VERGETEN LANDRASSEN EN OUDE TARWEVARIËTEITEN, EEN DUURZAME KANS VOOR DE CREATIEVE BOER
Astrid Vanbiervliet Agro- en Biotechnologie, Landbouw Academiejaar 2006-2007
Wervel Vooruitgangstraat 333/9a 1030 Brussel
[email protected] tel. 0032-(0)2-203 60 29
1
2
Woord vooraf Op een vredige lentedag (mei 2006), wandelend in het Franse zonnetje, kwam ik vorig jaar terecht op een biomarktje in Nîmes. Alternatieve projecten en de resultaten ervan werden er tentoongesteld, waaronder de verwerking van oude tarwevariëteiten tot brood. Henri Ferté, een Franse bio-ingenieur en bioboer, verkocht er zijn Tousellebrood. Het onderwerp prikkelde onmiddellijk mijn nieuwsgierigheid. Gedurende mijn stage bij Wervel (herfst 2006) kwam ik weer in contact met het onderwerp en stelde ik voor om hierover mijn eindwerk te schrijven. Alle medewerkers of coördinaten van Wervel wil ik bedanken voor hun geduld. Frederik Claerbout, mijn stagementor, wil ik ook bedanken voor de keuzevrijheid die ik kreeg omtrent het onderwerp van mijn project. Jeroen Watté en Patrick de Ceuster wil ik bedanken voor hun enthousiasme en vertrouwen omtrent het project. Ook de startinformatie en de vele dvd’s die ik van hen kreeg waren een welgekomen hulp. Katrien Van Oost wil ik bedanken voor het feit dat ze mij verschillende dagen het computerscherm bespaarde door mij mee te nemen naar verschillende activiteiten die zeer interessant waren. Luc Vankrunkelsven, een trouwe pendelaar Brazilië-België, mag ook gerust vermeld worden, ook al zijn het aantal stage-uren in zijn bijzijn zeer beperkt. In het kader van mijn project heb ik ook een vergadering gevolgd van de themagroep “eigen zaadteelt”. Hierbij wil ik Louis De Bruyn bedanken voor zijn uitnodiging en uitleg. Hervé De Clercq wil ik eveneens bedanken voor de korte, maar interessante uitleg én voor de lift vanuit Deinze. In Frankrijk liep ik een korte stage van vier dagen bij Henri Ferté, voorzitter van de “Syndicat de Promorion Touselle”. Hij liet mij het landras “Touselle” ontdekken, een variëteit die hij zelf teelt en waarvan hij zijn brood bakt (voor eigen consumptie). Dankzij Henri heb ik ook de kans gekregen om kennis te maken met de leden van de “Syndicat de Promotion Touselle”, Franse boer-bakkers die oude variëteiten telen en onderzoekers van het INRA-instituut. Daarnaast was Henri bereid om elke vraag te beantwoorden en vertelde met overtuiging over de landrassen die hij teelde. Zijn aparte visie op de landbouw, de teelttechnieken en de omgang met de natuur deed mij nogmaals stilstaan bij de huidige landbouwmentaliteit, waarvoor dank. Raphaël Baltassat, een Franse boer-bakker die onder andere het Vlaamse landras “Witte van Vlaanderen” teelt, wil ik bedanken voor zijn vriendelijkheid en zijn spontane hulp en uitleg over deze variëteit. Maria Irazoki ontmoette ik eveneens in Frankrijk. Ook zij teelt oude variëteiten om er brood van te bakken. Met veel plezier heb ik naar haar verhalen geluisterd over de verwerkingsmogelijkheden van verschillende variëteiten en de afzet van de verwerkte producten op de markt, aan huis en via afzetkanalen.
3
Verder wil ik nog Nicolas Supiot, Jean-François Berthellot & Co bedanken voor de korte, maar aangename woordenuitwisseling. Ook Kahosl’ers wil ik bedanken. Willem Christiaens, verantwoordelijke van de bibliotheek op Kaho Sint-lieven, wil ik bedanken voor de hulp bij het uitlenen van het boek “Bread-making quality of wheat” aan de bibliotheek van Wageningen. Leonard Vandooren, docent en ook mijn (stage)projectbegeleider, was zeer geduldig, waarvoor dank. Ook mijn klasgenoten, Andries, Michiel en Fons wil ik bedanken, gewoon omwille van de aangename sfeer die er steeds heerste. Daarnaast apprecieer ik ten zeerste de interesse die de kleine groep boeren en particulieren toonden voor het project. En Pierre wil ik extra bedanken voor de interessante uitleg over oude variëteiten. Vele vrienden en kennissen waren een steun, hulp en stimulans bij het werken aan dit eindwerk. Jan Lambers wil ik bedanken voor de lift en het aangenaam gezelschap tot Expo Paris, een landbouwbeurs die ik in het kader van mijn project bezocht. Ook Aldith en Dominique, kennissen bij wie ik logeerde gedurende mijn “stage” in Frankrijk, wil ik bedanken voor hun gastvrijheid en goede zorg. Het eeuwig enthousiasme en de opkikkerende lach van Kim en Hilde, de rustige en steeds vredige kijk van Nik op elke situatie, de ontspannende, interessante en moedgevende gesprekken met Levi op kot, maar ook de onnozele momenten met Ludo erbij én de weekendjes in de Ardennen met Spevi maakten de onaangename momenten dragelijker. Uiteraard mag ik ook mijn zusjes en broertjes niet vergeten! Alice, Aline, Vava en Floflo wil ik bedanken omdat ze op een leuke manier mijn zinnen hebben verzet tijdens elke “fourd”-moment én natuurlijk ook bedankt voor de vele warme knuffels. Ook alle vriendelijke vreemden wil ik bedanken voor hun spontaniteit. Pitchoune, de buurvrouw van Aldith en Dominique, en alle Fransmannen of vrouwen die mij een lift aangeboden hebben tussen Nîmes-Franqueveaux. Ook de medereizigers waarmee ik een babbeltje heb geslagen gedurende de lange treinrit naar Frankrijk en terug, hebben voor een aangename tijd gezorgd.
4
5
Inhoudstafel Woord vooraf ...................................................................... 3 Inhoudstafel ...................................................................... 6 Inleiding ......................................................................... 8 Literatuurstudie ................................................................. 10 1.
2.
3.
HISTORISCHE ACHTERGROND ................................................... 10 1.1.
Brood in de geschiedenis .............................................. 10
1.2.
Het ontstaan van Triticum aestivum .................................... 11
1.3.
Verspreiding van tarwe in vroegere tijden ............................. 13
1.4.
Granen in Europa voor en gedurende de middeleeuwen .................... 14
VEREDELING VAN TARWE IN BELGIE ............................................ 14 2.1.
Selectie, een boerenzaak .............................................. 15
2.2.
Veredeling van tarwe tot en met WOII .................................. 16
2.3.
Tarweteelt in België na WOII .......................................... 18
2.4.
Rassenonderzoek kwaliteitstarwe 2003 .................................. 20
2.5.
Conclusie ............................................................. 22
KWALITEIT METEN ........................................................... 23 3.1.
De tarwekorrel ........................................................ 23
3.2.
De bakwaarde van tarwe ................................................ 23
3.3.
De eiwitten ........................................................... 24
3.3.1.
De verschillende eiwitten......................................... 24
3.3.2.
Het eiwitgehalte.................................................. 24
3.3.3.
De eiwitkwaliteit................................................. 25
3.4.
Zetmeel ............................................................... 25
3.5.
Korrelhardheid ........................................................ 26
3.6.
Schot ................................................................. 27
3.7.
Maalkwaliteit ......................................................... 27
3.8.
De verschillende kwaliteitstesten ..................................... 27
3.8.1.
De sedimentatie-index van zeleny.................................. 27
3.8.2.
Het Valgetal van Hagberg.......................................... 28
3.8.3.
De W-waarde van Chopin............................................ 28
3.9. 4.
DE VOEDINGSKWALITEIT VAN BROOD IN DE 21STE EEUW ........................... 29 4.1.
Kwaliteit van het graan ............................................... 30
4.2.
Kwaliteit van de bloem ................................................ 31
4.3.
Het bereidingsproces .................................................. 32
4.4.
Voor het welzijn van de consument ..................................... 33
4.4.1.
Voedselveiligheid................................................. 33
4.4.2.
Gezondheid........................................................ 33
4.5. 5.
Conclusie ............................................................. 29
Conlusie .............................................................. 35
HET BELANG VAN OUDE TARWEVARIËTEITEN ...................................... 35 5.1.
De ecologische meerwaarde van oude tarwevariëteiten ................... 37
5.1.1.
Wintertarwe, een duurzame teelt?.................................. 37
5.1.2.
Oude variëteiten, een plus voor het milieu........................ 39
5.2.
Innoveren met oude variëteiten ........................................ 40
6
5.2.1.
Inleiding......................................................... 40
5.2.2.
Bestaande projecten............................................... 41
5.3. 6.
Conclusie ............................................................. 44
WETGEVING ................................................................. 45 6.1.
De rassenlijst ........................................................ 46
6.2.
Intellectuele eigendomsrechten ........................................ 47
6.2.1.
Het kwekersrecht.................................................. 48
6.2.2.
Rechten in EUR te betalen......................................... 50
6.3.
Wetteksten ............................................................ 50
6.3.1.
Vlaamse wetteksten................................................ 50
6.3.2.
Europese wetteksten............................................... 51
6.4.
Conclusie ............................................................. 51
Doelstellingen ................................................................... 53 Materiaal en methoden ............................................................ 54 1.
DE TEELT EN VERWERKING MET EIGEN OGEN ZIEN ................................ 54
2.
DE INTERESSE TOETSEN IN BELGIË ............................................ 54
3.
BELGISCHE BOEREN IN HET BEZIT VAN OUDE VARIËTEITEN ........................ 55
4.
GEÏNTERESSEERDEN ONTMOETEN ELKAAR ......................................... 55
5.
ZAAIZAAD VOOR DE BELGISCHE BOEREN ......................................... 55
Resultaten ....................................................................... 57 1.
DE TEELT EN DE VERWERKING MET EIGEN OGEN ZIEN ............................. 57 1.1.
Bijeenkomst rond de FSO-proefveldjes .................................. 57
1.2.
Touselle .............................................................. 58
1.3.
Verwerking & afzet .................................................... 59
2.
DE INTERESSE TOETSEN IN BELGIË ............................................ 60
3.
BELGISCHE BOEREN IN HET BEZIT VAN OUDE VARIËTEITEN ........................ 60
4.
GEÏNTERESSEERDEN ONTMOETEN ELKAAR ......................................... 61
5.
ZAAIZAAD VOOR DE BELGISCHE BOEREN ......................................... 61
Discussie ........................................................................ 63 1.
LITERATUURSTUDIE .......................................................... 63
2.
DOELSTELLINGEN ............................................................ 64
3.
DUURZAME LANDBOUW ......................................................... 65
4.
SLOT ...................................................................... 67
Besluit .......................................................................... 69 Bibliografie ..................................................................... 70 1.
INTERNETBRONNEN ........................................................... 70
2.
BOEKEN .................................................................... 71
3.
UITGAVES/FOLDERS/KRANTJES ................................................. 72
4.
KRANTENARTIKELS ........................................................... 73
5.
BEELDMATERIAAL ............................................................ 74
Lijst van tabellen en figuren .................................................... 76 1.
FIGUREN ................................................................... 76
2.
TABELLEN .................................................................. 76
Bijlagen ......................................................................... 78
7
Inleiding De literatuurstudie is als volgt opgebouwd. Eerst en vooral heb ik algemene achtergrondinformatie meegeven. Hier wordt het ontstaan van brood besproken, maar ook het ontstaan van Triticum aestivum L. (baktarwe) en de verspreiding van de graangewassen tot en met de middeleeuwen. Dankzij deze achtergrondinformatie is het gemakkelijker om de hedendaagse tarwe en zijn eigenschappen in de evolutie te plaatsen. In het tweede deel wordt de veredeling van tarwe in België besproken. Hiermee wil ik aantonen dat de huidige T. aestivum sterk geselecteerd is op glutengehalte en op de opbrengsten per ha. Als derde puntje heb ik de kwaliteitscriteria en kwaliteitstesten besproken die gebruikt worden voor het beoordelen van baktarwe in België. Dit is belangrijk omdat het aantoont waar de opgelegde normen vandaan komen en waaraan kwaliteit gemeten wordt. Enerzijds worden de kwaliteitsnormen duidelijker, anderzijds wordt het mogelijk om kritisch om te gaan met de notie “kwaliteit”. Hierna worden de nutritionele waarden van brood in de 21ste eeuw in vraag gesteld. Het brood zou aan voedingskwaliteit hebben ingeboet omwille van een eenzijdige selectie op gluten en opbrengst, maar ook omwille van de hedendaagse maaltechniek, het bereidingsproces en de bakwijze. Het vijfde deel haalt twee aspecten aan van duurzame landbouw. Ten eerste de ecologische meerwaarde die oude variëteiten kunnen bieden. Hier wordt de teelt van moderne wintertarwevariëteiten op een ecologisch standpunt benaderd. Ten tweede, het economisch aspect. Hier wordt vooral gemikt op het innovatieconcept “verdieping of verticale verruiming”. Waarom innoveren? Wat zijn de mogelijkheden met graan? Hierbij worden verschillende, reeds lopende projecten als voorbeeld genomen. Tenslotte wordt de wetgeving en de knelpunten i.v.m. het telen van oude tarwevariëteiten van naderbij bekeken. Met deze literatuurstudie wou ik argumenten zoeken die pleiten voor het herintroduceren van vergeten tarwevariëteiten in het Vlaamse landschap. In grote lijnen zijn de argumenten: voedingskwaliteit en duurzame landbouw. Daarnaast wou ik nagaan of er reeds concreet, draaiende projecten liepen omtrent verwerking van oude graanvariëteiten. Ook de knelpunten op juridisch gebied leken mij interessant. Zoals in mijn voorwoord vermeld stond, kwam ik vorige lente in contact met het onderwerp. Dus wist ik ook wel dat er mensen bezig waren met het telen van oude tarwevariëteiten en het verwerken ervan. Het onderwerp sprak mij onmiddellijk aan. Vorig jaar al was het in mij opgekomen om mijn project hierover te schrijven, maar ik kon echter geen informatie terugvinden over de teelt van oude graanvariëteiten, en heb het gelaten voor wat het was … tot ik in de wervelkrant de foto van Nicolas Supiot herkende en de vermelding van een belangrijke informatiebron: www.semmencespaysannes.org. Onmiddellijk ging ik een kijkje nemen op de website en ik was verkocht.
8
Mijn motivatie om dit project te schrijven is zeer simpel. Ten eerste hecht ik veel belang aan gezonde voeding, ook al moet ik toegeven dat ik ook wel regelmatig naar goedkope “bucht” grijp. Gezonde voeding ligt mede aan de basis voor een gezond lichaam. Ik heb dan ook heel wat gebladerd in boeken en tijdschriften die het onderwerp bespreken. “L’ alimentation, la troisième medecine” is een boek die wel de moeite is om eens in handen te nemen. Het is onvoorstelbaar hoeveel verschillende diëten er wel bestaan. De voedingsdriehoek is volgens mij dan ook niet de enige juiste voedingstheorie, en zelf heb ik ervaring met neveneffecten na het eten van bepaalde voedingselementen. Ten tweede ben ik helemaal geen voorstander van wit brood. Het smaakt niet, het vult niet en kauwen is niet nodig. Mijn lievelingsbrood is dan ook het ambachtelijke biologisch brood die mijn mama op een BD-boerderijtje koopt in Braine-l’alleud én die drie weken in de kast heeft gelegen. Lekker hard, met de lekkere aparte smaak van zuurdesem. Ten derde vind ik dat landbouw ecologisch moet zijn. Ik wou nagaan in welke mate oude tarwevariëteiten milieuvriendelijker zijn dan de moderne hybriden, en of deze beter passen in de biologische landbouw. Ik kan nog steeds niet begrijpen dat niet iedereen het ecologisch aspect vanzelfsprekend vindt. Dit project is dan ook niet los te koppelen van een bewuste milieuvriendelijke mentaliteit. Tenslotte moest ook het economisch aspect besproken worden. Oude variëteiten mogen nog zo milieuvriendelijk en gezond zijn, zonder economische voordelen is het niet interessant, zelfs onmogelijk voor de Belgische boeren om tijd en energie te investeren in een dergelijke teelt. In die zin zou mijn project enkel een idealistische pleidooi zijn, die in geen geval tot concrete resultaten zou leiden. Daarbij ben ik overtuigd van de economische en sociale meerwaarde die verdieping en verbreding op het bedrijf kan brengen. Ik wou graag de mogelijkheden van de oude tarwevariëteiten met betrekking tot deze innovatieconcepten van dichterbij bekijken.
9
Literatuurstudie
1. HISTORISCHE ACHTERGROND
1.1.
Brood in de geschiedenis
Graangewassen worden reeds lange tijd verbouwd en hebben steeds een belangrijke rol gespeeld in de menselijke voeding. De oudste sporen van graangewassen brengen ons 12000 jaar terug in de tijd, in Irak of het oude Mesopothamië. Deze periode, Neolithisch genoemd, wordt gekenmerkt door het sedentair worden van de volkeren, waarbij de landbouw een belangrijke plaats inneemt. 2000 jaar later worden gierst, gerst en rogge verbouwd aan de grenzen van Iran. Er is echter nog geen sprake van brood. De granen worden fijngestampt om tot pap verwerkt te worden. Andere bereidingsvormen zijn dan o.a. het bakken onder heet as en op gepolijste stenen. Deze bereidingtechnieken brengen enkel platte, compacte koeken voort. Brood vindt pas zijn ontstaan in de Egyptische samenleving. Reeds in deze civilisatie ontstaat het beroep bakker, waar gebruik gemaakt wordt van zuurdesem en biergist om het brood te doen rijzen. Toch zijn onze broden niet vergelijkbaar met de broden uit de Egyptische samenleving. Wij beschikken over zachte baktarwe (T. aestivum) die dankzij het hoge glutengehalte voor een zeer luchtig brood zorgt. De Egyptenaren bereidden hun broden op basis van gerst en bekomen compacte, stevige broden die geen luchtbellen vertonen. Beetje bij beetje neemt brood een belangrijke plaats in het dagdagelijkse leven van de Egyptenaar. Het is een vitaal voedingselement geworden die eveneens als vergoedingsmiddel (geld) wordt gebruikt. Ook bij de Grieken moet de platte gerstkoek plaats maken voor rijzende broden die door een specialist worden bereid, de bakker. Het ontstaan van grote ovens doet de traditionele bakwijze in elk Grieks gezin verdwijnen, deze taak wordt vanaf dan door de professionele bakker overgenomen. De Grieken introduceerden het brood bij de Galliërs en de Romeinen, waardoor het brood vandaag ook bij ons dagelijks kost is. Er schuilt een heel verhaal achter het ontstaan van de gewone baktarwe (T. aestivum), die ons de mogelijkheid verschaft om brood te bereiden zoals we het vandaag kennen. Sinds het ontstaan van de landbouw zijn er veel graangewassen en andere plantensoorten gedomesticeerd door de mens. 25000 tarwesoorten zijn eeuwenlang veredeld in verschillende continenten, door tal van lokale boeren. Ze evolueerden zo mee met het klimaat, met de lokale bodems, met de landbouwmethodes en de lokale smaak.
10
1.2.
Het ontstaan van Triticum aestivum
De oorsprong van tarwe (Triticum) is teruggevonden in het Midden-Oosten en deels in Afrika, in de gebieden gelegen tussen Syrië tot Kasjmir, maar ook meer zuidelijk gelegen naar Ethiopië toe. Tarwe evolueerde zo vanuit een wilde plant naar een gedomesticeerde variant, zo’n 10 000 jaar geleden.
Tabel 1: Bron: M.J. Gooding and W.P. Davies, Wheat production and utilization. Sytems, quality and environment (Oxford, 1997)
Ploïde niveau
Wetenschappelijke naam
Gewone naam
T. uratu Tum. T. boeoticum Bioss. spp. aegilopoides spp. Thaoudar T. monococcum L. T. sinskajae A. Filat & Kurk
Wilde eenkoorn Wilde eenkoorn
dicoccoides (Kon) Schweinf. dicoccum (Schrank). Schulb. paleocolchicum Men. carthlicum Nevski turgidum L. polonicum L. durum Defs. turanicum Jakobz. araraticum Jakobz timopheevi Zhunk.
Wilde emmer Emmer
Tetraploïde
T. T. T. T. T. T. T. T. T. T.
spelta L. vavilovi (Tum.) Jakobz macha Dek en Men. sphaerococcum Perc. compactum Host. aestivum L.
Spelt of dinkel
Hexaploïde
T. T. T. T. T. T.
Diploïde
Eenkoorn Eenkoorn
Perzische tarwe Poolse tarwe Durumtarwe Khorasan tarwe Wilde emmer
Genoom formule AA AA AA AA AA AABB AABB AABB AABB AABB AABB AABB AABB AAGG AAGG
AABBDD AABBDD AABBDD Indiase dwergtarwe AABBDD Club tarwe AABBDD Broodtarwe AABBDD
Er bestaan verschillende soorten Triticum, deze kunnen in drie basisgroepen onderverdeeld worden op basis van het chromosomenaantal, zoals in Tabel 1. Pollen en onbevruchte eicellen tellen 7, 12 of 21 chromosomen. Vegetatieve cellen tellen daarentegen steeds het dubbel aantal chromosomen. Diploïde, tetraploïde en hexaploïde tarwesoorten dragen respectievelijk (2 x 7) 14, (4 x 7) 28 en (6 x 7) 42 chromosomen. Triticum monococcum of eenkoorn is waarschijnlijk de meest gekende voorouder van onze moderne tarwe. Het is een diploïde tarwe (2 x 7 chromosomen). Het genoom van eenkoorn wordt als het A-genoom aangeduid. Planten van deze soort worden dus aangeduid als AA-planten.
11
Figuur 1: Triticum monococcum of eenkoorn (de groene aren); Nîmes, juni 2007
Ongeveer 8 000 jaar V.C. kruiste eenkoorn met een wilde grassoort, die nog steeds ongekend is door de wetenschappers. Deze wilde grassoort telde zeven generatieve chromosomen die duidelijk verschilden van de eenkoorn-chromosomen (A-genoom) en werd aangeduid als het B-genoom. Deze twee verschillende genomen kunnen geen chromosomenparen vormen gedurende de meiose, zo ontstond een onvruchtbare hybride met 14 chromosomen. Dankzij een spontane verdubbeling van de chromosomen ontstond het vruchtbare AB-genoom met 28 chromosomen (14 chromosomen afkomstig van eenkoorn en 14 chromosomen afkomstig van een wilde grassoort). Een nieuwe vruchtbare pollyploïde soort was geboren. Deze planten worden als AABB-planten benoemd.
Figuur 2: Khorasantarwe of Kamut (AABB-plant); Nîmes, juni 2007
Triticum dicoccoides (wild), Triticum dicoccum (gedomesticeerd) en Triticum durum (gedomesticeerd) ontstonden op gelijkaardige wijze. De twee eerste tarwesoorten zijn ook gekend onder de naam emmertarwe. De moderne tarwe, Triticum aestivum, telt echter nog meer chromosomen dan de voorgaande besproken voorouders. Onze tarwesoorten tellen 42 chromosomen. Triticum aestivum is een allohexaploïde ontstaan uit een kruising tussen de tetraploïde T. dicoccoides en de diploïde Aegilops squarrosa of Triticum tauschii (een onkruid dat aan de randen van tarwevelden groeide in het Nabije Oosten). T. tauschii telt 14 somatische chromosomen, die worden als het D-genoom aangeduid. Het genoom van T. aestivum wordt dus als ABD-genoom aangeduid en geeft ontstaan aan AABBDD-planten. T. aestivum ontstond op natuurlijke wijze in Iran en nabij gelegen gebieden, 6 000 jaar V.C. ongeveer (Belderok et al., 2000).
12
Opmerking: Diploïde en tetraploïde tarwesoorten voldoen niet aan de eisen voor het bereiden van brood. Het is pas na kruising met T. tauschii, die de set Dchromosomen toevoegde aan het genoom, dat tarwe als grondstof kon gebruikt worden voor brood zoals wij het vandaag kennen (of een gelijkaardige vorm van brood).
1.3.
