
Del Ser
Prospectief
n = 193
Dement na 3 mnd n = 36.
Leeftijd OR 1,05 95% BI 1,01-
2005
onderzoek
(niet dement voor
Follow-up na 24 mnd:
1,1, mentale achteruitgang voor
Cogn. status na 3
het CVA)
Stabiel n = 151 (78%)
de beroerte OR 1,1, 95% BI
Verdere achteruitgang n = 27
1,02-1,27, aantal medicijnen
(14%) en verbetering bij n = 15 7 pat. werden dement en 5
OR1,34, 95% BI 1,05-1,72.
mnd en 24 mnd
dementen werden niet dement. Srikanth
Follow-up na 2
n = 79
jaar van het cohort
Controlegroep
Patie«nten met 2e CVA meer kans op dementie: RR 4,5,
Dementie geassocieerd met:
2006
uit een onderzoek
n = 78
95% BI 1,9-10,6. Bij de
0,001, niveau educatie p =
van 2003 (eerste
basismeting al cognitieve
0,02, cognitieve status bij
follow-up in 2004)
achteruitgang meer kans op
basismeting p < 0,001,
dementie. Resp. RR 10,4, 95% BI 3,3-
basisscore NIHSS p = 0,004 en depressie p = 0,005.
32,9, p < 0,001en RR 6,5, 95% BI 1,8-23,1, p = 0,002.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
2e CVA p = 0,04, leeftijd p =
Bijlage 2 Evidentietabellen Tabel B.8.3
73
De invloed van cognitieve stoornissen op revalidatie-uitkomsten
Auteur
Setting
jaar
Fase
Heruti 2002
Revalidatie Subacute fase
Design
Steekproef
Interventie
Conclusie
Prospectief onderzoek relatie
n = 336 n = 174 (55,2%)
Revalidatie-programma
Motorische FIM-scores pat. met cognitieve
cognitieve status
cognitieve
stoornissen lager.
en revalidatie-
stoornissen
Wel absolute verbetering
uitkomst
MMSE en
op de FIM na revalidatie
cognitieve FIM McKinney Ziekenhuis
RCT
n = 228
Experimentele groep:
Geen verschil in
2002
Follow-up 3 en 6
Follow-up 50%
uitgebreide
functionele uitkomst.
cognitietesten plus uitleg aan mantelzorger en
Niet-significante trend naar verlichting
behandelaars
lastendruk voor de
Acute fase
mnd
mantelzorger Pasquini
Prospectief
2006
onderzoek:
n = 165
Na 3 jaar leefde
Meer kans op opname:
Leeftijd en cognitieve
16,4% in een
OR voor elk jaar ouder =
stoornissen zijn
3 jaar vervolgen
Follow-up na 3
instituut. n = 27
1,08, 95% BI 1-1,1,
belangrijke voorspellers
van n = 165,
jaar
waren dement.
cognitieve stoornissen
voor instutionalisering.
gem. 73 jr, met een 1e beroerte
n = 110
Walker
Relatie tussen
n = 17
n = 5 lukt het
Bij deze 5 pat. significant
Het belang van cognitie
2004
het herleren
analyse zelf
zonder hulp
minder apraxie en visuo-
op aanleren
van zichzelf
aankleden
spat|« le stoornissen
compensatiestrategie.
p < 0,05
Deze conclusie
aankleden en
95% BI 1-1,06
cognitieve
be|« nvloedt het design
stoornissen
voor een revalidatietherapie.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Validiteitsstudie
Kagan e.a.
Noorwegen. Acute fase
Validiteitsonderzoek van de
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Ullevaal Aphasia Screening.
Stroke-unit in
standaard van SLT.
1999
De conversatie-interactie bij afasie is op eenvoudige en valide wijze te meten met
Kappa: 0,83 Sensitiviteit: 0,75 Totale overeenkomst: 86%
Specificiteit: 0,90
Negatieve test: 0,93 Lijkt op de Frenchay Aphasia Screening Test (Enderby e.a. 1987)
Positieve test: 0,67
voor afasie in de acute fase.
UAS is een korte en valide screening
researchdoelen.
communicatie. Duur: 5-15 minuten.
reeks woorden, schrijven en vrije
repetitie, lezen, reproductie van een
Screening van taal, expressie, begrip,
(r = 0,65-0,96)
Bij MPC n = 20 (10 afasie en 10 partners
Patie«nten met een beroerte n = 37
meetinstrumenten is voldoende tot hoog
5 partners)
de MPC en MSC voor zowel klinische als
delaarsbetrouwbaarheid van de
De validiteit en interbeoor-
Bij MSC n = 10 (5 afasie en
MSC en MPC
0,90-0,94
Interne consistentie: Cronbachs alfa:
Beide versies zijn bruikbaar en valide meetinstrumenten.
r = 0,90, p < 0,001).
Afasiepatie«nten na een beroerte en conversatiepartners
n = 24
chronische fase Klinisch
Partners
Postacute en
therapeut
ALQI 2 versies
getrainde professionals waren hoog
(FCP), afgenomen door een spraak/taal
Afasiepatie«nten na beroerte n = 26
De scores tussen ongetrainde en
de Functional Communication Profile
(FASTen FCP:
versie heeft vergelijkbare uitkomsten.
spraak/taal specialisatie vergeleken met
en voor researchdoelen. De verkorte
De FAST is klinisch bruikbaar om afasie te screenen, het herstelproces te volgen
Conclusie
Controles: n = 123
De FAST, afgenomen door gezondheidsprofessionals zonder
Interventie
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
na de beroerte
Patie«nten met een beroerte: n = 50. Gemiddelde meting 8 dagen
of onderwerp
Steekproef
Universiteitsziekenhuis
Thommessen e.a. Vergelijkend met de gouden
2004
Validiteitsonderzoek
postacute fase
(FAST)
Engell e.a. 2003
Klinisch Acute en
Validiteitsonderzoek van de Frenchay Aphasia ScreeningTest
Enderby e.a. 1987
Setting Fase
Onderzoeksopzet
Interventieonderzoek en meetinstrumenten
jaar
Auteur
Tabel B.9.1
Hoofdstuk 9 Communicatiestoornissen na een beroerte
74
en behandeling van schriftelijke
2004
onderzoeks)
over behandeling van alexie (26
samenvatting van de literatuur
Divers
Singlecaseonderzoek in een overzichtsartikel, inclusief
Klinisch
Cherney 2004
Follow-uponderzoek
Cappa e.a.
(22 weken)
(Post)acute fase
Acute fase
singlecaseonderzoek
2005
1997
Longitudinaal
Beeson e.a.
communicatie-problemen (agrafie)
Overzichtsartikel over kenmerken
Beeson e.a. Divers
Revalidatiefase (9 mnd. na beroerte)
Singlecase, pilotonderzoek
Bartolo e.a. 2003
Setting Fase
Onderzoeks-opzet
Auteur
jaar
Interventieonderzoek
Tabel B.9.2
Bijlage 2 Evidentietabellen
betekenis en pantomime.
mannen, 20 vrouwen), gem.
Alexie
vrijwilligers n = 10
Controlegroep van gezonde
Programma hardop lezen en computergebruik
CT-scan of MRI.
n=8 Gem. leeftijd 64,8 jaar
PET-meting
Neuropsychologisch onderzoek
Patie«nten met afasie na beroerte (linker hersenhelft)
(Leessnelheid: d = 2,69 onbehandeld versus
© Elsevier gezondheidszorg 2009
versus 61, schrijven 48,5 versus 51,5)
Programma hardop lezen is effectief (voor en na behandeling testscores WAB: lezen 51
de rechter hersenhelft.
onbeschadigde hersengebieden, met name
fase door functionele overname vanuit
Taalherstel van afasie vindt plaats in de acute
d = 9,21behandeld, correct lezen: d = 0,82 onbehandeld versus d = 2,18 behandeld).
worden op grond van spontaan herstel.
Verbeteringen zijn groter dan verwacht kan
alternatieven.
vaardigheden en compenserende
worden, gericht op versterking zwakke
Therapie dient i.h.k.v. functionele behoeften en vanuit cognitief perspectief aangeboden te
totale communicatiesucces.
Schriftelijke communicatie ondersteunt het
hersenhelft)
Programma hardop lezen
fonetische oefening
(Copy And Recall Treatment) en
specifieke beperking van het werkgeheugen.
pantomime te imiteren komt door een
gebarentaal. Een ge|« soleerd defect om
verantwoordelijk voor elke categorie
Binnen het cognitieve model zijn verschillende en specifieke routes
Conclusie
agrafie na beroerte (linker
Pat|« nt met alexie, anomie en
vaak in combinatie met afasie
Agrafie na hersenbeschadiging, Feedback
gebaren, gebaren zonder
Gezonde controles: n = 36 (16 leeftijd: 67,8 jaar
Gebarentaal, 3 diverse categorie«n: betekenisvolle
Interventie
Vrouw, 66 jaar met afasie na beroerte (linker hersenhelft)
of onderwerp
Steekproef
75
(vragenlijst per post)
analyses en systematische
literatuurrreviews
Case-controlonderzoek
Langhorne
2002
Harciarek e.a.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
2006
Beschrijvend onderzoek meta-
Greener &
1998
Veldonderzoek Schotland
Grant
(< 15 dagen na beroerte)
beroerte
Greener &
Acute fase
sensorische beperkingen na een
Organisatie van emoties in rechter hemisfeer
controles n = 31
Nvt
Spraak/taaltherapie
Spraak/taaltherapie voor afasie
Boston NamingTest: anomie
FAST: afasie
screeningsinstrumenten
na beschadiging in rechter hemisfeer
emotionele stimuli (zowel visueel als auditief)
over beperkingen van herkenning van
Bevestiging van voorgaande onderzoeken
stand van kennis, ondanks beperkingen.
Systematische reviews belichten huidige
Langzaam herstel heeft negatief effect op moreel van de therapeut.
zijn o.a.: tijdgebrek, vervoer, compliance.
effectiviteit. Belemmerende therapiefactoren
75% vindt therapie goed maar twijfelt aan de
beperkingen.
van detectie cognitieve en sensorische
Screening toont significante verbetering aan
gedocumenteerde beperkingen, 6% na screening geen beperkingen.
35% na screening meer dan 3, niet
0,005) en 97% anomie (p < 0,01).
Klinische rapportage mist 79% afasie (p <
patie«nten met ernstige afasie te meten.
Gebruik van korte
Met AAC is de besluitvaardigheid van
stapsgewijs aangeleerd.
en oogbeweging.
Het beste werkten kaarten met korte zinnen
afasie centraal.
daarvan op het dagelijks functioneren staat bij
Begrip voor individuele problemen en effect
Conclusie
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Communicatietechnieken (AAC)
Aanvullende
Diverse Augmentatieve en
worden beschreven.
vaardigheden en voorwaarden
Allerlei communicatieve
Interventie
Patie«nten met beroerte in rechter hemisfeer n = 30 en normale
Afasie
n = 589, respons 94%
Spraak/taaltherapeuten
72% rechter hemisfeer
n = 53, 49% vrouw Gem. leeftijd: 64,8 jaar
taalstoornis
Patie«nten na beroerte, zonder ernstige motorische of
stroke-unit
naar detectie van cognitieve en
Academische
Quasi-experimenteel onderzoek
2006
na beroerte
Man, 70 jaar met ernstige afasie
Edwards e.a.
