Verborgen debatten, onzichtbare burgers Een pleidooi voor kwalitatief onderzoek naar alledaagse publieke meningsvorming
dr. Joke Hermes
Verborgen debatten, onzichtbare burgers
Een pleidooi voor kwalitatief onderzoek naar alledaagse publieke meningsvorming
Copyright © 2005 Hogeschool INHOLLAND Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opname of op enige andere manier, zonder vooraf schriftelijke toestemming van de uitgever: Hogeschool INHOLLAND. Voorzover het maken van kopieen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b en 17 Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijke vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht, Postbus 882, 1180 AW Amstelveen. Voor het overnemen van één of enkele gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezing, readers of andere compilatiewerken dient men zich tot de uitgever te wenden. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without prior permission of the publisher. ISBN: 90-77812-07-5
Rede, uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt als lector Publieke Meningsvorming aan Hogeschool INHOLLAND te Amsterdam op 22 september 2005 door dr. Joke Hermes
4
Inhoudsopgave Inleiding Gewone mensen en hun verhalen
7 10
Deel I Waar je publieke meningsvormen zou verwachten, maar waar je haar niet vindt Politiek publieke meningsvorming Wantrouwen Medialogica Negeerbare kennis De burgerparadox
15 15 19 21 23 26
Deel II Waar wel publieke meningsvorming is, maar waar het niet wordt herkend Burgerschap discursief begrepen Burgers zijn consumenten, cliënten en meningvormers tegelijkertijd Het analyseren van culturele kennis en repertoires Burgerschap, beeld- en meningsvorming Het nut van kwalitatief publieksonderzoek
30 30 34 37 41 44
Deel III Tenslotte: hoopvolle ontwikkelingen Landkaart van alledaagse publieke meningsvorming Meningsvorming als burgerschap Conclusie
48 48 53 55
Literatuur
58
5
6
Inleiding Is er in Nederland zoiets als publieke meningsvorming, of is ‘opiniage’1 het domein van experts: van politici, journalisten, columnisten en een handvol vakdeskundigen, van mensen zoals u en ik? En zijn er andere plekken dan de media waar meningen worden gevormd en geuit? Het juiste antwoord is denk ik: nee en dan twee keer ja. Ja, publieke meningsvorming is in handen van een elite. En ja: er is ook alledaagse meningsvorming, maar die is eigenlijk niet publiek te noemen. Veel van de argumenten die mensen uitwisselen en de meningen die ze vormen blijven in kleine kring. Die ‘verborgen debatten’ verdienen erkenning als domein van meningsvorming. Twee grote obstakels staan in de weg. We zijn gewend om de mening van gewone mensen geanonimiseerd of als illustratie in journalistieke berichtgeving tegen te komen. Over hoe meningen worden gevormd weten we niet veel. Het tweede obstakel voor een productiever en democratischer begrip van publieke meningsvorming, heeft te maken met het beeld dat we van burgers en burgerschap hebben. Van gewone mensen als burgers verwachten we eigenlijk niet zoveel. Associaties met termen als burger en burgerschap zijn zelden positief. We ruiken spruitjes en denken dan aan burgerlijk of kleinburgerlijk, aan vitrages, sanseveria, Hollandse kost en benepenheid. De uitdaging is om burgerschap weer in zijn maatschappelijk verbindende kracht te herstellen: ‘stedeling’ of stadsgenoot, naar het Franse revolutionaire citoyen of het engelse citizen zijn betere termen die prettiger in het gehoor liggen. Probeert u ze vooral uit als u mij in deze rede over ‘burgerschap’ hoort praten.2 Burgerschap is wat ons bindt, en reflectie op hoe we ons met elkaar verbonden weten maakt de kracht uit van onze democratie. Publieke meningsvorming, of eigenlijk ‘de publieke opinie’, is daarvoor het medium. Publieke opinie is een beladen term. Ido de Haan laat in Zelfbestuur en Staatsbeheer zien (over het politieke debat over burgerschap en rechtsstaat in de twintigste eeuw) hoe de publieke opinie aanvankelijk ‘een eenheid is van feit, waarde en visie; van beschrijving, oordeel en strategie’, en hoe ze rond 1750 een concurrerende autoriteit wordt tegenover het absolutistisch gezag van de Franse koning dat daardoor ook breekt.
1
2
‘Opiniage’ werd bedacht door Erik van Triest voor het werk van mijn partner, Volkskrant columnist Pieter Hilhorst. Brian McNair spreekt in vergelijkbaar verband van de ‘pundits’ (de geleerden) van de commentaarindustrie in zijn Journalism and democracy (London: Routledge, 2000). Met dank aan Guido Walraven.
7
Publieke opinie was midden 18e eeuw ‘een tribunaal van de rede, een “onzichtbare vergadering” die een oordeel velt over het gezag van de politieke machthebbers’.3 Al snel verandert deze positieve reputatie. Met de komst van kiesrecht, krijgt de massa een politieke rol en ontstaat er angst en zorg over haar wispelturigheid. In discussie over burgerschap blijft echter het oude, rationeel- deliberatieve ideaal doorklinken en een verlangen naar organische vervlochtenheid van burgerschap en politiek. In vleugelvlucht naar deze tijd horen we klagen hoe weinig burgers zich aan de politiek gelegen laten liggen. De kracht en het belang van burgerschap lijken op de burgers zelf weinig indruk te maken. Een belangwekkende reeks aan publicaties getuigt van de zorg die dit wetenschappers en politici baart. Antwoorden worden gewoonlijk gezocht aan de kant van de staat en de ambtenarij die meer dan de burgers zelf de aangewezen partij lijken om de kloof te dichten.4 Voor zover er naar en onder de burgers zelf onderzoek wordt gedaan, beperkt zich dit tot indicatoren van politieke verbondenheid (zoals het lidmaatschap van politieke partijen of opkomstpercentages bij verkiezingen) en tot empirisch politicologisch onderzoek dat veelal gebruik maakt van surveys, een kwantitatieve methode die ondermeer houdingen (attitudes) in kaart brengt. Het is al met al ongewoon om burgerschap buiten de politieke perken te definiëren als iets dat onderdeel is van het leven van alledag. Publieke opinie is allang niet meer een onzichtbaar schaduwparlement, maar een statisch en meetbaar gegeven. Publieke meningsvorming is een andere zaak. De werkwoordsvorm duidt al aan dat het hier om een activiteit gaat, om een praktijk waarin iets tot stand wordt gebracht. Dit uitgangspunt, dat publieke meningsvorming iets is dat mensen doen, stuurt ons onderzoek. In het WRR rapport Eigentijds burgerschap verdedigt Herman van Gunsteren een verbonden notie van wat hij neo-republikeins burgerschap noemt: dat moet resulteren in het samenkomen van individuele autonomie en publieke verantwoordelijkheid voor wat zich afspeelt in een veelvormige maatschappij.
3
4
Ido de Haan (1993) Zelfbestuur en staatsbeheer. Het politieke debat over burgerschap en rechtsstaat in de twintigste eeuw. Amsterdam: Amsterdam University Press, citaten op p. 51-54. Zie bijvoorbeeld Joop van Holsteyn en Cas Mudde (red) (2002) Democratie in verval? (Amsterdam: Boom) of het WRR rapport Eigentijds burgerschap, door Herman van Gunsteren (1992), Den Haag: Sdu. Van Gunsteren verwijst overigens naar het werk van Robert Putnam die wel benadrukt dat ‘civil society’, burgerinitiatieven, hoe vervelend vaak ook voor bestuurders, het aangrijpingspunt is voor het verbeteren van de relatie tussen burger en politiek.
8
Burgerschap ligt wat hem betreft nergens klaar, niet als normen, waarden of andere leidraden, maar moet telkens opnieuw uitgevonden worden.5 Dat uitvinden resulteert in identiteiten, verwachtingen en reputaties. Het is waar onderzoek naar publieke meningsvorming over moet gaan. Hoewel burgerschap een politiek begrip is, verdedig ik in deze rede de opvatting dat burgerschap niet alleen in het veld van de politiek wordt uitgevonden, maar juist ook daarbuiten. In het onderzoek van het lectoraat definiëren we burgerschap breed, niet alleen politiek maar ook cultureel. Burgerschap heeft betrekking op allerhande sociale, culturele en beleidskwesties inclusief beelden van de wereld om ons heen: van andere mensen, producten, diensten, organisaties en overheden. We willen dat zichtbaar wordt hoe we ons tot elkaar verhouden, welke verantwoordelijkheden we menen te hebben, naast rechten en plichten, en welke idealen ons denken en handelen als lid van een reeks van kleine en grote gemeenschappen sturen. Publieke meningsvorming is dan het proces waarbij we komen tot ideeën en afwegingen die ons gezamenlijk aangaan. Dat gebeurt in meer klassieke opvattingen op plekken die publiek zijn, dus open staan voor derden; het gaat over wat gevolgen heeft voor meer mensen dan de aanwezigen; en het betreft de sprekers zelf als medeverantwoordelijken. Publieke meningsvorming moet het kompas bieden voor onze gemeenschappelijke toekomst. Gekoppeld aan een brede opvatting van burgerschap is het echter van belang te herkennen dat praktijken van meningsvorming verweven zijn met het leven van alledag en zich juist ook afspelen op semi-publieke plekken, op de grijze grensvlakken tussen privé en openbaar en in de media. Daardoor kan de kompasfunctie van publieke meningsvorming niet altijd even eenduidig afgelezen worden. Publieke meningsvorming onder gewone mensen heeft zelden de vorm van een echt debat, het zijn veeleer ‘verborgen debatten’ zowel naar de plaats waar ze zich afspelen (over de heg heen bij de voordeur of virtueel), als naar de stijl van uitwisselen. Die verborgen debatten voeden echter wel besef van publieke verantwoordelijkheid en de constructie van sociale en culturele identiteiten.
5
Gebaseerd op Herman van Gunsteren (1994) Culturen van Besturen (Amsterdam: Boom), p. 24/5 en de verwijzing aldaar naar Eigentijds burgerschap (zie noot 4).
9
Het gaat me in deze rede dan ook om meer en om minder dan de verhouding tussen burger en politiek. Het gaat om meer, omdat ik me niet zal beperken tot een functionalistische definitie van publieke meningsvorming als onderhoudsabonnement voor politiek en bestuur, maar op zoek wil naar gedeelde fantasieën, verlangens, angsten, utopieën en de hoop die mensen binden en die zich tonen op meer plekken dan openbare podia. Ze kunnen gedragen en geïnspireerd worden door bijvoorbeeld de massamedia. Het gaat om minder, omdat ik me zal beperken tot het aanbieden van een methode van onderzoek van die bindende elementen. De vaardigheid om verborgen debatten te herkennen en te begrijpen, om inderdaad contact te kunnen leggen met het leven en denken van alledag, is onontbeerlijk voor politici en voor managers. Ze dient goed markt- en publieksonderzoek. Om u te doordringen van de noodzaak voor nieuwe onderzoeksstrategieën op het gebied van publieke meningsvorming, begin ik met de beeldvorming over publieke meningsvorming zelf, waarin eigenlijk geen onderscheid wordt gemaakt tussen publieke opinie, de opiniemeting of -peiling en publieke meningsvorming. Langs die weg wil ik gaandeweg scherp krijgen wat dan wèl onder publieke meningsvorming moet worden verstaan. Het illustreert bovendien heel mooi hoe beelden en beeldvorming altijd onderdeel zijn van processen van meningsvorming. In beeldvorming over de publieke opinie (en dus ook over publieke meningsvorming), speelt de journalistiek een sleutelrol. Als waakhond van de democratie bericht zij graag over de publieke opinie en biedt zij ook een forum voor publiek debat. Reconstructie van het beeld dat daarin ontstaat van gewone mensen als burgers (onderwerp van het eerste deel van deze rede) onderschrijft de noodzaak voor het vernieuwen van methoden van onderzoek naar publieke meningsvorming (in het tweede deel van de rede). Daaraan voorafgaand gaat het nu eerst over gewone mensen: over hen maken wetenschappers en politici zich zorgen, uit hun naam opereren journalisten. Zij zijn het die zowel door politici als door onderzoekers, voor ideële en commerciële doelen aanzienlijk beter begrepen zouden kunnen worden.
Gewone mensen en hun verhalen We lijken in een tijdperk te leven waarin gewone mensen het voor het zeggen hebben maar ze verschijnen en spreken in de openbaarheid onder door de media gedicteerde voorwaarden. Televisie toonde gewone mensen al snel aan de zijlijnen en op de tribunes.
10
Vanaf eind jaren ’80 introduceerde ze bovendien gewone mensen als centrale personages in talk- en reality shows. Met het toestaan van commerciële televisie in Nederland, kregen we een keur van ervaringen en observaties aangeboden, die niet van performers, experts of van journalisten afkomstig waren.6 Oprah Winfrey en Jerry Springer boden Amerikaanse voorbeelden, Catherine volgde met een goed Nederlandse variant. Openhartig spraken de aanwezigen over tal van zaken die varieerden van mode tot incestervaringen, vrolijk en pijnlijk wisselden elkaar af. Aan het begin van de jaren 2000 was daar bovendien Pim Fortuyn in de politiek. Hij had lak aan de regels van de Haagse Olympus en werd spreekbuis voor de ‘gewone mensen’. Danige opschudding veroorzaakte hij met zijn tegendraadse en eigenwijze standpunten, zijn gebrek aan gêne als het ging om zijn persoonlijk leven (en zijn seksuele genoegens) en vooral door het enorme gevolg dat hij met zijn anti-establishment stijl vond onder grote groepen burgers.7 De moord op Fortuyn op 6 mei 2002 versterkte de overtuiging dat politiek weer een zaak van de mensen moest worden.8 Immers, alle bestuur, moet zijn legitimiteit verdienen en dat gebeurt alleen als ze gesteund en gedragen wordt door de bestuurden. Anno 2005 moeten we vaststellen dat er niet zo heel veel is veranderd, niet in de politiek en niet in de publieke sfeer. We vinden burgers en hun meningen terug in de openbaarheid maar (nog altijd) ‘geframed’ door de media. Talkshows, op het kruisvlak van informatie en entertainment zijn uitzonderlijk in de ruimte en de rol die ze gewone mensen als ervaringsdeskundige bieden. Als we burgers echter tegenkomen in journalistieke berichtgeving, dan is het nog altijd zo dat ze een probleem hebben of een probleem zijn.9 Gewone mensen komen niet naar voren als denkers of reflexieve deelnemers aan de deliberatieve democratie. Dat is ook lastig, want het zijn vooral opiniepeilingen en ‘vox pops’, de eenregelige straatcommentaren die ter illustratie worden opgenomen bij nieuwsitems, die ons verbinden met stads- en landgenoten.
6 7 8
9
Andra Leurdijk (1999) Televisiejournalistiek over de multiculturele samenleving. Amsterdam: Spinhuis. Dick Pels (2004) De geest van Pim. Amsterdam: Boom. Hans Wansink (2004) De erfenis van Pim Fortuyn; de Nederlandse democratie na de opstand van de kiezers Amsterdam: Meulenhoff. Justin Lewis (2005) ‘The media construction of citizenship’ paper gepresenteerd op ‘Making Use of Culture’ conference, Manchester University, 21-3 January, tijdens een door het lectoraat georganiseerd panel ‘Conceptualising citizenship’. Het paper is gebaseerd op onderzoek naar Engelse en Amerikaanse kranten en journaals.
