Bijlage CWE 12 72c
Verkenning wind- en zonne-energie Expertgroep Wind&Zon - Unie van Waterschappen
datum
26 oktober 2012 ons kenmerk
auteur
versie
121024ehrelo01
Elwin Ter Horst
3.0 (final)
1
Aanleiding
3
2
Wind op RWZI's
4
2.1
Hudige situatie
4
2.2
Potentie wind op RWZI's
4
2.3
Rollen voor waterschappen
5
3
Wind op waterkeringen
7
3.1
Bestaande windparken en nieuwe initiatieven op/nabij waterkeringen
7
3.2
Potentie wind op dijken
9
3.3
Huidige veiligheidsvisie voor windenergie op en nabij dijken
9
3.4
Ontwikkelingen: interesse voor windenergie op dijken neemt toe
10
3.4.1
Positie van de Rijksoverheid
10
3.4.2
Positie van de windenergie sector
10
3.4.3
Reactie van de waterschappen
10
3.4.4
Conclusie: de aandacht voor wind op dijken neemt toe
11
3.5
Ontwikkelingen: belemmeringen worden weggenomen
11
3.5.1
Beleidsregel voor windturbines op waterkeringen wordt geëvalueerd
11
3.5.2
Ontwikkeling toetsmethoden voor niet-waterkerende objecten
11
3.5.3
Onduidelijkheid over risicoaansprakelijkheid
12
3.6
Onderzoeksagenda's
12
3.7
Aanbevelingen uit eerder onderzoek
13
4
Zon
15
4.1
Stand van zaken
15
4.2
Inventarisatie van de bestaande initiatieven
16
4.2.1
Kantoren
16
4.2.2
Stuwen en sluizen
16
4.2.3
RWZI's
17
4.3
Potentie van zonne-energie
18
4.3.1
Uitgangspunten en methodologie
18
4.3.2
Ontsluiting van het zonpotentieel
18
5
Conclusies
20
6
Aanbevelingen aan bestuur Unie van Waterschappen
21
7
Bijlage
23
2
1
Aanleiding
De waterschappen hebben een klimaatakkoord met het Rijk gesloten. Hierin hebben zij het streven uitgesproken om in 2020 40% van hun energieverbruik zelf op te wekken op een duurzame manier. Hierbij wordt onder meer gekeken naar wind- en zonne-energie. Naast de verplichtingen die voortvloeien uit het klimaatakkoord zijn er ook externe ontwikkelingen die aanleiding vormen voor deze studie. De waterschappen hebben een aanzienlijk areaal aan grond, waar energie opgewekt kan worden. Volgens het ministerie van I&M en de ontwikkelaars van windparken zijn dijken potentieel erg interessant voor de plaatsing van windmolens. Waterschappen hebben primair de taak om voor de veiligheid van haar ingelanden te zorgen. Op dit moment wordt kennis opgebouwd om de veiligheidsrisico’s van plaatsing van windmolens op en nabij dijken te kunnen beoordelen. Het is te verwachten dat, zodra de nieuwe structuurvisie wind op land van het Rijk in werking treedt, de waterschappen meer nieuwe aanvragen voor windparken op hun dijken krijgen. Het Expertteam Wind en Zon van de Unie van waterschappen heeft zich ten doel gesteld om de potentie en de belemmeringen van wind- en zonne-energie op RWZI's en dijken in kaart te brengen. En daarnaast ook instrumenten te ontwikkelen die de waterschappen ondersteunen om hun beleidsambities op het gebied van klimaat en energie te real iseren. De Expertgroep stelt aanbevelingen op in het kader van een bredere eva luatie van het Klimaatakkoord. De Unie van Waterschappen heeft P2 Managers de opdracht gegeven om de Expertgroep daarbij te ondersteunen. De voorliggende rapportage is hiervan het resultaat.
3
2
Wind op RWZI's
De RWZI's zijn goed voor het merendeel van het energieverbruik van de waterschappen. Van de vijf waterschappen die hierover gegevens hebben aangeleverd voor deze studie 1 is het energieverbruik van RWZI's goed voor 70% tot 85% van het totale energieverbruik. Voor een waterschap met een omvangrijke bemalingstaak zoals Zuiderzeeland, kan het percentage energieverbruik voor RWZI’s echter ook onder 50% liggen. Op RWZI's opgewekte duurzame energie kan dus voor een deel direct worden gebruikt voor het eigen proces. Deze studie geeft een eerste beeld van de potentie die windenergie heeft op RWZI's. Hiervoor is gebruik gemaakt van informatie die is aangeleverd door Windunie Development B.V., onderdeel van Coöperati e Windunie 2. 2.1
Hudige situatie
Het merendeel van de RWZI's ligt in landelijk gebied of op bedrijventerreinen, hetgeen positief bijdraagt aan de kansen voor succesvolle ontwikkeling van windturbines. Gezien de grootte van windmolens is het over het algemeen niet mogelijk deze te plaatsen in stedelijk gebied. In enkele gevallen staan er al windmolens op RWZI's, maar deze zijn meestal meer dan 10 jaar geleden geplaatst, toen windmolens nog een stuk kleiner en nauwelijks rendabel waren. Bij de Expertgroep Wind en Zon bekende gevallen is het waterschap geen eigenaar van deze windmolens en is de grond verpacht of is een opstalrecht (veelal 'om niet') gegeven aan de windmolen exploitant. In de huidige tijd, waarin de windindustrie geprofessionaliseerd is, de opbrengsten een veelvoud bedragen ten opzichte van 15 jaar terug, en terugverdientijden van windturbines significant verkort zijn, biedt dit kansen als de molen aan vervanging toe is. De waterschappen dienen zich bewust te zijn van het feit dat zij dan een onderhandelingspositie hebben. Eén van de mogelijkheden daarbij is dat zij een grondvergoeding kunnen vragen voor de bouw van een nieuwe windturbine. 2.2
Potentie wind op RWZI's
Nieuw te ontwikkelen turbines op land hebben doorgaans een vermogen van 3MW en zijn goed voor een jaarlijkse elektriciteitsproductie van 6.600 MWh 3, oftewel het jaarlijkse energieverbruik van 2.000 huishoudens. Om een beeld te geven van het energieverbruik van een RWZI, wordt hieronder een berekening gemaakt voor een middelgrote RWZI met een zuiveringscapaciteit van 100.000 inwonersequivalent (i.e). Het landelijk gemiddelde energieverbruik van een RWZI bedraagt 26,6 kWh per i.e. per jaar 4. Een middelgrote zuivering van 100.000 i.e. gebruikt per jaar gebruikt dus 2.660 MWh. Een windmolen van 3MW wekt jaarlijks 6.600 MWh op, evenveel als het elektriciteitsverbruik van 2,5 middelgrote RWZI's.