Chronische fase
Verpleeghuis n=1
Singlecaseonderzoek
2004
Bischof-Rosario
Diener &
dysartrie
communicatieproblemen en
1998
Communicatieproblemen: afasie, cognitieve
Divers
Overzichtsartikel
of onderwerp
Steekproef
Halper
Cherney &
Setting Fase
Onderzoeks-opzet
jaar
Auteur
76
getraind
Conversatiepartners van afasiepatie«nten n = 40, 20 getraind en 20 niet
Verpleeghuis Chronische fase
Verpleegkundigen n = 14 (52%)
Rehabilitatiefase
afasiepatie«nten
Experimenteel onderzoek naar het trainingseffect van
Kagan e.a. 2001
Patie«nten met een beroerte en hun mantelzorgers n = 10.
Stroke-unit in Noord-Engeland
conversatiepartners van
Kwalitatief onderzoek (grounded theory )
Training van conversatiepartners van afasiepatie«nten
reactief van aard. Ontkenning en
© Elsevier gezondheidszorg 2009
zonder directe interventies voor de patie«nt.
Training van conversatiepartners verbetert de communicatie met afasiepatie«nten, ook
erkenning, toerusting en beloning.
succesvolle behandeling. Aanbevolen wordt:
op de relatieopbouw die vitaal is voor
onderwaardering hebben negatieve invloed
maar verzorging van hyg|« ne. Acties zijn
organisatorische context)
Rehabilitatie en actieve behandeling worden niet als verpleegkundige rollen beschouwd,
frequent (3%).
(9,2%). Overige categorie«n zijn minder
(rol, persoonlijke kwaliteiten en
Communicatie tussen personeel en patie«nten op een stroke-unit
gevolgd door apraxie (14,5%), amnesie
n = 1000
(11,6%) en frontale netwerksyndromen
patie«nten met een beroerte. De meest voorkomende categorie is afasie (25,2%),
Beperkingen vanØ n of meerdere hogere hersenfuncties komen voor bij 63,5%
van juli 1992 tot juli 1998
Nvt
tot deelname aan educatie.
voor verbetering van zorg. Hoe minder kennis des te minder bereidheid
miljoen inwoners) in de periode
Patie«nten met een beroerte in een bepaalde regio in Zuid-Afrika (8
Respons 79%
overig)
spraak/taaltherapeut, 10,4%
maatschappelijk werker, 0,8%
casemanager, 2,2%
77
disciplines. Richtlijnen belangrijke eerste stap
artsen is na educatie groter dan van andere
Kennis over richtlijnen voor behandeling van
Conclusie
beroerte en de etiologie.
Klinisch Acute fase
(richtlijnen AHRQ Post-Stroke Rehabilitation Guidelines)
verpleegkundige, 9% fysiotherapeut, 3,7% ergotherapeut, 2,8%
behandeling van een beroerte
schriftelijk informatiepakket over
1uur mondelinge educatie en een
Interventie
n = 598 (59% arts, 11,4%
andere disciplines
Artsen en professionals uit
of onderwerp
Steekproef
cognitieve stoornissen na een
Epidemiologisch: case-control naar het aantal en de aard van
Jones e.a. 1997
Hoffmann 2001
6 mnd. na educatie
Vragenlijst naar de kennis voor en
2003 n = 38
Ziekenhuizen
Pre-posttest
Heineman e.a.
Setting Fase
Onderzoeks-opzet
jaar
Auteur
Bijlage 2 Evidentietabellen
competentie van afasiepatie«nten
Follow-up onderzoek naar de
prognose van acute, cognitieve
Nys
2005a
depressieve symptomen,
2005b
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Case-controlonderzoek
eerste beroerte, na 6 maanden Klinisch revalidatiefase
cognitieve en functionele
Paolucci e.a. 2000
Acute fase
het effect van trombolyse op
uitkomsten bij patie«nten met een
3 ziekenhuizen
Gecontroleerd onderzoek naar
2006
Multicenter:
Acute fase
Ziekenhuis
Acute fase
Ziekenhuis
Fase
Setting
Nys
neuropsychologisch functioneren en de hersenbeschadiging
Correlatieonderzoek tussen
Nys
stoornissen na een broerte
Overzichtsartikel over de
2002
Onderzoeks-opzet
Marshall
jaar
Auteur
78
tekenen, gebaren, gebruik van alternatieve hulpmiddelen en hulp durven vragen zijn belangrijke competenties. Een grotere
voor specifieke behoeften.
De subgroep met vroege spraak/taaltherapie heeft een aantoonbaar hoger behandeleffect dan de groepen die na 20 dagen starten. (OR = 6,11; 95% CI, 2,03-18,36)
40 dagen en tussen 40 en 60 dagen na de beroerte
n = 145
op de cognitieve uitkomsten.
activiteiten. Echter geen invloed is gevonden
algemene en functionele dagelijkse
van positieve invloed op het herstel van
Trombolyse binnen 3 uur na de beroerte is
0,005)
depressie na een beroerte dan bij patie«nten zonder of met een milde depressie (p =
voor bij patie«nten met matige en ernstige
Cognitieve beperkingen komen 3 maal vaker
95% CI =3,7-129,9)
voorspeller van taalvaardigheden (OR = 39,9;
voortduren. Abstract redeneren is een sterke
blijft bij ongeveer de helft van de patie«nten
van uitvoerende functies op lange termijn. Beperkingen in abstract redeneren en taal
voorspellen sterke cognitieve beperkingen
Cognitieve stoornissen in een vroeg stadium
succes.
Ook familieondersteuning draagt bij aan
Spraak/taaltherapie binnen de eerste 20 dagen, tussen 20 en
patie«nten
beroerte, bij 27% van de
Trombolyse, binnen 3 uur na de
inclusief taaldomeinen
van cognitieve hersendomeinen,
Neuropsychologisch onderzoek
met een interval van 6 tot 10 maanden
neuropsychologisch onderzoek
Longitudinaal,
communicatie. Tijd en moeite nemen voor
Communicative Effectiveness (Wilcox, 1985). Compensatie
onafhankelijkheid vergroot het zelfvertrouwen
risico’s te nemen voor compenserende
Promoting Aphasic
Moed is nodig om met afasie te leven en
Conclusie
op lingu|« stische doelen.
Gericht op communicatie en niet
Interventie
Patie«nten met een eerste beroerte:
Gezonde controles: n = 75
n = 92
Patie«nten met een eerste beroerte:
n =126 Gezonde controles: n = 75
Patie«nten met een eerste beroerte:
n =111 Gezonde controles: n = 77
Patie«nten met een eerste beroerte:
Afasiepatie«nten na een beroerte en hun naasten
of onderwerp
Steekproef
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
meer complex) is van belang. De bijdrage van afzonderlijke stoornissen (apractisch of syntactisch) t.o.v. de totale communicatie dienen onderscheiden en geprioriteerd te
prosodische aspecten en alternatieve communicatietechnieken (alfabetbord en gebarentaal).
vertonen vooruitgang op de getrainde woorden enØ n patie«nt vertoont meer
maar op verschillend niveau. Twee patie«nten
Alle patie«nten profiteren van de behandeling,
generalisatie van de behandeling.
zelfevaluatie ondersteunt herstel en
de patie«nt leidend is. Stimulatie van
behandeling is nodig, waarbij het gedrag van
© Elsevier gezondheidszorg 2009
99,4; 48,1, p < ,001).
woonachtig in Kopenhagen n = 3 (57, 68 en 71jaar)
H|« rarchie in de behandeling (van minder naar
ritmische, temporale of
Computerprogramma
gecombineerd voorkomt.
articulatie, positie en transitie, op
worden. Spraakloze bewegingen zijn nodig als spraaktaken niet haalbaar zijn. Intensieve
Behandeling van apraxie van spraak wordt be|« nvloed door afasie, wat vaak
Divers, o.a. feedbackmethoden en benaderingen gericht op
4,22, 95% BI 1,90-9,38).
therapeutische respons voor ADL (OR =
Bijv. een 4 maal hogere kans op lage
algemene vooruitgang. (Cochran’s Q: 166,5;
Vooruitgang van mondeling benoemen dmv
Patie«nten met een beroerte in de linker hersenhelft met anomie,
Apraxie van spraak
79
groepen en een negatieve behandelprognose.
computerprogramma.
Revalidatiefase
cross-overopzet.
2001
dan bij uitgestelde behandeling (p < 0,001). Afasiepatie«nten met cognitieve beperkingen hebben bij aanvang ernstiger neurologische en functionele beperkingen dan de andere
fase (start binnen 20 dagen) is 6 maal groter
en zonder cognitieve beperkingen. n = 240
behandeling. Kans op profijt tijdens de acute
Alle patie«nten gaan significant vooruit na
Conclusie
groepen: niet-afatisch, afasie met
Spraak/taaltherapie
Interventie
Patie«nten met een beroerte in de linker hersenhelft in drie gelijke
of onderwerp
Steekproef
ongesuperviseerd
opname
Drie singlecaseonderzoeken,
Pedersen Thuis na klinische
Overzichtsartikel, gebaseerd op literatuurreviews
Peach 2004
Case-controlonderzoek
Klinisch
2005
Paolucci e.a.
Setting Fase
Onderzoeks-opzet
jaar
Auteur
Bijlage 2 Evidentietabellen
kwalitatief en kwantitatief.
1999
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Pre-posttest, combinatie van
Sacchet
Chronische fase
tekenen met een individuele en een groepssessie (5 personen)
n=7
12 weken therapie van interactief
contact
Ernstige afasiepatie«nten minimaal 1jaar na de beroerte
van therapie
stimulatietechnieken.
fMRI-metingen en corticale
afasiepatie«nten na een beroerte; inzichten, vragen en de betekenis
Device (meer iconen dan tekst),
n=1
Herstelmechanismen van
Augmentative Communication
hersenhelft)
longitudinale onderzoeken met
gedurende 4 weken.
een beroerte (rechter
gericht op behoeften, informatieoverdracht en sociaal
ondersteuning van communicatie
Computerprogramma voor
en beperkte leesvaardigheid na
Man, 61jaar, met ernstige afasie
Overzichtsartikel, gebaseerd op Divers
Thuis
2006
Singlecaseonderzoek
individuele therapie.
- combinatieprogramma van groeps- en
- medewerking en training van verzorgers;
conversatie;
- gestructureerd en systematisch programma; - niet leren tekenen, maar tekenen als
Succesfactoren:
communicatiestrategie«n (tekenen).
op het ontwikkelen van alternatieve
Patie«nten met ernstige afasie kunnen profiteren van relatief korte therapie, gericht
factor voor herstel en reorganisatie.
leerprocessen bij gezonde individuen. De locatie van de beschadiging is een belangrijke
bestaande systeem te vergelijken met
communicatie-mogelijkheden in het
proces, inclusief de ontwikkeling van nieuwe
beroerte, is een sterk (biologisch)dynamisch
Reorganisatie in de hersenen, na een
leesproblemen relevant.
worden.Vooral voor patie«nten met
pictogrammen en spraakoutput ontwikkeld
communicatiesysteem met hoge kwaliteit
Met de computer kan er een individueel
uitkomsten.
Opnameduur < 89-241dagen >
zijn individuele verschillen t.a.v. verloop en
zeer ernstige afasie kan herstel bevorderen. Er
Intensieve behandeling van patie«nten met
Conclusie
n = 9 (3 vrouwen, 6 mannen) Leeftijd < 42-77 jaar >
taaltherapie
Intensieve, dagelijkse spraak-
Interventie
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
hersenhelft).
