VOSEC MEMORANDUM Federale verkiezingen 2007
Verkiezingsmemorandum 2007
Naar aanleiding van de federale verkiezingen legt het Vlaams Overlegplatform Sociale Economie, kortweg VOSEC, volgende eisenbundel voor aan de democratische politieke partijen. VOSEC verzamelt in haar schoot de vertegenwoordigers van de volgende groepen: Activiteitencoöperaties – voorzitter Peter De Bruyn Adviesbureau SE – voorzitter Peter Bosmans Coöperaties – Coopkracht – voorzitter Jim Williame Invoegondernemingen – voorzitter Camille Debuysscher Koepel van Buurt- en Nabijheidsdiensten – voorzitter Jan Van Passel Koepel van de Sociale Werkplaatsen – SST – coördinator Katrien Vandenbroucke Koepel van Vlaamse Kringloopcentra – afgevaardigd bestuurder Filip Lenders Solidaire financiers SE – voorzitter Dirk Dalle Startcentra SE – voorzitter Robert Piccart
A. Algemeen beleid 1. ‘Sociale Economie’ als volwaardige beleidsoptie • De woordvoerders van de sociale economie in Vlaanderen wensen in de volgende regeringsperiode een beleidsbevoegdheid sociale economie op federaal niveau zolang de beleidsdomeinen van werk en fiscaliteit op dat niveau georganiseerd blijven. Concreet betekent dit een federale minister/staatssecretaris die bevoegd is voor sociale economie en een efficiënte en volwaardige administratie. Belangrijk is dat actoren uit de sociale economie, voor federale beleidsthema’s die hun ondernemingschap aangaan, kunnen rekenen op een aanspreekpunt en beleidsverantwoordelijke die een goede opvolging garandeert. Wij wensen dat de aangestelde minister/staatssecretaris van bij de aanvang beschikt over de nodige middelen om blijvend en duurzaam te investeren in de sociale economie. • Een volwaardige invulling van een beleid sociale economie veronderstelt dat SE als economisch terrein erkend wordt. Sociale economie is, naast inschakelingseconomie (tewerkstelling van ‘kansengroepen’) i.f.v. de doorstroming naar de reguliere economie, ook actief op vlak van duurzaamheid en coöperatief werken. Wij vragen uitdrukkelijk dat de overheid aandacht besteedt aan andere meerwaarden zoals kwaliteit van de arbeid, milieuvriendelijke productie, sociaal ondernemerschap, participatie binnen de onderneming, duurzaamheid van de tewerkstelling, betrekken van stakeholders, rechtvaardige Noord-Zuidhandel, enz.
3
• De term en inhoud van sociale economie moet op een ondubbelzinnige wijze ingevuld worden. We pleiten voor het verlaten van de benaming meerwaardeneconomie. • Sociale economie moet transversaal ingebed worden in de andere beleidsdomeinen (sociale zaken, tewerkstelling, economie, milieu, onderwijs en emancipatie) die rechtstreeks of onrechtstreeks een invloed hebben en/of betrokken zijn bij een beleid gebaseerd op de versterking van de sociale economie. • De financieringsmechanismen ter bevordering van de tewerkstelling van kansengroepen moeten op een meer transparante en administratief vriendelijke en effectieve wijze worden georganiseerd. 2. Efficiënte en representatieve overleg- en adviesorganen • De overheid moet terdege rekening houden met de adviezen van de Federale Raad Sociale Economie bij het uitstippelen en evalueren van het beleid voor de sociale economie. • De Federale Raad (Meerwaarde) Sociale Economie moet evolueren naar een ‘representatief’ overlegorgaan waarin de hoofdrol is weggelegd voor de erkende, representatieve organisaties en koepels uit de sociale economie. Ook hier verwachten we een duidelijke erkenning van het terrein en de eigenheid van sociale economie waarbij de maatstaven van een maatschappelijke verantwoord ondernemingschap aanwezig zijn, zonder dat deze de brede definitie en
4
ontwikkeling van sociale economie als beweging in de weg staan. 3. Erkenning als volwaardige gesprekspartner • Op het Vlaamse niveau hebben de vertegenwoordigende organisaties uit de sociale economie, die optreden als koepels en overlegstructuren van de deelsectoren, zich gefedereerd in een Vlaams overleg. We willen daadwerkelijk (h)erkend en gehoord worden als een volwaardige gesprekspartner. Dit moet zich uiten in stemrecht in de verschillende adviesraden en het geïnstitutionaliseerde overleg. 4. Afstemming en complementariteit van de federale, regionale en lokale maatregelen • Het samenwerkingsakkoord met de gewesten, afgesloten voor een nieuwe periode 2005-2009, moet op een constructieve wijze verder gezet worden zodat de federale en regionale maatregelen en subsidiekanalen met betrekking tot sociale economie beter op elkaar afgestemd worden en complementair zijn. Bijzondere aandacht is hierbij ook geboden voor de relatie met de Brusselse regio. 5. Europa • De federale overheid moet op Europees niveau het belang van de sociale economie bepleiten en druk uitoefenen op de Europese besluitvorming zodat in de nieuwe Europese Grondwet thema’s zoals sociale economie, werkgelegenheid, sociale integratie en duurzame ontwikkeling niet ondergeschikt gemaakt worden aan de concurrentieregels.
