Afgiftekantoor Turnhout 1
nr 17 // 3 oktober 2014 n
i
e
u
w
s
b
r
i
e
f
Vergoedingen voor thuis- en telewerk Rudy Lardon, Legal Manager SD Worx
De RSZ aanvaardt nu ook een kostenforfait van 40 EUR per maand voor thuis- of telewerk. Wat zijn de voorwaarden? En is cumul mogelijk met andere vergoedingen?
40 EUR In het kader van telewerk/thuiswerk kan het gebeuren dat een werknemer gebruik maakt van zijn eigen internetaansluiting en -abonnement en van de eigen computer(installatie). Wanneer een werkgever tussenkomt in de kosten ervan, beschouwt de RSZ dit als een kostenvergoeding, een vergoeding van kosten eigen aan de werkgever. Bijgevolg gaat het niet om loon en is de terugbetaling vrij van socialezekerheidsbijdragen. De RSZ aanvaardt daarbij een forfaitair bedrag van maximaal 40 EUR per maand, zijnde: • 20 EUR voor het gebruik van het eigen internet en; • 20 EUR voor het computerinstallatie.
gebruik
van
de
eigen
De RSZ sluit zich daarmee aan bij het standpunt dat de fiscus in januari 2014 bekendmaakte. Om de vrijstelling effectief te kunnen toepassen, eist de RSZ dat men voldoet aan alle voorwaarden van de fiscus. De fiscus definieert telewerk als ‘elke vorm van organisatie en/of uitvoering van het werk waarin, met gebruikmaking van informatietechnologie, werkzaamheden die ook op de werkvloer van de
deze
werkgever zouden kunnen worden uitgevoerd, op regelmatige of incidentele basis buiten de werkvloer worden uitgevoerd’. De fiscus beoogt m.a.w. het telewerk dat in de private lokalen van de werknemer (doorgaans thuis) verricht wordt én georganiseerd wordt tijdens de normale werkuren. Wanneer de werknemer zijn internet effectief gebruikt in het kader van dit telewerk, mag de werkgever forfaitair tussenkomen in de kosten daarvan a rato van 20 EUR per maand. Hetzelfde forfait mag toegepast worden wanneer de werknemer zijn eigen computer(installatie) gebruikt. Wanneer het maandelijks toegekende bedrag hoger is dan 20 EUR en de werkgever dit hogere bedrag niet kan verantwoorden, wordt het gedeelte van de vergoeding dat 20 EUR overschrijdt beschouwd als loon en bijgevolg onderworpen aan RSZ-bijdragen en bedrijfsvoorheffing. De RSZ hanteert de strikte definitie van telewerk overeenkomstig de bepalingen van cao nr. 85. De telewerker werkt arbeidsovereenkomst.
in
het
kader
van
een
week:
Vergoedingen voor thuis- en telewerk Nieuwigheden aanvullende pensioenen Financiële soliditeit en investeringsbeslissingen Aangifte rechtspersonenbelasting aanslagjaar 2014
1 2 5 7
Een uitgave van Standaard Uitgeverij Professional – Mechelsesteenweg 203 – 2018 Antwerpen Verschijnt tweewekelijks (niet in juli en augustus) – Erkenningsnummer P 602601 – PB-nummer B-41
-1-
nr 17 // 3 oktober 2014 / / n
i
e
u
w
s
b
r
i
e
f
Hij voert op regelmatige basis en niet incidenteel werkzaamheden, die ook op de bedrijfslocatie van de werkgever zouden kunnen worden uitgevoerd, buiten die bedrijfslocatie uit. Meer bepaald in zijn woning (of in elke andere door hem gekozen plaats).
Bijvoorbeeld: de kosten voor een kantoor of werkplaats thuis (verwarming, verlichting, onderhoud…) en de kosten voor het gebruik van hulpmiddelen, apparatuur en van bureau- en ander materiaal (inkt, papier, communicatie, machines, internet…).
Hij maakt daarbij gebruik van ‘informatietechnologie’.
Kosten verbonden aan de aankoop, installatie en/of onderhoud van hulpmiddelen, apparatuur en materiaal (pc, telefoon, printer…) vallen buiten de 10 %. De werkgever kan deze kosten dus boven op de 10 % vergoeden.
