verborgen schatten van minerva
Cover: Morphotische eenheden van het menselijk lichaam van anatoom Louis Bolk.
verborgen schatten van minerva
Redactie Tiziana Nespoli
ISBN 90 804431 9 0
Publicatie bij de tentoonstelling ‘Verborgen Schatten van Minerva’ November 2002 - Oktober 2003
Catalogus en tentoonstelling kwamen mede tot stand dankzij een financiële bijdrage van de Mondriaanstichting.
Zoölogisch Museum, Universiteit van Amsterdam Afdeling tentoonstellingen
[email protected] Telefoon: 020 525 6289
Redactie: Tiziana Nespoli Vormgeving: Paul Bomers Fotografie: Bram de Hollander (www.hollandfoto.nl) Druk: Debussy Ellerman Harms BV Amsterdam 2002
Vo o rw o o rd
‘Verborgen Schatten van Minerva’ verschijnt bij de gelijknamige tentoonstelling die op 1 november 2002 geopend is in het Zoölogisch Museum van de Universiteit van Amsterdam ter gelegenheid van het 370 jarig bestaan van de Universiteit van Amsterdam, met meer dan twintig miljoen objecten een van de grote beheerders van academische collecties in Nederland.
Hier treft u een bloemlezing aan met verhalen over objecten uit het erfgoed van de Universiteit van Amsterdam. Ze zijn geschreven door medewerkers van de universiteit, en geven een beeld van de bijzondere of alledaagse objecten die meestal verscholen zijn in de depots. Doordat deze mensen de tijd vonden om dat éne bijzondere object te omschrijven, ontstond een tijdschrift, een momentopname uit de verzamelgeschiedenis van de universiteit die niet alleen de objecten maar ook de drijfveren van de mensen achter de collecties in beeld brengt.
Ik wil hierbij al deze mensen bedanken. Zij, die zich inzetten voor al die verborgen aspecten van het hebben van een collectie, die zich levens-lang committeren aan de ontrafeling van haar geheimen, die hun kennis en kunde met ons deelden, ook al waren zij soms ‘niet meer in dienst’ van de UvA of waren zij dat nooit geweest. Die alle medewerking verleenden om de tentoonstelling en publicatie tot stand te brengen door ons soms, of heel vaak, toegang te verschaffen tot collecties en informatie. Die ons ondersteunden door digitale databestanden aan te bieden of door dat ene object terug te vinden dat zich bevond achter gesloten deuren... Mijn dank gaat ook uit naar een mogelijk ‘nieuwe generatie’ museologen, studenten aan de UvA, de Vrije Universiteit, de Reinwardtacademie en de Nederlandse Film- en Televisieacademie die zich in het doolhof van de collecties waagden. Die inventarisnummers opspoorden of verborgen collectiebeheerders, discussies met vooraanstaand wetenschappers niet schuwden, of geduldig aandrongen op afspraken. Of die stage liepen bij een Zoölogisch Museum -hoewel dat niet in het oorspronkelijke plaatje van ‘Culturele Studies studeren’ paste- en zich ingezet hebben om de collecties op nieuwe manieren en lokaties onder de aandacht van het publiek te brengen . Mijn dank gaat hiermee ook uit naar de mensen van Hotel Arena, die gastvrijheid verleenden om de collecties van de UvA daar daadwerkelijk zicht- en hoorbaar te maken. Verhalen zijn geen verhalen zonder afbeeldingen van echte mensen en echte objecten. Dankzij Bram de Hollander, die altijd inzetbaar, ijs en weder dienende op brommer, rolschaatsen of in een goed geventileerde auto, wekenlang de stad doorkruiste, zijn de objecten voor eeuwig verbonden aan een persoon. Mijn dank gaat niet in de laatste plaats uit naar mijn directe collega’s die de Schatten van Minerva zichtof toonbaar maakten en naar de ‘verborgen schatten’ die achter de schermen opereerden.
Het is mijn oprechte hoop dat al deze mensen zich -in soms moeilijke tijden- blijven herinneren wat het was, waardoor ze zich verbonden. Ik hoop dat al deze mensen doordrongen blijven van de betekenis van hun passies, zich sterk blijven maken voor het beheer, het behoud en de ontsluiting van de Schatten van Minerva. Tiziana Nespoli
Inleiding Als de academische collectie als eenheid gezien wordt, doemt spoedig het beeld op
In een kamer grensend aan zeer geavanceerde laboratoria voor hoge en lage
van de encyclopaedische verzamelingen uit de renaissance. In zekere zin is er een
energie astrofysica, liggen handgemaakte melkwegtekeningen en socialistische
gelijkenis. Hoofdkenmerk van deze vroege verzamelingen was de grote verschei-
pamfletten. Dingen die op het eerste gezicht niets met elkaar te maken hebben,
denheid aan voorwerpen, artificialia en naturalia, scientifica en mirabilia . Met de
maar die een beeld schetsen van een van de –misschien meest opmerkelijke-
grote diversiteit aan objecten poogden deze verzamelingen een afspiegeling te zijn
personen die aan de universiteit verbonden is geweest. Ze zijn van Anton
van de macrokosmos; een encyclopaedisch geheel dat in het klein de grote wereld
Pannekoek (1873-1960), een van de belangrijkste sterrenkundigen die Nederland
trachtte te omvatten. Als men de academische collectie beziet, valt ook direct de
heeft gekend. Pannekoek hield zich van jongs af aan bezig met onderzoek naar de
grote verscheidenheid aan objecten op. In de Agnietenkapel worden portretten
structuur van de Melkweg. Hij was een zeer nauwkeurig waarnemer, die vanaf
van geleerden bewaard, het Allard Pierson Museum bewaart archeologische schat-
vijtienjarige leeftijd visuele waarnemingen aan de Melkweg, aan veranderlijke ster-
ten uit een ver verleden, de bibliotheken bewaren boeken, kaarten en hand-
ren en aan de lichtwisselingen in de dubbelster Algol beschreef. Die in vele dag-
schriften, het Computermuseum bewaart computers, het Museum Vrolik bewaart
boeken zijn liefde uitdrukte voor de Melkweg, maar ook voor het zeldzame
mensen en het Zoölogisch Museum dieren. Toch is de academische collectie geen
plantje dat hij vond of voor de nachtegaal die hij in het vroege voorjaar voor het
universele verzameling.
eerst hoorde zingen. Die met het blote oog, waarschijnlijk nachtenlang, twee
Dat de musea en bibliotheken van de universiteit dingen bewaren, is voorstelbaar.
uiterst nauwkeurige Melkwegtekeningen maakte; één van het noordelijk en één
Verreweg de meeste objecten in de academische collectie behoren tot de groep
van het zuidelijk halfrond. Tekeningen die hierna door de firma Zeiss werden
objecten die onderwerp van studie waren of nu nog zijn. Deze collecties ontston-
gebruikt voor de projecties van de Melkwegband in honderden planetaria. Maar
den uit de behoefte om een wetenschappelijke nieuwsgierigheid te bevredigen, en
de man die vooral beroemd werd door zijn baanbrekende bijdragen aan het
groeiden uit tot wetenschappelijke documenten, objectbibliotheken, die een speci-
onderzoek naar de fysische toestand in steratmosferen, de astrofysica. En, die in
aal deelgebied van studie beslaan. Zo zijn de naturalia van het Zoölogisch
zijn vrije tijd een dubbelleven leidde als theoreticus van het socialisme.
Museum raadpleegbaar voor onderzoek naar de orde in het dierenrijk, die van het
Hij schreef brochures en boeken, bezocht politieke bijeenkomsten en droeg een
Museum Vrolik tonen de normale en afwijkende bouw van de mens en het
socialistische ideologie uit tijdens arbeidersbijeenkomsten. Hij verzette zich tegen
herbarium van de Faculteit der Natuurwetenschappen geeft inzicht in de anatomie
de ‘opportunistische’ machtsovername van Lenin in Rusland, waarmee hij niet
en moleculaire eigenschappen van pollen, sporen en planten. Zo maken de artifi -
alleen uit de Socialistische Internationale gestoten werd, maar waardoor hij de
cialia uit het Allard Pierson Museum de Mediterrane oudheid toegankelijk voor
woedende Lenin tevens uitlokte tot het schrijven van een boekje –uiteraard
wetenschappers en leken, en verschaffen de objecten inzicht in het verleden en het
gericht tegen Pannekoeks opvattingen- dat regelmatig gebruikt werd in het Sovjet-
heden van de (westerse) beschaving.
onderwijs. Zijn portret werd zelfs meegedragen tijdens de Portugese
Binnen de groep objecten die onderwerp van studie zijn, is onderscheid te maken
Anjerrevolutie in de jaren zeventig. Waarschijnlijk was hij dus ook de belangrijk-
naar de manier waarop zij verzameld werden. Sommige onderzoekscollecties
ste theoreticus van het socialisme die ons land heeft gekend.
ontstonden uit, of borduurden voort op, schenkingen of legaten. Soms werden grote samenhangende groepen voorwerpen uit privéverzamelingen gekocht om de
Zo ligt bij natuurkunde toevallig een gastenboek waar de handtekening van
eigen collectie mee te verrijken. Een van de talloze voorbeelden is de grote verza-
Albert Einstein instaat. Hoewel een handtekening behalve voor een grafoloog
meling boeken en antieke voorwerpen van professor J. Six die na diens overlijden,
weinig wetenschappelijke waarde heeft, krijg ik kippenvel bij het idee dat de naam
in 1921, onmisbaar werd geacht voor onderwijs en onderzoek in de archeologie en
door dezelfde hand is geschreven als die van de man die de relativiteitstheorie
door de Allard Pierson Stichting werd aangekocht. Andere onderzoekscollecties
optekende. Zo’n handtekening tussen vele andere roept vragen op, waarom staat
ontstonden door actieve ondernemingen. Door opgravingen of expedities die
speciaal deze handtekening in dit gastenboek, wat deed Albert Einstein in de
meestal plaatsvonden onder leiding van bijzondere hoogleraren.
Plantagebuurt?
Soms weerspiegelen ze de subjectieve voorkeuren van hoogleraren of andere
Het antwoord is kort en simpel. Einstein bezocht Pieter Zeeman die in 1902,
wetenschappers, en soms ontstonden zij in een bepaalde tijdgeest, in een breder
samen met Conrad Lorentz, een van de eerste winnaars van de Nobelprijs in
wetenschappelijk kader. Soms ligt de waarde van deze objecten in de veelheid en
Nederland was. Na zijn onderzoek naar opisch-magnetische verschijnselen, begaf
soms zijn het waardevolle unica.
Zeeman zich op een ander terrein en probeerde hij een experimentele basis te
Bijzondere musea van de universiteit zijn het Universiteitsmuseum en het
vinden voor eerst de speciale, en later ook voor de algemene, relativiteitstheorie
Computermuseum, die een relatief oude en een relatief jonge collectie beheren.
van Einstein. Om de speciale relativiteitstheorie te toetsen, ontwierp Zeeman, die
Musea die, in het eerste geval, de peilers van universitaire rituelen, van de eer en
een zeer gedreven en kundig experimentator was, een vernuftig apparaat waarmee
roem van geleerden uit verleden en heden bewaken; objecten die speciaal de
lichtvoortplanting in een zeer snel bewegende buis bestudeerd kon worden.
geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam belichamen. En die, in het
Zeeman gaf hiermee voor het eerst een experimentele basis aan de theoretische
tweede geval, objecten bewaren die ‘bijproducten’ zijn van het wetenschappelijk
voorspellingen van Einstein. En Einstein? Die moet uiteraard zeer onder de
onderzoek, en meer specifiek hulpmiddelen waren die het onderzoek vergemakke-
indruk zijn geweest van de uiterste precisie van de experimenten en zal na een
lijkten of mogelijk maakten. Objecten die bij toeval bewaard bleven, maar die nu
briefwisseling met Zeeman op een goed moment, in 1921, zijn handtekening in het
inzicht verschaffen in de jonge geschiedenis van de computer als ‘apparaat dat het
gastenboek hebben gezet. Het zijn deze objecten, die werkelijke schatten zijn.
werk van de rekenmeester doet’ dat in vijftig jaar tijd de ‘menselijke rekenmeester’
Het is één zo’n handtekening die beelden oproept uit een roemrijk verleden, die
verving en –in sommige opzichten- overtrof.
tijd relatief kan maken.
Ook andere objecten uit de academische collectie zijn bij toeval bewaard. Want niet alleen de musea, waarvan men redelijkerwijs kan verwachten dat zij dingen bewaren, verzamelen. Ook diverse faculteiten en onderzoeksinstituten zijn verzamelinstituten. Zo worden natuurkundige apparaten bij natuurkunde bewaard, geluiden bij fonetische wetenschappen, muziek bij muziekwetenschappen, sterspectra bij sterrenkunde. Bijna elke faculteit bewaart wel iets, een aantal handboeken, correspondentie, wetenschappelijke gegevens of oude apparaten. En eenmaal lang genoeg bewaard, blijken sommige handboeken, sommige brieven, sommige wetenschappelijke gegevens of apparaten ineens waardevolle tijdsdocumenten te zijn.
5
Jos Biemans - Bijzondere Collecties, Universiteitsbibliotheek Amsterdam
EEN BEGERENSWAARDIG BOEK
Dit handschrift, een met de hand geschreven boek, is niet zo maar een oud boek. Het is een
Tragische gebeurtenissen leidden ertoe dat Gruterus’ uitgave nooit is verschenen. In 1621
héél oud boek, ten minste zo’n 1150 jaar oud en nog in vrijwel perfecte staat. De inhoud
vluchtte hij weg uit Heidelberg omdat de stad belegerd werd. Het grootste deel van zijn
bestaat uit De bello Gallico, het verslag waarin Gaius Iulius Caesar zijn oorlogshandelingen
beroemde bibliotheek moest hij achterlaten en liep meer dan eens groot gevaar. Met name
in Gallië beschreef en verantwoordde. In Caesars tijd, de eerste eeuw vóór Christus, werden
paus Gregorius XV keek met begerige ogen naar de Heidelbergse bibliotheken, waaronder
teksten geschreven en verspreid op papyrusrollen. Pas vanaf de vierde eeuw ontstond het
die van Gruterus. Maar een andere ‘liefhebber’ was hem voor: Suffridus Sixtinus, een Amster-
boektype dat wij nog steeds gebruiken: de codex, samengesteld uit in elkaar gevouwen
dammer die in Heidelberg studeerde en een bekende was van Gruterus. In 1622 verschafte
bladen perkament (of, vanaf de veertiende eeuw, bladen papier).
Sixtinus zich met grof geweld toegang tot diens huis en nam alle belangrijke handschriften
Lezen en schrijven gebeurde in de Vroege Middeleeuwen vrijwel alleen aan het hof, in
en gedrukte boeken mee. Met veel pijn in het hart besefte Gruterus dat hij niets anders kon
kerken en in kloosters. Veel handschriften uit die periode zijn niet bewaard gebleven, ook
doen dan dit grote verlies te aanvaarden. Zijn biograaf prees hem later om zijn stoïcijnse
niet met Caesars werk. Het Amsterdamse handschrift is een van de oudste exemplaren die
houding: vier echtgenotes had Gruterus achtereenvolgens verloren en, wat het ergste was,
van De bello Gallico over zijn en bevat een zeer betrouwbare tekst, de basis voor menige
ook zijn bibliotheek!
(school-)editie.
Sixtinus was met zijn buit teruggekeerd naar Amsterdam. Het was bekend dat hij veel
De vervaardiging van dit handschrift is te danken aan de karolingers. Gestimuleerd door
boeken van onder andere Gruterus bezat, maar niemand wist precies wat hij in huis had.
Karel de Grote en de geleerden in zijn omgeving ontstond een vernieuwde belangstelling
Menig geleerde van naam verzocht de boeken van Gruterus te mogen raadplegen, maar
voor teksten uit de Klassieke Oudheid. Daarvan getuigt ook dit perkamenten handschrift. Te
anders dan de meeste geleerden hield de bibliomaan Sixtinus zijn schatten verborgen. Na
oordelen naar het schrift, de karolingische minuskel, moet het boek in de eerste helft van
zijn dood in 1649 werd besloten de collectie in het jaar daarop te veilen. Pas toen kwamen
de negende eeuw geschreven zijn. Het behoorde tot de bibliotheek van de benedictijner
Gruterus’ boeken weer boven water, inclusief het Caesar-handschrift. Verscheidene geleer-
abdij Saint Benoît-sur Loire te Fleury (vlakbij Orléans) en waarschijnlijk is het daar ook
den, zoals Isaac Vossius, probeerden het handschrift te verwerven. De belangrijkste stukken
geschreven.
van Gruterus, waaronder het ‘antiquissimum exemplar’ van Caesars De bello Gallico, werden
Behalve de tekst van Caesars verslag bevat het handschrift vele marginale aantekeningen
echter gekocht door Jan Six, een jonge Amsterdamse zakenman. Six was rijk en bracht
van diverse personen uit verschillende eeuwen, sporen die wijzen op een langdurig en inten-
behalve kunstvoorwerpen ook een fraaie bibliotheek bijeen, die hij – anders dan de vorige
sief gebruik. Daarnaast treffen we in het boek enkele eigendomsnotities aan. Samen
bezitter – graag openstelde voor serieuze en betrouwbare geleerden.
vertellen al deze aantekeningen veel over de lotgevallen van de codex.
In 1700 overleed Jan Six en in 1706 kwam zijn bibliotheek onder de hamer. Het titelblad van de veilingcatalogus vermeldt uitdrukkelijk dat ook ‘aliquot manuscripta Jani Gruteri’ te koop
Tot in de zestiende eeuw werd het handschrift in de kloosterbibliotheek bewaard. Meer dan
waren. Het Caesar-handschrift werd voor 26 gulden gekocht door Ds. Petrus Schaeck, biblio-
eens was het klooster bedreigd en geplunderd, bijvoorbeeld door de Noormannen. Meestal
thecaris van de Stedelijke Bibliotheek van Amsterdam, die tevens dienst deed als bibliotheek
bleef de schade voor de bibliotheek beperkt. Op een schutblad zien we ook een inhouds-
van het Athenaeum Illustre, de voorloper van de Universiteitsbibliotheek.
opgave, geschreven in een vijftiende-eeuws gotisch schrift, een aanwijzing dat het hand-
Men zou nu denken dat het kostbare handschrift vanaf dat moment in veilige haven was
schrift in die tijd nog steeds functioneerde.
beland. Maar niets is minder waar. In 1839 bleek het verdwenen! Gelukkig dook het boek in
Na zeven eeuwen, in 1562, ging het echt mis: tijdens een godsdienstoorlog werd Fleury
1840 weer op. Het was in handen geraakt van de Gentse hoogleraar en bibliofiel C.P. Serrure.
opnieuw geplunderd, nu door de Hugenoten. Daarbij ging de bibliotheek grotendeels ver-
Hoe hij aan het handschrift was gekomen, is onduidelijk. Het beheer van de bibliotheek liet
loren. Sommige handschriften – waaronder het Caesar-handschrift – werden ‘gered’ door de
in die tijd veel te wensen over. Evenmin is bekend hoe het handschrift naar Amsterdam is
advocaat en filoloog Pierre Daniel, dat wil zeggen: hij voegde ze toe aan zijn eigen biblio-
teruggekeerd.
theek! Helemaal onbegrijpelijk was dat niet, want de monniken hadden in die tijd weinig belangstelling voor oude perkamenten boeken met klassieke teksten. Daniel heeft de tekst
Dit Caesar-handschrift is één van de bekende topstukken van de collectie en dankt die re-
van enkele Fleury-handschriften uitgegeven in druk en ook in het Caesar-handschrift vinden
putatie vooral aan zijn hoge ouderdom en betrouwbare tekst. Wat het boek voor mij extra
we notities van zijn hand. In 1604 overleed hij en werden zijn handschriften gekocht door
bijzonder maakt, is zijn geschiedenis. Als ik het in handen neem, bijvoorbeeld voor een col-
twee van zijn vrienden, Paul Petau en Jacques Bongars, die de collectie vervolgens onder
lege, dan weet ik waar het gemaakt is en in wiens handen het vroeger geweest is. Ik weet
elkaar verdeelden.
wie het graag eens had willen bestuderen maar daarvoor nooit de kans kreeg. Ik weet wie
Bongars, een geleerde diplomaat, werd de nieuwe eigenaar van het Caesar-handschrift.
het handschrift begeerden en wie het op veilingen probeerden te verwerven. Dit boek
Omstreeks 1606 leende hij de codex uit aan Janus Gruterus, een vermaard classicus, afkom-
vertelt zoveel méér dan alleen het verhaal dat erin staat opgetekend.
stig uit Antwerpen en toen hoogleraar en bibliothecaris in Heidelberg. Gruterus was al jaren bezig met de voorbereiding van een nieuwe uitgave van De bello Gallico, waarvoor hij diverse handschriften en drukken met elkaar vergeleek. Natuurlijk was de ‘codex Bongarsianus’ daarbij onmisbaar. Bongars heeft zijn kostbare boek nooit meer teruggezien, hij overleed in 1612. Het handschrift belandde echter niet bij zijn erfgenaam maar bleef bij Gruterus.
6
Edo Dooijes - Computermuseum
Marian Schilder - Universiteitsmuseum De Agnietenkapel
DE FLEXOWRITER
EEN TRIPJE
De Flexowriter was mijn eerste kennismaking met de computer. In 1964 volgde ik het col-
Een van de meest intrigerende objecten uit de verzameling van het Universiteitsmuseum is
lege ‘Programmeren in Algol’ bij professor Van Wijngaarden. Als praktische oefening moest
voor mij het tripje. En niet alleen vanwege de naam. Een tripje is een overschoen zoals die
je een Algol-programma, bijvoorbeeld om 100 decimalen van het getal pi uit te rekenen,
gebruikt werd in de Middeleeuwen. Hiervan rest nu nog een stukje hout en wat leer, en op
laten uitvoeren op de Electrologica X1 computer van het Mathematisch Centrum in de
een foto vertoont het sterke gelijkenis met een Friese schaats.
Boerhavestraat. Het programma dat je had bedacht moest je intoetsen op de Flexowriter,
Het is een van de weinige materiële resten van het Amsterdamse middeleeuwse
een soort electrische schrijfmachine. Wat je intoetste kwam niet alleen op het papier te
Agnietenklooster naast een aantal andere overblijfselen die op de vingers van één hand te
staan, maar ook - in de vorm van gaatjescodes - op een papieren band. De Flexowriter kon
tellen zijn. Het belangrijkste en meest prominente overblijfsel is natuurlijk de middeleeuwse
ook op ponsband opgeslagen teksten lezen en uittypen.
kapel zelf. Voorts is er het necrologium, de enige kroniek van een middeleeuws klooster in
De Flexowriter die wij mochten gebruiken stond in het natuurkundelab op het Roeters-
Amsterdam dat bewaard is gebleven, nu in de handschriftenverzameling van de
eiland, en de ponsband met je programmatekst bracht je daarvandaan lopend of op de fiets
Universiteitsbibliotheek. Dan is er een bewerkt koebot, evenals het tripje zo’n eenvoudig
naar het Mathematisch Centrum. Door een operateur werd de ponsband in de X1 inge-
voorwerp uit het dagelijks leven, dat waarschijnlijk gebruikt werd bij het spinnen. Ook bleef
voerd (dat gebeurde buiten je gezichtsveld), en de volgende dag kon je het geprinte resul-
het familieportret van Korsgen Elbertsen uit het Agnesklooster bewaard. Gemaakt door
taat ophalen. Als je geluk had stonden die 100 decimalen van pi er op, maar meestal was
Jacob Corneliszoon van Oostsanen, staan hier een aantal echte ‘Agnieten’ op afgebeeld die
het alleen een foutmelding en kon je weer opnieuw beginnen.
zich nu bevinden in het Amsterdams Historisch Museum. Tenslotte is er een Graduale, met
De Flexowriter in onze collectie is afkomstig van het Van der Waals laboratorium, waar hij
daarin hoofdzakelijk tijdens de mis gebruikte tussenzangen die soms op spannende wijze
gebruikt werd door professor Ten Seldam. Ik kan me nog goed herinneren hoe zijn bureau-
over het leven van de heilige Agnes vertellen. Een prachtig handschrift, nu bewaard in het
blad grotendeels in beslag werd genomen door de Flexowriter en een onafzienbaar aantal
Catharijneconvent te Utrecht.
ponsbandjes, een voor een netjes opgerold met een elastiekje erom.
Het tripje is door een non van het middeleeuwse Agnietenklooster over het leren schoeisel
De Flexowriter - een product van de Amerikaanse firma Friden - werd voor de Europese
gedragen om bescherming te bieden tegen het straatvuil. Het is geen uniek stuk. Er zijn er
markt in Nijmegen gemaakt. Het ontwerp dateert waarschijnlijk uit de jaren veertig. Het is
meer van gevonden. Maar het bestaan ervan en de verklaarde functie: een ‘overschoen’ om
een buitengewoon robuust gebouwd instrument, en het is dan ook nauwelijks te tillen.
het leren schoeisel te beschermen tegen vuil, roepen allerlei associaties op. Ik veronderstel
Ons exemplaar heeft tot voor kort probleemloos gefunctioneerd. We gebruikten hem voor
dat een dergelijke schoen niet altijd werd gedragen, ook niet op straat, alleen als het nodig
demonstraties, maar ook om oude ponsbanden uit het X1 tijdperk in te lezen en uit te print-
was. Het gebruik roept het beeld op van niet geplaveide straten op de Oude Zijde en de
en (van de X1 zelf is helaas niets meer over). Hij is nu aan een grote onderhoudsbeurt toe,
Nieuwe Zijde in Amsterdam die, als het had geregend, modderig waren met plassen. In zo’n
waarbij we stuiten op het probleem dat de onderhoudsdocumentatie nergens meer te vin-
situatie bood dit houten tripje uitkomst, door een verhoudingsgewijs flinke plateauzool
den is, laat staan het speciale gereedschap dat nodig is voor het afstellen van het mechaniek.
hield het de leren binnenschoenen redelijk schoon en de voeten in ieder geval droog. Maar
De fabriek in Nijmegen bestaat allang niet meer, die in de Verenigde Staten evenmin. Er is
het is vooral het formaat van het object dat mij intrigeert. Het is 16 centimeter lang en vier
een goede kans dat we via een van de vele nakomelingen van de X1 op het Internet de be-
centimeter breed. Volgens de catalogus ‘is het hout door uitdroging sterk gekrompen en het
nodigde informatie op het spoor kunnen komen.
huidige formaat zegt dus niets over het oorspronkelijke’. Ik meet mijn eigen schoen: maat 38, van hak tot teen 25 centimeter. Zo’n verschil met zo’n tripje, een overschoen nota bene. Ik geloof het niet.
7
Cees Herschbach - Museum Vrolik
Diny Winthagen - Hugo de Vriesarchief, bibliotheek Faculteit der Natuurwetenschappen
TWEE BIJZONDERE KOPPEN
BRIEVEN VAN EEN PLANTKUNDIG ONTDEKKINGSREIZIGER
Vanaf het moment dat ik in het Anatomisch-Embryologisch Laboratorium en in het Museum
Een intrigerend portret van een stoere man in schapenvacht, poserend voor een woest
Vrolik terechtkwam (1968) was ik verkocht. Als fotograaf verbonden aan het laboratorium
gebergte, sierde de wand van de werkkamer in de prachtige bibliotheek van het voormalige
kom ik veel in het Museum Vrolik. En in de loop der jaren kom je tot de conclusie dat een
Hugo de Vrieslaboratorium.
aantal preparaten telkens terug komt in je geheugen als men om voorbeelden vraagt voor
Toen ik mijn loopbaan aan de Universiteit van Amsterdam begon in 1971 als jonge biblio-
onderwijs of onderzoek.
thecaresse, werd mijn oog vaak getrokken door deze foto. De kamer waarin ik werkte was
Tijdens de verhuizing van de collectie van de Mauritskade naar het Academisch Medisch
in het begin van de twintigste eeuw de werkkamer van de beroemde geleerde Hugo de
Centrum op de Meibergdreef in 1978, is een groot deel van de collectie van het museum in
Vries, vandaar dat deze foto van één van zijn relaties er nog hing.
het depot terechtgekomen en hierdoor minder toegankelijk voor publiek en studenten
De bibliotheek bleek een eldorado aan interessante objecten te bevatten, een schitterende
geworden. Daarom wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om een tweetal preparaten
collectie Zeldzame en Kostbare Werken, waaronder de Moninckx Atlas, zeker twintig meter
van ongeveer hetzelfde onderwerp voor het voetlicht (studiolicht) te halen.
uiterst fraaie folianten die stuk voor stuk pronkstukken zijn uit de geschiedenis van de
Een van mijn favorieten is het preparaat van Mon. TRAMOND des Facultés Anatomie
botanische boekillustraties. Jammergenoeg konden deze niet voldoende beveiligd worden
Histoire Naturelle (9 Rue de l’Ecole de Medecine, Paris). Het preparaat is een hoofd –een
en werden ze na diverse inbraken in 1984 met bloedend hart aan de Universiteitsbiblio-
schedel- dat volledig bestaat uit losse botonderdelen die aan elkaar gemonteerd zijn met
theek overgedragen. Voor ons een zware beslissing!
koperdraadjes en schroefjes. Het losmaken van de verschillende botstukken werd vroeger
Er bleven gelukkig nog veel interessante zaken over, een grote ebbenhouten kast met ver-
vaak gedaan met spliterwten. Door de spliterwten in de schoongemaakte schedel te doen
schillende archieven, waaronder dat van Hugo de Vries, met een schat aan foto’s, beeld-
en in water te laten wellen, worden de verschillende botstukjes door het uitzetten van de
materiaal, aantekeningen, programma’s, menukaarten, drukproeven en 1536 brieven van
erwten uit elkaar gedrukt. Na een reconstructie ontstaat dan dat mooie beeld van de ‘geëx-
geleerden uit de hele wereld zoals van Charles Darwin.
plodeerde’ schedel. Het preparaat geeft mij vooral inzicht in de samenstelling van de
In de verloren uurtjes probeerde ik wat ordening aan te brengen, maar om het goed te doen
schedel, het geeft een beeld van de grote diversiteit aan botten en botjes waaruit de schedel
zou zeer veel tijd kosten, en die ontbrak. Omdat er soms zelfs mensen uit de Verenigde
is opgebouwd.
Staten kwamen voor de archivalia, wilde ik in elk geval weten wat er allemaal lag en waar
Het tweede preparaat heeft veel weg van het vorige; is een schedel waaroverheen aders en
het te vinden was.
slagaders lopen. Het model heeft vooral mijn aandacht omdat het een goed beeld schetst
Een Amerikaanse vrouw was een biografie aan het schrijven van Frank Meijer, een tuin-
van de buiten- en binnenkant van de schedel, maar ook omdat het er -voor mij- mooi en
jongen van Hugo de Vries die, later, in Amerika een beroemd plantkundig ontdekkings-
kunstzinnig uitziet. De bloedvaten zijn in kleur aangegeven: de zuurstofrijke vaten zijn rood
reiziger was geworden. Frank Meijer had 2500 soorten planten in Amerika geïntroduceerd,
en de zuurstofarme blauw. Dit gaf mij een nieuwe kijk op het hoofd en z’n bloedvoorzien-
die hij onder uiterst moeilijke omstandigheden verzamelde in afgelegen streken in China.
ing. Ik heb mijzelf er al meerdere malen op betrapt dat ik mijn collega’s tijdens de
Hij bleek de stoere man van de foto zijn, en ik vond 14 brieven die een levendig verslag
koffiepauze op een totaal andere manier aan het bekijken was. De bloedvaten over de
geven van de uiterst moeilijke omstandigheden waaronder hij reisde in Noord-China,
tanden -waarvan ik eerst dacht dat zij waren afgezakt- bleken in de lip te zitten. Omdat het
Mantsjoerije, Tibet, Kaukasus, Turkestan en Siberië.
er zo verschrikkelijk veel zijn, snap ik nu waarom een lip zo hevig bloedt als je er met een
Hij vocht met rovers, leed onder kou, honger, ongedierte in de herbergen en wachtte voort-
tand doorheen valt.
durend op permissies van ambtenaren en onverschillige gidsen. Hoewel hij Chinees had
Ik realiseer mij wel degelijk dat deze twee voorbeelden slechts een kleine greep zijn uit de
geleerd, was hij in verafgelegen streken met verschillende dialecten totaal afhankelijk van
prachtige collectie, maar ik hoop dat ik hiermee toch een beetje aandacht voor ons Museum
tolken.
Vrolik heb gewekt.
Hij bleef zijn hele leven trouw verslag uitbrengen aan zijn vroegere leermeester. De brieven werden steeds melancholieker van toon, in 1917 kwam de laatste waarin hij schreef te dromen van een toekomst in Californië zonder reizen, en van een Verenigde Staten van de Wereld, zonder oorlogen. Hij verdween plotseling van een stoomboot tussen Hankow en Nanking, een week later werd zijn lichaam gevonden in de rivier de Yangtze. Maar zijn naam leeft voort in talloze Amerikaanse gewassen. Na onze verhuizing naar de Watergraafsmeer is het archief nu professioneel opgeborgen en geheel ontsloten door de historicus Eric Zevenhuizen. Alles is geïnventariseerd, in de computer en op papier ontsloten. Een enkele keer neem ik voorzichtig de brieven van Frank Meijer uit de kluis. Zeer lange vellen rijstpapier of met hout beplakt papier uit China en Siberië. En ik mijmer over de moeite en pijn die het soms heeft gekost om die -ooit nieuwe- plantensoorten te introduceren, over hoe weinig je dat beseft als je een uitheemse plant nu hier ziet. Over hoe wonderbaarlijk het is dat de brieven uit zulke afgelegen gebieden Hugo de Vries toch bereikten in díe jaren. Maar vooral over hoe zorgvuldig ze dankzij Hugo de Vries en later door alle bibliothecarissen bewaard zijn gebleven. 8
L. Botosaneanu - Zoölogisch Museum Amsterdam
Bram van der Bijl - Zoölogisch Museum Amsterdam
ARCHITECTEN, BOUWMEESTERS EN JUWELIERS
DE SCHELPENCOLLECTIE VAN JOAN COENRAAD BRANDT
Trichoptera – schietmotten – is met circa tienduizend beschreven soorten wat men een
De schelpencollectie van de afdeling Malacologie van het Zoölogisch Museum Amsterdam
‘kleine orde van insecten’ noemt. Het zijn bijna uitsluitend zoetwaterdieren wiens larven en
komt ten dele voort uit de zoölogische collecties van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap
poppen in alle soorten bronnen, beken, kleine en grote rivieren, plassen, meren of moeras-
Natura Artis Magistra.
sen leven. Praktisch overal ter wereld, met de grootste diversiteit in bergachtige gebieden.