5
De federale overheid moet maatregelen nemen om de nieuwe Europese verordening werkgelegenheidssteun af te stemmen op de sociale economie. De opstart van een dienst Europa in het kader van de Cel SE is toe te juichen. We verwachten dat deze dienst samen met de vertegenwoordigers SE een regelmatig overleg en open communicatietraject opzet zodat Europese maatregelen op een consistente wijze opgevolgd worden. 6. Promotie en sensibilisering • De federale overheid moet voorzien in structurele middelen en programma’s die de sensibilisering & informatieverspreiding over de Sociale Economie naar het grote publiek mogelijk maken. We verwachten dat elke campagne of aanpak hierover in nauw overleg met de betrokken vertegenwoordigers uit de SE opgezet wordt en de inhoudelijke boodschap van sociale economie weerspiegelt. 7. Professionalisering • De sociale economie bepleit een uitbreiding en structurele voortzetting van de projecten die de professionalisering van de sociale economie stimuleren (kwaliteitszorg, sociale audit, personeelsbeleid), gekoppeld aan een voortdurende evaluatie en bijsturing. We pleiten voor meer aandacht voor continuïteit en duurzaamheid in de federale projectfinanciering. Ontwikkelingen in een onderneming moeten over meer dan één jaar ondersteund worden. Lange termijn initiatieven, opgestart via federale financiering, moeten
6
ook een opvolging op regionaal vlak garanderen. Het samenwerkingsakkoord met de gemeenschappen moet hiervoor garanties voorzien. Er is behoefte aan ondersteuning van ervarings- en uitwisselingsprogramma’s tussen sociale economie en reguliere economie. Ondersteuningsprojecten hiervoor hebben in het verleden hun nut bewezen. Ook is er nood aan steun voor ervarings- en uitwisselingsprogramma’s tussen initiatieven van sociale economie in Europa en het Zuiden. Capaciteitsuitwisseling en informatiedoorstroming zijn nog niet structureel ingebed. Een geleidelijk en consistent programma voor de ontwikkeling van de relaties met andere delen van de wereld vraagt om een aparte budgetlijn. Wij vragen dat een meerjarenplan hiervoor vanuit het overleg SE opgezet wordt met de nodige steun en financiering vanwege de federale overheid. De verdere uitbouw en kwalitatieve invulling wordt voor een belangrijk deel ook gerealiseerd door de regionale instrumenten. Basisfinanciering voor deze instrumenten (adviesbureaus, startcentra) is nodig om de professionalisering te garanderen en vooral de projectfinanciering te optimaliseren. • Om de vernieuwing en ontwikkeling te stimuleren, is er nood aan een ontwikkelingsfonds voor de SE. We pleiten voor een ruimere investering in onderzoek en meer onderzoeksmogelijkheden via de actoren SE. Dit kan via de ondersteuning van onderzoekscentra zoals het Steunpunt Coöperatief Ondernemen. Daarnaast
7
moeten bepaalde ontwikkelingen en nieuwe oriënteringen in het werkveld in beperkte onderzoeksprojecten ondergebracht worden. B. Specifiek beleid 1. Inschakelingseconomie Een verscheidenheid aan maatregelen, regelgeving en stimulerende maatregelen moeten de tewerkstelling van kansengroepen op een duurzame wijze verder uitbouwen. • Structurele middelen zijn nodig voor inschakelinginitiatieven (zoals SINE en ACTIVA), mits een vereenvoudiging en vermindering van de verschillende tewerkstellingsmaatregelen die de inschakeling van kansengroepen stimuleren. Het statuut van SINE moet behouden blijven voor wie vanuit sociale werkplaatsen doorstroomt naar een nieuwe (reguliere) werkgever. Dit moet gepaard gaan met een sterke vereenvoudiging van de administratieve invulling van tewerkstellingsmaatregelen voor SE ondernemingen (invoeg, buurt- en nabijheidsdiensten, enz.) Federale en Vlaamse tewerkstellingsmaatregelen moeten combineerbaar en afgestemd zijn op elkaar: -
8
De evaluatie van een SINE-werknemer in een sociale werkplaats moet gelijklopen met de evaluatie van de tewerkstelling in de sociale werkplaats.