Dit stemt bijna overeen met de door de fiscus gehanteerde definitie, op één detail na. Voor de RSZ moet het gaan om telewerk op regelmatige basis, daar waar de fiscus het forfait ook aanvaardt voor telewerk op incidentele basis. De RSZ beraadt zich momenteel nog over de draagwijdte van de begrippen incidenteel en occasioneel. Wordt dus vervolgd. Rekening houdend met het nuanceverschil, kan het kostenforfait van 40 EUR vrij van RSZ en bedrijfsvoorheffing zonder probleem toegekend worden aan telewerkers die op regelmatige basis van thuis uit werken. Voor wie dit slechts occasioneel doet, is enige voorzichtigheid geboden. Aan werknemers die voor een deel thuis werken, kan de werkgever ook nog een andere vergoeding betalen voor de gemaakte kosten. Daarbij heeft hij de keuze tussen een vergoeding gelijk aan 10 % van het loon dat betrekking heeft op de thuis geleverde prestaties, en een bureauvergoeding.
Telewerkforfait van 10 % De 10 % omvat alle aan het telewerk verbonden kosten voor rekening van de werkgever.
De forfaits van 20 EUR voor het gebruik van de eigen computer(installatie) en voor het gebruik van het eigen internet kunnen bijgevolg niet betaald worden boven op het telewerkforfait van 10 %.
Bureauvergoeding van 117,27 EUR per maand Een bureauvergoeding mag enkel toegekend worden aan werknemers die structureel en op regelmatige basis een gedeelte van hun arbeidstijd thuis presteren en die bijgevolg in hun woning een ruimte moeten inrichten waar zij dat werk kunnen uitvoeren. De RSZ aanvaardt momenteel een forfaitair bedrag van 117,27 EUR per maand. Dit bedrag wordt geacht kosten voor verwarming, elektriciteit, telefoon, klein bureaumateriaal enzovoort te dekken. Een cumul met de forfaits van 20 EUR lijkt niet uitgesloten, uiteraard op voorwaarde dat kan aangetoond worden dat deze kosten niet reeds in de bureauvergoeding begrepen zijn.
Nieuwigheden aanvullende pensioenen Consulententeam Sociare, socioculturele werkgeversfederatie
Twee nieuwe wetten voeren enkele nieuwigheden in op het vlak van aanvullende pensioenen en passen de Wet Aanvullende Pensioenen (WAP) aan. • Het begrip en de verplichtingen bij ‘uittreding’ wijzigen. • De informatie aan burgers over hun aanvullend pensioen verruimt en wordt efficiënter. • De pensioenleeftijd wordt een verplichte vermelding in het pensioenreglement. • De regels rond bevoegdheid en verjaring voor rechtsvorderingen m.b.t. aanvullende pensioenen vereenvoudigen.
Wijziging begrip en verplichtingen bij ‘uittreding’ De Wet diverse bepalingen van 15 mei 2014 hervormt het begrip ‘uittreding’ in de WAP. Voor deze wijziging was er sprake van uittreding in volgende gevallen: • wanneer de arbeidsovereenkomst van een aangesloten werknemer eindigt (door een andere oorzaak dan overlijden of pensionering);
-2-
nr 17 // 3 oktober 2014 / / n
i
e
u
w
s
b
r
i
e
f
• bij overdracht van de arbeidsovereenkomst van een aangesloten werknemer in het kader van een conventionele overgang van onderneming zonder overname van het aanvullend pensioenplan (toepassing cao nr. 32bis). De uittreding van een aangesloten werknemer beëindigt de actieve aansluiting van die persoon bij het aanvullend pensioenplan en is dan ook de aanleiding voor het bepalen van de rechten van de werknemer. De WAP verbond aan het ogenblik van uittreding dan ook de volgende verplichtingen voor de werkgever: • aanzuiveren van eventuele tekorten wanneer de opgebouwde reserves de minimale rendementsgarantie niet dekken1; • de werknemer binnen de wettelijke termijn informeren over zijn keuzemogelijkheden2; Sinds 29 juni 2014 (datum inwerkingtreding wijziging WAP) geldt dat: • de werkgever (‘inrichter’) meer tijd krijgt om in de oude gevallen van uittreding te voldoen aan zijn aanzuiveringsplicht. De uittreding van de werknemer roept deze verplichting nog altijd in het leven maar de werkgever heeft tijd om eraan te voldoen tot het ogenblik waarop de werknemer zijn reserves overdraagt (of) tot het ogenblik van pensionering of opheffing van het plan. De informatieplicht blijft wel onmiddellijk te voldoen. • er voortaan ook sprake is van uittreding wanneer een aangesloten werknemer niet meer aan de aansluitingsvoorwaarden van het pensioenplan voldoet, ook al eindigt de arbeidsovereenkomst niet. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer een werknemer overstapt naar een andere functie, binnen een personeelscategorie waarvoor geen of een ander pensioenplan geldt. In dat nieuwe geval van uittreding geldt ook een afwijkende regeling voor de werkgeversverplichtingen: −
De aanzuiveringsplicht én de informatieplicht verschuiven naar het ogenblik waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, anders dan door overlijden of pensionering.