Verspreiding van tarwe in vroegere tijden1
Archeologische ontdekkingen tonen aan dat eenkoorn 4000 jaren V.C. werd geteeld en dat deze wijd verspreid was over noord Afrika en west Europa. Emmer, waarvan sporen werden gevonden in de ruïnes van Troye, werd op grotere schaal geteeld dan eenkoorn en nam snel de leidende plaats onder de tarwesoorten. Dankzij vele migraties rond 4000 V.C. breidde het emmerareaal uit van het Midden-Oosten tot Egypte, Etiopië én gebieden nabij de Middellandse zee. Emmer hield stand tot 300 V.C. en werd dan vervangen door de naaktzadige Triticum durum die meer aanpassingsvermogen bleek te hebben. De Romeinen importeerden granen vanuit hun kolonies. Veelal waren deze van het T. dicoccum en T. durum soort. Triticum dicoccum werd al snel weg geconcurreerd door T. durum. T. durum is vandaag de belangrijkste tarwesoort onder de tetraploïde types en wordt gebruikt als grondstof voor het maken van pasta. Over de hexaploïde graansoorten, broodgranen, kan ook het één en het ander verteld worden. T. aestivum (onze huidige baktarwe) kwam langs de middellandse regio’s naar west Europa, tijdens de eerste en tweede millennium voor Christus. Gelijktijdig werd T. dicoccum vervangen door T. spelta, dit gebeurde meer bepaald in de Alpen en in het noorden van Europa. Deze trend werd verder gezet in de Rijnvalleien, GrootBrittannië en Scandinavië. Dankzij hun hoog aantal aan chromosomen (42) beschikten T. spelta en T. aestivum over een groot aanpassingsvermogen, met als gevolg dat in de Middeleeuwen deze twee tarwesoorten over heel Europa geteeld werden.
Figuur 3: Triticum spelta; Nîmes, juni 2007 1
Puntje 1.3. is een vertaling uit “Bread-making Quality of Wheat, A Century of Breeding in Europe”, geschreven door Belderok et al.
13
1.4.
Granen in Europa voor en gedurende de middeleeuwen2
Tarwe, gerst, haver en spelt waren de voornaamste graangewassen die geteeld werden tussen 1200 en 1700. In die periode was de bevolking afhankelijk van lokale productie. Hoewel brood gemaakt op basis van spelt aanzien werd als voedsel voor armen, was spelt het belangrijkste graangewas gedurende de middeleeuwen in centraal en oost Europa. Spelt werd verkozen boven de vele verschillende tarwevariëteiten uit die tijd. Bij geringe speltoogst werd speltbloem voor het bakken van brood, gemengd met andere bloemsoorten gemaakt op basis van haver, erwten, bonen en soms zelfs eikel. Rijke lui aten broden bereid uit een mengeling van tarwe- en speltbloem. Omtrent het midden van de achttiende eeuw won het tarwebrood aan populariteit. De vraag naar broden bereid uit tarwebloem steeg en zo werd spelt beetje bij beetje verdrongen door tarwe.
2. VEREDELING VAN TARWE IN BELGIE Het basisprincipe van de veredeling is voor alle gewassen hetzelfde, namelijk het veranderen van de genetische samenstelling in de nakomelingschap door middel van kunstmatige kruising, het opwekken van mutaties en selectie. De laatste is er ook een optocht van genetische manipulatie door het inbrengen van vreemd DNA of het uitschakelen van ongewenste eigenschappen (gekoppeld aan welbepaalde genen). Hoewel de genoemde principes op alle plantensoorten van toepassing zijn, maakt het veel uit met welke soort wordt gewerkt. Wat betreft planten heeft dit te maken met de bloeiwijze van vermeerdering: vegetatieve vermeerdering, zelfbestuiving of kruisbestuiving. Verder is ook de interactie tussen plant en omgeving van belang, zoals vatbaarheid voor ziekten, weersinvloeden of bodemgesteldheid. Dit zijn de belangrijkste biologische elementen waarmee plantenveredelaars werken. Planten kunnen worden veredeld op vele aspecten. Wat betreft tarwe zijn de belangrijkste veredelingsdoelen de stevigheid van de stengel, aanpassing aan klimaat en grondsoort, resistentie tegen ziektes, winterhardheid, opbrengst en de kwaliteit van de korrel. Wanneer tarwe bedoeld is voor verdere verwerking tot brood, dan is de bakwaarde3 en maalwaarde4 van de tarwevariëteit van groot belang. In dit hoofdstuk wordt de veredeling in België besproken.
2
Ook dit puntje is vertaald uit het boek “Bread-making Quality of Wheat, A Century of Breeding in Europe”, geschreven door Belderok et al. 3 De bakwaarde is afhankelijk van de eiwitkwaliteit en –gehalte en bepaalt de mate waarin de tarwe geschikt is als grondstof voor het bereiden van brood. Verder in de literatuurstudie wordt hierover meer uitleg gegeven. 4 Een goede maalwaarde betekent een hoge maalopbrengst. Het is de textuur van het endospectrum die bepalend is of de bloem gemakkelijk of moeilijk te scheiden is van de zemelen. Een harde textuur is gelijk aan een hoog rendement.
14
2.1.
Selectie, een boerenzaak
Eerst en vooral vond de domesticatie plaats van de wilde T. aestivum. Daaruit ontstonden vele varianten door mutatie, natuurlijke kruisingen en natuurlijke selectie. De techniek achter de verbetering van tarwe in de negentiende eeuw was voornamelijk plant- en aarselectie. Boeren waren aangewezen op het blote oog, kennis uit ervaring en overlevering. Afhankelijk van de gestelde eisen werd zaaizaad geselecteerd van bepaalde planten. Aangezien tarweplanten in vele waarneembare kenmerken kunnen verschillen en bovendien de relatie gelegd moet worden met eigenschappen die pas duidelijk worden tijdens de verwerking tot meel en voedselproducten, was selectie geen eenvoudige taak. Selectie kan plaats vinden op het veld of na de oogst. In het eerste geval kan de volledige plant beoordeeld worden, in het tweede geval is de korrel doorslaggevend. De selectie en uitwisseling van zaaizaad had tot gevolg dat geleidelijk aan streekgebonden variëteiten (of mengsels van verschillende variëteiten) van broodtarwe werden verbouwd, de zogenaamde landrassen (Maat, 1998). Tot het einde van de negentiende eeuw, kleurden dergelijke landrassen de akkers van noord-west Europa. De landrassen waren goed aangepast aan de lokale eigenschappen die typisch waren voor die bepaalde omgeving. Zo waren meer noordelijke landrassen beter bestand tegen vorst dan meer zuidelijke landrassen. Doch moet opgemerkt worden dat de opbrengsten en de strosterkte minder waren als hetgeen we vandaag gewoon zijn.
Figuur 4: Franse landras "Touselle"; de grote variatie aan planten binnen één variëteit is hier duidelijk te zien
Landrassen waren populaties, niet zoals onze huidige hybridenvariëteiten die als het ware allemaal klonen van elkaar zijn. Dankzij de grote variatie onder individuele planten, m.a.w. dankzij de grote heterogeniteit van de landrassen, was
15
selectie mogelijk. Zo werd geleidelijk aan variëteiten bekomen met hogere opbrengsten, betere strosterkte, resistenter tegen allerlei ziektes en andere kenmerken die van belang zijn in de graanteelt. Landrassen werden benoemd naar afkomst, m.a.w. de naam legt de link tussen de variëteit en het gebied waar het geteeld werd. De Zeeuwse landrassen, Ruwkaf Essex, Gelderse en Squarehead zijn de Nederlandse landrasgroepen. Sommige Vlaamse rassen zoals “Rouselaere” en “Witte van Vlaanderen” (zie Bijlage 1) behoren tot de Zeeuwse groep.
Figuur 5: Proefveldje Zeeuwse Witte (Hollands landras); Nîmes, juni 2007
2.2.
Veredeling van tarwe tot en met WOII
Charles Darwin (1809-1882) presenteerde in 1856 zijn evolutietheorie. De evolutietheorie opende de mogelijkheid om nieuwe soorten te maken en om op bepaalde kenmerken te selecteren. Cruciaal in die theorie was het ontstaan van variaties en de overdracht van erfelijke kenmerken (Segers et al., 2004). De evolutietheorie van Darwin en Lamarcq liggen, in de tweede helft van de negentiende eeuw, aan de basis van nieuwe streefdoelen. Landbouwers en instituten richten zich op de productie van tarwevariëteiten met specifieke kenmerken zoals: Ziekteresistentie, opbrengsten en bakwaarde (Belderok et al., 2000). De eerste veredelingsmaatschappij werd in Zweden opgericht om lijnselectie toe te passen. Hybridisatie van tarwe was nog niet aan de orde, althans niet voor commerciële doeleinden. Het handmatig kruisen van verschillende plantensoorten werd al gedaan vanaf het begin van de achttiende eeuw, maar in eerste instantie vooral met sierplanten. In de tweede helft van de negentiende eeuw experimenteerden verschillende kweekers in Europa met tarwekruisingen. Van de Schot Patrcik Shirreff en de Fransman Henry Lévêque de Vilmorin is bekend dat hun experimenten ook enkele
16
goed presterende rassen opleverden (J. Sneep, “Some facts about plant breeding before the discovery of Mendelism”, In: Euphytica. International journal of plant breeding 15 (1966) 135-140). Na Darwin ondervond de Amsterdamse hoogleraar de vries dat variaties in een populaties zich sprongsgewijs voordeden, een fenomeen waaraan hij de naam mutatie gaf (Segers et al., 2004). Rond 1890 herontdekken de Vries, Correns en Von Tschermak de wetten van Mendel, die lange tijd in de schaduw hadden gestaan. Deze wetten vormen de basis van de moderne genetica en gaven toen een nieuwe impuls aan de plantenveredeling. Daarnaast streefde Europa naar zelfvoorziening in graan. Om dit doel te bereiken werden vele nieuwe variëteiten ontwikkeld in veredelingsstations. Bij het ontwikkelen van nieuwe variëteiten ging veel aandacht naar opbrengstverhoging (Belderok et al., 2000). In 1913 werd de instelling “Station pour l’amélioration des Plantes de Grandes Culture” in Gembloux opgericht. Na enkele jaren selectie op tarwepopulaties, werd een hybridisatieprogramma opgesteld (1924) met als hoofddoel opbrengstverhoging. Slechts een tiental jaren later werd ook aandacht besteed aan de kwaliteitsaspecten van de inlandse baktarwe (1935). De eerste variëteiten, ontwikkeld in Gembloux, kwamen in 1937 voor het eerst op de markt. De betreffende hybriden werden benoemd als Jubilé en Professeur Delos. Bekende variëteiten die van P. Delos afstammen zijn Blédor en Ministre.
Figuur 6: Alba, een variëteit gekend omwille van goede bakeigenschappen, was een groot succes in België en Nederland. In 1950 was maar liefst 49% van het totale tarwe-areaal in Nederland ingezaaid met Alba.
Het veredelingsstation in Heverlee werd in 1915 opgericht als afdeling van de Universiteit van Leuven. Alba (Trésor/Jacob Cats), Rufus (Teverson/Kroon) en Zanda (Trésor/Staal) zijn de belangrijkste wintervariëteiten die in Heverlee werden ontwikkeld tussen 1938 en 1939. De kwaliteit van baktarwe werd gemeten a.d.h.v. de Neumannscore, die de structuur van de broodkruim en het broodvolume beoordeelde.
17
Het TTC5 (Technische Tarwe Comitee) in Nederland pleitte voor tarwe met een hogere gluten6kwaliteit in variëteiten met lagere glutengehaltes. Het gebruik van chemische additieven werd het gemakkelijker om eveneens tarwebloem van mindere kwaliteit te gebruiken voor het bereiden van broden. Het was ondertussen duidelijk dat de zomervariëteiten beduidend hogere bakkwaliteiten haalden dan de wintervariëteiten. Maalderijen, bakkerijen en betrokken verwerkende industrie moesten een duidelijke en gedetailleerde beschrijving geven van de belangrijke kwaliteitscriteria. Hierop zou worden geselecteerd door de veredelingsstations.
Tabel 2: bron: Broekhuizen & de Miranda (1951)
Variëteit Wintertarwe Alba Juliana Staring Carsten V Zomertarwe Koga Blanka
Land
Jaar Broodvolume (ml) Eiwitgehalte W of Chopin BMQ
België Nederland NEderland Duitsland
1938 1921 1941 1930
531 496 499 426
9,3 10,5 9,6 9,9
72 53 44 37
5 5 5 2
Duitsland 1949 Zweden 1933
526 512
11 10,3
130 64
5 5
De Bovenstaande tabel toont aan dat het broodvolume van de Belgische wintervariëteit Alba zeer groot was. Koga haalde vergelijkbare resultaten met een hoger eiwitgehalte. Hieruit kon verondersteld worden dat de eiwitten van de Belgische varieteit Alba van beter kwaliteit waren, maar de W-waarde van Chopin7 bevestigd deze veronderstelling niet. Geen enkele variëteit beantwoorde aan de eisen van de verwerkende industrie. Dit kan worden afgeleid uit het BMQ (Bread-making score according to the Descriptive List of Varieties, ranging from 1 to 10 => poorest to best). Na de hongerwinter van 1941-1942 werd, in Heverlee, een programma opgericht om nieuwe hoogproductieve variëteiten te ontwikkelen, waarbij wintertarwevariëteiten gekruist werden met zomertarwevariëteiten. Zo ontstonden Phoebus (1954) en Fylby (1956), die de opbrengsten per ha met 10% deden stijgen.
2.3.
Tarweteelt in België na WOII
Gedurende de eerste jaren na WOII was Europa vooral gericht op de economische heropbouw. De Zoektocht naar hogere opbrengsten in de akkerbouw ging gepaard met 5
Het TTC stond in voor onderzoek in de landbouwsector en maalderijen, met als einddoel het bevorderen van de kwalitatieve aspecten van de Nederlandse baktarwe. 6 Gluten zijn eiwitten in tarwe die in grote mate de bakwaarde bepalen. Dit wordt verder in de literatuurstudie besproken. 7 Deze waarde is een maat voor het bepalen van de glutenkwaliteit. W-waarde staat voor vervormingsarbeid, het is een maat voor de rekbaarheid van het deeg. Hoe hoger de waarde, hoe rekbaarder het deeg is, hoe groter het broodvolume.
18
een toenemend gebruik van kunstmest, bestrijdingsmiddelen en een optimalisering van de teelttechniek. Het veredelen van planten is sindsdien het werk geworden van gespecialiseerde bedrijven en instellingen. De inbreng van de boer is op dat vlak ogenschijnlijk volledig weggevallen. Landbouwers kopen elk jaar de nieuwste zaden aan bij gespecialiseerde ondernemingen. De introductie van hybriden, die hun eigenschappen niet doorgeven aan nakomelingen na zelfbestuiving, maakt dat de boeren zich telkens moeten richten naar de agro-industrie (Segers et al., 2004). De voorbije decennia stegen de productie en productiviteit in de akkerbouw aanzienlijk, ook in de tarweteelt. Dit is te danken aan de genetische verbetering van de gewassen, aan de verbeterde teeltmethoden en bemesting en geperfectioneerde oogst- en zaaitechnieken. Veel aandacht ging naar het bevorderen van de mechanisering van het volledige teeltproces. Groeiregulatoren of halmverkorters voor tarwe zorgden niet alleen voor hogere opbrengsten, maar vereenvoudigden de oogst met combines en maaidorsers. De arbeidsproductiviteit kon zo aanzienlijk toenemen in de graanteelt (Segers et al., 2004). Professeur Marchal en Stella zijn de twee voornaamste wintervariëteiten (hybriden) die hebben bijgedragen aan de Belgische tarweproductie tussen 1950 en 1960. Ze waren op winterhardheid geselecteerd. Daarentegen voldeden ze niet aan de eisen die een goede baktarwe stelt (maal- en bakwaarde). Ook de opbrengsten en de strosterkte waren minpunten van deze hybriden. Professeur Marchal werd gebruikt als ouderplant in kruisingen met Engelse variëteiten. Norman, Mardler en Maris Huntsman zijn resultaten van deze kruisingen. Maar deze variëteiten werden afgeschreven, ze gaven steeds een kleverige deeg. De veredelingsprogramma’s in Gembloux, rond 1950, hadden als doel bovenstaande variëteiten (Norman, Mardler en Maris Huntsman) te verbeteren. Om een sterkere stro en betere bakeigenschappen te bekomen, werden deze Belgische variëteiten gekruist. Resultaten van deze kruisingen waren onder andere Cama, Mina en Marco, die in 1967 op de markt werden gebracht. De teelteigenschappen en de bakeigenschappen van deze nieuwe variëteiten werden vergeleken met Professeur Marchal en de Franse variëteit Capelle (zie tabel).
Tabel 3: bron: Noulard & Vandam (1967)
Variëteit
GraanStroStroEiwitopbrengst sterkte lengte gehalte
Asgehalte
Broodvolume (ml)
W van Chopin
Cama
110
8,5
95
10,7
28
151
1347
Mina
109
8,4
100
10,7
24
134
1316
Marco
111
8,3
95
10,8
15
71
1351
P. Marchal
109
6,1
109
10,6
19
90
1370
Capelle
100
8,2
102
11,5
18
125
1454
19
In bovenstaande tabel worden de graanopbrengsten gerelateerd tot Capelle 100% = 4,97 ton/ha. De strosterkte worden geschat op een schaal van 0 à 10, waarbij 10 de maximale score is en geen legering voorkomt. Als we ons baseren op de indicatoren voor bakkwaliteit (eiwitgehalte, asgehalte8 en Waarde van Chopin) dan kan er geconcludeerd worden dat Cama en Mina een verbetering is t.o.v. P. Marchal. Hoe tegenstrijdig dit ook mag zijn, deze verbetering werd niet waargenomen in het broodvolume. Twee andere veelbelovende wintervariëteiten, ontwikkeld in Heverlee, waren Leda en Norda. In 1970 was 43% van het totale tarwe-areaal ingezaaid met Cama en 23% was ingezaaid met de variëteit Norda. Het Cama-aandeel steeg tot 53% in 1975. Leda en Stella werden ook in Nederland geteeld. De technische waarde van variëteiten telden voor 15% van de totale punten in de Belgische rassenlijst. Deze werd berekend op bakwaarde, W van Chopin en duizendkorrelgewicht van de twee voorgaande jaren. Castille en Vandam (1981) maakten een rapport over de kwaliteitsveranderingen van verschillende variëteiten ontwikkeld in Gembloux en op de markt gebracht tussen 1935 en 1977. Ze kwamen tot het besluit dat de gemiddelde kwaliteit van de variëteiten, op een paar uitzonderingen na, gestegen was op veertig jaar tijd.
2.4.
Rassenonderzoek kwaliteitstarwe 2003
In 2003 werden door het Landbouwcentrum Granen Vlaanderen in het Vlaams Gewest 5 rassenproeven kwaliteitstarwe aangelegd. De proefveldjes werden in Limburg, WestVlaanderen en Oost-Vlaanderen aangelegd. De rassenvergelijking kwaliteitstarwe omvatte hoogwaardige baktarwerassen van het type9 E (Dream, Harald en Monopol) en baktarwerassen van het type A (Asketis, Cubus, Legat, Meunier, Solstice, Tommi en Xi 19) en van het type B (Dekan, Kaltop en Raspail). Daarnaast werden twee klassieke rassen, Maverick en Ordeal, opgenomen om een vergelijking mogelijk te maken tussen het opbrengstpotentieel van klassieke en kwaliteitstarwe. Het onderzoek vond plaats op praktijkvelden, volgens de normale teelttechnische handelingen van de streek. Er werd een standaard zaaizaadbehandeling aangewend en 8
Het asgehalte komt overeen met de sedimentatie-index of zeleny-index. Het is een kwaliteitstest die gebaseerd is op het eiwitgehalte en op het zwelvermogen van de eiwitten in een zuur milieu. De hoeveelheid bezinksel drukt de hoeveelheid of de kwaliteit van de eiwitten uit. Hoe meer bezinksel, hoe hoger de kwaliteit. De index kan schommelen tussen 0 en 73. vanaf 25 is er een voldoende bakwaarde. 9 Voor de indeling van de rassen per kwaliteitstype werd de classificatie van de mandatarissen gevolgd. Variëteiten worden in verschillende types ingedeeld op basis van de zeleny-index en het eiwitgehalte.
20
een adequate stikstofbemesting voor kwaliteitstarwe toegepast. De ziektebestrijding werd uitgevoerd met twee fungicidebehandelingen (respectievelijk “voorlaatste blad” en “aar 100% uit”); op twee proefplaatsen werd er daarnaast één fungicidebehandeling (“begin aarschuiven”) aangelegd (Wittouck et al., 2004). Op de hoogwaardige baktarwe – type E en de baktarwe – type A werd de kwaliteit van het graan bepaald aan de hand van het eiwitgehalte, de zeleny-index10, de verhouding Zeleny/eiwit en het valgetal van Hagberg11 (Wittouck et al., 2004). In de uitgave staan resultatentabellen met de gemiddelde resultaten per parameter voor ieder ras over de diverse proefplaatsen. Hier beperk ik mij tot het overnemen van de samenvattende tabel, die een goed beeld geeft van de verschillende resultaten.
Tabel 4: bron: Landbouwcentrum Granen Vlaanderen
Ras
Dream Harald
- Granen Oogst 2003
Valgetal Hectolitervan gewicht Hagberg (kg) (sec) Hoogwaardige baktarwe van het Type E 12,64 58,00 4,58 303,00 79,80 11,50 36,00 3,14 303,00 82,00
ZelenyEiwitgehalte Zeleny-index index (% op DS) Eiwitgehalte (mm)
Gemiddelde
12,07
47,00
3,86
303,00
80,90
Asketis Cubus Legat Meunier Solstice Tommi Xi 19
Baktarwe van het Type A 12,10 37,00 3,05 12,36 54,00 4,33 12,64 48,00 3,77 12,70 42,00 3,33 11,42 30,00 2,58 12,40 47,00 3,75 11,44 33,00 2,85
244,00 329,00 300,00 345,00 283,00 325,00 307,00
82,00 82,60 81,10 78,60 79,70 79,80 75,90
Gemiddelde
12,15
305,00
79,90
42,00
3,38
Wittouck et al kwamen tot de conclusie dat, voor de hoogwaardige baktarwe, enkel Dream en Harold voldeden aan de minimumnormen voor kwaliteit. In tegenstelling tot Harald, scoorde Dream hoog voor alle kwaliteitsparameters. Asketis, Cubus, Legat, Meunier en Tommi, de variëteiten die tot het type A behoren, haalden eveneens de minimumnormen voor kwaliteit. De baktarwerassen – Type A Solstice en Xi 19 voldeden niet aan de minimumnormen. Beiden scoorden te laag voor het eiwitgehalte en de verhouding Zeleny/eiwit.
10
Zie as-gehalte Hiermee wordt de geschiktheid van bloem(deeg) om te gisten bepaald. Gisten kan enkel als er enkelvoudige suikers vrijkomen uit het zetmeel. Deze test meet dus de enzymatische activiteit. Een laag Valgetal geeft een hoge enzymenactiviteit (of schietneiging). Het Valgetal voor goede baktarwe ligt tussen 200 en 350 seconden. 11
21
De aandacht dient erop gevestigd te worden dat het hier gaat om gemiddelde resultaten en dat de resultaten verschillen naargelang de proefveldjes, waardoor de norm soms niet gehaald wordt of juist wel gehaald wordt voor bepaalde rassen. De verschillende rassen werden niet enkel op kwaliteitsaspecten beproefd, maar ook op: duizendkorrelgewicht, hectolitergewicht, strolengte, legering, bladziektes en korrelopbrengst. Voor meer gedetailleerde info verwijs ik naar de uitgave van het Landbouwcentrum Granen: “Oogst Granen 2003”.
2.5.