11
De media zijn dan in onze maatschappij misschien het geprivilegieerde podium voor discussie en debat over de publieke zaak. We vinden daar geen verhalen, maar cijfers en losse zinnen. Die ondersteunen een heel specifiek beeld van ‘gewone mensen’, een categorie waar we dan zelden zelf nog in thuishoren. Tussen de percentages van de peilingen en de losse zinnen die willekeurige burgers in de buurt van het nieuwsobject uitspreken, raken de verhalen verloren die we met elkaar delen en die ons verbinden. Zonder de verhalen die we aan elkaar vertellen en waaraan we refereren als we uitwisselen met andere mensen, raken emotie, ervaring en argumenten ontvlochten. Gedrieën samen vormen ze de basis voor publieke meningsvorming. Losgekoppeld suggereren ze dat burgers dom zijn, dat ze niet de moeite nemen zich te informeren en dat ze vanuit de onderbuik spreken. In deze rede neem ik u eerst mee langs de opiniepeiling zoals ze in de dagbladen verschijnt. Of de klassieke opiniepeiling ook de beste manier is om inzicht te krijgen in wat er leeft onder de mensen, is nog maar de vraag. Zonder nadere toevoeging lijkt dat in ieder geval niet het geval. Ze is wel de meest bekende vorm waarin van publieke meningsvorming verslag wordt gedaan en ze vormt het dominante referentiekader voor onderzoek naar meningsvorming. Met het lectoraat wil ik achterhalen waar juist alledaagse publieke en semi-publieke meningsvorming over gaat. Daarvoor hebben we, naast peilingen en illustratieve quotes, kwalitatief onderzoek nodig. Wat is de portee van de debatten die verborgen blijven omdat mensen wordt gevraagd om een snelle mening en niet om hun verhaal of gevoel, om waar ze met anderen over van mening wisselen? In deze digitale tijd zijn er nieuwe mogelijkheden voor goedkoop, controleerbaar en navolgbaar kwalitatief onderzoek, waar bovendien ook door betrokkenen en geïnteresseerden over kan worden mee gediscussieerd. Waar peilingen ons kunnen vertellen wat mensen niet willen, waar ze kritisch en negatief over zijn, kan kwalitatief onderzoek een beeld geven van wat mensen wel willen, welk gevoel ze zoeken, wie ze willen zijn. Het tweede deel van deze rede zal laten zien hoe kwalitatieve onderzoeksmethoden ons in staat stellen te reconstrueren wat de gemeenschappelijke elementen zijn in de verhalen van individuen. Dat is belangrijk voor goed communicatieen marketingbeleid en het ondersteunt open journalistieke praktijken.
12
Als gevestigde routines journalisten niet toestaan alledaagse meningsvorming precies te reconstrueren, dan is dat de taak van die onderzoekers die zich op het grensvlak van maatschappij en wetenschap willen begeven: de kenniskringen en de lectoraten. Voor hbo-onderzoekers als ‘praktische intellectuelen’ (de term is van de Italiaanse Marxist Antonio Gramsci)10 is een rol weggelegd om gedeelde verhalen te reconstrueren en te hervertellen, en om anderen te leren hoe je dat kan doen. We hebben immers als opdracht om kritisch te kijken naar bestaande professionele praktijken, en om die praktijken te verrijken en te ondersteunen. Vanuit dit lectoraat gaat het dan om het verkennen en aanbieden van nieuwe en handzame manieren om om te gaan met alledaagse meningsvorming. Het ontwikkelen van die middelen ondersteunt bovendien reflexief zelfbewustzijn.11 Het tweede deel van deze rede eindigt heel concreet met een korte bespreking van de interactieve onderzoekswebsite die we bouwen nadat ik u overtuigd hoop te hebben van de kracht van kwalitatieve methoden voor onderzoek naar meningsvorming. De website www.watnederlanddenkt.nl bouwt voort op die kracht. Ze staat toe dat we ruggespraak houden met diegenen wiens verhalen we reconstrueren. Ze is verbonden met een brede, culturele opvatting van burgerschap. Ze staat toe dat we de rol van beelden en beeldvorming in processen van meningsvorming (h)erkennen. Ze kan door iedereen met een internetverbinding geraadpleegd worden over wat kwalitatieve methoden van onderzoek juist in dit domein opleveren. Hoewel het voor de hand ligt om eerst een korte landkaart van publieke meningsvorming voor te leggen, bewaar ik die voor later. Go with the flow is hier mijn motto: eerst het dominante beeld van meningsvorming en van gewone mensen als burgers (waarom blijven alledaagse debatten verborgen?), dan de bijdrage van het lectoraat aan verandering en verbetering van onderzoeks- en journalistieke praktijk (hoe kunnen verborgen debatten zichtbaar worden gemaakt?), om te besluiten met
10 11
Antonio Gramsci (1972) The Prison Notebooks. New York: Free Press. Reflexiviteit zal als term een aantal keren terugkomen. Ik doel daarmee op het vermogen van mensen om zich voor hun daden te verantwoorden en te leren van hun ervaringen door ze in bredere contexten te kunnen plaatsen en begrijpen. De vaardigheid om te kunnen contextualiseren, om te begrijpen hoe kaders en eisen van context tot context anders kunnen zijn en te begrijpen dat daarin andere rollen en vaardigheden van jezelf worden gevraagd, is een noodzakelijke voorwaarde voor het kunnen analyseren en hervertellen van de verhalen van anderen. Het is ook een sleutelkwaliteit in professioneel handelen in de diensten- en kenniseconomie. Juist in het doen van onderzoek is deze kwaliteit vereist en wordt ze gescherpt.
13
hoe onze voorstellen aansluiten bij bescheiden maar hoopvolle ontwikkelingen als burgerjournalistiek en weblogs in het derde en laatste deel van deze rede.
14
Deel I
Waar je publieke meningsvorming zou verwachten, maar waar je haar niet vindt
Politiek publieke meningsvorming In Nederland opereren een groot aantal onderzoeksbureaus die zich ondermeer bezighouden met het peilen van opinies. De bekendste daarvan zijn Maurice de Hond en TNS/Nipo, maar ook onderzoek van Interview/NSS, Trendbox, Motivaction en een handvol anderen haalt regelmatig de krant, die zo verslag doet van hoe de mensen ergens over denken. De bureaus doen onderzoek voor opdrachtgevers (bedrijfsleven, overheid en non-gouvernementele organisaties zoals natuur- en milieuorganisaties) die uitkomsten gebruiken in campagnes of in persberichten. Als ze voor de media zelf, voor de journaals, voor Nova, Netwerk, het NOS Journaal of Twee Vandaag onderzoek doen, dan gaat het vaak om politieke kwesties. Peilingen gaan over van alles. Het schokkendste mediamoment van 2004 was volgens de peilingen de moord op Theo van Gogh. In hetzelfde rijtje, maar van een heel andere orde van grootte, hoort ook CSI Miami, volgens de ondervraagden het beste televisieprogramma van 2004. Uit een bescheiden onderzoek naar het gebruik van opiniepeilingen in de Volkskrant, de Telegraaf en NRC Handelsblad in 2004 bleek ons dat deze drie kranten samen ruim duizend keer berichten hadden waarin ze verwijzen naar de uitkomsten van opiniepeilingen.12 Met een reeks aan trefwoorden [opiniepeiling(en), peiling(en) en enquête] is gezocht naar berichten waarin opiniepeilingen zijn opgenomen. Het doornemen van de bijbehorende berichten wordt hieronder beschreven.
12
Na zorgvuldig bekijken van de Volkskrant, de NRC, de Telegraaf en de Metro van week 5 in 2005, is een trefwoordenlijst samengesteld. Aan de hand van die lijst heeft Kristel Vrolijk berichten verzameld en geïnventariseerd via beschikbare digitale middelen waaronder Lexis/Nexis en het openbare on-line Telegraaf archief over publieke opinie en publieke meningsvorming in de Volkskrant, de Telegraaf en de NRC in heel 2004. De Metro laat zich wel lezen op het net maar niet op trefwoord doorzoeken. In de analyse is onderscheid gemaakt tussen peilingen waarin Nederlanders werden gevraagd om hun mening, en niet-Nederlanders. De berichten zijn ook bekeken op lengte en gebruik van de peiling: als nieuwsfeit; als onderdeel van een kort nieuwsbericht; als amusementsjournalistiek, dus op vermaakswaarde of als onderdeel van een essay.
15
Peilingen die besteld zijn door kranten, opiniebladen of redacties van nieuwsprogramma’s, zijn bedoeld om meer inzicht te geven in prangende kwesties door de mensen, burgers, te consulteren. In de regel heeft dat de vorm van een lange lijst van vragen die aan een willekeurige groep Nederlanders is voorgelegd. Als dat volgens de regels van de kunst gebeurt, dan zijn de resultaten een goede indicatie van wat de hele Nederlandse bevolking vindt. Peilingen zijn daarmee prettig materiaal voor journalisten. De resultaten zijn immers gestoeld op gebruik van wetenschappelijke methoden die betrouwbaarheid en waarheid (validiteit) garanderen. De statistische maten die aanduiden of een uitkomst een toevalstreffer is of inderdaad een betekenisvol (significant) verband laat zien, worden overigens nooit vermeld in de nieuwsgaring en ook niet op de websites van Nederlandse onderzoeksbureaus. De feitelijke waarheidsgarantie van peilingen is daarmee in de regel een geloofsartikel. In de praktijk garandeert de reputatie van de uitvoerder en het gebruik van cijfers in uitspraken over de hele Nederlandse bevolking dat opiniepeilingen als ware kennis worden doorgegeven. Het met enige regelmaat vermelden van het aantal respondenten (ongeveer in een derde van de berichten) dient eenzelfde doel. Peilingen die in opdracht van anderen dan de media zelf zijn uitgevoerd hebben niet altijd hoge nieuwswaarde. Ze vinden toch hun weg naar de krant omdat ze amusant zijn. Evident is dat bijvoorbeeld in een bericht over hoevelen van ons Nederlanders zich ‘romantisch’ van inborst achten (de helft) en waar die zich vooral bevinden (in het Noorden van het land merkwaardigerwijs).13 Datzelfde geldt voor berichten over marktonderzoek waarbij mensen om een mening is gevraagd: vakantiebestemmingen (continu-onderzoek van Trendbox)14; het gebruik van broodbakmachines (we bakken thuis 55 miljoen broden per jaar);15 ergernis over pop-ups op internet sites16 en praten tijdens het plassen (vrouwen praten door, mannen niet).17 Peilingen, inclusief de meer jolige, zijn in een brede definitie van burgerschap en meningsvorming van waarde omdat ze ons meer vertellen over de mensen om ons 13 14
15 16 17
Telegraaf, 12-2-2004 Berichten naar aanleiding van dit onderzoek ondermeer in de Volkskrant van 10-1-2004 en in de NRC van die dag; in de Telegraaf van 27-5-2004, en in de Telegraaf van 3-8-2004, en in de NRC van 4-8-2004. Telegraaf, 29-7-2004 In de Volkskrant, 17-2-2004; en daarvoor al in de Telegraaf 13-2-2004 Volkskrant, 4-6-2004
16
heen en over onze eigen positie in de groep. Maar zo worden ze niet geïntroduceerd in kwaliteitskranten als Volkskrant en NRC, die zich onderscheiden van de populaire kranten door langere berichten, het gebruik van meer verschillende bronnen en meer achtergrondartikelen. Een goed deel van de verwijzingen naar peilingen in 2004 zijn relatief kleine illustraties in betogende artikelen. Een tweede cluster verwijzingen naar peilingen is er vooral om je over te verbazen. De rubriek ‘Dag in Dag uit’ van de Volkskrant maakt graag op deze manier gebruik van peilingen. Zulke vermeldingen dienen een ironische blik en nodigen uit te glimlachen over wat een vreemde wezens Nederlanders, vrouwen of managers zijn. Die enorme hoeveelheid broden stemt tot nadenken. En kunnen vrouwen dan nooit hun mond houden, zelfs niet als ze naar de wc gaan? De eigen positie van de lezer van zo’n bericht is eerder buiten dan binnen de groep. Populaire kranten als de Telegraaf maar ook bijvoorbeeld de Metro presenteren uitkomsten van opinieonderzoek graag als zelfstandig nieuwsfeitje. Dat is een derde vorm van gebruik van peilingen. Geinige weetjes over meer en minder serieuze zaken verbinden de werelden van informatie en vermaak. Ze volgen hiermee een duidelijk andere strategie dan de kwaliteitskranten. Hoewel die eersten mijn waardering hebben voor hun onderwerpskeuze en serieuze onderzoeksjournalistieke benadering, dragen de Telegraaf en de Metro meer bij aan het opnieuw uitvinden van burgerschap in brede zin en aan het bijeenbrengen van publieke en alledaagse meningsvorming. Het slijten van de grens tussen politieke en human interest of life style berichten maakt het immers mogelijk dat de werelden van politiek en bestuur en die van alledaagse preoccupaties en genoegens weer met elkaar verbonden raken. Dat wordt natuurlijk pas burgerschap als er ook de mogelijkheid is te reflecteren op die verbanden, op de keuzes en verantwoordelijkheden die we daar als burgers hebben en maken. Het verbinden van domeinen van bestuur en alledaags leven middels op zichzelf kleine en vaak onbelangrijke voorbeelden die ons als gewone mensen raken, leert ons kijken naar de mensen om ons heen en dat is een noodzakelijke voorwaarde voor burgerschap. Dat nodigt immers ook uit om verbindingen te zoeken en te vinden. Je kunt je geen rekenschap geven van wat anderen willen en wensen als je niet eerst naar ze hebt leren kijken, niet alleen als individuen, maar ook als groepen en gemeenschappen. Alleen al het feit dat het hier om berichtjes in kranten gaat, vanouds het medium van de demo-
17
cratie, suggereert in ieder geval dat burgerschap verder reikt dan onoverzichtelijke en ondoorgrondelijke discussies over beleid. Op de vraag of via berichtgeving over opiniepeilingen de meningen van burgers inderdaad in beeld komen zoals voorstanders van publieke opinieonderzoek graag aanvoeren ter legitimatie van de methode,18 kan op zijn best ‘een beetje’ worden geantwoord. Voornamelijk krijgen we een beeld voorgespiegeld van burgers zelf, en niet van het complexe proces van meningsvorming door die burgers. Voor een deel ligt dat aan hoe de nieuwsmedia, en in dit voorbeeld de kranten, met peilingen omgaan. Kwaliteitsjournalistiek in NRC Handelsblad is erop gericht om (internationale) politieke verhoudingen en ontwikkelingen te analyseren. Opiniepeilinguitkomsten zijn daarbij een voetnoot. Je vindt ze letterlijk meestal in de laatste regels van een artikel. Het perspectief van burgers wordt zo, paradoxaal genoeg, als je de argumenten van de pro-peilers volgt, in de kwaliteitskrant gemarginaliseerd. De Volkskrant mengt amuserend gebruik van peilingen met illustratief gebruik. De Telegraaf presenteert ze als zelfstandige nieuwsfeiten. Geen van drieën besteedt veel ruimte aan grondige analyse van de cijfers, laat staan aan achterliggend alledaags, verborgen debat. Zelfs in zulke uitzonderlijke gevallen als het onderzoek dat de Volkskrant liet uitvoeren door TNS Nipo in juni 2004 over “de gevoelens van Nederlanders jegens ‘moslims’”, wordt uitsluitend gekapitaliseerd op de meest aansprekende uitkomsten.19 Eigenlijk leren we hooguit dat burgers meningen hebben. Hoe die ontstaan is geen punt van aandacht.
18
19
Zie bijvoorbeeld Carol Glynn, Susan Herbst, Garrett O’Keefe, Robert Shapiro en Mark Lindeman (2004) Public Opinion, second edition, Boulder, Co: Westview Press. Volkskrant, 26-6-2004. Die vraag was een actueel-politieke. De vraag of er angst was voor moslims was zeer relevant. In 2004 was er ondermeer de moord op een leraar op het Terra college, een zogenaamde ‘zwarte’ school en de door El Qaeda geclaimde aanslag op een forenzentrein in Madrid. Theo van Gogh werd pas later in het jaar vermoord.
18
Wantrouwen Zodra journalisten incidenteel peilingen nader beschouwen, wordt de toon snel één van wantrouwen. Journalistiek wantrouwen richt zich gelijkelijk op de onderzoekspraktijk van de marktonderzoeksbureaus en op de organisaties die er gebruik van maken, waaronder als belangrijke partij de politiek. Dat helpt de status van de peiling als consultatie-instrument niet. Voor kritische journalisten is ze een troef die machtige organisaties uitspelen.20 In meer analytische berichten over peilingen wordt zo de afstand vergroot tussen gewone mensen en alledaagse meningsvorming aan de ene kant en de politiek en het politieke spel aan de andere kant. Hoewel peilingen potentieel van waarde zijn als burgerschapsinstrument, functioneren ze zelden zo. Het wantrouwen van journalisten leidt soms ook tot uitgesproken hilarische berichten die in het geheel geen recht meer doen aan het zorgvuldige onderzoekswerk van bijvoorbeeld de Stichting Kijkcijfer Onderzoek.21 Op 10 januari 2004 beschrijven Maud Effting en Gerard Reijn in de Volkskrant hoe kijkcijfers worden gemeten. Een Franeker familie met een kijkcijferkastje wordt geobserveerd door de VPRO Waskrachtredactie die geschokt zijn over de manier waarop waarderingscijfers aan de programma’s worden toegekend. Programma’s waar nauwelijks naar is gekeken, krijgen uit de losse pols een willekeurig cijfer. Piet Paulusma scoort hoog, want die komt uit de buurt van Franeker.