−
Wanneer echter door de uittreding de overlijdensdekking komt te vervallen en de werknemer gebruik maakt van de mogelijkheid om de opgebouwde reserves over te dragen naar de onthaalstructuur (als het pensioenreglement daarin voorziet)3, doet de uittreding de aanzuiverings- en informatieplicht wel onmiddellijk ontstaan.
• er geen uittreding plaatsvindt wanneer de werknemer na het einde van zijn arbeidsovereenkomst een nieuwe arbeidsovereenkomst sluit met een andere werkgever binnen hetzelfde ‘multi-inrichterpensioenstelsel’.4 Voorwaarde is wel dat tussen de deelnemende ‘inrichters’ een uittredingsovereenkomst5 bestaat die de overname van de rechten en plichten van de overdragende naar overnemende ‘inrichter’ regelt. De aanpassing van het pensioenreglement van de groepsverzekering van uw organisatie aan deze wijzigingen moet gebeuren tegen uiterlijk 1 juli 2017. De werkgever neemt daarvoor best contact op met zijn groepsverzekeraar.
Verruiming informatie aan burgers Naar analogie met de beveiligde webapplicatie ‘MyPension’ die burgers vandaag geïndividualiseerde informatie geeft over hun wettelijk pensioen, stelt de wetgever dat tegen uiterlijk 31 december 2016 elke burger toegang moet krijgen tot de databank tweede pensioenpijler (DB2P)6 voor geïndividualiseerde informatie over zijn aanvullend pensioen. Jaarlijks krijgt de burger een melding in zijn beveiligde elektronische brievenbus (e-box7) dat de geactualiseerde gegevens van zijn aanvullend pensioen raadpleegbaar zijn in DB2P. Ook krijgt hij een melding als hij binnen zes maanden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd het aanvullend pensioen niet opgenomen heeft. Vanaf 1 januari 2016 wijzigt daarnaast de jaarlijkse pensioenfiche, zodat de informatie die daarop staat coherent is met de informatie in DB2P. De fiche is voortaan overigens alleen nog te bezorgen aan actieve (niet-uitgetreden) aangeslotenen. De fiches voor passieve aangeslotenen (‘slapers’) zijn dus niet langer verplicht8, wat de administratieve kosten sterk doet zakken. De kosten zijn nog meer te drukken wanneer men gebruik maakt van de nieuwe mogelijkheid om de fiches voortaan elektronisch af te leveren9. Ten slotte krijgt elke burger vanaf 2016 in het jaar waarin hij de leeftijd van 45 jaar bereikt per brief10 geïndividualiseerde informatie over: • zijn wettelijke pensioenrechten: een loopbaanoverzicht en een raming; • zijn aanvullende pensioenrechten: de gegevens uit DB2P op 1 januari van het betrokken jaar.
-3-
nr 17 // 3 oktober 2014 / / n
i
e
u
w
s
b
r
i
e
f
Verplichte vermelding ‘pensioenleeftijd’ in pensioenreglement Om verwarring te voorkomen wordt in de meeste bepalingen van de Wet Aanvullende Pensioenen (WAP) het begrip ‘pensionering’ vervangen door ‘de pensioenleeftijd zoals bepaald in het pensioenreglement’. Als het reglement daarin voorziet, kan een aangesloten werknemer zijn aanvullend pensioen immers opnemen voordat hij aan de voorwaarden voldoet om zijn wettelijk pensioen op te nemen en ten vroegste op de leeftijd van 60 jaar. De ‘pensioenleeftijd’, de leeftijd dus waarop de aangesloten werknemer zijn aanvullend pensioen kan opnemen, wordt daarmee dan ook een verplichte vermelding in het pensioenreglement. De aanpassing van het pensioenreglement van de groepsverzekering aan deze wijzigingen moet gebeuren tegen 1 juli 2017. De werkgever neemt daarvoor best contact op met zijn groepsverzekeraar.