-
Dienstencheques moeten combineerbaar blijven met SINE en ACTIVA.
• Het systeem van de dienstencheques vraagt om een structurele aanpak die de duurzame tewerkstelling van kansengroepen verzekert en de leefbaarheid van de SE ondernemingen mogelijk maakt. SE ondernemingen moeten de tewerkstelling nog verder kunnen uitbouwen binnen het kader van hun sociale doelstellingen. Deze groei moet ondersteunend worden en moet een bijzonder kader krijgen. Concreet pleiten wij ervoor dat kwalitatieve voorwaarden gekoppeld worden aan de erkenning van een dienstencheque bedrijf. Deze voorwaarden hebben betrekking op de duurzaamheid van de tewerkstelling en de arbeidsvoorwaarden van de werknemers. De koppeling van financiële ondersteuningsmaatregelen ter bevordering van de tewerkstelling van kansengroepen en de dienstencheque bijdrage moet blijven bestaan. Activa, SINE en Invoeg zijn maatregelen specifiek gericht naar mensen met een grote achterstand op de arbeidsmarkt. Het gebruik hiervan ligt duidelijk vast en wordt kwalitatief ingevuld en opgevolgd. Het gebruik van de dienstencheque (als betaalmiddel voor de geleverde dienst) staat hier los van en kan niet als cumulatief voordeel beschouwd worden. Met de SE ondernemingen wordt uitdrukkelijk gepleit voor een hogere tegemoetkoming gerelateerd aan resultaatsverbintenissen betreffende vorming, opleiding en duurzame tewerkstelling van kansengroepen. De prijs, samengesteld vanuit overheid – klant, moet op een
9
nieuw evenwicht gebracht worden, alleszins hoger dan het huidige niveau van 20 euro. • De ondersteuning van de ‘activiteitencoöperatie’, die kansengroepen begeleidt naar een zelfstandige activiteit, is nodig. Recent is goede vooruitgang gemaakt met het nieuwe wetgevende kader (zie de recente wet en het KB dat in voorbereiding is). De activiteitencoöperaties willen dat dit wetgevende proces afgerond wordt en dringen aan op een ruime invulling van het begrip kandidaatondernemer. Het fiscale statuut van de activiteitencoöperaties en van de kandidaat-ondernemers moet verduidelijkt worden, rekening houdend met hun bijdrage tot het creëren van zelftewerkstelling. Op korte termijn moet er een structurele financiering komen voor de activiteitencoöperaties die rekening houdt met de nood aan intensieve begeleiding van de kandidaat-ondernemers en die gesteund is op de omvang van de activiteiten en de realisaties van de coöperaties. • Outplacement Werknemers in een sociale werkplaats worden toegeleid door de VDAB omdat deze mensen, omwille van hun psychosociale problematiek, niet meer terecht kunnen in een regulier bedrijf. Wanneer een werknemer ontslagen wordt in een sociale werkplaats, dan is daar meestal een gans traject van proberen en oplossingen zoeken aan vooraf gegaan en is het probleem van een dergelijke aard dat tewerkstelling in een sociale werkplaats niet haalbaar is. Het is dan ook onlogisch om deze mensen
10
via een outplacementbureau terug te bemiddelen naar de reguliere markt. We vragen dan ook een aangepaste richtlijn voor de doelgroepwerknemers van sociale werkplaatsen. • Het statuut van art 60§7 moet verder uitgebreid worden en SE ondernemingen moeten bij voorrang de kans krijgen om tewerkstelling aan te bieden. Ook moet een betere afstemming van de verloning en de omkadering, in relatie tot de SE ondernemingen, geëvalueerd worden. 