Patie«nten met ernstige vorm van afasie na beroerte (linker
of onderwerp
Steekproef
Rijntjes
1996
Rostron
Follow-up casestudie
Klinisch
1999
Rappaport
Setting Fase
Onderzoeks-opzet
jaar
Auteur
80
Kwalitatief onderzoek naar de
functionaliteit van dagelijkse communicatie bij o.a.
Worall e.a.
2002
afasiepatie«nten
Begrijpen en begrepen worden.
2003 werkervaring tussen 4 en 12 jaar) en patie«nten met afasie na een
Revalidatiefase
Klinisch
n = 5 (tussen 27 en 64 jaar,
in Zweden.
Patie«nten met afasie: n = 15 Gezonde controles: n = 15
n = 3 (62, 79 en 80 jaar)
verlamming.
beroerte, inclusief apraxie,
communicatie
van ziekenhuis
beoordeeld als succesvol in
Verpleegkundigen, door collega’s
revalidatieafdeling
hermeneutisch
Janssons
Beroerte-
Kwalitatief, fenomenologisch,
Sundin &
Afasie na ischemische (80%) en hemorragische beroerte
Divers
Overzichtsartikel
of onderwerp
Steekproef
2000
Shisker
Setting Fase
Onderzoeks-opzet
jaar
Auteur
Bijlage 2 Evidentietabellen
Observatie: communicatie is
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Vraag wat patie«nt en verzorgers willen bereiken met SLT.
context.
Observatie van communicatie in de dagelijkse
dieren/kinderen en kaarten) zijn belangrijk. Aandachtspunten voor SLT:
communicatietaken (computer, omgaan met
leven is essentieel. Passieve
cultuurgebonden. Observatie van dagelijks
multidimensioneel, interactioneel en
Meetinstrumenten worden besproken.
communicatie
dagelijks leven, is valide en bruikbaar voor spraak-taaltherapie (SLT).
ICIDH-2 sluit aan bij communicatie in
atmosfeer
- Steunende houding en ontspannen
die onmiddellijk begrepen moeten worden)
- Streven naar coo«peratie (geen opdrachten
(respect)
- Stille dialoog (aanraking) - Begrip en mediatie middels lichaamstaal
Subthema’s:
staat centraal.
Wederkerigheid tussen verzorger en patie«nt
Hoofdthema: creatieve samenwerking
kwaliteit van rehabilitatie en bevorderen.
taaltherapie kan het herstel van afasie en de
Dagelijkse observatie van
WHO-classificatie (ICIDH-2) Bestaande instrumenten
Drie bronnen:
tijdens de ochtendwasbeurt
Video-opname van communicatie
Medicatiebehandeling in de acute fase met neurobeschermende middelen, gevolgd door farmacotherapie en intensieve spraak-
taalinterventies is veelbelovend.
beroerte
Combinatietherapie met spraak-
Conclusie
en preventie van afasie na een
Medicatie voor de behandeling
Interventie
81
© Elsevier gezondheidszorg 2009
waaronder een beroerte
informatie en ademhalingsoefeningen
van de dysartrie varieert sterk in deze populatie
psychologische benadering,
Gedragsinterventies,
dysartrie na diverse hersenbeschadigingen,
Patie«nten met dysartrie (meestal bilateraal) na een beroerte of
Interventie
traumatisch hersenletsel. De ernst feedback, accoustische
literatuur en klinische expertise
1996
of onderwerp
Steekproef
naar het behandeleffect van
Divers
Overzichtsartikel, gebaseerd op
Yorkston
Setting Fase
Onderzoeks-opzet
jaar
Auteur
82
Een effectieve hulpmiddel is een alfabetbord.
de beroerte verbeteringen te bereiken zijn.
Er zijn sterke aanwijzingen dat vele jaren na
Conclusie
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Evaluatie van bestaande evidence van
klinische effectiviteit van behandeling van onder andere afasie en apraxie
Effect van cognitieve rehabilitatie bij
spraak/taalproblemen: interventies,
Cappa e.a.
2005
Cicerone e.a.
2000
Het effect van medicatie op taal bij
afasiepatie«nten na een beroerte.
Greener e.a.
2001
sterfte).
© Elsevier gezondheidszorg 2009
0,3-0,7), maar nog onvoldoende veilig (meer
Journal of Disorders of Communication van 1969-1998 (handmatig)
Piracetam mogelijk effectief (OR = 0,46, 95% BI
Cinahl van 1982-1998, International
Medicatie (6 soorten). Effect niet bewezen.
mei 2001, Medline van 1966-1998,
10 trials
als onderdeel van een interventieprogramma.
emotionele, ondersteunende
Cochrane Stroke Group Register tot
specifieke taalproblemen en probleemoplossende strategie«n. Een optie vormen computertechnieken
counseling- en computerprogramma’s.
lingu|« stische therapie, cognitieve interventies voor
effectief. Aanbevolen worden cognitieve-
Diverse vormen van cognitieve rehabilitatie zijn
structurerende activiteiten.
behandeling van apraxie mbt functionele,
Graad A aanbeveling voor compenserende
Graad B aanbeveling voor afasietherapie na beroerte.
Richtlijn aanbevelingen:
gedurende 22,9 weken = 1,37, p = 0,001.
negatieve onderzoeken (n = 574), 2 uur per week,
week, gedurende 11,2 weken = 15,1versus
lezen, schrijven, specifieke taalproblemen, alternatieven gericht op
spraak/taalproblemen
41onderzoeken binnen de categorie
Apraxie: 11onderzoeken
Afasie: 9 onderzoeken
na een beroerte bevorderen. PICA uitkomst
n = 327
positieve onderzoeken (n = 259), 8,8 uur per
Kortdurende, intensieve therapie kan de uitkomsten van spraak-taaltherapie voor patie«nten met afasie
Conclusie
83
10 onderzoeken n = 864, var|« rend tussen n = 10 en
Ge|« ncludeerde onderzoeken
gericht op begrip, expressieve taal,
referentielijsten en experts
Medline en relevante artikelen vanuit
Medline en bestaande richtlijnen
Medline, RCT’s Jan. 1975-mei 2002
Relatie tussen intensiteit van afasiebehandeling en herstel van afasie
Bhogal e.a. 2003
Database Periode
Onderwerp
Literatuurreviews en richtlijnen
jaar
Auteur
Tabel B.9.3
Bijlage 2 Evidentietabellen
hersenhelft
Factoren die van invloed zijn om
succesvol te leven met chronische
1998
Hinckley
2006
apraxie en dysartrie na een beroerte
Op participatie gebaseerd zorgsysteem
voor afasiepatie«nten na een beroerte
2006
Kagan &
LeBlanc
© Elsevier gezondheidszorg 2009
2002
Behandeling en herstel van afasie,
Jordan & Hillis
afasie na een beroerte.
neglect na beschadiging rechter
Toronto Stroke Network)
Aphasia Institute en West Greater
Richtlijn (samenwerking tussen
2005 tot 2006
Klinisch relevante publicaties in het jaar
afasiepatie«nten via bibliografische databases en websites
Gepubliceerde autobiografie«n van
Niet beschreven
gevonden artikelen
Communicatieproblemen en visueel
direct tot 17 jaar na de beroerte en in
(handmatig), Referentielijsten van
steun of geen therapie.
Cherney
Het interventieaanbod varieert van
Journal of Disorders of Communication van 1969-1998
met niet-professionele, ongetrainde vrijwilligers, versus andere vormen van
Halper &
n = var|« rend van 12-191deelnemers per
Cinahl 1982-1998, International
34 referenties
50 referenties
28 autobiografie«n, waarvan 20 geschikt voor analyse
functies). Er zijn trainingseffecten gevonden, maar vooral vanuit klinische ervaring en niet op basis van
ambulante zorg en mantelzorg.
voor opname en IC, acute zorg, revalidatie,
^ Klinisch pad met kort- en langeretermijndoelen,
^ Veranderingen documenteren;
van afasie, sociale participatie, individu en omgeving;
^ Interventiedoelen, gericht op levenslange impact
Aanbevelingen:
taaltherapie
belangrijke toevoegingen zijn voor spraak- en
magnetische stimulatietechnieken kunnen
de methode. Sommige geneesmiddelen en
De intensiteit van behandeling is belangrijker dan
^ regie over eigen communicatie-verbetering.
nieuwe doelen te stellen;
^ vermogen om toekomstgericht te denken en
^ zelfinzicht;
^ sociale steun;
Succesvol leven met afasie is afhankelijk van:
empirisch onderzoek.
pragmatiek en hogere cognitieniveaus (executieve
14 onderzoeken visueel neglect
gericht op aandacht, perceptie, geheugen, or|« ntatie,
Verschillende behandelprogramma’s zijn gevonden,
spraak-taaltherapeut of vrijwilliger.
evidence. Geen verschil aangetoond tussen aanbod door
Besluitvorming baseren op andere vormen van
vanuit RCT’s.
Effect van spraak-taaltherapie niet aangetoond
Conclusie
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
beschadiging rechter hersenhelft
communicatieproblemen na
14 onderzoeken
duur en intensiteit.
trial met gemiddelde leeftijd tussen 65 en 75 jaar.
gerandomiseerd.
12 trials, waarvan 3 duidelijk
maart 1999, Medline 1966-1998,
Cochrane Stroke Group Register tot
1999
Ge|« ncludeerde onderzoeken
afasiepatie«nten, aangeboden door professionele therapeuten vergeleken
Het effect van spraak/taaltherapie bij
Greener e.a.
Database Periode
Onderwerp
jaar
Auteur
84
Periode: onbeperkt
hersenhelft), zowel in de acute (binnen
relevante tijdschriften
methodologische kwaliteit van
singlecaseonderzoeken (opzet, data,
Behandeling van afasie na een beroerte
op grond van evidence-based literatuur
Salter e.a.
2005
2005
Richtlijn, laatste update: december
handmatige zoekstrategie van
van afasiepatie«nten, gebaseerd op de
1999
effectgrootte en analyse).
Science Citation Index Systematische,
De interpretatie van behandeleffecten
Robey e.a. Embase, Eric, Medline, PsychLit en
Bibliografische literatuur
bij afasiepatie«nten (meestal linker
1994
4 maanden) als de chronische fase
O.a. Eric, Medline en PsychLit
Behandeleffect van spraak-taaltherapie
Robey
Database Periode
Onderwerp
jaar
Auteur
Bijlage 2 Evidentietabellen
Het onderscheid tussen behandelde en onbehandelde populaties heeft een gemiddelde
nul-hypothese (soms geldt het effect voor meerdere nul-hypothesen)
80 referenties
63 onderzoeken
= 0,52 in de chronische fase);
effect voor de meta-analyse van elke
© Elsevier gezondheidszorg 2009
communicatie verbeteren.
taalvaardigheden en kunnen de functionele
^ Computerinterventies verbeteren
en familieaanpassingen.
^ Educatie aan afasiepatie«nten en hun (mantel) verzorgers verbetert kennis, sociale participatie
verbetert de conversatievaardigheden.
^ Ondersteunende conversatie voor afasiepatie«nten
lingu|« stische vaardigheden verbeteren.
^ Groepstherapie kan communicatieve en
bijdrage aan SLT.