Conclusie
Tot het einde van de negentiende eeuw werd op het blote oog geselecteerd, door de boeren zelf. Elke boer hanteerde zijn eigen selectiecriteria naargelang de lokale omstandigheden, eigen voorkeuren en verdere verwerking van het graan. Zo ontstonden de landrassen die goed aan hun omgeving aangepast waren. Dankzij de mendelwetten kreeg de wetenschap meer inzicht in de overerving van eigenschappen. Dit wierp een nieuw licht op de veredeling van planten. Gespecialiseerde landbouwonderzoeksinstituten namen het veredelingswerk over van de boeren. In België werden twee instituten opgericht (Gembloux en Heverlee) die een belangrijke rol vervulden in de tarweveredeling. De opkomst van de hybriden zorgde voor hoogproductieve rassen. Er werd ook op strosterkte, ziekteresistentie, korrelhardheid en bakwaarde geselecteerd. Deze hybriden voldeden beter aan de eisen van de verwerkende industrie door hun eenvormigheid. Dit kwam ook de mechanische oogst ten goede, door de gelijkmatige afrijping van het gewas. Anderzijds is de boer afhankelijk geworden van de zaadbedrijven. Het zaad van hybriden verliest in grote mate zijn eigenschappen en is dus niet geschikt om weer in te zaaien. Hierdoor moet de landbouwer jaarlijks nieuwe zaden aankopen. Vanaf WOII werd de omgeving door middel van kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen aan de planten aangepast. Hybriden kunnen als het ware onder alle omstandigheden geteeld worden, dankzij deze inputmiddelen. Landrassen hebben plaats gemaakt voor universele variëteiten. De kwaliteit van Belgische baktarwe voldeed niet om verder verwerkt te worden tot brood, waardoor steeds meer aandacht werd besteed aan de kwalitatieve aspecten ervan. Volgens het TTC moest op de kwaliteit van de gluten geselecteerd worden. Wanneer tabel 2, 3 en 4 met elkaar vergeleken worden, is het duidelijk dat het eiwitgehalte stijgt naarmate de selectie vordert. Met andere woorden werd er sterk op het glutengehalte geselecteerd. De precieze rol die gluten vervullen bij het bereiden van brood wordt duidelijk in het volgende deel. Ondanks de bovenstaande veranderingen, krijgen tarwevariëteiten uit Canada, de VS en Frankrijk nog steeds de voorkeur boven onze inlandse baktarwe. Dit komt
22
voornamelijk door de klimatologische omstandigheden die het eiwitgehalte en de korrelhardheid gunstig beïnvloedt.
3. KWALITEIT METEN Afhankelijk van de bestemming van het geoogste product worden er verschillende eisen gesteld aan de kwaliteit. De normen waaraan veevoedertarwe is onderworpen zijn minder streng dan die voor baktarwe. In het geval de oogst tot brood wordt verwerkt, moet er rekening gehouden worden met de bakwaarde en maalwaarde van de oogst. Deze aspecten werden reeds aangehaald in de veredeling van tarwe en worden hier uitgebreider besproken. Evenals de proeven en meettechnieken die hiermee gepaard gaan. Daarnaast is het ook interessant om de samenstelling van een tarwekorrel van dichterbij te bekijken.
3.1.
De tarwekorrel
Tabel 5: Chemische samenstelling van de tarwekorrel; bron: Bread-making quality of wheat
eiwitten vetten koolhydraten vezels mineralen (as) andere totaal
volledige korrel endosperm zemel kiem 16 13 16 22 2 1,5 5 7 68 82 16 40 11 1,5 33 25 1,8 0,5 7,2 4,5 1,2 1,5 2,8 1,5 100 100 100 100
In Tabel 5 wordt het aandeel van de verschillende voedingselementen weergegeven, zowel in de volledige korrel als in de ontleedde korrel. De bovenstaande gehaltes wijken af naargelang de variëteiten, teelttechnieken en klimatologische omstandigheden. Zo halen Belgische tarwevariëteiten nooit een eiwitgehalte van 16% t.o.v. de volledige tarwekorrel. De kwaliteit van de tarwekorrel wordt bepaald op basis van de eiwitten en het zetmeel (koolhydraten).
3.2.
De bakwaarde van tarwe
Onder bakkwaliteit wordt de mate van geschiktheid van de tarwe bedoelt, om als grondstof te gebruiken voor de bereiding van brood. De bakwaarde of bakkwaliteit van een partij bloem is afhankelijk van de gasproductie en de gasretentie of gasvasthoudingsvermogen.
23
Brood is in feite een sponsachtige structuur, waarvan zetmeel en eiwit de voornaamste bouwstenen vormen. De eiwitten vormen de kleefstof (gluten) die de spons zijn stevigheid geeft. De poriën in deze spons worden gevormd door koolzuurgas, dat ontstaat bij de afbraak van suikers door de gist in het deeg. Voor een “goed” brood moet het deeg rijzen. De luchtigheid van het brood wordt beïnvloed door het kneedproces, hier ontstaat een netwerk van eiwit en zetmeel die sterk genoeg moet zijn opdat het koolzuurgas niet kan ontsnappen. Als dit netwerk het koolzuurgas niet kan vasthouden, dan zakt het deeg weer in elkaar en bekomt men een klef brood. De gasproductie is afhankelijk van de hoeveelheid vergisbare suikers en de enzymatische activiteit. Gist zet vergisbare suikers om waarbij CO2 wordt gevormd. De gist gebruikt enkelvoudige suikers die vrijgesteld worden uit het zetmeel. De gasretentie is afhankelijk van de hoeveelheid eiwitten en de kwaliteit ervan.
3.3.
De eiwitten
3.3.1.
De verschillende eiwitten
In tarwe worden vier verschillende eiwitfracties onderscheiden: de albuminen, de globulines, de gliadinen en de gluteninen. In functie van broodbereiding zijn voornamelijk de gliadinen en de gluteninen van belang. Het zijn reserveproteïnen die het toekomstig kiemplantje moeten voeden. Deze twee eiwitten maken 75% uit van het totaal eiwitbestand van de korrel. In tegenstelling tot de albumine en de globuline, komen de glutenine en de gliadine enkel in het endosperm voor. Ze zijn van groot belang bij het bakken van brood. Ze hebben geen enzymatische activiteit, zoals de albumine en de globuline, maar ze produceren gas en houden deze vast. Deze twee eiwitten zijn niet in water oplosbaar. Gedurende het mixen of het kneden van het deeg nemen gliadine en glutenine een zekere hoeveelheid water op. De gehydrateerde elementen vormen dan een coherente eiwittenmassa, de zogenaamde gluten. Zetmeel, gist en andere componenten worden in het glutenskelet opgenomen. De bakwaarde van het deeg wordt bepaald door twee factoren: het eiwitgehalte en de eiwitkwaliteit.
3.3.2.
Het eiwitgehalte
Een hoger eiwitgehalte in de korrels en meel geeft een groter volume aan het brood en een betere “broodkwaliteit”. Goede baktarwe moet een eiwitgehalte hebben van ten minste 12%, hogere eiwitaandelen zijn gewenst. Variëteiten uit de VS en Canada halen hogere
24
eiwitgehaltes dan de West-Europese variëteiten. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door klimaatsverschillen. Het eiwitgehalte hangt gedeeltelijk af van de erfelijke eigenschappen van een ras, maar is ook beïnvloedbaar door cultuurmaatregelen. Zo kunnen hogere eiwitgehaltes gehaald worden door een intensievere stikstofbemesting. Uiteraard is dit tegenstrijdig aan duurzame landbouw. Daarnaast worden hoogproductieve rassen gekenmerkt met een lager eiwitgehalte en dus minder goede “bakkwaliteit”. Het eiwitgehalte kan bepaald worden a.d.h.v. de Kjedahl-methode12 of a.d.h.v. de NIR-methode13.
3.3.3.
De eiwitkwaliteit
De eiwitkwaliteit is een raseigenschap die niet door milieufactoren en teeltmaatregelen beïnvloedbaar is. Bij gelijke eiwitgehaltes kunnen verschillende variëteiten sterk uiteen lopende “bakkwaliteiten” halen. Tarwerassen met goede eiwitkwaliteit geven een groter broodvolume dan rassen met een minder goede eiwitkwaliteit. De samenstelling van de bloem speelt een grote rol. Wanneer bepaalde eiwitbestanddelen in te kleine mate voorkomen, kan het netwerk met de zetmeel niet sterk genoeg zijn om het koolzuurgas in het deeg te houden, waardoor het brood niet goed rijst. Daarnaast is de kans in een dergelijk geval ook groter, dat het deeg wordt stukgekneed en zijn elasticiteit verliest. Het deeg kan ook kleven. Dit is eveneens een gevolg van slechte kwaliteit eiwitten. We spreken van kleeftarwe, omdat het deeg aan alle onderdelen van de machine blijft kleven. Dit aspect wordt in de rassenlijst opgenomen als “verwerkbaarheid van het deeg”. Wanneer het brood echter ambachtelijk gemaakt wordt, kan de bakker zijn bereidingswijze aanpassen aan de kwaliteit van het brood. Op industrieelniveau wordt dit moeilijker.
3.4.
Zetmeel
Granen slaan energie op onder de vorm van zetmeel. Het aandeel zetmeel op het totale DS van de korrel, varieert tussen 60 à 75%. Zetmeel komt voor onder de vorm van kleine zetmeelkorreltjes. Er worden twee soorten onderscheiden: de grote langgerekte korrels (25 à 40 !m) en de kleine bolvormige korrels(5 à 10 !m). Zetmeel speelt een belangrijke rol in broodbereidingsproces. Gedurende het malen wordt het zetmeel beschadigd. Dit is noodzakelijk omdat beschadigd zetmeel het 12
Deze methode bepaalt het stiksotfpercentage. Na vermenigvuldigen met de factor 6,25 bekomt men het ruweiwitpercentage (RE%). RE% = N% x 6,25 13 NIR staat voor Nabije InfraroodReflectospectroscopie. Niet enkel het eiwitgehalte kan hiermee bepaald worden, maar ook de zelenywaarde.
25
water beter opneemt. En ten tweede omdat beschadigd zetmeel gemakkelijker afgebroken wordt door enzymen. Twee factoren bepalen de mate waarin het zetmeel wordt beschadigd gedurende het malen: de korrelhardheid en het maalprocedé. Wanneer beschadigd zetmeel 7% uitmaakt van de tarwebloem, wordt de beschadiging als optimaal aangeduid in functie van het bereidingsproces. Beschadigd zetmeel mag niet meer dan 9% uitmaken van het tarwemeel, anders bekomt men kleverig deeg.
3.5.
Korrelhardheid
Naargelang de variëteit, verschilt de korrelhardheid sterk. Er worden twee groepen onderscheiden: een groep met een harde korrel en een groep met een zachtere korrel. De korrelhardheid is van belang voor de maal- en verwerkingsindustrie. De maalderijen geven de voorkeur aan de hardere tarwe’s omdat deze beter te vermalen zijn tot bloem. Bij verwerking hebben harde korrels bovendien het voordeel dat ze minder verstoppingen veroorzaken van zeven en transportbuizen. Bij het malen van een harde korrel wordt het zetmeel meer gekneusd dan bij een zachte korrel. Tijdens het bakken en rijzen van het deeg wordt het gekneusde zetmeel afgebroken tot suikers en dextrinen. Deze dextrinen zorgen er voor dat het brood langer vers blijft. Brood bereid van een harde korrel is dus langer houdbaar dan brood gemaakt van een zachte korrel. Korrelhardheid is een raseigenschap die op een of slechts enkele genetische factoren berust. Het eiwitgehalte en de vorm waaronder de eiwitbestanddelen aanwezig zijn bepaald de hardheid van de tarwekorrel. Hieronder staan de afbeeldingen van het endosperm van drie tarwevariëteiten, elk met een verschillende korrelhardheid. De grote zwarte korrels zijn de zetmeelkorrels. De lichte partikels stellen de eiwitten voor.
Figuur 7: bron: Bread-making Quality of Wheat
!
Prentje 1: De eiwitten vormen kleine partikels of korreltjes die vrij
voorkomen
tussen de zetmeelkorrels. (Europese zachte tarwe)
26
!
Prentje 2: De eiwitten komen hier voor onder de vorm van kleine korrels én onder de vorm van eiwitplaten. Deze platen of lagen vormen een verbinding, enerzijds tussen de eiwitten zelf, anderzijds vormen deze lagen een verbinding tussen eiwit en zetmeel. (middelmatige korrelhardheid; zomertarwe uit de VS)
!
Prentje 3: Hier is er geen sprake meer van eiwitkorrels. De eiwitten vormen als het ware een web rond de zetmeelkorrels. (harde tarwevariëteit uit Australië)
3.6.
Schot
Als de kieming begint worden onder invloed van enzymen het zetmeel en de eiwitten afgebroken. Ze moeten in opgeloste toestand door het kiemplantje kunnen worden gebruikt. Ook als er uitwendig nog niets van schot is te bespeuren vinden deze chemische reactie reeds plaats. Bloem van schottige tarwe geeft een klef brood met een gering volume. Daarom is schottige tarwe voor de broodbereiding ongeschikt. Als maateenheid voor de mate van schot wordt het Hagberg-valgetal gebruikt. Dit getal is een maat voor de enzymenactiviteit.
3.7.
Maalkwaliteit
Een goede maalwaarde betekent een hoge meelopbrengst. De maalwaarde wordt onrechtstreeks bepaald door het hectolitergewicht. Binnen eenzelfde ras heeft een partij met een hoger hectolitergewicht een hogere meelopbrengst. De exacte waarde van het maalrendement is enkel te bepalen via een maalproef. Het is de textuur van het endosperm die bepalend is of de bloem gemakkelijk of niet gemakkelijk te scheiden is van de zemelen. Een hardere textuur staat garant voor een hoger maalrendement.
3.8.
De verschillende kwaliteitstesten
3.8.1.
De sedimentatie-index van zeleny
De bepaling van de zeleny-index is gebaseerd op het eiwitgehalte en op het zwelvermogen van de eiwitten in een zuur milieu. Methode: 3?2 gram bloem dispergeren in melkzuur, dan een bepaald aantal keer schudden binnen een gesteld termijn, laten bezinken, na 13 minuten wordt de hoeveelheid bezinksel afgelezen.
27
De hoeveelheid bezinksel drukt de hoeveelheid of de eiwitkwaliteit uit. Hoe geringer, hoe lager de eiwitkwaliteit of het eiwitpercentage. De index kan schommelen tussen 0 en 73. Vanaf een zeleny-index van 25 is er voldoende bakwaarde.
3.8.2.
Het Valgetal van Hagberg
Deze moet de geschiktheid van de bloem(deeg) om te gisten bepalen. Voor het kunnen gisten moeten er enkelvoudige suikers aanwezig zijn. Deze worden door enzymen uit het zetmeel vrijgesteld. Indien deze enzymatische activiteit in de graankorrel te hoog is, vb. bij schot, verkrijgt men vochtig en kleverig brood. Deze test meet dus de enzymatische activiteit. Methode: !
een suspensie van bloem en water in een gegradueerde buis
!
1 minuut in kokend water plaatsen, omroeren met een welbepaalde zuiger
!
na deze minuut zuiger omhoog halen
!
dan laten zakken in de verwarmde suspensie tot aan de geijkte merkstreep. De opgemeten tijd in seconden noemt men het valgetal van Hagberg.
Deze tijd is rechtstreeks gecorreleerd met de viscositeit van de suspensie en omgekeerd evenredig met de enzymatische activiteit. Een hoog valgetal geeft een lage enzymactiviteit en een laag valgetal geeft een hoge enzymactiviteit. Een valgetal onder de 180 sec. is nadelig voor de bakkwaliteit. Een valgetal boven de 350 sec. duidt op een te lage enzymatische activiteit. De minimumnorm voor baktarwe is 240 sec., deze wordt in normale jaren praktisch steeds gehaald.
3.8.3.
De W-waarde van Chopin
De W-waarde van Chopin is een maat voor de kwaliteit van de gluten. Methode: !
Een speciaal bereid deegpakje wordt door middel van lucht opgeblazen
!
De druk die onder het opgeblazen vlies ontstaat wordt gemeten en geregistreerd in een diagram (Alveogram genaamd)
!
P = een maat voor de rekweerstand; L = een maat voor de rekbaarheid
!
Uit de oppervlakte van het diagram kan men de vervormingsarbeid (W) van één gram deeg berekenen. Deze arbeid (W), uitgedrukt in 10-4 joules, is een maat voor de glutenkwaliteit (en bakkwaliteit).
Hoe groter de W-waarde van Chopin, hoe beter de kwaliteit van de eiwitten.
28
3.9.
Conclusie
Het is duidelijk dat de bakkwaliteit niet de inhoud of de nutritionele samenstelling van de graankorrel en het brood beoordeeld en deze dus niet garandeert. Kwaliteit staat als het ware gelijk aan gluten en dus broodvolume. De voedingskwaliteit van brood staat hierdoor in de schaduw. Er wordt enkel rekening gehouden met de verwerkbaarheid van de tarwekorrel (maalkwaliteit) en de verwerkbaarheid van het meel (bakwaarde). De kwaliteit is afgestemd op de industriële verwerking, waar uniformiteit en mechanische verwerking op de eerste plaats komen.
4. DE VOEDINGSKWALITEIT VAN BROOD IN DE 21STE EEUW
Figuur 8: brood op basis van oude tarwevariëteiten; Nîmes,
juni 2007
Kwaliteit is in zekere mate een zeer subjectief woord. Elke individu kan persoonlijke eisen stellen aan brood, naargelang zijn smaak. Er mag algemeen gesteld worden dat de consumenten een wit en luchtig brood willen met een krokante korst. Dit gaat niet noodzakelijk gepaard met maximale kwaliteit op nutritioneel gebied. Het huidige aanbod aan verwerkte producten wordt door de wetenschap als “lege calorieën” bestempeld. Vele verwerkte producten leveren veel calorieën, maar geen vezels en micronutriënten die wel terug te vinden zijn in natuurlijke, niet verwerkte voedingsbronnen. Natuurlijke voedingsbronnen hebben een complexe samenstelling uit macronutriënten (koolhydraten, proteïnen, vetten) en micronutriënten (aminozuren, vitaminen, mineralen en sporenelementen) die gunstig zijn voor ons organisme. Evenwichtig eten begint bij een hoger verbruik van fruit, groenten en meervoudige koolhydraten die men onder ander in brood terug vindt. Brood in het dagelijks voedingspakket is gunstig voor de opname van meervoudige koolhydraten.
29
Het probleem vandaag is dat, ten eerste, de consumenten een fout eetgedrag vertonen. Kinderen geven voorkeur aan ontbijtgranen en wit brood. Ten tweede is de voedingskwaliteit van brood strek achteruit gegaan door o.a. het gebruik van geraffineerde bloemsoorten en door de selectie van de tarwevariëteiten op gluten. En tenslotte wordt de consument te weinig geïnformeerd en zien velen onder hen brood als vijand van de lijn. Met dit hoofdstuk wil ik graag het belang van oude granen aantonen en de (meer)waarde die ze aan brood kunnen (terug)geven.
4.1.
Kwaliteit van het graan
De eerste voorwaarde om een kwalitatief goed brood te bekomen, is een graan van goede kwaliteit gebruiken. Op korte tijd is door selectie het glutengehalte (bakwaarde) in baktarwe enorm gestegen. Gluten of kleefstoffen vergemakkelijken het bereidingsproces, wat niet wil zeggen dat het brood betere voedingskwaliteiten haalt en smakelijker wordt. Gluten zorgen voor een elastisch en luchtig deeg, dit brengt in geen geval meerwaarde mee op het vlak van voedingsaspecten. Oorspronkelijk is graan een bron van allerlei elementen, maar de hoge producties hebben zich vertaald in een afname van Mg, SE, P, Fe, … en andere micronutriënten (mineralen, vitaminen, aminozuren en sporenelementen). Ook het carotenoïdengehalte in granen is aanzienlijk gedaald. Bètacaroteen is belangrijk voor het aanmaken van vitamine A. Daarnaast geeft carotenoïden een mooie kleur aan het brood, maar dit opzicht is puur esthetisch en van minder belang, maar het duidt wel op de aanwezigheid ervan. Graanvariëteiten met goede voedingskwaliteiten, interessant aroma’s én toch ook goede bakkwaliteiten moeten ontwikkeld worden. Het is ook de gelegenheid om terug te grijpen naar oude tarwevariëteiten die interessanter zijn in het kader van voedingskwaliteit. Maar volgen Christian Rémésy staan verschillende oorzaken in de weg. Ten eerste mogen enkel rassen ingeschreven worden die voldoen aan de reeds opgestelde eisen voor baktarwe (o.a. een hoog glutengehalte) en er moeten hoge rendementen gehaald worden, wat vaak niet gepaard gaat met eigenschappen die het brood meerwaarde geven, zoals smaak en voedingskwaliteit. En ten tweede zijn de landbouwers niet geneigd om rassen te verbouwen die minder renderen, omdat dit niet noodzakelijk gecompenseerd wordt met een betere prijs (plus moet er afzetmogelijkheden zijn).
30
4.2.
Kwaliteit van de bloem
Bloem wordt gemaakt door de tarwekorrel te vermalen a.d.h.v. molenstenen of cilinders. De maaltechniek die wordt toegepast bepaald in grote mate de kwaliteit van de bloem. Volgens Christian Remesy moet men voorkeur geven aan de traditionele molenstenen. Deze techniek zou een bloem van hogere kwaliteit geven dan tarwe gemalen op cilinders. Wanneer de graankorrels op stenen worden gemalen wordt het graan geplet door druk en wrijving. Wordt er a.d.h.v. cilinders gemaald, dan worden de bestanddelen van de korrel uit elkaar gehaald en versnipperd. De bloem afkomstig van molenstenen is rijk aan zemelen en bevat een groot aandeel van de kiemen, dit geldt niet voor bloem bekomen door cilinders. Bloem afkomstig van molenstenen is van het type 80, bloem afkomstig van cilinders is van het type 55.
Er bestaan verschillende bloemtypes. Het type bloem is in direct verband te brengen met de voedingswaarde en het vezelgehalte van het brood. Het type wordt a.d.h.v. het asgehalte of mineralengehalte bepaalt. Men onderscheid volgende bloemtypes: !
Witte bloem: Van het type 45 => wordt in de keuken en voor de bereiding van gebak gebruikt; Van het type 55 => dient als hoofdingrediënt voor wit brood
!
Bloem voor speciale broden: type 65 en 80
!
Grijze bloem: type 110; voor het bereiden van grijs brood
!
Volkoren bloem: type 150; voor het bakken van volkoren brood (volkoren bloem ontstaat door bij witte bloem zemelen toe te voegen)
Drievierde van de micronutriënten gaat verloren bij het malen a.d.h.v. cilinders, daarom bekomt men brood van hogere kwaliteit met bloem van het type 80, m.a.w. bloem bekomen door graan te malen op molenstenen. Het beste meel is het resultaat van een langzame en geleidelijke maling op kamertemperatuur, dit belet oxidatie van het meel en verlies van voedingswaarde. Het aanbod van bloem van het type 80 is kleiner en duurder dan de meer voorkomende geraffineerde witte bloem. Als alternatief op het type 80 bestaat er ook de grijze bloemsoort die bekomen wordt uit een mengeling van witte bloem (type 55) met volkoren bloem (type 150). Bloem van het type 55 blijft het meest populaire, omdat de consument wit brood eist, maar ook omdat de bereiding van brood uit deze bloem eenvoudiger is voor de bakker. Samen met de kiem en zemelen worden echter belangrijke voedingscomponenten verwijderd, waardoor het niet zijn optimale voedingswaarde behoudt. Er bestaat een direct verband tussen het type bloem en het mineralen-, vitaminenen vezelgehalte van het brood. Daarom vult bloem van het type 80 en meer, beter onze nutritionele behoeftes in.
31
4.3.
Het bereidingsproces
Het bereidingsproces bepaalt mede de kwaliteit van het eindproduct. Zoals elke productiegerichte activiteit vandaag, moet ook het bereiden van brood steeds sneller gaan. Hiervoor werd steeds gespecialiseerde apparatuur voor ontwikkeld, die het mogelijk maakt om grote hoeveelheden deeg gelijktijdig te bereiden. Bij de ambachtelijke bakker, die op relatief kleine schaal bloem verwerkt, kan het deeg worden aangepast aan de eigenschappen en kwaliteit van de bloem door langer of korter te kneden en door de verhoudingen van de verschillende ingrediënten aan te passen. Voor een broodfabriek is het echter bezwaarlijk om de machines steeds opnieuw in te stellen naargelang de partij bloem die gebruikt wordt. De ambachtelijke bereidingswijze heeft in het algemeen dan ook meer mogelijkheden om, uitgaande van matig, moeilijker hanteerbaar (bijvoorbeeld oude tarwevariëteiten) of delicater uitgangsmateriaal, een goed eindproduct voort te brengen dan de fabrieksmatige. Het bereidingsproces is sterk ingekort ten opzichte van vroeger, doch is het van belang om tijd te geven aan de gisting. Bijkomende ingrediënten halen de kwaliteit van het brood naar omlaag. Denk maar aan soja- en bonenbloem die de carotenoïden afbreken en de vetoplosbare vitaminegehalte naar beneden trekken in het brood. Zuurdesem gebruiken i.p.v. gewone bakkersgist brengt meerdere voordelen met zich mee. Zuurdesem zorgt voor een grotere dichtheid van de kruim, m.a.w. een compacter brood. Dit wordt niet door alle consumenten gewaardeerd, velen blijven opteren voor een zeer luchtig brood. Daarnaast is het gehalte organische zuren hoger, wat de gezondheid ten goede komt. Een tweede voordeel van zuurdesem is de langere houdbaarheid van brood. Ten derde heeft zuurdesem ook een gunstige invloed op de glutentolerantie doordat de afbraak van de gluten reeds in gang worden gebracht door het zuurdesem. Tenslotte zorgt zuurdesem ervoor dat mineralen gemakkelijker verteerd worden door de lagere pH van het brood. Volkoren bloemsoorten zijn moeilijker te verwerken, hier bestaan echter alternatieven voor. Er zijn verschillende technische oplossingen om grijze bloemsoorten te bekomen van het type 80, die de gulden middenweg vormen tussen volkoren bloemsoorten en de geraffineerde witte bloem. De technische aanpassingen en alternatieve bereidingswijzen worden hier niet besproken.