Een historisch zeer interessante verzameling is de collectie Brandt. Joan Coenraad Brandt
De larven van deze motten worden in het Nederlands niet voor niets ‘kokerjuffers’
was apotheker op de Amsterdamse Zeedijk. Een aanzienlijk deel van zijn collectie zal tot
genoemd. Ze vertonen een merkwaardig gedrag: zij bouwen kokers, mobiele of aan een
stand zijn gekomen door koop en/of ruil met zeelieden die hem na hun terugkomst uit Oost-
ondergrond vastgemaakte huisjes. Speciale klieren aan hun monddelen scheiden een
of West-Indië bezochten om medicijnen te verkrijgen. Een ander deel verkreeg hij door
vloeistof af, die in contact met het water verhard en die hetzij als ‘cement’, hetzij als ‘brei-
aankoop tijdens veilingen van belangrijke schelpencollecties zoals die van Seba in 1752, die
draad’ gebruikt wordt om de kokers op te bouwen. Dit gebeurt volgens een meestal zeer
van Baart in 1762 of die van Leers in 1767. Brandt was welgesteld en kon het zich veroor-
soortspecifiek patroon; soms door toevoeging van zand of steentjes, van fijn of grof plant-
loven om de mooiste en meest zeldzame soorten te kopen. De collectie genoot de nodige
aardig materiaal, van lege schelpen en soms uitsluitend door het spinnen van een zijden
bekendheid, maar Brandt weigerde belangstellenden vaak de toegang tot zijn collectie. Een
web.
aantal schelpen werd evenwel gebruikt voor een drietal platen in het seriewerk Vergnugen
Het resultaat is verbluffend: wonderen van bouwwerkjes, van enkele millimeters tot meer-
der Augen van Knorr. Na de dood van Brandt op 26 april 1791 werd zijn schelpenverzame-
dere centimeters groot die cilindrisch, conisch, hoekig, bol of plat, of zelfs spiraalvormig
ling op 23 oktober 1792 en volgende dagen te Amsterdam geveild.
zijn.
Hierbij werden de volgende onderdelen van de schelpenverzameling apart ter veilig aange-
De kokers dienen als bescherming voor de kwetsbare (slappe) achterlijven van de larven; als
boden. Eerst was daar de basisverzameling van Brandt, die al zijn topstukken bevatte. Deze
vindingrijke systemen die een watercirculatie in stand houden rond de kieuwen van de lar-
verzameling werd met de bijbehorende kast en bloc aangeboden, voorzien van een
ven binnen de kokers; als voorzieningen tegen het meespoelen in de stroming tijdens het
handgeschreven catalogus die ook gebruikt was bij het samenstellen van de veilingcatalo-
bewegen of het verzamelen van voedsel; en zelfs als doeltreffende vangnetten van de vlees-
gus. Er was een verzameling die soort voor soort, en één die lade voor lade werd aangebo-
en restjesetende soorten.
den. Twee kleine deelverzamelingen werden ook weer in bijbehorend kabinet en bloc
Het zou echter niet verstandig zijn om in alle gevallen een duidelijk nut te willen vinden
aangeboden. Dan werden nog een aantal grote, losse decoratieve schelpen verkocht. en een
voor deze meesterlijke bouwwerken; want zijn alle meesterwerkjes van een goed juwelier
aantal bakken en manden met schelpen.
vervaardigd teneinde nuttig te zijn?
Er is een geannoteerd exemplaar van de veilingcatalogus bewaard gebleven in de Artis
In de schatkamers van het Zoölogisch Museum huizen ware kunstwerken; het museum
Bibliotheek. Deze verschaft interessante informatie over kopers en opbrengsten. De basis-
beschikt over een uitmuntende verzameling Trichoptera zowel uit Nederland als uit ander e
verzameling van Brandt werd voor 3300 Hollandse guldens gekocht door de heer P. van
delen van de wereld.
Winter. Bijna zestig jaar later verkocht diens kleinzoon, jonkheer J.P. Six van Hillegom, de collectie voor duizend Hollandse guldens aan Artis dat, hierdoor, in het bezit kwam van een grote schelpencollectie van achttiende-eeuwse oorsprong. Het is niet duidelijk of de omvang van de collectie tussen 1792 en 1851 is gewijzigd. Het is ook niet bekend, of en wat er sindsdien uit deze collectie is geruild, verkocht of weggegeven. De doelstelling van Artis was om van elk dier één of twee exemplaren te verkrijgen. Duplicaten werden geruild of verkocht. De handgeschreven catalogus van de collectie Brandt geeft echter de oorspronkelijke omvang van de collectie weer. Veel schelpen zijn voorzien van een met potlood geschreven nummer in de mond van de schelp en soms van een klein etiketje met de tekst ‘ex Mus. Brandt obiit 1791’ of alleen ‘ex Mus. Brandt’. In de catalogus noteerde Oltmans, toen conservator van de schelpencollectie van Artis, bij verschillende nummers de systematische namen. Hij was waarschijnlijk ook verantwoordelijk voor de met potlood geschreven nummers die corresponderen met de nummering in de catalogus. Dit gegeven kan zeer bruikbaar zijn. Wanneer van een schelp niets bekend is over de herkomst, kan een met potlood geschreven nummer betekenen dat de betreffende schelp uit de collectie Brandt afkomstig is. Aan de hand van de catalogus kan dit gecontroleerd worden. Naar de huidige wetenschappelijke maatstaven zijn de schelpen uit de collectie Brandt slechts matig voorzien van gegevens. Men treft slechts ruime vindplaatsaanduidingen bij de schelpen aan: Japan, Molukken.. Waarin het materiaal uit de collectie Brandt zich onderscheidt, is de grootte en goede kwaliteit van de exemplaren; iets dat wellicht samenhangt met het voortdurende streven van de verzamelaar om de schelpen uit zijn collectie telkens te vervangen door grotere en mooiere exemplaren. 9
Jaap de Visser - Artis Bibliotheek
Loes Westerman - Artis Bibliotheek
A N ATOMISCHE LES
EEN BUREAUTJE
Tussen de colleges door staan we te praten op de gang. Tegenover de koffieautomaat hangt
In het gebouw waar ik werk, de Artis Bibliotheek, wordt het bureautje van Anna Weber-van
een schilderij. Je ziet een bebaarde man, de rechterhand geheven boven een opengesneden
Bosse bewaard. Op zich geen bijzonder meubel: een doorsnee Biedermeier dames-bureau.
leeuwin. Hij is omringd door anderen, in een ruimte deels gevuld met dierlijke restanten:
Maar de eigenares was wél bijzonder. Zij was botanica en nam, als lid van het wetenschap-
skeletten, darmen, dat lijkt wel een maag. Het is duidelijk een anatomische les en het heeft
pelijk team, deel aan de Siboga expeditie naar het oostelijk deel van de Indonesische
trekjes van de anatomische les van Nicolaas Tulp, door Rembrandt in 1632 geschilderd.
archipel.
Dit schilderij is geschilderd door Louis Stracké en dateert van 1886. De bebaarde man is pro-
De expeditie werd gefinancierd door de Maatschappij ter Bevordering van het Natuur-
fessor Max Weber, die dan zo’n twee jaar hoogleraar is in de zoölogie. Hij heeft de
kundig Onderzoek in de Nederlandsche Kolonieën en de resultaten veranderden het weten-
betrekking in Amsterdam aangenomen op voorwaarde dat hij voor zijn anatomische stu-
schappelijk wereldbeeld ingrijpend. Mevrouw Weber had hier een belangrijk aandeel in. In
dies kan beschikken over de resten van exotische dieren die in de dierentuin Artis sterven.
1910 werd zij - als eerste vrouw - eredoctor van de Amsterdamse universiteit. Als het zeer
Dit leidt tot zijn vuistdikke standaardwerk Die Saugetiere, een nog steeds veel geraadpleegd
gefortuneerde maar bescheiden echtpaar Weber-van Bosse in bredere kring bekendheid had
anatomisch basiswerk over zoogdieren. Facsimile’s ervan zijn nu nog verkrijgbaar.
geambieerd, was ze een perfect rol-model geweest.
Naast Weber, om het kadaver van de leeuwin geschaard, zien we vier van zijn leerlingen.
De Maatschappij bestaat nog steeds, heet thans Maatschappij voor Wetenschappelijk Onder-
Drie personeelsleden zijn bezig met het verwerken van delen van de leeuwin. Een dergelijk
zoek in de Tropen (Treub-Maatschappij) en is nog steeds actief. Het bestuur bestaat uit ver-
professorenportret is in die tijd, en nu nog, zeer ongebruikelijk. In tegenstelling tot de gang-
tegenwoordigers van de meeste Nederlandse universiteiten en uit een aantal afgevaardig-
bare wat saaie en zeker sobere portretten, waarbij de hoogleraar hooguit in een stoel of
den uit het bedrijfsleven. Ondergetekende heeft de eer en het genoegen de huidige voorzit-
aan een bureau zit, zien we hem hier bevlogen aan het werk tussen zijn leerlingen.
ter te zijn. De vereniging organiseert nog steeds expedities (recent naar de Malediven),
Weber is drie jaar hiervoor getrouwd met Anna van Bosse. Op dat moment beiden 31 jaar
onderhoudt enkele bijzondere leerstoelen en geeft jaarlijks subsidies voor wetenschappelijk
oud, is zij al weduwe. Zij komt uit een puissant rijke familie die bovendien betrokken is bij
onderzoek in de tropen.
de schilderkunst. In de familie vindt men enkele schilderessen, ook Anna’s eerste man was
Het echtpaar Weber-Van Bosse, dat kinderloos was, bleef tot op hoge leeftijd wetenschap-
schilder. Louis Stracké is aan de familie gelieerd en zal zó de opdracht gekregen hebben om
pelijk actief. Hun wetenschappelijk archief kwam met name door inspannigen van de hoog-
de anatomische les van Weber te maken.
leraren De Beaufort en Engel in de Artisbibliotheek terecht.
Anna wordt wereldberoemd algologe en de eerste vrouwelijke Doctor honoris causa in
Details over de expeditie, de uitwerking van de resultaten -afgedrukt in de meest omvang-
Nederland (1910). Weber heeft naast zijn anatomische interesse voor zoogdieren belang-
rijke reeks monografieën die ooit naar aanleiding van een expeditie verscheen- het belang
stelling voor de verspreiding van diersoorten. Het lukt hem een expeditie van een jaar te
van de resultaten voor de dierkunde en gegevens over de persoonlijkheid van mevrouw
organiseren naar de toenmalige Nederlands-Indische wateren, de Siboga expeditie. Met een
Weber zijn hiermee betrekkelijk eenvoudig te achterhalen.
pas van de werf gekomen oorlogschip -de Siboga- en een grote hoeveelheid bemanning waaronder ook Anna- krijgt hij het voor elkaar om zóveel te verzamelen dat de expeditie het grootste aantal nieuwe soorten oplevert ooit door een expeditie aan wal gebracht. Er werd zelfs een nieuwe hoofdstam van het dierenrijk ontdekt. Na terugkeer betrekken Anna en Max Weber een riant landhuis in Gelderland, waar zíj gegevens over algen, en hij over vissen uitwerkt. Anna schrijft bovendien een populair boek over de expeditie dat onlangs herdrukt is. Dat is in het kort de levensloop van Anna en Max Weber van wie nog vele objecten, zoals de enorme bibliotheek van Weber, te vinden zijn in de Artis Bibliotheek. En nu de leeuwin. Het schilderij is van 1886 dus de leeuwin moet niet lang daarvoor gestor ven zijn. Uit de archieven van Artis blijkt dat daar in 1886 een leeuwin is overleden van zo’n veertien jaar oud. Ook de notitieboekjes van Weber, waarin hij de ontledingen van dieren bijhoudt, bieden uitkomst: hij maakt in dat jaar aantekeningen van een leeuwin die hij op de snijtafel heeft. Veel van de dieren die hij onder het mes krijgt, worden bewaard in het Zoölogisch Museum. Daar zou de leeuwin zich dus nu nog kunnen bevinden. Maar niet altijd zijn de opgezette dieren uit die tijd zo goed gedocumenteerd dat men onfeilbaar kan aan tonen om welk individueel dier het precies gaat. Tenslotte, als de biologen in de twintigste eeuw het Zoölogisch Labortorium in het gebouw ‘de Volharding’ in Artis verlaten om de nieuwbouw in de Watergraafsmeer te betrekken, nemen ze het schilderij mee waar het nu hangt in het trappenhuis van gebouw II van het Wetenschappelijk Centrum Watergraafsmeer.
10
Erik van scheepen - Universiteitsmuseum De Agnietenkapel
Louis van der laan - Zoölogisch Museum Amsterdam - Collectie: Artis Bibliotheek
TWEE PENNINGEN
G L A S N E G ATIEVEN SIBOGA
Munten en penningen worden vaak in een adem genoemd. Toch zijn de verschillen groot.
In de Artis Bibilotheek op de Plantage Middenlaan bevinden zich ongeveer tweehonderd
Munten zijn meestal ronde stukken (edel)metaal waarvan de samenstelling door de over-
glasnegatieven van de Siboga expeditie. Het betreft hier een uniek historisch document van
heid is gegarandeerd. Ze zijn handzaam en klein en kunnen een grote waarde vertegen-
de eerste grote wetenschappelijke expeditie tot onderzoek van de flora en fauna in de
woordigen waardoor ze geschikt zijn om als ruil- en spaarmiddel te dienen. Qua vorm,
Indische wateren, waar het marineschip ‘Siboga’ onder gezag van kapitein Tiedeman in 1899
afmetingen en gebruikte materialen lijken penningen sterk op munten. Penningen zijn
koers op zette. De wetenschappelijke leiding viel ten deel aan Max Weber, hoogleraar-
echter niet bedoeld voor betalingsverkeer, maar zijn door hun associatie met munten bij uit-
directeur van het Zoölogisch Museum Amsterdam.
stek geschikt om historische gebeurtenissen of personen te gedenken of belonen.
De opnamen zijn gemaakt door de heer H.F. Nierstrasz, tweede assistant van Weber en
Anders dan bij munten heeft de penningmaker een grote vrijheid bij de vervaardiging. Toch
tevens fotograaf van de expeditie. Gezien de onbetrouwbaarheid van de toenmalige
dwingt het kleine formaat van het object de kunstenaar tot grote concentratie, wat de
emulsietechnologie moeten de negatieven ter plaatse, in voor fotografen erbarmelijke
artistieke kwaliteit allen maar ten goede kan komen...
omstandigheden, zijn ontwikkeld. De zeer hoge kwaliteit van de opnamen en negatieven
Globaal heeft de medailleur de keus uit twee verschillende vervaardigingstechnieken die
heeft mijn grote bewondering.
bepalend zijn voor het karakter van het resultaat. Hij kan slaan of gieten. De slagpenning
De foto’s geven een indrukwekkend en romantisch beeld van de wijze waarop dergelijke
wordt gekozen als het gaat om grote oplagen, een techniek die ook gebruikt wordt bij de
onderzoekstochten plaatsvonden aan het eind van de negentiende eeuw. Deze documenten
productie van munten. Voor beide zijden worden positieve gipsmodellen gemaakt, waar
zijn het zeker waard te worden gekoesterd als zijnde van groot historisch belang voor onze
uiteindelijk stempels van worden gefabriceerd. Daarmee kan de productie beginnen.
universiteit.
Nadeel van deze methode is het beperkte reliëf waardoor het karakter van de penning wat afstandelijk wordt. Er is wel een grote detaillering mogelijk en het product is zeer uniform. De tweede mogelijkheid is gieten. Daartoe wordt ook vooraf een moedermodel voor de uiteindelijke gietvorm vervaardigd. Dat kan op verschillende manieren die leiden tot evenzovele verschillen in karakter van de penning. De kunstenaar boetseert het beeld negatief in klei, was, of plasticine. Daar wordt een ‘kapje’ van gemaakt; een negatiefvorm in gips of rubber dat een bepaald stadium vastlegt. Het geeft de medailleur de vrijheid om verder te boetseren zonder het voorgaande te verliezen. Stapsgewijs wordt het definitieve kapje bereikt. Hij kan ook besluiten het beeld rechtstreeks negatief in gips te snijden, of positief door de omgeving weg te schrapen. De gietpenning krijgt hierdoor een veel groter reliëf en wordt minder strak, onregelmatiger en plastischer dan de slagpenning. Door kleine verschillen in het gietsel kunnen ook kleurverschillen ontstaan. De twee penningen die ik heb uitgezocht, zijn gietpenningen uit de collectie van het Universiteitsmuseum. Ze zijn een goed voorbeeld van de hoge kwaliteit van de Nederlandse twintigste-eeuwse penningkunst. De beeldhouwster Francisca Wijnberg heeft ze gemaakt. De eerste penning uit 1979, is een erepenning van het Instituut voor Taxonomische Zoölogie en het Zoölogisch Museum, ingesteld op initiatief van prof. dr. J.H. Stock. De penning wordt uitgereikt aan personen die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor het Zoölogisch Museum en is in 1979 voor het eerst uitgereikt aan mevrouw Groenendael-Krijger. Op de voorzijde van deze zeer forse penning zien we een sprinkhaan en een schuifmaat met in het meetbekken een diepzeeslak. In het midden staat de tekst natura perpetit scientiam -de natuur brengt wetenschap voort. De keerzijde vertoont een schedel van een dolfijn met daaromheen de naam van de instelling. De tweede penning is uit 1980 en is een prijspenning van de Felix Halverstadprijs. Deze zou eens in de drie jaar worden uitgereikt aan een persoon of instelling die zich verdienstelijk maakte voor het werkstudentschap in het algemeen en de onderlinge studentensamenwerking in het bijzonder. Op de voorzijde zien we het portret van Halverstad, een van de oprichters van Kriterion. Het prachtige portret, in donkerbrons, lijkt rechtstreeks in het brons te zijn geboetseerd. De keerzijde is grafisch van karakter: op vier horizontale ‘terrassen’ staat de tekst Stichting Onderlinge Studentensteun en op drie schuin oplopende ‘terrassen’ de naam Felix Halverstad. Deze zogenaamde Kriterionpenning is voor het eerst uitgereikt aan mevrouw E.M. Sperling. Het is bij deze ene uitreiking gebleven, zodat deze penning waarschijnlijk een unicum is. 11
Ferry Bouman - Herbarium, Faculteit der Natuurwetenschappen
Frans Buisman - Bijzondere Collecties, Universiteitsbibliotheek
GROOT HERBARIUMBOEK VAN ONBEKEND BOTA N I C U S
INSCRIPTIES IN ARMEENSE OUDE DRUKKEN
Het herbarium van de Universiteit van Amsterdam bevat meer dan 200.000 gedroogde
In de zeventiende eeuw vestigde zich een Armeense gemeenschap van handelaren in
planten afkomstig van talrijke verzamelaars en uit vele delen van de wereld. Het herbarium
Amsterdam. Zij waren meer dan welkom, omdat zij belangrijke schakels waren in de handel
is gedurende meer dan twee eeuwen opgebouwd door medewerkers en studenten van onze
met Turkije en Perzië. In het midden van de eeuw en opnieuw in 1685 werd ook een
universiteit of verworven door schenking, ruil of aankoop. Zoals in elk groot herbarium zijn
Armeense drukkerij opgericht, na meer dan eeuw van kortstondige pogingen in Italië, die
de planten gemonteerd op losse vellen en systematisch in mappen gerangschikt. Op elk vel
allen stuk liepen op problemen met de censuur. De geschiedenis van Armeense drukkerijen
worden tenminste de latijnse soorts- en familienaam, alsmede de verzamelaar, vindplaats
die sinds die tijd werden gevestigd in Europa, Turkije en Armenië is vrijwel geheel terug te
en datum vermeld. Een herbarium wordt gebruikt voor het identificeren en beschrijven van
voeren op de Amsterdamse drukkerijen via personen en overgenomen of gekopiëerd mate-
plantensoorten.Van zorgvuldig gedroogde planten kunnen de anatomische, palynologische
riaal. De tweede Amsterdamse drukkerij was werkzaam tot 1718, één jaar na de opening
(pollen en sporen) en moleculaire (DNA) eigenschappen zelfs na vele jaren nog worden
van de Armeense kerk aan de Kromboomsloot.
onderzocht.
Een Armeens psalmboek, gedrukt in 1780 in Konstantinopel, dat zich in de collectie
Het herbarium heeft echter ook een prachtig herbariumboek van een onbekende maker in
Armeense oude drukken in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam bevindt, heeft
bezit. Dit herbariumboek getuigt van grote toewijding en moet gemaakt zijn door een
inscripties in Armeens schrift op de schutbladen, beginnend met O`ot‘land en daaronder in
botanicus met een zeer brede plantenkennis.
Latijns schrift a Dantzig in Schottland. Waarom zoiets op de schutbladen van een boek was
Het boek is 18 centimeter dik en bestaat uit 337 vellen van 33x46 centimeter die zijn inge-
geschreven is een kwestie waarover men kan speculeren. In ieder geval lijkt het om een
naaid in een kartonnen band met een lakzegel en heeft een roodleren rug. Het papier is
instructie voor vervoer van handelswaar te gaan. Mogelijk is er verband met de Armeense
handgeschept en voorzien van een watermerk met een gekroond wapenschild met een
gemeenschap in Lemberg (Lvov). Hoe het boek vervolgens in Amsterdam is terechtgekomen,
‘Strasburg lily’ en de letters WR afkomstig van de Zaandijkse papiermakers C & I Honig. Op
is niet bekend. De laatste lidmaten van de Armeense kerk te Amsterdam overleden vóór het
de vellen zijn met inkt drie verticale kaders getekend. De tekst in het herbariumboek is
midden van de negentiende eeuw. Pas in 1989 werd de Armeense kerk aan de Kromboom-
geschreven in het Latijn in hetzelfde fraaie schoonschrift.
sloot opnieuw in gebruik genomen.
Op vrijwel elk vel van het herbarium zijn meerdere planten gemonteerd, vaak twee tot vijf,
Net zoals de Joden konden de Armeniërs zich alleen buiten de stadspoorten vestigen. Hun
en bij uitzondering tot negentien planten. De planten zijn met grote zorg gedroogd. De
Joodse buren en collega’s fungeerden veelal als tolk of bemiddelaar. Een getuigenis daarvan
bladeren zijn gespreid, de bloemen vaak opengevouwen om de meeldraden en stampers te
kunnen we misschien zien op de schutbladen van een Armeense vertaling van de ‘De imita-
laten zien. De planten zijn afkomstig uit zowel gematigde, subtropische als tropische
tione Christi’ van Thomas a Kempis – gedrukt in 1696 in Amsterdam. De eerste inscriptie is
gebieden en zijn waarschijnlijk zowel in de natuur, als in kruidentuinen of orangeriën verza-
in dialectisch Armeens: ¢E parkew ¢i J⁄uxayec‘i Lcvari … ¢i k‘a¢laki [A]mstrdam t‘vn Kt‘i 1707;
meld. Er zitten onkruiden in; Paardebloemen, Madeliefjes en Brandnetels, maar ook exoten
d.w.z. “Geschenk van Ltsvar van Djoelfa … te Amsterdam A.D. 1707”. De tweede inscriptie
als de Katoenplant, de Pistacheboom en de Wonderboom. Alle planten zijn voorzien van
luidt: de vier deelen van Thomas a Kempes, in de armeense taal Overgeset: Opgedraagen
een geschreven etiket met een genummerde Latijnse geslachtsnaam en een meestal genum-
aan D, E, G, Agtbaare Heer Burgermeester, Dirck Bas door Jasper Laubengier, Amsterdam
merde soortsnaam, soms met een vermelding over de bloemkleur of bladvariatie.De planten
adij, maart 1707. Het lijkt erop dat Laubengier even was vergeten dat hij waarschijnlijk
zijn gerangschikt op basis van één van de Franse systemen van Jussieu en De Candolle. De
slechts bemiddelaar was, tenzij het een oorspronkelijk geschenk aan hemzelf betrof. We
coniferen en varens zitten gerangschikt tussen de bloemplanten en de Cycas valt onder de
vonden het boek vermeld in de catalogus van 1711 van de Stadsbibliotheek.
Palmae. Ongetwijfeld zijn er door de maker enkele duizenden uren besteed aan het verzamelen, drogen, determineren en monteren van de planten.
In september is Frans Buisman door een noodlottig ongeval om het leven gekomen.
De maker en herkomst van het herbarium zijn geheel onbekend. Er zijn maar weinig aan-
Frans werd 54 jaar oud. Hij werkte sinds 1971 als gespecialiseerd catalograaf bij de
wijzingen. Gezien het grote aantal plantensoorten en de nauwkeurige determinaties moet
Universiteitsbibliotheek.
de maker een geschoold botanicus zijn geweest en moet hij vele jaren aan het herbarium hebben gewerkt. Jan Honig en zijn nazaten gebruikten hun watermerk van 1650 tot 1894 in de papiermolen ‘Fortuyn’. De versie van de classificatie is vroeg negentiende-eeuws. Maar wie degene was die de interesse en het geduld opbracht voor deze verstilde natuur? Hopelijk worden het jaar van oorsprong en de naam van de maker van dit herbariumboek ooit nog eens achterhaald.
12
Ferry Kroon - Universiteitsmuseum De Agnietenkapel
Laurens de Rooij - Museum Vrolik
STILLE SCHOONHEID UIT HET COMPUTERLOZE TIJDPERK
DE SNOEK MET DE CENTENBAK
In juni 1985 ben ik als bibliothecaris aangesteld bij het toenmalig Mathematisch Instituut,
Stel, je bent een snoek. Je zwemt wat rond in de Amstel in het jaar 1845. Je wordt door een
dat gevestigd was in de Roeterstraat. Er werd ondermeer van mij verwacht dat ik de biblio-
visser gevangen. Spartelend op het dek van zijn bootje ga je dood. De visser ziet dat je raar
theek zou voorbereiden op de overgang naar het digitale tijdperk, hoewel dat toen nog niet
bent. Want je onderkaak is veel langer dan je bovenkaak. Je hebt wat je noemt een enorme
zo heette: punt e) van mijn functiebeschrijving vermeldde daartoe automatisering van de
centenbak. Maar omdat handel handel is, beland je gewoon tussen de andere pas gevangen
catalogus. Daarnaast stelde men het op prijs als ik ook de historische aspecten van de
snoeken op een kraam van de vismarkt, vlak bij de St. Anthoniswaag. En daar begint voor
wiskunde -in de ruimste zin des woords- niet zou verwaarlozen. Dat men hier waarde aan
jouw dode lichaam een nieuw leven.
hechtte, blijkt uit het feit zich dat op drie van de zeven verdiepingen waar wiskundigen
Vanwege die centenbak val je op. Een heer die in de St. Anthoniswaag werkt, koopt je. Deze
gehuisvest waren, vitrines met historisch materiaal bevonden. Het tentoongestelde was
deftige heer, Willem Vrolik, maakt wel vaker een ommetje langs de markt vlak voordat hij
hoofdzakelijk meetkundig van aard. Tevens werd een wand in de hal van de vijfde
college moet geven in het Anatomische Theater in de poort. Hij is Professor in de Anatomie
verdieping in beslag genomen door een kleine galerij portretten van hoogleraren, die ooit
aan het Athenaeum Illustre, maar heeft een persoonlijke grote belangstelling voor aange-
verbonden, of nog steeds werkzaam waren bij het Mathematisch Instituut. Ik moet toe-
boren misvormingen bij mens en dier. Die centenbak van jou intrigeert hem mateloos. Hij
geven dat de historische kant van mijn taak mij meer interesseerde dan de digitale.
neemt je dode lichaam mee naar huis, onthoofdt je, bewaart je kop en voert de rest van je
Tijdens de eerste maanden ontdekte ik dat het Mathematisch Instituut op iedere verdieping
lichaam aan de katten omdat hijzelf niet van vis houdt.
beschikte over twee archiefruimten. Nader onderzoek leerde mij dat de meeste archieven
Willem Vrolik is op dat moment bezig met het schrijven van een boek over aangeboren
gevuld waren met incourant materiaal dat, in de twintig jaar dat het Mathematisch Instituut
afwijkingen en die eigenaardige kop van jou vormt een perfecte illustratie van een mis-
in het gebouw aan de Roeterstraat huisde, werd ‘aangelegd’. Dit materiaal varieerde van
vorming die hij betitelt als ‘onvoltooide ontwikkeling des aangezichts’. Behalve jouw kop, is
oude fietsen tot verstofte proefschriften. In één van de archieven trof ik echter een groot
een mensenschedel het enige voorbeeld dat hij kent van deze misvorming. Voor dit boek
aantal dozen aan gevuld met gipsen modellen. Daarnaast bevatte een van de dozen een
laat hij een tekening van je kop maken, je wordt geportretteerd. Daarna gooit hij je kop niet
besteladministratie waaruit bleek dat het Mathematisch Instituut omstreeks 1920 een groot
weg, want Willem Vrolik is zuinig op zijn vondsten. Samen met zijn vader beheert hij een
aantal modellen in voormalig Oost-Duitsland besteld had. De modellen werden gebruikt ter
anatomisch museum en in de collectie hiervan komt je kop ook te liggen.
visualisering van het onderwijs in de meetkunde, maar door voortschrijdende inzichten en
Na een paar jaar werken is Vrolik klaar met het boek. Tabulae ad Illustrandam Embryogene-
veranderde didactische opvattingen verzeilden ze tenslotte in een archiefkast.
sin Hominis et Mammalium tam Naturalem quam Abnormem heet het. Ondanks de wat
Toen het Mathematisch Instituut in 1989 verhuisde naar een nieuwe vestiging aan de
lange en moeilijke titel wordt het een bestseller. Het verschijnt in veel Europese landen en
Plantage Muidergracht, werden op de drie verdiepingen die dit gebouw telt de mooiste
wint in 1851 zelfs een Franse Prijs. Jouw kop prijkt zo’n beetje in het midden van het boek,
modellen in vitrines tentoongesteld. Deze tentoonstelling duurde tot 1998: toen werden
op de 61ste plaat. Het Museum van Vrolik is inmiddels een beroemd museum aan het wor-
alle modellen overgedragen aan het Universiteitmuseum De Agnietenkapel. De modellen
den. Mensen uit binnen- en buitenland komen kijken naar de bijzondere verzameling
werden gereinigd, opgenomen in Picamuse, een museale database , en vervolgens in het
menselijke en dierlijke resten waarvan de afdeling aangeboren gebreken vooral veel be-
IWO-depot geplaatst. Pas in april 2001 veroverden de meest aansprekende modellen tijdelijk
kendheid heeft. Jouw gedroogde kop staat er tussen de varkens met één oog, het kalf met
een plaats in een publieke vitrine in het Maagdenhuis.
de twee koppen en het kippenskelet met de drie poten.
Het is mogelijk om ieder model met behulp van een aantal wiskundige formules te beschrij-
Dan gaan vader en zoon Vrolik vrij kort na elkaar dood. De vrouw van Willem Vrolik wil de
ven, aan de hand waarvan een eenvoudig computerprogramma nu een driedimensionale
verzameling uit haar huis weg hebben, en doet hem in de verkoop. Een goede bekende van
afbeelding kan genereren. Als ik evenwel naar het elegante vlak van Kuen kijk, vraag ik me
haar man, de directeur van de dierentuin, neemt de spullen over.
af of digitale modellen ooit dezelfde uitstraling en schoonheid kunnen hebben: wat mij
Na meer dan honderd jaren, na vele verhuizingen duikt die centenbak van jou weer op: in
betreft is het antwoord duidelijk. In dit opzicht heb ik de stap naar het digitale tijdperk nog
de kelders van het Academisch Medisch Centrum, in het depot met een anatomische collec-
steeds niet gemaakt.
tie waarvan die van Vrolik nog steeds een belangrijk onderdeel vormt. Je kop ligt daar, wat argeloos op een plank. Een van je ogen vertoont wat barsten, je gedroogde vissenhuid is wat verbleekt, wat gaan schilferen, maar dat is allemaal niet zo erg. Terwijl de Nederlandse centen uit de roulatie verdwenen en twintig jaar later weer als eurocenten terugkeerden is die centenbak nog steeds in prima conditie.
13
Geralda Jurriaans - Helle - Allard Pierson Museum
Hans Duffels - Zoölogisch Museum Amsterdam
VERBORGEN LEED
D E L I C ATESSE VOOR EKAGI, NIEUWE SOORT VOOR WETENSCHAP
Wanneer er wordt gevraagd naar verborgen schatten, is de collectie van het Allard Pierson
Een van de insectengroepen die in het Zoölogisch Museum bestudeerd worden, zijn de
Museum, het archeologisch museum van de Universiteit van Amsterdam, nu niet meteen het
zangcicaden van Nieuw Guinea. Zangcicaden zijn vrij grote insecten (van 1.5 tot 7 centime-
eerste waar je aan denkt. Schatten genoeg in dit museum, maar zijn die wel verborgen? Het
ter die vooral voorkomen in het tropisch regenwoud. Ze zitten meestal hoog in de boom-
museum is immers zeer toegankelijk en wordt jaarlijks door zo’n veertigduizend mensen
toppen en zijn daarom moeilijk te zien, maar door hun luide zang horen we dat ze er zijn.
bezocht. De vitrines liggen vol met gebruiksvoorwerpen uit de oudheid, en er zijn duidelijke
’s Avonds komen ze soms met veel misbaar aanvliegen op het lamplicht, en worden ze door
bordjes waarop staat wat alles is. Toch zijn er veel voorwerpen die beantwoorden aan de
biologen wel eens verzameld.
omschrijving ‘verborgen schat’. De tentoonstellingen zijn bedoeld voor het grote publiek,
Voor het onderzoek naar de verspreiding van de soorten van Nieuw Guinea en naar de
maar in de catacomben van het museum, de oude kluizen van De Nederlandsche Bank,
ontstaansgeschiedenis van de huidige verspreidingspatronen, moesten de soorten allereerst
liggen nog duizenden voorwerpen opgeborgen in kasten en laden. Soms zijn het slechts
bekend zijn. Naast bestudering van zangcicaden uit de collectie van het Zoölogisch Museum,
scherven, maar vaak ook hele voorwerpen. Studenten en wetenschappers maken soms verre
werd materiaal geleend uit andere musea. Bekende soorten moesten soms opnieuw
reizen om hier hun onderzoek te doen. Een op het eerste gezicht onaanzienlijk fragment
beschreven worden en nieuwe soorten kregen een naam en beschrijving. In totaal zijn er nu
kan een beter inzicht in de geschiedenis geven dan menig fraai object.
