Verordening meedoenregeling gemeente Doetinchem 2012 De raad van de gemeente Doetinchem; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 november 2011; gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 149 van de Gemeentewet ; besluit: vast te stellen de Verordening meedoenregeling gemeente Doetinchem 2012. Artikel 1 Begripsomschrijving In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem; b. vermogen: vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Wet werk en bijstand; c. inwoner: de persoon die als ingezetene van de gemeente Doetinchem is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en zijn werkelijke woonplaats binnen de gemeente Doetinchem heeft; d. hoofdbewoner: het lid van het huishouden dat de woonlasten draagt; e. kind: persoon jonger dan 18 jaar die tot het huishouden van zijn ouder(s) of verzorger(s) behoort; f. volwassene: persoon van 18 jaar of ouder; g. peildatum: 1 januari van het jaar van de aanvraag. Artikel 2 Recht op bijdrage sport- en (sociaal-)culturele activiteiten 1. Voor iedere inwoner bestaat, met inachtneming van artikel 6, aanspraak op een bijdrage in de kosten van sport- en (sociaal-)culturele activiteiten. 2. Het college bepaalt bij beleidsregels voor welke voorzieningen op het terrein van sport, culturele en sociaal-culturele activiteiten een bijdrage kan worden verstrekt. 3. De bijdrage wordt toegekend en uitbetaald aan de hoofdbewoner binnen het huishouden, maar in geval van groepswonen aan elk van de individuele aanvragers. 4. De bijdrage bedraagt maximaal € 127,- per kalenderjaar per tot het huishouden behorende inwoner. 5. Het college kan declaraties en bewijsstukken van de besteding van de bijdrage verlangen van de inwoner(s) aan wie een bijdrage is verstrekt. 6. Het recht op een bijdrage vervalt a. indien declaraties en bewijsstukken niet tijdig, dat wil zeggen na 31 januari volgend op het jaar waarop de kosten betrekking hebben, zijn ingediend. b. indien ingeleverde declaraties geen betrekking hebben op kosten die voor deze regeling in aanmerking komen. 7. In gevallen als bedoeld in het zesde lid kan het college het recht op bijdrage intrekken of herzien. 8. Het college kan besluiten tot terugvordering van ten onrechte of te veel verstrekte bijdragen. Titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. 9. Het college kan teruggevorderde bijdragen verrekenen met toekomstige toekenningen van bijdragen.
1
Artikel 3 Recht op bijdrage schoolgaande kinderen Voor iedere zelfstandige huishouding met kinderen die basis- of voortgezet onderwijs volgen en geen recht hebben op een tegemoetkoming ingevolge de Wet studiefinanciering, bestaat, met inachtneming van artikel 6, aanspraak op een bijdrage van € 125,- per kind per kalenderjaar. Artikel 4 Recht op bijdrage telefoonabonnement Voor iedere zelfstandige huishouding waarbij de alleenstaande of alleenstaande ouder, dan wel beide partners, op de peildatum 65 jaar of ouder zijn, bestaat aanspraak op een bijdrage in de kosten van een telefoonabonnement van € 100,- per kalenderjaar per huishouden. Per huishouden kan slechts voor één abonnement een bijdrage worden verstrekt. Artikel 5 Aanpassing bijdragen De bedragen, genoemd in de artikelen 2, 3 en 4, worden jaarlijks geïndexeerd. Het college kan om budgettaire redenen besluiten om af te zien van indexering. Artikel 6 Inkomens- en vermogensgrenzen 1. Aanspraak op de verstrekkingen genoemd in de artikelen 2, 3 en 4 bestaat wanneer a. het netto besteedbaar inkomen niet hoger is dan 120% van de van toepassing zijnde norm ingevolge paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, met inachtneming van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Doetinchem 2011; b. het vermogen niet hoger is dan de bedragen genoemd in artikel 34, lid 3 van de Wet werk en bijstand. 2. Het inkomen wordt vastgesteld door het netto-inkomen in de maand van aanvraag te verhogen met: - het nettovakantiegeld; - de ontvangen alimentatie; - de maandelijks van de overheid ontvangen bijdrage voor de eigen woning, huurtoeslag of vergelijkbare geldelijke regeling; en vervolgens te verlagen met: - de kale huur, dan wel de betaalde hypotheekrente; - de betaalde alimentatie; - de zelf betaalde premie voor de basisverzekering; - de van toepassing zijnde vrijlatingen. 3. Het vermogen wordt vastgesteld door de som van alle tegoeden op de betaal- en spaarrekeningen van alle tot het huishouden behorende bloed- en aanverwanten in de eerste graad. Artikel 7 Aanvraag en informatieplicht 1. Het college stelt het recht op een tegemoetkoming op schriftelijke aanvraag vast. 2. Voor de aanvraag maakt de aanvrager gebruik van een door het college verstrekt en daartoe bestemd aanvraagformulier. 3. Het college neemt binnen acht weken na de ontvangst van de aanvraag een schriftelijke beslissing. 2