20
Een voorbeeld. Op 17 februari 2004 bericht de Volkskrant (Jan Kuitenbrouwer op de Forumpagina) zeer kritisch over onderzoek dat verricht is ten behoeve van de evaluatie van Kijkwijzer. Kijkwijzer inventariseert en labelt televisieprogramma’s in zendtijd waarin kinderen kijken en kent aan programma’s waarschuwingsicoontjes toe. Kuitenbrouwer, Volkskrantjournalist, laat op persoonlijke titel op de meningenpagina van de krant zien hoe Intomart maar liefst drie keer de opdracht aanneemt om Kijkwijzer te evalueren: voor de regering, voor het Nicam, de ontwikkelaar en beheerder van Kijkwijzer en voor het NIZW (Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn) waarvan de directeur een functie vervult bij het Nicam. Niemand lijkt dat verder te zijn opgevallen, de onderzoeksuitkomsten worden ondermeer gebruikt door de volksvertegenwoordiging. Door Kuitenbrouwer gebelde kamerleden hebben alleen de juichende door het Nicam verspreide persberichten over Kijkwijzer gelezen waarin de onderzoeksresultaten worden samengevat. Cynisch concludeert hij dat het hier om de markt gaat, ‘en de markt kent geen feiten, de markt kent uiteindelijk alleen reclame. Dat mag, daar is het de markt voor. Het gaat pas fout als een ambtenaar zijn minister een reclamefolder in handen drukt en hem in z’n oor fluistert dat het de feiten zijn.’ (Jan Kuitenbrouwer, Volkskrant 17-2-2004) 21 Technisch gesproken gaat het bij kijk- en luisteronderzoek niet om opiniepeilingen. De resultaten worden echter wel op dezelfde wijze gebruikt en geïnterpreteerd. Zie ook: Allerd Peeters, Rita Jager en Nelly Kalfs (2005) Wie kijkt? De meting achter de kijkcijfers. Amsterdam: Boom.
19
Kenmerkend voor de relatie tussen journalisten en peilingen is vooral dat de eersten graag wat afstand bewaren. Een laatste voorbeeld in dit verband is een artikel in de NRC van 25 november 2004 waarin de vele aspecten van de verhouding van journalisten tot opiniepeilingen naar voren komen.22 In een bijgevoegd kader legt Egbert Kalse uit waarin de methoden van de drie grote opiniepeilers verschillen: Maurice de Hond peilt [voor de NOS, jh] aan de hand van een vragenlijst met daarop de namen van de partijen. Hij peilt onder 800 à 1.200 vaste respondenten via internet. Af en toe voert hij een telefonische controle uit op de internetpeiling. Voordeel: de snelheid en frequentie. Nadeel: door de bijgevoegde nieuwsbrief en het noemen van de partijen reageren mensen anders dan bij ‘echte’ verkiezingen. Interview-NSS [voor Nova, jh] belt dagelijks honderd willekeurige mensen en vraagt hen wat ze zouden stemmen als er vandaag verkiezingen zouden zijn zonder de namen van de partijen te noemen. De resultaten van twee weken bellen (twaalf dagen peilen, niet op zondag) wordt gemiddeld en wekelijks gepresenteerd. Voordeel: redelijk natuurgetrouwe weergave. Nadeel: niet actueel, plotselinge verschuivingen in voorkeur worden ‘gedempt’ door gemiddelden te nemen. TNS NIPO peilt wekelijks [voor Netwerk, jh] enkele honderden mensen uit een vaste groep mensen, de TNS NIPObase, met ongeveer 200.000 mogelijke respondenten. De peiling van vorige week werd gedaan onder bijna 1.500 respondenten. Ook werden 566 VVD’ers gevraagd om hun mening te geven over het politiek leiderschap in de partij. Voordeel: snelheid. Nadeel: vaste groep respondenten kan anticiperend antwoorden omdat ze aan veel onderzoeken meewerken. Het artikel bij het kader maakt eens te meer duidelijk hoe peilingen makkelijk maar suspect nieuws zijn (is het onderzoek technisch goed uitgevoerd; worden resultaten correct geïnterpreteerd; probeert de opdrachtgever met de resultaten journalist en publiek een rad voor ogen te draaien) en vooral een bron van journalistiek vermaak. Politiek Den Haag kijkt al weken met een half oog naar de peilingen. Niet dat er formeel op korte termijn verkiezingen te verwachten zijn, maar toch. Feit is dat drie toonaangevende opiniepeilers in Nederland wekelijks de stemming onder de 22
Egbert Kalse, NRC, 25-11-2005, p. 2, met kader.
20
bevolking peilen. Maurice de Hond, tegenwoordig werkzaam voor de NOS, Interview-NSS, die voor NOVA peilt, en TNS NIPO, voor onder meer Netwerk, peilen elk op hun eigen manier (zie hierboven, jh). Feit is ook dat de bureaus elkaars methodes verwerpen en zelf het beste resultaat claimen. Vooral Interview-NSS en De Hond zitten elkaar dwars, met persberichten over en weer over het al dan niet deugen van het onderzoek. (...) De peilingen zelf zorgen al voor veel discussiestof, interessanter wordt het echter als de peilingen geduid gaan worden. Zij die er goed voorstaan, relativeren ze met een haast zelfgenoegzame glimlach. Diegenen die er slecht voorstaan verwijzen bijna verbeten naar het feit dat de échte peiling de verkiezingen zijn, en die, zo benadrukt men dan, zijn er voorlopig nog niet.23
Medialogica Opiniepeilingen vormen een onderdeel van wat door Van Vree, Vos, Wijfjes en Bardoel (2003) is geduid als het ‘politiek-publicitaire complex’, waarin marktoverwegingen onlosmaakbaar verknoopt zijn geraakt met oudere, klassiek burgerlijk-liberale idealen over de openbaarheid.24 De media en ‘medialogica’ zijn de publieke sfeer gaan domineren. Het bepaalt in de visie van Van Vree en de zijnen de mogelijkheden en beperkingen die de politiek ervaart in relatie tot de journalistiek. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling voor wie ze hun stuk schreven, ziet daarin zowel positieve als negatieve gevolgen voor burgers. Zo vervullen de media hun rol van ‘waakhond’ van de democratie met verve; is er een hoge informatiedichtheid, komen burgers zelf ook in beeld; is er sprake van nieuws op maat in het zeer pluriforme en gedifferentieerde aanbod en is het mogelijk voor burgers deze bronnen te benutten voor hun oordeels- en handelingsvermogen (empowerment). Daartegenover staan de negatieve gevolgen. In de 24-uurseconomie heeft alles en iedereen haast, dat leidt tot fouten; vertrouwensverlies kan ontstaan wegens het gebruik door journalisten van een klein aantal perspectieven of ‘frames’. De afstand tussen de bureaucratie en het politiek publicitaire complex wordt steeds groter.25 Tegen het licht van dit lijstje, kunnen we samenvatten wat peilingen aantrekkelijk maakt en, vervolgens, waarom ze nauwelijks de hen toegedichte democratie ondersteunende taak kunnen vervullen. 23 24
25
Egbert Kalse (2005) ‘Slechte peilingen, dus een veilige coalitie’, NRC, p. 2, 25-11-2005 F. van Vree, C. Vos, H. Wijfjes en J. Bardoel (2003) ‘Het ontstaan van een politiek-publicitair complex 1960-2002’, Bijlage 2 bij RMO advies 26 Medialogica. Den Haag: RMO, pp. 67-98. RMO (2003) Advies 26 Medialogica, Den Haag: RMO, pp. 37-39.
21
Als waakhond tonen de peilingen bijvoorbeeld tanend vertrouwen in de regering. Hoewel zeer beperkt, brengen ze burgers in beeld. Peilingen lenen zich ten derde goed voor gebruik binnen dominante nieuwsframes. Het grootste deel van de buiten Nederland gehouden peilingen maakt gebruik van zo’n dominant frame, het zogenaamde horse race model. In 2004 werden we door alle drie de kranten gedurig geïnformeerd over de wedren tussen Bush en Kerry. Maar ook de binnenlandse politieke peilingen zijn op dit model geënt. Dat is lastiger in Nederland omdat we een meerpartijenstelsel en een coalitieregering hebben, maar het lukt aardig als zich bijvoorbeeld een Wilders aandient, die in zijn eentje de strijd met de gevestigde politieke partijen lijkt aan te binden. De discussie gaat dan niet meer over beleid en bestuur, dus over politiek in inhoudelijke zin maar uitsluitend nog om politiek proces en de ‘performance’ van politici in enge zin, zo luidt de kritiek op dit mediaframe.26 Al deze kwaliteiten kunnen positief worden geïnterpreteerd, maar als journalisten kritisch willen zijn over peilingen, zijn die makkelijk koren op hun molen. Ze dienen dan de ironiserende afstandscheppende stijl die de journalistiek is gaan kenmerken.27 Die stijl is nauw verbonden met frames waarin vooral de politiek en politici er buitengemeen slecht vanaf komen als zakkenvullers (Europees parlement) en huichelaars (regering).28 En waarin burgers er al helemaal niet meer toe doen, anders dan als aanreikers van wantrouwen. Al met al moeten we concluderen dat peilingen vooral die kant van de medialogica ondersteunen die het meest door politiek geïnformeerden wordt gewantrouwd: ze dienen een vermaaksjournalistiek. Het RMO-advies zwaait dapper ruimhartig lof naar infotainmentprogramma’s als nieuwe fora in het publiek domein (zoals Barend en Van Dorp, RTL4, 1993-2005) en naar de nieuwe publieksjournalistiek in Hart van Nederland (SBS6, 1995-heden) die contact maakt met de leefwereld van gewone mensen. Maar hoe zulke programma’s zich precies verhouden tot burgerschap wordt niet duidelijk. Peilingen suggereren kampen en ingenomen posities in plaats van processen van meningsvorming waarbij we anderen nog zouden kunnen overtuigen van onze standpunten of waarbij we
26
27 28
Ten onrechte overigens volgens Brian McNair (2000) die in de aandacht voor proces en performance juist ook veel mogelijkheden ziet om publieken en dus burgers te binden ondermeer door de verhaalvorm van de spannende wedstrijd. Eén van de in de Inleiding van het RMO rapport Medialogica geschetste negatieve ontwikkelingen (RMO, 2003). Zie voor mooie voorbeelden: Liesbet van Zoonen (2005) Entertaining the citizen. When politics and popular culture converge. Lanham, MD: Rowman and Littlefield.
22
ons zouden kunnen laten verleiden door hun argumenten. Nu krijgen we vooral emoties en argumenten in een notendop. Zelden krijgen we voldoende contextinformatie om daar ook op te kunnen reflecteren en ons daar een mening en niet alleen een gevoel over te kunnen vormen.
Negeerbare kennis Hoewel opiniepeilingen verbonden zijn met het idee van burgerschap, ze inventariseren immers ‘de stem des volks’, lijken ze zich meer te richten naar de wetten van de medialogica. Ze zouden kunnen helpen om een brede definitie van burgerschap en meningsvorming te dienen, maar helpen begrijpen hoe meningsvorming en burgerschap samenhangen doen ze niet. Net zo min dragen peilingen bij aan kritiek op overheid en bestuur of spelen ze een rol in politiek geladen consumentenprotest, terwijl ze dat wel zouden kunnen. Justin Lewis betoogt in Constructing public opinion dat de complexiteit van opiniepeilen veel gevraagd is voor de journalistiek.29 Bekende frames zoals het horse race, of jungle model maken het voor journalisten gemakkelijk om snel een bericht af te leiden uit de vaak uitvoerige informatie die bijvoorbeeld Amerikaanse opinieonderzoekers aanbieden.30 De Nederlandse onderzoeksbureaus bieden veel minder informatie aan – maar zelfs die wordt vaak niet gebruikt.31 Welke prijs betalen we nu in burgerschapstermen voor journalistieke routine en gewoonte en voor de technologische utopie van de oude opiniepeilers zoals George Gallup32 die meenden dat perfecte toepassing van
29
30
31
32
Justin Lewis (2001) How political elites do what they like and why we seem to go along with it. New York: Columbia University Press, p. XIV. Een willekeurige Gallup-poll waarover wordt gerapporteerd in bijvoorbeeld USA Today en op haar website, heeft een link naar de gebruikte methodologie en de gebruikte vragenlijsten. Voor het onderzoek van het Pew Research Centre, een graag door het NRC aangehaald onderzoeksinstituut geldt precies hetzelfde. Zo lees je niet in de krant hoe duizenden Iraki zijn ondervraagd over hun mening over de stand in het land, de aanwezigheid van de Amerikanen, en hun waardering voor Osama Bin Laden versus die voor president Bush door een groot internationaal onderzoeksbureau. Gevaarlijke aangelegenheid om Engelse en Amerikaanse enquêteurs langs de deuren te sturen. Pew laat me weten dat ze om redenen van gevaar en methodologische obstakels (hoe te komen tot een aselecte steekproef) dan ook niet in Irak hun global attitudes metingen hebben gedaan. Maar Oxford Research International was er wel. Een interview op de website van BBC news licht toe dat lokale interviewers zijn getraind en dat naar een evenwichtige verdeling over de provincies en de grote steden is gezocht. Websites: USA Today; BBC News en Pew Research Centre, bezocht begin juni 2005. Zo wordt in een goed aantal gevallen niet eens de opdrachtgever, het onderzoeksbureau of het aantal respondenten gemeld. Toegegeven, de frase ‘onderzoek wijst uit’ kwam in 2004 maar 1 keer voor in een artikel waarin ook werd verwezen naar peilingen (Volkskrant, 25 september 2004) maar ruimte voor verbetering is er. Beschreven in Glynn, Herbst e.a. (2004: 68/9).