32
4.4.
Voor het welzijn van de consument
4.4.1.
Voedselveiligheid
Naast smaak en andere kwaliteitsaspecten van het brood, is veiligheid minstens even belangrijk. Het risico op pesticidenresiduen, contaminatie door zware metalen, mycotoxines, ggo’s en aanwezigheid van allergenen in graan komen onder het item voedselveiligheid te staan. Deze factoren beïnvloeden de kwaliteit van het brood en kunnen gevolgen hebben voor de gezondheid van de consument. De rol die oude tarwevariëteiten hier kunnen invullen is eenvoudig. Oude tarwevariëteiten zijn robuustere planten die onafhankelijk van pesticiden en kunstmeststoffen voldoende opbrengst kunnen geven en passen beter dan de moderne hybriden in de biologische teelt. De kans op pesticidenresiduen in bloem afkomstig van de gangbare landbouw is groter dan in de biologische landbouw. Toch is het risico op residuen in bloem uit de gangbare landbouw klein, althans als het om witte bloem gaat. De geraffineerde witte bloem is vrij van zemelen (het onderdeel van de tarwekorrel die het meest blootgesteld is aan de pesticiden), waardoor de kans op residuen minimaal is. Wanneer volkoren bloem afkomstig uit de gangbare landbouw wordt gebruikt voor het bakken van bloem, is de kans op pesticidenrestjes groter omdat hier de zemelen niet werden verwijderd.
4.4.2.
Gezondheid
Overgewicht, glutenallergie, slechte tanden, onevenwichtige voeding, suikerziekte, cholesterol, hart- en vaatziektes … zijn typische mankementen die voorkomen in onze maatschappij. Vele van deze aandoeningen kunnen positief beïnvloed worden door een aangepaste voeding. Brood neemt een belangrijke plaats in, in ons westers voedingspakket, daarom is het belangrijk om aandacht te schenken aan de eigenschappen van brood die invloed hebben op de gezondheid van de consument.
33
Figuur 9: Nicolas Supiot geeft uitleg over oude graanvariëteiten; Nîmes,
juni 2007
Allergische reacties op voedingseiwitten, o.a. gluten die in het brood aanwezig zijn, kunnen beperkt worden door aanpassing van het bereidingsproces. Hier wordt echter nog onderzoek naar verricht. Er worden ook selectieprojecten opgestart om granen te selecteren die vrij zijn van deze allergenen en toch hun bakkwaliteit behouden. Om ook glutenallergische consumenten brood te kunnen aanbieden moeten broden gemaakt worden op basis van glutenvrij graan of graan met zeer lage glutengehalte. In principe moeten oude tarwevariëteiten hieraan voldoen. Hierbij wil ik het voorbeeld aanhalen van Nicolas Supiot, een Franse boer-bakker die oude tarwevariëteiten teelt en er zijn brood van maakt. Glutenallergische patiënten eten van zijn brood zonder neveneffecten te ondervinden. Wanneer het glutengehalte in de oude tarwevariëteiten niet voldoende laag is kan nog steeds overgeschakeld worden op volledig glutenvrij graan. Enkele voorbeelden zijn teff, gierst, sorghum, maïs, … Weliswaar is de textuur en de smaak van dergelijk brood anders dan brood gemaakt op basis van tarwe. Overgewicht is vandaag ook een steeds meer voorkomend probleem, zowel bij jongeren als bij oudere mensen. Dit is niet enkel te wijten aan slechte eetgewoontes, maar gezonde voeding kan dit fenomeen sterk reduceren. Brood zal het overgewicht niet uit de wereld helpen, maar door broden te bakken met een hoger vezelgehalte wordt een snellere verzadiging bekomen, waardoor minder grote hoeveelheden worden opgenomen. Het verzadigd gevoel blijft ook langer, waardoor tussendoor minder wordt gesnoept. Door gebruik te maken van hoogwaardige graanvariëteiten, rekening houdend met het type bloem (minstens type 80), worden zowel de micro- en macronutriënten behouden in het brood. Daarnaast hebben vezels ook een positief effect op verschillende hedendaagse kwaaltjes zoals: hart- en vaatziektes, suikerziekte en cholesterol. Andere onderzoeken duiden ook op de beschermende functie van vezels tegen kanker. Een laatste gezondheidsaspectje is het gebit. Onze huidige consument eet graag luchtig brood, waar weinig op gekauwd moet worden. Daarnaast worden vele voedingsmiddelen gebakken, gekookt, gestoomd. Het kauwen neemt steeds minder tijd in beslag, nochtans is dit belangrijk voor een gezond tandvlees. Kauwen zorgt ook
34
voor de ontwikkeling van een breder gebit, wat voordelen met zich meebrengt ter hoogte van de ademhaling. Een compacter, harder brood zou ons tandvlees geen kwaad doen. Ook voor kinderen, zowel bij het vormen van de tandjes als later is het van belang om genoeg te kauwen op hardere voedingselement.
4.5.
Conlusie
De kwaliteit van het brood is aanzienlijk achteruit gegaan op 100 jaren tijd. Ten eerste is de kwaliteit van de grondstof, het graan, achteruit gegaan. Tarwe werd de laatste 100 jaar sterk geselecteerd op opbrengst en bakkwaliteit. Dit heeft ervoor gezorgd dat het glutengehalte, ten koste van belangrijke micronutriënten, is gestegen. Ten tweede heeft ook bloem ingeboet op het vlak van kwaliteit. Dit komt door de uitmaling van de zemelen, waarbij " van de micronutriënten verloren gaan. Ook zijn de maaltechnieken geëvolueerd met alle gevolgen van dien. Tenslotte is het bakken van brood een industriële activiteit geworden. Alles moet snel en gemakkelijk verlopen. Zuurdesem werd vervangen door bakkersgist, het bereiden van het deeg gebeurd mechanisch en er worden allerlei “verbeteraars” toegevoegd aan het deeg. Volgens Christian Rémesy kunnen oude tarwevariëteiten de waarde die brood toekomt teruggeven. Maar het glutengehalte in oude variëteiten ligt aanzienlijk lager dan in de moderne hybriden, maar dit zegt niets over de kwaliteit ervan. Uit studies van de glutenkwaliteit van gewone cultuurvariëteiten blijkt dat een hoog moleculair gewicht van glutenine deeleenheden, gecontroleerd door specifieke genen, voor een goede bakkwaliteit zorgt (MacRitchie et al., 1990). In de jaren ’90 werd er echter onderzoek verricht naar de glutenkwaliteit van bedekte granen, waaronder eenkoorn, emmertarwe en spelt. Glutenine deeleenheden met een hoog moleculair gewicht worden aangetroffen in emmertarwe (Pena et al. 1993) en spelt (Rodriquez-Quijano et al., 1990). Dankzij deze kenmerken kan er, zonder eenzijdig te selecteren op glutengehalte en kwaliteit, misschien een compromis gesloten worden tussen voedingskwaliteit en bakkwaliteit?
5. HET BELANG VAN OUDE TARWEVARIËTEITEN Zeldzame variëteiten hebben verschillende functies en waarden. De nadruk ligt vooral op de economische, agrarische waarde. Het behouden van zeldzame variëteiten is echter in toenemende mate afhankelijk van andere waarden. De volgende functies of waarden worden onderscheiden:
35
"
Economische waarde: Hieronder wordt het economisch rendement verstaan
van de betreffende variëteiten in de agrarische sector. Ze kunnen kwalitatief hoge producten voort brengen met label. "
Genetische waarde: De genetische variatie binnen één variëteit is van
groot belang wanneer de markt- of klimaatomstandigheden wijzigen of wanneer specifieke genen worden ontdekt die van groot (economisch) belang zijn. De oudere variëteiten bezitten nog eigenschappen die de moderne hybriden verloren zijn. Verlies aan biodiversiteit is onherroepelijk. "
Ecologische waarde: Zeldzame, oude variëteiten kunnen ten opzichte van
de hoogproductieve hybriden veelal beter overleven in meer natuurlijke of minder gecontroleerde omstandigheden. "
Cultuurhistorische waarde: Oude variëteiten of landrassen zijn het
resultaat van het menselijk ingrijpen zonder noemenswaardige selectie. Landrassen werden ter plaatse in stand gehouden en hebben zich door de jaren heen aangepast aan de groei- of leefomgeving. Ze hebben een aparte cultuurhistorische waarde. Zij vormen een bron van biologische verscheidenheid en vertonen een rijke variatie aan vormen en kleuren. Ze zijn daardoor bij uitstek geschikt om in te zetten in landschappen, parken, recreatiegebieden en dergelijk meer. "
Educatieve waarde: In combinatie met archeologische vondsten en
objecten van cultuurhistorische waarde, kunnen zeldzame variëteiten inzicht geven in landbouwmethoden uit vroegere tijden. Ze hebben vaak bijzondere kenmerken die biologisch van belang zijn en die verband houden met de gebruiken en ambachten uit het recent verleden. "
Recreatieve waarde: Het hobbymatig houden van zeldzame variëteiten
heeft een belangrijke recreatieve waarde voor de houders zelf. Bovendien hebben deze variëteiten in het landschap een belangrijke recreatieve waarde voor de (geïnteresseerde) burger.
Figuur 10: recreatieve waarde, een streling voor het oog; Nîmes, juni 2007
36
5.1.
De ecologische meerwaarde van oude tarwevariëteiten
Ecologisch duurzame landbouw wil het ecosysteem waarin landbouw werkt gezond houden (Reheul et al., 2001). Dit houd in dat de milieuschade aangebracht door de landbouw zoveel mogelijk beperkt moet worden. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en kunstmeststoffen, die de oorzaak zijn van residuen in het milieu. Verder moet er zorg gedragen worden voor biodiversiteit. Dit geldt zowel voor de planten en dieren die ingeschakeld worden voor de landbouwproductie, als voor de wilde fauna en flora op de akkers en in aangrenzende ecosystemen.
5.1.1.
Wintertarwe, een duurzame teelt?
5.1.1.1. Landbouwchemicaliën De Vlaamse landbouw behoort tot de koplopers in de wereld wat betreft het gebruik van externe inputs die belastend zijn voor het milieu, zoals het gebruik van bestrijdingsmiddelen en kunstmeststoffen (Reheul et al., 2001). Tussen 1980 en 1990 steeg het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen enorm.
Dit om
te beantwoorden aan de vraag van de consument, maar ook om de opbrengsten per ha te verhogen. Vooral de stijging in het verbruik van fungiciden en overige middelen (addidieven, groeiregulatoren, ontsmettingsmiddelen, …)was spectaculair. De insecticiden en de herbiciden kenden een minder indrukkwekende groei. Dit geldt uiteraard ook voor de teelt van wintertarwe en zomertarwe. Tussen 1998 en 2000 is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen per ha (op bedrijfsniveau) in wintertarwe gedaald, blijkt uit een onderzoek gevoerd door het CLE. De trend blijft zich tot nu toe verder zetten. De uitgave “Landbouw & visserij en het milieu” geeft hiervoor twee mogelijke verklaringen: #
Ten eerste is de geleide bestrijding op basis van waarneming- en waarschuwingsystemen14, zoals Epipre voor de teelt van wintertarwe, een eerste mogelijke verklaring.
#
En ten tweede zou de afname van de hoeveelheid N die per ha gebruikt wordt, een verklaring zijn voor het afnemend gebruik van overige middelen zoals plantengroeiregulatoren in granen.
14
Dit zijn systemen waarbij een verminderd en meer verantwoord gebruik van gewasbeschermingsmiddelen afgewogen wordt ten opzichte van een doelmatige bestrijding van de aantasting. Deze systemen zijn een antwoord op het milieuvrieu-onvriendelijke kalenderspuiten (Landbouw & Visserij en milieu, 2004).
37
5.1.1.2. Biodiversiteit De genetische diversiteit van landbouwgewassen wordt bepaald door de diversiteit aan gewassen (teff, tarwe, rogge, gerst, …) én de diversiteit aan rassen binnen een soort. Dit onderdeel van het eindwerk beperkt zich tot de diversiteit aan rassen binnen de tarweteelt. Sinds het begin van de 20ste eeuw is de genetische erosie in de landbouw sterk toegenomen, voornamelijk als gevolg van de georganiseerde plantenveredeling (Vellvé, 1993; Clunies-Ross, 1995). De afgelopen eeuw werd baktarwe sterk geselecteerd op gluten en opbrengst, naast andere teelttechnische aspecten die van belang zijn voor de boer. Dit om aan de vraag van de consumenten en de verwerkende industrie te voldoen. De georganiseerde plantenveredeling leverde uniforme rassen, waarvoor uniforme productiemethoden werden ontwikkeld, om zo gestandaardiseerde uniforme producten te kunnen maken. Volgens Gliessman (2000) was in 1993 50% van de tarweproductie afkomstig van 9 variëteiten (Reheul et al., 2003). Dit heeft geleid tot een afname van genetische diversiteit binnen de tarweteelt. Anderzijds werd er een toename van de genetische diversiteit in wintertarwe vastgesteld tussen 1980 en 2002. In de Stedula-uitgave “Genetische diversiteit van landbouwgewassen in Vlaanderen” wordt op basis van verschillende indicatoren deze toename aangetoond (Meul et al., 2004). De conclusie voor wintertarwe luidt als volgt: “Voor wintertarwe tonen alle indicatoren duidelijk dat er een toename is van de genetische diversiteit tussen 1980 en 2002.”.
5.1.1.3. Biologische teelt van wintertarwe De huidige tarwerassen zijn niet aangepast aan de biologische landbouw omdat ze in kunstmatige omstandigheden worden geselecteerd. Door kunstmest te gebruiken is de voeding voor de plant beschikbaar in de oppervlakkige bodemlagen, waardoor de ontwikkeling van het wortelstelsel niet gestimuleerd wordt.
Hybridenplanten zijn als het ware allemaal klonen van elkaar,
m.a.w. is de genetische diversiteit binnen één variëteit beperkt en dus is de ziekteresistentie dat ook. Daarbij worden er gewasbeschermingsmiddelen ingeschakeld waardoor de weerstand van hybriden t.o.v. ziekten en plagen degenereert én waardoor concurrentiekracht ten opzichte van onkruid minder noodzakelijk wordt, omdat deze toch worden weggespoten (plus worden insecten en onkruiden resistent). Bovendien zijn hybriden niet duurzaam, omdat de boer verplicht elk jaar opnieuw gecertificeerde zaden moet aankopen. De variëteiten kunnen zich niet aanpassen, door de plantengeneraties heen, aan de lokale omstandigheden doordat boerenselectie onmogelijk wordt.
38
5.1.2.
Oude variëteiten, een plus voor het milieu
Één van de meest karakteristieke eigenschappen van oude tarwesoorten is dat ze grotendeels gespaard zijn gebleven van moderne veredelingsprogramma’s. Dit komt, naast de voedingskwaliteit, ook het milieu ten goede. Dankzij hun concurrentiekracht t.o.v. onkruid, hun goed ontwikkeld wortelstelsel en hun grote heterogeniteit kunnen oude variëteiten onafhankelijk van landbouwchemicaliën groeien en wordt de biodiversiteit bevorderd. Denk maar aan eenkoren (einkorn) in de Haute Provence, spelt in Zwitserland en de Belgische Ardennen, emerkoren (emmertarwe) en spelt in Toscane en Kamut (Khorasan) in Montana, Alberta en Saskatchewan.
5.1.2.1. Landbouwchemicaliën & biologische landbouw De “juiste” zaden voor biologische tarweteelt ontbreken op de rassenlijst. Oude tarwevariëteiten beantwoorden beter aan de eisen van de biologische teelt. Het zijn robuuste variëteiten die op een zelfstandige manier, dus onafhankelijk van landbouwchemicaliën, kunnen groeien. Spelt kan zeer concurrentieel zijn in koude en vochtige regio’s en Khorasan en eenkoren zijn dan weer zeer goed aangepast aan een droog klimaat en extensieve teelt (www.kamut.com). Het zijn de volgende morfologische en genetische eigenschappen die oude variëteiten de mogelijkheid geven om, zonder ingrijpen van de mens, probleemloos te groeien: #
De moderne hybriden hebben een slecht ontwikkeld wortelstelsel, die slechts 30% uitmaakt van de totale biomassa van de volledige plant. De 70 andere percenten worden bepaald door de bovengrondse plantendelen. Om uit zichzelf goede opbrengsten te halen is een goed ontwikkeld wortelstelsel noodzakelijk. De wortelbiomassa van de oude variëteiten is zes maal groter dan de bovengrondse biomassa. Door natuurlijke selectie, in natuurlijke omstandigheden, hebben deze variëteiten een sterk ontwikkeld wortelstel. Afwezigheid van kunstmest is als het ware een impuls tot de ontwikkeling ervan.
#
De traditionele variëteiten zijn genetisch zeer divers, waardoor ze beter bestand zijn tegen plagen, ziektes en wisselende omstandigheden.
#
Dan is er ook de concurrentiekracht tegenover onkruid, die bij oude variëteiten aanzienlijk beter is dan bij de moderne hybriden.
#
Volgens Nicolas Supiot benutten oude variëteiten het zonlicht op een efficiëntere manier dan de moderne hybriden. Dit verklaart hij vanuit de heterogeniteit en de lage zaaidichtheid. De individuele planten worden verder uit elkaar gezaaid en worden niet allemaal even groot. Op die manier worden meerdere etages gevormd, waardoor het zonlicht beter benut wordt. Dit is belangrijk naar legering toe, omdat zonlicht de planten sterker maakt.
39
Figuur 11:
de verschillende etages zijn hier duidelijk te zien; Nîmes, juni 2007
5.1.2.2. Biodiversiteit Biodiversiteit heeft baat bij de teelt van oude tarwevariëteiten. Ten eerste omdat het aantal variëteiten binnen de landrasgroepen groot is. Tot het einde van de negentiende eeuw teelde elke regio eigen lokale variëteiten of varianten van bepaalde variëteiten, de zogenaamde landrassen. Deze landrassen verschilden onderling van elkaar door lokaalgebonden eigenschappen die ervoor zorgden dat ze op zelfstandige wijze in de lokale omstandigheden konden groeien. Ten tweede verschillen de planten binnen één variëteit sterk van elkaar, waardoor de genetische diversiteit binnen één variëteit veel groter is dan bij de moderne hybriden. Er werd dan ook niet éénzijdig geselecteerd op “belangrijke” criteria. En tenslotte worden de wilde fauna en flora in de akker en in aangrenzende systemen niet zomaar verwijderd door landbouwchemicaliën, waardoor de biodiversiteit in stand wordt gehouden. Opmerking: Helaas is het niet enkel maneschijn en rozengeur met oude tarwevariëteiten. Ze staan bekend omwille van hun lage opbrengsten en legergevoeligheid.
5.2.
Innoveren met oude variëteiten
5.2.1.
Inleiding
De landbouwsector behoort tot de primaire sector en is gekoppeld aan andere sectoren. Doorsnee landbouwbedrijven produceren als het ware grondstoffen voor verder verwerkende industrie. Naast de verwerkende industrie zijn er de leveranciers (vb. meststoffen) en de bedrijven die zorgen voor de handel en transport van zowel de afgewerkte producten, als de producten die nodig zijn bij de ontwikkeling van een grondstof op een landbouwbedrijf. Al deze sectoren samen vormen het agro-complex.
40
Landbouw is slechts een tussenschakel die grondstoffen levert aan de verwerkende industrie. Door deze te verwerken wordt veel meerwaarde gecreëerd, die enkel de verwerkende industrie en de distributieketen toekomt. Boeren hebben geen inspraak op de prijzen die ze ontvangen voor hun producten. Om te voldoen aan de eisen van de consument, goedkoop en veilig, moeten ze daarnaast ook nog aan vele strenge normen voldoen. Meer inspraak op de inkomsten is mogelijk door een economische meerwaarde te creëren op het bedrijf. De kosten moeten naar beneden getrokken worden en de opbrengsten moeten stijgen. In ieder geval is er een verruiming van de bedrijfsactiviteiten vereist en dit kan in elk van de vier dimensies van een bedrijf plaatsvinden: horizontale verruiming15, verticale verruiming16, laterale17 verruiming en verruiming in de tijd18. Wat kunnen oude tarwevariëteiten hier aanbieden? Deze vraag tracht ik te beantwoorden aan de hand van een paar voorbeelden.
5.2.2.
Bestaande projecten
5.2.2.1. Réseau Semences Paysannes (Frankrijk) Réseau Semences Paysannes is een netwerk die opkomt voor eigen zaadteelt of boerenzaad en dus ook voor biodiversiteit, kwaliteit en lokale variëteiten. Het netwerk eist een aangepaste wetgeving en hoopt op een wetenschappelijke en technische erkenning van boerenzaad. Een afdeling van Réseau Semences Paysannes is specifiek gericht op de teelt en verwerking van oude graangewassen, namelijk “Céréales anciennes et boulangerie paysanne”. De leden van deze afdeling geloven in de meerwaarde die oude graangewassen kunnen (terug)geven aan brood. Het zijn niet enkel bakkers maar ook landbouwers, de zogenaamde boer-bakkers. Ze telen hun granen zonder gebruik van kunstmeststoffen en pesticiden. Naargelang hun overtuiging boeren ze gewoon biologisch of volgens andere principes. Ze passen het concept van innovatie toe door verwerking van hun graan tot boerenbrood, maar ook door de eigen zaadteelt. De eindproducten zetten ze af op lokale markten, via thuisverkoop of via andere verkooppunten. Deze graanafdeling wordt verder onderverdeeld in:
15
Schaalvergroting; hierdoor kunnen schaalvoordelen benut worden en kan een product aan een lagere kostprijs voortgebracht worden. 16 specialisatie door terug activiteiten stroomopwaarts of stroomafwaarts van de kernactiviteit zelf uit te voeren. Op deze wijze kunnen ketenvoordelen benut worden en kan een groter deel van de eindwaarde van het product worden gecapteerd. 17 Functieverbreding; Hier worden activiteiten uitgevoerd die zich buiten de sfeer van de landbouwproductie bevinden. 18 Versnelde innovatie; als eerste een nieuw product of dienst op de markt brengen, het is de bedoeling om steeds weer te innoveren om de concurrentie voor te blijven. Op
41
!
Bretagne: ASPAARI (Association de Soutien aux Projets et Activités Agricoles et Rureaux Innovants) en TRIPTOLEME
!
Poitou-Charentes : Maison de l’agriculture Biologique de Charentes (MAB 16)
!
Grand Sud Ouest : Le Centre d’Etudes et de Terre d’Accueil des Blés (CETAB)
!
Zone Mediterrannee : Le Syndicat de Promotion TOUSELLE
!
Sud-Est : ARDEAR Rhône Alpes
!
Sud-Est : Le Parc Naturel Régional du QUEYRAS
Figuur 12: boer-bakkers, al dan niet aangesloten bij het netwerk voor boerenzaad, bewonderen de proefveldjes van oude tarwevariëteiten; Nîmes, juni 2007
Een concreet voorbeeld: boer-bakker en lid van het netwerk, Nicolas Supiot Uit alle boer-bakkers die ik in Frankrijk heb mogen ontmoeten, heb ik Nicolas Supiot als voorbeeld gekozen, een boer-bakker uit Bretagne die Franse landrassen teelt. Nicolas staat ook zelf in voor het zaaizaad, m.a.w. werkt hij nog a.d.h.v. eigen zaadteelt of boerenzaad. Hij is een aanhanger van de landbouwmethodes volgens Fukuoka19, één no-till methode. Tweemaal per week bakt hij een serie broden, eenmaal op dinsdag en eenmaal op vrijdag. In totaal bakt hij ongeveer 160kg brood per week. Coeliakiepatiënten eten van zijn tarwebrood zonder neveneffecten te ondervinden. In principe komt hij met 12ha goede landbouwgrond toe om zich te voorzien in graan. Hij wordt niet erkend als landbouwer en hij beschikt enkel over de percelen waarop niemand wilt verbouwen. Toch blijft hij succesvol boeren en bakken.