4. De aanvrager is verplicht alle informatie te verstrekken die door het college noodzakelijk wordt geacht voor beoordeling van de aanvraag. Artikel 8 Hardheidsclausule Het college kan in individuele gevallen van een of meer bepalingen van deze verordening afwijken dan wel deze buiten toepassing laten, voor zover toepassing ervan tot een onbillijkheid van overwegende aard. Artikel 9 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als Verordening meedoenregeling gemeente Doetinchem 2012. Artikel 10 Intrekking en inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2012. 2. Per 1 januari 2012 vervalt de Verordening meedoenregeling Doetinchem 2007, vastgesteld op 27 april 2006. Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 17 november 2011,
griffier
voorzittter
3
Toelichting Algemene toelichting Het doel van de Meedoenregeling is het bevorderen van deelname (meedoen) aan maatschappelijke activiteiten op het gebied van sport en (sociaal-)culturele activiteiten door het leveren van een financiële bijdrage voor de lage inkomens en voor mensen met een beperking. Deze verordening geeft de voorwaarden en kaders van deze regeling aan. De gemeente Doetinchem streeft ernaar om zoveel mogelijk burgers mee te kunnen laten doen aan maatschappelijke activiteiten, om hen deel te laten uitmaken van de maatschappij. De gemeente wil sociale uitsluiting, enkel vanwege een gebrek aan geld, tegengaan. Daarom is de regeling gericht op activiteiten die men regelmatig, buitenshuis en samen met anderen doet. In de voorgaande verordening werden de bijdragen voor schoolgaande kinderen en het telefoonabonnement aangeduid als mogelijke verhoging van de sociaal-culturele bijdrage. Omdat deze bijdragen voor duidelijk afzonderlijke doelgroepen zijn bestemd, zijn deze bijdragen afzonderlijk opgenomen en omschreven. Voor kinderen wil de gemeente zich extra inspannen, omdat het juist voor kinderen belangrijk is om mee te kunnen doen met hun klas- en leeftijdgenoten. Daarom kunnen kinderen van twee van de drie regelingen profiteren. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Begripsomschrijving Dit artikel bevat de begripsomschrijvingen en bevordert de inzichtelijkheid van de verordening. Gehanteerde termen die niet nader worden gedefinieerd in de onderhavige verordening hebben dezelfde betekenis zoals deze in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht zijn verwoord. Het begrip beperking wordt in beleidsregels nader gespecificeerd. Artikel 2 Recht op bijdrage sport- en (sociaal-)culturele activiteiten Sinds de invoering van de bijdrageregeling in 1994 is er op grond van ervaringen een helder toetsingskader ontstaan wat betreft de activiteiten die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Deze verordening gaat gepaard met beleidsregels waarin de activiteiten worden benoemd. De nadruk ligt op activiteiten die men met enige regelmaat doet, die men buitenshuis doet en vooral, die men samen met anderen doet. Het moet ook gaan om activiteiten die men buiten de eigen familiekring doet. Hiermee wordt het doel, namelijk maatschappelijke participatie, bevorderd. De bijdrage is niet bedoeld om familiebijeenkomsten zoals verjaardagen, bruiloften, reünies en dergelijke bij te wonen. De genoemde bijdrage van € 127,- is het maximale bedrag. Het is dus afhankelijk van de activiteit(en), die worden gedeclareerd. De belanghebbende mag dus ook meerdere activiteiten per jaar declareren, totdat het maximale bedrag is bereikt. Om ervoor te zorgen dat met de bijdrage ook inderdaad participatie bevorderende activiteiten worden gedaan, zijn bewijsstukken noodzakelijk. Het gaat dan niet om het aantonen dat de kosten zijn gemaakt, maar om het aantonen welke activiteit(en) de belanghebbende heeft verricht, waaraan hij heeft deelgenomen, enzovoorts. Wanneer blijkt dat de bijdrage niet is besteed aan het beoogde doel, of wanneer de belanghebbende geen bewijsstukken inlevert, kan op grond van het zesde lid en zevende lid de toekenning van de bijdrage worden ingetrokken of herzien. 4
