Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2013 Paragraaf 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand; b. woning: een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte wordt bewoond, alsmede de onroerende aanhorigheden,een woonwagen of een woonschip; c. woonkosten: 1. indien een huurwoning wordt bewoond: de op de aanvraagdatum per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag; 2. indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud; 3. onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerendzaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten; 4. indien een woonwagen in huur wordt bewoond, de tot een bedrag per maand herleide op 1 juli geldende woonkosten, als beschreven in de Wet op de huurtoeslag; d. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck.
Artikel 2. Doelgroep en individualisering 1.
De bepalingen van deze verordening gelden voor belanghebbenden van 21 jaar tot de pensioensgerechtigde leeftijd. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen als beide echtgenoten in de bovengenoemde leeftijdscategorie vallen.
2.
De bepalingen in paragraaf 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18 eerste lid van de wet onverlet.
Paragraaf 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm
Artikel 3. Toeslagen 21 en 22-jarige alleenstaande 1.
De norm voor een alleenstaande van 21 jaar wordt niet verhoogd met een toeslag.
1
2.
De norm voor een alleenstaande van 22 jaar wordt verhoogd met een toeslag van 10%, met uitzondering van 22-jarigen inwonend bij ouders (artikel 4 lid 4 sub b van deze verordening).
Artikel 4. Toeslagen alleenstaande en alleenstaande ouders 1.
De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.
2.
De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm indien uitsluitend eigen kinderen, stiefkinderen of pleegkinderen in de woning van de alleenstaande of de alleenstaande ouder verblijven die een in aanmerking te nemen inkomen hebben dat lager is dan het normbedrag genoemd in artikel 21 onder a van de wet.
3.
De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 14 procent van de gehuwdennorm indien: a.
uitsluitend eigen kinderen, stiefkinderen of pleegkinderen in de woning van de alleenstaande of de alleenstaande ouder verblijven, waarvan tenminste één kind een inkomen heeft gelijk aan of hoger dan het in artikel 21 onder a van de wet genoemde normbedrag;
b.
de alleenstaande of de alleenstaande ouder onderhuurt, een kamer huurt of kostganger is;
c.
de alleenstaande of de alleenstaande ouder onderverhuurt, een kamer verhuurt of kostgever is aan één ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;
d.
eigen kinderen, stiefkinderen of pleegkinderen in de woning van de alleenstaande of alleenstaande ouder verblijven en belanghebbende onderverhuurt, een kamer verhuurt of kostgever is aan één ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
4.
De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 5 procent van de gehuwdennorm indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder: a.
onderverhuurt, een kamer verhuurt of kostgever is aan twee of meer anderen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben;
b.
Paragraaf 3.
inwoont bij een bloedverwant in de eerste graad.
Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag
Artikel 5. Verlaging gehuwdennorm 1.
Er vindt geen verlaging plaats indien uitsluitend eigen kinderen, stiefkinderen of pleegkinderen in de woning van de gehuwden verblijven, die een in aanmerking te nemen inkomen hebben dat lager is dan het normbedrag genoemd in artikel 21 onder a van de wet.
2
2.
De verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 6 procent van de gehuwdennorm indien: a.
uitsluitend eigen kinderen, stiefkinderen of pleegkinderen in de woning van de gehuwden verblijven waarvan tenminste één kind een inkomen heeft gelijk aan of hoger dan het in artikel 21 onder a van de wet genoemde normbedrag;
b.
de gehuwden onderhuren, een kamer huren of kostgangers zijn;
c.
de gehuwden onderverhuren, een kamer verhuren of kostgevers zijn aan één ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;
d.
eigen kinderen, stiefkinderen of pleegkinderen in de woning van de gehuwden verblijven en belanghebbenden onderverhuren, een kamer verhuren of kostgevers zijn aan één ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
3.
De verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 15 procent van de gehuwdennorm indien de gehuwden: a.
onderverhuren, een kamer verhuren of kostgevers zijn aan twee of meer anderen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben;
b.
inwonen bij een bloedverwant in de eerste graad.
Artikel 6. Ontbreken woonlasten Indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn, bedraagt de verlaging bedoeld in artikel 27 van de wet: 1.
Achttien procent van de gehuwdennorm indien: a.
de toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet, twintig procent of veertien procent van de gehuwdennorm bedraagt;
b.
de verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet niet van toepassing is of zes procent van de gehuwdennorm bedraagt.
2.
Negen procent van de gehuwdennorm indien: a.
de toeslag bedoeld in artikel 4, vijf procent bedraagt;
b.
de verlaging bedoeld in artikel 5, vijftien procent bedraagt;
c.
een afwijkende toeslag als bedoeld in artikel 3 van toepassing is.
Paragraaf 4.
Slotbepalingen
Artikel 7. Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als: verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2013.
3
Artikel 8. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking met ingang vanaf de dag volgend op de datum van bekendmaking, en werkt terug tot 1 januari 2013.