1
Dit betreft: Waterschap Hollandse Delta, Hoogheemraadschap Noorderkwartier, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, Hoogheemraadschap van Delfland, en Waterschap Rivierenland 2
Coöperatie Windunie behartigt de belangen van ca. 260 particuliere windmoleneigenaren. Daarnaast geeft zij advies over het beheer van windmolens en ontwikkelt zij samen met, voornamelijk agrarische ondernemers, nieuwe parken. 3 De theoretisch maximale opbrengst bedraagt 3MW x 8760 uren/jaar = 26.280 MWh. Daadwerkelijke productie is afhankelijk van de windsnelheid ter plaatse. Gemiddeld in NL produceren windmolens 25% van hun theoretische vermogen. 25% van 26.280 MWh is ongeveer 6.600 MWh. 4 A. van Bentum & K. van Schagen (DHV) artikel H2O: "Energiebesparing op RWZI's is een kwestie van goed regelen"
4
Windturbines worden vanwege schaaleffecten steeds groter. Ze hebben een ashoogte van 80120 meter, en een rotordiameter van eveneens 80 tot 120 meter. De afstand tussen windturbines dient minimaal 4 keer de rotordiameter te zijn, en ze worden vanwege de impact op het landschap veelal in lijnopstellingen geplaatst. Vanwege de beperkte oppervlakte van RWZI's (zij variëren in oppervlakte van 100x100 meter tot 500x500 meter), is het weliswaar in enkele gevallen theoretisch mogelijk om 2 windturbines te plaatsen. Maar over het algemeen zal er niet voldoende ruimte zijn om meer dan 1 windtu rbine op een RWZI te plaatsen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het Nederlandse beleid zich richt op het groeperen van windturbines en dat vergunningen voor het plaatsen van solitaire molens niet of nauwelijks worden afgegeven. Het ontwikkelen van windturbines op RWZI's zal dus meestal in samenwerking met de omgeving moeten plaatsvinden, om ze te kunnen groeperen. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met andere beperkingen, zoals laagvlieggebieden, radarposten, natuurgebieden, en een minimale afstand van 400-600 meter tot woningen, in verband met normen voor geluid en slagschaduw. Een belangrijke factor voor het inschatten van de potentie is of windturbines in de door de overheid aangewezen zoekgebieden voor windenergie liggen. Een kanttekening die hierbij moet worden geplaatst is dat de zoekgebieden momenteel worden heroverwogen, zowel in het kader van de nieuwe structuurvisie wind op land van het Rijk als op provinciaal niveau. Voor deze studie zijn de lokatiegegevens van alle 340 RWZI's in Nederland aangeleverd. Van die 340 lokaties liggen er 29 in de bestaande zoekgebieden. Een kaart hiervan staat in de bijlage op pagina 20. Om de kansrijkheid van deze 29 locaties goed in te kunnen schatten, is gedetailleerder onderzoek nodig, hetgeen buiten de scope van dit onderzoek valt. Om toch een beeld te krijgen van de potentie is een globale inschatting, op basis van ervaringscijfers van Windunie, dat op 20% tot 30% van deze 29 locaties een windturbine gerealiseerd kan worden. Dit komt neer op 6 tot 9 locaties waar 1 turbine van 3 MW komt te staan. Het eerste beeld van de potentie is dus 18MW tot 27MW aan opgesteld windvermogen op RWZI's. Daarmee kan jaarlijks zo'n 40.000 tot 60.000 MWh aan groene elektriciteit worden opgewekt, dit is goed voor 6 tot 10 % van het totale netto elektriciteitsverbruik (613.0 00 MWh) 5 van alle RWZI's in Nederland, en evenveel als het netto energieverbruik van 15-22 middelgrote RWZI's. Het is overigens niet gezegd dat er geen kansen zijn voor windenergie op de overige 321 RWZI's. Hierover kan vervolgonderzoek duidelijkheid geven. 2.3
Rollen voor waterschappen
Waterschappen kunnen verschillende rollen innemen bij de ontwikkeling va n windenergie. In deze paragraaf wordt kort geschetst welke mogelijkheden er zijn. De meeste invloed heeft het waterschap indien het zelf de rol van ontwikkelaar en exploitant op zich neemt. Indien de benodigde landrechten, vergunningen, netaansluitingen en financiering verkregen worden, kan dit naast de verduurzaming ook een rendement van 1530% op de investering opleveren. Er dient hierbij echter risico genomen te worden, de kans bestaat dat het windpark niet gebouwd kan worden, en dat het geld dat in de ontwikkeling wordt gestopt dus niets oplevert. Het feit dat de waterschappen goed zijn ingebed in de samenleving en bestaande contacten hebben bij lokale politiek, bestuurders en bevolking kan deze risico's wel helpen verminderen.
5
Bron: Klimaatmonitor Waterschappen 2012
5
Waterschappen hoeven overigens niet per se zelf te investeren in de ontwikkeling van windparken. Ze kunnen ook enkel land ter beschikking stellen aan ontwikkelaars van windenergie. Waterschappen kunnen daar op diverse manieren van profiteren:
Een gangbaar bedrag voor de opstal-vergoeding die grondeigenaren krijgen voor het ter beschikking stellen van hun grond voor de plaatsing van een windturbine is € 10.000,-- per MW per jaar, oftewel € 30.000,-- per jaar voor een moderne 3MW turbines. Deze bedragen zullen overigens altijd fluctueren afhankelijk van lokale omstandigheden.
Garanties van Oorsprong (GvO's) bieden de mogelijkheid om het eigen stroomverbruik te vergroenen met behulp van stroom uit de windmolen op het eigen terrein. Een GvO is een administratief bewijs dat een bepaalde hoeveelheid elektriciteit afkomstig is van een bepaalde installatie, zoals een windturbine. Waterschappen kunnen met de eigenaar van de windturbine op hun terrein afspreken dat zij in ruil voor het recht van opstal GvO's krijgen. Dit draagt bij aan verduurzaming, maar niet aan zelfvoorziening.
Een andere mogelijkheid is dat een waterschap in ruil voor het ter beschikking stellen van grond, een aandeel in de windturbine krijgt, en daarmee dus ook groene stroom opwekt, die het eventueel kan gebruiken voor eigen verbruik. Dit draagt zowel bij aan verduurzaming als aan zelfvoorzienendheid.