^ Getrainde vrijwilligers leveren een effectieve
^ Intensieve spraak-taaltherapie (SLT) in de acute fase (eerste 3 maanden) is aantoonbaar effectief.
Belangrijkste conclusies:
overdesigns.
experimenteel, hypothesegericht en met cross-
De onderzoeksopzetten daarvan zijn quasi-
kwantificeerbaar.
Behandeleffect lijkt groot, maar slechts 19%
onbehandelde populaties in de chronische fase heeft een kleine tot gemiddelde waarde.
Het onderscheid tussen behandelde en
acute fase is gestart;
waarde en benaderd een hoge waarde indien in de
Behandeling na de acute periode bereikt een aanzienlijk kleiner maar toch aantoonbaar effect (d
alleen spontaan herstel (d = 1,25 versus d = 0,65);
herstel is tweemaal zo groot als het effect van
Het effect van behandeling in de acute fase van
Conclusie
caseonderzoeken b.v. Elk onderzoek heeft niet meer dan 1
(statistische berekening), geen
Geschikt voor meta-analyse
21onderzoeken
Ge|« ncludeerde onderzoeken
85
1960-2005
Cochrane Stroke Group, Specialized Registers of Controlled Trials en Cochrane Rehabilitation and Related Therapies Field tot december 2001,
screeningsinstrumenten
Effectiviteit van spraak-taaltherapie bij
volwassenen (> 16 jaar) met dysartrie
na niet progressief hersenletsel, waaronder beroertes
Sellars e.a.
2003
© Elsevier gezondheidszorg 2009
en handmatig de referentielijsten
door middel van
2006
referentielijsten
handmatig van 1966-2002 en
and Communication Disorders,
1983-oct. 2001, Handmatig: International Jpournal of Language
and Language Behavior Abstracts
PsycInfo 1974-feb. 2002, Linguistics
dec. 2001, PsycLit 1974-2000,
Embase 1980-dec. 2001, Cinahl 1983-
2002, Medline 1966-dec. 2001,
The Cochrane Controlled Trials register
PubMed,Web of Science en CINAHL
Identificatie van afasie na een beroerte
Salter e.a.
Database Periode
Onderwerp
jaar
Auteur
86
0 onderzoeken (RCT’s)
verpleegkundigen, minder sensitief en meer
6 screeningsinstrumenten
Andere evidence gebruiken, zoals casestudies en expertopinies.
spraak-taaltherapie bij dysartrie aan te tonen.
Geen evidence vanuit RCT’s om de effectiviteit van
validiteit van screeningsinstrumenten is nodig.
specificiteit = 90%).Verder onderzoek naar
specifiek dan de FAST (sensitiviteit = 75%,
ge«valueerd in de onderzoeksliteratuur (sensitiviteit = 87%, specificiteit = 80%). De Ullevaal Aphasia Screening is ontwikkeld voor
meest gebruikte instrument en ook het meest
Frenchay Aphasia ScreeningTest (FAST) is het
dextroamfetamine.
herstel van afasie. In mindere mate geldt dit voor
^ Combinatie van SLTen piracetam bevordert
^ Taakspecifieke therapie voor alexie verbetert taalfuncties;
fonologische taalactiviteiten.
therapie verbetert respectievelijk semantische en
^ Taakspecifieke semantische en fonologische
Conclusie
screeningsinstrumenten. Alleen research en vrij verkrijgbare publicaties.
bruikbaarheid van
betrouwbaaarheid/validiteit en
Onderzoeken over de ontwikkeling,
Ge|« ncludeerde onderzoeken
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
mei 2004, Cochrane Central Register of Controlled Trials, 2003, Medline
interventies voor apraxie van spraak na
een beroerte
2005
2004, Handmatig referentielijsten
Current Controlled Trials Register, mei
2004
The National Research Register, apr.
PsycInfo 1974-apr. 2004
1966-apr. 2004, Embase 1980-apr. 2004, Cinahl 1982- apr. 2004.
Cochrane Stroke GroupTrials Register,
Effectiviteit van therapeutische
West e.a.
Database Periode
Onderwerp
jaar
Auteur
Bijlage 2 Evidentietabellen
0 onderzoeken (RCT’s)
Ge|« ncludeerde onderzoeken
© Elsevier gezondheidszorg 2009
interventies voor apraxie van spraak aan te tonen.
Geen evidence vanuit RCT’s om effectiviteit van
Conclusie
87
0,77 0,91
25
10
15/16
0,80 IC
0,80 IC
0,80 IC
SCL-90
BDI
HADS-D
87
0,71 1,00 0,73
11
12
10
5/6
10/11
0,80 IC
0,80 IC
< 70 IC + AP
0,80 IC
HADS-T
HDRS
CES-D
ZDS
0,73 0,72
16
21
0,88
0,70
?
0,68
Alle fasen
0,84
0,84
0,84
Rev en Chronische
Alle fasen
Alle fasen
? ?
Rev en chronische fase
Rev. fase
Rev. fase
fase
Rev en chronische
Acute fase
Acute fase
Acute fase
0,75
?
1,00
0,80
0,92
0,94
0,93
Acute fase
Chronische fase
Chronische fase
Acute fase
chronische fase
Alle fasen, mn
Acute fase
Acute fase
Setting
fase
Rev. en Chronische
3
0,93
0,85
?
0,80
0,82
1,00
0,88
0,60
0,59
0,45
0,55
0,96
?
0,92
0,91
?
0,91
0,95
NPW
0,80 IC Agrell
?
?
0,94 0,96
?
?
0,90 1,00
?
?
0,99
?
0,86
0,84
0,84
0,91
1,00
0,93
0,70
0,78
0,28
?
0,26
0,51
?
0,38
0,44
PPW
fase
0,76
0,86
16
45
0,56
20
0,87
0,86
0,76
?
?
0,83
0,69- 0,84
0,79
0,85
AUC*
+ AP
© Elsevier gezondheidszorg 2009
CPRS-D
0,81
0,78
3/4
0,53
0,75 ICC
0,88
6/7
0,79
0,80 IC
0,80
0,44
0,79
6/7
0,83
4/5
0,56
0,65
0,66
Sp
0,75 IRB
0,73
8
0,88
punt
Se
Afkap-
baarheid
Meetinstrumenten en klinimetrie
Betrouw-
Instrument
Tabel B.10.1
Hoofdstuk 10 Depressie na een beroerte
88
?
20
20
17
14
7
21
90
items
Aantal
?
10 min
ERS
> 10 min
ERS
ERS
ERS
ERS
SRS
ERS
> 10 min
10 min
SRS
ERS
SRS
SRS
SRS/ ERS
SRS/ ERS
SRS
nemers
Af-
10 min
< 10 min
10 min
> 10 min
tijd
Afname
43%
43%
?
41%
?
43%
34%
34%
43%
25%
25%
23%
17%
19%
26%
25%
?
25%
25%
lentie
Preva-
Agrell e.a. 1989
Agrell e.a. 1989
Parikh e.a. 1988
Shinar e.a. 1986
Parikh e.a. 1988
Agrell e.a. 1989
Naarding e.a. 2002
Naarding e.a. 2002
Agrell e.a. 1989
Aben e.a. 2002
Aben e.a. 2002
Tang e.a. 2004b
Tang e.a. 2004a
O’Rourke e.a. 1998
Johnson e.a. 1995
Aben e.a. 2002
Lincoln, 2003
Aben e.a. 2002
Aben e.a. 2002
Auteur
B/C
B/C
B
B
B
B/C
B
B
B/C
B
B
A2
A2
A2
A2
B
B
B
B
MK
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
8
9
AP+
0,75 IBB
Cornell
ADRS
PHQ-9
WDI
0,80 IC
SADQ-H
+ AP
+ AP
split-half rs = 0,74)
( = 0,82;
0,91
0,78
minor
0,86
?
?
0,70
major
10
20/21
?
?
0,80 IC
SADQ-21
0,80 IC
14
0,75 IC
SADQ-10
0,81
0,80
0,78
11/12
?
0,83
0,44
5/6
8/9
+ AP
GHQ-28
?
GHQ-30
0,75 IBB
PSDRS
0,75 TRB
10/11
0,80 IC
GDS-15
0,64 0,89
0,84
10
0,80 IC
GDS
5/6 6/7
0,88
punt
baarheid
Se
Afkap-
Betrouw-
Instrument
Bijlage 2 Evidentietabellen
0,96
0,89
0,50
?
?
0,77
0,76
0,68
0,81
?
0,71
0,64
0,83 0,73
0,66
0,64
Sp
0,96
0,96
0,69-0,84
?
?
?
0,69- 0,84 ?
?
?
?
?
0,76 0,90
?
?
AUC*
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
9
9
ringen
Revalidatie-fase
12 bewe-
chronische fase
21
21
Alle fasen, mn
Acute fase
Chronische fase
< 10 min
?
?
?
SRS/ ERS
SRS
ERS
46%
?
?
?
B
B
B
B
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Williams
Lincoln e.a. 2003
Lincoln e.a. 2000
Sutcliffe e.a. 1998
B Leeds e.a. 2004 73% ERS
10
Revalidatiefase
?
?
ERS
A2
O’Rourke e.a. 1998
19%
?
SRS
30
Chronische fase
B
A2
C
B
B/C
A2 A2
A2
B/C
MK
Lincoln e.a. 2003
Gainotti e.a. 1997
Benaim e.a. 2004
Agrell e.a. 1989
Tang e.a. 2004b Tang e.a. 2004c
Johnson e.a. 1995
Agrell e.a. 1989
Auteur
Johnson e.a. 1995
Chronische fase
SRS
74%
58%
43%
23% 15%
26%
43%
lentie
Preva-
?
?
28
ERS
ERS
ERS
ERS ERS
SRS
nemers
Af-
26%
> 10 min
?
?
< 10 min
10 min
tijd
Afname
10 secties
9
?
15
30
items
Aantal
Alle fasen, mn chronische fase
Acute en revalidatiefase
Acute en revalidatiefase
Rev en Chronische fase
Acute en rev fase Acute en rev fase
Chronische fase
fase
Rev en chronische
Setting
?
?
0,94
?
?
0,61
0,88 0,98
0,90
0,88
NPW
?
?
0,50
?
?
0,47
0,53 0,37
0,53
0,58
PPW
89
© Elsevier gezondheidszorg 2009
* Volgens norm Salter e.a. (2005)
ERS: examiner-rating scale
SRS: self-rating scale
TRB: test-retestbetrouwbaarheid
IBB: interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
IC: interne consistentie (split-half of Cronbach’s alpha) ICC: intra-classcorrelatie
MK: Methodologische kwaliteit van het betreffende onderzoek
+ AP: alleen bij andere populatie positief beoordeeld
Afkortingen:
90
Adequaat: 0,70- 0,89
Adequaat: 0,4- 0,74
Adequaat: 0,70- 0,79
Volgens norm klinische bruikbaarheid (Bot e.a. 2004)
Excellent: 0,80
Interne consistentie (split-half of Cronbachs alfa):
Excellent: 0,75
Test-retest of interobserver (ICC; kappa statistics):
AUC: Excellent: 0,90
Matig/zwak: < 0,70
Matig/zwak: < 0,4
Matig/zwak: < 0,70
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
prepost comparison
2006
bespreken)
design
of dit voor alle participanten gelijk was
achtereenvolgende dagen. Onduidelijk
Min. 3 dagen, sessies op drie
behandeling (video’s kijken en
post test only
Life-reviewtherapie versus alternatieve
maatschappelijk werkers
Nazorgprogramma door
Pilotstudie; n = 14
n = 28
een gespecialiseerde verpleegkundige
contacten en 1huisbezoek in de 10 -14e week na ontslag uit het ziekenhuis door
verpleegkundigen: 3 telefonische
Nazorgprogramma door
vragen. Interviews zijn opgenomen op de band
2004
Revalidatiefase
Revalidatiefase
interviews aan de hand van een
te verwoorden.
n = 536
ervaren en hoe zij ermee omgaan m.b.v
met beroerte en in staat hun ervaringen
Davis
group design
Gerandomiseerd
Claiborne
Revalidatiefase
depressieve patie«nten met beroerte
in de zorg voor depressieve patie«nten
(p < 0,01).