Figuur 13: Nicolas (in het geel)
in discussie met de secretaris van "Syndicat de Touselle"; Nîmes, juni 2007
Promotion
19
Een methode ontwikkeld door Masanobu Fukuoka, een Japanse pionier in de no-till methode of “natuurlijke landbouw”. Het is gebaseerd op vier principes: geen pesticiden, geen meststoffen, geen landbewerkingen en geen onkruidbestrijding. De natuurlijke omstandigheden moeten zo sterk mogelijk benaderd worden.
42
Voor meer gedetailleerde informatie verwijs ik naar de volgende bronnen: !
www.semencespaysannes.org => de principes, activiteiten, doelen, agenda, … van het netwerk boerenzaad worden hier duidelijk uitgelegd
!
DVD: ‘Les blés d’ôr’ => documentaire over boer-bakkers met Nicolas Supiot en Jean-François Berthellot.
!
http://www.wervel.be/downloads/2a%20verslag%20Nicolas%20Supiot%20meets%20Konrad %20Schreiber.pdf => verslag van een ontmoeting tussen Nicolas Supiot en Konrad Schreiber; hier wordt Nicolas zijn mening over de landbouw duidelijk
5.2.2.2. De Zeeuwse Vlegel (Nederland) De Zeeuwse Vlegel is een initiatief van jonge Zeeuwse landbouwers, rond 1980 opgestart, die een milieuvriendelijke teelt van tarwe stimuleert in Zeeland. Het gebruik van kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen is strikt verboden. De akkers worden enkel met dierlijk mest bemest afkomstig van varkens of runderen. Voor meer gedetailleerde info Figuur 14: www.zeeuwsevlegel.org
hierover verwijs ik naar een studie, waarbij de teelt van Zeeuwse Vlegel werd vergeleken met de teelt van
tarwe op een gangbare wijze: Tarwe en Milieu: hoe boert de Zeeuwse Vlegel? Een levenscyclusanalyse van de milieueffecten van tarweteelt bij verschillende wijzen van bemesting en gewasbescherming (A. Wegener Sleeswijk, R.M. Lankreijer, E. van der Voet; 1992) Met een bord “Hier groeit uw Zeeuwse Vlegel” worden alle betreffende akkers aangeduid (Zie foto hierboven). De tarwevariëteiten die worden ingezaaid worden zo zorgvuldig mogelijk uitgekozen. Dit is mogelijk dankzij de uitgevoerde onderzoeken naar de geschiktheid van baktarwerassen voor milieuvriendelijke teeltwijzen. Controle op de teelt wordt uitgevoerd door de onafhankelijke keuringsdienst NAK-AGRO. Na de oogst wordt de tarwe, van de 20 leden van de coöperatie, op windmolens in Zeeland gemalen en verkocht. Dit zijn taken die de stichting Zeeuwse Vlegel op zich neemt. In 1992 werd in samenwerking met molenaars, bakkers, de Zeeuwse Milieu Federatie, consumeten- en landbouworganisaties het Zeeuwse volkorenbrood op de markt gebracht. De stichting Zeeuwse Vlegel zet zich als licentiehouder van het keurmerk “erkend streekproduct” in voor de ontwikkeling en erkenning van een breed assortiment Zeeuwse streekproducten.
43
5.2.2.3. Kamut merkgraan (internationaal) Kamut of Khorasantarwe, een durumtarwe, wordt gebruikt als grondstof voor allerlei producten die verhandeld worden onder het KamutR handelsmerk. Vandaag wordt wereldwijd een kleine 1500 producten aangeboden op basis van KamutR graan, waaronder brood. Kamutbrood biedt verschillende voordelen: !
Hoge voedingswaarde: Brood op basis van Kamut bevat meer eiwitten van hoge kwaliteit (minder gluten), meer onverzadigde vetzuren, mineralen en spoorelementen dan moderne tarwe. Daarnaast is het Se-gehalte uitzonderlijk hoog.
!
Energie en uithoudingsvermogen: Het graan is gemakkelijk verteerbaar, maar voed langdurig.
!
Kenmerkende smaak en versheid: Kamutbrood heeft een zachte kruim, blijft lang vers en wordt gekenmerkt door een milde, zoete notensmaak.
!
Tolerantie: Onderzoek van de International Food Allergy Association (IFAA) kwam tot de volgende conclusie: “voor de meeste tarwegevoelige mensen, is Kamutgraan een uitstekend vervangmiddel”.
KamutR is een geregistreerd handelsmerk van KamutR Entreprises of Europe bvba. Elk bedrijf dat het handelsmerk gebruikt ondertekent een gratis licentiecontract. De praktische voorschriften rond het handelsmerk en de regels naar productsamenstelling en benaming staan op www.kamut.com.
Figuur 15: Kamutbrood; bron: www.kamut.com
5.3.
Conclusie
Oude tarwevariëteiten kunnen op een milieuvriendelijkere wijze geteeld worden dan de moderne hybriden. Dit kan besloten worden op basis van eigenschappen als concurrentiekracht, genetische diversiteit en de ontwikkeling van het wortelstelsel. Hierdoor zou de input in de tarweteelt verder moeten dalen, vooral op het vlak van gewasbeschermingsmiddelen en kunstmeststoffen. Ondanks de toename
44
aan genetische diversiteit binnen wintertarwe (Meul et al., 2004), is de genetische diversiteit van de hybriden beperkt t.o.v. de landrassen. In die zin wordt het ook interessant om oude variëteiten weer in cultuur te brengen. Deze variëteiten passen, naast de biologische wijze, ook perfect in andere zoals: de methode volgens Fukuoka, permacultuur20, BD-landbouw21, nature-farming22 en agroforestry23. Legering bij oude variëteiten kan niet genegeerd worden, maar dit kan opgelost worden door mengteelten toe te passen, waarbij de tweede teelt een steun vormt voor de tarweplanten. Mogelijke gewassen om samen met tarwe in te zaaien zijn huttentut en erwten. De opbrengsten kunnen eveneens verbetert worden door rasmengsels in te zaaien, i.p.v. enkel één variëteit een mengsel maken van verschillende variëteiten dus. De oude variëteiten passen perfect in het innovatieconcept “verdieping op het bedrijf”. Zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts kan hier ondernomen worden. Ten eerste gaat het telen van dergelijke variëteiten gepaard met eigen zaadteelt, omdat het zaad van deze variëteiten niet verkrijgbaar is op de markt. Ten tweede wordt de oogst verwerkt tot een volwaardig boerenproduct dat (lokaal) afgezet kan worden tegen een eerlijke prijs, zowel voor boer als consument. Hierbij recupereert de boer een groot deel van de toegevoegde waarde. De Franse boerbakkers, Kamut merkgraan en de zeeuwse Vlegel zijn voorbeelden van lopende projecten die op de een of andere manier dankzij oude tarwevariëteiten innoveren.
6. WETGEVING Op het gebied van de ontwikkeling en exploitatie van plantenrassen zijn het kwekersrecht, het octrooirecht en het merkenrecht van belang. Verder is het verhandelen van tarwerassen pas mogelijke wanneer de variëteiten zijn opgenomen in de officiële (nationale of Europese) rassenlijst. Hier worden de voorwaarden besproken, waaraan de variëteiten moeten voldoen om toegelaten te worden op de officiële rassenlijst. Ook wordt het kwekersrecht
20
Permacultuur komt van permanente (agri)cultuur. Het is een landbouwsysteem die steunt op een holistische visie die alle levensaspecten omvat (zorg, voedsel, wonen, werken, water, economie,…). Het is een arbeidsarm systeem dat wordt gekenmerkt door zijn universeel karakter, productiviteit en door de samenwerkingsverbanden die tussen de verschillende elementen heersen. 21 Biologisch-dynamsiche landbouw, een landbouwsysteem ontworpen door Rudolph Steiner. Het bedrijf wordt als een organisme opgevat, waar bedrijfsvreemde elementen zoveel mogelijk worden vermeden. BD-landbouw werkt met bodemleven, biodiversiteit en ecosystemen. Het Demeter-label certificeerd de producten afkomstig van deze productiewijze. 22 De non-fertilizer farming, ontworpen door Mokichi Okoda. 23 Akkerbouwteelten gecombineerd met boomteelt in breed plantverband
45
besproken en in mindere mate komen ook het merkenrecht, de intellectuele eigendomsrechten en het octrooirecht aan bod.
6.1.
De rassenlijst
Om de landbouwer zekerheid te bieden over de raszuiverheid van de verhandelde rassen, werd de officiële rassenlijst opgesteld. Veredelde variëteiten worden ingeschreven in een officieel rassenlijst. Door al de verschillende rassen bij te houden wordt vermeden dat twee zelfde rassen onder een verschillende naam worden verkocht. Maar ook omgekeerd, dat twee verschillende rassen onder eenzelfde naam worden gecommercialiseerd. Elke variëteit kan pas legaal verhandeld worden, wanneer het opgenomen is in de officiële nationale rassenlijst. Een variëteit komt pas in aanmerking, na aanvraag bij het Vlaams Gewest én na goedkeuring. Dit laatste valt onder de verantwoordelijkheid van de afdeling Productkwaliteitsbeheer. De variëteiten moeten voldoen aan de OHB-test (Onderscheiding, Homogeniteit en Bestendigheid) en aan de CGW-eisen (Cultuur- en GebruiksWaarde). Verder moeten ze een geldige naam toegewezen krijgen. Zie Bijlage 2. Volgens de OHB-test moet een ras zich kunnen onderscheiden van elk ander ras waarvan het bestaan op het tijdstip van de indiening van de aanvraag algemeen bekend is, het criterium “onderscheiding” dus. Vervolgens moet het ras eenvormigheid vertonen voor de eigenschappen die van belang zijn voor de soort, het zogenaamde homogeniteitscriterium. En tenslotte moet het ras bestendig of stabiel zijn, m.a.w. moeten de eigenschappen van het ras blijven gelden na achtereenvolgende vermeerdering. De cultuur- en gebruikswaarde wordt a.d.h.v. proeven beoordeeld die, in opdracht van Administratie Beheer en Kwaliteit Landbouwproducten (ABKL – NCPP24 - Vlaams Gewest), als Rassenonderzoek door het ILVO uitgevoerd en gerapporteerd worden. De protocol voor uitvoering van het CGW-onderzoek wordt opgesteld door de Technische Interregionale Werkgroep (TIW). Het doel van het onderzoek is het kiezen van betere standaardrassen op basis van duurzaamheidscriteria (kwaliteit, ziekteresistentie en oogstzekerheid) om enkel de beste rassen op de rassenlijst toe te laten. Zie Bijlage 3. De variëteit moet tenslotte onder een geldige naam ingeschreven worden bij de DIE (Dienst voor Intellectuele Eigendom, België).
24
Normering en Controle Plantaardige Productie
46
De voorgestelde benaming wordt door de aanvrager als fabrieks- of handelsmerk voor gelijke of gelijksoortige producten volgens het merkenrecht ingeschreven. Dit kan in België bij de DIE, in een UPOV lidstaat of bij het OMPI (Internationaal Bureau van de Wereldorganisatie van het Intellectueel Eigendom ) gebeuren. Zie Bijlage 4.
In België wordt het merkenrecht door het BMW (Benelux Merkenwet) geregeld. Een merk (een teken waarmee een product zich onderscheidt van andere producten) kan door de rechter nietig verklaard worden in geval het: vijf jaar lang niet gebruikt wordt, niet voldoende onderscheidingskracht bezit, het publiek misleidt en indien het merk een gebruikelijke benaming (soortnaam) is geworden. Het BBEI (Belgisch Bureau voor Intellectuele Eigendomsrechten) staat in voor de registratie van merken. Eenmaal ingeschreven is het toepassen van dat bepaald merk een recht voor exclusief gebruik voor de betreffende producten in de Benelux, voor een periode van 10 jaar. Het is ook mogelijk om een merkenrecht te laten gelden op internationaal niveau. De aanvraag gebeurt op nationaal niveau, maar wordt getransfereerd naar WIPO (Wereld Organisatie voor de Intellectuele Eigendom) in Genève, die de aanvraag voor het recht verder verwerkt. Een laatste mogelijkheid is de registratie voor de EU, het zogenaamde Gemeenschapsrecht). Dit gebeurt op het Europees Merkenbureau. Een kwekersrechtelijke beschermde naam wordt als een soortnaam beschouwd. Het spreekt voor zich dat een rasnaam niet als merknaam kan ingeschreven worden.
De rassen die voldoen aan al deze eisen worden in de officiële rassenlijst opgenomen en kunnen legaal verhandeld worden in de EG.
6.2.
Intellectuele eigendomsrechten
Het intellectueel eigendom is een zekerheid voor de kwekers. Door de exclusiviteit te bezitten over de verhandeling van hun variëteit, kunnen ze inkomsten halen uit hun product en op die manier de gedane investeringen terug verdienen en opnieuw investeren in verdere veredeling.
TRIPs is een akkoord opgesteld door de WTO (Wereld Handelsorganisatie) om intellectuele eigendomsrechten toe te passen op wereldschaal. De WTO bestaat uit 144 lidstaten, en werd opgericht in 1995 om de vrije wereldhandel te bevorderen, maar ook om op te treden als scheidsrechter bij handelsconflicten tussen verschillende landen. De term TRIPs is de afkorting van “Trade Intellectual Property Rights”, m.a.w. intellectuele eigendomsrechten die verband houden met internationale handel.
De Octrooiwet van 1910, was voor velen een aanleiding om zich af te vragen in hoeverre een dergelijke regeling ook voor plantmateriaal en kwekersarbeid gemaakt zou kunnen worden. Men was het erover eens dat de kwekersarbeid in feite dezelfde
47
bescherming verdiende als vastgelegd in de Octrooiwet, Merkenwet en Auteurswet, maar geen van die wetten werd voor het kweekwerk geschikt geacht. Het grootste struikelblok hiervoor was nog altijd de moeilijkheid om te bepalen wanneer een ras nu echt nieuw was. Het kwekersrecht is gestoeld op dezelfde principes als de Octrooiwet, namelijk het stimuleren van vernieuwing middels een beloning voor de uitvinder/kweker en de mogelijkheid voor anderen om van de vinding gebruik te maken middels openbaarmaking van de vinding. Aan het kwekersrecht konden echter veel minder rechten worden ontleend dan aan een octrooi. Naast stimulerend was de wettelijke regeling van de kwekersrechten ook sterk regulerend (Maat, 1998).
Een octrooirecht, ook onder de benaming patent gekend, is een wettelijke bescherming van technische vindingen, zoals nieuwe of verbeterde producten, werkwijzen of apparaten. Het is een door de overheid verstrekte monopolie die 6 of 20 jaar geldig blijft. De octrooihouder kan elk ander individu verbieden om de uitvinding na te maken, te verkopen, toe te passen of in te voeren. Hij kan wel licenties verlenen die deze handelingen wel legaal toelaten. Een octrooi geeft de octrooihouder niet het recht om de uitvinding toe te passen. Hier komen nog meer wettelijke bepalingen bij kijken zoals milieuwetgeving en warenwet. Een octrooi bestaat uit een document die de uitvinding beschrijft. Het kan, net als het kwekersrecht, op twee manieren verkregen worden. De eerste mogelijkheid is een aanvraag doen bij de BBIE. En de tweede optie is een octrooiaanvraag indienen bij het Europees Octrooibureau (indien aangesloten bij PCT-verdrag). Niet elke creatie komt in aanmerking voor een patentering. De uitvinding moet voldoen aan verschillende voorwaarden. De uitvinding moet octrooieerbaar25, nieuw26, inventief27 en industrieel toepasbaar28 zijn.
6.2.1.
Het kwekersrecht
De landen die kwekersrecht verlenen zijn aangesloten bij de UPOV29 (l’Union international pour la Protection des Obtentions Végétales) en hebben het UPOVverdrag ondertekend. Momenteel telt de UPOV 62 leden. De aanvraag van het kwekersrecht gebeurt in het betreffende land zelf. Een nieuwe variëteit kan in België op twee manieren beschermd worden. Ofwel door het Belgisch kwekerscertificaat of door een communautair kwekerscertificaat. In het eerste geval wordt bescherming van de nieuwe variëteit enkel op Belgisch grondgebied
25
Mensen, planten en diersoorten kunnen niet worden geoctrooieerd. Microbiologische processen en producten daarentegen weer wel, dus gentechnologie is wel octrooieerbaar en medicijnen ook. Uitvindingen die gevaar opleveren en onzedelijk zijn, zijn niet octrooieerbaar. 26 De uitvinding is nieuw als hij nog niet publiek gemaakt is en als het niet op een reeds bestaande iets gebaseerd is. 27 De uitvinding mag geen afleiding/variant zijn van/op een reeds bestaande techniek, werkwijze of product. 28 De uitvinding moet werkelijk kunnen gebouwd en toegepast worden. 29 Dit is een intergouvernementele organisatie die de wereldwijde bescherming van nieuwe plantenrassen via het intellectuele eigendomsrecht regelt.
48
gewaarborgd, in het tweede geval geldt de bescherming over de vijfentwintig lidstaten van de Europese Gemeenschap. Het certificaat kan slechts verleend worden als de nieuwe variëteit voldoet aan de volgende vijf voorwaarden: onderscheiding, homogeniteit, stabiliteit, nieuwigheid30 en geldige benaming. Eenmaal het certificaat binnen is, heeft de houder van het kwekersrecht het alleenrecht voor verhandeling van zaad en vermeerderingsmateriaal. Dit blijft 25 jaar geldig. Concreet omvat het exclusief recht van de kwekersrechthouder de volgende rechten: $
Het voortbrengen van het ras
$
Het vermeerderen van het ras
$
Het ten behoeve van de vermeerdering behandelen van het ras
$
Het in handel brengen van het ras
$
Het uitvoeren van het ras
$
Het invoeren van het ras
$
Het voor één van deze doeleinden in voorraad hebben van het ras
$
Het laten verrichten van één van de hierboven staande handelingen
De houder van het kwekersrecht kan wel een licentie verlenen aan derden die de variëteit willen verhandelen en vermeerderen. De licentieaanvrager betaalt hiervoor een vergoeding aan de kweker én moet zich aan de afspraken houden die in verstandhouding met de kweker werden opgesteld. De beschermde variëteit mag voor verdere veredeling, voor experimenten, voor hobbymatige vermeerdering en voor boerenzaad gebruikt worden, zonder dat hiervoor een licentie wordt aangevraagd. Dit geldt enkel wanneer er geen commerciële doeleinden worden beoogt! Voor meer uitleg over wie in aanmerking komt voor een Belgisch of communautair kwekersrecht en hoe het kwekersrecht aangevraagd kan worden verwijs ik naar de volgende website: http://mineco.fgov.be/intellectual_property/patents/depot6_nl.htm. Op deze site kan eveneens worden nagegaan welke variëteiten of rassen beschermd worden in België. Op de website (www.cpvo.eu.int) van het Communautair Bureau voor Plantenrasssen (CPOV), kan worden nagegaan welke rassen over alle lidstaten van de EG beschermd worden. Opmerking 1: De communautaire kwekersrecht wordt supranationaal geregeld en werkt dus onafhankelijk van het nationaal systeem. Dit wilt zeggen dat de aanvraag, voor het bekomen van een communautair kwekersrechtcertificaat, ingediend wordt bij het Communautair Bureau voor Plantenrassen (CPOV). Opmerking 2: Niet alle variëteiten die op de rassenlijst staan, zijn automatisch beschermd. Sommige onder hen zijn gemeenschappelijk goed en voldoen enkel aan de 30
Dit betekent dat het nog niet verhandeld mag zijn in België en dat het nog niet verhandeld mag zijn in het buitenland sinds meer dan vier jaar.
49
voorwaarden: homogeniteit, stabiliteit en onderscheiding. M.a.w. ze zijn niet noodzakelijk nieuw en dus niet noodzakelijk (meer) beschermd.
6.2.2.
Rechten in EUR te betalen
Om het bedrag van de rechten te bepalen worden de plantensoorten in drie klassen ingedeeld: klasse A, B en C. Voor tarwe, die deel uitmaakt van klasse A, komt dit uit op # 2755 per in te schrijven variëteit. Dit bedrag moet beschouwd worden als een minimum bedrag. Bij onderzoek naar de OHBwaarde van de variëteit kan beroep gedaan worden op een buitenlandse dienst. Wanneer dit het geval is wordt de rekening, reeds uitbetaald door de regionale dienst, doorverrekend naar de kweker. Zie Bijlage 5.
6.3.
Wetteksten
http://www.juridat.be/cgi_loi/wetgeving.pl
6.3.1. !
Vlaamse wetteksten
Koninklijk Besluit van 8 juli 2001 betreffende de nationale rassencatalogi voor landbouwgewassen en groentegewassen, B.S. 5 oktober 2001.
!
Besluit van de Vlaamse Regering van 27 april 2007 betreffende de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van landbouw- en groentegewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek, B.S. 25 juni 2007.
!
Besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 2007 houdende vaststelling van de retributies voor de inschrijving van de rassen in de nationale rassencatalogi, voor de uitoefening van bepaalde beroepen in de sector van het plantaardige teeltmateriaal en voor de keuring van dat materiaal, B.S. 23 februari 2007.
Basiswetten: !
Wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, B.S. 17 juli 1969.
!
Wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, B.S. 25 april 1975.
50
6.3.2. !
Europese wetteksten
Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen.
!
Richtlijn 2003/90/EG van de Commissie van 6 oktober 2003 houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad met betrekking tot de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van de landbouwgewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek.
!
Beschikking 2004/84/EG van de Commissie van 1 december 2004 tot vaststelling van uitvoeringsregels volgens welke de lidstaten toestemming kunnen geven voor het in de handel brengen van zaai- of pootgoed van rassen waarvoor de opname in de nationale rassenlijst voor landbouw- of groentegewassen is aangevraagd.
6.4.
Conclusie
Landrassen zijn populaties die bestaan uit planten die onderling zeer sterk verschillen van elkaar en beantwoorden dus niet aan het homogeniteitcriterium. Ik denk dat ze ook niet voldoen aan het onderscheidingscriterium, omdat landrassen geen hogere rendementen halen dan de huidige hybriden en zich dus niet “onderscheiden”. Ook de “kwaliteit” van de landrassen evenaart de “kwaliteit” van de moderne variëteiten niet zoals: bakwaarde, herbicidentolerantie, veel N tolereren zonder legerrisico, …. Met als gevolg dat ze slecht scoren volgens de normen van de cultuur- en gebruikswaarde. Hierdoor kunnen landrassen of oude tarwevariëteiten niet ingeschreven worden en is elke vorm van verhandeling ervan illegaal. Daarentegen staat het telen van niet-ingeschreven variëteiten niets in de weg. Degene die het zaad zelf teelt en vermeerderd mag het ook terug inzaaien, maar uitdelen en verkopen is strikt verboden. Het komt erop neer dat enkel diegenen die het boerenzaad van generatie op generatie hebben geërfd, legaal zulke oude variëteiten mogen telen en vermeerderen. Een ander aspect dat ik graag zou aanhalen is het inschrijvingsbedrag. Om tarwevariëteiten in te schrijven kost het ongeveer 2755 EUR. Hierdoor wordt boerenzaad benadeeld. Ten eerste omdat het aantal “variëteiten” boerenzaad, enkel in tarwe al, hoog oploopt. En ten tweede komt dit boerenzaad in relatief kleine hoeveelheden voor. Boerenzaad inschrijven (indien dit mogelijk zou worden door aangepaste beoordelingsnormen) is financieel niet haalbaar, maar indien dit niet gedaan wordt, is elke vorm van ruilhandel onder boeren onderling een illegale activiteit. Voor boeren is het produceren van boerenzaad niet meer interessant, omdat hier financieel niets mee te verdienen valt. Het verkopen van de oogst afkomstig van
51
oude variëteiten is bij wet verboden. Daarentegen is het wel toegelaten om de oogst te verwerken tot eindproducten met een hoge toegevoegde waarde, bijvoorbeeld brood uit oude tarwevariëteiten. Deze verwerkte producten kunnen zonder probleem legaal verkocht worden. Voor zaadbedrijven ook, is het vermarkten van boerenzaad financieel niet interessant. Hierdoor wordt de biodiversiteit ex. Situ, in genenbanken bewaard.