164 soorten van dit eiland bekend.
Ik werk graag in het depot en ben iedere keer weer verbaasd over wat daar ligt. Je kent
Tijdens het onderzoek kreeg ik een goed contact met Henk van Mastrigt, een pater in Irian
eigenlijk alle voorwerpen, hebt ze allemaal wel eens in handen gehad, maar plotseling valt
Jaya, het westelijke Indonesische deel van Nieuw Guinea. Hij is een kenner van een groep
je een detail op of kun je iets in verband brengen met een artikel dat je net gelezen hebt,
prachtig gekleurde ‘witjes’; vlinders van het geslacht Delias die vooral hoog in de bergen
waardoor je ze met nieuwe ogen beziet. Zo viel onlangs, toen ik iets opborg, mijn oog op
voorkomen. Op zijn tochten in de bergen van Nieuw Guinea verzamelde hij niet alleen vlin -
deze scherf en ik dacht op dat moment: ‘Waarom ligt dit in het depot?’
ders maar ook zangcicaden. Hij ving vele exemplaren van het genus Cosmopsaltria, een
Het is een zwarte scherf van 7,5 centimeter hoog, met in rood een meisje van wie je direct
groep waartoe de grootste cicaden van Nieuw Guinea behoren. In 1985 schreef hij mij dat
ziet dat ze verdriet heeft. Haar gezichtje drukt in enkele lijntjes een diepe triestheid uit. Hoe
ik binnenkort een grote cicade kon verwachten die hij nog niet eerder gevangen had: ‘Ekagi
beschadigd en onaanzienlijk ook, dit voorwerp trof me en er valt heel wat over te vertellen.
mensen uit het Mapia district in Irian Jaya noemen deze soort Waine . Waine is eens in de
Het is een fragment van een loutrofoor, een hoge slanke watervaas, waarin bij een huwelijk
twee jaar (in de droge tijd van september tot november) gedurende enkele weken te vin-
het badwater voor het bruidspaar werd bewaard. De eerste vraag is natuurlijk: waarom kijkt
den, maar dan komt hij ook massaal voor.’ De Ekagi verzamelen alle grote zangcicaden als
iemand zó droevig op een huwelijksvaas? Welnu, het was gebruik dat mensen die vóór het
voedsel, en Waine is een echte delicatesse.
huwelijk stierven, een dergelijke watervaas meekregen in het graf. Deze werden speciaal
In december 1985 ontving ik een sigarendoos met zeven exemplaren van Waine. Prachtige
hiervoor gemaakt en werden voor deze gelegenheid niet met de blijde afbeeldingen van
cicaden met een lichaamslengte van ongeveer vier centimeter. Een groen gekleurde kop,
een huwelijksstoet, maar met die van een begrafenis versierd..
een borststuk met zwarte strepen, een glimmend bruin achterlijf en doorschijnende vleugels
De vaas is gemaakt in Athene in de vijfde eeuw voor Christus, op het hoogtepunt van de
met vlekken. Toch was ik enigszins teleurgesteld, want deze cicade herkende ik direct als
klassieke periode. Het is een gedeelte van de hals van de vaas, de aanzet voor een van de
een bekende soort die wijd verspreid in het centrale bergland van Nieuw Guinea voorkomt.
oren is nog zichtbaar. Het fragment is beschilderd in de roodfigurige stijl; de vaas is bedekt
Na het opzetten van de exemplaren van Waine en het uitprepareren van de geslachtsorga-
met een glanzende zwarte laag waarin de figuren zijn uitgespaard, zodat de rode klei van
nen van de mannetjes, kwam echter de verrassing. Waine bleek een nieuwe onbeschreven
de vaas zichtbaar is. Details zijn met een penseel bestaande uit één haar aangegeven. Op
soort te zijn die slechts door enkele kenmerken van verwante soorten te onderscheiden is.
het fragment zijn resten te zien van de afbeelding van nog twee vrouwen.
De Ekagi, met hun grote kennis van de biodiversiteit van hun leefomgeving, wisten het al
Het meisje is gekleed in een Grieks gewaad, een peplos; een grote doek die dubbel werd
lang, zij hadden geen enkel probleem om deze cicade te herkennen. Waine is inmiddels
gevouwen om het lichaam, waarna voor- en achterkant op de schouders met spelden aan
beschreven en heeft ook een wetenschappelijke naam: Cosmopsaltria waine. In museumcol-
elkaar werden gezet. Haar haar hangt los over de schouders en zij houdt haar handen op
lecties heb ik deze soort verder nooit meer aangetroffen, misschien omdat hij maar enkele
haar hoofd. Deze houding vertelt ons wat zij is en wat zij aan het doen is: zij is een
weken per jaar als volwassen insect leeft of omdat hij alleen in een heel klein gebied
klaagvrouw die bij een opgebaarde overledene haar rouw betuigt door zich de haren uit het
voorkomt.
hoofd te trekken. Het feit dat zij en face is weergegeven, is zeer opmerkelijk. Grieken beeld-
De Ekagi hebben niet alleen voor Waine maar ook voor andere eetbare zangcicaden een
den mensen meestal en profil af, alleen stervende, dronken en verdrietige personen werden
eigen naam. Om de naamgeving van de Ekagi en de entomoloog aan elkaar te toetsen heeft
en face afgebeeld. De schilder is hierin duidelijk niet zo ervaren, waardoor de schildering
Henk van Mastrigt zijn vangsten aan beide ter determinatie voorgelegd. De Ekagi determi-
wat primitief overkomt.
neerden de grote, eetbare cicaden als Kegaitege, Keratege, Uwaitege, Enijatege en Waine.
Toch heeft hij de diepe droefenis heel goed weten te treffen, reden waarom het voor mij
Van Mastrigt stuurde de zangcicaden op en ook ik determineerde ze als vijf verschillende
een van de verborgen schatten van ons depot is. Wellicht niet lang meer, want dit stuk ver-
soorten van het genus Cosmopsaltria. Het bleek dat we dezelfde soorten onderscheidden.
dient een plaats in een opstelling waar het verborgen leed van dit meisje voor het publiek
De gedetermineerde cicadenvangsten van Henk van Mastrigt zijn opgenomen in de collec-
zichtbaar zal zijn.
tie van het Zoölogisch Museum en dragen de determinatie-etiketten van de Ekagi en die met de wetenschappelijke naam.
14
Roelof Jan Oostra - Museum Vrolik
MUSEUM VROLIK
Toen ik een kleine tien jaar geleden werd aangesteld bij de afdeling Anatomie &
waarover weinig meer bekend is dan dat het zo’n twintig jaar geleden door schenking
Embryologie om op projectbasis een collectie van ongeveer vierhonderd menselijke
verkregen is. Wat direct opvalt, is dat het kind een zeer geringe gestalte en korte armpjes
preparaten met aangeboren afwijkingen te ontsluiten, had ik eigenlijk geen idee waar ik
en beentjes heeft: een ernstige vorm van dwerggroei. Het kind moet kort na de geboorte
aan begon. Men vertelde mij dat de collectie die ik ter hand ging nemen onderdeel uit-
gestorven zijn, aangezien de veel te kleine borstkas de longontwikkeling ernstig geremd
maakte van de preparaten-verzameling van Museum Vrolik. De basis voor deze verzameling
heeft. Hiermee was een leven buiten de baarmoeder bij voorbaat uitgesloten. Wie het
was gelegd door Gerardus Vrolik (1775-1859) en zijn zoon Willem Vrolik (1801-1863), beiden
preparaat goed bekijkt kan zich, ondanks de tragiek van de situatie, niet aan de indruk ont-
hoogleraar aan het Atheneum Illustre. Door successievelijke hoogleraren (in het bijzonder
trekken dat het meisje een wat potsierlijk uiterlijk heeft. Niet alleen heeft ze een fors
door Louis Bolk en Martinus Woerdeman) werd de collectie uitgebreid. Thans omvat de col-
opgezette buik en een relatief groot hoofd met bolle ogen en een klein neusje, maar boven-
lectie naar schatting zesduizend anatomische, embryologische, teratologische en patholo-
dien heeft ze haar tong uitgestoken, alsof ze uitdagend wil zeggen: ‘Je komt er toch niet
gische preparaten van mens en dier.
achter wat ik heb!’
Ik was net afgestudeerd als arts. Tijdens mijn opleiding was ik geboeid geraakt door de te-
In de dagen van Gerard en Willem Vrolik zou dat geen probleem geweest zijn; iedere gegen-
ratologie, de leer der aangeboren en erfelijke afwijkingen. Dit project leek mij bij uitstek de
eraliseerde skeletaandoening werd toen te boek gesteld als rachitis (Engelse ziekte) dat in
gelegenheid om diagnostische ervaring op te doen. Wat ik te zien kreeg, overtrof niettemin
die tijd zeer veel voorkwam. Willem Vrolik was in feite één van de eersten die zich openlijk
al mijn verwachtingen. Een op het eerste gezicht morbide verzameling gruwelijke mis-
afvroeg of zulke ernstige skeletaandoeningen, die kennelijk al vóór de geboorte ontstaan,
vormingen, een ‘rariteitenkabinet’ dat de toeschouwer zich verwonderd doet afvragen
ook als een vorm van rachitis moesten worden beschouwd. Pas vanaf het begin van de
hoeveel menselijk leed er achter schuil gaat, en hoe het in hemelsnaam mogelijk is dat er
twintigste eeuw weet men dat dwerggroei het gevolg is van een aangeboren stoornis in de
zoveel gezonde kinderen geboren worden.
kraakbeen- of beenvorming.
Nadere beschouwing toonde een heel andere werkelijkheid: een unieke collectie prepara-
Inmiddels zijn er zo’n tweehonderd skeletdysplasieën bekend, die zich vooral op radiolo-
ten, die de meest uiteenlopende aangeboren afwijkingen liet zien. Die daarmee het spec-
gische gronden van elkaar laten onderscheiden en waarvan het merendeel zéér zeldzaam is.
trum van menselijke teratologie grotendeels dekte. Wat met name opviel was het grote aan-
De vraag waarvoor wij ons gesteld zagen was: aan welke van deze skeletdysplasieën heeft
tal verschillende syndromen.
dit meisje geleden?
Een syndroom is een combinatie van aangeboren afwijkingen waaraan één en dezelfde
De röntgenfoto’s lieten zelfs voor zo’n ernstige vorm van dwerggroei een uitzonderlijk
oorzaak ten grondslag ligt, meestal een fout in het erfelijk materiaal. Het interessante is dat
beeld zien. Normaal toont de röntgenfoto van een pasgeborene slechts een ten dele
vooral Willem Vrolik verschillende combinaties van aangeboren afwijkingen uitvoerig docu-
verkalkt en dus zichtbaar skelet. Dit preparaat bleek echter een compleet verbeend skelet te
menteerde, terwijl de betreffende syndromen meestal pas één tot anderhalve eeuw later
bezitten. Ook de groeischijven die pas na de puberteit horen te sluiten, zaten al dicht. Als
voor het eerst als zodanig beschreven werden. In feite zijn er zeker negen verschillende syn-
het kind was blijven leven, was het nooit langer geworden dan de twintig centimeter die
dromen die met recht aanspraak kunnen maken op de titel Syndroom van Vrolik. Tenminste,
het nu mat. Zelfs het kraakbeen van het strottenhoofd toonde verkalking, iets wat alleen bij
als men de gebruikelijke regel om het eponym van een aandoening te baseren op de namen
hoogbejaarden wordt aangetroffen. Dit meisje had de skeletleeftijd van een 80-jarige!
van de oorspronkelijke beschrijvers consequent zou toepassen. Slechts één van deze aan-
Na lang zoeken in de literatuur, meenden we de juiste diagnose gevonden te hebben:
doeningen, osteogenesis imperfecta , een ernstige verstoring van de skeletopbouw, staat
Blomstrand-dysplasie, vernoemd naar de arts die de aandoening in 1985 voor het eerst
sinds jaar en dag te boek als ‘de ziekte van Vrolik’. Het oorspronkelijke preparaat aan de
beschreef. Dit is een zeer zeldzame skeletdysplasie waar toen wereldwijd minder dan tien
hand waarvan Willem Vrolik zijn beschrijving maakte, is nog steeds in de collectie voorhan-
gevallen van gerapporteerd waren en die veroorzaakt wordt door mutaties in een gen dat
den.
codeert voor een bepaalde hormoonreceptor. Aangezien deze receptor tevens een belang-
Behalve een grote historische betekenis heeft de collectie Teratologie een actuele medisch-
rijke rol speelt in de ontwikkeling van de borstklier en de tepels, leek het aannemelijk dat
wetenschappelijke waarde. Zo zijn er van diverse aandoeningen meerdere (soms tientallen)
kinderen met Blomstrand-dysplasie geen of onderontwikkelde tepels zouden hebben.
voorbeelden in de collectie aanwezig. Waar in de wetenschappelijke literatuur meestal soli-
Inderdaad bleken de tepels te ontbreken bij alle gerapporteerde gevallen waar dit nog kon
taire gevallen van een bepaalde aandoening beschreven worden, bieden deze preparaten
worden nagegaan. Er was slechts één kind dat volkomen normale tepels had, bij wie de
de mogelijkheid om meerdere gevallen met elkaar te vergelijken. Hierdoor ontstaat een
dwerggroei dus door een ander gen-defect werd veroorzaakt, die daarom geen Blomstrand-
meer compleet beeld van het klinisch spectrum, van alle mogelijke verschijningsvormen van
dysplasie kon hebben:….dat éne meisje in het Museum Vrolik. Dat meisje dat nog steeds
een aandoening. Dit kan tot diepere inzichten leiden in de achterliggende oorzaken van een
haar tong uitsteekt, alsof ze wil zeggen: ‘Je komt er toch niet achter wat ik heb!’
ziekte. Tal van preparaten tonen tevens combinaties van afwijkingen die niet in de wetenschappelijke literatuur beschreven zijn. Vaak rechtvaardigen ze een uitbreiding van het klinisch spectrum maar soms verschilt de combinatie van bevindingen zó wezenlijk van wat bekend is, dat er sprake kan zijn van een compleet nieuw ziektebeeld. De collectie kent meerdere van dit soort preparaten maar één in het bijzonder wil ik hier noemen. Het betreft een preparaat van een pasgeboren meisje uit een deel van de collectie
15
Jos van Waterschoot - Bijzondere Collecties Universiteitsbibliotheek
Jan Werner - Bijzondere Collecties Universiteitsbibliotheek
P L A AT J E S
LIVERPOOL, AMSTERDAM
Mijn leven lang ben ik gefascineerd door plaatjes, de uitbeelding van de werkelijkheid of
Rond 1840 gaf de Britse Society for the Diffusion of Useful Knowledge een opmerkelijke set
juist de karikaturisering van die werkelijkheid. Dat gecombineerd met een enorme drang tot
goedkope maar hoogwaardige landkaarten en stadsplattegronden uit, bedoeld om de
lezen en verzamelen leidde ertoe dat ik als kind graag strips las en toen ik eenmaal
geografische kennis van brede lagen van de bevolking op een hoger plan te brengen.
studeerde ook graag boeken en tijdschriften over strips. Het gevolg was een flinke
Ondanks de kwalificatie rare engravings die Melville Branch eraan gaf in diens mooie repro-
stripverzameling, toch al gauw een meter of tien, die nog steeds een aanslag doet op de
ductiewerk van de vele stadsplattegronden uit deze reeks, zijn de originele kaarten
beperkte boekenkastruimte thuis.
‘gewoon’ in onze kaartencollectie te vinden. Het bijzondere van de stadskaarten is dat zij –
Toen ik in 1987 in het kader van mijn studie boekwetenschap stage liep bij de Universiteits-
hoewel uit zeer diverse bronnen samengesteld – een grote homogeniteit en daardoor
bibliotheek en er twee jaar later in dienst trad, was ik me bewust van het bestaan van de
prachtige onderlinge vergelijkbaarheid vertonen. Bovendien maakt de periode waarin zij
zogenoemde Stripotheek van Rob Richard. Deze legendarische collectie zou duizenden
vervaardigd werden hen tot een ‘landmark’, balancerend als de meeste steden waren op de
boeken, tijdschriften, tekeningen en parafernalia bevatten die een soort eldorado voor de
drempel naar de Moderne Tijd en de Industriële Revolutie.
stripliefhebber moesten zijn. Helaas, de collectie bleek nagenoeg ontoegankelijk en inge-
Een mooi voorbeeld in menig opzicht is Liverpool. Deze nieuwkomer onder de steden had
slapen.
een eeuw vóór deze plattegrond vervaardigd werd als minuscuul havenplaatsje nog vrijwel
Nadat Rob Richard, de beheerder van het Strip Documentatiecentrum Nederland (SDCN),
niets te betekenen. De slaven- en katoenhandel bezorgden de nederzetting in de tweede
enkele jaren geleden met pensioen ging, sprak ik -inmiddels assistent-conservator van de
helft van de achttiende eeuw een grote bloei, die in het begin van de negentiende eeuw
afdeling Bijzondere Collecties- hem aan op de collectie. Hij was reuzeblij dat er iemand was
een explosief karakter kreeg door de uitbreiding en perfectionering van de getijdevrije
die er belangstelling voor had en die hij capabel achtte het beheer over te nemen. En zo
dokken, in wisselwerking met de industriële ontwikkeling van het achterland. Toen deze
droeg hij, na overleg met de betrokken conservatoren, de stripcollectie aan mij over.
kaart in 1836 vervaardigd werd, was van een ware boomtown sprake. De eerste personen-
Eenmaal baas over dit luilekkerland ben ik gaan graven, spitten en ordenen en trof ik hon-
spoorlijn ter wereld, van Liverpool naar Manchester, was alweer zes jaar in gebruik. De
derden originele tekeningen aan van de striphelden uit mijn verleden. Originelen van de
meeste monumentale gebouwen bestonden nauwelijks tien jaar en de stedelijke
hand van Hans G. Kresse, Frans Piet, Bert Bus, Carl Voges en vele anderen. Mijn inmiddels
bebouwing waaierde ontembaar uit over het omliggende platteland. De voedingsbodem
eveneens wat ingeslapen, liefde voor de strip bloeide weer op. Ik startte met het in kaart
voor al die ruimtelijke expansie, het indrukwekkende havencomplex, waar in die jaren
brengen van andere stripcollecties in het land en stuitte daarbij op enkele grote collecties in
onder meer de beroemde Cunard- en White Star Line geboren werden, scheidde de stad als
de Gemeentebibliotheek van Rotterdam en in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag.
een bont lint van blokken en rechthoeken van het wispelturige estuarium van de Mersey.
Daarbij bleek dat het SDCN van de Universiteitsbibliotheek de grootste collectie knipsels
En dan Amsterdam, ter vergelijking. Zo ondubbelzinnig als de dynamiek van Liverpool zich
heeft; zowel van strips op krantenstroken als van berichten over strips. Bij navraag bleek dat
aan ons opdringt, zo schokkend treft ons hier de stagnatie.
in de jaren zeventig een groep enthousiastelingen elke dag strips uitknipte uit zo’n dertig
De ‘parel aan de Amstel’, ooit havenstad nummer één, ligt er verstard bij, in het keurslijf van
kranten, verspreid over het hele land. Tientallen dozen en plastic zakken vol strokenstrips
haar zeventiende-eeuwse omwalling. Al honderdvijftig jaar lang was er geen motivatie
wachtten op ontsluiting en conservering.
meer geweest die te doorbreken. De geografische neerslag van de in 1842 door Potgieter zo
Ook de verzameling antiquarische boeken en tijdschriften van de Universiteitsbibliotheek is
gehekelde jansaliegeest wordt door deze plattegrond ongenadig verbeeld. Er leek in deze
de grootste in het land. Ik begon alle originele tekeningen die verspreid lagen over een aan-
periode bij wijze van spreken meer in te storten dan er gebouwd werd in de hoofdstad. De
tal kasten te verzamelen en op verantwoorde wijze te verpakken. Naast losse juwelen uit de
aanleg van het Noordhollands Kanaal en van de opvallende twee nieuwe dokken rond 1830
stripkunst bleek deze verzameling tientallen complete strips uit de jaren vijftig en zestig te
kon daarin vooralsnog geen kentering brengen.
omvatten. Het idee is de collectie -ondanks het eeuwige gebrek aan tijd en geld- weer nieuw
We weten dat het allemaal met die jansaliegeest van Amsterdam uiteindelijk wel weer goed
leven in te blazen en deze fascinerende verzameling weer toegankelijk te maken voor
gekomen is. Aan het gebrek aan doortastendheid in de negentiende eeuw hebben we
wetenschappers en liefhebbers. Want oude liefde roest nu eenmaal niet.
bovendien een fraai historisch stadscentrum overgehouden. Met Liverpool was het trouwens in andere opzichten ook niet pluis. De welvarend ogende plattegrond verbloemt bij oppervlakkige beschouwing een schrijnende sociale ellende. Anderhalve eeuw later viel ook in Liverpool de dynamiek weg door de teloorgang van de specifieke havengebonden economie. Verrassend is evenwel de veerkracht van de Merseystad die nu, door het voortvarende herstructureringsbeleid van een actief stadsbestuur, schermend met de Beatles-slogan ‘it’s getting better all the time’, kan bogen op een spectaculaire, bewonderenswaardige revival. Waarom deze persoonlijke keuze? Waarom zulke stadsplattegronden? Het is natuurlijk gemakkelijk de zóveelste prachtige barokke kaart uit de Gouden Eeuw te kiezen uit de bijna 150.000 kaarten van de Universiteitsbibliotheek, of een merkwaardig cartografisch product als een karikatuurkaart, of een stokkenkaart met schelpjes uit de Marshall Eilanden. Nee, deze reeks stadsplattegronden, die ik ruim vijftien jaar geleden wist te verwerven, heeft een
16
Paul Bomers - Zoölogisch Museum Amsterdam
SECTIE OP EEN NIJLPAARDJE
onweerstaanbare aantrekkingskracht op mij; heeft iets heel fascinerends. Alleen al het
Dit schilderij brengt twee personen in herinnering die voor mij van grote betekenis zijn
achterliggende ideële doel spreekt tot de verbeelding, maar ook de geometrische accu-
geweest. Erik Andriesse (1957-1993), schilder en beeldend kunstenaar en Ben van Wissen
ratesse, het verfijnde nieuwe reproductieprocédé van de staalgravure, het vakmanschap en
(1944-1996), hoofd tentoonstellingen van het Zoölogisch Museum.
de artisticiteit van de kaartmakers en de ingrijpende, boeiende periode die hier grafisch
Erik was als geen ander in staat de intense gevoelens te verbeelden die gepaard gaan met
vastgelegd is. Bovendien ben ik gek op steden en hun plattegronden, omdat die de meest
het zien van schoonheid, lijden en sterven. Hij tekende en schilderde, kraste en hakte,
veranderlijke stukjes van de aarde laten zien, een indringende spiegel van cultuur, techniek
smeerde en spatte zijn indrukken op het doek.
en dynamiek, waarbij niet uit te poetsen oude ruimtelijke structuren omvat worden door
Ben had eenzelfde intense manier van kijken en beleven, en deelde dat met groot enthou-
nieuwe patronen, zoals de jaarringen van een boomstam.
siasme. Hij introduceerde Erik in het museum en gaf het museum zó een verloren gegane
Waarom Liverpool? Ach, die stad heeft in al haar wel en wee mijn toch al anglofiele hart
functie weer terug; die van ‘wunderkammer’ of naturaliënkabinet, een verzameling curiosa
gestolen. Haar opmerkelijke historische ontwikkeling, bovendien lange tijd de grootste
zoals verzamelaars en ook kunstenaars die wel hadden in de zeventiende en achttiende
havenstad ter wereld, thuisbasis van legendarische schepen, die ik al sedert mijn jeugd alle-
eeuw.
maal uit mijn hoofd ken. En dan de dramatische en heroïsche rol van deze door bombardementen gehavende stad en haar schepelingen in de oorlogsjaren, met diep onder de grond
Schilderkunst is, volgens Ben, ‘bij mensen ook voor een deel biologisch van aard en kan net
verborgen het HQ (hoofdkwartier) van de Western Approaches. Dit alles werd zo aangrij-
als wetenschap gezien worden als poging greep te krijgen op de buitenwereld, deze in te
pend beschreven in Nicholas Monsarrats The Cruel Sea. Twee verbluffende, eigenzinnige
lijven, eigen te maken en zelfs naar de hand te zetten. De werking van kunst als biologisch
kathedralen is de stad pas sinds enkele decennia rijk, prachtige musea in en rond het ge-
verschijnsel is dan onder andere dat elementen van belang uit onze omgeving door de kun-
restaureerde Albert Dock en weidse Victoriaanse parken, de universiteit. De stad van The
stenaar zo worden weergegeven dat we ze goed onthouden, doordat de wijze van
Beatles en de Merseybeat, het kilometerslange technische hoogstandje van de Mersey
weergeven een grote indruk op ons maakt, of ons een groot genoegen geeft.
Tunnel uit 1934, de stad van Frank Hornby en zijn beroemde fabriek waar Meccano, model-
Goede en slechte kunst zou je dan vanuit de biologie gezien kunnen onderscheiden in kunst
treinen en Dinky Toys gemaakt werden … ik kan van dat alles smullen.
die wél genoegen geeft, wel indruk maakt en beklijft en kunst die dat niet doet. Tenslotte
En waarom daarnaast Amsterdam? Vanwege die opmerkelijke contrasten en overeenkom-
vinden we alle dingen lekker of aangenaam waarvan het biologisch belangrijk is ze te doen,
sten met de Merseystad. En verder behoeft goede wijn natuurlijk geen krans …
we vinden alles pijnlijk smerig en onaangenaam wat we beter kunnen vermijden of laten. Natuurlijke selectie heeft daarvoor gezorgd; wie belangrijke voedingsstoffen niet lekker vindt verhongert, wie geen lust kent sterft uit.. Alles wat niet erg veel gevoelens opwekt, is zo gezien oninteressant voor ons overleven op korte termijn. Erik Andriesse’s werk is dus biologisch gezien goede kunst, het wekt liefde en hebzucht en wat je gezien hebt blijft je bij.’
17
Robert Lunsingh Scheurleer - Allard Pierson Museum
Harry ten Hove - Zoölogisch Museum Amsterdam
EEN STILLE GAST
EEN KOLONIE WORMKOKERS
Altijd roerloos, spottend met de wetten van de zwaartekracht, zit een sprinkhaan tegen een
In het Zoölogisch Museum vond ik ooit een brok kalk van zo’n dertig centimeter groot,
wand in een vitrine van het Allard Pierson Museum. ‘s Morgens voor ik mijn kamer binnen-
opgebouwd uit honderden betrekkelijk kleine kokertjes. Het brok is niet gedocumenteerd
ga, betrap ik mij erop even te kijken of hij er nog is. Hij deelt de ruimte met andere dieren,
en heeft geen wetenschappelijke waarde. Toch roept het vragen op als: wat is het, waar
grote en kleine, en je weet dus maar nooit. Maar kennelijk is een sprinkhaan voor de rest
komt het vandaan? Vanuit mijn specialisme -mijn proefschrift behandelde de taxonomie van
van de archeologische dierentuin volstrekt oninteressant. Dat is niet slim want met zijn 6,4
Serpuliden -kalkkokerwormen- kon ik de bouwer van het brok determineren. Het was de
centimeter is hij een voedzaam hapje. Ook de bezoekers zien hem meestal niet. Jammer.
borstelworm Serpula vermicularis, voor het eerst beschreven door Linnaeus in 1767 en een
Immers, de manier waarop wij mensen andere dieren uitbeelden is heel onthullend.
bekende uit de koude tot gematigde Europese zeeën.
Het is duidelijk dat iemand onze sprinkhaan met grote zorg gemodelleerd heeft om het dier
Bij wormen denkt bijna iedereen direct aan regenwormen of andere slijmerige engerds. In
daarna te vereeuwigen. Dat gebeurde door een wassen model van het insect in een stevige
zekere zin is die associatie correct: de kalkkokerwormen behoren met de regenworm tot de
jas van klei of gips te verpakken om er vervolgens het oorspronkelijke ontwerp met gloeiend
stam der ringwormen, en hebben een lichaam dat uit verschillende ringen – segmenten-
hete brons uit te smelten. De sprieten op de kop ontbreken; die waren kennelijk gemaakt
bestaat. Vissen lusten wel een wormpje en om dat gevaar te ontlopen bouwen de serpuli-
van dunne draadjes brons. De verwering van het oppervlak verdoezelt de artistieke aan-
den een stevige koker van kalk om hun tere lichaam te beschermen. Wat uit deze koker
dacht die aan de sprinkhaan werd besteed. Uit de resten bladgoud op het oppervlak blijkt
steekt, is alleen een prachtige waaiervormige krans van kieuwen waaraan ze hun naam als
dat het dier eens een stralend aanzien had.
pauwestaartworm, waaierworm of kerstboomworm danken. Ze halen er adem mee en fil-
Het is niet moeilijk vast te stellen dat antieke voorstellingen van sprinkhanen uit de Griekse
teren er hun voedsel, microscopisch kleine organismen, mee uit het water. Bij onraad wordt
wereld zeldzaam zijn. Zeker vergeleken met die uit het antieke Egypte. Aan de Nijl moeten
de kroon snel als een bliksemflits in de koker teruggetrokken.
zwermen sprinkhanen niet alleen de ellende van een alles kaalvretende plaag betekend
Een jaar of vijfentwintig geleden organiseerde de Systematics Association een congres over
hebben, sprinkhanen belichaamden ook door hun aantal en vitaliteit de vernieuwingskracht
kolonievorming in het dierenrijk. Een van de beoogde sprekers was een geoloog met een
van de natuur. Uit Egypte zijn geraffineerd gemaakte sprinkhaanvormige doosjes bekend,
verhaal over de Serpula vermicularis als ‘riffen-vormer’ in een zee-inham in Ierland. Een
misschien voor een zalf op basis van sprinkhanen die een verjongende werking moest hebben.
Franse collega was gevraagd dit fenomeen te bezien vanuit een biologische hoek. Hij zou
Waar en wanneer onze sprinkhaan gemaakt is, blijft onzeker. Maar ik vermoed op Sicilië of
op dat moment op expeditie zijn, en dacht dat ik wellicht ook wel wat zinnigs kon zeggen
in Zuid-Italië in de vijfde of vierde eeuw voor Christus. Een aanwijzing daarvoor is wellicht
over dit verschijnsel. Uitgedaagd door mijn collega begon ik literatuur te verzamelen over
de herkomst uit het bezit van de archeoloog dr. Paul Arndt die heel veel oudheden uit juist
het massaal optreden van wormen. Ik rolde hierbij van de ene verbazing in de andere.
die streken bezat.
De individuele wormen uit de ‘riffen’ in Ierland zijn hooguit drie centimeter lang en vier mil-
Daar, in het zuiden van Italië en op Sicilië bloeide in Griekse nederzettingen een rijke
limeter dik. Eendracht maakt echter macht. De afzettingen in Ierland besloegen een lengte
beschaving. Op zilveren munten van de stad Metapontum staat een korenaar afgebeeld,
van honderd meter, met een dikte van meer dan een meter. Nog gekker was de situatie in
onmiskenbaar een verwijzing naar de bron van welvaart. De stad offerde zelfs een gouden
het meer van Tunis. Een andere soort, twee centimeter lang en twee millimeter dik, bouwde
korenaar in het beroemde heiligdom van Apollo te Delphi. Zat daar misschien een
daar riffen van één tot twee meter hoog, en tot 750 meter lang. Bijna 10 procent van het 28
sprinkhaan op? Dat lijkt onwaarschijnlijk. Maar feit is dat de korenaar op de munten van
vierkante kilometer grote meer is gevuld met riffen, een serieuze belemmering voor de vis-
Metapontum vaak is voorzien van een sprinkhaan. Munten van Messina tonen het
vangst. De kleine wormpjes hebben hier 540.000 ton drooggewicht aan kalk afgezet. In
vraatzuchtige insect weer op een wijnblad. Zo knagend aan de gewassen kende en vreesde
Antarctica werd langs een rotswand zelfs een kokerwormenrif gevonden van 1,5 meter
men het dier. Een sprinkhaan is ook aanwezig in een grafkrans uit Metapontum die daar aan
hoog en acht kilometer lang.
een overledene meegegeven werd in de vierde eeuw voor Christus. Om de eeuwigheid te
Je belandt dan vanzelf bij allerlei vragen: waarom vormt de ene soort wel kolonies, en de
trotseren werd de krans van brons en aardewerk gemaakt; hij moest immers een onver-
andere niet? Hoe planten de diertjes zich eigenlijk voort en heeft de voortplantingsstrate-
gankelijk symbool zijn van de zege die de dood nu eenmaal is. Bij een dergelijke eeuwig
gie iets te maken met het vormen van de ‘riffen’? Kan een ‘simpele’ splitsing van het
durende vegetatie hoorden kennelijk ook eeuwige insecten.
lichaam, ongeslachtelijke voortplanting, leiden tot massale kolonies of ontstaan die alleen
Aristoteles heeft ook boeiende waarnemingen neergeschreven over de sprinkhaan. En
als vrij levende larven zich voortplanten en zich vestigen op een soorteigen ondergrond; de
echo’s van sprinkhanenplagen zijn overgeleverd uit Egypte; niet alleen de bijbel bericht er
kokers van hun ouders?
over. Afrika was het slachtoffer in 125 voor Chistus., Italië werd minstens tweemaal geteis-
Zijn de fossiele ‘wormriffen’ uit het Devoon -meer dan 230 miljoen jaar geleden- óók door
terd, in 202 en in 173 voor Christus. Het moeten jaren van honger en ellende geweest zijn
wormen gebouwd, of door andere dieren? En hoe zit het met die metersdikke kalkpakket-
waarin men van alles probeerde om de vraatzuchtige insecten onder controle te krijgen.
ten uit het Krijt, zo’n tachtig tot honderd miljoen jaar oud? Kortom, een hele reeks vragen
Uilen en valken moesten de diertjes eten, Kouwen werden zelfs gefokt als sprinkhaan-
die ik liefst vóór het congres moest trachten te beantwoorden. In grote stappen snel thuis
verdelgers. Ook magie werd ingezet en men kookte pap van sprinkhanen.
lukte het ten dele. Vele vragen bleven liggen, opgeroepen door dit éne brok kalk. Zonder
Wat heeft dat alles met onze sprinkhaan van brons te maken? Waarschijnlijk moet de func-
gegevens, niet van wetenschappelijke waarde, maken de vragen die het oproept het brok
tie van ons beeldje begrepen worden als een offergave, gebruikt tijdens een wijding waarin
kalk voor mij toch tot een topstuk uit de collectie. Het laatste woord is er zeker nog niet over
de god in zijn heiligdom gesmeekt werd de oogst te vrijwaren van een sprinkhanenplaag.
gezegd.