4
Toelichting op de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2013 Systematiek van de bijstandsverlening
Hoofdstuk 3 van de Wet Werk en Bijstand (WWB) kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van landelijke basisnormen en gemeentelijke toeslagen en verlagingen. De bijstandsnormen zijn geregeld in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. De artikelen 25 tot en met 29 WWB regelen de toeslagen en verlagingen. Deze systematiek geldt voor belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot de pensioensgerechtigde leeftijd. Op grond van artikel 8, eerste lid onderdeel c WWB stelt de gemeenteraad bij verordening vast voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.
In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college de bevoegdheid om de bijstand bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen. Deze mogelijkheid wordt geboden op grond van artikel 30, vierde lid juncto artikel 18, eerste lid WWB.
Normen, toeslagen en verlagingen
Normen Voor personen van 21 jaar tot en met de pensioensgerechtigde leeftijd, zijn er een drietal basisnormen te weten: •
Gehuwden: 100 procent van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)
•
Alleenstaande ouders: 70 procent van de gehuwdennorm
•
Alleenstaanden: 50 procent van de gehuwdennorm
Toeslagen Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast de belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. worden gedeeld. Het is overigens niet van belang of men deze kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf.
5
Het gaat uitsluitend om de beoordeling of “deling” van kosten mogelijk is. De toeslag bedraagt ten hoogste 20 procent van de gehuwdennorm, zodat de bijstand de volgende maxima kent: •
Alleenstaande ouders: 90 procent van de gehuwdennorm
•
Alleenstaanden: 70 procent van de gehuwdennorm
Verlagingen De WWB kent de mogelijkheid om de toeslag lager vast te stellen of de gehuwdennorm te verlagen in de volgende situaties: •
Een lagere toeslag voor alleenstaande of alleenstaande ouders of een verlaging van de gehuwdennorm in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (artikel 25 resp. 26 WWB);
•
Een lagere toeslag voor alleenstaande of alleenstaande ouders of een verlaging van de gehuwdennorm in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);
•
Verlaging van de toeslag of norm in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB) of
•
Een lagere toeslag vaststellen voor alleenstaanden in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar (artikel 29 WWB).
Er is afgezien van de bevoegdheid om de toeslag of norm te verlagen in verband met het recentelijk beëindigen van de studie. De wetgever plaatst personen die aanspraak maken op een studiefinanciering of tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in een gunstiger positie. Indien de studie wordt beëindigd en een beroep op de WWB wordt gedaan, komt er een einde aan die gunstige positie. De belanghebbende wordt vervolgens nog extra benadeeld als er een verlaging plaatsvindt. Bovendien zou een verlaging alleen van toepassing zijn op de beperkte groep van uitwonende exstudenten, wiens basisbeurs, toeslag en lening hoger is dan de geldende bijstandsnorm.
Artikelsgewijze toelichting Artikel 1. Begripsomschrijving Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van de definities in de wet ook de verordening aangepast moet worden.
Artikel 2. Doelgroep en individualisering Voor de duidelijkheid is in de verordening opgenomen dat deze alleen geldt voor personen van 21 jaar en ouder, doch jonger dan de pensioensgerechtigde leeftijd.
6
Verder wordt er in het tweede lid aangegeven dat op basis van individualisering gemotiveerd kan worden afgeweken (zowel positief als negatief) van hetgeen in de verordening is bepaald. De individualisering geldt ook in situaties waarin de verordening onverhoopt niet voorziet.
Artikel 3. Toeslagen 21 en 22 jarige alleenstaande Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een afwijkende toeslag toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Alleenstaanden van 21 jaar krijgen gezien de hoogte van de minimumjeugdloon geen toeslag. Alleenstaande van 22 jaar krijgen een toeslag van 10 procent tenzij er sprake is van inwoning bij de ouders. In deze situatie bestaat er recht op een toeslag van 5% op basis van artikel 4 lid 4 onder b van de verordening.
Artikel 4. Toeslagen alleenstaande en alleenstaande ouders Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat de bestaanskosten geheel met een ander kunnen worden gedeeld. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaald de hoogte van de toeslag. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt maximaal 20 en minimaal 5 procent van de gehuwdennorm. Indien er geen ander in de woning zijn hoofdverblijf heeft naast de alleenstaande of de alleenstaande ouder, is een toeslag van 20 procent van de gehuwdennorm verplicht op grond van artikel 30, lid 2, sub a van de wet.
In het tweede lid wordt eveneens een toeslag van 20 procent van de gehuwdennorm vastgelegd voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die zijn woning deelt met uitsluitend eigen kinderen, stiefkinderen of pleegkinderen met een in aanmerking te nemen inkomen dat lager is dan het normbedrag genoemd in artikel 21 sub a van de wet. We gaan er in de verordening vanuit dat het niet aannemelijk is dat deze kinderen bijdragen in de kosten.