2. Lokale diensteneconomie (LDE) • Ter ondersteuning van de ontwikkeling van de lokale diensteconomie vragen we dat een nieuw en ambitieus samenwerkingsakkoord wordt afgesloten. Er is grote nood aan expertise uitwisseling en professionalisering om deze sector uit te bouwen. De aanzet die gegeven werd binnen de koepel van de Buurt- en Nabijheidsdiensten moet verder gezet worden met steun van de federale overheid. • De plaats en rol van de OCMW’s moet duidelijk gekaderd worden binnen de uitbouw van de lokale diensteneconomie. Niet alle sociale tewerkstelling kan onder de noemer van SE geplaatst worden. De waarden en parameters van de SE moeten ook door de lokale besturen opgenomen worden. • Een herdenking van het bestaande PWA-concept en een inbedding in een model van lokale diensteneconomie zijn vereist.
11
Er zijn ambities om het bestaande PWA systeem te heroriënteren. Belangrijk is dat toegankelijke arbeidsvormen kunnen blijven bestaan en dat werknemers degelijke ondersteuning krijgen. Zij kunnen ingezet worden bij de organisatie van kwalitatieve maatschappelijke nutsdiensten. De ontwikkeling van een lokale diensteneconomie en de expertise van Buurt- en Nabijheidsdiensten kunnen als hoeksteen fungeren voor de ontwikkeling van een concept met duurzame toekomstperspectieven. • We vragen dat de federale overheid een expliciete rol behoudt voor de uitbouw en ondersteuning van de buurtontwikkelingsdiensten. Deze moeten vooral ingezet worden als hefboom tegen kansarmoede. Een structurele onderbouw en financiering zijn hiervoor afwezig. 3. Coöperaties • De coöperatief werkende ondernemingen vormen de basis van de visie van de sociale economie. Als unieke actor op het snijpunt van sociale economie en duurzame economie wensen deze ondernemingen ook een erkenning als bijzondere ondernemingsvorm. De coöperatieve ondernemingen als nieuwe sociale beweging moeten ook een plaats krijgen in alle vertegenwoordigende organen. • We vragen middelen voor de Nationale Raad voor de Coöperatie met het oog op het voeren van een betere communicatie, de verspreiding van beste praktijken en de ontwikkeling van de participatieve coöperatieve praktijk.
12
4. Financieel kader en alternatieve vormen van financiering. Algemeen stellen we dat we vanuit de vertegenwoordigers SE inzicht krijgen op een transparante wijze van besteding van middelen in de brede sector van de sociale economie. • Fiscale maatregelen Er bestaan allerlei fiscale stimulansen om het verantwoord investeren te bevorderen: cfr. Het Energiebesparingsfonds, het Kringloopfonds …. We vragen dat deze voordelen ook toegekend worden aan de vennootschappen die zorgen voor solidaire financiering in de SE of ondernemingen met sociaalecologische doelstellingen. Een aanpassing is nodig van het KB op de BTWverlaging (6%) voor levering van goederen en diensten door instellingen met een sociaal oogmerk. De huidige regelgeving heeft als effect dat een instelling die goederen levert aan niet-verlaagd tarief (bijvoorbeeld aangekochte goederen) onherroepelijk zijn recht op verlaagd BTW-tarief (voor gratis verkregen goederen) verliest. Het is logischer dat aangekochte goederen aan normaal BTW-tarief kunnen geleverd worden en de gratis verkregen goederen aan verlaagd BTW-tarief. Hetzelfde geldt voor diensten. Wanneer diensten worden geleverd die uitgesloten zijn van verlaagd tarief (bvb. werken aan onroerend goed), verliest de instelling ook het recht op verlaagd BTW voor de diensten die wel binnen het KB passen. Dit staat haaks op de doelstellingen van het KB en het staat de normale dynamiek en innovatie binnen sociale economie
13