23
sociaal-wetenschappelijke methoden tot ware kennis en democratie zouden leiden omdat zowel burgers als bestuurders middels polls en verslag daarvan in de pers gedurig perfect geïnformeerd zouden zijn over wat de bestuurden wilden en vonden? De prijs die we betalen is dat democratische berichtgeving gesteund door de polls een merkwaardige tegenstelling produceert. We hebben, volgens Lewis, een vreemd soort ‘hegemonie’, Gramsci’s term voor bestuursvormen die niet op geweld zijn gebaseerd maar op het verwerven van instemming onder de bestuurden. In het verlengde van Gramsci’s ideeën hebben politiek geëngageerde cultuuronderzoekers vooral populaire cultuur aangewezen als het gebied dat door machthebbende groepen is vrijgegeven aan diegenen met weinig macht of sturingsmogelijkheden.33 Wat blijkt, als we peilingen goed lezen, dan is het gebied dat is vrijgegeven niet dat van het vermaak, op veilige afstand van de macht. Welnee, het ligt in het hart van de democratie. Zo meten opiniepeilers in 2004 zeer laag vertrouwen in de regering Balkenende. Een grote meerderheid van ondervraagden zou de premier niet in die rol willen zien terugkomen.34 Dat zou je kunnen lezen als een motie van wantrouwen. Als een aansporing om op te stappen. Maar de regering zit in 2005 nog steeds. De hegemonie waarin we leven leidt tot veel vormen van kritiek, maar ziet kans net de instemming met de bureaucratische democratie als bestuursvorm in stand te houden.35 Een paradox wordt hier duidelijk. Terwijl het de droom van de vroege opiniepeilers was dat ook in een massademocratie de stem van de mensen gehoord zou worden, heeft de in hun voetsporen ontwikkelde methode juist geleid tot een leeg ritueel. Als 77% van de stemgerechtigde bevolking te kennen geeft (heel) weinig vertrouwen in het kabinet te hebben, dan kwalificeert dat niet als een politieke daad.36 Het is slechts een uiting van verontwaardiging. De politieke betekenis van dat wantrouwen wordt niet geduid. Kritiek en ongenoegen onder de geregeerden wordt zo genegeerd. Als een half jaar na dit NRC bericht de regering haar eigen ‘belevingsmonitor’ publiceert op internet, vermeldt ze daarin zonder gêne dat het vertrouwen van de bevolking in de regering niet is achteruit33 34 35
36
Zie bijvoorbeeld John Fiske (1989) Understanding popular culture. Boston: Unwin Hyman NRC, 30-9-2004. Tony Bennett in Justin Lewis (2001) Constructing public opinion. How political elites do what they want and why we seem to go along with it. New York: Columbia University Press, p. XIV. NRC, 30-9-2004
24
gegaan.37 Dat het vergelijkingspunt hierbij een historisch dieptepunt was, dat de situatie niet verbeterd is en dat nog steeds niet meer dan 35% van de Nederlanders enig vertrouwen in de regering heeft is geen aanleiding voor de media of voor niet-regerende politieke partijen om actie van enig soort te ondernemen. De regering zelf stelde een commissie samen die inmiddels zou hebben geadviseerd een klassiek propagandainstituut op te richten. Zo wenst ze de kloof tussen burger en overheid te dichten door middel van een informatie-instituut dat zonder tussenkomst van journalisten met de burgers communiceert: overheidstv.38 Lewis stelt vast dat de emancipatie van de burger inhoudelijk nog niet erg ver is. Het denken over oplossingen, het hebben van politieke inzichten en analyses, politieke deliberatie, dat is nog altijd een taak van experts.39 Zelfs minimumvoorwaarden voor ‘civic engagement’ zijn moeilijk te vinden in de nieuwsmedia. Nieuws professionals vormen een informatie-elite die hun eigen regels en routines hebben voor het representeren van de wereld. Burgers figureren daarin op zijn best als consumenten (bezig al die 55 miljoen broden te bakken of een vakantie te plannen) en op zijn slechtst als kinderen. Ze klagen maar het gezeur van kinderen moet je nooit serieus nemen, dan wordt het alleen maar erger. Hier zien we een tweede paradox. Niet alleen leiden peilingen en vox pops tot een effectief negeren van de burger terwijl ze die in beeld brengt (de eerste paradox); de burgers zelf hebben zich gevoegd in hun rol. Nick Couldry bevestigt deze indruk met een presentatie van de eerste resultaten van onderzoek aan de London School of Economics waarbij een groot panel dagboeken bijhoudt over hoe zij zich door de media als burger aangesproken voelen.40 Inmiddels loopt ook het survey dat de LSE aan deze kwalitatieve voorronde koppelt. De dagboekschrijvers in het panel veronderstellen voor het overgrote 37
38
39
40
Nieuwsarchief op www.regering.nl, geconsulteerd op 9 juni 2005: http://www.regering.nl/actueel/nieuwsarchief/2005/03March/24/0-42-1_42-57252.jsp Egbert Kalse (2005) ‘Kabinet bespreekt voorstel voor overheidstelevisie’, NRC Handelsblad, 24-6-2005, voorpagina. Justin Lewis (2005) ‘The media construction of citizenship’, ibid. Zie ook Nicholas Garnham (2000) Emancipation, the media and modernity. Arguments about the media and social theory. Oxford: Oxford University Press. Nick Couldry (2005) ‘Culture and citizenship: the missing link’, link’, paper presented at the ‘Making Use of Culture’ conference, Manchester University, 21-3 January 2005 op een door het lectoraat georganiseerd panel getiteld Conceptualising citizenship.
25
deel dat ze voor burgerschap bij de nieuwsprogramma’s moeten zijn. Op een geïsoleerde nieuwsliefhebber na, vinden ze het nieuws ronduit deprimerend. Ondanks de grote moeite die de onderzoekers zich getroosten om het panel gaande te houden, haakte een groot aantal deelnemers af. Ze konden er niet meer tegen om dagelijks al die ellende in de wereld te moeten aanschouwen om er vervolgens in hun dagboek over te kunnen schrijven.
De burgerparadox Couldry’s resultaten lijken schril af te steken bij recent onderzoek dat Trouw liet uitvoeren door bureau De Vos en Jansen. Een representatieve steekproef ter grootte van 750 Nederlanders spreekt daarin een groot vertrouwen in de media uit, met name in televisie. ‘Acht op de tien’, zo vermeldt Trouw, ‘hebben het gevoel dat informatie die krant, radio en televisie verspreiden meestal, of altijd, eerlijk, snel en volledig is’.41 Hoe intensief ze er gebruik van maken, is gegeven Couldry’s onderzoekservaringen, natuurlijk een tweede. Volgens hoogleraar journalistiek en cultuur Frank van Vree laat het onderzoek zien dat politici ten onrechte de media de schuld geven van het geringe vertrouwen in de politiek. “Er is geen vertrouwenscrisis. De politiek heeft een probleem met de burger, niet met de media”.42 Dat burgers geen probleem hebben met de media, is alleen maar te begrijpen als we ervan uitgaan dat de zeer beperkte rol die ze krijgen hen niet deert. Het gangbare vooroordeel is dat gewone mensen meer op het gevoel dan op de ratio varen. Dat lijkt een omkering. Is het niet zo dat alleen het gevoel van gewone mensen in de publieke arena telt? Kijken we naar de programma’s die veel ruimte hebben gemaakt voor gewone mensen, dan komen we bijvoorbeeld met de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling bij het SBS programma Hart van Nederland uit. Dat illustreert perfect de nieuwe logica in de media. We zien gewone mensen en we horen ze. Maar hun nieuwswaarde ontlenen ze in een meerderheid van gevallen aan hun verontwaardiging, dus aan hun emoties. Burgers hebben zich gevoegd naar hun publieke rol als geëmotioneerden.
41
42
Marjan Agerbeek (2005) ‘Onderzoek/Burger vertrouwt de media’, Trouw, 3 februari 2005, geconsulteerd via www.trouw.nl, nieuwsachtergronden, mediavertrouwen (op 9 juni 2005). In Trouw, zie Agerbeek (2005).
26
Discussiëren doen ze onderling op de -veel minder publieke- discussie die internetfora toestaan. Dat ze verder in een merkwaardige draai op het politieke toneel worden weggezet als verwende klagers – op grond van diezelfde emoties en verontwaardiging die de media zo graag in beeld brengen, dat is een cynisch makende vaststelling. Denken we aan publieke meningsvorming, dan komt het beeld van de politiek geïnteresseerde burger op ons netvlies. Kijken we vervolgens hoe burgers worden verbeeld in ons meest politieke medium, de krant, dan zien we niet de politiek geïnteresseerde burger, maar het geëmotioneerde volk. Je zou haast denken dat het genoegen van de krantenlezer te maken heeft met het innemen van een veilige afstand tot het plebs. Denken we door over burgers en de politiek, dan wordt het alleen maar schrijnender. Het meest politieke domein in Nederland is wel de traditionele partijpolitiek. Die toont zich als een hechte kring van nauw met elkaar verbonden partijgenoten. Gewone leden daarentegen zijn niet erg belangrijk. Ze mogen één keer per jaar opdraven voor het partijcongres, wat maar een klein percentage ook doet. Als er verkiezingen zijn, dan richten partijen zich in Jacques Monasch’ uitleg van de logica van campaigning gaande de rit meer en meer op die groepen waar nog winst gehaald zou kunnen worden.43 Partijleden vallen zo eigenlijk al als eersten af. Zij worden als al binnengehaald geteld. Aan hen wordt geen energie besteed – en ze worden dus ook niet gebruikt als ambassadeurs voor de partij, of als gevers van feedback op de campagne. Commerciële en populaire cultuur begrijpen we traditioneel als vijand van goed burgerschap. Ze zouden verbonden zijn met sensatie, emotie, materialisme en gemakzucht. Als burgers zich niet laten afschrikken door de rol van geëmotioneerden die ze in de pers hebben gekregen, dan zijn ze misschien ook best in staat om door de uiterlijke vorm van massacultuur heen, burgerschapsissues te ontdekken. In Entertaining the citizen legt Liesbet van Zoonen uit dat personaliseren en dramatiseren, de kracht van populaire cultuur, ook in het domein van burgerschap zijn werk kan doen.44
43
44
Jacques Monasch (2002) De strijd om de macht, Amsterdam: Prometheus, over de voor de PvdA desastreuze campagne van 2002, toegelicht in discussie met INHOLLAND Communicatie in de publieke sectorstudenten, gastcollege, Diemen, 28-10-2004. Liesbet van Zonen (2005), p. 147
27
Een eng-politiek, in Van Zoonen’s termen ‘modernistisch’ begrip van de politiek hoeft een meer populistisch, populair cultureel geïnspireerde versie niet uit te sluiten.45 Integendeel. De fan en de burger laten zich immers beiden motiveren en inspireren door performers, of dat nu politici, acteurs of artiesten zijn. Ze zoeken beiden informatie over diegenen die ze goed vinden en de zaken die ze interessant vinden. En ze zijn beiden graag bereid er eindeloos over te praten.46 Zoals de journalistiek mooie verhalen kan bieden over sterke personages,47 zo zou de politiek zich bijvoorbeeld best mogen laten inspireren door marketeers.48 Ondanks gangbare vooroordelen, is dat mogelijk een belangrijke stap. Immers, arrogantie moet dan worden ingeruild voor betrokkenheid op de ‘klant’. Humor en (artistiek) niveau zijn cruciaal voor het bereiken van een goede verstandhouding met doelgroepen. In consumentenland is dat in ruime mate aanwezig. De politiek kan daarvan leren en ze heeft er inhoud aan toe te voegen. Stelt u zich eens voor: een Haagse variant van de Centraal Beheer ‘Even Apeldoorn Bellen’ campagne om je te attenderen op lopende politieke kwesties, dat zou heel mooi kunnen worden. Dat zou, en dat is in het kader van deze rede vooral belangrijk, de rigide kaders waarin we burgerschap in relatie tot politiek blijven denken kunnen herschrijven. Het burgerschap van ‘gewone’ mensen is niet gebaat bij de overtuigingen en de routines van de huidige politieke en journalistieke praktijk. De journalistiek heeft zich nauw verbonden met het kleine politieke circuit. Ze deelt de overtuiging dat ratio en emotie, politici en het volk elkaars tegengestelden zijn. Opiniepeilingen zijn ook van weinig hulp. Door politiek noch journalistiek wordt burgerschap in brede zin begrepen of gevoed.
45 46 47
48
Liesbet van Zoonen (2005), p. 151 Liesbet van Zoonen (2005), p. 145 Brian McNair (2000) heeft het in dit verband over de aandacht voor politieke ‘performance’, waarbinnen het beoordelen van het optreden van politici een belangrijke plaats heeft. Dat geeft reliëf aan ons begrip van het politieke proces waarin het uiteindelijk gaat om beleid en bestuur. Anderen betogen langs dezelfde lijnen dat, hoewel verscholen, narrativiteit een centrale kwaliteit is van goed nieuws. Zie S. Elizabeth Bird en Robert W. Dardenne (1988) ‘Myth, chronicle, and story. Exploring the narrative qualities of news’ in James W. Carey (ed) Media, myths and narratives. Television and the Press. Newbury Park: Sage; en Joke Hermes (1999) ‘Media figures in identity construction’ in Pertti Alasuutari (ed) Rethinking the media audience. London: Sage Margaret Scammell (2003) ‘Citizen consumers. Towards a new marketing of politics’ in John Corner en Dick Pels (eds) Media and the restyling of politics. London: Sage, pp. 117-136
28
Zowel de regering als de krant vinden in onderzoek cynisme en gebrek aan vertrouwen. Van welk proces van meningsvorming dat de uitkomst is, staat op geen van beider agenda. Alledaags debat en burgerschap blijven verborgen achter de huidige dominante kwantitatieve onderzoekspraktijk van de peilingen en achter het gesloten circuit waarin journalistiek en politiek opereren. Dominante beelden van burgers en burgerschap, van politiek en journalistiek en van de juiste manier om opinies en opinievorming te onderzoeken, staan verandering in de weg. Of, zoals nieuwsonderzoek van de Noorse onderzoekster Ingunn Hagen laat zien, zolang schuldgevoel nieuwskijkers en krantenlezers motiveert, in plaats van het gevoel dat het ertoe doet dat je geïnformeerd blijft, dan blijft burgerschap leeg en formeel, of zelfs, zoals in de ervaring van Nick Couldry’s respondenten, treurig makend.
29
Deel II
Waar wel publieke meningsvorming is, maar waar het niet wordt herkend
Burgerschap discursief begrepen Anne Cronin beweert dat adverteerders in staat zijn om ons overtuigende beelden aan te bieden van wat zij ‘gendered selfhood and citizenship’ noemt.49 John Hartley laat zien dat populaire media in belangrijke mate kennis over de wereld bieden en verspreiden. Ze visualiseren en onderwijzen over publieke kwesties op plekken die we veilig en privé achten.50 Cronin noch Hartley zien er veel heil in om burgerschap scherp af te bakenen als de relatie van nationaal ingezetenen tot bestuur en politiek, of om een harde lijn te trekken tussen nieuws en andere media. Met hen bepleit ik een brede burgerschapsopvatting waarin meningsvorming tevoorschijn komt als een diffuus proces dat gevoed wordt door het enorme media-aanbod en spektakel dat moderne maatschappijen kenmerkt. Politiek en nieuws hebben daar hun plaats in, maar populaire (media)cultuur is minstens zo belangrijk naast het alledaagse leven zoals zich dat afspeelt op straat, thuis, in bedrijven, op scholen. Idealen, utopische gedachten en kritiek worden net zo goed cultureel als politiek geformuleerd. Commercie en idealisme, kapitalisme en creativiteit sluiten elkaar niet uit. Sterker nog, de grens tussen fictie en non-fictie is in een brede burgerschapsopvatting niet van heel veel belang. Aansprekend nieuws maakt gebruik van precies dezelfde narratieve conventies als een mooie dramaserie. Ze vragen allebei om hoofdpersonen waar je van kan houden en die je kan haten, en om dramatische ontwikkeling.51 In goed onderwijs, of een sterke marketingpresentatie spelen op vergelijkbare wijze sterke voorbeelden en verwijzingen hun rol. Als we het erover eens zijn dat ondanks dominante beelden en beeldvorming, burgerschap breed onderhouden wordt, dan ligt het voor de hand om processen van publieke meningsvorming ook op in eerste instantie minder voor de hand liggende plekken te zoeken. Dat maakt het niet makkelijker om precies te begrijpen waar het burgers om 49 50 51
Anne Cronin (2000) Advertising and consumer citizenship. Gender, images and rights. London: Routledge John Hartley (1996) Popular Reality. London: Edward Arnold, p. 156. Cf Liesbet van Zoonen’s Entertaining the citizen.