In het derde lid worden vier situaties beschreven, waarin we er in de verordening vanuit gaan dat de indirecte woonkosten gedeeld kunnen worden. Bij indirecte woonkosten gaat het om kosten verbonden aan het bewonen van een woning die niet onder het begrip directe woonkosten, zoals omschreven in de toelichting van lid 3, vallen. Voorbeelden van indirecte woonkosten zijn heffingen, verzekeringen, contributies, kabelaansluitingen. Het bedrag dat voor de indirecte woonkosten in de gehuwdennorm zit, is vastgesteld op 12 procent van de gehuwdennorm. 7
Het percentage, afgeleid uit het Nibud-handboek, omvat een aantal gemiddelde bestedingen per maand van een echtpaar met een minimum inkomen. Omdat de indirecte woonkosten kunnen worden gedeeld, wordt de maximale toeslag van 20 procent van de gehuwdennorm verlaagd met 6 procent. De toeslag in lid 3 sub a tot en met d bedraagt dus 14 procent van de gehuwdennorm.
In het vierde lid worden de situaties vermeld, waarbij er naast de indirecte woonkosten ook de directe woonkosten (zoals genoemd in artikel 1 lid 2 sub c van deze verordening) gedeeld kunnen worden. In de gehuwdennorm is voor de woonkosten een bedrag opgenomen ter hoogte van 18 procent van de gehuwdennorm. Voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder omvat zowel de basisnorm als de toeslag een bedrag ter hoogte van 9 procent van de gehuwdennorm aan woonkosten.
Omdat naast de indirecte woonkosten ook de directe woonkosten kunnen worden gedeeld, wordt de maximale toeslag van 20 procent van de gehuwdennorm verlaagd met 6 procent vanwege delen van indirecte woonkosten en 9 procent vanwege delen van directe woonkosten. De toeslag in lid 3 bedraagt dus 5 procent van de gehuwdennorm. Een toeslag van 5 procent van de gehuwdennorm is op zijn plaats, omdat bij het delen van de indirecte en directe woonkosten nog geen sprake is van een gezamenlijke huishouding.
Bij het beoordelen van de hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder, is niet bepalend of deze ook feitelijk indirecte of directe woonkosten met een ander deelt. Bepalend is of het – gegeven de omstandigheden – redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de ander die in de woning zijn hoofdverblijf heeft over geen enkele vorm van inkomen beschikt (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) een lagere toeslag vanwege het delen van indirecte of directe woonkosten, niet kan worden toegepast. De andere kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder (CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW).
Artikel 5. Verlaging gehuwdennorm Artikel 5 vormt het spiegelbeeld van artikel 4. Ook gehuwden kunnen kosten van het bestaan delen, omdat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Er is bij gehuwden echter nooit sprake van een toeslagverlening. Wanneer gehuwden kosten kunnen delen met een ander, kan dit leiden tot een verlaging van de gehuwdennorm.
8
In de gevallen zoals genoemd in artikel 5 lid 2 a tot en met d gaan we ervan uit dat de indirecte woonkosten gedeeld kunnen worden. Het bedrag dat voor de indirecte woonkosten in de gehuwdennorm zit, is vastgesteld op 12 procent van de gehuwdennorm. Omdat de indirecte woonkosten gedeeld kunnen worden, wordt de gehuwdennorm verlaagd met 6 procent van de gehuwdennorm.
In de gevallen zoals genoemd in artikel 5 lid 3 a en b gaan we ervan uit dat naast de indirecte woonkosten ook de directe woonkosten gedeeld kunnen worden. In de gehuwdennorm is voor de woonkosten een bedrag opgenomen ter hoogte van 18 procent van de gehuwdennorm. Omdat naast de indirecte woonkosten ook de directe woonkosten kunnen worden gedeeld, bedraagt de verlaging 6 procent vanwege delen van indirecte woonkosten en 9 procent vanwege delen van directe woonkosten. De verlaging bedraagt dus 15 procent van de gehuwdennorm.
Artikel 6. Verlaging wegens het ontbreken van woonkosten Indien de alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwden een woning bewonen waaraan voor belanghebbenden geen woonkosten verbonden zijn, wordt met de hieruit voortvloeiende lagere bestaanskosten rekening gehouden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten, rechtvaardigt een lager bedrag aan uitkering. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij de bewoning van een woning door krakers, of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijvoorbeeld de ouders of de ex-partner. In de gehuwdennorm is voor de woonkosten een bedrag opgenomen ter hoogte van 18 procent van de gehuwdennorm. Voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder omvat de basisnorm een bedrag ter hoogte van 9 procent van de gehuwdennorm aan woonkosten en de toeslag een bedrag ter hoogte van 9 procent van de gehuwdennorm aan woonkosten. De verlaging bedoeld in lid 1 bedraagt 18 procent van de gehuwdennorm indien in de uitkeringsnorm de volledige 18 procent is opgenomen. Indien een toeslag van 5 procent van de gehuwdennorm is vastgesteld of een verlaging van 15 procent wordt de verlaging op 9 procent van de gehuwdennorm vastgesteld omdat in de uitkeringsnorm voor deze categorieën slechts 9 procent bestemd is voor de woonkosten.
Artikel 7. Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 8. Inwerkingtreding en overgangsrecht Aan deze verordening wordt terugwerkende kracht verleend. Overgangsrecht is niet van toepassing,
9
aangezien de wijzigingen enkel een technisch karakter hebben en deze verordening geen negatief financieel effect heeft voor de belanghebbenden.
10