6
3
Wind op waterkeringen
Dit hoofdstuk gaat in op de status van windenergie op dijken in Nederland. Er zijn al enkele windparken op waterkeringen gerealiseerd, ter illustratie worden hiervan een paar getoond. Daarnaast worden een aantal nieuwe plannen voor windturbines in combinatie met waterkeringen genoemd, overigens zonder de intentie te hebben om volledig te zijn. Relevante ontwikkelingen worden besproken en er wordt ingegaan op de kansen en belemmeringen voor windenergie in combinatie met waterkeringen. 3.1
Bestaande windparken en nieuwe initiatieven op/nabij waterkeringen
Op enkele plekken in Nederland staan al windturbines op of direct naast dijken. Ter illustratie enkele voorbeelden:
Figuur 1 - Windturbines langs het Volkerak Bron: https://beeldbank.rws.nl, Rijkswaterstaat / Joop van Houdt
7
Figuur 2 - Windmolens langs de A6. Bron: http://powerplants.vattenfall.nl/powerplant/irene -vorrink
Figuur 3 - Windmolens op de dijk bij de Eemshaven. Bron: http://www.waddenzee.nl
Er is daarnaast op verschillende plekken interesse getoond door projectontwikkelaars om windparken op en nabij dijken te ontwikkelen. Enkele voorbeelden daarvan zijn:
Windpark Slaperdijk in Groningen
http://www.windpark-slaperdijk.nl/
Windpark Delfzijl Noord
http://www.windparkdelfzijlnoord.nl
Windpark IJsselmeer Afsluitdijk
Windpark 2e Maasvlakte
Windpark Krammersluizen
8
3.2
Potentie wind op dijken
Het valt buiten de scope van dit onderzoek om hier gedetailleerd onderzoek naar te doen, maar Windunie heeft, om een idee te krijgen van de potentie een gedachtenexperiment uitgevoerd: Een voorzichtige aanname dat 0,25% van de 14.000 km6 aan dijken in Nederland geschikt zou zijn voor de plaatsing van windturbines levert al een potentie op van 35km, met twee windmolens van 3MW per kilometer kunnen er dus 70 windturbines geplaatst worden, ofwel 210MW. Dit is goed voor een productie van 460.000 MWh 7, evenveel als 58% van het totale netto elektriciteitsverbruik8 (787.000 MWh) van alle waterschappen in Nederland. De potentie lijkt dus groot, maar er dienen wel een aantal kanttekeningen bij geplaatst te worden:
Windturbines op dijken kunnen meestal niet rechtstreeks energie leveren aan de energieverbruikende installaties van de waterschappen.
Door windenergie opgewekte elektriciteit wordt berekend in termen van secundaire energie, de waterschappen hebben in het klimaatakkoord afspraken gemaakt op basis van primaire energie. Secundaire energie worden door omzetting uit primaire energie verkregen, bijvoorbeeld elektriciteit uit kolen, gas of kernenergie. Het valt buiten de scope van deze verkenning om hier nader onderzoek naar te doen. Het verdient aanbeveling om nadere afspraken te maken over de bijdrage die duurzaam opgewekte elektriciteit aan het verminderen van het primaire energieverbruik van de waterschappen.
Daarnaast zijn er nog vele onbeantwoorde vragen op het gebied van veiligheid en aansprakelijkheid.
3.3
Huidige veiligheidsvisie voor windenergie op en nabij dijken
De combinatie van goede windcondities en open landschap, die veel voorkomt bij waterkeringen, is ideaal voor windturbines. In de huidige situatie zijn windturbines pal naast een dijk, duin of dam echter verboden. Plaatsing buiten deze zogeheten ‘kernzone' (figuur 4) mag alleen als de windmolen de werking van de waterkeringen niet hindert. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu bekijkt momenteel of, en hoe het anders kan. Hiervoor is een aantal onderzoeken uitgezet. Iedere situatie is uniek, met name daar waar het de ondergrond (opbouw dijklichaam) betreft . Zo lang er onvoldoende kennis is omtrent het effect van plaatsing van molens op e n nabij waterkeringen, is een waterschap verplicht prioriteit te geven aan de veiligheid. Daarnaast zijn de waterschappen autonoom in hun beleid, de Unie kan adviseren maar uiteindelijk stellen de waterschappen hun eigen beleid op.
6 7
8
bron: www.waterschappen.nl: 14.000 km aan secundaire dijken, 1.900 km aan primaire dijken Op basis van de in hoofdstuk 2 weergegeven opbrengstberekening die leidt tot 6.600 MWh per windturbine per jaar bron: klimaatmonitor waterschappen 2011
9
Figuur 4 - kernzone van dijken. Bron: www.veluwe.nl
3.4
Ontwikkelingen: interesse voor windenergie op dijken neemt toe
3.4.1
Positie van de Rijksoverheid
In de nieuwe Structuurvisie Wind op Land, die naar verwachting in 2013 van kracht wordt, worden zoekgebieden voor windenergie aangewezen. Het Rijk, in casu ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) heeft een voorkeur voor grootschalige windparken en wil deze concentreren in een beperkt aantal windrijke gebieden en in landschappen waar windmolens goed passen. Daarbij wordt uitdrukkelijk gekeken naar de ruimte langs grote wateren zoals het IJsselmeer. Het IPO (Interprovinciaal Overleg), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen zijn betrokken bij het opstellen van de structuurvisie. Er wordt vooral gekeken naar dunbevolkte gebieden in uitgestrekte landschappen waar windparken kunnen aansluiten bij bestaande lineaire structuren. Logischerwijs wordt er gekeken naar de overgangen tussen land en grote wateren. 3.4.2
Positie van de windenergie sector
De Nederlandse Wind Energie Associatie (NWEA) is eveneens zeer geïnteresseerd in het plaatsen van windturbines op waterkeringen. Hiervoor zijn drie redenen aan te wijzen:
Op windrijke locaties wordt meer energie opgewekt, waardoor windmolens daar een hoger financieel rendement hebben;
Veel dijken en kuststroken zijn in het bezit van één professionele landeigenaar (RWS of waterschappen). Hierdoor neemt de complexiteit van landacquisitie af;
Windparken of rijen windturbines passen goed bij het lineaire en langgerekte karakter van waterkeringen, waardoor de kans op het verkrijgen van de benodigde vergunningen toeneemt.