Uit een heiligdom in de buurt van Rome is een dergelijke votiefsprinkhaan van aardewerk bekend.De sprinkhaan in het museum, roerloos en onverstoorbaar, laat ons zitten met onze vragen. Veel vermoedens en weinig zekerheid, dat is archeologie. 18
Annelies Pierrot - Zoölogisch Museum Amsterdam
Herman de Jong - Zoölogisch Museum Amsterdam
EEN FOSSIELE ZEELELIE
MUGGEN EN VLIEGEN
Dit is een prachtig bewaard gebleven groot fossiel exemplaar (65 x 150 cm) van een zeelelie
Johannes Cornelis Hendrik de Meijere (1866-1947) was de beste kenner van muggen en
uit het beroemde gebied van Holzmaden uit het Jura, zo’n 190 miljoen jaar oud. Het stuk is
vliegen -Diptera- die Nederland ooit gekend heeft. Vanaf zijn studietijd aan de Gemeente-
afkomstig uit de oude collectie van Natura Artis Magistra, en is gekocht van B.Hauff (1856-
lijke Universiteit van Amsterdam legde hij zich toe op de bestudering van deze insecten.
1950). In de werkplaats van de Hauff-familie worden de fossielen uit de steengroeven van
Onder de hoede van een van de grondleggers van de Nederlandse Entomologische
Holzmaden geprepareerd en het Museum Hauff in Holzmaden is naar hen genoemd. De
Vereniging, Frederik Maurits van der Wulp, beperkte hij zich aanvankelijk tot de
steengroeven worden nog steeds geëxploiteerd. In het Hauff museum hangt een stuk van
Nederlandse fauna. Met vereende krachten ontsloten Van der Wulp en De Meijere soort
16 x 8 meter van een hele kolonie zeelelies, het heeft 18 jaar gekost om dit te prepareren.
voor soort de diversiteit van in Nederland voorkomende muggen en vliegen. Na het overlij-
Ons exemplaar is een tijdje zoek geweest en bleek gebruikt te worden als tafelblad, op zijn
den van Van der Wulp zette De Meijere dit onderzoek alleen voort en legde zo eigenhandig
kop gelukkig waardoor de zeelelie aan de onderkant van het ‘tafelblad’ zat en het dier niet
de basis van onze huidige kennis van de Nederlandse Diptera-fauna.
beschadigd is. Omdat het zo’n decoratief object is, hangt het in een van de gangen van het
Nadat De Meijere een aanstelling aan de universiteit kreeg, kwam hij in contact met de in
Zoölogisch Museum en zien we het dagelijks. Het zou echt jammer zijn zo’n mooi dier op te
Indonesië vertoevende Edward Richard Jacobson die hem over een periode van jaren een
bergen in onze donkere kelders.
schat aan muggen en vliegen toezond. Omdat de Indonesische fauna toen nog slechter bekend was dan nu, kon De Meijere aan de hand van dit materiaal honderden tot dan toe onbekende soorten beschrijven. De exemplaren die model stonden voor deze beschrijvingen werden opgenomen in zijn privé-collectie. Uiteindelijk zou het aantal nieuw beschreven muggen- en vliegensoorten oplopen tot meer dan 1150. Als hoogleraar in de toegepaste zoölogie, genetica en entomologie, nam De Meijere in 1936 afscheid van de Universiteit van Amsterdam. Tot aan zijn dood zette hij zijn studie van de Diptera echter voort. Hij was een verwoed verzamelaar die zijn omvangrijke collectie met Nederlands en Indonesisch materiaal in 1935 aan het Zoölogisch Museum van de Universiteit van Amsterdam schonk. Hiermee legde hij de basis voor de nationaal en internationaal bijzonder belangrijke muggen- en vliegencollectie van het museum. Door zijn grote kennis en zijn vele publicaties, heeft de naam De Meijere voor dipterologen nog steeds een magische klank. Ook ik kwam al snel met zijn werk in aanraking toen zich lang geleden de eerste tekenen openbaarden van een voortdurende fascinatie voor muggen en vliegen. Later, tijdens mijn studie liep ik een stage op de afdeling Entomologie van het Zoölogisch Museum. Sinds die tijd hebben de naftalinenevelen waarin de Diptera-collectie is gehuld, mij niet meer verlaten. De model-exemplaren aan de hand waarvan nieuwe soorten worden beschreven, de zogenaamde typen, zijn de unica waaraan voor eeuwig de juiste interpretatie van een soort kan worden getoetst. Vanuit wetenschappelijk standpunt zijn ze van onschatbare waarde. Om daadwerkelijk voor de eeuwigheid raadpleegbaar te blijven moeten de typen wel met grote zorg worden omgeven. Nu had De Meijere de gewoonte om de typen van de door hem beschreven soorten tussen de niet-typen in zijn collectie te parkeren, zonder ze apart te markeren. Wanneer een wetenschapper deze belangrijke exemplaren wilde bestuderen, kostte het doorgaans veel moeite om ze in de collectie op te sporen. Om dit probleem voorgoed naar het verleden te verwijzen werd enkele jaren geleden een project gestart om deze collectie te ontsluiten. Het kwam er op aan de typen van De Meijere te inventariseren, ze temidden van het omvangrijke materiaal te lokaliseren, hun informatie te digitaliseren, waar nodig opnieuw te prepareren, en, niet in de laatste plaats, de dieren herkenbaar -als typen- te etiketteren. Voor dit laatste worden rode etiketten gebruikt, zodat de betreffende insecten direct in het oog springen. Behalve een uitgebreide database met veel details over de type-exemplaren werd er ook een boek gepubliceerd waarin alle informatie over de typen werd samengevat. In de toekomst zal een deel van deze informatie ook via het internet beschikbaar komen. Dit bijzondere project stelde ons in staat een wetenschappelijk en cultuurhistorisch belangrijk onderdeel van de collectie van het Zoölogisch Museum te ontsluiten en voor een geïnteresseerd publiek toegankelijk te maken. 19
Ellen de Looze - Zoölogisch Museum Amsterdam
Marieke van Roon - Universiteitsmuseum De Agnietenkapel
CONDYLEN
PRONKSTUKKEN
Een wetenschapper wil graag dingen weten, en als echte bioloog wil ik graag dingen weten
Er is altijd een kast geweest in het Universiteitsmuseum die van meet af aan meer mijn aan -
over evolutie, zoals: was het rechtop gaan lopen op twee benen –bipedie- van de mens een
dacht heeft getrokken dan enig ander; en dat is de kast met curiosa. Het bevat vele voor-
logisch vervolg op de wijze van voortbewegen van onze naaste verwanten, de grote mens-
werpen die verhalen vertellen over kleine aspecten uit de geschiedenis van de universiteit
apen?
en de studenten. Voorwerpen om je over te verbazen. Een kanonskogel, tevoorschijn
Tot dusver is het antwoord op deze vraag onbekend, het is een geheim dat misschien ont-
gekomen bij werkzaamheden aan het Oudemannenhuis, een doosje met zwavelstokjes
futseld kan worden aan enkele Verborgen Schatten van Minerva die aanwezig zijn in het
gevonden onder de vloeren bij de restauratie van de Agnietenkapel in 1921 mogelijk ooit
Zoölogisch Museum van de Universiteit van Amsterdam.
van een student, een replica van een zeventiende-eeuwse glazen drinkhoorn gebruikt bij
Wat is eigenlijk dat rechtop lopen en wat is daar anders aan dan aan de voortbeweging van
studentenfeesten. Het zijn voorwerpen die de fantasie prikkelen. Soms vertellen zij verhalen
chimpansee, gorilla en orang oetan? Als een mens rechtop loopt rust zijn hoofd via het
over sterk veranderende tijden. Een tinnen inktstel bijvoorbeeld, een eenvoudig exemplaar
kopgewricht op de wervelkolom die een dubbele S-bocht heeft voor de vering. Als de mens
dat vroeger op elk kantoor van de universiteit te vinden was. Ik vind het fascinerend om te
ongeveer vijf meter voor zich uit naar de grond kijkt, om niet te struikelen over oneffen-
bedenken dat grote geleerden alles met kroontjespen en potje inkt vastlegden, wat zeker
heden op de savanne, kost deze houding de nekspieren geen energie en is het hoofd in
op expeditie niet makkelijk moet zijn geweest. Een inktstel was een zo veel voorkomend
labiel evenwicht. Dus, zoals de gymjuf vroeger al zei: ‘Nek lang en kin omlaag,’ en natuurlijk
voorwerp, dat het zich uitstekend leende als jubileum- of afscheidsgeschenk; vergelijkbaar
geregeld even om je heen kijken of er gevaar dreigt, roofdieren of zo. Dank zij het zeer
met de luxe vulpen die vele ambtenaren nog in de twintigste eeuw bij hun afscheid kregen.
ingewikkelde kopgewricht kan ons hoofd ook allerlei kanten opdraaien en de horizon aftas-
En daarmee komen wij bij de fraaiste voorwerpen uit de curiosaverzameling: twee inkt-
ten met verschillende van de vele zintuigen die een plaats hebben gekregen in ons hoofd.
stellen uit 1846 en 1907.
Chimpansee en gorilla bewegen zich op de grond heel anders voort dan een mens. We noe-
De Amsterdamse geneesheer en hoogleraar Gerardus Vrolik ontving ter gelegenheid van
men dat knuckle-walking, ze lopen voorover gebogen met doorgezakte knieën en een
zijn tiende lustrum in 1846 (in 1796 werd hij doctor in de geneeskunde) een zeer weelderig
kromme wervelkolom (geen dubbele S-bocht). Hun kop hangt aan de wervelkolom dankzij
zilveren inktstel van het Amsterdamsche Genootschap ter Bevordering van Koepokinenting
hun machtige nekspieren en zij steunen via hun lange armen met de knokkels van de
voor Minvermogenden. Het is uitgevoerd in de rococostijl, een beweeglijke asymmetrische
buitenkant van de hand op de grond. Niks nek lang en kin omlaag.
stijl met schelpmotieven en voluten, gedecoreerd met bloemen en vruchten, die zeer in de
Er zijn nog veel meer verschillen, letterlijk van top tot teen, en die kunnen we terugvinden
smaak viel na de sobere neoclassicistische stijl van het begin van de eeuw. Vooral zilver leent
in de bouw van hun botten. Mijn onderzoek richtte zich op vergelijking van het bovenste
zich erg goed voor het maken van pronkstukken in deze stijl. De voet en de rand van het
deel van de kopgewrichten, de condylen die aan weerszijden van het achterhoofdsgat zit-
inktstel zijn overdekt met met handgedreven rococomotieven. Het vlak waarin de inktpot
ten, bij de verschillende soorten primaten die aanwezig zijn in de depots van het museum.
en zandstrooier zijn geplaatst is glooiend, gepolijst en voorzien van een inscriptie met de
Elke soort heeft zijn eigen verhaal. Zo is de orang oetan geen knuckle-walker -want hij komt
aanleiding van het geschenk: ‘Voor de zeergeleerde, uitblinkende heer Gerardus Vrolik’.
zelden op de grond- maar een brachiator die aan sterke armen tamelijk rechtop hoog in de
Boven deze tekst is een klein borstbeeld geplaatst, ongetwijfeld van Gerardus Vrolik, dat
bomen hangt en zich daar als een superacrobaat voortbeweegt met gebruik van zowel
echter niet uitblinkt door een grote gelijkenis. Zeer curieus is het feit dat dezelfde kop in
armen als benen. Zijn nek is lang maar hij heeft een snoet en geen kin en ook geen dubbele
1854 gebruikt werd om de toneelspeler Andries Snoek uit te beelden; het ging blijkbaar
S-bocht.
meer om het idee dan om de overeenkomst. Het inktstel werd gemaakt door de Amster-
Ik heb allerlei metingen aan de condylen gedaan en aan hun positie, die bij de mensapen
damse zilversmeden Jacob Daniël Arnoldi (1806-1873) en Johannes Wilhelmus Wielick (1790-
veel verder naar achteren is, want het achterhoofdsgat heeft zich in de loop van de evolu-
1867), die vanaf 1836 tot 1863 samen een atelier aan de Egelantiersstraat hadden. Zij maak-
tie geleidelijk naar voren verplaatst. Na toepassing van geavanceerde statistiek op de ver-
ten vooral grote zilveren werken, zoals serviezen en pronkstukken.
schillende data, kan dan geprobeerd worden tot een uitspraak te komen over hoe waar-
In 1907 schonken de Amsterdamse studentes de universiteit ter gelegenheid van haar 275-
schijnlijk of onwaarschijnlijk het is dat onze menselijke voorouders eens knuckle-walkers
jarig bestaan eveneens een inktstel. De Amsterdamse Vereniging van Vrouwelijke
waren zoals nu onze naaste verwanten de chimpansee en de gorilla dat zijn. Vaak werd
Studenten, opgericht in 1902, vierde in dat jaar ook haar eigen lustrum. Dit jubileum-
aangenomen dat er bij fossielen van Australopithecus en Homo erectus vast wel tekenen
geschenk vertegenwoordigt een totaal andere tijd. De ontwerper van het inktstel, Jacob van
gevonden zouden worden die duiden op knuckle-walking, omdat men ervan uitgaat dat de
den Bosch (1868-1948) was medeoprichter en later directeur van ’t Binnenhuis, de bekende
verwantschap tussen de (fossiele) voorouders van de mens en de chimpansees heel groot is.
Amsterdamse werkplaats en winkel voor kunstnijverheid waar kunstenaars als Berlage,
Mijn onderzoek, dat nog niet is voltooid, zou echter wellicht de hypothese kunnen onder-
Ellens, Penaat en Lauweriks hun werk verkochten.
steunen dat knuckle-walking helemaal niet voorkwam bij onze directe voorouders en dat de
‘t Binnenhuis beleefde in de eerste decennia van de twintigste eeuw haar bloeiperiode. In
afstand tussen chimpansee en mens wat dit kenmerk betreft groot is, groter dan de afstand
het jaar van de vervaardiging van het inktstel was de werkplaats net verhuisd naar een groot
tussen gorilla en chimpansee.
nieuw pand aan de Raadhuisstraat. In tegenstelling tot het zilveren inktstel is de decoratie
Zo kan men proberen om de evolutie in een ver verleden te ontsluieren met behulp van
niet aan de constructie toegevoegd, maar eraan ontleend. Vier gebogen koperen platen zijn
hedendaagse Verborgen Schatten van Minerva.
tot een inktpothouder met een rechthoekige basis gemonteerd. De opstaande randen van de basis kunnen gebruikt worden om pennen in te leggen. Deze platen zijn met kleine klinknageltjes als parelranden aan elkaar bevestigd. De deksel, waarop de hamerslag zicht-
20
Jan Hakhof - Zoölogisch Museum Amsterdam
DODO
baar is gelaten, is voorzien van dezelfde parelranden. De enige toegevoegde decoratie is het
Voor een tentoonstelling over de dodo kreeg ik de opdracht om een reconstructie te maken
uitgeëtste patroon van bladmotieven op de koperen platen en de schenkingsinscriptie
van een dodo. De meeste reconstructies zijn gemaakt op basis van oude schilderijen van
ACADEMIAE / AMSTELODAMENSI / 1632-1907 / STUDIOSAE / AMSTELODAMENSES (Aan de
bijvoorbeeld Roelandt Saver y, Van de Venne en De Hondecoeter. Zij hadden misschien wel
Amsterdamse Academie / 1632-1907 / De Amsterdamse studentes). Het is een fraai exem-
eens een dodo in het echt gezien en nageschilderd, maar deze vogels waren waarschijnlijk
plaar van Amsterdamse kunstnijverheid uit deze periode.
voor het maandenlange transport over zee in een hokje geperst, en door verkeerd of te veel voedsel verworden tot gedrochten die geen enkele gelijkenis vertoonden met dodo’s in de
Er moeten veel meer soortgelijke luxe geschenken zijn geweest, maar waarschijnlijk bevin-
vrije natuur. Denk maar aan een vetgemeste gans. Het leek ons een beter uitgangspunt om
dt het merendeel zich in familiehanden. De zoon van Gerardus Vrolik, Willem, viel bijvoor -
voor de reconstructie van de dodo gebruik te maken van het dodoskelet van het Geologisch-
beeld een vergelijkbare eer als zijn vader te beurt; hij ontving in 1853 ter gelegenheid van
Mineralogisch Museum van de Technische Universiteit in Delft; van de schedel van het
zijn zilveren jubileum als hoogleraar een zeer overdadig tafelstuk, een guirandole vol sym-
Zoölogisch Museum van de universiteit in Kopenhagen; van een gipsen afgietsel van een
bolische afbeeldingen. Hoewel het overgrote deel van de collectie van Gerard en Willem
kop met huid van het Oxford University Museum; van een afgietsel van een rechterpoot van
Vrolik bij de Universiteit van Amsterdam terecht is gekomen, is er van dit tafelstuk alleen
het British Natural History Museum en van tekeningen en schetsen uit het scheepsjournaal
nog een afbeelding bekend. Ik hoop het origineel nog altijd eens te vinden.
van het schip De Gelderland (1601-1603). Na veel speurwerk was het mogelijk om met de elementen genoemd in de beschrijvingen door ooggetuigen, een duidelijk signalement zoals in een vogelgids samen te stellen: Dodo: Raphus cucullatus (Linnaeus 1758) Do(d)daers (oud.ned.), Dodo (eng.ned.), Dronte (fr.ned.du.de.) Grootte: zeer grote vogel, te vergelijken met een zwaan, gans of kalkoen. Gewicht: waarschijnlijk 10 tot max. 22 kilogram. Houding: zeer opgericht, bijna als pinguïn. Kleur: lichaam muisgrauw, grauwachtig, tot lichtgrijs; hals donkerder grijs grauw; snavel licht met donkere kromme punt; de naakte huid tussen de bevederde kop en de snavel: licht met groenige zweem. Ogen: rond, waarschijnlijk donker. Kop: slechts gedeeltelijk met veren bedekt. Poten: geelachtig, donkere nagels. Verenkleed: relatief dunbevederd, behalve de staart en vleugels zijn alle veren kort, pluizig en donzig. Vleugels: extreem klein, kan niet vliegen. Met behulp van deze gegevens kon ik me een aardig beeld vormen, en ging ik aan de slag. Ik ben begonnen met het modelleren van de kop. Als basis gebruikte ik een afgietsel van een schedel. Met behulp van tekeningen uit het scheepsjournaal van het schip De Gelderland en het afgietsel van de schedel uit Oxford waar nog een verdroogde huid op zat, had ik prachtig materiaal om met plasticine een dodokop te modelleren. Voor het modelleren van de poten gebruikte ik als voorbeeld een afgietsel van een rechter poot uit het British Museum en weer een schets uit het scheepsjournaal. Van het skelet uit Delft heb ik een duplicaat gemaakt door het botje voor botje af te gieten en door het afgietsel een meer natuurlijke houding te geven dan het origineel. Op het afgegoten skelet modelleerde ik met plasticine de spieren. Van deze naakte dodo heb ik vervolgens een mal en een afgietsel gemaakt. Nu moest de dodo weer ‘aangekleed’ worden. Omdat er in ooggetuigenbeschrijvingen over het verenkleed sprake is van korte, donzige en pluizige veren, leken de veren van een nandoe -soort kleine struisvogel- zeer geschikt. Nu had ik het geluk dat er in Artis twee exemplaren aanwezig waren, waarvan er toevallig net eentje ‘as dead as a dodo’ was. Zijn huid met veren heb ik gebruikt om het spiermodel aan te kleden met als resultaat: een dodo. Het bijzondere van dit soort projecten vind ik het bij elkaar zoeken van zoveel mogelijk gegevens, waarbij je bijvoorbeeld de kans krijgt te mogen bladeren in een origineel scheepsjournaal waar prachtige schetsen in staan van dodo’s, rallen en duiven. In gedachten ga ik dan zelf terug naar die tijd, zittend op De Gelderland of dwalend over het eiland Mauritius...
21
TER VOORLICHTING VAN HET VOLK EN DE STUDENTEN Op diverse faculteiten bewaart men objecten die gebruikt werden om het wetenschappelijk onderwijs aanschouwelijk te maken voor studenten. Meestal werden bestaande modellen aangekocht, maar soms werden ze in opdracht van wetenschappers vervaardigd. Botanische wandplaten kwamen tot stand in opdracht van de botanicus Hugo de Vries, Pieter Zeeman liet een model van zijn effect vervaardigen, en op de voor- en achterkant van deze publicatie prijkt het model van de Morphotische eenheden van het menselijk lichaam van de anatoom Louis Bolk. Nicole Schulp, studente aan de Universiteit van Amsterdam, beschrijft de oorsprong van de objecten uit een van de onderwijscollecties: affiches die oorspronkelijk bedoeld waren ter voorlichting van het volk, maar die ook tijdens colleges gebruikt werden om medisch studenten inzicht te verschaffen in epidemiologische vraagstukken, en in de geschiedenis van het hygiënisch bewustzijn. De affiches werden verzameld door Charlotte Ruys (in 1940 aangesteld als buitengewoon hoogleraar microbiologie der infectieziekten) en Arie Querido (in 1952 benoemd tot hoogleraar sociale geneeskunde) op nationale en internationale bijeenkomsten en werden ingezet tijdens colleges als cultuurdragers die de samenhang tussen geneeskunde en maatschappij verbeeldden. Op de affiches staan waarschuwingen en preventieve maatregelen ter voorkoming of genezing van geslachtsziekten, tuberculose, kanker en tropische ziekten, maar ook bedrijfs- en verkeersveiligheidsaffiches vormen een onderdeel van de collectie. De voorlichtingsplaten werden in de twintigste eeuw in toenemende mate ingezet om bepaalde bevolkingsgroepen te wijzen op de verhoogde risico’s op infectieziekten en om arbeiders te waarschuwen voor industrële ongevallen als gevolg van nalatigheid of onwetendheid. Zij waren bedoeld om aandacht te vestigen op voorheen verwaarloosde problemen. De platen gaven tijdens de Eerste Wereldoorlog voorlichting over geslachtsziekten als syfilis en gonorroe aan soldaten, door de dood naast de liefde te plaatsen, door te waarschuwen voor de ontwrichting van het gezin. Zij waren milder ten aanzien
Nicole Schulp:
van tuberculose -een ziekte die om zich heen greep door slechte woonomstandig-
‘De vraag die bij me opkomt is hoe we tot de huidige hygiënische standaard zijn gekomen.‘
heden, armoede en ondervoeding- door in pasteltinten het belang van reinheid en
Het hygiënisch besef
ventilatie van de woning te benadrukken, door op te roepen niet te ‘spuwen’ of
Halverwege de negentiende eeuw breekt een periode van hygiënisch besef aan onder art-
om de consultatieburo’s te bezoeken.
sen en de hogere klassen van de samenleving. De hogere burgerij probeert de nieuwe men-
Zij zijn afkomstig uit alle werelddelen. De Nederlandse affiches geven naast de
taliteit te verspreiden onder de arbeidersklasse als onderdeel van een beschavingsoffensief.
oorspronkelijke boodschap, een mooi beeld van een grafische vormgeving met een
Men tracht arbeidersgezinnen te bewegen tot persoonlijke hygiëne. Er worden maatrege-
duidelijke boodschap uit de periode 1916-1940, waarbij duidelijkheid boven
len getroffen om het baden van het lichaam, het schoonhouden van kleding, het vegen van straten en het verwisselen van linnengoed te bevorderen. Maar de nieuwe standaard wordt
artistieke kwaliteit geplaatst werd. Desondanks zijn onder de Nederlandse platen
lang niet overal en door iedereen nageleefd. Sommige kostscholen schrijven beperkte
ook bijzondere voorbeelden te vinden van de affichekunst die Nederland tijdens
hygiëne voor, maar als men ziet dat artsen hun oudste jasje aantrekken tijdens een operatie,
het Interbellum internationale bekendheid bracht.
blijkt de hoge hygiënische standaard in de dagelijkse praktijk nog tot een verre toekomst te
De krachtige, eenduidig gelithografeerde beelden die moesten waarschuwen tegen
behoren. Ook schoon water en rioleringen ontbreken en gezinnen hebben vaak een beperk-
de fysieke gevaren van de arbeid, contrasteren de fijnzinnige Aziatische affiches
te garderobe tot hun beschikking. Om hier verandering in te brengen, en vooral om de negentiende-eeuwse epidemieën te beteugelen, treedt de burgerij uiteindelijk dwingend
die vaak in de vorm van korte ‘stripverhaaltjes’ voorlichting gaven aan een groten-
op. Men beseft dat men beter preventief kan werken. Er worden verbeteringen aangebracht
deels analfabete bevolking. Zo ziet men in de collectie sterke, doch bloedende,
in de infrastructuur van steden. Denk bijvoorbeeld aan de aanleg van de duinwaterleiding
handen die een apparaat in werking trachten ‘bij te stellen’, tegenover overgevende
van Amsterdam in 1853. Verbeteringen in de infrastructuur zijn echter niet voldoende om
Chinese mannetjes die van ál te oude rijst snoepten.
het tij te keren.
De collectie affiches wordt thans beheerd door het Universiteitsmuseum en is
geen nieuwe problemen voor gezondheid en hygiëne met zich meebrengt.
Aan het eind van de negentiende eeuw komt in Nederland de industrialisatie op gang hetEen steeds groter deel van de bevolking verruilt het platteland voor de stad, om daar in de
zowel digitaal raadpleegbaar als te bezichtigen bij het Coronel Instituut en bij de
industrie te gaan werken. Dit heeft grote invloed op de levensstandaard. Arbeiders wonen
Afdeling Sociale Geneeskunde van het Academisch Medisch Centrum; afdelingen
in arme en dichtbevolkte wijken en leven onder zeer slechte omstandigheden. Daarnaast is
die zich van oudsher bezighouden met maatschappelijke gezondheidszorg.
ook de situatie op het werk ronduit ongezond en gevaarlijk. De arbeiders werken soms langer dan zestien uur per dag in vieze lawaaierige ruimtes, ademen fabrieksdampen in en worden blootgesteld aan gevaarlijke machineonderdelen. Er gebeuren veel ongelukken. Slachtoffers worden naar huis gestuurd en krijgen over het algemeen geen financiële compensatie van de werkgever. De arbeiders bieden weerstand en er ontstaat een arbeidersbeweging. In het laatste kwart van de eeuw beseft men steeds meer dat er een rol voor de overheid is weggelegd in de verhoudingen tussen bedrijf en samenleving. Zo komt in 1874 het kinder wetje van Van Houten tot stand, de eerste wet die een verbod op arbeid voor kinderen onder de twaalf jaar afkondigt. Deze wet heeft in eerste instantie weinig invloed op de situatie door een gebrek aan controlemogelijkheden. In 1886 wordt door de overheid een onderzoek ingesteld naar de effecten van de nieuwe wet en meer in het algemeeen naar
22
arbeidsomstandigheden in Nederland. De uitkomsten hiervan leiden tot jarenlange dis-
In de loop van de tijd ontwikkelt het Veiligheidsmuseum tevens opleidingen en geeft het
cussies en pas in 1901 tot het aannemen van de Ongevallenwet. Arbeiders die werken in fa-
bedrijfsadviezen of organiseert veiligheidscongressen. Door de ontwikkeling van deze advi-
brieken en ruimtes met stoommachines zijn vanaf nu verzekerd van een inkomen na een
serende taken en door de zichtbare veranderingen in het gedrag van werknemers, werkge-
ongeval. Nadeel is echter dat het gros van de werkende bevolking daar buiten valt. Ook de
vers en overheid, verlaat het museum in de jaren vijftig haar oorspronkelijke opzet. In 1953
Arbeidswet van 1889 is een belangrijke mijlpaal voor de verbetering van de arbeids-
wordt het Veiligheidsmuseum omgedoopt tot Veiligheidsinstituut, waar cursussen gegeven
omstandigheden. De minimumleeftijd voor kinderarbeid wordt verhoogd naar zestien jaar,
worden en beschermingsmiddelen ontwikkeld.
ook vrouwen krijgen meer bescherming en, misschien belangrijker, er wordt een zelfstandige arbeidsinspectie opgericht.
Ondanks alle veranderingen in de ideeën over gezondheid en arbeid, en ondanks alle
Aan het begin van de twintigste eeuw verbetert ook de huisvesting onder invloed van de
ontwikkelingen in de voorlichtingsmiddelen tijdens de afgelopen twee eeuwen, zien we dat
Woningwet van 1901, en zorgen ongevallenstatistieken en ziekteregistraties voor bewust-
er in ieder geval één ding hetzelfde is gebleven: het gebruik van affiches in voorlichtings-
wording van de kosten van industriële ongevallen, beroepsziekten en nalatige persoonlijke
campagnes. De manier waarop mensen worden aangesproken vertoont een zekere contin-
hygiëne. Daarnaast krijgt men meer inzicht in de factoren die een risico vormen voor het
uïteit in beeldtaal en thematiek. Het verschil tussen oude en nieuwe affiches zit voor-
krijgen van infectieziekten en ziet de overheid ziektebestrijding steeds meer als haar ver-
namelijk in de specifieke volksgezondheidsproblemen. Affiches met betrekking tot bedrijfs-
antwoordelijkheid. Voordien was er sprake van een liberale maatschappij en greep de over-
veiligheid zijn veranderd van voorlichting over het ‘monster dat loert’ in ‘slechte plekken
heid niet in. Er was geen politiek draagvlak om tot verandering van de situatie te komen.
van electrischen draden of looplampen’ in talloze e-mails ter voorkoming van RSI.
Om de situatie te verbeteren en om verandering te brengen in de gebleken onwil van de
Voorlichting over bedorven voedsel is veranderd in voorlichting over de ‘schijf van vijf’ of
doelgroep, ondernam men uiteindelijk pogingen om de bevolking voor te lichten.
zelfs over het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Was de voorlichting over geslachtszieken
Uitgangspunt hierbij was een tentoonstelling over veiligheid die gemaakt werd door de
vroeger gericht op mannen, nu waarschuwen campagnes iedereen voor AIDS. Werden voet-
Stichting Het Veiligheidsmuseum.
gangers er voorheen op gewezen niet op de weg maar op de vluchtheuvels te staan, nu zijn
Naar aanleiding van een bezoek aan de wereldtentoonstelling in het Chrystal Palace in
de campagnes voornamelijk gericht op het misbruik van alcohol en snelheid. Toch is er een
Londen, komt de arts Samuel Sarphati op het idee om een vergelijkbaar tentoonstellings-
zekere continuïteit. Affiches die vroeger waarschuwden voor ‘het stoppen van handen in
gebouw van ijzer en glas te laten verrijzen in Amsterdam. Hij richt samen met professor
machines’ zijn vergelijkbaar met de huidige affiches voor vuurwerk. Zelfs de beeldtaal bleef
Bleekrode en bankier Wertheim de Vereeniging voor Volksvlijt op. Op initiatief van deze
onveranderd.‘Als je niet oppast, mis je straks een paar vingers!’
vereniging wordt de eerste paal van het Paleis voor Volksvlijt op 7 september 1859 geslagen. Het moet een plek worden voor tentoonstellingen van kunst en nijverheid, en tevens voor toneel- en muziekvoorstellingen. Een heus cultuurpaleis. Op 16 augustus 1864 opent het glazen paleis haar deuren. In navolging van een tentoonstelling in Berlijn wordt in 1890 in het Paleis voor Volksvlijt een tentoonstelling over veiligheid geopend op initiatief van de Stichting Het Veiligheidsmuseum. In het eerste jaar komen er zo’n miljoen bezoekers, waarop de initiatiefnemers overgaan tot de oprichting van een museum. In 1893 wordt het museum aan de Groenburgwal geopend onder de naam Museum van Voorwerpen ter Voorkoming van Ongelukken en Ziekten in Fabrieken en Werkplaatsen. Dit Veiligheidsmuseum houdt zich bezig met voorlichting over veiligheid op de werkplek en breidt gaandeweg haar activiteiten uit. Er worden tentoonstellingen georganiseerd en demonstraties gegeven. Vanaf 1922 geeft de stichting veiligheidsplaten uit: affiches over de relatie tussen werk en veiligheid. Deze worden opgehangen in fabrieken en op plekken waar gereedschap wordt uitgegeven.
23
Mathieu lommen - Bijzondere Collecties, Universiteitsbibliotheek
Marischka de Louw - Universiteitsmuseum De Agnietenkapel
EFEMEER DRUKWERK
A P PA R ATEN EN STEMMEN
Gered van de papiermand: dat geldt voor vrijwel al het efemere drukwerk uit het verleden.
Mijn Minerva-schatkamer is niet bepaald waar je aan denkt als je het over een schatkamer
Het woord efemeer, één dag durend, voorspelt voldoende. De echte eendagsvliegen zijn
hebt. Hij is bijzonder goed verborgen, deze schatkamer; op een zolder, hoog boven de hoof-
natuurlijk treinkaartjes, kassabonnen en toegangsbewijzen. Maar zelfs prachtig ontworpen
den van niets vermoedende passanten op de Herengracht. Hier huist een verzameling appa-
catalogi worden, anders dan boeken, al gauw weggegooid. En wie heeft er nog een oude
raten, tientallen. Koperen bollen met rubberen slangen eraan, zware metalen walsen, kas-
telefoongids?
ten met koperen schroeven, snoertjes, buisjes en knopjes. Als je niet zou weten dat het
Een van de belangrijke collecties printed ephemera bevindt zich in de Bodleian Library in
apparaten zijn voor het registreren en onderzoeken van stemgeluid, zou je je misschien wel
Oxford. Deze telt meer dan een miljoen objecten en is het levenswerk van John de Monins
in een martelkamer wanen. Het registreerapparaat van professor Zwaardemaker (grondleg-
Johnson (1882-1956). Hijzelf omschreef zijn verzameling treffend als een ‘little museum of
ger van de Fonetische wetenschappen in Nederland) spreekt wat dat betreft erg tot de ver-
common printed things, to illustrate at one and the same time the historical development of
beelding: een hoofdstel van metalen banden en veren dat om de schedel geschroefd moet
our social life and the development of printing.’ Johnson verzamelde dit ‘gewone’ druk-
worden. Ter illustratie is dit hoofdstel op het hoofd van een mannelijke paspop bevestigd,
werk toen de meeste bibliotheken er nog hun neus voor ophaalden, zelfs als het eeuwenoud
die z’n tanden naar je blootlacht vanachter een wirwar van metalen veertjes en buisjes.
was.