B
B
A2
© Elsevier gezondheidszorg 2009
interventiegroep dan de controle groep
Significant lagere depressiescore in de
symptomen (p = 0,03)
Significante daling van depressieve
een beroerte
Geen significant effect op depressie na
nauwelijks gebruikt,
van de eigen observaties, worden
Meetinstrumenten, als ondersteuning
vaardigheden ontbreekt.
symptomen van depressie als moeilijk, omdat het hen aan kennis en
^ ervaren het inschatten van
reactie op een beroerte.
stemmingstoornissen vooral als een
^ duiden depressie en
geobserveerd gedrag,
stemmingstoornissen in termen van
RCT
2004
verpleegkundigen de problemen van
verpleegkundigen (n = 28) met ervaring
91
Bewijs-
Boter
Inzicht krijgen in de wijze waarop
random getrokken uit het hele team van
interviewschema met open en gesloten
Rol van verpleegkundigen:
n = 14 gekwalificeerde verpleegkundigen ad Verpleegkundigen ^ beschrijven depressie en
Conclusie
C
Revalidatiefase
Interventie/onderwerp
Kwalitatief onderzoek
Steekproef
Bennett e.a. 1995
Fase/Setting kracht
Onderzoeksopzet
Niet-medicamenteuze interventies
jaar
Auteur
Tabel B.10.2
Bijlage 2 Evidentietabellen
Case series,
kwantitatieve opzet
Pretest- posttest
opzet
Gillen
2006
Johnson &
Pearson
© Elsevier gezondheidszorg 2009
1998
Hewison
Knapp &
Prospectieve opzet
vergelijkende opzet
1997
2000
Beschrijvend,
Fukunishi e.a.
2000
Acute en revalidatiefase
Chronische fase
Revalidatiefase
Chronische fase
chronische fase
Revalidatie/
n = 30
n = 41
n = 16
n = 96
n = 141
Interviews
Sociale steun
de depressie na een beroerte.
Beschikbaarheid van dergelijke relaties vo¤o¤r de beroerte is een voorspeller voor
relaties beschermt tegen depressie.
De beschikbaarheid van hechte, intieme
patie«nten ouder dan 60
effectmeting 1week na be«indigen interventie.
Patie«nten jonger dan 60 hebben lagere depressiescores na de interventie dan
(p < 0,036) ^ de gematchte paren (p < 0,051).
^ de controle- en de interventiegroep
4 weken 2 uur per week met
Gestructureerde scholing versus geen scholing
Educatie
beroerte en met welke frequentie. Significant verschil in depressie tussen
dan de niet-depressieve patie«nten.
Inzicht krijgen in welke copingstijlen worden gebruikt door patie«nten met een
Patie«nten die depressief zijn gebruiken vaker niet-adaptieve copingstrategiee«n
Coping
steun
controlepatie«nten.
(p < 0,002) dan gezonde
en hebben minder sociale steun
Patie«nten met beroerte worden vergeleken met gematchte gezonde vrijwilligers voor wat betreft het vo¤o¤rkomen van depressie en sociale
Patie«nten met een beroerte zijn significant meer depressief (p < 0,001)
significant)
geassocieerd met depressie (niet
Vermijdende copingstijlen zijn
Conclusie
Sociale steun
angst, relatie tussen copingstrategiee«n met lesielokatie.
tussen copingstrategiee«n en depressie +
Copingstrategiee«n vergelijking t.a.v. patroon van copingstrategiee«n, relatie
Interventie/onderwerp
Bewijs-
B
A2
B
B
B
Andersson
Vergelijkende opzet
Steekproef
Finset &
Fase/Setting kracht
Onderzoeksopzet
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
jaar
Auteur
92
analyse
Longitudinale opzet
2006
Robinson e.a.
1999
RCT; secundaire
Lai e.a.
2000
Alle fasen
Chronische fase
vaardigheden ontbreekt.
Interviews van 1uur, opgenomen op de band met vragen over
n = 50
n = 93; 19 depressieve patie«nten
omdat het hen aan kennis en
en stemming beschrijven en ervaren.
over CVA-zorg: 5
achteruitgang significant gecorreleerd
en de chronische fase na een beroerte.
B
B
© Elsevier gezondheidszorg 2009
voorspeller voor depressie (p = 0,05).
werksituatie een significante
na beroerte zijn belemmeringen in de
(p = 0,06). In de periode 1tot 2 jaar
sociale activiteiten is een bijna significante voorspeller voor depressie
met depressie (p = 0,03), verminderde
beroerte is angst voor economische
deze elementen verschillen in de acute
p = 0,05). ^ In de periode 3 tot 6 maanden na de
depressie en verminderd herstel en of
depressie (resp. p = 0,04 en
sociaal functioneren gerelateerd zijn aan
verstoorde relatie voorafgaand aan de beroerte significant gecorreleerd met
^ Bij opname zijn sociale activiteiten en
stoornissen en handicap.
Patie«nten met beroerte worden gevolgd om na te gaan welke elementen van het
Sociale steun
fysiotherapeut of een ergotherapeut.
onder begeleiding van een
echter geen effect op het niveau van
de controlegroep (p < 0,01). Er was
extremiteiten 36 sessies (3 maal per week een sessie)
interventie significant minder depressiesymptomen in vergelijking met
Depressieve patie«nten hebben na de
gericht op kracht, balans, uithoudingsvermogen en de bovenste
Progressief bewegingsprogramma
in de zorg, kennis over de zorg
zorgbehoeften, interventies, ervaringen
symptomen van depressie als moeilijk,
patie«nten met beroerte en de zorg aan deze groep met betrekking tot cognitie geobserveerd gedrag, ^ ervaren het inschatten van
Vaststellen hoe verpleegkundigen de stemmingstoornissen in termen van
^ beschrijven depressie en
Verpleegkundigen
geregistreerd verpleegkundigen: 7 jaar, aantal verpleegkundigen met opleiding
Rol van verpleegkundigen
mediaan aantal jaren werkervaring als
leeftijd: 41jaar,
n = 30 verpleegkundigen gemid. C
verpleeghuis
Fase onbekend:
93 Bewijs-
onderzoek
Conclusie
Kwalitatief
Interventie/onderwerp
Axelssonn
Steekproef
Kumlien &
Fase/Setting kracht
Onderzoeksopzet
jaar
Auteur
Bijlage 2 Evidentietabellen
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Smith e.a. 2004
RCT
Acute en revalidatiefase
vergelijkende opzet
Desrosiers
2002
Revalidatiefase.
Beschrijvende
Rochette &
tijd na beroerte:
Chronische fase;
1jaar
onderzoek
Smith
2002
Kwalitatief
Robinson-
2000
n = 170
n = 76
als copingstrategie door depressieve
en depressie: hoe hoger de depressiescore, hoe meer het gebruik van de stijlen hopen op een wonder (p
potentieel, depressie en handicaps worden aan elkaar gerelateerd.
maanden
uitwisseling Effectmeting na 3 en 6
mondelinge discussie en informatie-
tweewekelijkse bijeenkomsten met
Geen significante verschil tussen de groepen ten aanzien van depressie
= 0,004) en vermijding (p < 0,001)
vermijding, en de ernst van handicaps
zoals hopen op een wonder en gemeten als optimaal gebruik van eigen
Educatieprogramma versus standaardzorg
C
A2
Relatie tussen vermijdende copingstijlen, B
beroerte.
gebed verbetert zelfvertrouwen na een
Copingstijl, mate van veerkracht
Coping
patie«nten met beroerte in het omgaan met de gevolgen van een beroerte
Inzicht krijgen in het gebruik van bidden
in eerder onderzoek.
Coping
Contact met God door middel van het
minder depressief de patie«nt is.
gerelateerd.
groter de zelfzorg self-efficacy, hoe
leven, functionele onafhankelijkheid en depressie worden aan elkaar
efficacy en depressie (p < 0,01); hoe
Positieve relatie tussen zelfzorg self-
zelfzorg self-efficacy, kwaliteit van
zelfzorg self-efficacy
die bidden als copingstrategie noemden
doelgerichte steekproef van patie«nten
n=8
n = 63 B
revalidatiefase
Acute en
Bewijs-
correlationele opzet
Conclusie
Longitudinale
Interventie/onderwerp
Smith e.a.
Steekproef
Robinson-
Fase/Setting kracht
Onderzoeksopzet
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
jaar
Auteur
94
Acute en revalidatiefase
RCT
Williams e.a. 2007
n = 188
n = 411
(p = 0,03)
Bewijs-
vergelijking met de controlegroep.
1. stimuleren tot het begrijpen en en de behandeling
behandeling
3. monitoren van het effect van de
2. start behandeling
95
A2
© Elsevier gezondheidszorg 2009
(p = 0,01in de interventiegroep in
die depressief zijn in accepteren van de diagnose depressie
Significant lagere depressiescores (p = 0,005) en remissie van depressie
Nazorgprogramma Verpleegkundigen begeleiden patie«nten
stimuleren.
en het optimisme en de self-efficacy te
ambivalenties en door te ondersteunen
door in te gaan op hun dilemma’s en
en de ervaren belemmeringen daarbij,
oplossingen te vinden voor hun doelen
Ook beschermt MI tegen depressie
achtereenvolgende dagen. Patie«nten worden gestimuleerd hun eigen
standaardzorg op depressie (P = 0,03)
MI geeft significant voordeel boven
Conclusie
4 individuele sessies in 4
Motivational Interviewing (MI)
Interventie/onderwerp
A2
revalidatiefase
Acute en
2007
RCT
Steekproef
Watkins e.a.
Fase/Setting kracht
Onderzoeksopzet
jaar
Auteur
Bijlage 2 Evidentietabellen
Steekproef
Beschrijvend n = 68
Beschrijvend
n = 70
Giaquinto e a. 2003
Choi-Kwon
en Kim
© Elsevier gezondheidszorg 2009
2002
Onderzoeksopzet
jaar
Patie«nten met een beroerte
Patie«nten met een beroerte/ partners
Patie«nten /partners
1maand na beroerte 1jaar na beroerte
Meetmoment
ADL-metingen.
Neurologisch onderzoek 2 jaar follow-up.
Enqu“te, gestructureerd interview. 3 maanden na de beroerte en
partners.
Interview met patie«nten en
Lab tests.
Klin. onderzoek Cumulative illness rating scale.
Meetinstrumenten
Onderzoeken naar seksuele stoornissen en prevalentie na een beroerte
Auteur
Tabel B.11.1a
Hoofdstuk 11 Seksuele stoornissen na een beroerte
96
(coital frequency) (p < 0,005) en meer erectieproblemen (p < 0,005).