Bevoegdheid en verjaring Vandaag is de bevoegdheid voor rechtsvorderingen over aanvullende pensioenen verdeeld over verschillende rechtbanken11. Sinds 1 september 2014 komen alle rechtsvorderingen over aanvullende pensioenen die aangesloten werknemers, aangesloten zelfstandigen of hun begunstigden instellen tegen de ‘inrichters’ van het stelsel12 of tegen de pensioeninstelling13, in principe voor de arbeidsrechtbank (en in hoger beroep voor het arbeidshof). Andere rechtbanken kunnen wel nog bevoegd blijven voor vorderingen tussen de ‘inrichter’ en de pensioeninstelling. Sinds 29 juni 2014 geldt een verjaringstermijn van vijf jaar voor alle rechtsvorderingen over aanvullende pensioenen, behalve vorderingen tussen de ‘inrichter’ en de pensioeninstelling. Daarmee komt er een einde aan het kluwen van termijnen dat voordien gold, met de aard van de vordering en de identiteit van partijen als bepalende factoren. De nieuwe termijn van vijf jaar start op het ogenblik dat de eisende partij over de nodige informatie14 beschikt (of redelijkerwijze had moeten beschikken) om de vordering in te stellen. Zij loopt echter niet ten aanzien van minderjarige begunstigden en wordt geschorst bij bewezen overmacht om binnen vijf jaar te reageren. Bron: Wet van 8 mei 2014 betreffende de aanvullende pensioenen, andere aanvullingen van de voordelen toegekend voor de verschillende takken van de sociale zekerheid en de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank, Belgisch Staatsblad 2 juni 2014; Wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen, Belgisch Staatsblad 19 juni 2014.
1 De wet legt een verplicht minimumrendement op voor bijdragen gestort in het pensioenplan. Voor plannen van het type vaste bijdragen geldt een verplicht minimumrendement voor zowel de werkgeversbijdragen (3,25 %) als de persoonlijke bijdragen van de werknemer (3,75 %). Voor de plannen van het type te bereiken doel geldt alleen een verplicht minimumrendement voor de persoonlijke bijdragen van de werknemer (3,75 %). 2 M.n. de opgebouwde reserves bij de pensioeninstelling laten of ze overdragen aan een andere pensioeninstelling. 3 Als werkgever hebt u de verplichting om de pensioeninstelling (groepsverzekeraar) schriftelijk van deze vorm van uittreding te verwittigen binnen een termijn van 30 dagen die volgt op de uittreding. De pensioeninstelling heeft dan op zijn beurt 30 dagen de tijd om de werknemer schriftelijk te informeren over de uittreding en over het feit of de overlijdensdekking al dan niet voortduurt, de eventuele gevolgen daarvan en zijn recht om de verworven reserves over te dragen naar de onthaalstructuur. Als de werknemer na het verzenden van de mededeling van de pensioeninstelling 30 dagen laat verstrijken, wordt hij geacht niet te hebben gekozen voor overdracht naar de onthaalstructuur. 4 D.i. een aanvullend pensioenstelsel ingevoerd door meerdere ‘inrichters’ (verschillende werkgevers of verschillende fondsen voor bestaanszekerheid namens verschillende sectoren) maar met een en dezelfde pensioeninstelling die het stelsel beheert en uitvoert. 5 Een kopie van die overeenkomst maakt deel uit van het pensioenreglement. 6 Deze databank werd in 2006 in eerste instantie opgericht om het de RSZ, de fiscus en de FSMA mogelijk te maken controles uit te oefenen. De gegevens van deze databank worden jaarlijks geactualiseerd op basis van de informatie die pensioeninstellingen bezorgen. 7 De e-box is een onderdeel van het online dienstenplatform van de sociale zekerheid. De burger kan aan Sigides (beheerder van DB2P) ook een e-mailadres doorgeven waarnaar die de informatie mag sturen. 8 Zij kunnen hun gegevens voortaan bekijken in DB2P. 9 De aangeslotene behoudt wel het recht om opnieuw fiches op papier te vragen. 10 De brief vermeldt hoe men de gegevens op elektronische wijze kan raadplegen. Als men niet kiest voor een elektronische mededeling, krijgt men vijf jaar later de geactualiseerde informatie opnieuw per brief.