Deze intrekking of herziening vormt dan de grond waarop met het achtste lid de bijdrage kan worden teruggevorderd. Met het negende lid kan de vordering worden verrekend met toekomstige toekenningen. De juridische grond voor de terugvordering is Titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 3 Recht op bijdrage schoolgaande kinderen In de voorgaande regeling werd gesproken van ‘schoolgaande leerplichtige kinderen’. Het criterium ‘leerplichtig’ wordt losgelaten. Aan de omschrijving is toegevoegd: ‘die onderwijs volgen in het basis- of het voortgezet onderwijs’. De verstrekking is bedoeld om schoolgaande kinderen mee te kunnen laten doen met schoolactiviteiten. Het hoeft dan niet uit te maken of het kind wel of niet leerplichtig is. Overigens is het aantal niet-leerplichtige kinderen dat wel op school zit, verwaarloosbaar klein. Dit betekent ook dat er geen leeftijdscriterium meer is. Voorheen werd de groep genoemd tussen de 5 en 18 jaar. Maar ook 19-jarigen, en zelfs 20-jarigen, kunnen nog voortgezet onderwijs volgen, bijvoorbeeld vanwege een doorstroming van havo naar vwo, of door een keer te blijven zitten. En dus ook kinderen jonger dan 5 jaar die al op de basisschool zitten. Het feit dat kinderen ouder dan 18 jaar respectievelijk jonger dan 5 zijn, maakt niet dat zij (dat wil zeggen. hun ouders) dan wel over voldoende middelen beschikken, terwijl het meedoen net zo belangrijk blijft. De bijdrage is een vast bedrag per kalenderjaar. Er hoeven geen declaraties of bewijsstukken te worden geleverd. Anders dan bij de bijdrage voor sport- en culturele activiteiten, kan deze bijdrage wel worden besteed aan eenmalige activiteiten, zoals concerten e.d. Het zijn juist dit soort gelegenheden waar jongeren samen naar toegaan en waar het mee kunnen doen met leeftijdgenoten belangrijk is. Artikel 4 Recht op bijdrage telefoonabonnement Voor ouderen is het zich fysiek verplaatsen geen vanzelfsprekendheid. De telefoon is dan een belangrijk communicatiemiddel om contacten te onderhouden en om zaken te regelen met instanties. Ook wordt opgemerkt dat steeds meer ouderen gebruikmaken van het internet en e-mail. Wanneer zij gebruikmaken van een ADSL-verbinding, is daarbij een vaste telefoonaansluiting noodzakelijk. De mobiele telefoon is niet meer weg te denken. Voor ouderen is het, misschien meer dan voor ‘jongeren’, belangrijk dat zij ook ‘onderweg’ bereikbaar zijn en anderen kunnen bereiken, om bijvoorbeeld in geval van nood hulp te kunnen inroepen. Daarom is de bijdrage ook mogelijk voor een mobiel abonnement. Per huishouden is slechts één bijdrage mogelijk. Artikel 5 Aanpassing bijdragen De bijdragen worden jaarlijks geïndexeerd op basis van de CBS-indexering gezinshuishoudens. Het college kan om budgettaire redenen in een bepaald jaar besluiten om af te zien van indexering in dat jaar. Artikel 6 Inkomsten- en vermogensgrenzen De norm om in aanmerking te komen voor de bijdrageregeling is 120% en niet de (wettelijk vastgelegde) 100% zoals deze bij de kwijtschelding wordt gehanteerd. Tot het inkomen worden alle middelen gerekend, bedoeld in artikel 32, lid 1 van de Wet werk en bijstand. Dit betekent onder meer dat geen rekening wordt gehouden met uitgesteld inkomen. Artikel 7 Aanvraag en informatieplicht Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. 5
Artikel 8 Hardheidsclausule Er kunnen zich gevallen voordoen waarin de toepassing van deze verordening ongewenste effecten heeft. Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid in die gevallen van een of meer bepalingen van deze verordening af te wijken. Ook in gevallen waarin deze verordening niet voorziet, kunnen zij een beslissing nemen waarbij zij zoveel mogelijk de geest van deze verordening in acht nemen. Artikel 9 Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 10 Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
6