30
gaat en wat de betekenis is van de meningen die ze vormen. Het maakt de uitkomst van onderzoek wel meer valide, want gedragen door de volle breedte van de alledaagse domeinen waarin die meningen worden gevormd. De achterliggende logica in processen van meningsvorming houdt zich verscholen in de impliciete aannames van betrokkenen over waar we het al over eens zijn, waar we het niet meer over hoeven hebben. Zorgvuldige analyse is vereist waarbij wordt gelet op de verschillende aanwijzingen die in de woorden van informanten te vinden zijn. Door een groot aantal interviews heen, fungeren die individueel lijkende aanwijzingen als puzzelstukjes. Een los stukje kan mooi of interessant zijn maar heeft nog weinig betekenis. Pas als ze in elkaar vallen, ontstaat er een patroon. Die patronen vertellen ons als onderzoekers meer over de achterliggende logica (of ‘discursieve’, talige structuur) waarin meningsvorming zich mengt met beeldvorming en constructie van identiteiten. Dit is het soort analyse dat we binnen het lectoraat ter hand nemen, zowel via ‘live’ interviews met individuen of met kleine (focus)groepen, als via een interactieve website, waarover meer na bespreking van de kracht van kwalitatief publieksonderzoek dat ten onrechte weinig bekendheid geniet. Binnen het ruime aanbod aan kwalitatieve methoden hebben we weinig voorkeur: groepsgesprekken, interviews, receptieonderzoek, life history, dagboeken, allemaal leveren ze in de eigen woorden van respondenten prachtig materiaal om te analyseren. Dat zal overigens waar nuttig of nodig met (bestaand) kwantitatief materiaal worden aangevuld, voor zover dat de relevante reconstructie van contexten of het overzicht dient. Voor kwalitatief publieksonderzoek en met name voor een discursieve benadering als repertoire analyse zoals hierboven beschreven, menen marktonderzoekers en journalisten geen tijd te hebben.52 Reconstructie van achterliggende verhalen past slecht in hun onderzoeksroutines die gericht zijn op een bepaald soort product: harde cijfers bijvoorbeeld, of analyse van een actuele kwestie.53 52
53
Voor een nadere beschrijving van repertoireanalyse zie het werk van sociaal-psychologen Margaret Wetherell en John Potter (1988). Gaye Tuchman schreef een gezaghebbende studie over nieuwsroutines, waarin het nieuwsnet een centrale plaats speelt. Nieuws wordt daar gevonden waar journalisten komen en waar ze contacten hebben. Bovendien moeten die gebeurtenissen zich schikken naar het ritme van het nieuws. Gaye Tuchman (1978) Making News. New York: Free Press. Ook recenter studies en nieuwswaardeonderzoek laten zien dat de journalistiek zijn routines heiligt (zie bijvoorbeeld Denis McQuail (1985) Media Performance. London: Sage).
31
Wetenschappers die zich bezighouden met publieke opinie, hebben tot nu toe in overgrote meerderheid kwantitatieve methoden geprefereerd, waarbij verhalen ingeruild worden voor representatieve maar kale cijfers.54 Het verwerven van een sterke reputatie en salonfähig worden in journalistieke kring vereiste zulke strategieën in de eerste helft van de vorige eeuw. Maar is dat nog altijd nodig? Met het lectoraat gaan we voort op de nog betrekkelijk onbekende maar spannende weg van een nieuwe generatie onderzoekers, die zich bijvoorbeeld richten op het ontwikkelen van succesvolle marketingondersteuning. Naast peilingen doen zij allang ook focus group onderzoek. We voegen daar theoretische reflectie aan toe. Die reflectie is ten eerste mediatheoretisch en gebaseerd op de bereidheid geen onderscheid vooraf te maken tussen verschillende media en mediateksten. De kracht van receptieanalyse gebaseerd op alledaagse observaties van gewone mensen, is dat ze net zo makkelijk werkt met verwijzingen naar reclameboodschappen als naar kwaliteitsjournalistiek als naar huis-aan-huisbladen, comedyseries op tv of games op mobiele telefoons. De tweede pijler voor de onderbouwing van ons onderzoek gaat over burgerschap. Formeel zijn verworven rechten en plichten de ruggengraat van burgerschap. Marshall’s trits van het verwerven van civiele, politieke en sociale rechten, eerst door de burgerij en later door vrouwen en door de arbeidersklasse tonen de twee-en-een-halve eeuw lange geschiedenis van emancipatiestrijd sinds de Franse revolutie.55 Hoewel er telkens weer discussie is over welke eisen aan burgers gesteld zouden moeten worden, is de aandacht vooral verschoven van de uitoefening van burgerschap naar toegang, met uitzondering van debat over burgerschapscompetenties in het onderwijs voor jongeren en voor aspirant-Nederlanders.56 Informele regels van in- en uitsluiting zijn echter wel degelijk van belang.57
54
55 56
57
Ook het gezaghebbende Public Opinion van Carol Glynn, Susan Herbst, e.a. (2004, second edition) houdt vol dat kwantitatieve methoden, die zij het liefst gebruikt zien in een interdisciplinair kader waarin ook plaats is voor kwalitatieve methoden zoals de focus group methode, de beste garantie bieden voor kritisch onderzoek naar publieke opinie (in relatie tot beleid en politieke campagnes, bijvoorbeeld) waardoor de democratie wordt ondersteund (hoofdstukken 8-10). T.H. Marshall (1950) Citizenship and social class. Cambridge: Cambridge University press Voorbeelden van debat over kwalificaties vanaf 1750 tot de jaren ’70 van de vorige eeuw zijn te vinden in De Haan (1993), p. 37, 45, 47, 102. Jeroen Onstenk (2002) bespreekt burgerschapscompetenties in het beroepsonderwijs (rapport in opdracht van Colo opgesteld door Cinop). Zie bijvoorbeeld het invloedrijke werk van Pierre Bourdieu over stijl en smaak als podium van in- en uitsluiting: Distinction (Cambridge: Polity Press), 1985.
32
Klasse- en sekse-identiteiten, subculturen, merken en omgangsvormen verdienen in dit verband allemaal onze aandacht. Bovendien moet het belang herkend worden van de conventies die we gebruiken in het vertellen van verhalen over onszelf en over de wereld. Burgerschap, kortom, moet discursief worden gedefinieerd: als het geheel van de identiteiten die we toekennen aan anderen en voor onszelf bouwen als onderdeel van onze alledaagse levens en de keuzes daarin. Wie mag wel mee doen en wie niet? Wat voor verhalen vertellen we over onszelf en over anderen? Welke (spel)regels nemen we in acht zodat we mee mogen doen, als het gaat om bijvoorbeeld gedrag en omgangsvormen, kledingcodes, muziekvoorkeur, ambities? Waarom willen we erbij horen en waar moet het met die ‘ons’ dan naartoe? De onderscheidende kwaliteit van burgerschap is altijd dat het nooit alleen onszelf of onze eigen (familie)groep betreft, maar ook altijd, impliciet of expliciet, die onbekende anderen met wie we dat burgerschap delen. Burgerschap is een publiek goed, verbonden met een publieke verantwoordelijkheid die nooit afgedwongen kan worden. Immers, het recht op onverschilligheid, zo stelt Herman van Gunsteren, is de kracht van de liberale democratie.58 Discursieve analyse van om het even wat voor soort van kwalitatief verkregen data kan laten zien hoe meningsvorming en burgerschap tot stand komen in gedeelde verhalen. Het gaat uiteindelijk niet om het verklaren of begrijpen van individuen, maar om de gedeelde sociale en culturele kennis waar ze uit putten. Daarom kan ze toe met kleine steekproeven. Ze biedt geen harde informatie over aantallen Nederlanders. Ze doet iets sterkers: ze maakt inzichtelijk waar mogelijkheden en grenzen liggen voor ons bevattingsvermogen. Ze veronderstelt niet dat we eenduidig rationeel handelen, maar dat we naar onze mogelijkheden in alledaagse keuzes en ideevorming voortdurend compromissen sluiten. Ze veroordeelt niet dat we ons regelmatig in volstrekte tegenstrijdigheden uiten, maar erkent dat dat de aard is van sociale en culturele interactie. Soms immers willen we een gespreksgenoot tegemoet komen, dan weer hebben we net iets indrukwekkends meegemaakt. In communicatie is onze wendbaarheid en flexibiliteit een groot goed.
58
Herman van Gunsteren (2002) ‘Voor democratie maar tegen politiek’, in Holsteyn en Mudde (red), p. 25/6.
33
In het analyseren van alledaagse meningsvorming moeten we daarom zoeken naar de achterliggende structuur van het palet aan mogelijkheden, en niet proberen individuen vast te pinnen op enkelvoudige attitudes die in dagelijks sociaal handelen bepaald een handicap zouden zijn.
Burgers zijn consumenten, cliënten en meningvormers tegelijkertijd De opdracht van het lectoraat is om te onderzoeken waar en hoe publieke meningsvorming plaatsvindt en om bij te dragen aan (het verbeteren van) de kwaliteit van die meningsvorming. Hbo onderzoek, waarin onderzoek en onderwijs elkaar mogen voeden, in tegenstelling tot de steeds grotere afstand tussen universitair onderwijs en onderzoek, is daarvoor de ideale plaats. Hbo onderwijs en onderzoek staat middels haar ambitieuze en beroepsgerichte studenten met beide benen in het dagelijks leven en de realiteit van een mediagevulde openbaarheid, waarin burgers bijvoorbeeld ook altijd consumenten zijn. Hier is het niet vreemd om te zoeken naar idealen in commerciële populaire cultuur of om ze te willen benadrukken middels journalistiek die niet wars is van wat vermaak. Als ergens culturen elkaar ontmoeten omdat het gelijkelijk in ieders belang is om te komen tot sterke professionele identiteiten, dan is het hier. Tradities worden vertaald om ze passend te maken voor nieuwe tijden, nieuwe plaatsen en nieuwe contexten.59 In termen van de School of Communication die aan de wieg van dit lectoraat heeft gestaan, is de kwestie simpelweg dat het begrijpen van burgerschap en meningsvorming in brede zin essentieel is voor open en effectieve communicatie. Burgerschap laat zich met deze discussie in het achterhoofd dan wat uitgebreider beschrijven dan de uitwisseling onder velen over wat het best is voor ons allemaal. (Goed) burgerschap gaat in de regel impliciet over competenties, en wel over die vaardigheden die nodig zijn om als lid van een gemeenschap en deelnemer aan die discussies te kunnen functioneren.60
59
60
Dit is een parafrase van Homi Bhabha’s ‘tradition and translation’ als de twee grote krachten in tijden van globalisering. Zie Stuart Hall (1992) over het vraagstuk van culturele identiteit. Bryan Turner (1994) ‘Postmodern culture/modern citizens’ in Bart van Steenbergen (ed) The condition of Citizenship. London: Sage, p. 158.
34
Naast competenties, behoeft goed burgerschap een canon. Canon is een term uit de letteren die doelt op het geheel aan belangrijke teksten, personen, praktijken en conventies die samen het beste uitmaken van wat ons als natie bindt. De term wordt gebruikt voor de kunsten en bijvoorbeeld in discussie over de inhoud van het geschiedenisonderwijs, maar ze is ook breder toepasbaar. Het gaat bij goed burgerschap om het geheel van voorbeeldkwesties, role models en scenario’s die we met elkaar delen in al die verschillende culturele praktijken die ons met elkaar verbinden. Johan Cruyff, Madonna, Michael Jackson, Robbie Williams en Martina Navratilova zijn voor publieke meningsvorming net zo belangrijk als politieke figuren zoals Nelson Mandela op het wereldtoneel, Ayaan Hirsi Ali, Frits Bolkestein, Wouter Bos of Femke Halsema op het nationale toneel. Net zoals het onderwijs zich altijd al heeft verbonden met opvoeding tot goed burgerschap, claimt de journalistiek al sinds haar ontstaan in de 18e eeuw, dat ze zowel canon als competenties voor het onderhouden van (goed) burgerschap aanbiedt. Die claim laat zich in een brede definitie uitbreiden naar alle massamedia. Het gaat dan ook om meer dan bewonderenswaardige figuren. Het gaat om hoe bijvoorbeeld reality tv de mogelijkheid biedt te reflecteren op de constructie van mannelijkheid. Wie herinnert zich niet de knuffels van Ruud in het allereerste seizoen van Big Brother? En is dat, zo vraagt Irene Costera Meijer zich af, niet een mooi voorbeeld van een nieuwe code voor mannelijk gedrag? 61 In relatie tot de massamedia zijn we publieken, ‘readerships’ noemt Hartley dat om te onderstrepen dat het altijd gaat om processen van betekenisgeving:62 ”Readerships” are the audiences, consumers, users, viewers, listeners or readers called into being by any medium, whether verbal, audio-visual or visual, journalistic or fictional; “reading” is the discursive practice of making sense of any semiotic material whatever, and would include not only decoding but also the cultural and critical work of responding, interpreting, talking about or talking back – the whole array of sense-making practices that are proper to a given medium in its situation.
61
62
Irene Costera Meijer (2000) in Idem en Maarten Reesink (eds) Big Brother en de opkomst van de multimediamaatschappij. Amsterdam: Boom, p. 68 e.v. John Hartley (1996) Popular Reality. London: Edward Arnold, p. 58.
35
In publieke meningsvorming gaat het dan ook niet om ‘ontvangers’. Cees van Woerkum benadrukt dat alle communicatie een ‘coproductie’ is. ‘Een communicatie-effect is niet het sediment van een gestuurde boodschap, maar ontstaat uit de creatieve activiteit van zender en zogenaamde ontvanger.’ 63 Als individuen zijn we meningvormers maar ook publiek voor de meningen en interpretaties van anderen. We vormen ons naar de identiteiten die we aangeboden krijgen, via de media en in sociale omgang. We voegen ons naar geldende regelsystemen en dat doen we flexibel. Dat moet verdisconteerd worden in hoe we publieke meningsvorming en burgerschap onderzoeken. Enerzijds moeten we begrijpen hoe we als publiek, en als burger ‘discursief’ worden geconstrueerd. In het domein van de politiek publieke meningsvorming gaat het bijvoorbeeld over uitsluiting van al diegenen die niet hoger opgeleid zijn en geen (politiek) referentiekader hebben, maar ook van diegenen, hoog- en laagopgeleid aan wie beleidsanalyse niet besteed is en voor wie het politieke spel niet de bekoring heeft van een sportwedstrijd. Zij komen in diezelfde nieuwsgaring terug als onderbuikers of cynici. Anderzijds moeten we begrijpen hoe iedereen, laag of hoog opgeleid, vrouw of man, reactionair of feminist, vanuit de beperkingen die onze gegeven rollen ons opleggen en de vocabulaires aan termen die beschikbaar zijn om onze mening in te verwoorden, tot verhalen en wereldbeelden komen. De kaders waarin we onszelf kunnen zijn, en de repertoires die we tot onze beschikking hebben, begrenzen en beperken. Ze zijn echter ook onze gemeenschappelijke taal die het mogelijk maakt dat we uitwisselen, dat we dromen en ongenoegen kunnen delen.
Het analyseren van culturele kennis en repertoires Klassieke nieuwsmedia zijn niet van de dromen en de emoties, als mensen zijn we dat wel. Mooie voorbeeldverhalen waarin emotie, ervaring en argumentatie zich verknopen vinden we eerder in de vermaaksmedia. Ze worden zelden tot de (politieke) publieke sfeer gerekend maar voeden die wel.64 Film, televisie, literatuur, maar ook sport en de documentaire, voorzien ons van helden en van een keur aan bespiegelingen over de wereld. 63
64
Cees Woerkum (2003) ‘Organisaties in hun biotoop: over de communicatie van organisaties’, oratie, Universiteit Wageningen. Zie Liesbet van Zoonen (2005) Entertaining the citizen, ibid.
36
Populaire cultuur is het domein geworden waar we goed terecht kunnen voor scenario’s, waar gereflecteerd wordt op maatschappelijke verhoudingen, waar utopieën, angsten en idealen worden uitgewisseld. Burgerschap wordt in onze maatschappij eerder cultureel dan politiek gevoed. Achter deze stelling liggen drie uitgangspunten. Processen van meningsvorming spelen zich, ten eerste, af op het snijvlak van informatiebronnen: de televisie met al haar verschillende soorten programma’s, kranten van verschillende signatuur en met vermakelijke en informatieve berichten, buitenreclame, radioprogramma’s, tijdschriften, boeken. Al die media vormen de arena voor publieke meningsvorming. Al hebben we het dan over onze rol als toehoorders en –kijkers die zich voor een aanzienlijk deel in de privé-sfeer afspeelt. In debat over publieke meningsvorming, en dat is het tweede uitgangspunt, moeten we die grenslijn tussen publiek en privé misschien niet meer al te zwaar nemen. Sinds de jaren ’60 is ze meer en meer geërodeerd.65 Bovendien is het goed mogelijk om in privé domeinen te reflecteren op publieke zaken, waarmee publieke meningsvorming op zijn minst gevoed wordt, zo niet gevormd. De Amerikaanse onderzoekster Nina Eliasoph stelde bovendien vast dat praten over politiek de lol is van maar een heel kleine groep. Voor de meesten van ons werkt het andersom. Publiekelijk getuigen we het liefst van privé-opinies, sterk politieke standpunten bewaren we voor veiliger domeinen in kleine kring.66 Willen we bijvoorbeeld meer begrijpen van de betekenis van etnische en culturele verschillen in de multiculturele samenleving, dan ligt het voor de hand onderzoek te doen in een populair domein waar zulke verschillen zichtbaar zijn. Neem bijvoorbeeld voetbal. Over voetbal wordt veel en graag gepraat. Als het Nederlands elftal het goed doet in een EK of WK, (en dat is helaas al weer even geleden) vormen voetbal en de kansen voor het team, voor zowel insiders als gelegenheidsliefhebbers, voor mannen als vrouwen, het onderwerp van de dag. Zo’n tien jaar terug interviewde ik samen met studenten liefhebbers en gelegenheidsfans.