De Nederlands windenergie sector verenigd in de Nederlandse Wind Energie Associatie (NWEA) pleit er daarom voor dat de nieuwe structuurvisie, waarin dijken als zoekgebieden worden aangewezen, zo spoedig mogelijk van kracht wordt. 3.4.3
Reactie van de waterschappen
De waterschappen zijn ook om hun mening gevraagd bij de totstandkoming van bovengenoemde Structuurvisie Wind op Land. Hiervoor loopt de raadpleging ‘reikwijdte en detailniveau in het kader van de plan-MER (Plan Milieu Effect Rapportage) voor de structuurvisie Windenergie op Land. De reeds opgestelde concept reactie van de Unie van Waterschappen richt zich op drie aspecten, te weten:
10
De zeef: geadviseerd wordt om de waterkeringen in verband met het veiligheidsbelang als wettelijk kader op te nemen in de zeef waarmee de zoekgebieden nader worden afgebakend.
Meervoudig ruimtegebruik: onderschreven wordt dat windmolens positief kunnen bijdragen aan (het maatschappelijk gewenste) meervoudig ruimtegebruik, zeker bij waterkeringen die zijn geprogrammeerd om te worden versterkt. Hier wordt aan toegevoegd dat een dergelijke multifunctionele waterkering aan specifieke eisen moet voldoen, zodat de windmolens geen risico opleveren en mogelijk zo bijdragen aan de veiligheid.
Kennisontwikkeling: om aan de slag te kunnen met multifunctionele keringen is kennisontwikkeling nodig. Hier willen de waterschappen samen met andere partijen bijdragen aan:
het ontwikkelen van een landelijke ontwerprichtlijn en toetsregels voor windmolens op multifunctionele waterkeringen;
het uitwerken van de gevolgen van de beslissing van de Hoge Raad dat het enkele bezit van opstal een risicoaansprakelijkheid met zich meebrengt (casus Wilnis);
het eenduidig vastleggen van de verantwoordelijkheden na de exploitatiefase, met als belangrijkste vraag of de fundering van de windturbines in de waterkering blijft zitten of weggehaald wordt, en wie er verantwoordelijk is in het geval van schade.
3.4.4
Conclusie: de aandacht voor wind op dijken neemt toe
De waterschappen hebben een groot areaal aan grond en dijken in bezit, dat door de rijksoverheid en initiatiefnemers als zeer geschikt (één grondeigenaar, goede wind, lijnopstelling) beschouwd wordt voor de komst van windenergie. Het is te verwachten dat, zodra de nieuwe structuurvisie wind op land van het Rijk in werking treedt, de waterschappen meer nieuwe aanvragen voor windparken op hun dijken krijgen. Hiermee hangt samen dat ook de veiligheidsdiscussie over plaatsing van windmolens op en nabij dijken nadrukkelijker gevoerd gaat worden. Om hierop voorbereid te zijn is het nuttig om in kaart te brengen wat het wettelijk kader nu is, wat er wellicht gaat veranderen, en hoe de waterschappen daar invloed op kunnen uitoefenen. De volgende paragraaf geeft daar een eerste aanzet toe.
3.5
Ontwikkelingen: belemmeringen worden weggenomen
3.5.1
Beleidsregel voor windturbines op waterkeringen wordt geëvalueerd
Het ministerie van I&M hanteert vooralsnog de beleidsregel dat windturbines op dijken niet zijn toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat deze geen negatieve invloed uitoefenen op de waterkerende functie van de dijk. De beleidsregel ‘Technische eisen voor het plaatsen van windmolens op of nabij waterkeringen’ van het Rijk uit 2001 biedt echter geen aanknopingspunten om dit te beoordelen. Het is daardoor moeilijk voor ontwikkelaars van windparken om dit aan te tonen. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft in een bestuurlijk overleg met de minister geopperd om de huidige 'nee, tenzij' beleidsregel te vervangen door een 'ja, mits' formulering. Het ministerie van I&M heeft hierop een evaluatie van de beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op dijken gestart. Deze evaluatie loopt momenteel. 3.5.2
Ontwikkeling toetsmethoden voor niet-waterkerende objecten
De Waterwet bepaalt dat de Nederlandse primaire waterkeringen, zoals dijken, duinen en sluizen periodiek moeten worden getoetst conform het Voorschrift Toetsen op Veiligheid (VTV).
11
Bij deze toets maken de waterkeringbeheerders gebruik van verschillende toe tsmethoden en randvoorwaarden, die zijn vastgelegd in het Wettelijk Toetsinstrumentarium (WTI). De Waterdienst, onderdeel van Rijkswaterstaat, is verantwoordelijk voor het WTI en het SBW en de daaruit voorvloeiende voorschriften, leiddraden en technische rapporten. Zij doet in het programma ‘Sterkte en Belastingen Waterkeringen (SBW)’ onderzoek naar het verbeteren van de toetsmethoden in het WTI. Voor de uitvoering wordt het onafhankelijke kennisinstituut Deltares ingeschakeld. Zij stelt een technisch rapport op voor Niet-waterkerende objecten met een gedetailleerde toetsmethode voor bebouwing, begroeiing en pijpleidingen. Windturbines zijn echter vooralsnog geen onderdeel van het WTI, maar zouden dit wellicht kunnen worden. De eerste stap hierin is de besluitvorming over het opnemen van dit onderwerp in het komende SBW-programma. Het verdient aanbeveling dat de Unie van Waterschappen hierover in gesprek gaat met het ministerie I&Men Deltares. 3.5.3
Onduidelijkheid over risicoaansprakelijkheid
Ten aanzien van opstallen in een waterkering speelt op dit moment tevens het vraagstuk van de verantwoordelijkheid van de eigenaar van het opstal voor het functioneren van de waterkering. Dit vraagstuk is het gevolg van de recente Wilnis -casus in de jurisprudentie. De Hoge Raad heeft beslist dat een waterkering beschouwd moet worden als een “opstal”, waardoor een verruimd aansprakelijkheidsregime van toepassing is. Kort gezegd brengt het enkele bezit van een opstal een risicoaansprakelijkheid met zich mee. Deze uit spraak van de Hoge Raad werpt fundamentele vragen op over de mogelijke risico’s van civiele aansprakelijkheid in relatie tot het bestaande stelsel van beheerstaken en verantwoordelijk heidsverdeling in het waterbeheer. Met als complicatie dat lang niet alle waterkeringen die in beheer zijn bij een waterschap tevens in eigendom zijn: de grond is vaak van een particulier of instantie. De publieke verantwoordelijkheden van het waterschap, als beheerder van de waterkering, raken de privaatrechtelijke verantwoordelijkheden van de eigenaar van de grond. Zowel waterschap als initiatiefnemer hebben rekening te houden met dit raakvlak en zullen dus naast het vergunningtraject van de Waterwet tevens een privaatrechtelijke oplossing moeten vinden die past bij de context van de locatie. 3.6
Onderzoeksagenda's
Verschillende instituten zijn bezig (geweest) met onderzoek naar de mogelijkheden van wind op dijken. In deze paragraaf zijn de onderzoeken op een rijtje gezet:
De Waterdienst (onderdeel van Rijkswaterstaat) doet in opdracht van het ministerie van I&M in het programma ‘Sterkte en Belastingen Waterkeringen (SBW)’ onderzoek naar het verbeteren van de toetsmethoden voor het vaststellen van de veiligheid van dijken. Voor de uitvoering wordt het kennisinstituut Deltares ingeschakeld. In het Wettelijk Toets Instrumentarium zijn toetsmethoden opgenomen voor diverse objecten die op dijken geplaatst zijn, maar nog niet voor windturbines. Dit zou mogelijk toegevoegd kunnen worden.