Er huist ook een onzichtbare schat, namelijk stemmen. Zwijgende stemmen, opgeslagen in
Ook de Universiteitsbibliotheek Amsterdam bezit –verspreid- interessant efemeer drukwerk.
de groeven van honderden platen en op kilometers magnetische band. Als het soms kwets-
Met name in de Bibliotheek van de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak (in bruikleen
bare materiaal het toelaat, luister ik naar deze verborgen stemmen op een oude band-
sinds 1958) en in de Tetterode Collectie (aangekocht in 1971) is veel van dit vaak bijzondere
recorder. Ik staar naar de spoelen die rondjes draaien voor mijn ogen en waan me elders; in
materiaal te vinden. Het gaat vooral om drukwerk dat de boekhandel en de grafische
kerken of woonkamers of in het gezelschap van sprekers die er niet meer zijn. Het is vooral
wereld betreft. Zo zijn er (veiling)catalogi, affiches, stofomslagen, prospectussen, etiketjes
onderzoeksmateriaal; dialecten, spraakverwerving en omroephistorische opnames. Puur
van binders en boekhandelaren, kalenders en jaarverslagen. En dan is er nog het een en
wetenschappelijk, maar als ik ernaar luister, bekruipt me een intiem gevoel, alsof ik mensen
ander in de drukkerijarchieven die de Universiteitsbibliotheek beheert. In het in 2001 ver-
afluister die vertellen over hun leven. Je hoort interviews, pratende mensen en geluiden op
worven Samsom-archief bevinden zich bijvoorbeeld negentiende- en twintigste-eeuwse for-
de achtergrond zoals het tikken van een klok in de huiskamer. Er zijn zelfs banden met pape-
mulieren, deels gedrukt in opdracht van de overheid.
gaaien die gesprekken imiteren.
In 1972 werd bij een Amsterdamse antiquaar een bijzonder album uit omstreeks 1900
Dat intieme gevoel dat me soms bekruipt als ik die banden beluister, wordt verwoord in een
gekocht, met ingeplakt vele firmakaarten. In de Engelse literatuur worden die trade cards
gedicht van Remco Campert dat ik laatst tegenkwam:
genoemd. De mooiste zijn geëtst of gegraveerd en vanaf omstreeks 1820 meestal gelithografeerd. Firmakaarten zijn min of meer de voorlopers van onze visitekaartjes. Ze vermelden
BANDRECORDER, EENVOUDIG
de naam, het adres en de activiteiten van een handelaar of firma. Historisch interessant zijn
Je hoeft niet te praten
ze vanwege dit soort gegevens en vanwege de afbeeldingen, niet zelden van het in- of
ook geknisper van kranten komt duidelijk over
exterieur.
of als je slikt keelschraapt
In het bovengenoemde album bevindt zich een aantrekkelijke kaart van de Utrechtse firma C.F. van Steijn, gedrukt op het luxe porseleinpapier. Met één oogopslag maakt deze litho uit
het suizen van het gas
omstreeks 1870 veel duidelijk over de organisatie van de boekhandel in de negentiende
de tik van het licht uit
eeuw. Van Steijn verkocht niet alleen boeken; je kon er ook romans lenen, en kranten en
de telefoon buiten de auto’s
tijdschriften (openbare bibliotheken ontstonden in Nederland pas helemaal aan het eind
mijn korte adem
van die eeuw). Tot de andere activiteiten behoorde de verkoop van eau de cologne! Rechtsonder op de litho staat, nog net zichtbaar, dat Van Steijn de kaart tevens zelf drukte.
maar als je toch iets zegt zeg dan liever iets aardigs iets dat ik nog eens af kan draaien als je weg bent Deze collectie is in de eerste helft van de twintigste eeuw tot stand gebracht door Louise Kaiser (1891-1973). Zij was de eerste vrouwelijke lector van de Universiteit van Amsterdam, wat op zich al een noemenswaardig feit is. Vanaf 1926 bezette zij de eerste en voor lange tijd enige leerstoel in de Fonetiek in Nederland. Op haar initiatief werd in 1933 het Fonetisch Laboratorium opgericht, waarvan de huidige leerstoelgroep Fonetiek de voortzetting is. Ze experimenteerde al vroeg met geluidsapparatuur en was een van de eersten die bij haar onderzoek gebruik maakte van grote aantallen proefpersonen. Het materiaal hier op deze stoffige zolder, zowel de opnamen als de apparaten, vertegenwoordigt een schat aan fonetische geschiedenis die niet mag verstommen. Ik hoop, dat u er nog veel van zult horen! 24
Mieke vermeulen - Faculteit der Rechtsgeleerdheid
Rob de Vos - Zoölogisch Museum Amsterdam
MUURSCHILDERING PETER ALMA
BLAUW WEESKIND
De muurschildering is aangebracht in een trappenhuis van de Rechtenfaculteit aan de
Het was tien september 1980 en ik zat op het Zaanlands Lyceum, Atheneum B. Ik was 19 jaar
Oudemanhuispoort. De toeschouwer begint op de begane grond bij de Middeleeuwen en
en verzamelde al zo’n tien jaar vlinders op een manier die we ons bij beginnend verzame-
loopt omhoog, daarmee door de eeuwen heenlopend om op de tweede verdieping te eindi-
laars ook voorstellen: vangen, opprikken en wegbergen in een doosje. Ik wilde biologie
gen in de twintigste eeuw. De muurschildering is enige jaren geleden volledig vakkundig ge-
gaan studeren en was vooral in insecten geïnteresseerd.
restaureerd en is daar heel mooi uitgekomen. Alma heeft gekozen voor een verbeelding van
Op de buitenkant van het raam van de bovenste verdieping van de school zat een grote
de wetenschap aan de hand van wegbereiders en bekende objecten en gebouwen. De be-
nachtvlinder, die aan de onderzijde goed te bekijken was. Het bleek het Blauw Weeskind,
kende stijl van Alma, die ook de muurschildering in het Amstelstation maakte, is altijd weer
een in Nederland zeer zeldzame trekvlinder en helaas onbereikbaar voor mij om te vangen.
pakkend. De plaats van dit kunstwerk in een instituut voor wetenschap is uiteraard zeer
De hele week waren glazenwassers met lange ladders in de weer om de hoge, afgesloten
gepast. Ik geniet elke dag weer als ik door het trappenhuis ga, en wijs bezoekers vaak op
ramen van het Zaanlands Lyceum op te poetsen en uiteraard waren ze vandaag klaar en
dit bijzondere kunstwerk.
verdwenen! In een boekje over trekvlinders had ik de naam ‘B.J. Lempke’ en ‘Zoölogisch Museum in Amsterdam’ gelezen. Lempke hield zich al jarenlang bezig met het registreren van trekvlin ders en ik was inmiddels via het telefoonboek achter adres en telefoonnummer van het Zoölogisch Museum gekomen. ‘Heel leuk, maar ik zie die oude Lempke (toen 78 jaar) niet zo gauw op een ladder klimmen,’ was de humoristische, maar toch enthousiaste reactie van Willem Ellis. Ik schreef op zijn aanraden dan maar een brief aan Lempke, die gematigd enthousiast reageerde. Hij had nog nooit van mij gehoord en twijfelde aan mijn vlinderkennis. Een toelichtende brief met mijn ‘vlinderverleden’ en een uitgebreide beschrijving van de onderzijde van het beestje gaven de doorslag: ‘Fantastisch, dit is het eerste exemplaar sinds 1969!’ Vanaf dat moment veranderde in feite de koers van mijn leven. Ik kwam diverse keren in het museum (uiteraard bij Lempke) tijdens en na mijn studie biologie. Ik bleef trekvlinders voor hem noteren, maar zag nooit meer zo’n bijzondere vlinder als het Blauw Weeskind. In 1987 vroeg Lempke mij of ik hem wilde assisteren met de registratie. Na zijn dood, in 1993, bleef ik de registratie voortzetten en inmiddels is dit de langstlopende vlinderregistratie in de wereld (61jaar!). Na het afronden van mijn studie in 1988 bleef ik bij het Zoölogisch Museum op de afdeling Entomologie werkzaam in diverse tijdelijke projecten en sinds 1998 werk ik er vast als preparateur. Je kunt dus wel stellen dat een vlinder, het Blauw Weeskind, het verloop van mijn carriere bepaald heeft. Hoewel het betreffende exemplaar niet bewaard is gebleven, heb ik nog steeds die speciale gevoelens bij het zien van een Blauw Weeskind in onze collectie!
25
Tom Hakbijl - Zoölogisch Museum Amsterdam
Tineke Prins - Zoölogisch Museum Amsterdam
GOEDE HANDELSWAAR VAN GEMENGDE SAMENSTELLING
PEN GWYN
Uit archeologische opgravingen in laag gelegen streken komen allerlei goed geconser-
De reuzenalk, Pinguinus impennis (Linnaeus 1758) is evenals de dodo één van de uitgestor-
veerde organische resten tevoorschijn, ook insecten. Een eerste stap om aan deze insecten-
ven vogels die niet kon vliegen en die sterk tot de verbeelding spreekt. De vogel had een
resten informatie te ontlenen over het leven van mensen en over hun omgeving, is het iden-
subarctische verspreiding en de broedgebieden, lage rotsachtige en zandige eilandjes,
tificeren van door de tand des tijds losgeraakte stukjes insect. De enige manier om dit voor
bevonden zich aan beide zijden van de noordelijke Atlantische Oceaan. In het Mesolithicum
elkaar te krijgen, is het vergelijken van een gevonden onderdeeltje met hele exemplaren uit
(Midden-Steentijd) broedde hij zelfs zóver zuidelijk als Denemarken, en tot het begin van de
een omvangrijke insectencollectie. Omdat we in Nederland alleen al met vierduizend
negentiende eeuw werden incidenteel exemplaren gevangen rond de Britse Eilanden, nabij
soorten kevers te maken hebben, is dit soms een heel gezoek.
Cherbourg (Frankrijk) en in Noord-Spanje. Ook in Nederland kwam hij voor, wat blijkt uit
Het materiaal waar het hier om gaat is afkomstig van de onderwateropgraving van het VOC-
een bijna compleet skelet dat in 1977 werd opgegraven in Velsen bij een Romeinse neder-
schip Amsterdam dat in 1749 in een vliegende storm strandde op de kust van Hastings in
zetting die ongeveer uit de eerste eeuw na Christus stamde. Daar dit skelet samen met
Engeland. De monsters waren afkomstig uit de ruimte op het schip die door de chirurgijn in
andere menselijke voedselresten gevonden werd en omdat alle botten gebroken waren om
gebruik was. De insectenresten waren de meest opvallende stukjes die ik ooit heb gezien.
het merg er uit te halen, is het aannemelijk dat de vogel aan de kust gevangen was en
Ze leken op verfrommelde en weer gladgestreken stukjes gifgroen zilverpapier, sommige
meegenomen voor consumptie. Met een gewicht van zo’n vijf kilogram moet het een lekker
stukjes met een oranje, andere met een blauwe weerschijn. Zo’n opvallende soort is makke-
maaltje geweest zijn!
lijk te identificeren: Lytta vesicatoria, de ‘Spaanse vlieg’. Deze soort werd als medicijn
Omdat de vogel niet kon vliegen was hij op het land hulpeloos; een makkelijke voedselprooi
gebruikt en was onder de naam cantharidum standaard aanwezig in de medicijnkist van de
voor de mens. Maar in het water kon hij zeer goed ‘vliegen’. Het was een krachtig zwem-
VOC chirurgijns. Lytta vesicatoria bevat een sterk irriterende, blaartrekkende stof, canthari-
mer en duiker. Er wordt dan ook wel getwijfeld aan de theorie dat de mens de soort zou
dine. De kevers werden in delen of vermalen met een pleister op de huid geplakt.
hebben uitgeroeid. Misschien konden alleen de zieke en zwakke exemplaren makkelijk
Eén klein afgescheurd stukje was echter niet thuis te brengen. Het was niet duidelijk van
gevangen worden, hoewel de vogel tijdens de vier weken durende broedperiode natuurlijk
welk keveronderdeel het een fragment was en het was niet terug te vinden op een complete
zeer kwetsbaar was.
Lytta. Het was gladder van oppervlak met daarin een eigenaardig groefje, dat geen artefact
In ieder geval zijn de twee laatste exemplaren doodgeslagen op drie juni 1844 op het eiland-
leek. Door het groefje was de soort te vinden: Cetonia aurata, de gouden tor, die zit er vol
je Eldey voor de zuidwest kust van IJsland waarbij het ei vertrapt werd.
mee. Het stukje bleek een deel van een dij te zijn. Wat een prachtige kevers zijn dat met hun zacht glanzend groene kleur en gouden tot rood-
Alca impennis
koperen weerschijn. En met witte dwarsstreepjes van dicht viltige haartjes op de dekschilden
Zu dick ist dein Bauch
en groefjes in de vorm van exotische lettertekens over hun compacte, ovale lichaam. De
Wärest du kleiner
glans die bij sommige kevers zó fel spiegelt dat ze als het ware bijna onzichtbaar worden,
Flügest du auch
wordt bij Cetonia aurata getemperd door een microscopisch fijn, netvormig reliëf. Stuk voor stuk juweeltjes, een insectendoos vol een schat. Romeinse graveurs van edelstenen keken
De reuzenalk stond in Bretagne (Frankrijk) bekend als de Pen Gwyn, wat ‘witoog’ betekent,
volgens Plinius van tijd tot tijd naar een Cetonia om hun ogen tot rust te laten komen. De
naar de grote witte vlek vóór zijn oog. Toen onze voorouders in de zestiende eeuw het
kleur groen geldt nog steeds als rustgevend.
Zuidelijk Halfrond bereikten, troffen ze daar op hun Pen Gwyn lijkende vogels aan, die
Maar wat deed dit stukje tussen de medicinale Spaanse vlieg? Een abusievelijke misidentifi-
echter helemaal niet verwant waren. Nu is de echte Pen Gwyn uitgestorven, maar de ‘pseu-
catie bij het verzamelen of bij de verwerking kan worden uitgesloten, aangezien de kevers
do’ pinguins zijn er nog.
heel verschillend van vorm zijn. Een eerste gedachte was dat een leverancier het middel
In de hele wereld zijn nog ongeveer tachtig opgezette exemplaren van de reuzenalk
wellicht had versneden met een eenvoudiger te verzamelen grondstof. Toen ik mij later
bewaard gebleven. Het exemplaar van het Zoölogisch Museum is waarschijnlijk tussen 1838
meer in de historische entomologie verdiepte, bleek dat de medicinale werking niet alleen
en 1840 gekocht van naturaliënhandelaar G.A. Frank Sr. in Amsterdam. Ook bezit het muse-
aan Lytta vesicatoria werd toegeschreven maar ook aan diverse andere soorten glanzend
um nog een ei van de uitgestorven vogel. Het werd aan het begin van de negentiende eeuw
groene kevers, inclusief Cetonia aurata en verwanten. In de eeuwen voor Linnaeus heetten
door een Franse walvisvaarder aangevoerd en kwam in bezit van het Zoölogisch Museum via
zelfs diverse glanzend groene kevers Cantharis. Niets versneden dus, gewoon goede han-
het Rijksmuseum te Leiden.
delswaar van gemengde samenstelling.
Hoewel de mens zeker een rol heeft gespeeld bij het uitsterven van de reuzenalk, menen sommige wetenschappers dat de mens hier niet voor verantwoordelijk kan worden gehouden. De Pen Gwyn was door zijn postuur en levensstijl al ruim vóór 1844 gedoemd te verdwijnen.
26
Anne kox - Collectie: Universiteitsmuseum De Agnietenkapel
René van Beek - Allard Pierson Museum
MODEL ZEEMANEFFECT
ROMEINS TEMPELTJE
Mijn favoriete object is het model dat de Amsterdamse natuurkundige en Nobelprijswinnaar
In één van de depots van het Allard Pierson Museum staat een model van een antiek
Pieter Zeeman ontwierp en liet maken om in het onderwijs de details van het door hem ont-
Romeins gebouw uit het centrum van Rome. Dit model dateert van het eind van de acht-
dekte effect (nu bekend als Zeemaneffect) te illustreren. Het is een bijna ontroerend een-
tiende eeuw en is gemaakt van kurk. In 1967 werd het voor het museum aangekocht uit een
voudig voorwerp, dat bestaat uit een metalen pijl met pijlpunt en twee ‘stabilisatoren’ aan
particuliere verzameling. Het model stond afwisselend in de opstelling en in het depot van
het eind, die staat op twee eenvoudige voeten. Aan de pijl zijn twee metalen cirkels beves-
het museum en zal binnenkort in de Romeinse afdeling zijn terug te vinden.
tigd, zodat het lijkt alsof de pijl het vlak van deze cirkels doorboort. Aan elke cirkel is weer
Elke reiziger die met de trein naar Rome komt, ziet vlak voordat de trein bij station Termini
een rood bolletje bevestigd, met daaraan een pijltje dat een bewegingsrichting aangeeft.
tot stilstand komt, links de ruïnes van een antiek gebouw liggen. Eigenlijk zijn het de resten
Verder is aan de pijl nog een staafje bevestigd met daaraan twee rode bolletjes. Het geheel
van een brongebouw of nymphaeum dat aan het eind van de derde eeuw na Christus in de
dient om op aanschouwelijke wijze de elektronenbewegingen te demonstreren die voor het
tuinen van Licinianus werd gebouwd. Pas later kreeg het gebouw de naam van de tempel
Zeemaneffect verantwoordelijk zijn.
van Minerva Medica, nadat een beeld van de godin Minerva met een slang was gevonden.
Waarom is dit zo’n bijzonder voorwerp? In de eerste plaats omdat het in al zijn simpelheid
Dit gebouw was één van de bezienswaardigheden voor toeristen in de achttiende eeuw die
een wonderlijke schoonheid heeft. Ook wie niets weet en wil weten van elektronenbewe-
tijdens hun Grand Tour Rome aandeden. Het was niet ongebruikelijk dat deze reizigers als
gingen wordt getroffen door de intrigerende vormen en de gedetailleerde afwerking.
souvenir een kurken model van bekende klassieke gebouwen mee naar huis namen. Het
Het voorwerp dateert van het begin van de twintigste eeuw. Wie het gemaakt heeft is
model van de tempel van Minerva Medica in het Allard Pierson Museum is zo’n souvenir dat
onbekend; wel weten we dat Zeeman de opdrachtgever was. Het is lange tijd in het onder-
rond 1775 werd gemaakt door een van de bekendste makers van kurkmodellen, Antonio
wijs in gebruik geweest, in ieder geval tot mijn studietijd in de jaren zestig. Het stond tot
Chichi. Van hem zijn ongeveer veertig kurkmodellen bekend die voor een deel ook
voorkort in een kast op de kamer van Prof. Van Linden van den Heuvell maar is onlangs ver-
gesigneerd zijn.
wijderd in verband met de sanering van het gebouw Valckenierstraat 65/67 wegens asbest-
Voordat een achttiende-eeuwse kurksnijder begon met het bewerken van kurk, werd het
problemen. Het bevindt zich nu in het depot, maar hopelijk zal het binnenkort een plaats
eerst in elkaar geperst. Hierna werd het oppervlak glad gemaakt met spekvet, schaven en
vinden in de nieuwe tijdelijke locatie van een deel van de natuurkundigen aan de Wibaut-
mesjes. Daarna werd met een uitgelezen instrumentarium van mesjes en priemen de gewen-
straat.
ste vorm uitgesneden en werden de details van het bouwwerk ingekerfd. Met lijm en spijkertjes werden losse onderdelen aan elkaar verbonden. Om het geheel af te maken werden er kleine plukjes mos aangebracht waardoor een echt pittoresk model ontstond. Zeer precies werden alle details aangegeven, zoals elke afzonderlijke baksteen. Het kurken bouwwerk in het Allard Pierson Museum, dat bijna veertig centimeter hoog is en 46 centimeter in het vierkant, staat op een houten frame en de grond waarop de ruïne staat, is gemaakt van een soort bitumen of teer. Het originele bakstenen gebouw met twee verdiepingen kende een monumentale koepel waarvan een groot deel is ingestort toen het gebouw in het begin van de negentiende eeuw door de bliksem werd getroffen. Het kurken model toont het gebouw in een betere staat dan waarin het tegenwoordig verkeert. Op de onderrand van het model is tekst in het kurk gesneden: op een zijkant lezen we Tempio di Minerva Medica, een andere kant draagt de signatuur Chichi en een derde kant geeft een schaalverdeling aan (Scala di Palmi Romani) waaruit blijkt dat Chichi zich zeer precies aan de maten van het gebouw heeft gehouden. Van deze kurken tempel gewijd aan Minerva Medica zijn vrijwel identieke exemplaren bekend in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, in Berlijn, Kassel en Darmstadt. Het model van de tempel vertoont veel gelijkenissen met prenten van Piranesi die hetzelfde gebouw als onderwerp had gekozen. In tegenstelling tot de tweedimensionale souvenirs zoals schilderijen en prenten met onderwerpen uit de klassieke tijd, waren de kurkmodellen zeer geschikt als onderwijsmateriaal. Daarmee past dit model goed in een universitair museum waar het onderwijs immers een belangrijke plaats inneemt.
27
Michiel Bootsman - Allard Pierson Museum
Cor Snoek - Collectie: Universiteitsmuseum De Agnietenkapel
RAADSELACHTIG ALS DE SFINX.
NOBELPRIJS-OPSTELLING
Foto: Michiel Bootsman
Mijn keuze: een collectie van ongeveer zevenhonderd unieke glasnegatieven die ik veertien
Omstreeks 1900 wist men dat licht een golfverschijnsel is, en dat golven een golflengte en
jaar geleden onder ogen kreeg. Bij een interne verhuizing van de fotoafdeling van het
een frequentie hebben die de kleur van het licht bepalen. Het geheel van alle golflengten
Allard Pierson Museum kwamen er vele kisten met grote glasdia’s tevoorschijn, niets bijzon-
die een lichtbron uitstoot, noemt men een spectrum. Van sommige lichtbronnen, onder
ders, allemaal kopieën uit boeken. Alhoewel… onder in een kist ontwaarde ik ineens een
andere van gasontladingen, bestaat het uit zeer smalle lijnen; spectraallijnen.
aantal doosjes met opschriften als Lumière en Bonfils. Het bleek om originele glas-
In 1896 nam Pieter Zeeman voor het eerst waar dat spectraallijnen een splitsing vertoonden
negatieven te gaan, foto’s gemaakt rond het jaar 1900! Een ware vondst die me jaren heeft
als zij werden uitgezonden in een magneetveld. Zeeman ontdekte dat spectrallijnen afkom-
beziggehouden. Ik zal vertellen waarom.
stig van een natriumvlam, in meer lijnen gesplitst werden zodra de vlam zich in een mag-
Het was snel duidelijk dat het ging om foto’s van de Middellandse Zee, met name om land-
neetveld bevond. Een verschijnsel dat later het Zeemaneffect zou worden genoemd. Lorentz
schappen en stadsgezichten uit Egypte en Turkije. Maar wie de maker is, en hoe deze verza-
kon dit verschijnsel verklaren. Samen onvingen zij in 1902 de Nobelprijs voor hun ‘onder-
meling in het Allard Pierson Museum is terechtgekomen, is en blijft een raadsel tot op de
zoekingen.’
dag van vandaag.
De verklaring van Lorentz ging ervan uit dat spectraallijnen het gevolg waren van trillende
Dat de foto’s gemaakt zijn tussen circa 1890 en 1910 is snel uitgevonden, eenvoudigweg
deeltjes in de atomen die een negatieve lading moesten hebben (later bekend als elektro-
omdat dit met Oost-Indische inkt achter op de glasplaten staat geschreven. Zeer exact staat
nen).
op elke foto de plaats, de datum, vaak ook nog het uur van de dag en zelfs allerlei fototech-
Als de atomen zich in een magneetveld bevonden, kon deze trilling ontbonden worden in
nische informatie vermeld. Alles in het Frans overigens. De tekst bij de foto van de Sfinx
een component in de richting van het magneetveld en een loodrecht daarop. De component
luidt: Sphynx, 2e et 3e pyramides (Chephren et Myc.) 31 oct. 1904, 10 h. Inst. Suter. Pl. Lum.
in de richting van het veld zou niet door het veld beïnvloed worden, de loodrechte compo-
r.D. pyr. Het laatste betekent waarschijnlijk dat het gaat om een opname die werd gemaakt
nent wel.
met een objectief en/of camera van de firma Mêller-Suter. Dat het voorbewerkte glas-
Want wat is het geval: de lading die loodrecht op het veld trilt, kan vervangen worden
negatief afkomstig was van de firma Lumière en, tenslotte, dat het negatief ontwikkeld
gedacht door twee ladingen die tegen elkaar in draaien in het vlak dat loodrecht op het
werd met de ontwikkelstof Pyrogall of Pyracatechol.
magneetveld staat. Bij het aanzetten van het magneetveld zal de ene versneld worden, ter-
Dit alles geeft een aardig beeld van de stand van fotografie rond 1900. Sinds de uitvinding
wijl de andere wordt vertraagd.
van de fotografie rond 1830, waren er meerdere procédés geïntroduceerd. Het principe van
Een enkelvoudige spectraallijn zou in dit model worden opgesplitst in drie componenten. De
het maken van een negatief vóór het maken van een positieve afdruk op papier werd pas
middelste lijn staat op de plaats van de oorspronkelijke. De andere twee op gelijke afstand
tegen het eind van de negentiende eeuw geïntroduceerd. Er ontstond vrijwel direct een
ervan. De component die evenwijdig aan het magneetveld gepolariseerd is, de pi-compo -
soort massaproductie, men kon ‘eenvoudigweg’ een doosje met voorbewerkte glas-
nent (pi: parallel) valt samen met de oorspronkelijke lijn. Aan weerszijden hiervan ziet men
negatieven kopen, die van tevoren in houten cassettes werden gedaan, en die pas veel later
de sigma-componenten (sigma: senkrecht: loodrecht) die loodrecht op het magneetveld
ontwikkeld hoefden te worden. Nog steeds moest men een grote houten camera en een ste-
gepolariseerd zijn. Bij waarneming in de richting van het veld zullen alleen de sigma-com-
vig statief meeslepen en diende de foto vele minuten lang belicht te worden, maar het was
ponenten te zien zijn, die dan circulair gepolariseerd zijn; de een links- en de ander rechts-
al een hele verbetering. Voordien werd een volledige rijdende donkere kamer mee-
om.
genomen, voortgetrokken door muilezels, en werd ter plekke een natte plaat gemaakt,
Voor de verklaring van de waarnemingen van Zeeman was dit voldoende, de apparatuur
geschoten en ontwikkeld.
was niet in staat de lijn echt te splitsen. Wel trad een verbreding van de oorspronkelijke lijn
Ondertussen gaat het mij natuurlijk ook nog om de historische waarde en het exotische van
op, waarvan ook de polarisatie met de verklaring overeenstemde. Dat er aan dit model wel
de plaatjes. Er zijn bijzondere foto’s van havens met zeilschepen, straten met paarden en
wat schortte, bleek uit het feit dat dit patroon -het normale Zeemaneffect- in de praktijk
koetsen en van een Cairo dat nog bestaat uit lege heuvels. De aardigste vind ik de afbeeldin-
zelden voorkomt. Meestal ziet men het anomale Zeemaneffect, een fijnere splitsing van de
gen van de Sfinx die nog niet of nauwelijks is uitgegraven.
spectraallijn in meer dan drie componenten.
Ik had ooit eerder een poging gedaan om een foto van de haven van Smyrna terug te plaat-
Pas het atoommodel van Bohr en de kwantumtheorie zouden het mogelijk maken het
sen in het tegenwoordige Izmir (Turkije). Zonder enig resultaat helaas. Kilometerslange
Zeemaneffect goed te begrijpen. Maar niet vóór 1925, toen het atoommodel gecomple-
wandelingen leverden geen enkel herkenningspunt op.
teerd werd met de invoering van de spin van het elektron door Uhlenbeck en Goudsmit.
Toen ik een paar jaar geleden voor het eerst naar Egypte ging, nam ik een afdruk van de Sfinx mee. Deze keer had ik uiteraard meer resultaat. Door het zand van de opgravingen
De opstelling die Pieter Zeeman kocht van het geld van de Nobelprijs, bestaat uit een licht-
was het toenmalige -hoge- fotografische standpunt echter onbereikbaar geworden. De
bron, een kwik-gasontladingslampje dat zich bevindt tussen de polen van een electromag-
Sfinx ziet er trouwens wèl iets anders uit. Ik was er overigens ook niet precies om 10 uur…
neet. Een lens om de lichtbron op de spleet van de spectrograaf af te beelden en een filter om alléén het licht van de groene kwiklijn door te laten. Een belangrijk onderdeel van de opstelling is de echelonspectrograaf. Deze bestaat uit een collimator die het licht evenwijdig maakt, een echelon dat de verschillende componenten van de lijn (iets) verschillende richtingen geeft en een kijker waarmee de gesplitste lijn –het interferentiepatroon- bekeken kan worden.
28
Martinus Gijswijt - Zoölogisch Museum Amsterdam
BRONSWESPEN
Deze opstelling laat een anomaal Zeemaneffect zien van de groene kwiklijn met een
Op de afdeling entomologie van het Zoölogisch Museum liggen minstens vijftigduizend
golflengte van 546 nanometer. Deze lijn splitst in negen componenten. De totale splitsing is
bronswespen. Hoe kom je ertoe om een verzameling aan te leggen van dieren, twee tot
maar klein, ongeveer 0,027 nanometer, zodat het scheidend vermogen van het te gebruiken
vier millimeter groot, terwijl er weinig over bekend is?
instrument tenminste 20.000 moet zijn. In deze opstelling van Pieter Zeeman levert de inter-
Het was in 1949 dat wij al een paar jaar aan het botaniseren waren in de rietlanden van het
ferometer met het echelon (een traptralie met 30 treden van 7,5 millimeter glas met een
Nieuwkoopse plassengebied. Veel moois en zeldzaams vonden we: prachtige, nu zeer
bre-kingsindex van 1,6) een scheidend vermogen van 300.000, dus ruim voldoende voor het
zeldzame moerasplanten. Plantensociologie was toen een tamelijk eenvoudig bedrijf. We
waarnemen van de splitsing. De breedte van de treden is echter zó gekozen, dat het patroon
wilden meer te weten komen over het samenspel tussen planten en dieren. Het woord
beter zichtbaar is. Als alles goed is ingesteld, ziet men door de kijker één enkele lijn als de
ecologie kenden we nog niet. De werkterreinen werden daarom overzichtelijk verdeeld:
magneet uitgeschakeld is. Zet men de magneet aan, dan splitst de lijn in negen componen-
vogels, zoogdieren, insecten. Die laatste groep leek wat groot, maar als je alleen naar para-
ten. En met behulp van een polarisator kan men aantonen dat de middelste drie evenwijdig
sieten keek, kon je een aardig beeld krijgen van de wederzijdse interactie tussen insecten en
aan en de buitenste loodrecht op het magneetveld gepolariseerd zijn.
planten, en daarmee inzicht in de fluctuaties van de populaties, dachten we. Voor de insecten gingen we te rade bij de heer Dirk Piet van het entomologisch museum in Amsterdam. Die was bereid ons op een avond iets te vertellen en te laten zien. Dat gebeurde in de toenmalige behuizing aan de Zeeburgerdijk. Hij was heel onderhoudend, maar vond ons wel wat ambitieus. Hij verwees ons naar de heer J.G. Betrem in Deventer die specialist was in parasitaire vliesvleugeligen, Hymenoptera. Het lukte spoedig een afspraak te maken. Op 27 december 1950 ging ik een dagje op bezoek. In zijn serre stond een wand geheel bedekt met boeken over Hymenoptera en ik schreef een bloknoot vol met titels. Duizelig ging ik ‘s avonds weg. Bij de deur klopte hij me op de schouders en zei: ‘Als je serieus een mooie en aardige groep wilt bestuderen, kijk eens naar de bronswespen, de Chalcidoidea.’ De collectie bronswespen in Amsterdam bestond uit dieren die de heer J.Th. Oudemans op de Veluwe verzamelde. Na zijn overlijden kwam de collectie in Amsterdam terecht. De collectie omvatte enkele tientallen soorten. Nauwelijks een verzameling te noemen. Zo ging ik aan de gang. Er was geen moderne determinatietabel te vinden, de laatst bruikbare was een Zweedse uit 1876. Een naam vinden voor een gevangen exemplaar was een belevenis. Maar mooi en veelvormig dat ze waren! Of het nu geestelijke luiheid of niet aflatend fanatisme is, tot op de dag van vandaag heb ik de bronswespen niet meer verlaten. En nu staat zij daar in het Zoölogisch Museum van de Universiteit van Amsterdam: een van de grootste collecties Chalcidoidea van het vasteland van Europa. De verzameling Nederlandse bronswespen telt nu zo’n 960 soorten, tegen nog geen honderd in 1950. Daar komen nog een kleine zevenhonderd soorten uit de rest van Europa bij. Ergens tussen de vijftig en honderdduizend exemplaren. Dan blijkt weer eens wat een handzame groep dit is: met een gemiddelde lengte van drie millimeter passen er veel dode wespen in een doos. We zijn ver afgedwaald van de rietvelden van weleer. Van de vochtige warmte en moerasgeuren in de natuur naar de droogte en naftalinedampen in zonloze ruimtes. Maar toch, zoveel vormen en kleuren, je blijft van de ene verbazing in de andere vallen. Zou er niet ergens iemand zijn, die het stokje wil overnemen?
29
Harry van Oorschot - Zoölogisch Museum Amsterdam
Rein Spoorman - Universiteitsmuseum De Agnietenkapel
ONBESCHREVEN BLAUWTJE
HOBBEL MYSTERIE
Mijn schat is de hele Palaearctische collectie dagvlinders die zich bevindt op de afdeling
Naast mijn muziekwetenschappelijke werk speel ik als saxofonist/fluitist in onder meer een
Entomologie van het Zoölogisch Museum. Na zo’n veertig jaar werk aan de collectie die
Molukse popgroep. Een groot deel van het repertoire bestaat uit traditionele liederen die
ondertussen vierduizend dozen telt, is het moeilijk om er één soort uit te halen en die mijn
wij met eigentijdse instrumenten uitvoeren. Lange tijd heb ik me verbaasd over het feit dat
schat te noemen.
mijn collega’s bleken te beschikken over een schijnbaar onuitputtelijk arsenaal aan liederen,
Er zijn wel diverse geslachten die mij meer boeien dan andere. Dat zijn de probleemgroepen
die iedereen uit het hoofd kon meespelen. Toch kon bijna niemand mij helpen aan de orig-
die zich niet zonder meer op naam laten brengen. Van de blauwtjes (Lycaenidae) is dat het
inele opnamen.
geslacht Satyrium met onder andere de soort marcidum. Deze werd in 1921 beschreven door
Sinds enkele jaren produceer ik voor het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) in samen-
Riley aan de hand van twee vrouwtjes uit West-Iran. Van het mannetje was niets bekend.
werking met PAN Records een serie c.d’s. Voor de opnamen wordt geput uit het geluids-
In 1984 was ik met Bert van den Brink op expeditie in Zuidoost Turkije, in de provincie
archief en zo kwam ik erachter dat er wel degelijk oude opnamen uit de Molukken bestaan.