65
66
Een feministische verworvenheid, terug te voeren op leuzen als ‘het politieke is persoonlijk’. Zie bijvoorbeeld discussie in de oude Soc-Fem Teksten of in Tijdschrift voor Vrouwenstudies. Nina Eliasoph (1998) Avoiding politics. How Americans produce apathy in everyday life. Cambridge: Cambridge University Press.
37
Het gemak en het plezier valt op waarmee mensen over voetbal praten. Het praten over spelers, het team en het spel is een conduite voor maatschappelijke zorgen en voor het – impliciet- bevechten van een sterke identiteit. In de interviews die we toen hielden, waren etniciteit en sekse de grote thema’s en was het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke informanten groter dan het verschil tussen de echte en de gelegenheidskijkers. Beide groepen hadden zo hun regels voor voetbal kijken, er was sprake van twee heel verschillende discursieve praktijken met bijbehorende en dus ook verschillende identiteiten voor de sprekers. De mannen vormden een ander soort ‘readership’ of publiek, dan de vrouwen. Zij profileerden zich als kenners. Ze refereerden aan speltechniek en –tactiek en aan de carrières van favoriete spelers. Ze toonden zich bezorgd over de invloed van het grote geld op de sport. Eigenlijk deden ze de voetbalversie van de politieke burgerrol. De vrouwen daarentegen, waarvan sommigen ook ‘echte’ voetbalfans waren, hadden een ander soort plezier in het praten over voetbal. Ze maakten objectiverende grapjes over de mannen. Wie was er wel en wie was er niet een lekker ding? Want voetbal, daar waren ze het over eens, was een prima manier om eens op je gemak naar mannen te kijken. Ze mengden hun seksistisch genoegen dat slecht past bij een meer formele burgerrol, met meer serieuze discussie over de positie van Kluivert, die in diezelfde periode bij gebrek aan bewijs niet verder vervolgd werd in een verkrachtingszaak en op dezelfde gronden ook wegliep uit een civiele zaak over dezelfde kwestie. Wat opvalt in de interviews, is dat de repertoires, de manieren van praten die de mannen en de vrouwen tot hun beschikking hadden, heel verschillend waren zodra het ging over etniciteit. De mannen hadden last van ‘racistisch ongemak’. Ze waren niet blij met de samenstelling van het Nederlands elftal (half zwart) op dat moment, maar vonden het moeilijk om over dat ongenoegen te praten, op een enkele klassiek racistische uitspraak na. (‘Die zwarte jongens hebben geen teamspirit’). De vrouwen vonden huidskleur buitengemeen onbelangrijk. In hun vriendelijk seksistische repertoire was kleur hooguit een voetnoot; de samenstelling van het elftal vooral een kwestie van de best mogelijke combinatie om te winnen. Als we met Hartley van mening zijn dat burgerschap een discursieve praktijk is: een systeem van regels en rollen met een beperkt aantal centrale termen, dan zien we hier een goed argument om burgerschap zo breed mogelijk te definiëren. Dan immers wordt duidelijk dat het plezier
38
van de vrouwen toegang gaf tot een repertoire, een manier van praten, die opener is en bevorderlijker voor omgang in een multiculturele samenleving dan de veel zwaarmoediger modus van de mannen. Zij mengden nostalgie en nationalisme als zorgen in hun voetbalplezier en komen zo tot een vorm van burgerschap die vooral uitsluit in plaats van insluit.67 Dit voorbeeld illustreert onze uitgangspunten voor onderzoek: meningsvorming leunt op mediagerelateerde praktijken; bevindt zich (ook) in het grijze gebied tussen privé en openbaar; en politieke kwesties laten zich makkelijker in kleine kring dan publiekelijk bespreken. Voor de opkomst van Fortuyn was het absoluut niet ‘bon ton’ om te getuigen van enige vorm van racisme, hoewel zorgen over de relatie tussen groepen in de samenleving aan de orde van de dag waren. Analyse van informele gesprekken is nodig om helderheid te krijgen over de angsten en ongenoegens van groepen burgers. Wat ik racistisch ongemak heb genoemd, was als een ondertoon, een verwijzing aanwezig in de interviews. Op één na, waren er geen informanten die een wit suprematistisch wereldbeeld hadden. Sterker nog, het was volstrekt duidelijk dat ze ook de beschikking hadden over andere repertoires over etnisch verschil. Het multiculturele ideaal is echter van zo’n andere orde, dat het niet als argument kon gelden in het domein van serieus van het Nederlands elftal houden. Voetbal is serieus, een mannenzaak, multiculturalisme een zaak van linkse mietjes. Ongeacht of je vrouw of man bent, homo of hetero, is het mogelijk de discursieve rol van de voetballiefhebber op te nemen. Daarmee voorzie je je van de kracht en de lol van die rol, terwijl je er tegelijkertijd door beperkt wordt. Vergelijkbaar verscholen ideologische pijnpunten kunnen worden gedestilleerd uit onderzoek naar andere populair culturele praktijken. De allang bestaande liefde voor thriller- en detectivefictie is ook een goede ingang om te praten over bijvoorbeeld sekseverhoudingen. Wie wel eens een thriller leest of misdaadseries op televisie kijkt, weet dat dit in de wereld van de populaire cultuur een geëmancipeerd domein is. Vrouwelijke professionals van allerlei soort zijn werkzaam in de wereld van de misdaadbestrijding. Slachtoffers zijn gelijkelijk van beiderlei kunne. Toch vond ik onder lezers en kijkers in een andere publieksstudie geen groot feministisch voelen. 67
Zie verder mijn Rereading popular culture, Cambridge: Blackwell, 2005.
39
Als in een grote feministische inhaalslag vrouwen net zo hard en ambitieus worden als mannen, als ‘vrouwelijke’ waarden verloren gaan, dan hoefde feminisme voor de geïnterviewde lezers niet zo. Verschil tussen de seksen werd gezien als een groot goed, hoe gemakkelijk dat ook in seksisme kan omslaan en tegen vrouwen gebruikt kan worden. Bij nadere lezing van die boeken die ze erg mooi of knap vonden en die ik nog niet kende, lag er echter nog een verhaal onder de oppervlakte. Dat verhaal ging over mannelijkheid. Traditionele mannelijkheid is met de tweede feministische golf in diskrediet geraakt. In antwoord daarop ontstond in linkse kringen ‘zachte mannelijkheid’, marketing en reclame brachten ons ‘de nieuwe man’.68 Ondertussen toonde Hollywood en de televisie-industrie ons steeds meer gespierde kerels. Ongetwijfeld gebruiken inmiddels ook keiharde sportscholers mannenhuidverzorgingsproducten en verwijderen ook heteroseksuele mannen ongewenst haar. Maar de ideologische kwestie is daarmee niet opgelost: mannelijkheid is traditioneel verbonden met kracht (positief) en met geweld (negatief). Vallen die twee te scheiden? Hoe ziet de partner voor al die geëmancipeerde dames-detectives eruit, voor zover ze niet een vrouw is? Welke positieve kwaliteiten kunnen we redden, of is ‘echte mannelijkheid’ inmiddels een hopeloos project en is de gecultiveerde metroseksueel onze laatste hoop? In het begrijpen van processen van meningsvorming is de voorliefde van thrilleren detectivelezers voor auteurs van Elizabeth George tot John Grisham of series als Prime Suspect, Silent Witness naast Inspector Morse en A Touch of Frost69 tot en met de recente en zeer populaire CSI-varianten van groot belang.70 Peilingen zijn hier maar van beperkte waarde, tenzij je natuurlijk vraagt naar voorbeelden en die voorbeelden nader bestudeert. Dat is wat wij doen. In associaties toont zich meer dan in abstracties.
Burgerschap, beeld- en meningsvorming In de projecten die inmiddels lopen binnen de kenniskring bij het lectoraat, hanteren we de hierboven genoemde drie uitgangspunten: media en populaire cultuur leveren mensen voorbeelden die functioneren als waardevolle aanwijzingen. Burgerschap en alledaagse 68
Sean Nixon (1996) Hard Looks. Masculinities, Spectatorship and Contemporary Consumption. London: Routledge. Respectievelijk in de jaren ’80 en ’90 op de Nederlandse televisie als serie gestart, sindsdien regelmatig herhaald. 70 CSI, CSI Miami en CSI New York worden sinds 2004 uitgezonden door de commerciële omroepen. 69
40
publieke meningsvorming, ten tweede, beginnen niet ‘buiten’, in publieke ruimten of politieke arena’s, maar in huiskamers, op het werk, of op straat bij de voordeur. En, ten derde, we hoeven niet te verwachten dat politieke standpunten heel direct uitgedragen worden. Integendeel, al te politieke uitspraken worden meer vermeden dan gezocht. De kenniskringprojecten zijn allemaal gebaseerd op (kwalitatief) publieksonderzoek. Ze stellen vragen over de verknoping van burgerschap, beeld- en meningsvorming en doen dat door gewone mensen te interviewen: inwoners van herindelende gemeentes en van grote steden; treinreizigers; jonge moeders die de afdeling Jeugdgezondheidszorg van de GGD graag wil bereiken; Nederlanders door het hele land heen, die zich zelden Europeaan voelen. In de interviews zoeken we naar achterliggende agenda’s en diepliggende associaties die de status van gegeven kennis hebben aangenomen. Ook hier gaat het veelal om ideologische pijnpunten. Voor bedrijven, voor overheden en voor maatschappelijke instellingen is de reconstructie van zulke associatiekaders van groot belang voor effectief communicatiebeleid. In het verlengde daarvan is het van belang dat diezelfde overheden, bedrijven en instellingen inzicht krijgen in hoe zij zelf improductieve kaders in stand houden. Zo suggereert ons materiaal dat wie jonge moeders wil bereiken het niet moet gooien op de zorg voor kleine kinderen. Het zijn de moeders zelf, en niet de kinderen, die hunkeren naar wat kwaliteitsaandacht. Van de kranten en de televisiejournaals leerden we dat emoties veel burgers parten spelen. Zo zijn er inderdaad burgers die boos zijn over gemeentelijke herindelingprojecten; of die in zekere mate bang zijn voor instanties als de GGD; of verontwaardigd over het functioneren van de spoorwegen: die dan misschien geprivatiseerd zijn maar nog altijd ‘onze NS’. In twee projecten die zich met burgerschap in relatie tot respectievelijk de gemeente en Europa bezighouden, wordt vooral zichtbaar hoe burgers bestuur niet tot hun eigen wereld rekenen. Zoals een respondent treffend opmerkt: ‘Europa? Dat is het buitenland.’ Voor veel burgers is er op zijn best een pact van wederzijdse non-interventie. Contact met overheden is moeilijk voorspelbaar en daarmee altijd enigszins beangstigend, het kost tijd en levert zelden wat op. Sprekend, in dit verband, is de tegenstelling die in interviews telkens naar voren komt tussen ‘luisteren’ en ‘praten’.
41
Luisteren dat kunnen bestuurders volgens onze respondenten niet; maar buren kunnen dat net zo min. In dat licht verandert de boodschap van campagnes zoals: ‘Amsterdam dat zijn wij’, radicaal. ‘Wij’ (die hun best doen en die luisteren) zijn misschien wel Amsterdam, maar die buren die met de ramen open hard muziek blijven draaien niet. Aan de ene kant is er een zucht naar gemeenschap en gemeenschapsgevoel, anderszins moet dat wel op voorwaarden van de spreker. Vergelijken we wat opvalt in het onderzoeksmateriaal dat we nu met hulp van afstuderende studenten aan het verzamelen zijn met bijvoorbeeld het indrukwekkende 21 minuten project, dan valt op dat ook daar een grote wens tot solidariteit uit de gegeven antwoorden spreekt en een heel laag vertrouwen in het ‘systeem’: regering en overheidsinstellingen. 21 minuten is een internetopiniepeiling op initiatief van onderzoeksbureau McKinsey, samen met Algemeen Dagblad, NRC Handelsblad, Planet, MSN en FHV BBDO.71 Haar naam ontleent ze aan de tijd die het kost de vragenlijst in te vullen. 150.000 Nederlanders namen die moeite. De uitkomsten, kunnen na bewerking (herweging voor ondermeer opleidingsniveau en regio) representatief worden geacht voor de Nederlandse bevolking. Hoewel de onderzoekers juichend spreken van de mogelijkheid voor burgers om eindelijk ‘mee te praten’, gaat het hier om antwoorden op vooraf geformuleerde vragen. Er is dus niet in en aan de hand van termen en begrippen van de betrokkenen zelf onderzoek is gedaan. De vraag naar de betekenis van de uitkomsten ligt nog altijd voor. Hoewel de kranten wel wat aandacht aan de peiling hebben besteed, was haar verder het gebruikelijk lot voor een peiling beschoren. Uit oogpunt van methodepluralisme is juist deze peiling echter wel heel interessant om af te zetten tegen ons kwalitatieve onderzoek. De 21 minuten-onderzoekers onderstrepen dat de deelnemers ondanks hun gebrek aan vertrouwen in het systeem, geen cynisme kan worden verweten. Dat is een veelgegeven uitleg van het gebrek aan vertrouwen in de regering zoals ook uit het hierboven aangehaalde TNS/Nipo onderzoek (o.a. NRC, 30-9-2004) en de Belevingsmonitor (Voorlichtingsraad, 2005) van de regering bleek. In het bedrijfsleven hebben de 21-minuten deelnemers bijvoorbeeld een groter vertrouwen dan in de overheid. 71
Zie www.21minuten.nl. Materiaal werd verzameld in het voorjaar van 2005. Laatst gezien op 3 juli 2005.
42
Samengenomen met het kwalitatieve materiaal dat wij bezig zijn te verzamelen, lijkt de veronderstelling gerechtvaardigd dat we te maken hebben met het samenkomen van een communautaire behoefte (gemeenschapszin en solidariteit) tegenover de neo-liberale en individualistische tijdsgeest (vertrouwen in bedrijfsleven). Zo zeggen Nederlanders bijvoorbeeld dat ze heel tevreden zijn over zichzelf en hun eigen leven maar helemaal niet over de maatschappij. Niks niet ‘wij Amsterdam’. Sterker nog: elke vraag in een peiling of een interview die de geïnterviewde vraagt over zichzelf te praten is in een individualistisch kader een klein examen. Als je verantwoordelijk bent voor je eigen leven, dan is ontevreden zijn jezelf een onvoldoende geven.72 Zulke paradoxen voelen niet prettig. Ze worden versterkt door het gebrek aan een heldere notie van collectieve actie, volgens Robert Putnam, onderzoeker van afnemende gemeenschapszin in de Verenigde Staten sinds de Tweede Wereldoorlog.73 Het levert onmogelijke opdrachten aan de overheid op. Hans Boutellier laat dat bijvoorbeeld zien aan de hand van wat hij de veiligheidsutopie noemt: de overheid moet onze veiligheid garanderen, maar ze mag zich niet met ons bemoeien.74 Eén van de weinige momenten waarop deze paradox zich voor burgers laat oplossen is, helaas voor de verantwoordelijke provincies, de gemeentelijke herindeling. Het ontbreken van een helder beeld van gemeenschappelijk handelen in het heden, belet niet de projectie van zo’n fantasie op het (recente) verleden. Het opheffen van kleine dorpen als bestuurlijke eenheid is een bestuurlijk rationele maatregel. Maar ze verhoudt zich slecht tot de fantasie van het dorp als gevestigd ideaal van gemeenschapszin, dat mensen zich als zand door de vingers voelen glijden. Efficiëntie is wel het laatste argument waar burgers dan gevoelig voor zijn. Goede, communicatieve begeleiding van gemeentelijke herindelingen vereist juist greep op de fantasieën en de geleefde geschiedenissen die mensen delen. Anders kan zeker op meer verzet gerekend worden. En dat is, zeker als het allemaal gaat om het vergroten van efficiëntie, het bereiken van een kostbaar tegenovergestelde van wat werd bedoeld.