ondernemingen in de weg. Het leidt tot discriminatie tussen instellingen die wel of niet het verlaagde BTWtarief kunnen toepassen. Bedrijven die overstocks of niet-verkochte goederen willen schenken aan al dan niet erkende caritatieve of sociale organisaties worden verplicht de BTW van deze goederen terug te betalen. Ze moeten dat niet doen als ze de goederen vernietigen of exporteren buiten de EU. Zowel sociaal, ecologisch als economisch (transportkost) is dit een absurde maatregel. Kringloopcentra en andere sociale economie bedrijven lopen op die manier schenkingen en steun in natura mis. Het vernietigen van perfect bruikbare goederen is bovendien in strijd met de beginselen van duurzame ontwikkeling. Het wetboek BTW moet aangepast worden om schenkingen van goederen in eigen land mogelijk te maken. • Relatie van het kringloopfonds t.o.v. de andere solidaire financiers in de SE Het kringloopfonds heeft gezorgd voor een extra input aan middelen. De volgende regering dient op korte termijn de werking van het Kringloopfonds te evalueren en ervoor te zorgen dat de nodige middelen verder beschikbaar blijven. Krachtlijnen hierbij zijn: de garantie dat de bestaande engagementen kunnen blijven nagekomen worden; het voorzien van middelen voor nieuwe behoeftes; voorwaarden die de klant ten goede komen; een goede samenwerking met de solidaire financiers. • Aangepaste prospectusverplichtingen We vragen dat rechtszekerheid wordt verstrekt m.b.t. de juridische implicaties van de wet. Ondermeer voor wie
14
meer dan 100.000 en minder dan 2.500.000 euro wil ophalen. De interpretatie van CBFA m.b.t. geldomhaling voor non-profit organisaties (niet enkel vzw’s) moet opgeklaard worden. We vragen ook dat voldoende rekening wordt gehouden met de sociale en ecologische doelstellingen van de betrokken organisaties. • Ondersteuning van de uitbouw van de microkredieten. In de eerste plaats is er behoefte aan een voldoende aanbod betreffende microkredieten in België. We pleiten voor een goed samenspel tussen het federale Participatiefonds en de solidaire financiers die op dit terrein actief zijn. Er dient ondersteuning te zijn ter financiering van de werking van een dergelijke activiteit. Ook in het Zuiden is dit een opdracht die mee vanuit de federale regering gedragen moet worden. In die zin is het zinvol om via de bestaande kredietverleners Incofin/Alterfin meer middelen van het Kringloopfonds voor financiers uit het zuiden te voorzien. • Maatschappelijk Verantwoord Investeren – MVI Vanuit de sector SE vragen we dat MVI zich meer differentieert en meer belegt in niet-beursgenoteerde bedrijven die een proactief sociaal en ecologisch beleid voeren. We verwachten dat de overheid een deel van haar middelen investeert in de sociale economie. • Apart juridisch statuut voor duurzame financiers en solidaire initiatieven Duurzame financiers en not-for-profit initiatieven met een proactief sociaal en ecologisch beleid verdienen een aangepaste behandeling. Dit kan gaan over: extra fiscale
15
stimulansen, minder prospectusplichten, voorrang bij aanbestedingen, … Een juridische omschrijving van deze initiatieven, uitgewerkt in overleg met de sector, kan een hulpmiddel zijn om deze aangepaste behandeling ook uitvoerbaar te maken.
16
Dit VOSEC-memorandum is een neerslag van de wensen, verwachtingen en bekommernissen van de groeiende sector van de sociale economie in Vlaanderen. We rekenen erop dat de sociale economie een essentiële plaats zal innemen tijdens de volgende regeringsperiode, zowel bij de vorming en samenstelling van de regering als bij de beslissingen over verantwoord ondernemingschap, kansengroepen en een aangepaste leefbare financiering. Voor de beleidsraad en het bestuur van VOSEC Brussel, 12 maart 2007.
Greet Castermans Directeur
Lodewijk De Witte Voorzitter
v.u. Greet Castermans
17