Mardin. Op zes juni waren we de dag begonnen zoals gewoonlijk, dat wil zeggen dat we
De uitgave van een serie c.d’s met deze opnamen staat al jaren hoog op mijn verlanglijstje.
minstens om de tien kilometer het terrein ingingen. We waren zo al uren bezig, hellingen
Tot nu toe is het echter niet gelukt om voor de ontsluiting en conservering fondsen te ver-
op en af, en hadden al circa dertig dagvlindersoorten te pakken, waaronder een serie
werven.
Satyrium abdominalis. Op een gegeven moment kreeg ik de bekende schop van het paar d:
Het gaat om de zogenaamde Hobbelcollectie; een verzameling van 83 grote zwarte schellak
hier klopte iets niet..
platen die te voorschijn kwamen uit de depots vlak na de dood van de toenmalige conser-
Ik zocht een beetje schaduw op achter een groot rotsblok en deed de verzamelde dieren in
vator muziek, Jaap Kunst. Hoe deze unieke collectie platen ooit in de depots is beland, is tot
mijn hoed. Alles wat niet tot Satyrium behoorde ging weer in de vangpotten terug, en de
nu toe onduidelijk.
rest werd stuk voor stuk bekeken. Met de vrouwtjes kwam ik eerst niet veel verder, ik vond
Alle privécor respondentie, dia’s, foto’s, platen en muziekopnamen van Jaap Kunst zijn in
wel variatie maar begreep niet wat ik daarmee moest aanvangen. De mannetjes gleden een
1963 verkocht aan de Universiteit van Amsterdam. De overdracht van de collectie is niet
voor een door mijn handen totdat ik een dier had dat anders was, maar wat was het ver-
vlekkeloos verlopen en een groot deel van de correspondentie met bestuursambtenaren in
schil? Plots werd het duidelijk, dit dier had een androconien vlek op het middenveld van de
Nederlands Indië is in de loop der jaren verloren gegaan. Waarschijnlijk is daarmee ook de
voorvleugels, dat de mannetjes van de Satyrium abdominalis niet bezitten. Snel bekeek ik
informatie over de collectie geluidsopnamen van Hobbel verdwenen.
wéér alle mannetjes. Ik bleek er een paar te hebben met een vlek en een aantal zonder. De
De platen bevatten interviews en muziekopnamen (waarschijnlijk) gemaakt rond 1948 op
mij bekende soorten met zo’n vlek, spini en acaciae, vielen zonder meer af. Dus nu con-
verschillende plaatsen van de midden- en zuidoostelijke Molukse eilanden. De verzameling
troleerde ik de vrouwtjes nogmaals. Nu zag ik dat ook zij in twee groepen verdeeld konden
is sinds 1999 gedeponeerd bij het Nederlands Audiovisueel Archief (NAA) in Hilversum.
worden, en snel werden alle abdominalis vrouwtjes opzij geschoven. Met hernieuwde moed
De in totaal bijna vierhonderd muziekopnamen omvatten zowel traditionele als moderne
keek ik verder, tot het plots tot mij doordrong dat wij de Satyrium marcidum hadden gevan-
muziek, instrumentaal en vocaal uitgevoerd. Opgenomen zijn rituele gezangen, krijgs-
gen. Voor het eerst in Turkije, en voor het eerst een mannelijk exemplaar!
dansen, lagu Ambon , menari, katredji, krontjong, dansliederen, vis-en vaarliedjes, Neder-
Toen de kreet ‘marcidum’ langs de hellingen donderde, kwam mijn vriend Bert verschrikt
landse liederen, kerkliederen, koorgezangen, kinderliedjes, en instrumentale stukken.
aanlopen in de veronderstelling dat ik een zonnesteek opgelopen had. Niets was minder
De collectie ligt opgestapeld in twee grote dozen. De platen 73 t/m 79 ontbreken. Maar ook
waar. Een gezamenlijke zoektocht leverde 75 mannen en 17 vrouwen op. We waren pas op
ontbreekt alle informatie over de acquisitie. Slechts de naam Hobbel, op sommige hoezen
de helft van de expeditie en met nog eens tien dagen voor de boeg kon deze al niet meer
aangeduid als Hoebel, en wat vage potloodkrabbels zijn nog te onderscheiden. In de loop
stuk.
der tijd zijn de aantekeningen, geschreven met vetkrijt op de platen en met potlood op de
Van Mardin trokken we verder naar het oosten tot we in de provincie Hakkari, aan de grens
hoezen, voor het grootste deel verdwenen.
met Irak, aankwamen. Hier verzamelden we op 9 juni bij Uludere. Op weg daar naartoe
In 1970 zijn de platen door studenten muziekwetenschap overgezet op spoelenbanden. Aan
hadden we geen enkele marcidum gezien, maar hier was het weer raak: 22 mannetjes en
de hand van deze banden kon ik min of meer de inhoud bepalen. Hierna moeten de platen
één vrouwtje verzamelden we. En weer kreeg ik dat gevoel dat er iets niet klopte. We kon-
zo optimaal mogelijk worden omgezet door een technicus die goed overweg kan met de
den ze echter niet meer met de dieren uit Mardin vergelijken omdat die al veel te droog
oude apparatuur. Maar vóórdat de platen kunnen worden overgezet, moet er eerst het een
waren en zouden breken als ze onderzocht werden. We moesten dus wachten tot we thuis
en ander worden uitgezocht. Wie was Hobbel, wanneer leefde hij precies en waarom heeft
waren.
hij die opnamen gemaakt?
In Amsterdam gekomen werden deze dieren direct geprepareerd. Het bleek dat we in
Het moet een officiële expeditie zijn geweest, want de bezochte gebieden zijn zelfs nu nog
Uludere de nominaatvorm te pakken hadden gekregen, maar dat de dieren uit Mardin zó
moeilijk te bereizen. De opnamen zijn voornamelijk gemaakt tijdens officiële gelegenheden
afweken van de nominaatvorm, dat we die konden beschrijven als de nieuwe ondersoort
en in officiële gebouwen. Bronnen op de Molukken menen zich te herinneren dat de
Satyrium marcidum mardinum.
Nederlandse KNIL-delegatie met een boot de eilanden afreisde en opnamen maakte.
Later bleek tussen ons materiaal het onbeschreven blauwtje buzelmavi te zitten. In 1994
Het lijkt er sterk op dat de opnamen zijn gemaakt in 1948, toen de onderhandelingen over,
beschreven wij Melitaea collina lokmani, en nu zitten we nóg met een onbeschreven
en de voorbereidingen van de soevereiniteitsoverdracht door het Koninkrijk der
blauwtje.. Elk jaar wordt de collectie aangevuld met nieuwe schatten. Ik ben trots op ‘mijn’
Nederlanden aan de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië in volle gang waren.
museum waar onze collectie zo goed is ondergebracht.
De registraties benadrukken sterk het eigen karakter van het Oost Indonesische cultuur-
30
goed. Ook de verbondenheid met het moederland Nederland komt in de opnamen tot ui-
verschaffen. Een aantal muzikanten of betrokkenen, hoewel oud, zijn nog in leven waar-
ting. Het is denkbaar dat de uitzendingen tegenwicht boden aan de Indonesische repu-
door het nu nog mogelijk is om tot een waarheidsgetrouwe beschrijving van de opnamen
blikeinse gedachte van éénheid en verbondenheid van de verschillende volkeren in de
te komen en de achtergronden ervan te achterhalen.
archipel.
Hoewel het historische opnamen zijn, gaat het om een nog steeds levende traditie. De
De opnamen zijn gemaakt in stadjes en havendorpen. Er zijn ook opnamen uit gevangenis-
liederen en muziekstukken vormen een belangrijke inspiratiebron voor actuele muziek-
sen, zoals muziekstukken gespeeld door het ‘orkest van de Boei’ van Ambon en Saparua.
beoefening, ook van de jonge generatie Molukkers. Met het toegankelijk maken van deze
Waarschijnlijk had Hobbel hier via zijn contacten met bestuursambtenaren makkelijk toe-
unieke opnamen kunnen de originele bronnen worden beluisterd.
gang toe. Zo ligt de gevangenis, de boei, van Saparua-stad vlak naast de voormalige con-
Ontsluiting zou ook erkenning van de waarde van het Moluks cultureel erfgoed betekenen.
troleurwoning. Toch is niet altijd gekozen voor de gemakkelijkste weg. Hobbel heeft zich
Dit is zowel voor de eerste generatie als voor latere generaties van groot belang voor de
kennelijk ook laten informeren over kwalitatief goede muzikanten, zangers en ensembles.
beleving van de eigen culturele identiteit. Ontsluiting van de Hobbelcollectie zou een bron
Dit blijkt onder meer uit de opnamen gemaakt in Hatalai op het eiland Ambon, een zeker
van inspiratie voor (Molukse) muziekgroepen en een basis voor muzikale vernieuwing en
in die tijd, moeilijk toegankelijk dorp in de bergen.
een verrijking van het Nederlandse muziekleven betekenen.
Naast muziekopnamen bevatten de banden ook interviews van een zekere De Groot; inleidende radiopraatjes met muziekvoorbeelden en toespraken ter gelegenheid van festiviteiten op Ambon rondom het 50-jarig regeringsjubileum en de kroning van koningin Juliana. Dit zou tevens kunnen duiden op het vermoedelijke jaar van de opnamen, 1948. Sergeant majoor E. Pattisina zegt in zijn toespraak in de militaire kantine op Ambon letterlijk: ‘Met dankbaarheid grijp ik de gelegenheid aan om enkele woorden te richten tot de wapenbroeders in Nederland ter gelegenheid van 31 augustus [..] over enkele dagen zullen wij deze dag weder vieren.’ Navraag bij de Wereldomroep bevestigde dat er van 1 maart 1947 tot 1 april 1948 inderdaad een zekere M. de Groot werkte bij de Wereldomroep. De Groot was redacteur en heeft de dienst verlaten in verband met zijn verhuizing naar Indonesië. Hij deed ook interviews in de overige rijksdelen. Bij de Wereldomroep ligt nog een oude plaat met opnamen van De Groot gemaakt op Curaçao. Hierop was zijn stem te herkennen. De Engelse aantekeningen op de platen en hoezen bevatten aanwijzingen voor studiotechnici. In een van de platenhoezen is een opneembon (28-02-1949) aangetroffen van Radio Indonesia studio Batavia. Ook hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de platen ooit bedoeld en gebruikt zijn voor radiouitzendingen. De opnamen moeten dan vóór 1949 zijn gemaakt. Tot nu toe zijn slechts twee fragmenten van al deze opnamen gepubliceerd op een plaat; The Columbia World Library of Folk and Primitive Music, Indonesia (1961). Inmiddels is een overeenkomst tussen Jaap Kunst en Columbia teruggevonden tussen de enorme stapel correspondentie. De Molukken kennen een grote culturele diversiteit. Er wordt een groot aantal verschillende talen gesproken. De Molukken vielen tot 1948 onder Nederlands bestuur. Daarna werd de eilandengroep deel van de Republiek Indonesië waarop snelle modernisering, en culturele veranderingen volgden. De Molukse eilanden kennen een zeer rijke muziekcultuur die tot nu toe nauwelijks is gedocumenteerd. Het grootste deel van de liederen en instrumentale stukken is mondeling van generatie op generatie overgeleverd. Veel liederen worden gezongen in lokale talen en zijn typisch voor een bepaald gebied. Maar ook heeft er veel uitwisseling tussen de eilanden en dorpen plaats gevonden, met als gevolg vele variaties op dezelfde basistekst en -melodie. Bij de verschillende generaties Molukkers is sprake van een groeiende belangstelling voor de eigen geschiedenis en wortels van de cultuur. Informatiebronnen buiten de mondelinge overlevering zijn -ook op de Molukken zelf- echter schaars. Deze Nederlandse Hobbelcollectie is de enige bekende verzameling met oude opnamen van Molukse muziek. In Nederland leeft een relatief grote Molukse gemeenschap die belangrijke informatie kan
31
Marijke van der Zwaag - Bijzondere Collecties Universiteitsbibliotheek
Isaac Isbrücker - Zoölogisch Museum Amsterdam
DE MONINCKX AT L A S
LA CEPÈDE
Het zal zo’n twintig jaar geleden zijn, dat mij de platen met afbeeldingen van planten uit
La Cepède (1756 - 1825), een beroemd Frans natuuronderzoeker, werd Bernard-Germaine-
de Moninckx Atlas werden getoond. Enkele jaren daarvoor was ik tamelijk toevallig
Étienne de la Ville-sur-Illon, Graaf van La Cepède gedoopt. In 1803 stelde hij het nieuwe vis-
begonnen met het tekenen van bloemen en planten. Ik vond een kennelijk uit een boeket
sengeslacht Corydoras op door één soort, Corydoras geoffroy, te beschrijven, die ook nieuw
losgeraakte iris op straat, en in het natekenen van die ene prachtige bloem had ik zoveel
was voor de wetenschap. Hij baseerde zijn beschrijving op een mannetje in broedtooi, van
plezier dat ik meer planten ging zoeken om te tekenen.
zo’n zes en halve centimeter lang. De originele beschrijving was zo summier en ontoereik-
Al snel kwam ik hierdoor in de Hortus Botanicus op de Plantage Middenlaan terecht. Ik had
end dat de soort zonder bestudering van het beschreven exemplaar nauwelijks tot niet te
het geluk dat de toenmalige directeur van de Hortus, de heer Wiering en de wetenschap-
achterhalen was. La Cepède gaf geen afbeelding van de vis en de interpretatie van zijn
pelijk medewerker de heer Hogervorst beiden zeer welwillend tegenover mijn tekenpogin-
karige beschijving laat veel aan de fantasie over. De weinige details waren bovendien
gen in de tuin stonden. Genereus stonden ze me toe delen van de mooie en soms bijzondere
onnauwkeurig en het exemplaar ging ook nog eens verloren, waarschijnlijk al rond 1840.
bloemen en planten af te knippen of uit te graven en mee naar huis te nemen. Mijn stijl is
Vanaf het begin van onze studie naar de leden van de Corydoradinae, begin jaren zestig,
klassiek, dus heel tijdrovend. Aan een aquarel werkte ik vaak weken. Als het om zeldzaam
hebben we voortdurend gezocht naar het uiterst belangrijke stoffelijk overschot van juist
of moeilijk te missen materiaal ging, bracht ik de plant na afloop terug.
déze vis. Dit hield herhaalde speurtochten naar hem in, in zijn moedermuseum in Frankrijk
De Verborgen Schatten van Minerva, waar ik echter zo graag de aandacht op wil vestigen,
en in andere museumverzamelingen in en buitenEuropa, altijd tevergeefs.
zijn de op perkament geaquarelleerde planten die de heer Wiering mij op een gegeven
Gelukkig raakte de vis pas zoek nadat Achille Valenciennes het tot dan toe enige exemplaar
moment heeft laten zien. Ik kan me nog mijn enthousiasme herinneren toen hij me de pla-
van C. geoffroy had bestudeerd. Hij publiceerde fragmentarische maar ook onontbeerlijke
ten toonde die deel uitmaken van de Moninckx Atlas.
en kenmerkende details over het visje publiceerde.
Hij nam me mee naar de ruime overloop op de eerste verdieping van het Hugo de
La Cepède beschreef zijn nieuwe vis in een deel van het werk Histoire naturelle des pois -
Vrieslaboratorium naast de Hortus. In grote houten kasten lag daar de Moninckx Atlas: meer
sons. Naast Corydoras geoffroy was hierin ook een beschrijving van Cataphractus punctatus
dan vierhonderd op perkament getekende en geschilderde planten die rond 1700 groeiden
opgenomen. Zijn opmerkingen over de laatste waren trouwens niet gebaseerd op eigen
in de Hortus Botanicus. Op de vellen staan voornamelijk uitheemse planten afgebeeld die in
onderzoek, maar werden ontleend aan de beschrijvingen van Bloch.
de zeventiende eeuw –soms in de vorm van zaden, bollen en stekken- waren ingevoerd door
Al enige decennia twijfelde ik aan de ‘wetenschappelijke reden’ waarom La Cepède
de VOC, en die in de Hortus verder waren opgekweekt.
Corydoras geoffroy in een ander geslacht plaatste dan Bloch’s Cataphractus. Naast
De meeste aquarellen werden gemaakt door Jan Moninckx, maar 101 platen zijn van de
Cataphractus punctatus bevatte Bloch’s geslacht oorspronkelijk nog twee andere soorten:
hand van Maria Moninckx (vermoedelijk zijn dochter), 13 van Alida Withoos, en twee van
Callichthys callichthys , een ty-pische pantsermeerval, en Cataphractus costatus, een doorn-
Johanna Herolt-Graff (een dochter van Maria Sibylla Merian). De overige 33 aquarellen zijn
meerval. La Cepède moest minstens één goede reden hebben gehad om zijn nieuwe meer-
niet gesigneerd. Het gaat hier om een grote hoeveelheid bijzondere, soms prachtige platen,
val niet eens met de andere meervallen te associeren. Daarom bekeek ik dit geval onlangs
die veel indruk op mij maakten.
nog eens nauwkeurig en kon een oplossing aandragen voor het probleem van de identiteit
Ze stonden model voor de gravures van Jan en Casper Commelin waar Linnaeus zijn
van de -voor de naamgeving- belangrijkste soort van het geslacht Corydoras.
soortbeschrijvingen van planten in zijn Species plantarum uit 1753 op baseerde. Tot op
Corydoras geoffroy werd traditioneel beschouwd als jonger synoniem van Cataphractus
heden wordt dit werk gebruikt voor plantenstudies.
punctatus, alleen omdat beiden oorspronkelijk in Suriname gevonden en, tussen 1794 tot
Mijn enthousiasme over de Atlas en het levend materiaal uit de Hortus hebben ertoe geleid
1967, ook de enige hier bekende soorten waren. Zo heel vreemd was deze opvatting inder-
dat ik uiteindelijk een flinke collectie door mezelf vervaardigde aquarellen van bloemen en
tijd niet want pas na 1967 werden nieuwe Corydoras soorten gevangen in Suriname.
planten heb opgebouwd. En hoewel ik er niet veel mee doe, is er toch af en toe wat van
Dat Corydoras geoffroy een synoniem was voor Cataphractus punctatus leek steeds
gebruikt. Momenteel heeft Art Unlimited –uitgever van reproducties van kunst- ruim vijftig
onwaarschijnlijker. Nu ben ik ervan overtuigd dat de namen van deze meervallen geen syn-
aquarellen als ansichtkaarten uitgegeven.
oniemen van elkaar kunnen zijn. Het is namelijk de Corydoras octocirrus en niet de
De Moninckx Atlas behoort nu tot de handschriftenverzameling van de Universiteit van
Cataphractus punctatus, die in essentiële details zoals grootte, kleurpatroon en borstvin-
Amsterdam, en wordt bewaard in de Universiteitsbibliotheek. Er zijn plannen de gehele
stekel overeenkomt met de beschrijvingen van de Corydoras geoffroy zoals die summier
Atlas te digitaliseren.
door La Cepède en uitgebreider door Valenciennes gegeven was.
Het lijkt me prachtig om enkele van deze platen weer eens terug te zien. Ze hebben oor-
Met inachtneming van de bepalingen in artikel 75 van de Internationale Code van
spronkelijk niet zozeer een esthetisch maar vooral een wetenschappelijk doel gediend. Toch
Zoölogische Nomencatuur (1985), heb ik zo een exemplaar uit de collecties van het
denk ik dat ik niet de enige ben die vooral door de schoonheid ervan getroffen werd. Ze
Zoölogisch Museum -het holotype van Corydoras octocirrus- aan kunnen wijzen als het oor-
zullen volgens mij veel meer mensen kunnen inspireren en stimuleren.
spronkelijke type van de soort Corydoras geoffroy (Isbrücker, 1999b). Het is een mannetje in bruidstooi (65,7 millimeter standaardlengte, 92,6 millimeter totaallengte), een maat die overeenkomt met de maat die Valenciennes aangaf. Via een buitengewoon ongebruikelijke omweg is zo het in 1795 door de Franse militairen gepikte type van Corydoras geoffroy, na 203 jaar, in Nederland teruggevonden.
32
Ronald Sluys - Zoölogisch Museum Amsterdam
BEREISDE PLAT W O R M E N
De geschiedenis van een speciale verzameling van platwormen, de planaria’s of tricladen,
Gelukkig waren oude aantekeningen en laboratoriumboeken in het museum bewaard
van het Zoölogisch Museum Amsterdam gaat terug tot J. C. C. Loman (1856 – 1929). Nadat
gebleven. Met behulp hiervan kon van de meeste codes achterhaald worden voor welke vin-
Loman zijn aktiviteiten aan het museum had beëindigd werd er lange tijd weinig aandacht
dplaats op de wereld zij staan en op welke datum de dieren verzameld werden. Hierdoor
meer besteed aan deze diergroep. Een nieuwe periode van tricladenonderzoek begon in
blijven de preparaten hun wetenschappelijke waarde behouden.
1976 met de aanstelling van Prof. Dr. Ian. R. Ball (1941 - 2000) aan de Universiteit van
De preparaten werden gereinigd en geregistreerd (mogelijk gemaakt door de
Amsterdam. In het Zoölogisch Museum, bij het toenmalige Instituut voor Taxonomische
stichting UTOPA). Hierdoor is op dit moment de collectie goed beschikbaar voor studie. De
Zoölogie (nu Instituut voor Biodiversiteit en Ecosysteemdynamica) zette hij een platwor-
collectie is van groot belang voor het taxonomische en biogeografische onderzoek aan tri-
menlaboratorium en onderzoeksgroep op. Ball bracht mee een aanzienlijke verzameling
clade platwormen. Om te beginnen is de grote collectie (838 preparaten) van Australisch
van platwormen, hoofdzakelijk tricladen, bestaande uit materiaal geleend van buitenlandse
materiaal belangrijk aangezien onze kennis van Australische wormen zeer beperkt is.
instellingen alsmede exemplaren die hem ter beschikking gesteld waren door collegae. De
Daarnaast bevat de collectie veel uniek en oud materiaal dat Ball door diverse instellingen
platwormenverzameling van het Zoölogisch Museum begon weer te groeien door de
ter hand werd gesteld. Hierbij zit uniek materiaal verzameld in Paraguay, Colombia,
aktiviteiten van zijn twee promovendi, Ronald Sluys en Elizabeth J. de Vries. Vanaf 1982
Ecuador, Brazilië en het Baikalmeer. Dit oude materiaal betreft vaak dieren die heel vroeger
deponeerden zij regelmatig platwormmateriaal, beschreven in hun wetenschappelijke pub-
in de oude literatuur wel genoemd of beschreven zijn maar op een manier waaruit nu niet
likaties, in het museum.
goed duidelijk meer is welke soorten het eigenlijk betreft. Bestudering van dit oude mate-
Gedurende 1982 -1983 verbleef Ball een half jaar in Australië waar hij een grote
riaal kan dergelijke jarenlange problemen en onzekerheden op het vakgebied wegnemen.
verzameling aanlegde van Australische zoetwater-platwormen. Histologische preparaten
Kortom: na veel omzwervingen is ter nauwernood een hele belangrijke verza-
van dit materiaal werden gemaakt in het laboratorium te Amsterdam; verder is er aan deze
meling van geconserveerde platwormen van de ondergang gered, terguggekeerd in
collectie niet gewerkt en het materiaal bleef ongedetermineerd. Toen Ball de Universiteit
Amsterdam, en weer beschikbaar gekomen voor wetenschappelijk onderzoek.
van Amsterdam in september 1985 verliet nam hij het grootste deel van zijn collectie mee, inclusief het nieuw-verzamelde Australische materiaal. Ball’s carrière kan gekenschetst worden als briljant, maar ook als hectisch en idiosyncratisch. Na een paar jaar werkzaam te zijn geweest in Engeland vertrok hij in 1967 naar Canada, waar hij in 1971 promoveerde. Tussen 1967 en 1976 groeide de hoeveelheid platwormmateriaal dat Ball tot zijn beschikking had, grotendeels door dieren die hem door collegae en buitenlandse musea ter hand werden gesteld. Een deel van het materiaal belandde in Canadese musea maar een aanzienlijk deel reisde met Ball af naar Amsterdam. In september 1985 verliet Ball Amsterdam om een baan aan te nemen aan de Memorial University van Newfoundland. In 1992 veranderde Dr. Ball voor de laatste keer van baan toen hij afreisde naar de University of the West Indies in Kingston, Jamaica, alwaar hij op 26 januari 2000 overleed. De steeds groeiende collectie heeft met Ball rondgezworven van Canada naar Amsterdam , en van daar naar Newfoundland en uiteindelijk naar Jamaica. Gedurende deze omzwervingen werd er steeds minder aandacht besteed aan de collectie, zowel qua wetenschappelijk onderzoek, als qua adequate bewaaromstandigheden; op Jamaica was de verzameling van histologische preparaten overgeleverd aan het ongedierte. Preparaten destijds ingepakt in Amsterdam waren 15 jaar na dato nog nimmer uitgepakt. Al eerder waren pogingen ondernomen om de Ball-collectie van de ondergang te redden maar door Ball’s idiosyncratische levensomstandigheden was dit niet gelukt. Een en ander had echter wel geresulteerd in het feit dat een plaatselijke collega van Ball op de hoogte was van het grote wetenschappelijke belang van de verzameling. Kort na Ball’s overlijden was deze collega in staat de verzameling histologische preparaten mee te nemen naar Engeland. Na korte tijd opgeslagen te zijn in het Natural History Museum in Londen keerde de collectie in juni 2001 terug naar het Zoölogisch Museum Amsterdam. De toestand van de collectie, die bestaat uit 2470 histologische preparaten, was verre van optimaal. Daarbij kwam dat veel preparaten ongelabeld waren, in die zin dat ze geen informatie bevatten over de vindplaats maar slechts een letter- of nummer-code voerden, terwijl er zo goed als geen originele documentatie met de collectie was meegekomen.
Dit artikel is op verzoek van de heer Sluys integraal weergegeven Het valt buiten verantwoordelijkheid van de redactie.
33
Ben Brugge - Zoölogisch Museum Amsterdam
EEN MUSEUMGEVOEL
In mijn familie was het bekend dat de vader van mijn grootmoeder oppasser was geweest
meld in de Watergraafsmeer op 5-11-1919. Deze staat nu gebroederlijk naast een pot met
in Artis. Omdat mijn grootmoeder al in 1945 was overleden, hoorde ik die verhalen alleen
spinnen van dezelfde soort die ik in tussen 1982 en 1984 verzamelde in Kwadijk (Noord
van mijn vader, ooms en tantes. Wij woonden bij mijn grootvader en het meest tastbare
Holland).
bewijs van de familiebanden met Artis waren twee grote vreemde schelpen boven de
Was mijn overgrootvader vooral actief in de alcoholcollectie, ik ben vooral werkzaam in de
gangdeur naar de keuken. Iets exotisch en onbegrijpelijks voor ons als kind.
‘droge’ collectie vliegen, kevers en libellen. Daarnaast beheer ik ook de alcoholverzamelin-
Toen ik in 1975 ging werken bij het Zoölogisch Museum was er wel een gevoel van herken-
gen met spinnen, duizend- en miljoenpoten. Het idee dat er al zo lang familiebanden
ning bij een enkele tante ‘want opa was immers oppasser in Artis geweest en liep zondags
bestaan met het museum, geeft mijn werk een extra dimensie en is een bron van inspiratie
met een olifant en een strooien hoedje door de dierentuin.’ Ook had mijn grootmoeder
voor mijn werkzaamheden geworden.
verteld hoe ze als kind vlees van een ‘frans koetje’ had gegeten dat achteraf een beer bleek te zijn. Een lekkernij volgens kenners overigens. Tot zover de familieverhalen. Ik kende de voornaam van mijn overgrootvader niet en zijn achternaam kende meerdere schrijfwijzen. Groot was daarom mijn verbazing om in 1993 in Beaufortia een artikel aan te treffen van Florence Pieters over professor Max Weber waarbij een foto stond afgedrukt met mijn overgrootvader, J.Hoogendoorn. Wat deed die daar in het Zoölogisch Museum? Niemand die iets over hem wist. De foto was genomen in de hooglerarenkamer, waarachter zich de latere directeurskamer bevond waar ik in april 1975 mijn sollicitatiegesprek voerde voor de betrekking als collectiebeheerder op de afdeling entomologie. Op 1 juni ben ik begonnen, niets wetend van deze familiegeschiedenis. Vanaf 1993 heb ik het een en ander over mijn overgrootvader kunnen terugvinden. Hij was op 23 november 1885 in dienst van Artis gekomen als oppasser en werkte in het ‘Groote Museum’, de tentoonstelling opgezette (exotische) vogels en zoogdieren boven de Konings- en de Tijgerzaal. De hier opgestelde dieren werden in 1938 overgedragen aan het Zoölogisch Museum van de Gemeentelijke Universiteit en vormen de basis van de verzamelingen van de afdeling vogels en zoogdieren. De banden tussen Artis en het museum waren in die tijd zeer hecht. Professor Weber was bevriend met directeur Kerbert van Artis. Weber deed veel onderzoek naar de anatomie van in de dierentuin overleden zoogdieren en publiceerde daar een belangrijk handboek over. Zo is mijn overgrootvader kennelijk als assistent van Weber gaan werken. In 1928, inmiddels 67 jaar oud, werkte mijn overgrootvader nog steeds in het museum op kosten van Artis. Hoogendoorn wilde graag blijven werken. Artis verwachtte echter dat de betaling van zijn pensioentoelage van ƒ 22,- per week overgedragen zou worden aan de Gemeente. De opvolger van Weber, professor De Beaufort, diende hiertoe een verzoek in bij Burgemeester en Wethouders. Hij sprak hierbij een ware lofzang over mijn overgrootvader uit. ‘Het is een buitenkans om zo’n kundig persoon in dienst te houden, door zijn lange ervaring uitstekend op de hoogte van het museumwerk [hij] kan dingen die niemand anders kan, hij monteert alcohol preparaten zowel voor het museum als voor de onderwijsinstellingen in Amsterdam. Vervangen van Hoogendoorn zou grotere kosten met zich meebrengen.’ Het Gemeentebestuur willigde het verzoek in. Kort hierna werd mijn overgrootvader echter ziek en overleed op 18 april 1929, bijna 69 jaar oud. Het laatste jaar woonde hij bij een van zijn dochters die hem verzorgde. Een achternicht die toen 14 jaar was, vertelde dat het een zeer serieus man was, waar ze als kind een beetje bang voor was: ‘hij kon zo kijken.’ Mijn grootvader erfde zijn zilveren tabaksdoos met de inscriptie ‘ter herinnering aan M. Weber 1892-1922.’ Niemand in de familie begreep wat die inscriptie betekende. Pas na mijn ontdekking dat hij in het museum had gewerkt ‘viel het kwartje’. Een ander toeval was de vondst van een spin, Pachygnatha clerki, in de collectie van de afdeling entomologie van het Zoölogisch Museum. Hij was door mijn overgrootvader verza-
34
Florence pieters - Artis Bibliotheek
IN DE ARTIS BIBLIOTHEEK
Op een mooie voorjaarsmiddag in 1969 zag ik de boekenzaal van de Artis Bibliotheek voor
de sfeer van de oude boekenzaal van de Artis Bibliotheek vrijwel onaangetast. Vlak vóór de
het eerst. Mijn sollicitatiegesprek in de hoogleraarskamer van het aquariumgebouw van
renovatie in 1989 verwierf de universiteit het gebouw dat sinds 1939 in bezit was van de
Artis was in ontspannen sfeer verlopen. En daar liep ik dan, achter Professor Jan H. Stock,
Gemeente Amsterdam, en dat in 1952 inclusief het authentieke bibliotheekinterieur op de
hoogleraar in de Bijzondere Dierkunde, en personeelsfunctionaris van het Zoölogisch
monumentenlijst geplaatst was. De Gemeente had in 1939 een dreigend faillissement van
Museum, door de zonovergoten Artistuin naar het monumentale bibliotheekgebouw van
Artis voorkomen door alle eigendommen van Artis over te nemen met uitzondering van de
architect Gerlof Bartholomeus Salm. De hoofdingang was toen nog aan de Artiszijde. Via
levende have. Daarbij werd ook de internationaal befaamde collectie van de Bibliotheek van
een vrij donkere hal met fraai ogende tijdschriftenreeksen in eenvoudige stalen boeken-
het Koninklijk Zoölogisch Genootschap ‘Natura Artis Magistra’ verworven; sindsdien wordt
stellingen en een opvallend ruim en licht trapportaal bereikten we de eerste etage. Meteen
de naam Artis Bibliotheek gebezigd, die als ‘Instituut 242’ deel uitmaakt van de
zwaaide Stock de deur naar de boekenzaal open met de woorden: ‘Dit is het dan - en hier-
Universiteitsbibliotheek.
achter ligt nóg zo’n zaal’.