(p < 0,005), verminderde seksfrequentie
verminderd verlangen naar seks (libido)
zijn (emotionele incontinence) gerelateerd aan
^ 2 jaar na de beroerte was het emotioneel labiel
frequency) en 20% had erectieproblemen
49% had verminderde seksfrequentie (coital
44% v.d. pat. had verminderd verlangen naar seks,
2 jaar na de beroerte:
26% waren er erectieproblemen.
65% had verminderde seksfrequentie en bij
seks (libido),
26% v.d. pat. had verminderd verlangen naar
34% v.d. pat. was emotioneel labiel,
^ 3 m. na de beroerte:
activiteiten (tussen 3 en 6 m. na de beroerte)
^ 83% was weer begonnen met seksuele
zijn voor terugval.
^ Zo’n 25% van de partners geeft aan bang te
^ 3% had verhoogde seksuele activiteit.
beroerte (geen seksuele activiteit).
^ 50% van de patie«nten had geen seks na de
^ Vermindering in seksuele activiteiten was gemiddeld 83%.
Resultaten (%)
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
naar seks. patie«nten met seksuele problemen waren sign.
Hamilton Rating Scale for Depression (HAM-D)
Pat. met een afasie grote problemen met het
© Elsevier gezondheidszorg 2009
leven zou verbeteren.
4/6 vond dat betere communicatie hun seksuele
uiten van verlangen.
seksuele leven be|« nvloedde.
Het elkaar aanraken, knuffelen en kussen, 2/6 gaven aan dat emotioneel labiel zijn het
95% BI 1,20-2,01).
seksuele problemen na een beroerte (OR 1,55;
Depressie was een voorspellende factor voor
beperkingen in ADL (p = 0,0009).
p = 0,0005) en mannen hadden meer fysieke
n = 6 partn.
Thuissituatie
97
meer depressief, (mannen p = 0,007 en vrouwen
44% van de vrouwen had verminderde seksuele
n = 6 pat.
Een gestructureerde vragenlijst afgenomen door een logopedist.
24% van de vrouwen had verminderd verlangen
(MMSE)
Patie«nten met een beroerte
naar seks.
Mini Mental Status Examination
Beschrijvend n = 12
27% van de mannen had verminderd verlangen
interview.
Lemieux e.a. 2001
functies na beroerte.
(SFE) semi gestructureerd
25 vrouwen
beroerte.
Social Functioning evaluation
59% van de mannen: ontevreden met seks na
75 mannen
Follow-up
n = 100
Opname in ziekenhuis
onderzoek
Beschrijvend
seksuele activiteit.
Patie«nten waren terughoudend m.b.t. seks en waren bang voor complicaties als gevolg van
tijdens seks.
27% van de patie«nten had minder voldoening
had minder vaak orgasmes,
20% van de vrouwen en 46% van de mannen
25% van de vrouwen en 52% van de mannen werd in mindere mate opgewonden (arousal)
44% had verminderde seksfrequentie
(libido),
54% had verminderd verlangen naar seks
Resultaten (%)
2001
Neurologisch en psychiatrisch
> 6 maanden na de beroerte
Meetmoment
Kimura M e.a.
43 vrouwen
Patie«nten met een beroerte
Vragenlijst m.b.t. seksueel beroerte
Patie«nten met een beroerte
Meetinstrumenten
63 mannen
Beschrijvend
Cheung 2002
Patie«nten /partners
functioneren voor en na de
Steekproef
jaar
n = 106
Onderzoeksopzet
Auteur
Bijlage 2 Evidentietabellen
Bij partners 32% resp. rate.
n = 192 pat.
n = 94 partners
Beschrivend
n = 50 pat.
n = 50 partn.
Beschrijvend
n = 12 pat.
n = 9 partners
e.a.
1999
Korpelainen
e.a.
1998
Edmans Judi
1998
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Patie«nten met een beroerte en partners
Beschrijvend
Korpelainen
Patie«nten met een beroerte en partners
Patie«nten met een beroerte en partners
Steekproef
jaar
Patie«nten /partners
Onderzoeksopzet
Auteur
98
B) Verminderde seksfrequentie Voor beroerte was 79% van patie«nten en 84% van de partners seksueel actief en na de beroerte was 45% van de pat. en 48% v.d.
c) seksueel opgewonden raken, d) seksuele voldoening.
van de mannen had erectieproblemen en 55% van de vrouwen had vaginale droogheid.
Geriatic Depression Scale (GDS).
beroerte.
activiteiten voor en na de
Vragenlijst m.b.t. seksuele
(GDS).
(revalidatieafdeling)
gecorreleerd aan seksuele problemen (0,005).
Sensorisch hemisyndroom is significant
het opgewonden raken.
interesse, fysieke problemen en problemen met
seks na de beroerte. Belangrijkste problemen waren verminderde
33% van de partners was heel ontevreden over
seksfrequentie.
50% van de patie«nten had verminderd
leven
Depressie werd gemeten met de Geriatic Depression Scale
55% van mannen had erectieproblemen 42% waren na 6 m. ontevreden met hun seksuele
14% geen seks na 6 maanden
28% geen seks na 2 maanden na beroerte
bespreken van seksuele problemen.
Een van de belangrijkste problemen was het
partners was ontevreden over hun seksleven.
beroerte, correlatie tussen pat. en partner
activiteiten voor en na de
Vragenlijst m.b.t. seksuele
Na ontslag uit het ziekenhuis
C) het opgewonden raken was verminderd. 75%
Depressie werd gemeten met de
D) 49% van de patie«nten en 31% van de
33% van de patie«nten en 27% van de partners had geen seks meer na de beroerte.
de Rankin Scale (RS).
Functionele status gemeten met
partners seksueel actief.
(libido),
A) 57% van de patie«nten en 65% van de partners had verminderd verlangen naar seks
Resultaten (%)
a) verlangen naar seks (libido), b) hoe vaak seks,
Thuis
maanden.
Gemiddelde tijd na beroerte, 23
Meetmoment
beroerte. Metingen verricht naar:
activiteiten voor en na de
Vragenlijst m.b.t. seksuele
Meetinstrumenten
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Steekproef
Beschrijvend
n = 50
jaar
Korpelainen
e.a.
n = 72
Exploratief
n = 15 pat.
1997
Aloni e.a.
1993
Beschrijvend n = 62
Beschrijvend
n = 113
Boldrini P e.a. 1991
Monga e.a.
1986
n = 15 partn.
Beschrijvend
Buzzelli S e.a.
1998
Onderzoeksopzet
Auteur
Bijlage 2 Evidentietabellen
partners).
Patie«nten met een beroerte (75 zijn ge|« nterviewd met de
Patie«nten met een beroerte en partners
Patie«nten met een beroerte en partners.
Patie«nten met een beroerte
Patie«nten met een beroerte en partners.
Patie«nten /partners
activiteiten.
Vragenlijst over seksuele
Vragenlijst m.b.t. seksuele activiteiten.
Na de beroerte ^ 26% van de mannen tevreden met seksleven
© Elsevier gezondheidszorg 2009
invloed op seksleven na de beroerte.
^ Complicaties na de beroerte hadden de meeste
^ 37% van de vrouwen tevreden met seksleven
^ 60% van de vrouwen tevreden met seksleven 1jaar na de beroerte Poliklinisch
^ 84% van de mannen tevreden met seksleven
Voor beroerte
in seks.
Bij mannen en vrouwen was er minder interesse
orgasme.
41% van mannen had verandering in ejaculatie. 33% van de vrouwen had problemen met
seksuele activiteiten en had men plezier in seks.
Ondanks problemen had men wel verlangen naar
6 maanden na de beroerte
3 maanden na de beroerte
4 weken na de beroerte
8 maanden na de beroerte Thuis
verlaagd Erectie: 60% van mannen had erectieproblemen.
Verlangen: bij 3 personen verhoogd, bij 1
bevrediging.
na de beroerte
Algemeen vermindering in seksuele activiteiten
erectieproblemen, ejaculatie en
seksuele verlangens,
Gestructureerd interview m.b.t.
1e interview: 3,7 m na beroerte. 2de interview: 9,8 m. na beroerte
seksueel functioneren na een beroerte.
Depressie gemeten met de Beck Depression Scale (BDDS).
Psychologische factoren zijn belangrijk voor
gemeten met de FIM schaal.
Functionele status en ADL
Gestructureerd interview.
83% van de patie«nten had minder seks (a decline in sexual performance).
maanden na de beroerte.
maanden na de beroerte (3
1jaar na de beroerte
erectieproblemen. 42% was ontevreden met hun seksuele leven 6
nachten achter elkaar).
55% van de mannen had 2 m. na de beroerte
14% was gestopt met seks na 6 m.
28% was 2 m. na de beroerte gestopt met seks.
Resultaten (%)
Evaluation of depression. Erectie bij mannen gemeten 2
1maand na de beroerte
6 maanden na de beroerte.
2 maanden na de beroerte.
Meetmoment
beroerte
activiteiten voor en na de
Vragenlijst m.b.t. seksuele
Meetinstrumenten
99
Beschrijvend
n = 52
Beschrijvend
Hawton Keith
1984
Sjo«gren en Fugl-Meyer
Patie«nten met een beroerte partners
Patie«nten met een beroerte
Patie«nten met een beroerte (mannen)
Patie«nten /partners
^ 64% van de mannen seksuele problemen.
Functionele status en ADL.
huid ge«valueerd.
Sensorische gevoeligheid van de
Gestructureerd interview met patie«nten en partners.
HCG-stimulatie).
activiteit.
72% van de pat. had minder seks na de beroerte. ADL-afhankelijkheid is gerelateerd aan seksuele
^ 75% van de vrouwen seksuele problemen.
onderzocht (LH, FSH, prolactine, serumtestosteron en reactie tot
Na de beroerte had:
was significant minder na de beroerte.
Interesse in seks, hoe vaak, hoe lang en voorspel
^ 12% had geen interesse in seks na de beroerte.
^ 28% had verminderde interesse.
seks.
^ 60% had weer volledig herstel m.b.t. zin in
Resultaten (%)
Verschillende hormonen
> 2 maanden na de beroerte (thuis)
(thuis)
> 2 maanden na de beroerte
3-6 maanden na de beroerte
Meetmoment
Steekproef
Literatuuroverzicht
(narrative)
Kautz
2007
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Onderzoeksopzet
jaar
Patie«nten met een beroerte
Patie«nten /partners
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
beroerte in de hersenen.
MRI-onderzoek m.b.t. plek
Gestructureerd interview
aanpassingen na de beroerte
over seksleven en seksuele
Semi-gestructureerd interviews
Meetinstrumenten
patie«nten met een beroerte en andere literatuur
Richt zich op onderzoek van
Meetinstrumenten
Na de beroerte (ongeacht fase)
Meetmoment
praktijk.
Geeft veel goede adviezen en tips voor de
Veel praktische adviezen op basis van literatuur.
Resultaten (%)
Onderzoeken naar seksuele stoornissen na een beroerte en verpleegkundige interventies ^ Literatuuronderzoek
Beschrijvend n = 102
Auteur
Tabel B.11.1b
1982
Sjo«gren en Fugl-Meyer
1983
Steekproef
jaar
n = 51
Onderzoeksopzet
Auteur
100
Onderzoeksopzet
Niveau C; Kwantitatief beschrijvend
Choi-Kwon e.a. 2005
Niveau C;
Kwalitatief, grounded theory
Garret e.a.