-4-
nr 17 // 3 oktober 2014 / / n
i
e
u
w
s
b
r
i
e
f
11 O.a. in functie van de partij tot wie de aangesloten werknemer zijn vordering richt (de werkgever of de pensioeninstelling). 12 D.i. de werkgever of het fonds voor bestaanszekerheid. 13 D.i. de groepsverzekeraar of het pensioenfonds. 14 Als de vordering uitgaat van de werknemer, betekent dat concreet kennis van het voorval dat de vordering doet ontstaan of van de schade en de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon. Als de vordering uitgaat van een begunstigde, betekent dat concreet kennis van het bestaan van het aanvullend pensioen, zijn hoedanigheid van begunstigde en het voorval dat de prestatie opeisbaar doet worden.
Financiële soliditeit en investeringsbeslissingen Stefaan Tuytten, SBB Accountants & Adviseurs
Ook socialprofitorganisaties worden op geregelde tijdstippen geconfronteerd met investeringsbeslissingen. De werking en het ‘uitzicht’ van de vereniging vandaag is mede het gevolg van de in het verleden gerealiseerde investeringen. De investeringen vandaag zullen op hun beurt bepalend zijn voor de vereniging van morgen. Investeringen zijn dus zeer belangrijk. Doch investeringsbeslissingen moeten wel doordacht genomen worden. Men mag niet over één nacht ijs gaan. Zo niet dreigen deze beslissingen de financiële soliditeit van de vereniging ernstig schade toe te brengen.
Investeringsbeslissingen: risicovol Bij investeringsbeslissingen worden huidige financiële middelen gemobiliseerd in de hoop (overtuiging) dat deze toekomstige positieve kasstromen zullen genereren. Bij een investering is men dus maar van één zaak 100% zeker, te weten dat men nu financiële middelen voor lange tijd ‘vastzet’. Of deze investeringen aan de vooropgestelde verwachtingen zullen voldoen is onzeker. Door dit tijdsverschil tussen huidige zekere uitgaven versus toekomstige onzekere ontvangsten is elk investeringsproject risicovol. Het komt erop aan dit risico zo correct mogelijk in te schatten en zo veel als mogelijk in te dekken. Doet men dat niet, dan kan de investering de financiële soliditeit van de vereniging op ernstige wijze ondergraven.
Niet beslissen is ook beslissen Daarentegen, wie overmatig angst heeft voor de risico’s inherent aan een investeringsbeslissing loopt het gevaar dat investeringsbeslissingen worden uitgesteld of zelfs afgevoerd. Doch ook dit is geen optie. Immers niet beslissen is ook beslissen. Dit zal ervoor zorgen dat de bestaande capaciteit niet langer voldoet aan de noden. Daar er in de voorbije periodes geen investeringen werden gerealiseerd, dreigt de vereniging op een punt te komen waarbij een grote inhaalbeweging onafwendbaar wordt, wil men het maatschappelijk doel van de vereniging verder realiseren. Heel veel financiële middelen zullen dan op relatief korte tijd moeten worden gemobiliseerd. De vraag is of de vereniging daartoe dan nog in staat zal zijn.
Langetermijnbeslissingen Investeringen zullen gedurende lange tijd invloed hebben op de werking en het wezen van de vereniging. In die zin zijn investeringsbeslissingen een cruciaal onderdeel van de langetermijnplanning. Hoe zal de vereniging op lange termijn evolueren? Welke investeringen dringen zich op wil men dat realiseren? Hoe worden deze investeringen het best gespreid in de tijd? Dit langetermijnaspect zal ook zijn invloed hebben op de financiële soliditeit van de vereniging op langere termijn. Men moet er dus oog voor hebben dat de investeringsbeslissing deze niet in het gedrang brengt. Bij elke investeringsbeslissing moet deze bekommernis een cruciale rol spelen. Immers de investering mag maar worden gerealiseerd als deze de toekomstige financiële gezondheid van de vereniging niet in gevaar brengt. Daar investeringsbeslissingen gedurende lange termijn gevolgen zullen hebben op financieel vlak, zijn toekomstige ‘bijsturingen’ zo goed als uitgesloten. Dit maakt een investering des te risicovoller.