In 1990 namen ook andere, verwante bibliotheekcollecties van het Zoölogisch Museum en
Ademloos bekeek ik de hoge wandkasten volgepakt met een rijke boekenschat, keurig
van de Natuurwetenschappelijke Studiekring voor het Caribische gebied hun intrek in het
gerangschikt op formaatgrootte. Het was de allereerste keer dat ik een typisch negentiende-
gebouw, en werd de benaming Plantage Bibliotheek voor het complex aangenomen. Maar
eeuwse galerijbibliotheek zag, want ik had biologie gestudeerd aan de nog jonge
binnen dit geheel bleef de Artis Bibliotheek de parel. Mijn hoofdfunctie werd die van con-
Nijmeegse universiteit. Mijn blik viel op de fraaie gietijzeren consoles die de galerij, met
servator. Wat was ik blij toen het witmarmeren borstbeeld van Westerman (in 1885 ver-
wandkasten vol tijdschriftenreeksen, ondersteunen. En ik zag voor het eerst de typerende
vaardigd door J.H. Teixeira de Mattos) mij weer op zijn oude plaats toelachte, midden in
groene stroken vilt, vastgezet met antieke porseleinen punaises, die de boekenplanken aan
‘zijn’ bibliotheek.
het gezicht onttrekken en de sneden van de boeken beschermen tegen stof. Deze ‘instal-
Het fraaiste deel van de collectie van de Artis Bibliotheek bestaat uit de bibliotheek van
latie’ van G.B. Salm werd op die mooie voorjaarsdag op geheel natuurlijke wijze fraai uit-
Westerman zelf, die in 1856 door het Genootschap werd verworven. Hieronder bevinden
gelicht door een heldere lichtval, niet alleen vanuit de hoge zijvensters, maar vooral uit de
zich veel zoölogische plaatwerken, zoals de ornithologische folianten van John Gould die
vele dakramen. Ik stond daar in de deuropening en vond het de mooiste bibliotheek die ik
thans in de ruime brandvrije kluis bewaard worden; de ‘schatkamer’ van de Artis
ooit gezien had.
Bibliotheek. Die boeken hebben het grote atlasformaat omdat de erin geïllustreerde vogels
Daarna wandelden we de negentiende eeuw binnen en bewonderde ik de fraaie folioban-
op ware grootte staan afgebeeld. Een van de zeldzaamste schatten in de schatkamer is het
den van de Encyclopédie van Diderot en d’Alembert, de Egyptische kast met resultaten van
boek De Toerako’s, geschreven door Hermann Schlegel en -alweer- onze G.F. Westerman,
de Expédition en Egypte van Napoleon, het grote schilderij van Linnaeus in Laplands kos-
gepubliceerd door Artis in 1860 in een oplage van vermoedelijk circa vijftig stuks en opge-
tuum en het massief marmeren borstbeeld van de stichter van deze bibliotheek, Gerard
dragen aan Z.M. den Koning - waarlijk een ‘koninklijk’ boek.
Frederik Westerman. ‘En, hoe vind je het?’ vroeg Stock. Ik stond perplex en kon alleen maar
Toerako’s, of ‘bananeneters’, behoren tot een vogelfamilie die in Afrika voorkomt en ver-
‘prachtig’ uitbrengen. ‘Weet je zeker, dat je hier wil werken,’ vroeg hij. ‘Ja, dat weet ik heel
want is aan de koekoeken. Ook hier zijn alle vogels in prachtige lithografieën (geschilderd
zeker,’ zei ik (en dacht: ‘ik wil niets liever’).
door Schlegel zelf) op ware grootte afgebeeld en met de hand ingekleurd. De grootste
Ik had nooit gedacht dat ik die baan als wetenschappelijk bibliothecaris van de Artis
vogelsoort heeft dus het enorme formaat bepaald. En wat zien we als we die grootste toer-
Bibliotheek zou krijgen met mijn anderhalfjarige werkervaring als biologiedocent en ont-
ako, de Musophaga gigantea opslaan? Op de achtergrond staat een fort afgebeeld en
brekende ervaring of opleiding in het bibliotheekvak. Bovendien had ik met een opzegter-
daarop wappert de Nederlandse vlag! Hieruit spreekt overduidelijk nationale trots….
mijn van drie maanden in het onderwijs rekening te houden en de Faculteit Biologie had op
Een ander initiatief van Westerman was de oprichting van het wetenschappelijke tijdschrift
zeer korte termijn een nieuwe bibliothecaris nodig. Het moest een afgestudeerd bioloog
Bijdragen tot de Dierkunde. De eerste aflevering uit 1848, met handgekleurde lithografieën,
zijn met bewezen belangstelling voor de geschiedenis van de biologie en voor de algemene
is een juweel, zowel in wetenschappelijk als in artistiek opzicht. Dit is het oudste zoölogis-
onderzoeksterreinen van de collectie: de grondslagen, de filosofie en de geschiedenis van
che tijdschrift in Nederland dat nog steeds door de Commissie voor de Artis Bibliotheek
de natuurwetenschappen. Vlak vóórdat ik ging studeren, twijfelde ik nog tussen geschiede-
wordt uitgegeven, nu zowel in digitale vorm als op papier. Ik stel er eer in, gedurende 25
nis en biologie - het werd biologie. Toen ik een week later hoorde dat ik per 1 augustus 1969
jaar als redactiesecretaris mijn beste krachten aan Contributions to Zoology te hebben ge-
kon beginnen, sprong ik dan ook een gat in de lucht. Voortaan zou mijn werkterrein op het
wijd.
gebied van de geschiedenis van de natuurwetenschappen liggen en aldus ging mijn diepste
Helaas heb ik mijn functie als conservator van de Artis Bibliotheek tegen het eind van het
wens in vervulling.
jaar 2000 om gezondheidsredenen moeten beëindigen. Ik heb er ruim dertig zeer gelukkige
Vanaf september van dat jaar volgde ik met veel genoegen de tweejarige postdoctorale
jaren doorgebracht, het heeft een groot deel van mijn leven bepaald en ik kijk er met grote
Opleiding tot Wetenschappelijk Bibliothecaris, en leerde ik de fijne kneepjes van het vak.
voldoening op terug. Als gastmedewerker ben ik er nog vaak te vinden. Dan ga ik altijd even
Het is een vak naar mijn hart, dat gedurende de laatste decennia de reuzensprong naar de
kijken naar Westerman die me blijmoedig aankijkt. Hij moet net als ik een gelukkig mens
automatisering genomen heeft. Ik vond het heel spannend om al die veranderingen mee te
geweest zijn. Vooral dank zij hem kwam Artis tot grote bloei en groeide de Artis Bibliotheek
maken, met name de digitale inhoudelijke ontsluiting van de collectie. Veel hoofdbrekens
uit tot een wetenschappelijke bibliotheek van ongekend grote rijkdom en internationale
kostte de grote renovatie van het hele zogenaamde Fauna Gebouw waarbij alle zalen en
faam.
kamers aangepast werden aan de moderne eisen van de bibliotheekfunctie. Gelukkig bleef
35
R.G. Moolenbeek - Zoölogisch Museum Amsterdam
Tiziana Nespoli - Zoölogisch Museum Amsterdam
DRIE ANTIEKE SCHELPENLADEN
HET GROOTE MUSEUM
De huidige collectie van het Zoölogisch Museum Amsterdam vindt haar oorsprong in de rijke
Zoals het toeval wil, ontdek je schatten op onbewaakte momenten. Die dagen zijn meestal
verzamelingen van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra. Veelal
-in ieder geval in herinnering- zonnig. Wandelend aan de zijde van Ben van Wissen door de
werden aanwinsten gemeld in de jaarboekjes of zijn gegevens terug te vinden in de corres-
tuin van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra op zo’n koude zon-
pondentie, welke thans in het Gemeente Archief bewaard wordt. Naast de wetenschap-
nige dag, ontdekte ik mijn schat. Mijn schat is niet een object uit de collectie, is een gebouw,
pelijke objecten, die systematisch gerangschikt en opgeborgen zijn, bezit de afdeling
niet eens in bezit van de universiteit. Mijn schat is het gebouw dat vele objecten omarmde
Malacologie vele objecten die uit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijn. Zo staat er een
die nu in depots verscholen zijn Mijn verhaal gaat over het gebouw waar verhalen over
antieke staande klok, rijkelijk beplakt met schelpen en kralen, die vermoedelijk uit de acht-
verzamelen en wetenschap een echo nalaten in een lege ruimte. Waar de onzichtbaarheid
tiende eeuw stamt. Zijn er enkele met bladgoud ingelegde Venusschelpen die ooit deel uit-
van de Schatten van Minerva haast fysiek voelbaar is. Het gebouw dat ik leerde kennen als
maakten van een achttiende- of negentiende-eeuws Japans memorie spel en zijn er een
het Groote Museum.
drietal oude schelpenladen met inhoud. Hoe, wanneer en door wie deze objecten ooit aan Artis geschonken zijn is -nog- niet achterhaald. Wel zijn onlangs gegevens boven water
Misschien was het een combinatie van het betreden van de statige trappen naar de zalen
gekomen over de mogelijke oorsprong van deze drie schelpenladen. Op een envelop uit de
boven de Konings- en de Tijgerzaal en de verzamelverhalen waarvoor Ben mij de ogen
jaren veertig staat geschreven dat de laden uit een kast komen in een kantoor van Artis. De
opende. Misschien was het, het contrast tussen magistrale vitrines waarin zelfs het glas de
kast werd toen gebruikt als archiefkast door dr. Sunier, de toenmalige directeur. Het geheel
tand des tijds had doorstaan en achteloos verspreide bierkratjes en schoonmaakmaterialen
werd overgebracht in andere laden en is toen waarschijnlijk op de afdeling Malacologie
dat het gebouw en haar inhoud mij niet meer loslieten.
terecht gekomen onder de hoede van Tera van Benthem Jutting. In de jaren zeventig
Ik werd gegrepen door een de tastbare geschiedenis van het verzamelen, van de snelle
hebben wij de laden in grotere met glas afgesloten laden gedaan ter bescherming en
ontwikkelingen in de wetenschap die zich in de negentiende eeuw afspeelden in de
afscherming van daglicht.
Plantagebuurt. Ik werd gegrepen door de leegte van de vitrines en de volheid van de
In 1972 werden de laden afgebeeld door Hughes en in 1986 door Dance. In 1992 stonden zij
depots. Wat mij het meest intrigeerde was dat hier objecten uit kwetsbare privécollecties,
in de expositie De wereld binnen handbereik in het Amsterdams Historisch Museum en wer-
rariteitenkabinetten, rondreizende kermisattracties, beroemde verzamelingen van beroemd
den afgebeeld in de bijbehorende catalogus. Soortgelijke laden zijn ook te zien in his-
verzamelaars tentoongesteld stonden naast de eerste wetenschappelijke studiecollecties
torische werken van Vincent (1719) en van Seba (1759). Zij illustreren een wijze van verza-
die, verlicht onder de zenit, het publiek verwonderden of verbaasden.
melen waarbij de esthetiek van groot belang was. In 1994 bestudeerde Bert van de Roemer, student kunstgeschiedenis aan het Kunsthistorisch
Ik ben de term Groote Museum in de literatuur nergens tegengekomen, ik vraag mij af of
Instituut van de Universiteit van Amsterdam, onze laden. Hij kon een verband leggen met
het museum alleen zo geheten heeft in de volksmond. Misschien heeft Ben de naam wel zelf
het rariteitenkabinet van Simon Schijnvoet (1652-1727) aan de hand van beschrijvingen van
verzonnen omdat dit gebouw een extra ‘o’ meer dan waardig is. Ik weet het niet, maar hier
het kabinet door de Duitse patriciër Von Uffenbach uit 1711, en aan de hand van de
volgt een gedeelte van het verhaal...
veilingcatalogus van Schijnvoet’s collectie uit 1744. Schijnvoet, onderschout en hoofdprovoost van het Amsterdamse Aalmoezeniersweeshuis, woonde in de Kerkstraat en had een omvangrijke verzameling curiosa. Veel bekendheid kreeg hij door de uitgave van D’Amboinsche Rariteitkamer, het bekende werk van Rumphius, de blinde ziener van Ambon, dat postuum in 1705 verscheen. Ook ontwierp Schijnvoet tuinen. Het symmetrische ordeningsprincipe dat hij hoogst waarschijnlijk toepaste in de tuinarchitectuur, is in het klein te zien in de compositie van de schelpenladen.
36
HET GROOTE MUSEUM Tiziana Nespoli
De Middenhof en de collectie Draak: oprichting van een zoölogische sociëteit
Vrolik zich geconfronteerd zag. Enerzijds waren er in Amsterdam ‘attractie’ verza-
Reindert Draak was suppoost aan het Burgerweeshuis, maar had voornamelijk
melingen, rondreizende menagerieën en curieuze kabinetten waar men dieren in
grote verdiensten als preparateur. De uitgestrekte zolders van het weeshuis veran-
kon vinden. Ook was er een groot aantal particuliere verzamelingen die een meer
derden door zijn prepareer- en verzamelwoede aan het begin van de negentiende
wetenschappelijk karakter hadden. Al deze menagerieën en kabinetten was een naar
eeuw in een museum van natuurlijke historie. Er stonden apen en vogels, vissen en
lot beschoren, ze verdwenen naar het buitenland of werden postuum verkocht en
eieren, ‘men zag er orang-oetangs, strusen, casuarissen, paradijsvogels’ en ‘een bij-
opgesplitst...
zonder grooten olifantskop’ en dát terwijl het groeiend aantal wezen in de stad noopte tot uitbreiding van de opvangmogelijkheden. Het tekort aan bedden leidde
Nieuwe en oude werelden: de preconditie voor het verzamelen van naturalia.
tot de noodzaak het weeshuis te verbouwen. Het zal niemand verbazen dat het
Bij de overgang van de vijftiende naar de zestiende eeuw kwam de geschiedenis van
omvangrijke kabinet van Draak, dat inmiddels de hele zolder in beslag nam, moest
Europa in een stroomversnelling terecht. Vóór Columbus in 1492 de Atlantische
verhuizen.
oceaan overstak, de Antillen en later het Amerikaanse continent ontdekte, kon de
De boekhandelaar G.F. Westerman, zelf ook verzamelaar, was groot bewonderaar
mens zich een redelijke voorstelling maken van Europa en een aantal landen rond
van de collectie. Hij was tevens liefhebber van de natuurlijke historie en had een
de Middellandse Zee. Ook had hij een vaag vermoeden dat Afrika en Azië beston-
diepe wens om Amsterdam te verrijken met een zoölogische vereniging met levende
den. Het bleven flarden. Hij had geen idee hoe groot de wereld echt was, laat staan
en dode have. Westerman spande zich daarom niet alleen in om een nieuw
dat hij beschikte over een samenhangend beeld. In 1498 trotseerde Vasco de Gama
onderkomen voor de verzameling van Draak te vinden, maar ook om het kabinet
de ‘onbekende oceanen [...] waarin het naar men dacht wemelde van de zeemon-
toegankelijk te maken voor publiek.
sters’ en zeilde hij de eerste zeeroute naar Indië. In 1500 zette Pedro Alvarez Cabral
Zo verhuisde de rijke verzameling van Draak in 1837 naar de Plantaadje , ten-
voet aan land in Brazilië en in 1522 maakt Fernao de Magelhaes de allereerste reis
toongesteld in de Nieuwe Stadsherberg. Maar helaas, het museum trok niet het
om de wereld heen.
verwachte publiek. Inkomsten vielen tegen en een kostbare renovatie van de
Al een eeuw eerder herontdekte men in Italië de geschriften uit de Griekse en
Stadsherberg die Westerman aanvankelijk beoogd had, was niet te realiseren. Wat er
Romeinse oudheid. In de Middeleeuwen kende men de werken uit oudheid wel,
voornamelijk ontbrak aan het museum, was een mooie tuin ‘die landelijke omge-
maar bestudeerde men ze slechts zuiver uit antiquarisch oogpunt. De oudheid was
ving, welke, om den leek te boeijen, daarbij behoefte is’. Na de functie als lichtzin-
een vreemde en heidense wereld die ver van de christelijke Middeleeuwen afstond.
nige Stadsherberg, had er een tijdlang een bakkerij in het pand gezeten en in de tuin
Met de Italiaanse humanisten kregen de geschriften een nieuw leven. Tot de veer-
stonden opslagloodsen die zeker niet de allure uitstraalden die een museum voor
tiende eeuw was het natuuronderzoek gefixeerd op het scheppingstafereel van
natuurlijke historie behoefde.
Genesis en het Oude Testament. Aristoteles, Plinius en Theofrastos’ biologische
Om de collectie Draak te redden en om gestalte te geven aan zijn dierentuinwens,
wetenschap was vergeten of vervormd. Pas toen men in de renaissance aandacht
richtte Westerman, met zijn vrienden Werlemann en Wijsmuller, in 1838 het
kreeg voor de oudheid, ontstond ook interesse in de geschriften die handelen over
Genootschap Natura Artis Magistra op; een naam die voorzichtigheidshalve werd
de natuur en uiteindelijk ook in de natuur zelf. Hoewel het vergaren van kennis
gekozen omdat er nog weinig sprake van was dat het Genootschap zich op korte
over de natuur misschien niet de eerste drijfveer was om bijvoorbeeld Plinius’
termijn kon beroepen op de titel Zoological Societyzoals voorgangers in Londen dat
werken te bestuderen, kwam er geleidelijk meer aandacht voor de ‘volmaakte
wel konden. Simpelweg omdat er weinig levends of zoölogisch voorhanden was.
schepping’ en voor het ‘volmaakt geschapene’.
Er werd nu eerst aan de goede omstandigheden voldaan. Het Genootschap kocht
In de Nieuwe Wereld was alles ongekend en fabelachtig. Niet alleen de bevolking
De Middenhof, een ‘lommerrijke buiytentuin in de Plantaadje’ op de hoek van de
en de cultuur waren de ontdekkingsreiziger vreemd, maar ook de natuur die zich in
Middenlaan en de Prinsengracht. Een tuin van amper zestig vierkante meter. Een
onnoemelijk veel onbekende levensvormen, rijkdommen en kleurenpracht aan hem
tuin met een oranjerie, een vijver en kostbare bomen, die binnen afzienbare tijd zou
manifesteerde. De expedities en handelstochten brachten de verbijsterende
uitgroeien tot hét centrum van Natuurlijke Historie in Amsterdam.
werelden dichterbij. Naast de aanvoer van gebruiksgoederen dreef men in toene-
De tuin van het Genootschap werd in het voorjaar geopend, en Reindert Draak
mende mate handel in exotica: de voortbrengselen van de vreemde en merkwaardi-
benoemd tot directeur. Al in de eerste maand telde het Genootschap 125 leden en
ge volkeren, maar ook de uitheemse levensvormen en rijkdommen. Ze belandden in
was een groot succes. Langs de lanen prijkten papegaaien, pauwen, apen en herten;
talloze voorraadkamers van wonderbaarlijke dingen, wonderkamers; privéverza-
leden met kinderen, vrouwen en vreemden. Toen het Genootschap vier maanden
melingen van welgestelde heren die mede daaraan hun status ontleenden. Hier wer-
bestond, was het aantal -uiteraard welgestelde- leden van de sociëteit gegroeid naar
den ze tentoongesteld naast antiquiteiten en moderne kunstwerken.
vierhonderd, en kon het rekenen op een niet aflatende stroom giften.
De aarde had door de zeereizen in relatief korte tijd een ongekende omvang gekre-
‘Gisteravond had alhier de plechtige inwijding van het gebouw, bestemd voor het
gen. In de snel expanderende wereld boden werken van Aristoteles houvast om grip
Zoölogisch Kabinet van het Genootschap NAM plaats. Reeds vroeg was de grote
te krijgen op talloze vreemde en nieuwe vondsten. Volgens Aristoteles was de
zaal [..] gevuld met een aanzienlijk gezelschap.[..] Mr. C.F. Gülscher het
ordening van de levende wezens door de natuur zelf ingegeven. De natuur pro-
spreekgestoelte beklommen hebbende, opende met ene gepaste en sierlijke verhan-
duceerde alle mogelijke tussenvormen. De natuurladder was een continuüm, de
deling’, stond er op 18 september 1839 in het Algemeen Handelsblad. Dat er toen
aarde een volheid. De nieuwe dieren vulden nieuwe treden op de natuurladder in.
al goede contacten waren met medeverzamelaars en hoogleraren van het Athenaeum Illustre, blijkt uit het feit dat de ‘Hooggeleerde heer W. Vrolik zijne
De verzameling begon als theoretische zoektocht naar het universum maar trans-
plaats’ daarna verving om ‘ene keurig uitgewerkte verhandeling’ te geven. Ook met
formeerde zich tot laboratorium der natuur. Niettegenstaande deze verandering,
de kunstsector werden van meet af aan banden onderhouden, en zo droeg men er
vertrouwden niet alle naturalisten op het boek der natuur en hielden zij zich vast
na de toespraak van Vrolik nog enkele ‘toepasselijke dichtstukken’ voor.
aan de oude geschriften. Pas toen de verzamelaar vertrouwd raakte met het idee dat
Willem Vrolik was evenals zijn vader verbonden aan het Athenaeum Illustre, de
de natuur als materieel object -in plaats van als tekstueel object- gekend kon wor-
voorloper van de Gemeentelijke Universiteit. Samen beheerden zij toen een van de
den, hechtte hij evenveel waarde aan het verzamelen van naturalia als aan het lezen
mooiste particuliere (anatomische) verzamelingen in Europa. Dat Willem Vrolik
van antieke en het schrijven van nieuwe boeken. Naast een walhalla van encyclope-
van meet af aan betrokken was bij de oprichting van het Genootschap had mis-
dische dromen en een lustoord voor humanistische ideologieën groeide de verza-
schien te maken met het feit dat hij wist hoe belangrijk de oprichting van een sta-
meling uit tot dé plek waarin de natuur bestudeerd en gekend kon worden. Zo werd
biel en vermogend zoölogisch genootschap voor de ontwikkelingen van de genees-
de natuur met al haar voortbrengselen een gewild verzamel en presentatie object.
en dierkunde in Amsterdam zou kunnen zijn. We doen even een stap terug in de tijd, om te zien met welke verzamelingen Willem
37
Prinsenhoven en kermisattracties: menagerieën en curiositeitenkabinetten in
maar werden tot instrument voor begrip en verkenning van het leven.
Nederland
Grote voorbeelden waren de collecties van Calceolari in Verona, Ulisse Aldrovandi
Vooral in de zeventiende en achttiende eeuw werden met grote toewijding uit alle
in Bologna, of Ferrante Imperato in Napels. Hoewel er in hun verzamelingen nog
windstreken naturalia verscheept om ze thuis te tonen aan een ongelovig en ver-
steeds een aantal artificialia opgenomen was, lag de nadruk op objecten van dier-
bijsterd publiek in rariteitenshows of -kabinetten waar menig adellijk of rijk bur-
lijke, plantaardige of minerale aard. De verzamelaars van deze gespecialiseerde col-
ger zijn faam mee vergrootte. ‘Wij bezitten verschillende aankondigingen van
lecties behoorden geen van allen tot de aristocratische elite en hadden geen bijzon-
dieren, die in herbergen op de Botermarkt [het Rembrandtplein in Amsterdam]
der duurzame relaties met de prinsenhoven. Zij studeerden medicijnen en botanie
door kapiteins ter bezichtiging werden gesteld: schubdier, olifant, neushoorn, lynx.’
aan universiteiten en oefenden beroepen uit die hier een logisch vervolg op waren:
Dieren kwamen in Nederland voornamelijk mee met de schepen van de Oost- en
Calceolari en Imperato waren apothekers en Aldrovandi hoogleraar natuurfilosofie
West-Indische Compagnie, en eenmaal hier werden ze gekocht door, of geschonken
aan de universiteit van Bologna. De verzameling, een kabinet of botanische tuin,
aan belangrijk verzamelaars.
werd vanaf die tijd een medium tot observatie en analyse uit de eerste hand.
Dierverzamelingen van enige importantie waren in Nederland aan de prinselijke hoven te vinden, zoals aan het Kleine Loo in Den Haag. Stadhouders en prinsen
Chirurgijngilden en Athenaeum: de noodzaak en het lot van privécollecties
ontpopten zich tot ware wetenschappelijke vertellers, maar om het geheel wat meer
Hoewel de geneeskust, en in het bijzonder de anatomie, in de tweede helft van de
cachet te geven trokken zij soms ook beroemde beschrijvers van buiten aan. De
zeventiende eeuw druk werd beoefend in Amsterdam, werden de belangrijkste
eerste orang oetan in Nederland (1640) werd zo in de menagerie van Stadhouder
lessen in de medicinae niet aan het Athenaeum Illustre gegeven, ook al werd daar
Frederik Hendrik in Honselaarsdijk door de anatoom Nicolaas Tulp (van de
vanaf 5 oktober 1660 een hoogleraar in de geneeskunde aangesteld. De eer was aan
anatomische les van Rembrandt) als Satyrus indicus te boek gesteld.
Gerardus Leonardus Blasius. De illustere school beschikte toen waarschijnlijk al
Ook kooplieden of andere vermogenden hadden menagerieën of wonderkamers.
over een kabinet, want zo’n vijftien jaar eerder leidde Barlaeus (die als één van de
Om de kosten te drukken voor de samenstelling en instandhouding van kleurrijke
twee eerste hoogleraren op 9 januari 1632 zijn inaugurele rede uitsprak aan het
kabinetten, trachtten verzamelaars publiek te trekken dat meestal bestond uit
Athenaeum) een doorluchtig bezoeker rond in ‘een huis-daarbinnen allerhandt
andere verzamelaars of geleerden. Omdat iedereen die min of meer vermogend was
schöne coquilles’ [schelpen]. Waarschijnlijk heeft deze collectie onder Lodewijk
wel iets verzamelde, was het uiteraard van belang dat verzamelaars de meest merk-
Napoleon in het Trippenhuis tentoongesteld gestaan als Cabinet du Roi en is het in
waardige, spectaculaire objecten voor hun collectie wisten te winnen. Uiteindelijk
1820 opgegaan in het Rijksmuseum in Leiden.
groeiden sommige rariteitenkabinetten uit tot rondreizende kermisattracties die
Helaas bleek het onderwijs in de geneeskunde weinig aftrek te vinden want binnen
voor een breed publiek bestemd waren.
twintig jaar, op 16 oktober 1679, viel het besluit om ‘de professie in de medicinae
Beroemd in Amsterdam was de herberg van Blauw Jan die bijna de gehele acht-
aan de Illustere School te mortificeren’. De ‘faculteit’ werd opgeheven ten tijde van
tiende eeuw een attractie was aan de Kloveniersburgwal. Blauw Jan werd in de
de opvolger van Blasius, de anatoom Petrus Bernagie, die het waarschijnlijk drukker
Franse tijd opgevolgd door de menagerie van Koning Lodewijk die dagelijks van elf
had met het bedenken van klucht- en treurspelen dan met het doceren van de
tot twee geopend was voor publiek. Naar voorbeeld van de Jardin des Plantes in
anatomie, danwel met het aanleggen van een verzameling. Naast grote anatomen als
Parijs, kocht Lodewijk in 1808 voor vijfentwintigduizend zilveren guldens het
Ruysch en Tulp, verbleekte het onderwijs in de geneeskunde aan het Athenaeum en
rondreizende circus van Antoine Alpy dat op kermissen en jaarmarkten te zien was:
werd overbodig.
drie leeuwen, twee tijgers, een panter, een luipaard, twee zebra’s, een struisvogel en
De belangrijkste lessen in de medicinae werden rond 1775 gegeven door het
drie apen. Na diverse onderkomens -waaronder paleis Soestdijk- vond de verza-
Collegium Chirurgicum. Lessen in de anatomie, de verloskunde, de chirurgie en de
meling in 1809 een onderkomen in de Hortus Botanicus, waar de dieren onder
botanie werden gegeven in het Theatrum Anatomicum in de Sint Anthoniswaag
toeziend oog gesteld werden van hoogleraren Reinwardt en G.Vrolik. Helaas moest
(later de Waag) op de Nieuwmarkt, in het Sint Pieters- of Binnengasthuis, en in de
Lodewijk de menagerie al in 1810 verkopen.
Hortus Botanicus.
Van exclusief naar algemeen: de eerste wetenschappelijke collecties
Chirurgicum financierden zelfs de kosten voor de oprichting van de Hortus. Het
Andere verzamelingen waarin men dieren of dierlijke resten kon aantreffen, waren
werd de leden van de medische gilden toegestaan de tuin twee maal per week te
De artsen en apothekers van het Collegium Medicum en het Collegium
de meer medisch getinte collecties. Collecties die niet a priori verzameld werden als
bezoeken als zij contributie betaalden aan de Collegia. Deze Hortus groeide in tien
statussymbool, maar die meer wetenschappelijke doelen dienden.
jaar tijd niet alleen uit tot medische tuin maar zelfs tot echte botanische tuin die zich
De eerste wetenschappelijke kabinetten werden geboren in een tijd dat de hele
kon meten met de Hortus van Leiden. Een andere lekkermaker die aankomend art-
Europese elite wel iets verzamelde. Aan de universiteiten van Padua of Bologna,
sen en apothekers over de streep moest trekken om een financiële bijdrage te
nam men de natuur onder de loep zoals dat ooit in de oudheid gebeurd was.
leveren, was dat ze in ruil voor geld een opleiding en examen kregen van de
Het verzamelen en de zoektocht naar een ‘natuurlijke historie’ waren nauw met
beroemde praelector Frederick Ruysch. In 1666 was hij aan het Collegium
elkaar verbonden en ontmoetten elkaar in de collecties van botanici en apothekers
Chirurgicum benoemd tot prealector in de chirurgie. Spoedig nam hij examens af en
als Ulisse Aldrovandi of Francesco Calceolari. Enerzijds leverde dit een nieuwe
werd in 1672 benoemd tot stadsvroedvader; onderwijzer van vroedvrouwen.
houding op tegenover de natuur als verzamelbare entiteit en anderzijds leidde het
Eén keer per maand verrichtte Ruysch anatomisaties in het Theatrum Anatomicum
tot specialisatie van de natuurwetenschappen. Voortbouwend op encyclopedische
en vier keer per jaar ‘demonstraties op vrouwenlijken’. Hij gaf publieke of privé-
beschouwingen als die van Aristoteles -die de natuurwetenschap als invulling van
lessen in ontleed- en heelkunde. Een aantal keer per jaar gaf hij ‘demonstraties op
de scala naturae zag- of op engere als die van Discorides of Galeneus -die de na-
het cadaver’, die soms een week duurden en die vooraf in de krant werden
tuurwetenschap meer als studie naar de medicinale werking van naturalia beleefden-
aangekondigd. Belangrijk is dat hij een van de eersten was die preparaten inzette tij-
verschoof de aandacht van de verzamelaars van exotische naar meer algemene
dens zijn lessen.
levensvormen.
Ruysch genoot faam door zijn bijzonder vernuftige prepareermethoden, en werd
Naast de echte aristocratische, statusverlenende collecties waar de nadruk op het
zelfs in 1990 nog omschreven als ‘de meest bekwame preparateur in de geschiede-
wonderbaarlijke of het vreemde lag, ontstonden in Italië in de tweede helft van de
nis van de anatomie’. Met name de injectiepreparaten -die de gang van het bloed-
zestiende eeuw zo collecties met geheel andere doelen. Zij waren niet langer de
vatenstelsel in organen zichtbaar maakte- en zijn was-, glas- en ijzermodellen maak-
opeenstapeling van zo veel, zo vreemd en zo divers mogelijke objecten, maar wer-
ten hem tot ver over onze grenzen beroemd. Hij had een enorme verzameling. Zijn
den gekarakteriseerd door één gedefinieerd specialisatiegebied.
collectie was zó omvangrijk dat hij niet in de Waag had gepast. Hij stond opgesla-
Deze nieuwe verzamelingen wilden niet langer de hele werkelijkheid omvatten
gen in een apart huisje naast zijn woonhuis op de Achterburgwal (nu Spuistraat).
38
Toen Czaar Peter de Grote in 1697 een bezoek bracht aan Nederland, maakte hij
Draak verdwijnt, Van Aken doet zijn intrede: de sociëteit met het kabinet
tijd vrij om vooraanstaande wetenschappers te bezoeken. Hij nam zo ook deel aan
verandert in een dierentuin met een museum
de colleges van vermaard anatoom Ruysch. Bij een vervolgbezoek in 1717 bezocht
Al twee jaar na de oprichting van het Genootschap Natura Artis Magistra, op 28
Czaar Peter ‘zijn meester’ ten tweede male en kocht voor dertigduizend gulden zijn
februari 1840, verdween na toekenning van een forse gouden handdruk Reindert
anatomische collectie die zo’n tweeduizend preparaten telde. Ook kocht hij het
Draak -die de alcohol voor de collectie ter verfrissing aanbood aan leden, die het
kabinet van de beroemde apotheker Albertus Seba om zijn eigen Kunstkammer mee
geld voor voedsel voor de dieren in eigen zak stak waardoor ze verhongerden- door
te verrijken. Naar het schijnt, ging een deel van de verzameling onderweg verloren,
onenigheid met het bestuur van het toneel. Ook zijn collectie verhuisde.
omdat de liquor ook bij de matrozen in de smaak viel.
Ondertussen was het bestuur van het Genootschap al enige tijd in onderhandeling
Na de verkoop legde Ruysch op 79-jarige leeftijd in tien jaar tijd een nieuwe verza-
met Cornelis van Aken die over een fantastische rondreizende menagerie beschik-
meling aan, die, helaas, ook naar het buitenland verdween.
te. De menagerie was hiervoor van de wereldberoemde dierentemmer Henri Martin
Voor het medisch onderricht in Amsterdam was het een zware slag. De overheid
geweest, ‘een illuster voorbeeld van dit mannelijk type mensen’ die de tweede
stelde geen gelden beschikbaar voor de aanschaf van preparaten of onderwijsmate-
Nederlandse dierentuin in Rotterdam het licht deed zien. De aankoop van deze
rialen. Prealectoren van de medische gilden en hoogleraren aan het Athenaeum
menagerie zou het Genootschap in één klap tot diergaarde, tot zoölogische tuin ver-
waren gedoemd om met eigen middelen privéverzamelingen aan te leggen en nu was
heffen.
de mooiste verzameling voorgoed verdwenen.
De eerste pogingen om de menagerie binnen te halen, werden al in 1839 onder-
Hoogleraren aan het Athenaeum waren tot aan het eind van de negentiende eeuw
nomen maar bleven lang zonder resultaat. Het plan om de uitgebreide collectie Van
overladen met vakken. Zij doceerden datgene waarvan zíj dachten dat het nuttig
Aken te huren, stuitte op financiële onmogelijkheid. Van Aken vroeg namelijk zes-
was voor de toehoorders. Bekommerden zich niet om studiepunten, leertaken of
tig gulden per dag. Zeker nadat het Artisbestuur de inventarislijst van Van Aken
zelfs de omschrijving van hun eigen leeropdracht. Zij hadden het zó druk, dat het
onder ogen had gekregen, voelde het er steeds meer voor om toch tot aanschaf over
onderwijs waarschijnlijk gereduceerd werd tot een opsomming van dat wat er al
te gaan.
geschreven was of tot datgene wat de leerlingen met eigen ogen konden aan-
In de menagerie leefden beroemde en exotische dieren, de ‘Persiaanse Leeuw Nero,
schouwen. Dit laatste gebeurde meestal bij de hoogleraren thuis, dáár waar de
de tijgerin Atyr, het Afrikaanse leeuwenpaar Willem en Louise, het Senegalese
ontleedkundige verzamelingen zich bevonden.
leeuwenpaar Coburg en Fani.’ Coburg was een bekende uit het theater of althans,
Ook Willem en Gerardus Vrolik waren verbonden aan het Athenaeum Illustre.