52
Doelstellingen Aan de hand van de literatuurstudie wou ik voornamelijk achtergrond kennis opdoen, het project kunnen kaderen en argumenten vinden voor het waarom van deze teelten. Maar het project op zich is meer dan een theoretische benadering, het is de bedoeling dat er ook iets concreets verwezenlijkt wordt. Ten eerste wou ik de teelt en de verwerking van de oude tarwevariëteiten of landrassen met eigen ogen zien en diegenen ontmoeten die zich hiermee bezighouden. Enerzijds is dit belangrijk omdat het didactisch materiaal oplevert (niet voor de verdediging van het project op Kahosl, maar vooral naar de geïnteresseerden boeren toe). Door de teelten met eigen ogen te zien, kan de theoretische basis getoetst worden én wordt dit project ook relevanter, omdat het niet louter gebaseerd is op een literatuurstudie. Anderzijds is het van belang om open te staan voor de goede raad en de kennis van de ervaren boer-bakkers. Waardoor, ten eerste, dergelijke projecten vlotter opgestart kunnen worden in België. En ten tweede goede contacten ontstaan, waardoor het netwerk van gemeenschappelijke belangen verder uitgebreid kan worden. Verder wou ik nagaan in welke mate er interesse is voor de teelt van oude variëteiten in België en of er reeds Belgische boeren zijn die oude variëteiten telen. Het is dan ook de bedoeling om deze Belgen in contact te brengen met elkaar, opdat er samenwerkingsverbanden gecreëerd worden. Een goede informatie-uitwisseling kan de uitwerking van het project enkel ten goede komen. Meningen worden uitgewisseld, tips worden uitgedeeld, goede raad wordt gegeven, waarschuwingen voor mogelijke fouten … iedereen die in het project geïnteresseerd is heeft baat bij een maximale onderlinge communicatie. En tenslotte is het de bedoeling om het zaaizaad van deze vergeten variëteiten beschikbaar te stellen voor diegenen die er graag mee willen experimenteren, die het willen vermeerderen, telen en verwerken in België. De voorkeur gaat uiteraard naar lokale variëteiten, Vlaamse landrassen dus. Maar het is eventueel ook interessant om na te gaan hoe niet-Vlaamse landrassen het doen in onze streken. Momenteel vormt de wetgeving nog steeds een struikelblok, maar hier is de themagroep “Eigen zaadteelt” actief.
53
Materiaal en methoden
1. DE TEELT EN VERWERKING MET EIGEN OGEN ZIEN Om de teelt van landrassen met eigen ogen te zien, ben ik naar Frankrijk getrokken voor een kleine “stage” van vier dagen. De stage ging door in Nîmes (zuiden van Frankrijk) bij Henri Ferté. $
$
$
22/06/2007: #
Kennismaking met Henri Ferté
#
Bedrijfsbezoek
#
Kennismaking van het landras Touselle
23/06/2007: #
Vergadering bijwonen van “Syndicat de Promotion Touselle”
#
Eerste ontmoeting met boer-bakkers en biologische bakker
25/06/2007: #
Bijeenkomst INRA, boer-bakkers, boeren, bakkers en andere geïnteressseerden
$
#
Bezoek van de FSO-proefveldjes:
#
Tweede ontmoeting met boer-bakkers
26/06/2007: #
Verzamelen van didactisch materiaal (zaad en aren)
2. DE INTERESSE TOETSEN IN BELGIË
Figuur 16: Bron: Wervelkrant
54
Er werd een oproep geplaatst op de website van Wervel en in de Wervelkrant. Al wie geïnteresseerd was/is in een experimentje met oude tarwevariëteiten kon/kan hierop reageren. Jeroen Watté, medewerker van Wervel, is hiervoor de contactpersoon. Al de reacties met de nodige gegevens werden mij doorgestuurd. De bedoeling is om concreet af te spreken met de geïnteresseerde boeren/particulieren en uitleg te geven over het boer-bakker concept.
3. BELGISCHE BOEREN IN HET BEZIT VAN OUDE VARIËTEITEN Dit was voornamelijk van horen zeggen of door persoonlijke contacten. Het geeft dan ook geen relevant beeld van het aantal Belgische boeren die in het bezit zijn van oude variëteiten. Maar de contacten op zich zijn van groot belang, omdat ze de basis van het uit te bouwen netwerk vormen. Dit is noodzakelijk voor een optimale informatie- en zaaduitwisseling, zoals in het onderstaande puntje vermeld wordt.
4. GEÏNTERESSEERDEN ONTMOETEN ELKAAR De geïnteresseerden moeten elkaar ontmoeten in het kader van het project, opdat er een netwerk kan ontstaan die de informatie-uitwisseling bevordert. Een optie is het organiseren van een vergadering, waarbij de aanwezigen beter kennis maken met het onderwerp en het concept van het project. De voorbeelden van de Franse boer-bakkers zou hier dan aangehaald moeten worden, maar ook voorbeelden van Belgische boerbakkers. Verder zou ook de dvd “Les blés d’or” afgespeeld worden, om meer achtergrond informatie mee te geven aan de mensen voor wie het onderwerp nog relatief nieuw is. Het ideale zou zijn om eveneens een bedrijfsbezoek te organiseren op een bedrijf die het boer-bakker principe toepast. Dit hoeft niet in Frankrijk door te gaan, het kan ook in België. Deze ervaren boer-bakkers zijn beter geplaatst om teelttechnische vragen te beantworden, integenstelling tot mij.
5. ZAAIZAAD VOOR DE BELGISCHE BOEREN Het is de bedoeling dat er zaaizaad beschikbaar komt, anders kunnen de experimenten niet doorgaan. Zaaizaad van oude graanvariëteiten kan op verschillende manieren verkregen worden. Ten eerste via INRA (Institut National pour la Recherche Agronomique) door het indienen van experimentele projecten, waarbij duidelijk vermeldt wordt welk zaad gewenst is. In de uitgebreide genenbank van INRA worden namelijk 10 Vlaamse tarwevariëteiten bewaard, waaronder twee van vóór WOII. Deze zijn slechts verkrijgbaar voor onderzoek, in staaltjes van 10 gram wat ongeveer overeenkomt met
55
50 zaden. De eerste jaren houd de boer zich dan bezig met vermeerdering ervan, later kan een deel van de oogst opzij gezet worden voor verwerking. Een tweede mogelijkheid is onderlinge ruil van boerenzaad, of het uitdelen van boerenzaad. Zaad van oude tarwevariëteiten worden her en der geteeld. Door een netwerk van boerenzaad uit te bouwen kan zaad probleemloos uitgewisseld worden. De hoeveelheid zaad die uitgewisseld wordt blijft echter kleinschalig, doch in vergelijking met de INRA-staaltjes kan een dergelijke uitwisseling veel vermeerderingsmoeite besparen. Verder moet nagegaan worden wat Gembloux en Heverlee nog in stock hebben en wat de mogelijkheden zijn.
56
Resultaten
1. DE TEELT EN DE VERWERKING MET EIGEN OGEN ZIEN De resultaten van deze korte “stage” kunnen in een paar alinea’s samengevat worden. Het is dan ook niet de bedoeling om elke informatie die ik verkregen heb tot in het detail uit te schrijven, omdat anders niet alles binnen de doelstellingen blijft van het project. Daarbij was deze stage voornamelijk een kennismaking met het onderwerp, waardoor ik nog niet op zoek was naar concrete informatie. Het is vooral de bedoeling om een korte schets te geven van wat er gaande is in Frankrijk, omtrent het onderwerp van mijn project. Daarom bespreek ik hier enkel de ontmoeting met de boer-bakker, biologische bakkers en de wetenschappers. Verder wil ik ook het een en het ander vertellen over de proefveldjes en het landras dat Henri Ferté sinds verschillende jaren teelt, gedetailleerde teelttechnische aspecten laat ik hier terzijde omdat dit een eindwerk op zich is.
1.1.
Bijeenkomst rond de FSO-proefveldjes
In Nîmes werden proefveldjes aangelegd, op een akker van Henri Ferté, in opdracht van het INRA-instituut (Institut National pour la Recherche Agronomique). De proefveldjes werden aangelegd in het kader van een project, FSO (Farm Seeds Opportunity), die loopt over drie jaar. Hierbij worden verschillende landrassen getest uit zes verschillende landen, waaronder Italië, Holland en Frankrijk. De verschillende rassen zijn: #
Zeeuwse Witte
#
Salina d’Abruzzo
#
Touselle de Mayan
#
Mélange paysan Hollandais
#
Aubusson
#
Diave
#
Haute-Loire (F-merlier)
#
Touselle Blanche
#
Rouge de Bordeaux
#
Salina d’Abrozzo
#
Blé de Redon
#
blé de Renan.
Deze rassen worden allemaal, in het kader van het FSO-project, in de drie landen van afkomst in proefveldjes gezaaid. Dit gebeurd door professionelen, ingeschakeld door het INRA-instituut. De proefveldjes worden onder biologische omstandigheden aangelegd en onderhouden. Hierbij is de boer verantwoordelijk voor de oogst en de selectie van het zaad dat opnieuw zal ingezaaid worden het jaar nadien. Het doel van deze proefveldjes is de aanpassingen van de verschillende variëteiten bekijken, na drie jaar boerenselectie, per regio/land.
57
Aangezien het project pas in 2007 is gestart zijn er nog geen gegevens of resultaten voor handen van concrete metingen. Ik heb echter beeldmateriaal en aren verzameld van de verschillende proefveldjes in Nîmes. Er mag algemeen gesteld worden dat de legeringgraad relatief hoog was, de opbrengsten relatief laag en de gezondheidstoestand van de planten goed.
Figuur 17: links Zeeuwse witte; rechts Renan; twee goede resultaten onder de proefveldjes Nîmes, juni 2007
Figuur 18: links Haute-Loire; rechts Salina d'Arbuzzo; twee telleurstellende resultaten onder Nîmes, juni 2007
1.2.
Touselle
De resultaten van “Touselle” en “Florence” waren succesvoller dan de resultaten van de proefveldjes. Dit zijn de landrassen dat Henri jaarlijks inzaait. De graad van legering was in vergelijking met andere jaren vrij hoog, volgens Henri. Dit verklaarde hij vanuit de ongewone weersomstandigheden voor de streek.
58
Figuur 19: Touselle; Nîmes, juni 2007
De opbrengst per ha mag geschat worden op 2,5 ton, volgens Henri. Er wordt 50 kg zaad per ha ingezaaid. Er is geen sprake van bemesting (soms wel een beetje compost, maar dit is geen algemene regel) en het inschakelen van gewasbeschermingsmiddelen blijft eveneens achterwege. Er wordt als het ware enkel gezaaid en geoogst. Tussen de tarweplanten staan ook allerlei andere plantjes (onkruiden), wat de biodiversiteit ten goede komt. Verder krijgt elke vorm van leven een kans door de biologische teeltomstandigheden.
1.3.
Verwerking & afzet
Figuur 20: verwerking van de oogst tot een volwaardig eindproduct; Nîmes, juni 2007
De meeste boer(in)-bakkers verwerkten het graan tot brood. Sommige boeren waren pas begonnen met de teelt van oude variëteiten waardoor nog niet voldoende oogst beschikbaar was voor verdere verwerking, de oogst diende in dat geval als zaaizaad voor verdere vermeerdering.
59
De boeren die het verwerkten pasten dus het verdiepingsconcept toe, zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts. Enerzijds selecteerden en vermeerderden ze zelf hun zaaizaad op basis van persoonlijke selectiecriteria. Anderzijds verwerkten ze de oogst tot een volwaardig eindproduct en creëerden op die producten met een hoge toegevoegde waarde. De afzet werd grotendeels lokaal verkocht op markten en een hoevewinkel (als er sprake is van een hoevewinkel). Voor zekere afzet opteerden sommigen onder hen voor het AMAP31-systeem, dit laatste is vergelijkbaar met voedselteams in België. Het verwerkingsproces op zich gebeurd niet noodzakelijk op ambachtelijke wijze, dit verschilt naargelang de activiteiten, mogelijkheden en overtuigingen van de boerbakkers. Al diegene die ik ontmoette waren voorstanders van de biologische landbouw en natuurlijke landbouw en pasten deze ook werkelijk toe.
2. DE INTERESSE TOETSEN IN BELGIË In totaal verzamelde ik 14 contacten. #
2 reacties op de oproep in de Wervelkrant
#
2 boeren waarvan ik de coördinaten via Vredeseilanden heb verkregen
#
2 persoonlijke kennissen van mij
#
3 contacten verkreeg ik via Jeroen (persoonlijke kennissen)
#
1 biobakker verkreeg ik van Maria
#
4 contacten kreeg ik door Patrick toegestuurd
Door tijdsgebrek was het niet mogelijk om deze binnen het aantal projecturen te bezoeken in levende lijve, daarom verliepen de contacten tot nu toe via telefoon en internet. Door het klein aantal geïnteresseerden is het moeilijk om een profiel op te stellen van de groep (ouderdom, type bedrijf, bedrijfsgrootte, …). Maar er mag algemeen gesteld worden dat dit voorstanders zijn van milieuvriendelijke teeltmethodes, veelal bio en meer.
3. BELGISCHE BOEREN IN HET BEZIT VAN OUDE VARIËTEITEN Momenteel zijn er slechts vijf adressen verzameld van boeren in bezit van oude tarwevariëteiten, allemaal dankzij persoonlijke contacten. In het tijdperk van de 340 projecturen kon ik slechts één bedrijfsboek doen. Maar dit ene bezoek was als het ware meer waard, op inhoudelijk vlak, dan elk ander activiteit waaraan ik heb deelgenomen. In het kader van mijn project althans.
31
Association pour le Maintien d’une Agriculture Paysanne. Dit is een afzetsysteem gebaseerd op lokale productie en lokale afzet.
60
Figuur 21: in gesrek met een BD-landbouwer; Braine-l'Alleud augustus 2007
Het verslag van deze ontmoeting is opgenomen in bijlage (Bijlage 6) Pierre heeft, naast oude tarwevariëteiten, ook nog graanvariëteiten staan zoals spelt en winterhaver. De tarwevariëteiten die op de boerderij geteeld werden of worden zijn: Emmertarwe, Gold Bloom, Probus en Lignée 24.
Figuur 22: Pierre geeft uitleg over de oude tarwevariëteiten die hij teelt; Braine-l’Alleud augustus 2007
Dankzij deze ontmoeting heb ik belangrijke informatie (waaronder verschillende interessante contactpersonen) in handen gekregen die het verdere verloop van het project, buiten de projecturen, in grote mate zal bepalen.
4. GEÏNTERESSEERDEN ONTMOETEN ELKAAR Dit onderdeel is nog niet verwezenlijkt omwille van de beperkte projecturen, maar is zeker interessant naar de toekomst toe!
5. ZAAIZAAD VOOR DE BELGISCHE BOEREN Ik heb slechts zaad van twee variëteiten kunnen verzamelen, allebei verkregen van bioboeren. #
3 kg van het landras “Touselle”
61
#
500 g van de “Witte van Vlaanderen”
De bestemming van deze zaden, die momenteel nog in mijn bezit zijn, is reeds voor een deel bepaald. Heel waarschijnlijk komen er in de toekomst nog meer zaden ter beschikking, dankzij de verdere uitbreiding van het netwerk én de onlangs verworven contactgegevens.
62
Discussie 1. LITERATUURSTUDIE Als men de stellingen uit de literatuur mag geloven, zijn oude tarwevariëteiten milieuvriendelijk en kwalitatief interessant. Dit project is in eerste instantie een literatuurstudie, waarbij de praktische kennismaking met het onderwerp geenszins concrete bewijzen levert ter bevestiging van deze stellingen, dit was dan ook niet de bedoeling. Daarentegen kan er wel verondersteld worden dat de biodiversiteit baat heeft bij het telen van oude tarwevariëteiten. Ten eerste omdat er geen landbouwchemicaliën gebruikt worden. Elke levensvorm krijgt hierdoor meer kans: insecten, planten, schimmels, bacteriën, regenwormen, … Op zich is dit niet dankzij de eigenschappen van de oude tarwevariëteiten zelf, maar door de gekozen landbouwmethode. Onrechtstreeks is dit uiteraard wel verbonden aan de eigenschappen van de rassen. Ten tweede kan er uit het beeldmateriaal werkelijk vastgesteld worden dat de planten binnen één variëteit enorm verschillen, zeer heterogeen zijn dus. Dit is eveneens een vorm van diversiteit die wel afhankelijk is van de raseigenschappen. En tenslotte is er een grote variatie aan landrassen, dankzij de persoonlijke selectiecriteria die door de boeren, op bedrijfsniveau, worden bepaald. Gedurende mijn project werden ook geen metingen gedaan omtrent de ontwikkeling van de wortels, de genetische diversiteit binnen één variëteit en de concurrentiekracht t.o.v. onkruid. Deze stellingen kunnen dan ook niet bewezen worden. Maar ook hier is het mogelijk om de concurrentiekracht t.o.v. onkruid af te leiden uit de toestand van het veld, rekening houdend met de toegepaste landbouwmethode. Aangezien hier niets ondernomen wordt tegen onkruid, kan er verondersteld worden dat oude variëteiten daadwerkelijk voldoende concurrentiekracht bezitten. Tussen de Touselleplanten groeide er een rijkdom aan plantjes, voor sommigen onkruiden voor anderen bodemverbeteraars. Dit duidt erop dat de tarweplanten effectief voldoende kunnen groeien en opbrengen, (on)danks(zij) de aanwezigheid van deze nevenplantjes. Verder duidt de grote heterogeniteit van de planten binnen één variëteit op een bredere genetische basis van het ras, waardoor een betere weerstand tegen ziekten en plagen wordt bereikt. Tenslotte is het wortelbiomassa niet concreet vastgelegd. Maar persoonlijk vindt ik de redenering perfect logisch dat de planten hun wortelstelsel sterker ontwikkelen wanneer ze zelf instaan voor hun voeding. Voor de theorieën omtrent de voedingskwaliteit van de moderne hybriden versus de oude variëteiten, vertrouw ik volledig op mijn bronnen. Deze werden zorgvuldig uitgekozen en nagekeken, net als de bronnen die gediend hebben voor de stellingen omtrent de milieuvriendelijkheid van oude variëteiten. Ik kan enkel mijn mening geven over het brood die ik in Frankrijk proefde. HEERLIJK! Het is steviger,
63
compacter en smakelijker dan het dagdagelijks witte brood. Maar dit is natuurlijk mijn eigen mening wat dus niet noodzakelijke een algemene waarheid is.
2. DOELSTELLINGEN De eerste belangrijke doelstelling was in gesprek komen met Franse boer-bakkers die reeds verschillende jaren zulke oude variëteiten telen en verwerken tot brood. Hun bestaan is voor mij de overtuiging dat er ook in België zulke kleinschalige projecten kunnen opgestart worden, gewoonweg omdat het boer-bakkerprincipe bijdraagt tot duurzame landbouw. Dankzij deze ontmoetingen is er wat beeldmateriaal verzameld, waaronder filmpjes waar Nicolas Supiot meer teelttechnische aspecten bespreekt. De tweede doelstelling was de interesse in België “toetsen”. Dit onderdeel is niet relevant omdat enkel gebruik werd gemaakt van de Wervelkrant en de website. Dit beperkt zich tot een kleine doelgroep die reeds in contact gekomen was met het onderwerp, waardoor er geen sprake kan zijn van “interesse toetsen”. Wil men een relevant beeld van het aantal geïnteresseerde boeren, dan moet er een groter publiek bereikt worden. Volgens persoonlijke bronnen, zou er vooral in de biodynamische beweging interesse zijn voor zulke teelten. Dit komt door de holistische visie die ze hanteren omtrent bedrijfsvoering, waarbij rendement en economie niet op de eerste plaats komen. Maar het was ook niet de bedoeling om werkelijk de interesse grondig na te gaan en een profiel van de geïnteresseerden op te stellen. Het hoofddoel was boeren en particulieren vinden die bereid zijn om het zaad dat gedurende het project verzameld werd, in te zaaien om te experimenteren, en dit is werkelijk bereikt. Verder werd er ook getracht om boeren te bereiken die reeds oude variëteiten telen. Ook dit is geen relevant beeld, omdat het aantal boeren allemaal persoonlijke contacten zijn van mij of van Wervel. In werkelijkheid zal het aantal boeren die nog oude variëteiten hebben staan veel groter zijn. Maar dit is moeilijk na te gaan, omdat ten eerste niet iedereen mee te koop staat en ten tweede is het moeilijk om werkelijk al deze boeren te bereiken. Ook hier maken we het meeste kans om via de biodynamische beweging na te gaan. Het werkelijk doel hierbij is dat er een uitwisseling en distributie van zaaizaad plaatsvindt. Dus op zich is het niet erg dat er slechts vijf adressen verzameld zijn. Naarmate het project vordert en de resultaten van de experimenten in de toekomst bekend raken, zullen de onderlinge contacten intensiever worden en zal het aantal boeren, dat in bezit van zaaizaad is, stijgen of bekend worden … als de resultaten van de experimentjes interessant blijken te zijn. De ontmoeting van de geïnteresseerden kon helaas nog niet doorgaan. Op zich is dit geen ramp, omdat het project pas opgestart is. Daarbij wordt het verdere verloop van het project heel waarschijnlijk door de themagroep “eigen zaadteelt”
64
overgenomen, waardoor zulke ontmoetingen de komende jaren zeker zullen plaatsvinden. Wat ook noodzakelijk is voor de optimale informatie-uitwisseling. Tenslotte moet het zaaizaad dat verzameld werd ook nog ingezaaid worden. Ik ben al benieuwd naar de resultaten!
3. DUURZAME LANDBOUW Duurzame landbouw wordt samengevat in drie woorden: sociaal, economisch en ecologisch. Mijn Vraag is: In welke mate draagt een dergelijk initiatief bij tot duurzame landbouw? Kort uitgelegd komt het boer-bakkerprincipe hierop neer: Boer bakkers staan zelf in voor hun zaaizaad. Ze verwerken oude tarwevariëteiten tot een volwaardig eindproduct, dat lokaal afgezet wordt. Het is een kleinschalig project die gepaard gaat met biologische landbouwmethodes of andere milieuvriendelijke teeltwijzen. Om te beginnen wil ik het ecologisch aspect kort bespreken. Eenvoudig gezegd impliceert een ecologisch duurzame landbouw, een verminderd gebruik van landbouwchemicaliën én wordt er aandacht geschonken aan de instandhouding van biodiversiteit. Om volledig te zijn moet er ook rekening gehouden worden met energiegebruik, watergebruik, ruimtegebruik, vermesting, verzuring, druk op het waterleven, fotochemische luchtverontreiniging, klimaatveranderingen, bodemerosie, afval, verdroging, verspreiding van zware metalen en fijne stof, lichthinder, stank, lawaai … Op ecologisch vlak kan het volgende besloten worden: #
Oude tarwevariëteiten beteken meer biodiversiteit. Ze zijn genetisch zeer divers en zijn een belangrijke bron naar de toekomst toe. Ze kunnen antwoord geven op wijzigende omstandigheden, omdat deze nog in vele richtingen geselecteerd kunnen worden en dus nog evolutiepotentiaal hebben.
#
De oude tarwevariëteiten zijn aangepast aan de lokale groei-omstandigheden, waardoor ze onafhankelijk van landbouwchemicaliën kunnen groeien. Dit beteken meer leven op de akkers en in aangrenzende systemen (biodiversiteit), maar ook minder milieudruk door de lage inputs (rekening houdend met de energie die nodig is voor de aanmaak van landbouwchemicaliën en landbouwtractoren).
#
De biologische teeltwijze en de landbouwmethode volgens Fukuoka respecteren in veel grotere mate de natuurlijke omgeving in vergelijking met de gangbare landbouwtechnieken, niet enkel door de lage input maar ook dankzij de mentaliteit die hiermee gepaard gaat.
#
Door de lokale afzet komt er weinig of geen transport aan te pas, ecologischer dus. Daarbij wordt het brood gemaakt op basis van lokaal geproduceerde granen i.p.v. Noord-Amerikaanse baktarwe. Dit betekent nogmaals minder CO2-uitstoot door het wegvallen van transport.
65
#
Door boerenzaad te gebruiken kunnen de tarwevariëteiten zich, door de generaties heen, aanpassen aan de lokale omstandigheden en evolueren naargelang de omstandigheden.
Het is vanzelfsprekend dat onze landbouwers recht hebben op een beter sociaal leven. Er moet niet aan getwijfeld worden dat dit tot nog toe nog minder evident is. Landbouwers worden wel eens door de maatschappij nagewezen omwille van de vele crisissen, consumenten zijn soms wantrouwig, onwetend en tonen veelal weinig begrip voor de landbouwers en hun vak. De landbouwer leeft sociaal geïsoleerd en heeft weinig vrije tijd over door, o.a. de administratieve verplichtingen en de vele werkuren. Maar uiteindelijk moet dit op bedrijfsniveau bekeken worden, omdat dit volgens mij geen algemene regel is. Het boer-bakkerprincipe creëert een sociale meerwaarde, lijkt mij, zowel voor boer als voor consument. #
De kloof tussen de consument en de boer verkleint. De consument krijgt weer inzicht en begrip voor de landbouw, waardoor het imago verbetert.