2005
onderzoek, vragenlijsten
Niveau van evidence;
jaar
n = 16 patie«nten en hun naasten
n = 50 patie«nten en 80 professionals
Steekproef
Informatiebehoeften van patie«nten en naasten
Auteur
Tabel B.12.1
2, 20 en 90 dagen na beroerte
Ziekenhuis, acute fase, eerste vragenlijst 2 weken na beroerte
Setting/fase
Hoofdstuk 12 Voorlichting aan patie«nten en hun naasten
Bijlage 2 Evidentietabellen
ondersteund met plaatjes, etc.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
behandeling.Willen informatie van medische staf, mondeling en
schriftelijk. Naasten willen informatie over onderzoeken en
bespreken met maatschappelijk werker.Willen informatie ook
Patie«nten willen meer informatie over de medische onderwerpen. Willen gevolgen op langere termijn en financie«le gevolgen
20 dagen na beroerte:
mondelinge informatie over diagnose en prognose.
met verpleegkundige bespreken. Naasten willen schriftelijke en
en schriftelijk, van medische staf.Willen omgaan met symptomen
onderzoek en te verwachten herstel.Willen informatie, mondeling
Behoeften van patie«nten: informatie over diagnose, uitslagen
2 dagen na beroerte:
beweging en seksuele activiteit (p < 0,01voor elk item).
patie«nten aan item dieet na beroerte (p < 0,05). Jongere patie«nten gaven hogere scores voor de items: medische kennis,
Vrouwelijke patie«nten gaven hogere score dan mannelijke
na beroerte (p < 0,05).
stressmanagement (p < 0,01), medische kennis (p < 0,05), dieet
patie«nten (p < 0,01voor beide groepen). Patie«nten gaven hogere score dan artsen aan de items: mogelijkheid van medicamenteuze behandeling (p < 0,01),
De gemiddelde score van belangrijkheid van verschillende items van voorlichting was bij verpleegkundigen hoger dan bij artsen en
Resultaten
101
-
Een survey, vragenlijsten
Niveau C;
Kwalitatief beschrijvend
Niveau C;
Prospectieve beschrijvende studie
Wiles e.a.
1998
Hanger e.a.
1998
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Niveau C;
2003
(2 jaar na beroerte)
n = 60 patie«nten (2 weken na beroerte), n = 111patie«nten (6 maanden na beroerte), n = 72
n = 21patie«nten en 12 naasten
n = 50 patie«nten
ouder.
34,5% van de vragenstellers was jonger dan 65, 16,2% was 75 of
2 jaar na beroerte
2 weken, 6 maanden en
Patie«nten met een beroerte houden tot twee jaar na de beroerte onbeantwoorde vragen.
beroerte. Dit nam af na verloop van tijd.Vragen over psychische aspecten namen toe na verloop van tijd.
Meest gebruikelijk waren vragen over basisaspecten van de
problemen te bespreken.
tot 1jaar na ontslag
herstel. Na ontslag behoefte om met professional juist praktische
1maand na ontslag, 2 maanden
Vooral behoefte aan klinische informatie en informatie over
behandeling.
50% van de patie«nten wist oorzaak van beroerte, 54% wist
hand van de wensen van de patie«nten en naasten.
Informatie moet gegeven worden op individuele basis aan de
Patie«nten en naasten geven aan weinig kennis te hebben over preventie en ontstaan beroerte.
informatie willen.
Observationele onderzoeken tonen aan dat veel patie«nten met een beroerte en hun naasten de informatie niet begrijpen en meer
tijdstippen: tijdens opname,
Eerste jaar na beroerte op drie
revalidatiecentrum
Revalidatiefase,
4 weken na ontslag
vragenlijsten
48 uur na opname eerste gesprek, volgend gesprek
onderzoeken
Niet vermeld hoeveel
Alle fasen
n = 110 patie«nten en Een survey, semi-gestructureerde 109 naasten
Niveau C;
Niveau C; Literatuuroverzicht
Stein e.a.
1994
Wellwood e.a.
2001
Rodgers e.a.
gesteld door 1397 personen.
In totaal werden 1908 vragen
hebben dezelfde behoeften in deze fase.
over mogelijke ondersteuning van naasten. Patie«nten geven aan ge|« nteresseerd te zijn in ervaringen van andere patie«nten. Naasten
maken over motorisch herstel.Willen dit bespreken met fysiotherapeut.Willen ook informatie van maatschappelijk werker
Patie«nten geven aan meer na te denken waarom hen beroerte trof.Willen meer uitleg met bijv. video. Geven aan zich zorgen te
90 dagen na beroerte:
Resultaten
door naasten.
Beschrijvend, 18 weken
1993
Setting/fase
15,9% van de vragen werd gesteld door de patie«nten zelf, de rest
Niveau C;
Hanger & Mulley
Steekproef
Stroke Association Advice Centre werden gesteld
Onderzoeksopzet
jaar
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
bijgehouden welke vragen aan
Niveau van evidence;
Auteur
102
Onderzoeksopzet
Niveau D;
Opinie van onderzoeker
jaar
Wachters-Kaufmann
e.a.
n = 45 patie«nten en
43 professionals
Beschrijvende studie
Vragenlijsten
103
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Naasten gaven aan vooral informatie te willen over het voorko¤men van een nieuwe beroerte en het omgaan met stress.
Patie«nten gaven aan voornamelijk informatie te willen over het voorkomen van een nieuwe beroerte en het omgaan met stress.
patie«nt in mindere mate genoemd als informatiebron. Door hulpverleners werd verpleegkundige twee keer zo vaak genoemd.
informatiebron de arts is. De verpleegkundige werd door de
Zowel patie«nten als naasten gaven aan dat de meest gewenste
n = 35 patie«nten, 39 naasten en
Niveau C;
feitelijke en meest gewenste informatiebronnen.
De huisarts, neuroloog en fysiotherapeut worden gezien als
1996
2 tot 60 maanden na beroerte
Revalidatiefase
dagelijkse activiteiten, lotgenotencontact.
Chronische fase: na eerste halfjaar, praktische informatie over
gevolgen van beroerte.
klinische informatie. Revalidatiefase: eerste halfjaar, behoefte aan omgaan met
Acute fase: eerste twee weken na beroerte, behoefte aan
fasen worden opgedeeld.
Wat betreft informatiebehoeften kan periode na beroerte in drie
Resultaten
Van Veenendaal e.a.
45 naasten
^
Setting/fase
Patie«nten en naasten geven aan binnen 24 uur informatie te willen, zowel mondeling als schriftelijk.
Beschrijvende studie
e.a.
^
Steekproef
2005
Niveau C;
Wachters-Kaufmann
2004
Niveau van evidence;
Auteur
Bijlage 2 Evidentietabellen
Onderzoeksopzet
Niveau C; Exploratieve,
O’Connell e.a. 2003
Exploratieve, beschrijvende studie
2001
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Niveau C;
Van der Smagt e.a.
beschrijvende studie
Niveau van evidence;
jaar
n = 104 naasten
n = 28 naasten
Steekproef
De specifieke informatiebehoeften van naasten
Auteur
Tabel B.12.2
104
Acute fase
Acute en chronische fase
Setting/fase
minder hoog onder hoger opgeleiden (p = 0,032).
Vrouwen hadden meeste behoefte aan informatie (p = 0,001). Behoefte aan counseling was
toegankelijkheid. 98% vond het erg belangrijk dat de tijd werd genomen vragen te beantwoorden.
Behoefte aan informatie kan verdeeld worden in behoefte aan informatie, counseling en
Alle naasten geven aan informatie te willen die is toegespitst op het individu.
veranderingen en hoe hiermee om te gaan.
Ook in chronische fase gebrek aan informatie.Weinig informatie gehad over emotionele
gegeven. Informatie dient in niet-technische termen gegeven te worden.
Naasten geven aan behoefte te hebben aan specifieke informatie die zo snel mogelijk wordt
Veel naasten ervaren gebrek aan informatie. In acute fase veel onzekerheid. Op spoedeisende hulp wordt al gebrek aan informatie ervaren.
Resultaten
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Prospectieve,
Exploratieve,
beschrijvende studie
Niveau C;
Kwalitatief,
Duinstee e.a.
2001
Garret & Cowdell
2005
grounded theory
Niveau C;
Van der Smagt-
beschrijvende studie
Niveau C;
en hun naasten
n = 16 patie«nten
n = 104 naasten
en 45 naasten
n = 45 patie«nten
vragenlijsten
2002
43 professionals
Niveau C; Beschrijvende studie,
Van Veenendaal e.a. 1996
Von Renteln e.a.
n = 35 patie«nten, 39 naasten en
Onderzoeksopzet
Steekproef
Niveau van evidence;
jaar
Feitelijke en gewenste informatiebronnen
Auteur
Tabel B.12.3
Bijlage 2 Evidentietabellen
beroerte
2, 20 en 90 dagen na
Acute fase
Acute en revalidatiefase
2 tot 60 maanden na beroerte
Setting/fase
patie«nten. Naasten hebben dezelfde behoeften in deze fase.
© Elsevier gezondheidszorg 2009
maatschappelijk werker. Patie«nten geven aan ge|« nteresseerd te zijn in ervaringen van andere
fysiotherapeut. Willen ook informatie over mogelijke ondersteuning van naaste van
Patie«nten geven aan meer na te denken waarom hen beroerte trof.Willen meer uitleg met bijv. video. Geven aan zich zorgen te maken over motorisch herstel.Willen dit bespreken met
ondersteund met plaatjes, etc. 90 dagen na beroerte:
over onderzoeken en behandeling.Willen informatie van medische staf, mondeling en
maatschappelijk werker.Willen informatie ook graag schriftelijk. Naasten willen informatie
Patie«nten willen meer informatie over de medische onderwerpen.Willen gevolgen op langere termijn bespreken.Willen gevolgen op langere termijn en financie«le gevolgen bespreken met
20 dagen na beroerte:
informatie over diagnose en prognose.
Behoeften van patie«nten: informatie over diagnose, uitslagen onderzoek en te verwachten herstel.Willen informatie mondeling en schriftelijk, van medische staf.Willen omgaan met symptomen met verpleegkundige bespreken. Naasten willen schirftelijke en mondelinge
2 dagen na beroerte:
minder hoog onder hoger opgeleiden (p = 0,032).
Vrouwen hadden meeste behoefte aan informatie (p = 0,001). Behoefte aan counseling was
98% vond het erg belangrijk dat de tijd werd genomen vragen te beantwoorden.
toegankelijkheid.
Behoefte aan informatie kan verdeeld worden in behoefte aan informatie, counseling en
Patie«nten hadden bij ontslag meer behoefte aan informatie over prognose en preventie.
Meeste informatie werd gegeven door artsen.
Patie«nten gaven aan voornamelijk informatie te willen over het voorko¤men van een nieuwe beroerte en het omgaan met stress. Naasten gaven aan vooral informatie te willen over het voorko¤men van een nieuwe beroerte en het omgaan met stress.
hulpverleners werd verpleegkundige twee keer zo vaak genoemd.