Van Aken gebruikte de naam van deze toneelleeuw om publiciteit mee te trekken.
Willem werd er op 1 juli 1831 aangesteld als hoogleraar ontleed-, natuur- en
Naast leeuwen bevatte de menagerie diverse roofdieren: een poema, een panter en
heelkunde. Zijn vader Gerardus doceerde er al vanaf 1797 kruidkunde en was vanaf
een jaguar, de ‘eenigste van dat Soort’ die ooit op kermissen en jaarmarkten te zien
die tijd tevens directeur van de Hortus Botanicus. In 1798 werd Gerardus door het
was geweest, de andere leefde in de ‘Sjardijnde Plan’, de Jardin des Plantes in Parijs.
stadsbestuur benoemd tot hoogleraar in de anatomie en fysiologie en later ook nog
Succesnummer was de olifant Jack, Sjeck. ‘Er waren zebra’s, lama’s en een
in de chirurgie en de theoretische en praktische verloskunde. Hoewel zij misschien
‘sprinkhaas’; een kangaroe. Totaal bijna tweehonderd dieren, genoeg om een dieren-
wel íets voor het Athenaeum verzameld hebben, stopten ze de meeste tijd en energie
tuin mee te vullen.
in hun privécollectie. In ruim zeventig jaar tijd verzamelden ze 5103 preparaten.
In februari 1840 werd de koop uiteindelijk beslecht voor 30.900 gulden, een
Bijna drieduizend collectiestukken van dierlijke, de rest van menselijke oorsprong.
behoorlijk bedrag dat eigenlijk ver boven het budget van het Genootschap lag.
De collectie werd tentoongesteld in Gerard’s woonhuis op Amstel 218. Het
Alles leek rond totdat Burgemeester en Wethouders de bouw van stallen zodanig
Museum Vrolikianum was toegankelijk voor studenten, wetenschappers en andere
aan banden legden dat de eisen die er aan gesteld werden geen enkele realiteitszin
prominente bezoekers uit binnen- en buitenland.
meer hadden: de loods moest ‘een steenen gebouw [worden] zonder deuren vensters of luchtgaten [en bovendien ]met een ijzeren dak’.
Eén ding hadden de freakshows, de curiositeitenkabinetten en de wetenschappelijke
Later zag de gemeente in dat de angst voor wilde dieren ongegrond was, helemaal
werkplaatsen met elkaar gemeen. Zij waren meestal particulier bezit. De verza-
omdat de menagerie tevoren al eens op de Nieuwmarkt had gestaan in gammele
melingen waren hierdoor kwetsbaar. Niet zelden werden ze door de bezitters zelf,
houten gebouwtjes of kermistenten. Omdat er in oktober 1839 al een principe
of nog vaker door erfgenamen verkocht. Het was uitzonderlijk als de verzameling
besluit tot koop was ondertekend en Van Aken reeds onderweg was, kon de
in haar geheel verkocht werd, zoals dat bij de verzameling van Ruysch gebeurd was.
menagerie sowieso niet gestopt worden. Met de olifant Sjeck aan kop bereikte vier-
Vele collecties werden opgesplitst, diffundeerden in andere verzamelingen en ‘ver-
voetigen, vogels en slangen op in december 1839 de oevers van de Amstel.
dwenen’.
De Menagerie verhuisde tijdelijk naar de Oranje Nassaukazerne, maar na de
De oprichting van een zoölogisch genootschap, van Natura Artis Magistra, was een
aankoop van de omheinde tuin ‘Vrede is mijn Lust’ -met een stenen muur van ‘240
bijzondere aangelegenheid. Doordat er een potentieel verzamelinstituut ontstond,
voet lengte’- door enkele gefortuneerde leden, was Natura Artis Magistra niet
hing het voortbestaan van de collectie die dit instituut zou opbouwen niet langer
langer een sociëteit met een museum maar een echte dierentuin.
van één enkel individu af. Het financiële draagvermogen om de verzameling in
Geschapen naar het voorbeeld van de Jardin du Roi in het cultuurcentrum Parijs,
stand te houden werd groter naarmate er zich meer leden aanmeldden. Het
dat in één klap in Jardin des Plantes veranderde nadat aan de wetenschappelijke tuin
Genootschap kon blijvend rekenen op een niet aflatende stroom contributies. Bij
levende dieren werden toegevoegd, evenaarde de tuin van het Genootschap nu haar
het overlijden van de oprichters zou de collectie in stand blijven, liep de verzamel-
grote voorbeeld.
ing niet het risico uit elkaar te spatten. Doordat het geld om collecties aan te schaffen ook niet meer van slechts enkele individuen afkomstig was, zou het
Door schenking en aankoop: de wederopbouw van het museum
Genootschap zich kunnen permitteren grotere -meer intacte- collecties over te
De jonge dierentuin genoot bij een breed publiek grote populariteit. Westerman
nemen, en zou het zorg kunnen dragen voor passende behuizing van haar verza-
bombardeerde iedereen waarvan hij dacht dat ze de tuin tot enig nut konden zijn
melingen.
tot erelid. Het egostrelen van hoge functionarissen wierp zijn vruchten af. Velen
Ik weet niet of Willem Vrolik zoiets inzag toen hij besloot in 1839 ‘ene keurig uit-
trachtten hun honorair lidmaatschap kracht bij te zetten door uit allerlei oorden
gewerkte verhandeling’ te geven ter ere van de ‘plechtige inwijding van het gebouw,
dieren mee te nemen, collecties te schenken of kostbare boeken te doneren. Dit leid-
bestemd voor het Zoölogisch Kabinet van het genootschap’. Misschien zag hij
de er uiteindelijk toe dat Westerman lange lijsten meegaf aan kapiteins van schepen
voornamelijk voordeel in het toekomstige sterven van bijzondere dieren, die hij dan
om zo díe dieren te verwerven die hij nog niet in zijn tuin had.
wellicht zou mogen onderwerpen aan zijn onderzoekingen..
Tussen de ereleden bevonden zich uiteraard individuen uit de wetenschappelijke kringen, ondermeer hoogleraren van de medische faculteit van het Athenaeum
39
Illustre. Naast het wetenschappelijk niveau dat Artis met deze samenwerking
tuintje van nog geen 3 vierkante roeden de som van f 20.000 eischte’.
bereikte, ontving het Genootschap niet zelden dieren of ‘overblijfselen’ van het
Rond 1860 werden twee ‘schoone conceptiën’ van beelden, een leeuw en een tijger,
wetenschappelijk onderzoek voor het kabinet of bijzondere boeken. Willem Vrolik
van de kunstenaar J.J.F. Verdonk bij de ingang aan de Plantage Middenlaan
vervulde een bijzondere rol door ‘dierkundige voorlezingen’ te houden. Op negen
geplaatst. Toen was het gebouw grosso modo af.
december 1839 sprak hij zijn eerste Artispubliek toe in het Theatrum Anatomicum aan de Nieuwmarkt.
De collecties en de schilderijen ‘Ze kwamen nu in de hal onder aan de brede trap die naar het museum voerde.
Was het kabinet van Draak verloren gegaan voor het Genootschap, het kon nu
Zoölogisch Museum stond er [..] Boven, op het wijde trapportaal, verloren zij plot-
bouwen op eigen overleden dieren en op een enorme hoeveelheid giften die werden
seling hun lach. Midden op de stoffige plankenvloer, op een zwarte verhooging,
uitgedrukt in geld of in natura om een nieuwe collectie op te bouwen. Belangrijke
stond het reuzengroot karkas van een olifant opgesteld, men zag nog de gele slag-
dieren die overleden, werden door de commissarissen van het Genootschap ter
tanden, maar de slurf ontbrak op een akelige manier’, staat in het boek Henri van
bewerking aangeboden aan vakkundige preparateurs. Al spoedig werd de leemte
den overkant- een jeugd tussen twee eeuwen dat gaat over de zoon van joodse anti-
gevuld en had het Genootschap een kabinet dat aan de eerste verzameling van
quair die het minderbedeelde meisje Mietje meeneemt naar Artis.
Reindert Draak kon tippen. Maandelijks deden Westerman en Wijsmuller verslag
Zodra men vanuit de vestibule een van de twee vleugels van de dubbele trappartij
van de vele giften. De collectie groeide snel.
besteeg, waarvan de spijlen versierd waren met bronzen leeuwenkopjes, stond men
Ook de dierenhandel begon in Europa steeds serieuzer vormen aan te nemen, mede
oog in oog met het enorme, door C.V.O. Bouwmeester gemonteerde skelet van de
doordat er in meerdere Europese steden dierentuinen verrezen. Er vond een ware
olifant ‘Sjeck’ uit de rondreizende menagerie van Van Aken. Omdat ‘Sjeck’ niet
concurrentiestrijd plaats waardoor ook de behoefte aan het verwerven van een zo
meer te handhaven was door woedeuitbarstingen in de bronsttijd, werd het dier
groot en gevarieerd mogelijk aantal verschillende diersoorten toe nam. Men wilde
noodgedwongen op 8 augustus 1849 door ‘welbestuurd geweervuur’ van het leven
de vormenrijkdom van alle levende dingen waar weinig over bekend was bemachti-
beroofd ‘nadat vroegere pogingen om hem door rattenkruid en Pruisisch zuur te
gen, men wilde de hele scala naturae omvatten. En men probeerde ordening aan te
doden, mislukt, waren’. Relatief kort hierna, op 14 december stond in het Algemeen
brengen op grond van overeenkomsten en verschillen.
Handelsblad dat men ‘met genoegen vernemen [kan] dat het prachtige geraamte van
Het jaar 1850 was een belangrijk jaar want het Genootschap werd erkend als cul-
de olifant Jack binnen weinigen dagen in het museum van het Zoölogisch
tureel centrum van de hoofdstad. Dit uitte zich ondermeer in de bouw van een
Genootschap zal worden geplaatst [..] wij houden ons ervan overtuigd dat elke ken-
‘muzijkkiosk’. Binnen twaalf jaar had het Genootschap bijna vijf keer zoveel grond
ner met ons de keurige bewerking en zeldzame volledigheid ervan zal bewonderen’.
verworven als in het oprichtingsjaar. Artis kon tijdelijke verblijven vervangen door
Het -inderdaad schitterende- preparaat van Sjeck, de eerste Artis olifant, moet vanaf
duurzame en kon ruime galerijen bouwen voor het kabinet. Het belangrijkste
de dag van openstelling in de ruimte boven de trappen te zien geweest zijn, om daar
gebouw dat verrees na de uitbreiding van de tuin van het Genootschap was het
zeker honderd jaar te staan.
Hoofdgebouw dat zowel voor gezelschapszaal als museum was bestemd.
In de hal tussen de beide zalen in stonden, later, tevens een opgezette giraf en een gemonteerd skelet van dezelfde soort, een model van een aan de Nederlandse kust
Het Hoofdgebouw
gestrande narwal en een vitrine met opgezette paradijsvogels tentoongesteld.
Het beroep van architect kende in de negentiende eeuw nog geen bescherming. Timmerlieden of aannemers konden zonder bezwaar gebouwen ontwerpen en
‘Binnen was het nog erger. Ze kwamen in een lange zaal en daar, langs de lange,
uitvoeren. In Artis werd naast deze gangbare timmerende knutselaars al spoedig
lange wandenstonden in hoge glazen kasten alle skeletten opgesteld van alle dieren
gebruik gemaakt van architecten van naam. In 1845 ontwierp de directeur van de
in Artis, alle dieren uit de wereld. Van alle dieren hingen de botjes netjes in model
Stads- en Waterwerken J.van Maurik in opdracht van Westerman het klassieke
aan een ijzeren stang gehaakt, zodat men nog kon zien welk dier het was geweest.
Hoofdgebouw. Maar liefst zeshonderdvijftig leden doneerden vrijwillig bijna acht-
Maar het was juist erg dat men dat kon zien [..] van de leeuw miste men de manen
duizend gulden om het gebouw uiteindelijk van de grond te krijgen.
en de zwiepende staart, van de herten het gevlekte vel dat op zonneplekken lijkt en
Hoe gunstig de vooruitzichten ook waren, de totstandkoming van het gebouw ver-
van de aapjes hun glimmende schrandere ogen. Men moest nu juist naar al die gaten
liep minder voorspoedig. Eerst vanwege een stuk grond dat nog verworven moest
kijken waarin de oogen ontbraken.’ Door de voltooiing van het gebouw kregen ook
worden, later door het faillissement van de hoofdaannemer. Het gebouw werd in
duizenden andere objecten een doelmatige schikking.
delen opgeleverd. De eerste steenlegging van de oostvleugel vond plaats in novem-
Het Groote Museum was geboren. De verzamelingen groeiden, volgens P.H.
ber 1850, één jaar later werden de ‘trotsche zaal en de schoonen galerijen’ voor pu-
Witkamp, rond 1860 uit tot ‘450 zoogdieren, 1500 vogelen, 250 kruipende dieren,
bliek geopend. De benedenverdieping van het gebouw deed dienst als sociëteit-
750 visschen, 16.000 insekten, 400 spinnen, 6100 horens en schelpen, 350 stekel-
sruimte. Gebruikt als restaurant en vergaderzaal voor bestuur en leden, bood het
huidigen, 300 polypen, 100 sponzen en ruim 1000 versteeningen’.
ook ruimte aan concerten, landbouw-, huisdieren- of veeteelttentoonstellingen
Een telling in de Bijdragen tot de Dierkunde leert ons dat de loodwitte, totaal 112
zoals de Internationale Postduiven-Tentoonstellingen in 1893 en in 1898.
strekkende meter lange wandvitrines van het Museum voor opgezette Zoogdieren
In 1852 werd voor veertienhonderd gulden iets noemenswaardig aangekocht; een
in 1863 al met 310 verschillende soorten zoogdieren gevuld zijn, in totaal 703 exem-
gebouw aan de Plantage Middenlaan, eigendom van Reindert Draak, om te
plaren. Vijftig jaar later zijn dat 416 soorten, 975 exemplaren.
voorkomen dat men met een eventuele uitbreiding van het Hoofdgebouw wederom
Vlak na de eerste telling werd de verzameling van het Genootschap in 1865 aanzien-
voor verrassingen zou komen te staan.
lijk uitgebreid met de privécollectie van Gerardus en Willem Vrolik. Een bijzondere
In februari 1853 was het eindelijk zover dat de uitbreiding van het Hoofdgebouw
verzameling waar zich ook dieren uit de prinsenhoven in bevonden die soms al
van start kon gaan. De oprichting van de westvleugel was een feit, maar door ‘finan-
lange tijd uit Amsterdam verdwenen waren. Twee zeker vermeldenswaardige dieren
tëele ongelegenheden’ - het faillissement- van de aannemer liet de oplevering op
zijn de Kaapse Leeuw, een geschenk van Koning Lodewijk Napoleon, en een nar-
zich wachten tot 1855. Het gebouw ‘kreeg nu een prachtig uiterlijk en eene niet
walschedel met twee volledig ontwikkelde stoottanden in plaats van één; een
minder prachtige inrichting’ maar helaas had het niet de omvang waarop men zich
schedel die lange tijd in het bezit was van de Deense koninklijke familie. Naast deze
had verheugd. Het gebouw had nog ruim één derde groter kunnen zijn ‘door
restanten uit statusverlenende kabinetten die niet met een wetenschappelijk doel
toevoeging van een trotsch centrum, dat aan de tuinzijde de uitmuntendste gele-
verzameld werden, bevonden zich in de Vrolikcollectie tal van wetenschappelijke
genheid zou geboden hebben om er een aangename veranda te plaatsen’. Deze uit-
preparaten van mens en dier, gemaakt door vader en zoon zelf, die ze hadden
breiding, een plan dat was ingediend door een mijnheer J.A. Schouten, werd ge-
gekocht of gekregen of die ze in Artis ontleed en onderzocht hadden. Toen zowel
dwarsboomd door de buurman Klint die voor ‘een belendend klein huis met een
Gerard als Willem Vrolik vlak na elkaar kwamen te overlijden in respectievelijk
40
1858 en in 1862, besloot de weduwe van Willem de collectie ter veiling aan te
tot bevordering der Bouwkunst nauw betrokken was bij de bouw van de tweede
bieden. Naturaliënhandelaar Oscar Frank bracht Westerman op de hoogte van die
verdieping van het Hoofdgebouw; van het Groote Museum.
plannen en hij wist haar over te halen om de hele collectie voor het betrekkelijk lage
Het Genootschap veroverde de felbegeerde Nautilus pompilus, een zeer gewild
bedrag van twaalfduizend gulden te verkopen.
verzamelobject (de Hollandse Maatschappij der Wetenschappen had in dezelfde
Na een uitgebreide inzamelingsactie onder burgers van Amsterdam, leden van
periode vijfhonderd gulden over voor één gaaf exemplaar) die vanuit Ambon ver-
Artis, collega’s en familieleden van Gerard en Willem Vrolik werd het beoogde
zonden werd door De Serrière.
bedrag bij elkaar gesprokkeld en op 15 maart 1865 was de koop een feit. De collec-
De tuin werd bezocht door schelpenverzamelaars uit binnen- en buitenland. De
tie van de ereleden die Artis van meet af aan een warm hart hadden toegedragen, was
eigenaar van de belangrijkste verzameling van dat moment, Hugh Cuming, ver-
gered van de verdwijningsdood. Een gedeeltelijke opsplitsing van de collectie was
zocht Westerman zelfs om een aanbeveling te schrijven om de verzameling van
desalniettemin niet te voorkomen. Al het dierlijk materiaal vond een plek in het
Oltmans te mogen bezoeken. Hij werd bij zijn eerste bezoek aan Artis uiteraard tot
Groote Museum, de etnografische objecten verhuisden naar het, in 1861 opgerichte,
honorair lid benoemd. Later zou het Genootschap ook van hem diverse schelpen
Etnografisch Museum van het Genootschap. Alle menselijke preparaten kwamen in
kopen. Ook objecten uit andere historisch interessante verzamelingen kwamen in
bezit van de Gemeente Amsterdam en daarmee van het Athenaeum Illustre ten
bezit van het Genootschap. Zo kwam Artis in 1851 in bezit van het schelpenkabi-
behoeve van het medisch onderwijs.
net van Albertus Seba, een geschenk van Jonkheer Six van Hillegom. De schelpenverzameling groeide van 1863 tot 1888 van ruim zeventienduizend naar
Op de galerijen die gedragen worden door gietijzeren consoles, stonden volgens de
bijna vierendertigduizend exemplaren. Opmerkelijk is dat er naast tweehonderd
telling in de Bijdragen, in 1863: 1346 verschillende soorten vogels, 2055 exemplaren;
meter schelpen ook voorwereldlijke dieren tentoongesteld werden in de legkasten;
in 1888: 1920 verschillende soorten, totaal 3478 exemplaren. Hier zag men ‘de sier-
fossielen van gewervelden, krabben, kreeften en stekelhuidigen die gerangschikt
lijkste vormen van de grootste tot de kleinste toe, en de prachtvolste kleuren en
waren naar geologische tijdsperioden.
teekeningen aan de vogelen eigen [..] Welk een verschil tusschen den eenvoudig zwart en wit gekleurden kolossalen Struisvogel en de met metaalachtigen glans
Leden, niet leden, vreemdelingen en bekenden, eenieder deed zijn best om de tuin
schitterende veelkleurige Colibri’s, wier romp gemakkelijk in ene vrouwenvinger-
van het Genootschap tot ‘eene aangename en leerrijke plaats te maken’. Hierdoor
hoed kan geborgen worden! Welke afwijkingen in vormen en vleugels tusschen den
vonden ook een aantal bijzondere kunstwerken hun weg naar het Hoofdgebouw.
trotschen Adelaar, die zich hoog in den wolken weet te verheffen, en den nederige
In 1851 bracht koning Willem III een bezoek aan de tuin ‘vol heerlijken afwisse-
Pinguin, die zich slechts met moeite langs het strand bewegen kan, doch eenaal in
ling’. Hij was blijkbaar zó onder de indruk dat hij direct beval twee ringfazanten
zijn element de zee zijnde, al duikende den vlugschten visch in de zwemkunst eve-
van paleis het Loo over te laten brengen en maakte subiet afspraken met de minis-
naart, ja zelfs dikwerf overtreft, zoodat zij deze weet te bemachtigen!’
ter van de marine over het aanvoeren van dieren uit de Koloniën. In 1852 keerde Willem terug en schonk zijn portret dat door Nicolaas Pieneman geschilderd was
In het midden van de zalen waar de zoogdieren stonden, waren twee dubbele rijen
ter versiering van de gezelschapszaal van het Hoofdgebouw. Na dit bezoek mocht
toonkasten op tafels geplaatst, met een ‘gezamenlijke lengte van 200 Meters, in
het Genootschap zich Koninklijk Zoölogisch Genootschap noemen, overigens.
welke de verzameling Schelpen is tentoongesteld’. In deze toonvitrines lagen alle schelpen met uitzondering van de omvangrijke verzameling Helix slakken die in een
In 1856 ontving het Genootschap van haar leden het schilderij Buffels door een
aparte ladenkast tentoongesteld waren omdat deze collectie alléén al 2240 soorten
tijger aangevallen, ‘een stuk van zoowel aanzienlijken omvang als grote kunst-
(totaal 7369 exemplaren) telde.
waarde’ van de Belgische schilder Charles Verlat, dat in het gebouw van de
Schelpen werden in Artis serieus verzameld vanaf 1844 toen Abraham Oltmans
bevriende kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae geëxposeerd was geweest. Het
voor achthonderd gulden de schelpenverzameling, die was bijeengebracht door zijn
schilderij moést in handen van het Genootschap komen. Maar liefst 87 leden
vermogende tante Maria Elisabeth Antoinette Oltmans, aan het Genootschap
verenigden zich om het aan te kopen voor 1000 gulden, waarna het een plek kreeg
verkocht. Elisabeth had de collectie in ruim veertig jaar tijd bijeengebracht. De col-
in het Groote Museum.
lectie werd bij testament eerst aan haar moeder, en na diens overlijden aan haar broer nagelaten. Bij zijn overlijden kwam de verzameling uiteindelijk in bezit van zijn zoon Abraham Oltmans. Over de herkomst van de schelpen is weinig bekend.
Het verbond tussen Gemeente en Genootschap: de samenvoeging en de over-
Ook is niet duidelijk of er na het overlijden van de verzamelaar, tante Oltmans, nog
dracht van de collecties
objecten werden toegevoegd aan de collectie. Indien dit niet zo is, schat men het
De wetenschappelijke kennis die in het Genootschap en wetenschappelijke con-
begin van de verzameling rond 1798. Leuk te vermelden is dat Elisabeth Oltmans
treien huisde, werd vanaf 1848 uitgedragen in de Bijdragen tot de Dierkunde waar-
ook in bezit was van een naturaliënkabinet van de achttiende-eeuwse insecten-
van de eerste aflevering toen net voltooid was en het tweede in de maak. Het
verzamelaar Pierre Lyonet, en van zijn microscoop. Beiden werden aan het
Genootschap gaf het zeer exclusieve boek De Toerako’s uit waarin deze exoten le-
Genootschap verkocht. Hoewel de kast uit het kabinet niet meer te traceren is, zijn
vensgroot op de bladzijden prijkten, en er werden voorbereidingen getroffen voor
de microscoop die gemonteerd is op een notenhouten doosje met twee schuifladen
de maandelijkse uitgave van het Nederlandsch Tijdschrift voor de Dierkundedat
inclusief de achttiende-eeuwse preparaten en de originele tekeningen die Lyonet
voor het eerst in 1863 verscheen.
maakte van insectpreparaten nu nog steeds in bezit van de Artis Bibliotheek.
De commissarissen van het Genootschap verleenden ‘ter verdere verspreiding van
Op 29 mei 1844 werd Abraham Oltmans tot honorair lid van het Genootschap
zoölogische en andere nutte kennis’ toestemming aan hoogleraren van het
benoemd en nam hij het beheer op zich van krabben en kreeften, hoorns en
Athenaeum om uit de collecties van het Genootschap te putten voor lessen in de
schelpen, zeeëgels en -sterren, sponsen en versteningen. De verzameling hoorns en
vergelijkende ontleedkunde. Ze lieten op verzoek van het Nederlandsche
schelpen groeide snel uit tot de belangrijkste. Nu er iemand was die zich om de
Onderwijzersgenootschap leerlingen en docenten van de Amsterdamse oefen-
schelpen bekommerde, werd geld vrijgemaakt voor de opbouw en uitbreiding van
scholen toe tot tuin en museum om zich te kunnen verdiepen in de natuurlijke his-
de collectie. Tevens wisten mogelijke schenkers van schelpen dat hun collecties bij
torie.
Oltmans in goede handen terecht zouden komen.
Op 1 mei 1888 schreef hoogleraar Stokvis van de Amsterdamse universiteit ter ere
Vanaf dat moment volgden talloze schenkingen. Noemenswaardig is de schenking
van het 50-jarig bestaan van het Genootschap: ‘ Middenhof! Uwe instelling werd
van 57 schelpen door het vooraanstaand lid van het Genootschap D.D. Bülcher.
het meer en meer voor de mannen der wetenschap, die in uwe verzamelingen von-
Misschien niet zozeer omdat de geschonken schelpen op zich zó bijzonder waren,
den, wat zij elders vergeefs zochten, en die gij met eene gastvrijheid opnaamt, waar-
maar meer omdat Bülcher in de hoedanigheid van voorzitter van de Maatschappij
van zij telkens dankbaar gewaagden. Breed en achtbaar is de schare van beroemde
41
landgenoten [..] en vreemdelingen, die korten of langeren tijd hier verwijlden, tot
gereed kwam. Een van de zalen van dit Fauna Museum werd nagenoeg volledig
het voorbereiden of uitwerken hunner onderzoekingen, aangetrokken als zij wer-
gevuld met Nederlandse vogels. In het midden van de zaal stonden ook hier legkas-
den door de zeeleliën en zeesterren, de schelpdieren en insekten, de zoogdieren en
ten, deze keer gevuld met eieren en nesten en met ander klein kruipend Nederlands
visschen, maar boovenal door die heerlijke verzameling vogels, door uwe zorg hier
gedierte. Aan de Plantage Middenlaankant werden Nederlandse vlinders en enkele
bijeengebracht. Onze Temminck’s en Schlegel’s, onze Vrolik’s en Schroeder van der
andere insectengroepen tentoongesteld. Hiertegenover stonden grote exotische
Kolk’s [..] en naast hen zoo vele jongere vaderlandsche zoölogen hebben aan u het
kevers, waarschijnlijk geflankeerd door kleine diorama’s die betrekking hadden op
materiaal en de gelegenheid voor verschillende hunner onderzoekingen te danken.
biologische onderwerpen uit de insectenwereld.
[..] Wie ooit tot u kwam, met lust en ijver tot onderzoek [..]hij wist van te voren, al
In de tweede zaal stonden later óók vogels, deze keer afgewisseld met Nederlandse
was hij de nederigste adept, dat gij hem het gevraagde zoudt toestaan. [..] Of de
zoogdieren en diorama’s die ‘het voggelleven voor ogen voeren’ van Artis prepara-
voorwerpen, waarover hij wenschet te beschikken, alledaags of zeldzaam waren, of
teur Paul Louis Steenhuizen. Op de galerijen plaatste men de alcoholcollecties:
zij voor goud of koper in uw eigendom waren geworden, gij vroegt er niet naar als
Nederlandse vissen, schaaldieren, wormen, krabbetjes en kreeftjes.
gij maar wist, dat de wetenschap de vruchten zou kunnen plukken van het op touw gezetten onderzoek.’
De skelettenverzameling, waaronder de Vrolikcollectie, verhuisde naar de bovenen benedenzalen van het Nijlpaardenhuis. Maar dit alles mocht niet baten. Het aan-
Hoezeer ‘de wetenschap’ het bestuur van het Genootschap ook ter harte ging, het
tal biologen en collectiestukken bleef groeien. Met de oprichting van het Koloniaal
duurde tot oktober 1877 voordat Genootschap en Gemeente een duidelijk verbond
Instituut in 1910 verhuisde na lang wikken en wegen de etnografische verzameling
sloten. In dat jaar veranderde het Athenaeum Illustre van hogeschool in de
van het Genootschap. Op de bovenverdieping van het gebouw De Volharding
Gemeentelijke Universiteit, waarmee het de bevoegdheid kreeg om examens af te
kwam in 1923 ruimte vrij voor het zoölogisch laboratorium. Spoedig hierna op 20
nemen. Hoogleraren werden nog steeds benoemd door het stadsbestuur.
mei 1926 werd de grote droom van Max Weber verwezenlijkt. Na het vrijkomen
De gemeente bood in diezelfde tijd grond voor de bouw van een aquarium aan
van de ruimtes die het laboratorium in beslag hadden genomen in het
onder voorwaarde dat het ook de laboratoria voor het zoölogisch onderzoek en
Aquariumgebouw werden vier zalen ingericht als museum. Toenmalig
onderwijs zou huisvesten. Daarnaast werden vanaf dat moment alle dode
Artisdirecteur Kerbert gaf een toespraak in de Koningszaal. ‘Het nu opgestelde is,
Artisdieren ter beschikking gesteld aan de wetenschap, aan de directeur van het
gebonden als men was aan de beperkte plaatsruimte, niet buitengewoon omvang-
zoölogisch laboratorium.
rijk, maar geeft op menig punt blijk van goed begrip der bedoeling der voorwerpen
De banden tussen Universiteit en Genootschap werden verder aangehaald in mei
instructief te doen zijn. Minder dan voorheen zijn het eindelooze seriën van dieren,
1892. Inmiddels had de collectie van de Gemeente zich eerst onder Berlin en later
maar uitgelezen exemplaren, duidelijk en leerzaam geëtiketterd.’ Er werd voorgoed
onder Weber substantieel uitgebreid. Onder Weber vonden grote wetenschappelijke
gebroken met het stramien uit de negentiende eeuw waar de mens zich verbaasde
expedities plaats waarvan de Siboga expeditie (1899-1900) naar de Indonesische
over de vormenrijkdom van het leven. Het Parijse model werd verlaten.
Archipel de meest bekende is. De collecties van de Gemeente werden nu niet langer alleen interessant bevonden
In 1938 ging de Artiscollectie op in de Gemeentelijke. Eén hiervoor opgesplitste
voor wetenschappers. Ook groeide het besef dat wetenschappelijke verzamelingen
particuliere verzameling kwam daardoor weer grotendeels in bezit van één eigenaar:
een belangrijke opvoedkundige waarde konden hebben voor een breed publiek. Iets
de Vrolikcollectie..
waar in een ‘wereldstad als Amsterdam’ zeker behoefte aan was. Het Genootschap anderzijds, zocht naar een partner om zorgen en kosten van haar omvangrijke col-
Rond 1950 sloot zo het Groote Museum haar deuren voor publiek. Ik troost mij
lectie mee te delen.
met de fantasie dat haar gaanderijen misschien bouwvallig waren geworden door al die voetstappen van nieuwsgierige of verbaasde bezoekers, die soms vol bewonder-
Deze overwegingen leidden tot een samenvoeging van de collecties van
ing, soms angstig de museumvloer betraden. Honderd jaar voetstappen langs
Genootschap en Gemeente, en de samengevoegde collecties werden onder het
duizenden objecten. In de jaren tachtig werd het museum echt ‘leeggeroofd’.
beheer gesteld van een -door de Gemeente aangewezen- directeur. Die directeur
Miljoenen objecten verlieten de terreinen van het Koninklijk Zoölogisch
werd uiteraard hoogleraar Max Weber. Uitgezonderd werd in eerste instantie de
Genootschap om zorgvuldig verborgen te worden in nieuwe schatkamers, de
insectenverzameling van Artis, voornamelijk omdat de Gemeente weinig collecties
depots van het Zoölogisch Museum van de Universiteit van Amsterdam.
op dit gebied bezat en hiermee weinig geïnteresserde hoogleraren. Genootschap en Gemeente behielden beiden het eigendomsrecht over hun objecten. Daarom werden ze gemerkt: de G voor de Gemeentepreparaten en de A voor Artisobjecten.
Met dank aan Henriëtte Plantenga, Artis
Toonbaar of minder toonbaar: show en wetenschap Vanaf die tijd ging men anders met de collecties om. Sommige delen werden toonbaarder geacht voor algemeen publiek, andere interessanter voor wetenschappers. Showcollecties en wetenschappelijke verzamelingen werden gescheiden, waardoor men een helderder presentatie hoopte te bereiken en waardoor veel ruimte bespaard werd. Zolders en kelders in het Aquariumgebouw werden ‘meer dan vol’ gepropt met wetenschappelijke onderdelen uit de collecties. Hoewel men nog verschillende pogingen ondernomen heeft om de tooncollecties samen te brengen in één gebouw, werd uiteindelijk jarenlang met objecten door de tuin gesleept. De collecties die voor het publiek bestemd waren verspreidden zich over verschillende gebouwen in Artis. In het Groote Museum stonden nog steeds de opgezette zoogdieren, de vogels en de schelpen die daar van meet af aan de meeste ruimte in beslag hadden genomen. De boekerij en de Nederlandse dieren verhuisden naar het Fauna Gebouw (nu de Artis Bibliotheek) aan de Plantage Middenlaan, waarvan het eerste deel in 1868
42
foto: Wijnanda Deroo, 1988
Het Groote museum bestaat nog steeds. De collecties bestaan nog steeds. Doordat er nooit geld
Deze opname, gemaakt door Wijnanda Deroo in 1988, geeft de situatie weer zoals die was vlak voor-
beschikbaar was om het gebouw te restaureren, gingen ook ingrijpende ‘vernieuwingen’ aan het
dat de collecties van Zoölogisch Museum het Groote Museum zouden verlaten.
gebouw voorbij. Het negentiende-eeuwse interieur bleef vrijwel onaangetast doordat het gebouw werd ‘vergeten’. Er worden nu pogingen ondernomen om het Groote Museum weer in oude luister te herstellen.
43
Adressen musea en collecties:
Allard Pierson Museum
Museum Vrolik
Computermuseum
Zoölogisch Museum Amsterdam
Artisbibliotheek
Artis Geologisch Museum
Universiteitsmuseum De Agnietenkapel
Universiteitsbibliotheek
Maagdenhuis