#
Er is sprake van wederzijds respect. De boer bied de consumenten een brood met goede voedingskwaliteiten aan, in tegenstelling tot de industriële verwerking die als het ware “lege caloriën” op de markt brengt. Anderzijds toont de consument zijn waardering voor het product, wat de boer stimuleert om zijn praktijken vol te houden.
#
De boer kan de tevredenheid van de consumenten zelf nagaan door de feedback die deze laatste geven. Hierdoor hij kan inspelen op de voorkeuren van zijn klanten.
#
De boer wordt sociaal minder geïsoleerd. Dit komt door de mindere intensieve bedrijfsvoering, waardoor meer vrije tijd overblijft. (De methode volgens Fukuoka vraagt zeer weinig tijd op de akker, er wordt als het ware slechts gezaaid en geoogst.)
#
Verder heeft de boer weer de kans om sociale contacten op te bouwen, dankzij de lokale afzet, die veelal op de markt, in de hoevewinkel of aan huis gebeurd. Waardoor hij met meer mensen in contact komt.
#
Door het aanbieden van een kwalitatief product, zowel qua voedingswaarde als veiligheid, en door transparante en zeer ecologische teeltmethodes, krijgt de consument weer/nog meer vertrouwen.
En tenslotte de economische duurzaamheid, die ervoor moet zorgen dat er op wereldschaal voldoende voedsel geproduceerd wordt en dat diegene die er zorg voor dragen ervan kunnen leven. Economisch gezien is het project duurzaam omwille van volgende stellingen: #
Door de oogst tot een volwaardig eindproduct te verwerken wordt er meerwaarde gecreëerd, die de boer toekomt. Hierdoor wordt zijn economische situatie leefbaar en wordt hij ook minder afhankelijk van de verwerkende industrie.
#
Het is een project die veelal op biologische wijze wordt uitgevoerd. De eindproducten kunnen dus ook op een nichemarkt afgezet worden. Dit betekent nog eens een meerwaarde.
66
#
Brood is een basiselement in onze voedingsgewoontes, waardoor er altijd vraag zal zijn. Hierdoor is ook de economische situatie van de boer op langer termijn, in zekere zin gewaarborgd.
#
Door het kleinschalig karakter en door de verwerking zelf in handen te hebben, zal het mogelijk zijn om in veranderende economische situaties toch nog op eigen houtje stand te houden. Ook omdat het om een primair product gaat.
#
De lokale afzet verstoort geen buitenlandse lokale markten, waardoor ook in andere gebieden/landen kleine markten gebaseerd op lokale en zekere afzet kunnen ontwikkeld worden. De teelten van oude tarwevariëteiten zijn dan ook niet gefoccused op maximale productie, maar op kwaliteitsbehoud van het graan en brood.
#
Verder is de boer niet meer afhankelijk van veredelingsbedrijven, zaadbedrijven, kunstmestleveranciers en andere toeleverende bedrijven. De economische kringloop van de boerderij is gesloten en rust op zeker afzet en zelfstandigheid. Dit is de in mijn ogen ook de enige zekerheid die er bestaat op economisch vlak, waardoor het ook mogelijk wordt om van de verwerking van oude tarwevariëteiten te leven, zelfs met de kleine opbrengsten per ha.
#
Maar ik weet niet in hoeverre de lage opbrengsten per ha de wereldbevolking, steeds weer op lokaal niveau geproduceerd, in voedsel kan voorzien.
4. SLOT Niemand hoeft verstandig te zijn om te begrijpen dat de huidige situatie zowel ecologisch als sociaal mank loopt. In welke mate weegt economie hiertegen op? Voor mij is deze vraag overbodig, want zonder de sociale en ecologische aspecten is er ook geen toekomst. Het zijn twee factoren waar zowel landbouwer, als consument en industrie rekening mee moeten houden, wil men niet een decadente weg inslaan (als dit nog niet het geval is tenminste). Helaas wordt de vraag veelal omgekeerd gesteld: hoe sterk wegen de ecologische en sociale feiten op tegen het economisch welzijn? Mijn liefde voor landbouw heeft grenzen en ik durf ook zonder schaamte te zeggen: “Dit is niet de landbouw waar ik in geloof en ooit van droomde”. En ik weet zeker dat, als het mogelijk was, vele boeren een andere landbouwmethode zouden toepassen. Waarom geldt, “If you can dream it, you can do it!”, hier dan niet? … Uiteraard is het, spijtig genoeg, niet zo eenvoudig. Voor mij is landbouw dan ook de basis van het leven, toch in een sedentair bestaan. Maar dit hoeft echt niet gepaard te gaan met mentale, financiële en ecologische leed. Helaas kan de situatie moeilijk in één klap veranderd worden. Blijft de landbouw dan, als een wilde roos in een vaas, zoeken naar iets wat het daar niet zal vinden om geleidelijk aan volledig te verwelken? Ik ben ook zo goed als overtuigd dat we de weg van zelfvernietiging zijn ingeslagen, toch als de mentaliteit en de inspanningen van elke individu afzonderlijk niet drastisch veranderen (in eerste instantie de consumenten!!!). Wat
67
niet wil zeggen dat ik alle hoop heb opgegeven om later steeds weer opnieuw “had ik maar …” tegen mezelf te herhalen. Wie weet leren in de toekomst nieuwe civilisaties, vol onbegrip en medelijden, hoe wij blindelings ons eigen graf hebben gegraven. Maar tot zover wil ik graag elk initiatief een kans geven, die een evenwicht zoekt tussen productie, natuur en medemens. Daarom dus het belang van dit eindwerk, voor mij althans.
68
Besluit
De wetenschappelijke inzicht en het streven naar hoogproductieve variëteiten met goede bakkwaliteit hebben als gevolg een mindere voedingskwaliteit van de moderne tarwevariëteiten. De landbouw is zich gaan toespitsen op enkele universele variëteiten, die a.d.h.v. landbouwchemicaliën in kunstmatige omgevingen worden geteeld. Dit betekent een afname van biodiversiteit én een hoge milieudruk. Landrassen en oude tarwevariëteiten daarentegen, kunnen de biodiversiteit in het veld en in aangrenzende systemen doen toenemen, dankzij de verlaagde milieudruk én dankzij de brede genetische basis van de landrassen. De oude tarwevariëteiten passen in het concept van duurzame landbouw: ze zijn sociaal, ecologisch en kunnen een economische meerwaarde betekenen mits verwerking tot brood of andere eindproducten. De opbrengsten per ha zijn zeer laag, waardoor ze heel waarschijnlijk niet in trek zullen zijn bij de gangbare boer. Daarentegen wordt er veel belang gehecht aan dergelijke vergeten variëteiten, vanuit de BD-landbouw. Dit wordt verklaard vanuit de holistische visie die ze hanteren bij hun bedrijfsvoering, wat niet steeds gepaard gaat met een goed financieel rendement! De teelt van oude variëteiten op zich is geen enkel probleem, op juridisch vlak. Maar de verhandeling ervan, onder welke vorm dan ook, is tot nog toe niet legitiem. Dit is echter in overleg met bevoegde personen. Daarenboven kunnen ze niet voldoen aan de OHB-testen, die een voorwaarde zijn voor de opname op de officiële rassenlijst. Maar het voorbeeld van de Franse pioniers die het concept , boeren en bakken, toepassen zijn het bewijs, voor mij, dat het kleinschalig mogelijk is dit eindwerk daadwerkelijk toe te passen en er toch van te leven, op een duurzame manier.
69
Bibliografie
1. INTERNETBRONNEN http://europa.eu.int/eurlex/lex/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=Celex:32004D0842:NL:HTML www.juridat.be/cgi_loi/wetgeving.pl www2.vlaanderen.be http://mineco.fgov.be/intellectual_property/patents/depot6_nl.htm http://www.upov.org/en/about/mission.html http://www.cpvo.europa.eu/default.php?res=1&w=800&h=510&lang=nl&page=accueil.php http://www.ilvo.vlaanderen.be/Plant_nl/DC_CGW.htm http://mineco.fgov.be/intellectual_property/patents/legislation_nl.htm#Octrooien http://www.boip.int/nl/merken/what.html http://mineco.fgov.be/intellectual_property/patents/pdf/Mand.pdf http://nl.wikipedia.org/wiki/Octrooi http://www.plantenrassen.nl/ http://bioforum.combell.net/biotheekbe_www/artikel.aspx?artikelID=168 http://fukuokafarmingol.info/faemilianl.html http://fukuokafarmingol.info/fover.html#ov5 http://www.s1366661.fmns.rug.nl/ http://www.plattelandscentrumkempen.be/img/HBHgeschiedenis.pdf http://www.ethesis.net/leuven/leuven_hfst_5.htm http://www.innovatiesteunpunt.be/
70
http://www.boerenbond.be/Hosting/Boerenbond/bb_portal.nsf www.wervel.be www.neha.nl/publications/1998/1998_06maat.pdf http://www.fao.org/agris/search/display.do;jsessionid=F10FE0F8E61754265342424AEB8CC CED?f=./2003/v2912/NL2003672314.xml;NL2003672314 http://www.ddh.nl/duurzaamlijst/archief/msg00152.html http://www.kamut.com/dutch/professionals/profintro.htm#63 www.gzp.nl www.brood.net www.topsfoods.com www.bioiledefrance.fr/pain www.semencesmag.fr www.uipp.net www.passioncereales.fr www.altera.wur.nl/webdocs/PDFFiles/Alterrarapport/Alterrarapport+466.pdf www.vilt.be alliancepec.free.fr/Webamap www.voedselteams.be
2. BOEKEN BELDEROK B. , MESDAG J. & DONNER A., Bread-Making quality of Wheat: A Century of Breeding in Europe, Kluwer Academic Publishers, 2000, 417 pagina’s WUSTENBERGHS H., LAUWERS L. & OVERLOOP S., Landbouw & visserij en het milieu 2004, Eco Copy, 2005, 174 pagina’s
71
SEGERS Y. & VAN MOLLE L., Leven van het land: Boeren in België 1750-2000, Davidsfonds, 2004, 190 pagina’s LANDBOUWCENTRUM GRANEN VLAANDEREN, Granen Oogst 2003, 2004, 183 pagina’s WEGENER SLEESWIJK A., LANKREIJER R.M., VAN DER VOET E., Tarwe en milieu: hoe boert de Zeeuwse Vlegel? Een levenscyclusanalyse van de milieueffecten van tarweteelt bij verschillende wijzen van bemesting en gawasbescherming, Wetenschapswinkel, 1992, 79 pagina’s BONTHUIS H. & DONNER D., 77ste Rassenlijst : Field Crops 2002, Plantijn Casparie Hilverseum, 2003 DE JONG J.A., De teelt van granen, 1999 BOER M., SMEDING F., KLOEN H. & GULDEMOND J.A., Ondernemen met biodiversiteit: Werkboek voor ondernemers in de landbouw, 2003, 80 pagina’s (uitgave van Louis Bolk instituut, CLM onderzoek en advies BV, DLV Groen & Riumte, Utrecht, Driebergen en Wageningen) MASSON E. & LEPRAT G., Le pain, Aubanel, 2006, 119 pagina’s DE SOMER P. & GOEDSTEELS V., Van akker naar markt, een halve eeuw productie & commercialisatie in de Belgische landbouw, 1988 DIJKSTRA H. & GRIFFIOEN A.J., Landschapselementen in de proeftuinen GBDA: een analyse op basis van het digitaal topografisch bestand 1:10.000, 2002, (Alterrarapport) MEUL M., NEVENS F. & REHEUL D., Genetische diversiteit van landbouwgewassen, 2004, (STEDULA-publicatie)
3. UITGAVES/FOLDERS/KRANTJES TIJSKENS G., Edelzaad, bedelzaad, Druk in de Weer, 2002, 31 pagina’s (uitgave van Velt in samenwerking met Wervel en Blivo) VANREUSEL J., Voedsel, speelbal op de wereldmarkt, 2002, 8 pagina’s (massafolder van wervel) WERVEL, Graan en Brood Wereldwijd, een toetssteen voor de biologische landbouw, Druk in de Weer, 2003, 20 pagina’s (Wervelkrant 52)
72
WERVEL, Denk globaal, eet lokaal, Druk in de Weer, 2006, 16 pagina’s (Wervelkrant 65) WERVEL, Boeren Toeren, Druk in de Weer, 2006, 20 pagina’s (Wervelkrant 66) WERVEL, Met duurzame landbouw boert iedereen goed, Druk in de Weer, 2006, 24 pagina’s (Wervelkrant 67) WERVEL, Wervel wil smaakrevolutie!, Druk in de Weer, 2006, 24 pagina’s (Wervelkrant 68) Fiche de dossier de presse de l’INRA, 27/02/2007: Les filières céréales: goût, santé et sécurité – Les recherches de l’INRA Fiche de dossier de presse de l’INRA, 27/02/2007 : améliorer la qualité nutritonnelle du pain en préservant ses qualités sensorielles
4. KRANTENARTIKELS GUIHARD M.D., « Les moulins de l’Andelle : Un pain courant peu ordinaire », Valerus boulangères (juin, juillet, aout) : Meunerie/ Au Four et au Moulin, 2005 « Nutrition : entre contraintes et innovation… », Ahnoria, n° 16 – Septembre 2005 « Transformer la baguette quotidienne en produit d’appel », Atouts santé & environnement REMESY C., « Meunerie : Comment valoriser les qualités nutritionelles du pain ? », La Dêpêche : le petit meunier, Augustus 2005 REMESY C. & LEENHARDT F., “Le développement d’une nouvelle gamme de pains de haute valeur nutritionnelle”, Industries des céréales n° 143, 2005 « Le pain 9, une nouvelle génération de baguette », L’éclaireur Brayon : Gourney en Bray, Mei 2005 DARTOIS M.G., « Le Pain aux neuf atouts nutritionels », Argeuil : Consommation, Mei 2005 « Creatieve bakker verjaagt McDonald’s », De Morgen, Januari 2006 “OESO: nog milieu-inspanningen nodig in de landbouw”, De Morgen, maart 2007
73
“The potential for selecting wheat varieties strongly competitive against weeds”, Blackwell Synergy “The genetic diversity of old and modern Siberian varieties of common spring wheat as determined by microsatellite markers”, Blackwell Synergy “Growth, development and ligth interception of old and modern wheat cultivars in a Mediterranean-type environment”, Australian Journal of Agricultural Research “Le Pain Quotidien zet de wereldwijde groei verder”, Het Laatste Nieuws “Le pain Quotidien mikt op razendsnelle expansie”, De Tijd « 283 hoevproducten geregistreerd op fermweb.be », Vilt “Voedingswaarde hoger door actiever gen”, Agrarisch Dagblad “Automaat met hoeveproducten op boerderij in Nijlen”, Het Laatste Nieuws “Vier nieuwe Vlaamse streekproducten krijgen label”, Vilt “Mapping of gluten T-cell epitopes in the bread wheat ancestors: implications for celiac disease”, PubMed “On promising niches and constraining sociotechnical regimes: the case of Dutch wheat and bread”, Environment and planning “Pour une orthodonthie différente”, Bioinfo n° 68, April 2007-08-12 SOUCCAR T., « Les céréales du matin ; Elaborer des céréales qui se digèrent moins vite », Sciences et avenir, April 2007-08-12 « Des besoins nutritionnels », Science & vie, Maart 2007-08-12 « Opwarming aarde leidt tot giftige frieten », Gazet van Antwerpen, April 2007
5. BEELDMATERIAAL
« Les blés d’or : un film sur les rencontres des paysan-boulangers », Honorine Périno, Addocs, 2005 « La fin des Haricots ? », Anne Butcher, France 3 Ouest : Lilith Production, 2005
74
« Wervelreis, prospectie Bretagne: Nicolas Supiot ontmoet Konrad Schreiber », Jeroen Watté, 2006
75
Lijst van tabellen en figuren 1. FIGUREN Figuur 1: Triticum monococcum of eenkoorn (de groene aren); Nîmes, juni 2007.............. 12 Figuur 2: Khorasantarwe of Kamut (AABB-plant); Nîmes, juni 2007.............................................. 12 Figuur 3: Triticum spelta; Nîmes, juni 2007............................................................................................... 13 Figuur 4: Franse landras "Touselle"; de grote variatie aan planten binnen één variëteit is hier duidelijk te zien........................................................................................................ 15 Figuur 5: Proefveldje Zeeuwse Witte (Hollands landras); Nîmes, juni 2007........................ 16 Figuur 6: Alba, een variëteit gekend omwille van goede bakeigenschappen, was een groot succes in België en Nederland. In 1950 was maar liefst 49% van het totale tarwe-areaal in Nederland ingezaaid met Alba. ............................................................................... 17 Figuur 7: bron: Bread-making Quality of Wheat .......................................................................................... 26 Figuur 8: brood op basis van oude tarwevariëteiten; Nîmes,
juni 2007 ............................... 29
Figuur 9: Nicolas Supiot geeft uitleg over oude graanvariëteiten; Nîmes,
juni 2007
.............................................................................................................................................................................................. 34 Figuur 10: recreatieve waarde, een streling voor het oog; Nîmes, juni 2007................... 36 Figuur 11:
de verschillende etages zijn hier duidelijk te zien; Nîmes, juni 2007.. 40
Figuur 12: boer-bakkers, al dan niet aangesloten bij het netwerk voor boerenzaad, bewonderen de proefveldjes van oude tarwevariëteiten; Nîmes, juni 2007.................. 42 Figuur 13: Nicolas (in het geel)
in discussie met de secretaris van "Syndicat de
Promotion Touselle"; Nîmes, juni 2007................................................................................................... 42 Figuur 15: Kamutbrood; bron: www.kamut.com ................................................................................................. 44 Figuur 16: Bron: Wervelkrant.................................................................................................................................... 54 Figuur 17: links Zeeuwse witte; rechts Renan; twee goede resultaten onder de proefveldjes ................................................................................................................................................................ 58 Figuur 18: links Haute-Loire; rechts Salina d'Arbuzzo; twee telleurstellende resultaten onder ...................................................................................................................................................... 58 Figuur 19: Touselle; Nîmes, juni 2007.............................................................................................................. 59 Figuur 20: verwerking van de oogst tot een volwaardig eindproduct; Nîmes, juni 2007 .............................................................................................................................................................................................. 59 Figuur 21: in gesrek met een BD-landbouwer; Braine-l'Alleud augustus 2007 ..................... 61 Figuur 22: Pierre geeft uitleg over de oude tarwevariëteiten die hij teelt; Brainel’Alleud augustus 2007........................................................................................................................................ 61
2. TABELLEN Tabel 1: Bron: M.J. Gooding and W.P. Davies, Wheat production and utilization. Sytems, quality and environment (Oxford, 1997)............................................................................. 11 Tabel 2: bron: Broekhuizen & de Miranda (1951)........................................................................................ 18 Tabel 3: bron: Noulard & Vandam (1967) ........................................................................................................... 19
76
Tabel 4: bron: Landbouwcentrum Granen Vlaanderen
- Granen Oogst 2003 ............................... 21
Tabel 5: Chemische samenstelling van de tarwekorrel; bron: Bread-making quality of wheat ................................................................................................................................................................................. 23
77
Bijlagen BIJLAGE 1 Blé blanc de Flandres Syn. : Blé de Bergues; blé blanc-zée; blanc blé (Nord); blé suisse (Oise). D'hiver. Paille blanche, droite, forte, assez haute. Épi presque carré, c'est-à-dire de largeur sensiblement égale, soit qu'on le regarde par la face ou par le profil, demi-compact à la base et plus effilé vers le sommet. Grain long, plein et gros, mais sensiblement aminci aux deux extrémités; très blanc. Le blé blanc de Flandres peut être regardé comme un des exemples du blé tendre amené à son plus haut degré de perfectionnement: c'est une magnifique race extrêmement productive, donnant un grain superbe et de qualité supérieure et une paille très belle et très abondante. Cette race est depuis fort longtemps cultivée dans les Flandres, c'est le résultat combiné de l'action d'une sélection prolongée et de conditions de culture exceptionnellement favorables. C'est un des blés avec lesquels s'obtiennent les plus forts rendements: 40 et même 50 hectolitres à l'hectare dans certaines cultures, mais il faut pour cela que le semis ne soit pas trop dru, le blé de Flandre ne résistant pas toujours à la verse malgré la force de sa paille. Il ne faut pas qu'il soit semé trop tard à l'automne. Au point de vue de la maturité on doit le classer parmi les blés tardifs ou demi-tardifs, ce qui a peu d'inconvénients dans le climat très tempéré de son pays d'origine, ainsi que dans l'ouest de la France. Il n'en est pas de même dans les portions plus centrales du pays où les étés plus secs empêchent son grain d'acquérir tout son volume et toute sa qualité. C'est donc par excellence un blé convenant aux bonnes terres des pays à climat tempéré et maritime. Plusieurs variétés anglaises se rapprochent beaucoup du blé blanc de Flandre; une des meilleures est celle qu'on appelle Taunton Dean wheat.
Bron/ http://museum.agropolis.fr/pages/documents/bles_vilmorin/fiche.ph p?page_actuelle=28&no_ouvrage=1
78
AANVRAAG OM INSCHRIJVING VAN EEN RAS OP DE NATIONALE RASSENCATALOGUS VOOR LANDBOUWGEWASSEN - Formulier A Vlaamse overheid Agentschap voor Landbouw en Visserij, Productkwaliteitsbeheer WTC III, lokaal 1242, Simon Bolivarlaan 30, 1000 Brussel, België Tel: 02/208 48 57; Fax: 02/208 41 84; e-mail:
[email protected]; http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/landbouw/plant/rassen.html
In te vullen door de behandelende afdeling:
Officiële datum: Dossiernummer : VG/ / /
Alle gegevens in blokletters en conform de voorschriften a.u.b.
1. Aanvrager(s): Naam: Adres:
3. Briefwisselingsadres: Naam: Adres:
E-mail: Tel: Fax: Nationaliteit(en):
E-mail: Tel: Fax:
heeft geen volmacht verleend heeft (hebben) volmacht (in bijlage) verleend aan de volgende aanvraaggemachtigde 2. Aanvraaggemachtigde [eventueel] Naam: Adres:
Dit is het adres opgegeven door de :
E-mail: Tel: Fax:
E-mail: Tel: Fax : Rekeningnummer:
aanvrager aanvraaggemachtigde
4. Facturatieadres Naam: Adres:
Dit is het adres opgegeven door de:
aanvrager aanvraaggemachtigde
5. Soort:
6. Ras Kwekersreferentie: Voorgestelde benaming:
[juiste aanduiding van spaties, punten, a.u.b.] Type naam:
Het ras valt onder de reglementering van de genetisch gemodificeerde organismen (GGO)
Code Ja
Fantasie
neen
79
7. De kweker(s) Naam: Adres: Tel: Fax: Geen ander persoon was bij het kweken betrokken.
E-mail:
Het ras werd gekweekt in het volgende land: Indien de aanvrager(s) verschillend is (zijn) van de kweker(s) werd het ras overgedragen (bewijs in bijlage) door de kweker aan de aanvrager(s), ondertekenaar(s) door: contract successie andere:
oordelijke(n) voor de instandhouding voor België Naam (Namen): Adres(sen):
Tel: Fax: E-mail: ze van instandhouding en beschrijving van het ras zijn vermeld in de technische fiche pecifiek per soort , ter beschikking op aanvraag) nvragen voor inschrijving (aanmeldingen) Kwekersrecht en Officiële rassenlijst inclusief België
Aard:
Kwekersrecht Officiële rassenlijst
Aanvraag nummer
erzoek (exclusief voor de suikerbieten) ook betreffende COMPONENTEN vermelden HB onderzoek reeds afgerond?
Aanvraag datum
Aanvraag status
Ja
Kwekers referentie
Benaming
Neen
, waar, in welke EU-Lidstaat of EU-Instelling?
een, is het OHB onderzoek opgestart (bezig) of wordt het opgestart in het kader van een andere ng (Catalogus of Kwekersrecht) in een andere EU-Lidstaat of EU-Instelling? Indien ja, in welk(e) EU-lidstaten of EU-instelling?