-5-
nr 17 // 3 oktober 2014 / / n
i
e
u
w
s
b
r
i
e
f
Financiële soliditeit Een vereniging is financieel gezond als: 1. zij haar langetermijnverplichtingen kan nakomen. Dit kan men nagaan via de solvabiliteitsratio’s; 2. haar kortetermijnverplichtingen kan nakomen. Liquiditeitsratio’s geven hierover inzicht; 3. gezond gefinancierd is, met andere woorden als de langetermijnmiddelen langetermijnbronnen. Dit wordt uitgedrukt door de ratio nettobedrijfskapitaal;
gefinancierd
zijn
door
4. de rentabiliteit verzekerd is. De social profit streeft geen winst na. In se volstaat het dat de kosten gedekt zijn door de opbrengsten. Indien echter via de bestemde fondsen niet alle potentiële uitdagingen zijn ingedekt, zal een positief resultaat meestal de enige weg zijn om daaraan te werken en dienen de opbrengsten de kosten te overstijgen.
Investeringsbeslissing: drie stappen Vooreerst dient te worden nagegaan of de vereniging de investering kan dragen. Dit gebeurt via een doorgedreven investeringsanalyse. Hierbij wordt nagegaan of de toekomstige kasstromen in staat zijn de initiële investeringsuitgave te dekken. Daar bij de investeringsanalyse de toekomstige kasstromen moeten worden begroot en daar niemand in de toekomst kan kijken, impliceert dit dat elke investeringsanalyse vertrekt van premissen. Deze zijn echter geen zekerheid. Via risicoanalyse kan men het risicoprofiel van de investering bepalen. Daarnaast kan men ook detecteren welke van de geprojecteerde kasstromen, bij verkeerde inschatting ervan, het grootste effect zullen hebben, met andere woorden het meest risicovol zijn. Tot slot dient men na te gaan of men dit project zal kunnen financieren. Is men zeker dat men het project kan financieren, dan moet men beslissen via welke financieringsbronnen dit dient te gebeuren. Pas als er op deze drie domeinen een positief antwoord kan worden gegeven, is het verantwoord het investeringsproject ook effectief te realiseren. Met andere woorden: • de vereniging kan het investeringsproject dragen; • het project, hoewel het door de vereniging kan worden gedragen op basis van de vooropgestelde premissen, is niet zo risicovol dat als een of meerdere van deze premissen niet worden gerealiseerd de vereniging het project niet langer kan dragen; • voor de financiering van het project kunnen voldoende en de juiste financiële middelen worden gemobiliseerd.
Invloed op solvabiliteit Het investeringsproject moet worden gefinancierd. Indien dit gebeurt via vreemde middelen (leningen), zal de financiële onafhankelijkheid van de vereniging dalen. Hiermede dient bij de financieringsbeslissing rekening gehouden te worden. Zeker als uit de langetermijnplanning blijkt dat de vereniging in de nabije toekomst nog investeringen zal moeten realiseren. Deze toekomstige investeringen zullen op hun beurt maar kunnen worden gefinancierd door leningen indien de financiële onafhankelijkheid na de financiering van het eerste investeringsproject nog voldoende is.
Invloed op liquiditeit Indien de investering geheel of gedeeltelijk wordt gefinancierd door liquide middelen waarover de vereniging beschikt, zal dit zijn invloed hebben op de liquiditeit van de vereniging. Bij de financieringskeuze zal hiermee rekening moeten worden gehouden. Financiert men de investering met vreemde middelen, dan zal dit bij de start van het investeringsproject geen invloed hebben op de liquiditeit van de vereniging, doch dit is wel het geval eenmaal het project is gerealiseerd. Door de lening zal de vereniging over meer liquiditeiten moeten kunnen beschikken. Immers periodiek zal kapitaal moeten worden terugbetaald en zal men de intresten moeten kunnen dragen.
-6-
nr 17 // 3 oktober 2014 / / n
i
e
u
w
s
b
r
i
e
f
Invloed op nettobedrijfskapitaal De investeringsbeslissing zal de vaste activa van de vereniging verhogen. Dit zijn langetermijnmiddelen. Deze dienen gefinancierd te worden met langetermijnbronnen. Doet men in het kader van de financiering van het investeringsproject een beroep op langetermijnleningen, dan zal dit geen effect hebben op het nettobedrijfskapitaal. Dit is echter wel het geval als men voor de financiering liquide middelen inzet of als de lening een kortere looptijd heeft dan de tijd waarin het actief effectief zal worden ingezet in de werking.
Invloed op het resultaat Het geïnvesteerd actief zal geleidelijk in kosten worden genomen via de afschrijvingen. Dit betekent dat de kosten zullen stijgen. Daarnaast zullen ook de financiële kosten stijgen als men de investering financiert via een lening (intrestkosten) of zullen de financiële opbrengsten dalen als men voor de financiering een beroep doet op liquide middelen (derving van intrestopbrengsten).