STOWA is als kenniscentrum door ministerie van I&M gevraagd om een bijdrage te leveren aan de discussie over wind op dijken, door de witte vlekken te benoemen en een overzicht te geven van mogelijke denkrichtingen over de maatregelen die genomen kunnen worden om windenergie op dijken te stimuleren. Het resultaat van dit onderzoek is opgenomen in het rapport " Windturbines op of langs waterkeringen. Een kennisinventarisatie" (mei 2011).
12
AT Osborne heeft in opdracht van het ministerie van I&M het rapport "Windmolens en waterkeringen. De huidige praktijk als kennis voor de toekomst" (september 2012) opgesteld. Het rapport bestaat uit twee onderdelen:
Proces- en vergunningenanalyse voor windturbines nabij waterkeringen die in beheer zijn bij een waterschap;
Presentatie van de analyse in de vorm van toegankelijke informatie voor waterkeringbeheerders en initiatiefnemers voor windmolens nabij waterkeringen.
AT Osborne en Deltares hebben, met medewerking van TNO, in 2011 in opdracht van de Deltacommissaris Wim Kuijken het onderzoeksrapport "Multifunctioneel medegebruik van de waterkering" geschreven. Deze notitie geeft inzicht in financieel-economische, ruimtelijke, technische en bestuurlijk juridische belemmeringen voor multifunctioneel gebruik van de waterkering. De hoofdconclusie is dat het huidige beleid en instrumentarium multifunctioneel medegebruik van waterkeringen niet in de weg staat. Dit neemt niet weg dat het ingewikkeld is om projecten met multifunctioneel gebruik te realiseren.
Rijkswaterstaat is betrokken bij het Expertise Netwerk Waterveiligheid waarin het onderwerp windturbines op of nabij waterkeringen ook een rol speelt.
Het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een discussie opgestart over het multifunctioneel gebruik van waterkeringen voor windenergie. Mogelijkerwijs zou er binnen de beleidsregel voor windturbines meer ruimte moeten komen voor multifunctionele oplossingen. Ook dienen de kennisleemtes op het gebied van ontwerpen, toetsen en beheer nader te worden ingevuld.
In de pilot Krammersluizen voert RoyalHaskoningDHV een technische verkennende studie uit naar de haalbaarheid van turbines op dijken binnen de kernzone. Het is een kwalitatieve studie, die kijkt naar de effecten op het gebied van functionaliteit (macro -stabiliteit), dijkversterking (complicaties) en beheer & onderhoud (kosten en intensiviteit).
In het zelfde kader is er een verkenningsstudie uitgevoerd voor de 2de Maasvlakte in relatie tot zachte zeeweringen (in opdracht van min. I&M). Hieruit kwamen aspecten naar voren die het lastig maken om turbines te plaatsen. Dit komt voornamelijk door de invloed van duinafslag als turbine is opgenomen in het profiel. De veiligheid kan dan niet worden gegarandeerd. (D. Hordijk, Royal Haskoning, persoonlijke correspondentie)
3.7
Aanbevelingen uit eerder onderzoek
De belangrijkste aanbevelingen van de bovenstaande onderzoeken zijn hieronder kort samengevat 9:
Opzetten van een monitoringsprogramma naar trillingen van windturbines in waterkeringen;
Funderingen van windturbines worden veelal niet verwijderd na afloop van de exploitatiefase. Technisch onderzoek doen naar de effecten 10 die dit op waterkeringen
9
Bronnen: www.stowa.nl en het rapport “Windmolens en waterkeringen - de huidige praktijk als kennis voor de toekomst" (Deltares / AT Osborne)
13
heeft, kan hierover duidelijkheid geven. Ook moet er aandacht komen om de juridisch aspecten van medegebruik (m.n. de toekomstige) goed af te dekken. Denk hierbij aan juridische aspecten in de eind/sloopfase (wie is verantwoordelijk voor de achterblijvende fundering) en aansprakelijkheid, door het verschil in levensduur van de objecten (20 jaar voor een windturbines en 100 of meer voor een waterkering).
Problemen kunnen voorkomen worden door vroegtijdig afspraken te maken tussen keringbeheerders en initiatiefnemers over de aansprakelijkheid in het geval van schade, zowel tijdens als na de exploitatiefase;
Waterschappen kunnen met het instrument de watertoets 11 invloed aanwenden om vroegtijdig waterbelangen in te brengen en daarmee een deugdelijk onderzoek naar de feiten rond de sterkte van de waterkering te verkrijgen. Waterschappen zouden daarvoor in een vroeg stadium betrokken moeten worden bij nieuwe initiatieven voor windturbines op waterkeringen;
Er zijn waterschappen die voor medegebruik van een waterkering specifieke beleidsregels hebben opgesteld. In enkele gevallen is sprake van specifiek windmolenbeleid (Zuiderzeeland). Dit beleid is nuttig, aangezien het aan belanghebbenden inzicht biedt in de (on-)mogelijkheden van medegebruik en/of de plaatsing van windmolens. Indien individuele waterschappen vooraf duidelijkheid willen geven over hun houding en voorwaarden ten aanzien van windenergie, dan kan het ontwikkelen van beleidsregels nuttig zijn;
Ontwikkelen van een landelijk ontwerp- en toetskader voor windturbines. Voor windmolens is nu geen specifiek landelijk kader aanwezig, waardoor waterschappen een toets op maat moeten uitvoeren. Dit beperkt de ontwikkelingsmogelijkheden van windmolens bij waterkeringen. Een handleiding om multifunctionele waterkeringen te toetsen ontbreekt. Herziening van de dijknormeringen brengt onzekerheid mee voor medegebruik, daar dit intensieve en belastende projecten zijn. Daarbij is het wettelijke t oets en ontwerpinstrumentarium (WTI) niet ingericht op multifunctionele dijken; wel is er binnen de WTI ruimte om aanvullende regels aan te maken door bijvoorbeeld een geavanceerde toets. Dit zou nog verder uitgezocht moeten worden. Hiervoor dient op landelijk niveau bestaande kennis verzameld, geëvalueerd en ontsloten te worden. Voorgesteld wordt om de kennisdragers (RWS; Waterschappen; STOWA; Deltares; NWEA, Ministerie I&M) bijeen te brengen in een constructief proces.