Ja
g ) machtigt(machtigen) de Dienst om met de bevoegde overheden van elk ander land, alle nuttige inlichtingen en materiaal betreffende het ras oud van het vrijwaren van de rechten van de kweker. De proefresultaten van alle rassen betrokken in Belgische proefnemingen worden samen lding van de kwekersreferentie, de aanvrager(s) en in voorkomend geval, de aanvraaggemachtigde. Dit rapport wordt ter beschikking gesteld
gevoegde formulieren en documenten:
ening e(n) vraagt(vragen) de inschrijving van zijn (hun) ras op de nationale rassencatalogus voor landbouwgewassen. e(n) verklaart(verklaren) dat bij zijn (hun) weten de inlichtingen nodig voor het onderzoek van de aanvraag, gegeven in dit formulier en in de zijn. Plaats:
80
g(en) van de aanvrager(s) :
VAK VOORBEHOUDEN AAN DE ADMINISTRATIE Ontvangst van het verzoek
Datum
Referentie indicateur:
Datum van aanwezigheid van het ‘volledig’ dossier
(1)
Datum van ontvangst van de betaling van de betrokken vergoeding
(2)
Officiële datum van het dossier [= de laatste datum van (1) en (2)] Opmerkingen:
Stempel van de dienst:
Voorschriften voor het invullen van het formulier A Algemene voorschriften 0.1
Alle gegevens in blokletters a.u.b.
0.2
De data als volgt aanduiden: dag - maand - jaar.
0.3
De landen dienen aangeduid te worden met de code die op hen toepasselijk is voor de inschrijving van de voertuigen (uitgezonderd het Verenigd Koninkrijk = UK).
0.4
Gelieve “nihil” te vermelden in de leeg gelaten rubrieken. Rubrieken
Rubriek 1 1.1 Volledige gegevens van de aanvrager(s) (natuurlijk of rechtspersoon), met inbegrip van het land vermelden; enkel de nationaliteit aanduiden in geval van natuurlijke personen; Indien er meer dan één aanvrager is de volledige gegevens van ieder van hen vermelden; Indien de ruimte van rubriek 1 niet toelaat alle nodige inlichtingen te vermelden alleen de namen vermelden en de adressen in bijlage toevoegen. Rubriek 2 2.1 De aanvrager kan een aanvraaggemachtigde aanduiden m.b.t. de inschrijvingsaanvraag. Indien de aanvrager(s) geen onderdaan is(zijn) van een lidstaat van de EU en/of indien er meer dan één aanvrager is moet(en) de aanvrager(s) een aanvraaggemachtigde aanduiden. Daartoe dient een volmacht, ingevuld en ondertekend door de aanvrager(s), bijgevoegd te worden. Deze rubriek mag maximum één adres bevatten. Rubriek 3 en 4 Deze rubrieken mogen maximum één adres bevatten. Het briefwisselingsadres is het adres bij uitstek voor alle berichtgeving betreffende een bepaald dossier. De briefgeadresseerde dient eventuele andere betrokkenen op de hoogte te houden.
81
Rubriek 5 5.1 De naam van de soort, geslacht of ondersoort, dient dezelfde te zijn als deze die voorkomt in de Belgische wetgeving (Latijnse en Nederlandse namen). Rubriek 6 6.1 De voorgestelde rasbenaming en de kwekersreferentie moeten dezelfde zijn in de verschillende landen. 6.2 De aanvrager moet aangeven of de voorgestelde rasbenaming een fantasienaam of een code is. Wanneer de aanvrager niets meedeelt over het type van de voorgestelde benaming, wordt deze als fantasienaam aangemerkt. Indien de aanvrager geen benaming voorstelt in dit formulier, dient hij naderhand tijdens het onderzoek van zijn ras een rasbenaming voor te stellen aan de hand van het specifieke formulier. Er kan slecht één rasbenaming met tekeer worden voorgesteld. Een ras kan niet op de nationale rassen catalogus worden opgenomen indien de benaming niet, in België, volgens de geëigende procedure is vastgesteld. 6.3 De aanvrager moet aangeven of het ras een GGO (Genetisch Gemodificeerd Organisme) is en de nodige autorisaties voor proefneming en in de handel brengen dienen bijgevoegd te worden. Rubriek 7 7.1 Volledige gegevens van de kweker(s) (natuurlijk of rechtspersoon), met inbegrip van het land vermelden; enkel de nationaliteit aanduiden in geval van natuurlijke personen; Indien er meer dan één kweker is volledige gegevens van ieder van hen vermelden; Indien de ruimte van rubriek 7 niet toelaat alle nodige inlichtingen te vermelden alleen de namen vermelden en de adressen in bijlage toevoegen.
Rubriek 8 8.1 Het ras moet systematisch in stand worden gehouden. Deze instandhouding moet plaats vinden ofwel in België ofwel in een andere EG-lidstaat, waar het ras op de nationale rassencatalogus ingeschreven is of in procedure van inschrijving is. Een verantwoordelijke voor de instandhouding voor België moet vermeld worden. 8.2 De inlichtingen vermelden op het technische formulier ‘ rasbeschrijving’. De instandhoudingsmethode dient te worden vermeld. Voor de hybriderassen, aanduiden of de genealogische componenten vertrouwelijk moeten blijven. Voor de GGO rassen, de referentie van de toestemming voor de proeven aanduiden. Rubriek 9 9.1 “Kwekersrecht” in het kader van de Verordening (EG) NR. 2100/94 van de Raad van 27/07/1994 inzake het communautaire kwekersrecht en van de Wet tot bescherming van kweekproducten van 20/05/1975. 9.2 “Officiële rassenlijst” betekent iedere lijst van rassen waarvan het verhandelen toegestaan is door de terzake bevoegde overheden in opvolging van de Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13/06/2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen en Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13/06/2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad en het KB betreffende de nationale rassencatalogi voor landbouw en groentegewasssen van 8/07/2001. 9.3 Alle overige aanvragen dienen, zonder uitzondering en in chronologische volgorde, te worden vermeld, met inbegrip van deze neergelegd bij een andere Belgische instelling of bij landen, al dan
82
9.4
9.5
niet lid van de Europese gemeenschappen en/of de Internationale Unie tot bescherming van kweekproducten (UPOV). De volgende afkortingen gebruiken : In de kolom “Aanvraag status”: A = aanvraag aanhangig B = aanvraag afgewezen C = aanvraag ingetrokken D = verleende kwekersrechten of ras ingeschreven op de officiële rassenlijst In de kolom “Benaming status” A = rasbenaming aanhangig B = afgewezen rasbenaming (negatief) C = ingetrokken rasbenaming (gestopt) D = aangenomen rasbenaming (positief) De aanvrager is verplicht, zo gauw hij ze verneemt, alle bijkomende of nieuwe inlichtingen over de toestand van het ras in België of in andere landen mede te delen.
Rubriek 13 13.1 Terug te sturen in 3 exemplaren : - de technische vragenlijst (Formulier B) - de volmacht indien er een aanvraaggemachtigde m.b.t. de inschrijving wordt aangeduid - in geval van GGO: de nodige toestemmingen - de overdracht door de kweker aan de aanvrager door contract, successie of andere. Naar volgend adres: Vlaamse overheid Agentschap voor Landbouw en Visserij, Productkwaliteitsbeheer WTC III, lokaal 1242, Simon Bolivarlaan 30, 1000 Brussel, België Tel: 02/208 48 57; Fax: 02/208 41 84; e-mail:
[email protected]; 13.2
Aanvraagformulieren en andere nodige formulieren zijn op hierboven vermeld adres te verkrijgen of te vinden, in voorkomend geval op de website Website : http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/landbouw/plant/rassen.html
83
BIJLAGE 3
TARWE FORMULIER B – BESCHRIJVING Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Beheer en Kwaliteit Landbouwproductie (ABKL) Afdeling Kwaliteit (KWA) Normering en Controle Plantaardige Productie (NCPP)
TECHNISCHE VRAGENLIJST opgemaakt op basis van de richtlijnen van de TG/03 van de UPOV (1981 herzien in 1994) Beschrijvend formulier in drievoud te verschaffen bij de aanvraag voor inschrijving van een nieuw ras in de Belgische rassencatalogus voor Landbouwgewassen of bij de aanvraag voor een kwekersrecht Nota: gelieve “Nihil” te vermelden in de leeg gelaten rubrieken.
1. Soort: Triticum aestivum L. emend Fiori et Paol. 2. Naam en volledig adres van de kweker : ... ... ... ...
3. Voorgestelde benaming: ... Referentie van de kweker: ...
4. Inlichtingen betreffende de oorsprong (kruising en datum), de instandhouding en de vermeerdering van het ras: ... ... ...
5. Fysiologische kenmerken en teeltkenmerken: Weerstand tegen: Koude: Legeren: Schot: Korreluitval: Noodrijpheid:
zwak, middelmatig, goed zwak, middelmatig, goed zwak, middelmatig, goed zwak, middelmatig, goed zwak, middelmatig, goed
Uitstoelingsgraad:
zwak, middelmatig, goed
Technologische waarde: - Hectolitergewicht: - W. Chopin: - Eiwitgehalte:
zwak, middelmatig, goed zwak, middelmatig, goed zwak, middelmatig, goed
84
- Zélény: - Eventuele specifieke gebruiken:
zwak, middelmatig, goed ...
Opbrengstvermogen:
zwak, middelmatig, goed
6. Te vermelden raskenmerken (het cijfer tussen haakjes komt overeen met de kenmerken overeenstemmend met de richtlijnen van het onderzoek ; het sterretje wijst erop dat de beschrijving van deze kenmerken verplicht is ; de $ wijst erop dat deze kenmerken een onderdeel zijn van de richtlijnen van 1981): Kenmerken
Stade
Voorbeelden
(1)
Coleoptiel: Anthocyaankleuring
09-11 VS
afwezig of zeer zwak zwak middelmatig sterk zeer sterk
Herzog ; Delos Niklas ; Baldus Andros ; Planet Obelisk ; Briscard Albatros ; -
1 3 5 7 9
(2)*
Plant: houding bij de uitstoeling
25-29 VG
opgericht half opgericht half opgericht tot half kruipend half kruipend kruipend
Castan ; Frandoc ; Remus Obelisk ; Troll
1 3 5
Boss ; Beaver ; -
7 9
Not e
$
Laatste blad: houding
47-51 VG
recht licht overhangend half overhangend sterk overhangend zeer sterk overhangend
Hedgehog Clement Caribo Maris Huntsman Capitole
1 3 5 7 9
(3)
Laatste blad: anthocyaankleuring van de oortjes
49-51 VG
afwezig of zeer zwak zwak middelmatig sterk zeer sterk
Soissons ; Prinqual Niklas ; Troll Cargidoc ; Cargo ; Sunnan Recital ; Dollar
1 3 5 7 9
(4)
Plant: frequentie van de planten met het laatste blad terugvallend
47-51 VG
afwezig of zeer zwak zwak middelmatig sterk zeer sterk
Apollo Recital ; Axona Obelisk ; Filou Frandoc ; Prinqual Capitole ; -
1 3 5 7 9
(5)*
Tijdstip van aarvorming (eerste aartje zichtbaar bij 50 % van de aren)
50-52 VG
zeer vroeg vroeg middelmatig laat zeer laat
Britta ; Florence Aurore Recital ; Remus Astron ; Paros Moulin ; Vitus Beaver ; -
1 3 5 7 9
(6)*
Laatste blad: berijptheid van de schede
60-65 VG
afwezig of zeer zwak zwak middelmatig sterk zeer sterk
Cargo ; Adonis Heiduck ; Ventura Agent ; Hanno Orestis ; Prinqual Haven ; Wim
1 3 5 7 9
85
$
Laatse blad: berijptheid van de bladschijf (onderzijde)
55-69 VG
afwezig of zeer zwak zwak middelmatig sterk zeer sterk
Etoile de Choisy Talent Maris Huntsman Clement Kranich
1 3 5 7 9
(7)*
Aar: berijptheid
60-69 VG
afwezig of zeer zwak zwak middelmatig sterk zeer sterk
Soissons ; Adonis Garant ; Ventura Contra ; Paros Niklas ; Combi Boxer ; Wim
1 3 5 7 9
(8)
Stengel: berijptheid van het bovenste internodium
60-69 VG
afwezig of zeer zwak zwak middelmatig sterk zeer sterk
Goelent ; Adonis Soissons ; Ventura Haven ; Attis Herzog ; Nandu Quotador ; Wim
1 3 5 7 9
$
Stengel: beharing van de bovenste knoop
55-75 VS
afwezig of zeer zwak zwak middelmatig sterk zeer sterk
Heurtebise Saturn Jubilar Champlein Frühgold
1 3 5 7 9
$
Helmknoppen: anthocyaankleuring
65 VG
afwezig aanwezig
Maris Huntsman Eloi
1 9
(9)*
Plant: lengte (stengel, aar, baarden en naalden)
75-92 VM
zeer kort kort middelmatig lang zeer lang
Courtot ; Briscard Konsul ; Remus Sideral ; Ventura Boxer ; Adonis Aladin ; Vitus
1 3 5 7 9
(10)*
Stro: merg in dwars snijvlak (ter hoogte van de helft van het bovenste internodium)
80-92 VS
weinig gevuld middelmatig gevuld gevuld
Orestis ; Remus Herzog ; Nandu Forby ; Furio
3 5 7
(11)*
Aar: vorm van opzij gezien
92 VS
piramide vormig lijnvormig half-knotsvormig knotsvormig spilvormig
Slejpner ; Filou -;Pane 247 ; Beauchamp ; Prinqual Declic ; Nandu
1 2 3 4 5
(12)*
Aar: Dichtheid
80-92 VS of M
zeer los los half los tot dicht dicht zeer dicht
Demar 4 ; Castan ; Ventura Soissons ; Hanno Forby ; Combi -;-
1 3 5 7 9
(13)
Aar: lengte (met uitzondering van baarden en naalden)
80-92 M
zeer kort kort middelmatig lang zeer lang
-;Carat ; Ritmo ; Arkas Forby ; Prinqual Amifort ; -
1 3 5 7 9
86
(14)*
Baarden of naalden: aanwezigheid
80-92 VG
beiden afwezig naalden aanwezig baarden aanwezig
Futur ; Axona Festival ; Furio Soissons ; Ventura
1 2 3
$
Baarden of naalden: verdeling
70-92 VG
slechts aan het uiteinde 1/4 boven 1/2 boven 3/4 boven de hele aar
Kleiber Diplomat Ankra Courtot Highbury
1 2 3 4 5
(15)*
Baarden of naalden aan de top van de aar: lengte
80-92 VG
zeer kort kort middelmatig lang zeer lang
Herzog ; Andros ; Combi Pagode ; Hanno Fidel ; Gaucho ; -
1 3 5 7 9
(16)*
Aar: kleur
90-92 VG
wit gekleurd
Herzog ; Furio Gallo ; Prinqual
1 2
(17)
Bovenste aarsspillid: beharing van de buitenzijde
80-92 VS
afwezig of zeer zwak zwak middelmatig sterk zeer sterk
Soissons ; Slejpner ; Furio Beaver ; Rock Apollo ; Axona Carat ; -
1 3 5 7 9
(18)
Onderste kelkkafje: breedte van de schouder (aartje van het middenderde van de aar)
80-92 VS
afwezig tot zeer smal smal middelmatig breed zeer breed
Courtot ; Soissons ; Wim Sideral ; Furio Castan ; Filou Abo
1 3 5 7 9
(19)
Onderste kelkkafje: vorm van de schouder (zoals voor 18)
80-92 VS
schuin lichtjes schuin recht naar binnen hellend naar binnen hellend met aanwezigheid van een 2de bek
Courtot ; Forby ; Ventura Herzog ; Prinqual Beaver ; Adonis Farnese ; -
1 3 5 7 9
(20)
Onderste kelkkafje: lengte van de bek (zoals voor 18)
80-92 VS
zeer kort kort middelmatig lang zeer lang
Aladin ; Sunnan Sideral ; Axona Recital ; Furio Soissons ; Tejo Courtot ; Prinqual
1 3 5 7 9
(21)
Onderste kelkkafje: vorm van de bek (zoals voor 18)
80-92 VS
recht licht gebogen half gebogen sterk gebogen knievormig
Festival ; Lobo Slejpner ; Furio Courtot ; Rock Arum ; -.-
1 3 5 7 9
(22)
Onderste kelkkafje: uitgestrektheid van de beharing aan de binnenzijde (zoals voor 18)
80-92 VS
zwak middelmatig sterk
Slejpner ; Prinqual Sideral ; Furio Declic ; Tejo
3 5 7
87
$
Onderste kelkkafje: inwendige indruk
80-92 VS
geen of zeer gering gering middelmatig uitgebreid zeer uitgebreid
Goya Hobbit Maris Huntsman Etoile de Choisy
1 3 5 7 9
(23)
Onderste kroonkafje: vorm van de bek (zoals voor 18)
80-92 VS
recht licht gebogen half gebogen sterk gebogen knievormig
Soissons ; Prinqual Slejpner ; Biscard Sideral ; Wim Parade ; Axona Tara ; -
1 3 5 7 9
$
Korrel: vorm
92 VS
afgerond ovaal langwerpig
Corin Clement Maris Freeman
1 2 3
(24)*
Korrel: kleur
92 VG
wit
1
rood
Recital ; Florence ; Aurore Soissons ; Ventura
2
$
Korrel: lengte van de haren van de borstel (rugzijde)
92 VS
kort middelmatig lang
Timmo Maris Huntsman Hobbit
3 5 7
(25)
Korrel: phenolverkleuring
92 VS
geen tot zeer zwak zwak middelmatig donker zeer donker
-;Soissons ; Orestis ; Prinqual Slejpner ; Rock Sideral ; Ventura
1 3 5 7 9
(26)*
Ontwikkelingstype
VG
winter type alternatief type zomer type
Slejpner ; Fidel ; - ; Nandu
1 2 3
7. Verwante rassen en verschillen i.v.m. deze rassen: Benaming van het verwante ras
Kenmerk waardoor het verwante ras verschillend is °)
Uitdrukkingsniveau voor het verwante ras
Uitdrukkingsniveau voor het kandidaat ras
°) Als de uitdrukkingsniveaus van twee rassen identiek zijn, gelieve de omvang van het verschil aan te wijzen.
8. Bijkomende inlichtingen die de bepaling van de kenmerken van het ras kunnen vergemakkelijken.: 8.1. Weerstand tegen parasieten en ziekten: Gele roest: zwak, middelmatig, goed Bruine roest: zwak, middelmatig, goed
88
Zwarte roest: Stuifbrand: Oogvlekkenziekte: Meeldauw: Septoria: Fusarium: Tarwehalmdoder:
zwak, middelmatig, goed zwak, middelmatig, goed zwak, middelmatig, goed zwak, middelmatig, goed zwak, middelmatig, goed zwak, middelmatig, goed zwak, middelmatig, goed
8.2. Specifieke voorwaarden i.v.m. het onderzoek van het ras:
8.3. Andere inlichtingen:
9. Toestemming van verspreiding: a)
Moet het ras een voorafgaande toestemming voor de verspreiding krijgen krachtens de wetgeving i.v.m. de bioveiligheid? % Ja % Nee
b)
Zo ja, werd zo'n toestemming afgegeven? % Ja % Nee
Zo ja, gelieve een copie van de toestemming in te sluiten.
Wij verklaren dat bovenstaande beschrijving naar waarheid is opgemaakt. ................................, de .................................. Handtekening van de kweker(s)
89
BIJLAGE 4
Vlaamse overheid Agentschap voor Landbouw en Visserij, Productkwaliteitsbeheer WTC III, lokaal 1242, Simon Bolivarlaan 30, 1000 Brussel, België Tel: 02/208 48 57; Fax: 02/208 41 84; e-mail:
[email protected]; http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/landbouw/plant/rassen.html AANVRAAG OM EEN RASBENAMING 1. Deze aanvraag heeft betrekking op het ras neergelegd onder het nummer VG/………………………. Kwekersreferentie [juiste aanduiding van blokletters, spaties, punten, a.u.b.]
Oorspronkelijk of eerder voorgestelde benaming ……………….……… 2. Aanvrager voor inschrijving of aanvraaggemachtigde ……………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
3. Soort …………………………………………………………………………………………….….. 4. Voorgestelde benaming [in blokletters a.u.b.]
5. Type van de voorgestelde benaming (het onnodige doorhalen) : - fantasie naam - code 6. Benamingen ingediend of ingeschreven bij de DIE (Dienst voor de Intellectuele Eigendom, België) of in andere UPOV Lidstaten
Land
Aard: Kwekersrecht Officiële rassenlijst
Kwekers referentie
Benaming
Benaming status
7. De voorgestelde benaming werd neergelegd door de aanvrager(s) of op zijn (hun) naam ingeschreven als fabrieks- of handelsmerk voor gelijke of gelijksoortige producten volgens het merkenrecht in België, in een UPOV Lidstaat of bij het Internationaal Bureau van de Wereldorganisatie van het Intellectueel Eigendom (OMPI). Staat en/of OMPI
Datum van aanmelding
Datum van inschrijving
Nummer van inschrijving
8. Verzaking aan het merk: de aanvrager(s) verza(akt)(ken) vanaf de datum van inschrijving van de benaming, aan het recht, in gelijk welke Lidstaat van de UPOV op het fabrieks- of handelsmerk voor gelijke of gelijksoortige producten wanneer deze benaming dezelfde is als of verwarring kan stichten met dat merk.
90
Te
, op
Handtekening(en) Voorschriften voor het invullen van het formulier
• Algemene voorschriften De data als volgt aanduiden : jaar – maand - dag. De landen dienen aangeduid met de code die op hen toepasselijk is voor de inschrijving van de auto's (uitgezonderd het Verenigd Koninkrijk = UK).
• Rubrieken Rubr. 3 De naam van de soort (of geslacht, of ondersoort...) moet dezelfde zijn als deze die voorkomt in de Belgische wetgeving. Rubr. 4 Wat de voorwaarden betreft waaraan de voorgestelde rasbenaming moet voldoen wordt verwezen naar de Verordening (EG) Nr. 930/2000 van de Commissie van 4 mei 2000 tot vaststelling van nader bepalingen betreffende de geschiktheid van rasbenamingen voor landbouw- en groengewassen. (zie ook http://www.cpvo.eu.int onder de rubriek
Rechtsgeldige wetgeving _ Rasbenamingen.)
Rubr. 6 Alle vorige benamingen dienen zonder uitzondering en in chronologische volgorde aangeduid te worden. De volgende afkortingen gebruiken in de kolom "status": A = rasbenaming aanhangig B = afgewezen rasbenaming C = ingetrokken rasbenaming D = aangenomen rasbenaming.
2 exemplaren te sturen naar : Vlaamse overheid Agentschap voor Landbouw en Visserij, Productkwaliteitsbeheer WTC III, lokaal 1242, Simon Bolivarlaan 30, 1000 Brussel, België t.a.v. Defrancq Mia Tel: 02/208 48 57; Fax: 02/208 41 84; e-mail:
[email protected]; 91
BIJLAGE 5 RECHTEN IN EURO TE BETALEN Om het bedrag van de rechten te bepalen worden de plantensoorten in drie klassen ingedeeld. Klas A: tarwe, gerst, haver, aardappel, suikerbiet; Klas B: rogge, spelt, maïs, grassen, voedergewassen, oliehoudende planten en vezelgewassen, sla, tomaat, witloof, erwt, boon, wortel, schorseneer, bloemkool, ajuin, prei, selder; Klas C: landbouwgewassen, uitgezonderd die vermeld onder klassen A en B, tuinbouwgewassen uitgezonderd die vermeld onder klas B, fruitbomen, fruitheesters, aardbei, bosbomen.
92
BIJLAGE 6 Verslag gesprek met Pierre Putman, BD-boer (18/08/2007) Pierre heeft nog oude tarwe staan : $
Ammidonier of emmertarwe of T. dicoccum
$
T. spelta of spelt; zonder inkruising van tarwe: “Rode Korn” en rustieke variëteiten die in de Ardennen nog werden geteeld
$
Gold Bloom geselecteerd door Karl Joseph Müller (Hamburg)
$
Probus (wel op de rassenlijst in Zwitserland?)
$
Lignée 24; vroeger, nu alle zaad weggegeven van deze oude tarwevariëteit
$
Winterhaver (in de toekomst samen met emmertarwe inzaaien)
$
[email protected]
Interessante contacten; selectie op basis van oude variëteiten, MAAR het resultaat voldoet aan de OHB-testen $
Peter Kunz in Zwitserland; bedrijf = Sativa
$
Karl Josef Müller in Hamburg (Duitsland) o
Eenkoorn
o
Naakte rogge
o
Selecteert tarwe op zandbodems!!! => interessant naar Vlaanderen toe
o
Selectiecriteria verschilt van de moderne veredelingsschema’s
Interessante contacten voor collectie tarwe in Gembloux of lijst met Belgische landrassen $
Pierre Barré (081/63 32 10) in Saint-Martin-Ballâtre o
Teelt zelf niet, maar kent veel mensen
Interessante contacten in bezit van oude variëteiten $
David Jaqcuemart (071/71 11 12) o
Teelt Lignée 24
o
Oude roggevariëteit van twee meter hoog
$
Joële Dont
$
André Dumé
Interessante bron $
Mouvement BD à Collemart
93