Aangifte rechtspersonenbelasting aanslagjaar 2014 Hans Vermeulen, bvba ACE AUDIT De verenigingen hebben in september hun aangifte rechtspersonenbelasting op papier ontvangen. De aangiftes kunnen eveneens elektronisch ingediend worden. In dit artikel wordt bijkomende informatie omtrent de indieningstermijn, de elektronische indiening en de mee te sturen bijlagen toegelicht.
1. Indieningstermijn De indieningsdatum voor de aangifte rechtspersonenbelasting zowel op papier als elektronisch via Biztax, normaal lopend tot 30 september 2014, is verlengd tot 22 oktober 2014. Vanaf aanslagjaar 2015 zal alleen nog maar elektronisch ingediend kunnen worden.
2. Elektronische indiening Elektronische indiening gebeurt via de website www.biztax.be, waar u alle informatie vindt. In ‘Mijn aangiften’ kan u het aanvraagformulier en alle bijlageformulieren online invullen. Na een zoekopdracht krijgt u een overzicht van alle aangiften die al ingevuld of ingediend zijn. Een nieuwe aangifte maakt u aan door de knop ‘Andere aangifte aanmaken’ aan te klikken. U kan eveneens een belastingsimulatie maken. Na indiening en validatie van uw aangifte kan u het ontvangstbewijs, de bijlagen en de aangifte elektronisch consulteren. U dient te beschikken over een elektronische identiteitskaart of over een digitaal certificaat om de aangifte elektronisch in te dienen.
3. Bijlagen bij de aangifte rechtspersonenbelasting De jaarrekening moet worden meegestuurd indien de vereniging niet verplicht is de jaarrekening neer te leggen bij de Balanscentrale van de Nationale Bank. Verenigingen die hun jaarrekening moeten neerleggen bij de Nationale Bank van België moeten hun jaarrekening niet toevoegen, wat blijkt uit het vak ‘diverse bescheiden en opgaven’. De gegevens van de contactpersoon van de vereniging moeten ingevuld worden (zowel op de papieren aangifte als de elektronische aangifte). Verenigingen die een enkelvoudige boekhouding voeren dienen als bijlage de gedetailleerde staat van ontvangsten en uitgaven en de staat van het vermogen bij te voegen zoals door de jaarlijkse algemene vergadering goedgekeurd werd.
-7-
nr 17 // 3 oktober 2014 / / n
i
e
u
w
s
b
r
i
e
f
4. Diverse Indien op de eerste bladzijde van de aangifte het bankrekeningnummer niet vermeld is of het bankrekeningnummer is niet meer correct, dan moet op het eerste blad in het vak ‘bankinformatie’ de BIC-code en het IBAN-rekeningnummer worden vermeld. Zowel de aangifte als de bijlagen dienen allemaal gedagtekend en gehandtekend te worden. Op het laatste blad van de aangifte dient u eveneens te vermelden hoeveel bijlagen worden meegestuurd.
Colofon K e r n r e d a c t i e : Renaat Vandevelde (Procura vzw), Consulententeam Sociare (Socioculturele werkgeversfederatie), Stefaan Tuytten (SBB Accountants & Adviseurs), Hans Vermeulen, Rudy Lardon (SD Worx), Dirk AJ Coeckelbergh E i n d r e d a c t i e : Evi Plettinckx,
[email protected] Verantwoordelijke uitgever: Jeroen Overstijns, Mechelsesteenweg 203, 2018 Antwerpen Service center: U kunt ons bereiken op +32 3 285 72 36 of via
[email protected] / www.standaarduitgeverijprofessional.be. © WPG Uitgevers België NV, Mechelsesteenweg 203 B-2018 Antwerpen VZW Actueel houdt abonnees volledig op de hoogte van alle ontwikkelingen rond vzw’s in België. Deze nieuwsdienst is een digitale uitgave van Standaard Uitgeverij Professional, www.lexfin.be/vzwactueel, in samenwerking met Procura vzw (www.procura.be), Abonnees krijgen bovendien tweewekelijks de nieuwsselectie op papier.
© Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag gereproduceerd, overgenomen of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie streeft naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie, waarvoor ze echter niet aansprakelijk kan gesteld worden.
-8-