Zowel patie«nten als naasten gaven aan dat de meest gewenste informatiebron de arts is. De verpleegkundige werd door de patie«nt in mindere mate genoemd als informatiebron. Door
Resultaten
105
Niveau B; RCT
Niveau B;
Gerandomiseerd
Hoffmann e.a. 2007
Lowe, e.a.
2007
Niveau B; RCT
© Elsevier gezondheidszorg 2009
1998
Mant e.a.
Onderzoeksopzet
pilotonderzoek
Niveau van evidence;
jaar
en 49 naasten
n = 71patie«nten
n = 200 patie«nten
n = 133 patie«nten
Steekproef
Acute en revalidatiefase
en chronische fase
Acute, revalidatie-
Ziekenhuis; acute fase
Setting/ fase
publicaties van Stroke Association
Informatiepakket met verschillende
hadden betere psychische gezondheid (p = 0,04)
verschil was niet significant. Naasten in interventiegroep
Kennis van patie«nten en naasten was toegenomen, maar
meer kennis (p < 0,05 en p < 0,005).
Na 3 en 6 maanden hadden patie«nten in interventiegroep
(p = 0,003) en met presentatie van informatie (p < 0,001)
patie«nt Ge|« ndividualiseerd informatiepakket
Angst nam meer af in controlegroep (p = 0,003). In interventiegroep meer tevredenheid met informatie zelf
Resultaten
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Computerprogramma dat schriftelijk materiaal afstemde op behoefte van
Interventie
Voorlichtingsinterventies: schriftelijk materiaal ^ Experimentele studies
Auteur
Tabel B.12.4a
106
Revalidatie en
beantwoord waren in het ziekenhuis.
75% van de respondenten geeft aan dat hun informatiebehoeften niet
Niveau C; Beschrijvende studie, bijeenkomst met
professionals en vragenlijsten
Hoffmann e.a.
2007
^ Gebruik van relevante afbeeldingen
^ Gebruik van witte ruimtes
^ Gebruik van groot en standaard lettertype
^ Gebruik eenvoudige woorden en zinnen
uit stroketeam
n = 20 professionals
Ziekenhuis
folders met maatregelen hadden gelezen.
Maatregelen die werden genomen:
Participanten konden met meer zekerheid vragen beantwoorden als zij
na beroerte
kwaliteit van het schriftelijk materiaal.
107
© Elsevier gezondheidszorg 2009
Professionals geven aan dat er behoefte is aan het verbeteren van de
90% van professionals geeft aan dat patie«nten en naasten zelden voldoende informatie ontvangen.
materiaal.
70% van professionals geeft 25 % of minder van de patie«nten schriftelijk
van de informatie.
gemiddeld 3 maanden
effectiviteit van maatregelen voor afasiepatie«nten.
Participanten die folders met maatregelen kregen, begrepen 11,2% meer
chronische fase,
Niveau B; Patie«nten werden gematcht op leesniveau, voor- en nameting, beoordelen
Gemiddelde niveau respondenten: 7e-8e.
Gemiddelde niveau materiaal: 9e niveau
lettertype, kleur en diagrammen).
n = 12 patie«nten
Chronische fase
Literacy in Medicine)
en 14 naasten
Patie«nten met afasie geven aan meer behoefte te hebben aan hulp bij het lezen en begrijpen van schriftelijk materiaal (eenvoudige taal, groot
gestandaardiseerde meetinstrumenten voor
2003
2003
Gemiddelde moeilijkheidsgraad folders: 11e niveau.
22,7% van patie«nten en 41,7% van naasten had schriftelijke informatie ontvangen.
leesniveau respondenten en moeilijkheidsgraad materiaal: REALM (Rapid Estimate of Adult
Niveau C; Beschrijvende studie, interviews en
Eames, e.a.
Rose e.a.
n = 20 patie«nten
voor ontslag
Ziekenhuisfase, maximaal twee dagen
Resultaten
Leesniveau van patie«nten met afasie significant lager dan van overige patie«nten (4e ^6e niveau, p = 0,001)
leesniveau respondenten en moeilijkheidsgraad
2006
n = 15 patie«nten en 12 naasten
Setting/ fase
Gemiddelde leesniveau respondenten: 7e-8e niveau.
Niveau C; Beschrijvende studie, interviews en gestandaardiseerde meetinstrumenten voor
Hoffmann & McKenna
Steekproef
Literacy in Medicine) en SMOG-formule
Onderzoeksopzet
jaar
materiaal: REALM (Rapid Estimate of Adult
Niveau van evidence;
Auteur
Tabel B.12.4b Voorlichtingsinterventies: schriftelijk materiaal Niet-experimentele studies
Bijlage 2 Evidentietabellen
Niveau C; Voor- en nameting
Niveau B; RCT
Louie e.a. 2006
Rodgers e.a.
nameting
2000
© Elsevier gezondheidszorg 2009
n = 35 patie«nten
Niveau C; Voor- en
Rimmer e.a. patie«nten met milde gevolgen van beroerte
Chronische fase,
revalidatiefase
Revalidatieafdeling,
n = 267 patie«nten en hun
naasten
Niveau B ; RCT
2004
Smith e.a.
Thuissituatie,
chronische fase
Acute, revalidatie- en
Revalidatieafdeling, revalidatiefase
Setting/ fase
revalidatiefase
n = 97 naasten
studie veel uitval
naasten, gedurende
n = 204 patie«nten en 176
n = 54 patie«nten en 32 naasten
Steekproef
2005
Larson e.a.
Niveau B; RCT
Onderzoeksopzet
1999
Niveau van evidence;
jaar
Voorlichtingsinterventies: groepsinterventies
Auteur
Tabel B.12.5
108
kwaliteit van leven ervoeren (p = 0,01).
^ cholesterol (p < 0,05) ^ gewicht (p < 0,01)
gezondheidsbevorderend gedrag, samen oefenen
^ sociale relaties (p < 0,05 en p < 0,01)
^ mogelijkheden zelfzorg (p < 0,05)
^ tevredenheid over leven (p < 0,01)
^ kracht (p < 0,001) ^ flexibiliteit (p < 0,001)
voor:
sporten, voorlichting over voeding en
Gezondheidspromotieprogramma:
revalidatie doelen. Significante effecten gevonden in interventiegroep
3 maanden (p = 0,034) en 6 maanden (p = 0,021).
achtergrondinformatie, vooruitgang patie«nt bespreken, vragen beantwoorden, ontwikkelen gemeenschappelijke
interventiegroep na
multidisciplinair team. Doelen:
Significante afname van angst bij patie«nten in
significant hoger niveau van welzijn (p = 0,02) en
Ruimte voor lezingen en discussie. Bijeenkomsten met leden van
6 bijeenkomsten aanwezig waren geweest een
door gespecialiseerd verpleegkundige.
Bij subanalyses werd gevonden dat naasten die 5-
Aantal sociale contacten nam juist af onder naasten in interventiegroep (p = 0,04).
patie«nten (p = 0,02) en naasten (p = 0,01) in interventiegroep.
Significante effecten gevonden voor kennis
maakten programma af.
bijeenkomsten in 6 maanden.Werd geleid
Ondersteuning- en educatiegroepen. 6
bijeenkomsten na ontslag.
51% van patie«nten en 20 % van de naasten
interventiegroep.
middelen. Bijeenkomsten in kleine groep. Eerste bijeenkomst vo¤o¤r ontslag, andere
Significant effect op kennis van patie«nten (p < 0,01) en naasten (p < 0,01) in
Resultaten
Educatiegroepen, sessies van 2,5 uur. Lezingen met gebruik van audiovisuele
Interventie
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Ziekenhuis en thuissituatie, acute en
Niveau B; RCT
naasten
n = 590 patie«nten en hun
2000
Mant e.a.
varieert tussen p = 0,004 en p = 0,03) en
© Elsevier gezondheidszorg 2009
(p = 0,04) van naasten in interventiegroep.
tevredenheid
(gemeten op verschillende items, p-waarde
diensten
activiteiten (p = 0,03), kwaliteit van leven
steun en ondersteuning bij het regelen van
revalidatiefase
Significante effecten gevonden voor sociale
herstel aan (gemeten op verschillende items, p-waarde varieert tussen p < 0,01en p < 0,05).
interventiegroep (p < 0,05). Patie«nten in interventiegroep gaven significant beter sociaal
patie«nten (p < 0,001) als naasten (p < 0,05). Significant betere functionele status in
Significant effect op functioneren familie zowel bij
van p = 0,01tot p = 0,03)
ook meer tevreden met informatie (op verschillende items gescoord, p-waarde varieert
0,01en 0,04) Naasten in interventiegroep waren
items gescoord, p-waarde varieert tussen de p =
contactpersoon: informatie, emotionele
Contact met gezinsondersteunende
maatschappelijk werker
Informatiepakket en drie bezoeken
p = 0,001).
109
Patie«nten in de interventiegroep waren significant meer tevreden met informatie (op verschillende
moesten nemen voor informatie (p = 0,001en
diensten
Patie«nten in interventiegroep wisten na 4 en 9 maanden significant beter met wie ze contact op
Resultaten
steun en ondersteuning bij het regelen van
Contact met gezinsondersteunende contactpersoon: informatie, emotionele
Interventie
thuissituatie, acute en
Ziekenhuis en
revalidatiefase
Thuissituatie,
n = 62 patie«nten en hun
naasten
2003
Niveau B; RCT
n = 250 patie«nten en hun naasten
Setting/ fase
Clark e.a.
Niveau B; RCT
Lincoln e. a.
Steekproef
revalidatiefase
Onderzoeksopzet
2003
Niveau van evidence;
jaar
Voorlichtingsinterventies: steunprogramma’s voor families
Auteur
Tabel B.12.6
Bijlage 2 Evidentietabellen
110
Verpleegkundige revalidatierichtlijn beroerte
Tabel B.12.7
Voorlichtinginterventies: internet
Auteur Niveau van evidence;
Steekproef
Setting/fase
Resultaten
Niveau C; Onderzoek naar
n = 11patie«nten, 4 naasten,
Thuissituatie
30 Sites waren in onderzoek beoordeeld. De meeste sites (29) waren goed toegankelijk. Het
websites over beroerte
11professionals
jaar
Onderzoeksopzet
Griffin e.a. 2004
leesniveau van de sites was hoog.
Patie«nten, naasten en professionals
12 Respondenten gaven aan het internet een
beoordeelden sites op
genoemde onderwerpen voor informatie waren:
design, inhoud,
ervaringen van anderen (10), leven in de
gebruikersvriendelijkheid
maatschappij (9) en revalidatie (8).
waardevolle informatie bron te vinden. De meest
Alle hulpverleners vinden internet een waardevolle bron, maar 4 hebben ooit patie«nt geholpen bij het vinden van informatie via internet. Pierce
Niveau D;
2002
Mening van onderzoeker
^
^
Criteria om internetsites te beoordelen: ^ Wie is auteur van de informatie? ^ Wordt het doel van de website duidelijk gemaakt? ^ Beantwoordt de website aan gestelde doel? ^ Is de website relevant? ^ Kan de informatie nagezocht worden? ^ Wanneer is de website gepubliceerd? ^ Wordt de informatie op een bepaalde manier vertekend? ^ Behandelt de website verschillende keuzes die gemaakt kunnen worden? ^ Alle gebruikers van het internet moeten alert zijn dat informatie van het internet ongeschikt, misleidend kan zijn, zorgen kan baren of kan leiden tot gevaarlijke claims.
© Elsevier gezondheidszorg 2009