72 73
74
Deze observatie leen ik van Pieter Hilhorst. Robert Putnam (2000) Bowling alone. The collapse and revival of American community. New York: Touchstone book by Simon and Schuster. Hans Boutellier (2002) De veiligheidsutopie. Amsterdam: Boom.
43
Het nut van kwalitatief publieksonderzoek Publieksonderzoek laat niet alleen paradoxen zien, ze geeft ook de mogelijkheid ze te interpreteren. In zijn oratie over communicatiemanagement geeft Van Woerkum (2003) als voorbeeld dat we in alledaagse gesprekken nogal eens tegenstrijdige posities innemen, afhankelijk van hoe een gesprek verloopt. Veel onderwerpen hebben namelijk een dilemma-karakter en passen in meerdere interpretatieve schema’s die we tegelijkertijd hanteren. We houden van veel open natuur, geeft hij als voorbeeld, maar we willen ook een grote achtertuin. Voedsel moet goedkoop zijn, maar ook dier- en milieuvriendelijk geproduceerd. Met analyse van die gesprekken, en dat is de kern van publieksonderzoek, krijgen we een beeld van de ‘menselijke fabriek waarin sociale waarheid wordt gemaakt’. Die waarheden zijn voorgestructureerd in wat we repertoires of vocabulaires noemen, ze komen tot stand in ‘interpretatieve gemeenschappen’.75 Kwalitatief publieksonderzoek verschaft inzicht in de diepe laag van alledaagse interactie en meningsvorming. Publieksonderzoek is ook als onderzoekspraktijk van groot nut. Ze traint meer dan andere onderzoeksmethoden reflexief vermogen. Ze dwingt tot nadenken over eigen opvattingen, wereldbeeld en denkkaders. Bovendien is ze nauw verbonden met de trend in beleid en in de marketing en onderzoekswereld waar meer en meer vanuit de klant, cliënt en de burger wordt gedacht.76 Het professionalisme en de kwaliteit van hbo onderwijs ligt in haar directe betrokkenheid op de bedrijvigheid van alledag. Kwalitatief onderzoek versterkt de reflexieve kracht in die betrokkenheid. Dat is niet altijd makkelijk. Zo hoorde één van onze gehoofddoekte student-interviewster haar informant bezweren dat ‘ze’ helemaal niet de beroerdste zijn. De spreekster had zelf les gegeven aan buitenlanders. Alledaagse interactie is onhandig. Goede bedoelingen gaan naadloos over in uitsluiting. De studente was allang gewend om dit soort verwijzingen te negeren. Als onderdeel van onderzoek naar beeld- en meningsvorming over Europa was deze vreemde tegenstelling tussen een hartelijk gesprek en negeren van uiterlijke kenmerken van verschil, echter van belang. Het duidt op het gebrek aan termen en omgangsvormen om over verschil te praten. Het is voor de studente een oefenmoment. 75
76
Interpretatieve repertoire is een term die sociaal psychologen Whetherell en Potter (1988) introduceerden. Interpretatieve gemeenschap wordt gebruikt in media-onderzoek en duidt op gedeelde regelsystemen. Zie bijv. Stanley Fish (1980) en Thomas Lindlof (1988). Zie bijvoorbeeld Guido Rijnja (2003) ‘Cees van Woerkum: “Ik geloof er steeds minder in dat we communicatie kunnen sturen”’, in Comma nummer 7, september 2003, pp. 12-15.
44
Voor haar is het belangrijk om in haar professionele identiteit ruimte te maken om, waar nodig, de keuze voor die hoofddoek aan de orde te kunnen stellen. Misschien simpelweg in een korte verwijzing, misschien in een grapje of soms als uitleg. Als we sterke communicatiedeskundigen en marketeers willen opleiden, dan moeten zij inzicht hebben in alledaagse praktijken van betekenis-geving en in hoe daarin voortdurend aanwijzingen worden gegeven en opgepikt over wie je bent en wie de ander is, wat de bedoelingen van die ander zijn en hoe de jouwe worden geïnterpreteerd. Kwalitatief onderzoek is een confronterende maar mooie leerschool. Als interviewer ben je een gesprekspartner; als interpretator van kwalitatief materiaal is je eigen geschiedenis en je eigen interpretatiekader van enorm belang. Het is niet prettig om te begrijpen waar de beperkingen van je eigen wereldbeeld liggen. Durven luisteren is niet altijd gemakkelijk. Het is wel wat je moet leren als je wilt werken voor een overheid die zint op manieren om haar beleid meer vraaggestuurd te maken.77 Of voor productontwikkelaars die allang erkennen dat feedback van gebruikers goud waard is. ‘Visionaire marketing’ heeft de klant hoog in het vaandel.78 Op geen van deze deelgebieden is er de illusie dat alledaagse meningsvorming, of ‘gewone mensen’ eenvoudig te doorgronden zouden zijn. Van Woerkum waarschuwt in dit verband dat ‘(er vaak andere associaties leven) bij een thema dan je vermoedt. Dat bedenk je nooit van achter je bureau’.79 Interviewen heeft ook nadelen. Het is een tijdsintensieve en daarmee kostbare onderzoeksvorm. Bovendien spreekt ze de geïnterviewde als individuele meningsvormer aan. Burgerschap gaat juist ook over betrokkenheid op anderen, over gemeenschappelijke interpretatiekaders. Idealiter spreek je als onderzoeker mensen aan als meningvormende burgers. We willen daarom verhalen van mensen over de mensen om hen heen horen. Zoals etnografen graag sleutelinformanten cultiveren, zo willen wij in ons onderzoek een burgerpanel uitnodigen om waarnemingen in te sturen over allerhande onderwerpen naar een onderzoekswebsite. Ze moeten daar niet hun mening geven, nee ze moeten vertellen wat ze om zich heen zien gebeuren.
77
78 79
Zie bijvoorbeeld Sander Baljé e.a. (2003) Vragender wijs. Vraagsturing in de praktijk. Den Haag: Ministerie van Economische zaken: EZ Beleidsstudies. Rudy Moenaert, Henry Robben (2003) Visionaire marketing. Schiedam: Lannoo/Scriptum. In Guido Rijnja (2003), p. 12.
45
Meningen zijn gemakkelijk en ze zijn goedkoop. We hebben er allemaal een heleboel van. Waarnemen en interpreteren wat er in de wereld om je heen gebeurt, wat anderen bezighoudt, dat is een burgerschapscompetentie waar te weinig vraag naar is geweest. Het is hoog tijd om zulk semi-publiek debat aan te moedigen. De onderzoekswebsite www.watnederlanddenkt.nl ontwikkelen we met hulp van het DANS, een KNAW onderzoeksafdeling. De observaties die we gaan inwinnen zullen direct zichtbaar zijn naast onze interpretaties van dat materiaal. Daarmee wordt, en dat is ongewoon in kwalitatief onderzoek, al het onderzoeksmateriaal getoond bij de publicaties erover. De site staat bovendien toe dat betrokkenen en geïnteresseerden met ons verder discussiëren over onze inzichten, of dat zij op grond van eigen zoektochten door het materiaal met behulp van een sterke zoekfunctie, andere interpretaties aandragen. Www.watnederlanddenkt.nl wordt een discussieforum en open onderzoeksatelier. Studenten zullen er kunnen oefenen. Ze mogen zowel vragen meegeven voor het panel, als het materiaal gebruiken voor eigen projecten. Docenten kunnen de site gebruiken in cursussen. Het zou tegelijkertijd zonde zijn om de ervaring van het ‘live’ interview als leermoment weer uit onderwijsgebonden onderzoek halen. Studenten zullen dan ook blijven interviewen. Hun werk zal worden gebruikt om de resultaten van dit nieuwe onderzoeksinstrument te testen door ook langs andere weg materiaal te verzamelen. Tevens zullen paneldeelnemers door studenten worden geïnterviewd en geïnstrueerd voor ze mee mogen doen. Demografische data van paneldeelnemers kunnen zo worden gecheckt. Deelnemers zullen anoniem blijven op de site. Ze kunnen zich met naam en toenaam melden op het discussieforum bij de site als ze dat willen. Voor onderzoekers zullen op verzoek demografische gegevens beschikbaar worden gemaakt. Het praktische nut van de website is gelegen in haar aanvulling op bestaande onderzoekspraktijken, waaronder kwantitatieve. Ze kan dienen als ondersteuning van journalistieke en redactionele praktijken. Immers, uitgewerkte analyses zullen er zij-aan-zij gaan met, direct citeerbaar, de stemmen van echte mensen. Ze kan ook goed worden ingezet als beleids-pre-test en ontwikkelingsinstrument. In het onderwijs tenslotte biedt ze een heel praktische mogelijkheid om via de waarnemingen van derden, studenten te confronteren
46
met hun eigen ideeën over de wereld. Zo kunnen we ze laten zien en ervaren wat reflexiviteit inhoudt. Bovendien is de leerervaring van het interviewen, van groot belang voor onderhoud en kwaliteitstoetsing van de website, zeer nuttig voor studenten. Leren denken vanuit respect voor klanten, cliënten, consumenten en doelgroepen bouwt sterke professionele identiteiten. We willen dat studenten leren begrijpen dat in alle beleid en strategieontwikkeling noodzakelijkerwijs met ficties wordt gewerkt over wie ‘de klant’ is, of hoe ‘burgers’ nu eenmaal denken. De kunst is om die ficties ook voortdurend ter discussie te durven stellen en te toetsen.
47
Deel III
Tenslotte: hoopvolle ontwikkelingen
Landkaart van alledaagse publieke meningsvorming Watnederlanddenkt moet alledaagse meningsvorming in kaart gaan brengen op een keur van onderwerpen. Daarmee sluiten we aan bij een waaier aan initiatieven om internet te benutten voor meningsvorming. Alle klassieke domeinen van meningsvorming zoals de kranten hebben links naar het net, die meer zijn dan een extra uithangbord. Op het NRC webcongres treffen we bijvoorbeeld meer mensen zonder titel of vakmatig toegangsbewijs dan op de ingezonden brieven- en meningenpagina van de krant. De Telegraaf had als eerste een eenvoudig raadpleegbaar, gratis toegankelijk internetarchief. Lezers waarderen dit, zo bleek al uit het eerder aangehaalde onderzoek van Trouw (3-2-2005).80 De verwachting is dat de journalistiek (in de krant en op tv) een belangrijk leverancier van nieuws blijft maar daarvoor zullen de oude fora voor meningsvorming meer servicegericht moeten worden, meer achtergrondverhalen moeten bieden. Ze zal meer naar de mensen moeten toegaan en ze zal zeker multimediaal worden.81 Ze zal haar beeld van de burger als klant en van de burger als nieuwsobject dichter bij elkaar moeten brengen onder een breder analytisch spectrum, waarbij meningsvorming zichtbaar wordt in de verknoping van emotie, ervaring en argumentatie. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de debathuizen, bezocht door een relatief kleine groep. Zij gebruiken het net eigenlijk nog het minst terwijl ze het meest onder druk staan en terwijl ze contact hebben met jonge ontwerpers en programmeerders die juist ook multimediaal zouden kunnen werken. In het ontwikkelen van nieuwe vormen van debat, die theatraliteit en populaire cultuur niet schuwen is veel mogelijk. Met het verminderen van subsidies is het simpelweg noodzaak om meer commercieel te denken en, in vormen van duurzaam ondernemen, corporate allianties aan te gaan. Het publieke debat wordt
80
81
Op de vraag ‘De media hebben de afgelopen jaren met een aantal acties geprobeerd uw vertrouwen te winnen. Welke acties zijn volgens u een flinke stap vooruit?’ wordt door bijna 60% geantwoord: meer ruimte voor reacties van lezers en kijkers in kranten en programma’s, en een bijna evengroot aantal waardeert ombudsmannen en nette afhandeling van brieven van lezers. Een goede 45% waardeert discussieplatforms op websites van de media. (Trouw, 3-2-2005). Pieter Broertjes (2005) ‘Nieuwe krant zal multimediaal zijn of hij zal niet zijn’, Volkskrant, 16-4-2005.
48
niet onmiddellijk geschaad als er ook geld wordt verdiend. Het bloedt wel dood op het moment dat nieuwe publieken hun weg naar de debathuizen niet kunnen vinden. Die nieuwe publieken, die zijn van de internetgeneratie. Hoe spannend zelfs heel simpel multimediaal werken kan zijn, bewijst NCRV’s Stand.nl (uit te spreken: standpunt nl). Stand.nl is sinds 1999 op de radio en was in het televisieseizoen 2004/2005 ook korte tijd op de buis. Het programma wordt ondersteund met een interactieve website waarop meningen en gevoelens kunnen worden gelucht. Ze is één van de meer geslaagde pogingen om het contact tussen publiek en journalistiek wat nauwer aan te trekken. Dat deed het programma overigens door ook echt het land in te trekken. Mooi is de beschrijving van een stagelopende redacteur van het bewustwordingsproces dat hij doormaakte. Van een wat elitaire visie (Moet je elke burger de gelegenheid geven om zijn of haar onderbuikgevoelens op televisie te spuien?) werd hij een fervent aanhanger van deze open journalistieke vorm. Geconfronteerd met racisten, boze Marokkanen en ploeterende uitkeringsgerechtigden, ontstaat een ander beeld van de maatschappij. ‘”Het volk” is zo dom nog niet’, schrijft hij, ‘en verdient het wel degelijk om gehoord te worden’.82 Hoewel soms eng, was het vooral hartverwarmend dat een open microfoon en de mogelijkheid om op straat gelegitimeerd even stil te staan bij andere mensen, onmiddellijk debat en discussie tot gevolg had. ‘Jammer eigenlijk’, schrijft Versluis, ‘dat de politieke agenda vaak nog de stellingen dicteerde die centraal staan, in plaats van dat we echt dachten over wat er op de straat leeft. Daar waren we toch elke dag’. Internet biedt een goede mogelijkheid om ook in de onderzoekspraktijk klassiek onderzoek en nieuwe initiatieven dichter bij elkaar te brengen. Zo is Stand.nl een vorm van de op zich oude en zelfs door hard-geneusde kwantitatieve publieke opinieonderzoekers gerespecteerde talk-back radio vorm.83 Hoe zich dat het best naar internetdiscussie laat vertalen, is nog een uitdaging. On-line discussie stelt zo zijn eigen eisen en is, naar inmiddels mijn eigen ervaring, niet altijd even makkelijk.84 82
83 84
Myrthe Hilkens en Marco Versluis aan Cees Labeur en Coen Abbenhuis, NCRV in Marco Versluis (2005) ‘Case study STAND.NL. Een toetssteen van journalistieke vernieuwing’, MA scriptie Universiteit van Amsterdam, afdeling Media en Cultuur. Zie bijvoorbeeld Public Opinion Quarterly. Als deelnemer aan een NCRV internet discussie over ‘gewone mensen in het nieuws’, mei 2005.