In relatie tot het multifunctioneel gebruik van waterkering ontbreekt het op dit moment aan een goed instrumentarium om te ontwerpen, te toetsen en te beheren om een goede afweging te maken tussen de extra kosten voor de waterkering en de baten van het medegebruik. Met name is er onduidelijk over hoe de kosten-baten te verdelen, bij wie ze terecht komen en hoe aan te wenden voor een project.
10
Technisch risico op zettingen onder de fundering, er ontstaan holle ruimtes die een potentieel risico vormen De watertoets is een beleidsinstrument dat dient om de veiligheid van dijken te waarborgen, het geeft initiatiefnemers de verplichting om het waterbelang en daarmee de waterbeheerders actief te betrekken. 11
14
4
Zon
In dit hoofdstuk worden de bestaande onderzoeken en initiatieven op het gebied van zonneenergie bij de waterschappen geïnventariseerd. Op basis daarvan wordt een ruwe schatting gemaakt van de gegevens van de bijdrage die zonne-energie kan leveren aan de klimaatdoelstellingen van de waterschappen. Dit dient als input voor een centrale visie van de Unie van Waterschappen op duurzame energie. 4.1
Stand van zaken
Zonne-energie is nu nog duurder dan fossiele energie. De techniek en markt van PV -panelen is nog volop in ontwikkeling. Nieuwe en verbeterde typen komen op de markt, goedkopere productiemethoden worden gerealiseerd en de markt groeit elk jaar wereldwijd met 30%. Het is de verwachting dat de kostprijs van zonnestroom verder zal dalen door internationale ontwikkelingen. Bovendien is het de verwachting dat de energieprijzen van fossiele energie stijgen. HVC uit in de Energievisie Delfland de verwachting dat deze twee ontwikkelingen leiden tot de verwachting dat omstreeks 2020 de kostprijs voor met PV-systemen opgewekte elektriciteit vergelijkbaar is met de prijs van elektriciteit in Nederland 12. Over het rendementen van zonnepanelen op dit moment valt verder het volgende te zeggen:
Het rendement op een zonne-energie project is afhankelijk van de kosten van zonnepanelen, het stroomtarief en het tarief van de energiebelasting (belastingtarief is afhankelijk van het verbruik op de aansluiting).
Het tarief voor zonnepanelen kan sterk variëren, indicaties hierbij vanuit de expertgroep Wind & Zon wijzen op € 1,75 tot € 2,25 per Wp. Een recente aanbesteding van Waternet komt uit op een tarief van € 1,30 per Wp.
Terugverdientijden zijn sterk gerelateerd aan het tarief van energiebelasting en de verwachtingen t.a.v. toekomstige elektriciteitsprijzen. Waternet komt uit op terugverdientijden tussen 10 en 21 jaar voor objecten met een verbruik onder de 10.000 MWh.
Zonnepanelen voor verbruikers boven de 10.000 MWh hebben een terugverdientijd die langer is dan de technische levensduur van 25 jaar.
De door de waterschappen gewenste rendementen en terugverdientijden bepalen grotendeels of de investering in zonnepanelen interessant is.
Kleinverbruikers mogen terug-geleverde energie tot 5.000 kWh salderen, hetgeen inhoudt dat zij de stroom die zij vanuit hun eigen opwek-installatie (zonnepanelen, windmolen) aan het net leveren, mogen aftrekken van de stroom die zij vanuit het net geleverd krijgen. Over dat gedeelte hoeft dus ook geen energiebelasting betaald te worden. Daardoor is zonne-energie voor kleinverbruikers al snel rendabel. Het nieuwe regeerakkoord (Rutte 2) breidt de mogelijkheden voor saldering uit: "Het kleinschalig, duurzaam opwekken van (zonne-)energie wordt fiscaal gestimuleerd voor elektriciteit die afkomstig is van coöperaties van particuliere kleinverbruikers, en die aan deze verbruikers geleverd wordt en in hun nabijheid is opgewekt13". Deze regeling wordt nog nader uitgewerkt, en lijkt mogelijkheden te bieden voor waterschappen om terreinen of daken
12 13
Bron: Energievisie Delfland 2011 (HVC) Bron: Regeerakkoord 2012 (Bruggen Slaan)
15
beschikbaar te stellen voor pv-panelen van burgerinitiatieven en hiermee zichtbaarheid en burgerparticipatie te bevorderen. 4.2
Inventarisatie van de bestaande initiatieven
Deze paragraaf biedt een overzicht van de bestaande zonne-energie initiatieven bij de verschillende waterschappen. Hiervoor is geput uit informatie van de deelnemers aan de expertgroep wind&zon en uit de Klimaatmonitor 2012 van de Unie van Waterschappen. 4.2.1
Kantoren
Verschillende waterschappen hebben zonnepanelen geplaatst op kantoordaken. Onderstaande lijst dient ter illustratie en moet niet gezien worden als een complete lijst van alle initiatieven.
Hoogheemraadschap Noorderkwartier (HHNK) heeft in 2012 zonnepanelen met een vermogen van 152 kWp geplaatst op het dak van het kantoor, waarmee jaarlijks ca 135.000 kWh wordt opgewekt. Op de ca 2.500 m 2 dak liggen 617 panelen.
Waterschap Veluwe plaatst in 2012 zonnepanelen op het dak van het Water schapshuis Amersfoort.
Op het dak van het districtsgebouw in Sleen van het waterschap Velt en Vecht liggen 1 .435 zonnepanelen, deze dienen voor de energievoorziening voor de naastgelegen zuivering.
Waterschap Vallei & Eem heeft reeds in 1998 120m 2 zonnepanelen geplaatst op het dak van haar kantoor in Leusden. Het vermogen hiervan bedraagt 7 kWp.
Figuur 5. PV-panelen kantooor WS Vallei & Eem
4.2.2
Stuwen en sluizen
De meeste waterschappen gebruiken zonne-energie om kleine stuwen en sluizen van elektriciteit te voorzien. Deze objecten verbruiken een geringe hoeveelheid stroom 14. De ligging is veelal afgelegen, waardoor er geen elektriciteitsnet in de nabije omgeving aanwezig is. Het aanleggen van een verbinding met het elektriciteitsnet vergt een relatief hoge investering. Zonnepanelen zijn daarom op deze locaties al snel rendabel en worden dan ook veelvuldig toegepast.
14
Voor exacte gegevens zie: Energieverbruik nationaal en regionaal waterbeheer, Deltares, 2009
16
Uit de inventarisatie voor de klimaatmonitor 2012 blijkt dat het merendeel van de waterschappen de mogelijkheden van zonne-energie op stuwen onderzoekt.
Figuur 6. Zonnepaneel bij stuw de Mussels, Drenthe
4.2.3
RWZI's
Ondanks de grote potentie wordt zonne-energie nog weinig toegepast op RWZI's. De meeste RWZI's zijn grootverbruikers van stroom en grootverbruikers betalen in Nederland een laag tarief aan energiebelasting. Een te lange terugverdientijd is de meest gehoorde belemmering voor grootschalige toepassing van zonne-energie. De ontwikkelingen staan echter niet stil. Zo heeft bijvoorbeeld Waterschap de Dommel recentelijk zonnepanelen geplaatst op de RWZI in Soerendonk (zie onderstaande figuur).
Figuur 7. PV-installatie RWZI Soerendonk
17
In de energievisies van Waterschap Hollandse Delta, Hoogheemraadschap Noorderkwartier, Hoogheemraadschap van Delfland en Waterschap Rivierenland is een inschatting gemaakt van het potentieel van zonne-energie op RWZI's. De beschikbare ruimte kan worden onderverdeeld in drie soorten: 1.
Daken (van kantoren en installaties), goed voor enkele procenten van de beschikbare oppervlakte
2.
Bassins, goed voor ± 1/3 van de beschikbare oppervlakte
3.
Open terrein met gras/planten/bomen, goed voor ± 2/3 van de beschikbare oppervlakte
4.3
Potentie van zonne-energie
4.3.1
Uitgangspunten en methodologie
HVC heeft de potentie van zonne-energie ingeschat voor Hollandse Delta, Delfland, Rivierenland en Noorderkwartier op basis van de beschikbare oppervlakten op daken van RWZI’s en gemalen, de oppervlakte van beluchtingsruimtes en voor- en nabezinktanks (“tanks” of “bassins“) bij de RWZI’s en het oppervlakte ‘open terrein’ bij RWZI’s. Open terrein is terrein dat nu niet gebruikt wordt voor de waterzuivering en zodoende ruimte biedt voor e en ´zonneweide´. De inschatting is gedaan op basis van plattegronden van de RWZI’s. Voor inschatting van het potentieel is ervan uitgegaan dat 40% van het totale oppervlak van daken, bassins en open terrein beschikbaar is voor zonnepanelen. Het potentieel aan zonne-energie voor deze 4 waterschappen bedraagt 480 TJ ofwel 133.000 MWh in 2020. Voor de inschatting van de potentie van zonne-energie voor alle waterschappen als geheel wordt deze potentie geëxtrapoleerd op basis van de zuiveringscapaciteit van de waterschappen. De 4 genoemde waterschappen hebben 23,6% van de zuiveringscapaciteit van alle waterschappen. Het potentieel aan zonne-energie voor alle waterschappen samen bedraagt daarmee 2.000 TJ ofwel 555.000 MWh. Het netto elektriciteitsverbruik van alle waterschappen samen bedraagt 787.000 MWh 15, het zonne-energie potentieel is dus in theorie voldoende om in 70% van de totale netto elektriciteitsbehoefte van alle waterschappen te voorzien. We gaan er daarbij wel vanuit dat de zonneenergie ook rechtstreeks kan worden gebruikt op de rioolwaterzuivering. Er dient echter opgemerkt te worden dat de reële potentie in de praktijk afhankelijk is van vele andere zaken, denk hierbij aan financiële, planologische en praktische overwegingen. Nader onderzoek kan hierover meer duidelijkheid geven. 4.3.2
Ontsluiting van het zonpotentieel
Zonne-energie is nu nog duurder dan fossiele energie. De techniek en markt van PV -panelen is nog volop in ontwikkeling. Nieuwe en verbeterde typen komen op de markt, goedkopere productiemethoden worden gerealiseerd en de markt groeit elk jaar wereldwijd met 30%. Tot en met 2010 werd zon-PV gesubsidieerd vanuit de SDE-regeling. Deze is ieder jaar sterk overtekend. In de nieuwe SDE+-regeling komt zon-PV niet meer in aanmerking voor subsidie. Het lijkt er nu op dat de toepassing van PV binnen Nederland op korte termijn vooral afhankelijk is van creatieve marktpartijen. Het is de verwachting dat de kostprijs van zonnestroom verder zal dalen door internationale ontwikkelingen. De huidige investeringskosten voor kleine en middelgrote systemen liggen rond de € 2.500 ,-- per kWp (1 kWp is ongeveer 7,5 m 2 zonnepanelen). Voor grotere systemen wordt gerekend met € 2.200 ,-per kWp. 15
Bron: Klimaatmonitor Waterschappen 2012
18
Bovendien is het de verwachting dat de energieprijzen van fossiel e energie zullen stijgen. De combinatie van deze twee ontwikkelingen leidt tot de verwachting dat omstreeks het jaar 2020 de kostprijs voor met PV-systemen opgewekte elektriciteit vergelijkbaar is met de consumentenprijs van elektriciteit in Nederland 16.
16
Bron:Energievisie van Delfland, 2011
19
5
Conclusies
Het netto elektriciteitsverbruik van alle RWZI's in Nederland tezamen bedraagt 613.000 MWh per jaar. Dit is 78% van het totale netto elektriciteitsverbruik van de waterschappen 17 (787.000 MWh). Windenergie
Eén moderne windmolen wekt per jaar 6.600 MWh, op, oftewel 1% van het elektriciteitsverbruik van alle RWZI's in Nederland. Dit is voldoende om 2,5 middelgrote RWZI's (100.000 vervuilingseenheden) van elektriciteit te voorzien.
29 RWZI's liggen in voorkeursgebieden voor windenergie. Een eerste beeld levert op dat er op die locaties in totaal zo'n 6 tot 9 windturbines gerealiseerd kunnen worden. Goed voor 6 tot 9% van het netto elektriciteitsverbruik van alle RWZI's samen, ofwel 5 tot 7,5 % van het totale netto elektriciteitsverbruik van alle waterschappen.
Op de 321 RWZI's die buiten die zoekgebieden liggen is ontwikkeling niet per se onmogelijk. Nader onderzoek dient dat uit te wijzen.
De theoretische potentie van wind op dijken is groot, maar veiligheid en verantwoordelijkheid zijn de belangrijkste belemmeringen.
Zonne-energie
Zonne-energie wordt reeds veelvuldig toegepast op plaatsen waar geen netaansluiting is.
Op diverse daken van kantoren van waterschappen en op een enkele RWZI's li ggen zonnepanelen.
Het theoretische potentieel van zonne-energie (op basis van de beschikbare oppervlakte op daken, bassins en open weide) is zeer groot, tot 70% van het totale elektriciteitsverbruik.
Zonne-energie is momenteel rendabel voor kleinverbruikers (jaarlijks verbruik onder 10.000 kWh) grootverbruikers. RWZI's zijn grootverbruiker (>10.000 MWh) en betalen dus een zeer laag tarief aan elektriciteitsbelasting, waardoor zonne-energie minder interessant is. Waterschappen hebben echter ook vele andere objecten, zoals kantoren die geen grootverbruiker (<10.000 MWh) zijn, voor welke zonne-energie mogelijk een interessante optie kan zijn.
De nieuwe salderingsregeling uit het Regeerakkoord 2012 maakt samenwerking tussen burgercoöperaties en waterschappen mogelijk interessant.
Door toekomstige ontwikkelingen in de techniek van het productieproces zullen de kosten van zonnepanelen dalen en de opbrengst stijgen. Daarnaast zal de prijs van fossiele energie blijven stijgen. De verwachting is dat in 2020 de kostprijs voor met PV-systemen opgewekte elektriciteit vergelijkbaar is met de consumentenprijs van elektriciteit in Nederland.
17
Bron: Data voor Klimaatmonitor Waterschappen 2012
20
6
Aanbevelingen aan bestuur Unie van Waterschappen Deze verkenning wijst uit dat windenergie op dit moment significant kan bijdrage n aan de klimaatdoelstellingen van de waterschappen. Tegelijkertijd kunnen er extra inkomsten mee worden gegenereerd. Windenergie op RWZI's is hierbij veel minder omstreden dan windenergie op waterkeringen, aangezien bij waterkeringen veiligheid een priori tair belang heeft en het effect van windturbines op waterkeringen nog niet voldoende is onderzocht.
Indien de waterschappen besluiten om verder te gaan met windenergie, dan is nader lokatie onderzoek een goede eerste stap, niet alleen naar de 29 RWZI's die in voorkeursgebieden voor windenergie liggen, maar ook naar de 311 RWZI's die daarbuiten liggen.
De grote hoeveelheid grond van de waterschappen maakt ze tot een interessante partner voor de windindustrie. De goede onderhandelingspositie kan nog worden door meer lokaties gebundeld te laten onderzoeken. Indien nader lokatieonderzoek gewenst is, dan is het van belang om meerdere marktpartijen te involveren, zodat de meest passende partij kan worden gekozen tegen de beste voorwaarden. Het is verstandig o m dit proces te laten coördineren door een onafhankelijke partij met ervaring op het gebied van windenergie.
Windmolens op waterkeringen hebben een groot potentieel, maar waterveiligheid heeft prioriteit. Er er is door diverse partijen geadviseerd om een constructief samenwerkingsproces te starten van waterkeringbeheerders, windindustrie, overheden en kennisinstellingen om nader onderzoek te doen naar de belemmeringen in techniek en beleid. In zo'n proces zullen de belangen van alle partijen een rol spelen . Dit is een belangrijke ontwikkeling waar input van de waterschappen benodigd is. Door in dit vroege stadium hier het voortouw in te nemen, kan regie op het proces verkregen worden. Als eerste stap kunnen in de expertgroep wind&zon contacten gelegd worden met diverse partijen die bezig zijn op dit gebied, zoals Rijkswaterstaat, STOWA en Deltares en evt. later ook NWEA en het ministerie van I&M.
Rijkswaterstaat zit in een soortgelijke ontwikkeling als de waterschappen, windenergie is daar naar voren gekomen als een goede optie om verder te onderzoeken. De belangen van de waterschappenen Rijkswaterstaat overlappen deels. Rijkswaterstaat is erg benieuwd naar wat er binnen de waterschappen gebeurt op dit terrein. Vanuit de expertgroep wind&zon is die interesse ook getoond in wat er gebeurt bij Rijkswaterstaat. Het lijkt verstandig om hierover kennis uit te wissen en de mogelijkheden om samen op te trekken te bespreken.
Zonne-energie heeft een grote potentie, het is aan te bevelen om de kostprijsontwikkelingen te blijven monitoren, en ervaringen op dit gebied te blijven delen in de expertgroep Wind & Zon. Daarnaast kan een inventarisatie van de diverse objecten en hun stroomtarief duidelijk maken welke objecten als eerste in aanmerking komen voor zonne-energie.
Er vindt een maatschappelijke discussie plaats over saldering van duurzame elektriciteit die is opgewekt op andere lokaties dan de eigen woning. Momenteel is dit niet toegestaan. Mocht dit wel mogelijk worden, dan kunnen burgers elders opgewekte duurzame elektriciteit aftrekken van hun eigen energieverbruik. Vanwege het hogere tarief aan energiebelasting dat burgers betalen in vergelijk met de waterschappen, is dit financieel zeer interessant voor de burger. Mocht saldering toegestaan worden in de toekomst, dan biedt dit goede mogelijkheden voor waterschappen om terreinen (zoals
21
rioolwaterzuiveringsinstallaties en waterbergingsgebieden 18) ter beschikking te stellen aan ingelanden om daar duurzame energie op te wekken. Hiermee worden burgers meer betrokken bij het werk van de waterschappen. Het verdient aanbeveling de ontwikkelingen met betrekking tot saldering nauwgezet te blijven volgen in de expertgroep Wind & Zon, en om specifiek te kijken de gevolgen van de nieuwe salderingsregeling zoals voorgesteld in het regeerakkoord.
Duurzaam opgewekte elektriciteit wordt berekend in termen van secundaire energie, de waterschappen hebben in het klimaatakkoord afspraken gemaakt op basis van primaire energie. Secundaire energie worden door omzetting uit primaire energie verkregen, bijvoorbeeld elektriciteit uit kolen, gas of kernenergie. Het valt buiten de scope van deze verkenning om hier nader onderzoek naar te doen. Om deze grootheden goed te kunnen vergelijken zijn nadere afspraken nodig over de bijdrage die duurzaam opgewekte elektriciteit levert aan het verminderen van het primaire energieverbruik van de waterschappen.
18
Hoogheemraadschap Noorderkwartier heeft hier onderzoek naar gedaan, en is tot de conclusie gekomen dat deze mogelijkheid zonder de mogelijkheid van saldering niet haalbaar is.
22
7
Bijlage
23