49
Internet stelt weinig beperkingen, niet in tijd en niet naar deadline. Letterlijk zonder aanzien des persoons kan er gecommuniceerd en dus ook gedebatteerd worden. Interessant voor de herwaardering van alledaagse publieke meningsvorming is niet alleen hoe oude instituties internetfora gebruiken, maar ook hoe daar wild gebruik van wordt gemaakt. Te denken valt dan vooral aan weblogs. In ‘Blogs en burgerjournalistiek’ bespreekt Martijn de Waal Dan Gillmor’s boek We the media. Grass roots journalism, by the people, for the people. Gilmor is van mening dat de media beter moeten leren luisteren. ‘Het is, aldus Gilmor, tijd voor citizens’ journalism – burgerjournalistiek.’85 De Waal beschrijft instemmend Gillmor’s analyse van arrogante grote media en zijn recept om, op zijn eigen weblog, met lezers in discussie te gaan. ‘Mijn lezers weten meer dan ik’, is (-) zijn motto. Aanvankelijk was dat een enge gedachte, geeft hij toe. Maar uiteindelijk kan dit besef ook in het voordeel van de journalist werken. Gebruik de kennis van je lezers, is zijn advies.86 Gillmor’s kritiek is volkomen terecht. Burgerinitiatieven zijn van groot belang. Internet vergemakkelijkt zulke initiatieven enorm. De gevestigde journalistiek verwijst vooral naar sites als Maroc.nl en Marokko.nl als ze er extreme voorbeelden vindt, zoals steunbetuigingen aan het adres van Mohammed B., de man die Theo van Gogh vermoordde. Zo extreem zijn de meeste uitwisselingen echter niet. Zeker, er wordt veel en fel gediscussieerd. Emotie, ervaring en reflectie komen er samen. Dat maakt ze juist erg mooi. Dat er ook excessen zijn, dat we moeten leren omgaan met de anonimiteit van elektronische communicatie die schelden en beledigen gemakkelijk lijkt te maken, dat het internet niet zomaar zondermeer een nieuwe ‘civic space’ wordt, mag niet afleiden van de toekomstmogelijkheden die hier liggen.87
85 86 87
Martijn de Waal (2005) ‘Blogs en Burgerjournalistiek’ in Intermediair 19, 12 mei 2005, pp. 32-37. De Waal, 2005: 33 Zie bijvoorbeeld Seija Ridell (2005) ‘Mediating the web as public space. A local experiment in the creation of online civic genres’ in Nordicom Review 26 (1), pp. 31-48.
50
Het gebruik van internet stemt soms tot wanhoop, soms tot hoop. Voorlopig moeten we vooral nog afwachten hoe internetdiscussie zich zal ontwikkelen. Haar rol is vooralsnog bescheiden. Zo is er een groot verschil tussen (bekende) sites en de gemiddelde blog. In 2003 schat de Perseus Development Corp. dat er medio 2004 4.12 miljoen blogs op bloggersites zullen staan.88 De trend was bovendien dat de meeste van de tijdens het onderzoek bestaande blogs al twee maanden niet waren ge-updated. Een kwart werd alleen maar ooit gemaakt en nooit bijgehouden. Uit ‘The blogging Iceberg’ komt een beeld naar voren van een betrekkelijk autonome praktijk. Minder dan een tiende van de actieve blogs was gelinkt naar nieuwssites bijvoorbeeld. Perseus concludeert: Blogging is many things, yet the typical blog is written by a teenage girl who uses it twice a month to update her friends and class mates on happenings in her life. (-) Underneath the iceberg, blogging is a social phenomenon: persistent messaging for young adults. (Henning, 2003). De meeste bloggers zijn geen debaters. Ze prediken niet de revolutie maar verspreiden vakantiefoto’s of hun commentaar op de werkelijkheid. Anderhalf jaar later publiceert Perseus ‘The Blogging Geyser’ op haar website. In 2004 tellen ze in werkelijkheid 37 miljoen blogs en voorspellen het bestaan van 53 miljoen weblogs tegen het einde van 2005.89 Onderzoek in Nederland van het Centre for applied research in Brand, Reputation and Design management van Hogeschool INHOLLAND laat overigens zien dat blogging vooralsnog vooral een Amerikaans fenomeen is. Voor wie publieke meningsvorming graag dicht bij de gevestigde journalistiek blijft denken, zijn bloggers interessant omdat ze het nieuwsnet voor journalisten verder kunnen verdichten. Ze zijn, als het ware, een extra kring van informanten. Zo werkt in ieder geval het door de BBC ingerichte i-Can dat inmiddels Action network heet: een site voor bloggers waar de omroep haar voordeel mee doet, maar waar ze dus ook haar naam aan geeft.90
88
89
90
Bloggersites zijn bijvoorbeeld Blog-City, BlogSpot, Diaryland, LiveJournal, Pitas, TypePad, Weblogger en Xanga. Zie Jeffrey Henning (COO Perseus Development Corp.) (2003) The Blogging Iceberg, http://www.perseus.com/blogsurvey/, gepost op 4 oktober 2003, gedownload op 13 november 2004. Jeffrey Henning (COO Perseus Development Corp.) (2003) The Blogging Geyser, http://www.perseus.com/blogsurvey/, gepost op 8 april 2005, gedownload op 4 juli 2005. Voor Action network zie: BBC.co.uk/dna/actionnetwork, laatst gezien op 5 juli 2005.
51
Want dat is het grote probleem voor de blogger. Zonder de naam en de reputatie van de grote nieuwsinstituties, of die van een bekend politicus komt een individuele blog niet ver. De meest gelezen blogs zijn van journalisten en commentatoren die al via de traditionele media een reputatie hadden opgebouwd. En tenslotte is het, als het gaat om de verhouding tussen nieuwe en oude journalisten, de vraag of burgers het werk van journalisten moeten gaan doen, zoals bijvoorbeeld gebeurt door de vrijwilligers van Indymedia sites, die een geheel eigen nieuwsnetwerk hebben ingericht. Ook de overheid, tenslotte, experimenteert met de mogelijkheden van het internet. Tal van gemeenten hebben nu digitale loketten en websites om klachten en commentaar achter te laten maar ook om te discussiëren over gemeentezaken. Hoe gaan ze om met dat materiaal? In experimenten met interactieve beleidsvorming gaat de overheid zelfs zo ver dat ze de haar toevertrouwde taak maar helemaal uit handen geeft en burgers vraagt hoe zij het dan zouden doen.91 Dat levert vooralsnog niet veel op. Burgers hebben veel rollen: ze zijn consumenten en cliënten, en voor een deel zijn ze zeker ook ingenieur – maar geen van die rollen mag als exclusief worden opgevat. De internetexperimenten zijn geweldig, de naïviteit over hoe zulk materiaal geanalyseerd moet worden betreurenswaardig. In ons onderzoek en met watnederlanddenkt.nl willen we dan ook een bijdrage gaan leveren aan het meer bekwamen van ambtenaren en onderzoekers. Een microfoon openzetten, een internetloket creëren zijn belangrijke momenten. Interpretatie en analyse van wat daar binnenkomt, is echter minstens zo belangrijk. Ons onderzoek willen we dan verweven met training en begeleiding niet alleen van onze eigen studenten maar juist ook van onze opdrachtgevers. Het landschap van de publieke meningsvorming verandert langzaam maar zeker. Technologische veranderingen bespoedigen dat proces. Er is tegelijkertijd ook sprake van nog altijd voortgaande emancipatie. Gewone mensen vinden hun stem. Dat is, in de gevestigde media, onder beperkende condities. Emoties zijn vaak nog de benodigde toegangskaart voor diegenen die niet een baan of een titel hebben die een professionele identiteit waarborgt. Hoewel de media de meest publieke plaats zijn om publieke meningsvorming te zoeken, zijn ze niet per definitie de beste plek. 91
Pieter Hilhorst (2003) De wraak van de publieke zaak. Amsterdam: De Balie
52
Hun belang, zo heb ik proberen duidelijk te maken is vooral ook als leverancier van beelden en meningen van derden. Willen we publieke meningsvorming onderzoeken, dan moeten we, net als de redacteuren van Stand.nl, de straat op en liefst ook de huiskamers in. Al naar gelang het onderwerp zullen we ook de verwijzingen in gesprekken, interviews of observaties moeten navolgen. Uiteindelijk immers zijn we geïnteresseerd in meningsvorming. Dat is iets anders dan meningspeiling, die bovendien over de afgelopen jaren vooral emotiemeting is geworden. Onderzoek naar alledaagse publieke meningsvorming, zeker via een open panelvorm, kan de weg bereiden voor een goede vorm van inhoudelijke burgerconsultatie.
Meningsvorming als burgerschap In deze rede is er beschrijvenderwijs gezocht naar definities van wat als ‘publiek’ mag gelden; wat ‘meningsvorming’ is, hoe meningsvorming en burgerschap in een functionerende westerse democratie onlosmakelijk verbonden zijn en hoe je daar onderzoek naar moet doen. Publiek bleek niet zozeer een aanduiding van plaats of domein, maar van de gerichtheid van sprekers op kwesties die ook (niet-aanwezige) anderen betreffen. Hoewel je al meningsvormend in gesprek veel over je gesprekspartners kan leren, net zo goed als een therapeutische sessie inzicht kan geven in je eigen motieven, is dat niet waar onderzoek in dit veld over moet gaan. Dat, lijkt me, is het werkveld van psychologen, pedagogen en therapeuten. Onderzoek naar publieke meningsvorming gebruikt wat individuen zeggen niet om die individuen zelf te duiden of te classificeren maar om toegang te krijgen tot gedeelde interpretatiekaders. In dagelijkse communicatie hoeven die kaders niet telkens gereconstrueerd te worden, voor goed begrip van onze gedeelde ‘burger agenda’ of van onze voorkeuren als consumenten wel. Alledaagse meningsvorming onderscheidt zich door haar publieke kwaliteit van het persoonlijk gesprek. Ze heeft altijd een morele dimensie en is, in wezen, de reflexieve kant van burgerschap. Daarbij is altijd sprake van een dubbele structuur: het gaat om meningen en beelden van mensen over de meningen en beelden van andere mensen. Burgerschap gaat op dezelfde manier niet over persoonlijke relaties, maar over de manier waarop we vinden dat mensen op elkaar betrokken zouden moeten zijn.
53
In dit opzicht zijn de door de media waargenomen emoties van gewone mensen bijzonder waardevol. Emoties in publieke omgevingen immers verwijzen direct naar de morele dimensie van burgerschap. Emoties gaan over onze betrokkenheid op elkaar: verontwaardiging en boosheid, haat, angst en ontroering betreffen onze verhouding tot anderen en de maatstaven die we daarbij willen hanteren. Hoewel het journalistiek kader van geëmotioneerde gewone mensen te beperkend is, slaat het ook de spijker op de kop. De uitdaging hier is tweeërlei. Enerzijds moeten we de publieke dimensie van emoties onderscheiden van persoonlijke, en die verbinden met ervaringen en met argumenten om ze in publiek debat hanteerbaar te maken. Anderzijds moeten we veel beter begrijpen hoe emoties sociaal functioneren. Sara Ahmed wijst erop dat emoties ‘kleverig’ zijn: eenmaal getoond blijven ze veel langer aanwezig dan bijvoorbeeld een scherp geformuleerd argument.92 Met hun kleverigheid brengen ze ook kwesties en opinies bij elkaar die vervolgens lastig uit elkaar te rafelen zijn en de status van ‘waarheid’ krijgen. Sommige van die waarheden zijn buitengemeen productief. Omdat ze vrouwen met moederlijkheid associëren, accepteren klierende jongens van hen aanmaningen om zich te gedragen. Dat doen ze dan heel even. Mannen daarentegen lopen het risico in een vechtpartij te belanden. Daar regeert een onproductieve waarheid over mannelijkheid en acceptabele niveaus van geweld. Analyse van publieke meningsvorming over bijvoorbeeld zinloos geweld moet dus niet gaan over de psychopathologie van individuele jonge mannen, ze moet gaan over associatiekaders, emoties en hoe alledaagse ervaringen als argument dienen bij het in het stand blijven van die kaders. Verwijzen emoties impliciet naar de morele dimensie van burgerschap omdat ze gaan over omgangsvormen en grenzen in de omgang met elkaar, aandacht voor ervaringen staat toe dat we meer politiek formele en informele processen van insluiting en uitsluiting analyseren. Dan gaat het om de kwaliteit van onze democratische samenleving. Argumenten werden altijd al herkend als de kern van publiek debat en meningsvorming. Argumenten die politiek ondersteund worden in verwijzing naar ervaringen en die moreel bekrachtigd worden in de emoties die ze oproepen, dat is het ideaal dat, naar ik hoop, doorklinkt in de beschrijving van publieke meningsvorming in deze rede als kompas voor brede maatschappelijke afstemming van onze gemeenschappelijke koers. 92
Sara Ahmed (2003) The cultural politics of emotion. Edinburgh: Edinburgh University Press
54
Ik hoop die verwevenheid op termijn in de media tegen te komen, dat is immers de openbare ruimte van onze tijd. In ons onderzoek richten wij ons op het ontwikkelen van manieren om gedeelde interpretatiekaders bloot te leggen die dwars door de ‘genres’ van uitwisseling, emotioneel uitvallen en het kond doen van ervaringen structureren wie we willen zijn en wat we van het leven verwachten. Journalisten zullen daar net als marktonderzoekers hun voordeel mee kunnen doen. Meningsvorming is ook in een discursief raamwerk voorwaarde voor goed burgerschap. Verschillende aspecten van burgerschap passeerden in de beschrijvingen hierboven de revu. Competent handelen als lid van een lokale of nationale gemeenschap was daarbij één van de meest centrale. Hoewel formele, bijvoorbeeld juridische, regels van insluiting en uitsluiting van belang zijn, zien we in het veld van de publieke meningsvorming juist ook welke informele competenties we van elkaar verwachten en vinden dat we mogen verwachten. Die zorgen, verwachtingspatronen en associatiekaders en de beelden waarop ze betrekking hebben, vormen ons onderzoeksveld. Ze laten zich verbinden met de met elkaar verweven rollen van burger, cliënt, mediagebruiker en consument, die allemaal ingang kunnen zijn voor concrete projecten. Goed marktonderzoek verschilt in die zin niet van goed beleidsonderzoek of het voorwerk voor een sterke campagne. Als onderzoekspraktijk moeten ze allemaal geworteld zijn in en verbonden met het leven van alledag.
Conclusie Genoegzaam is duidelijk geworden dat publieke meningsvorming zich niet op die plekken bevindt waar je haar zou verwachten. De journalistiek is een platform voor meningsuitwisseling voor een select gezelschap van burgers. Voor mensen zoals u en ik eigenlijk. Mensen met titels en met banen waarin ze ideeën ontwikkelen en professionele kennis inzetten. Anderen vind je niet op de ingezonden brievenpagina. De opiniepeiling, het meest democratisch instrument voor burgerconsultatie geeft ons na verwerking door de journalistiek cijfers en dan alleen die cijfers die opzienbarend, belangwekkend of vermakelijk zijn. De vox pops tenslotte tonen ons vaak slachtoffers, getroffenen of geëmotioneerde omstanders.
55
Onderzoek waarin burgers weer centraal staan, en de verhalen die we elkaar vertellen, waarin de grenzen tussen politiek, informatie en vermaak niet scherp te trekken zijn, kan een bijdrage leveren aan het verkleinen van de afstand tussen burger en politiek. Het levert bovendien analyses op waarin de relatie tussen beeld- en meningsvorming scherp in kaart kan worden gebracht. Dat geeft communicatieprofessionals nieuwe middelen in handen om effectiever producten en bedrijven in de markt te zetten. Beide doelen vereisen dat we reflecteren op hoe breed we burgerschap willen opvatten en hoe we ‘gewone mensen’ serieus kunnen nemen. Zij vormen immers in meerderheid de burgers, ze zijn bovendien tegelijkertijd klanten en cliënten. Die rollen moeten we analytisch onderscheiden, om te begrijpen hoe ze elkaar in het leven van alledag versterken of juist verstoren. Alledaags burgerschap moet meer inhoud krijgen. We moeten professionals in openbaar bestuur, in de journalistiek, in het bedrijfsleven leren om de verhalen en boodschappen te analyseren en te begrijpen die mensen elkaar verkort vertellen. Dat het politieke debat buiten de vergaderzalen bestaat; dat we allemaal voortdurend meningen vormen over de wereld en wat daarin gebeurt, dat is duidelijk – maar de portee van die debatten blijft al te veel verborgen waardoor haar zeggingskracht en effectiviteit veel te klein zijn. Mochten journalisten en onderzoekers als excuus willen aanvoeren dat zij de tijd en de analytische middelen niet hadden om verborgen alledaags ‘debat’ openbaar te maken, verklaar ik dat met onmiddellijke ingang ongeldig. De tijd- en geldinvestering voor kwalitatief onderzoek naar publieke meningsvorming hoeft niet zo enorm groot te zijn. U kunt daarvoor nu bij dit lectoraat terecht. Graag spreek ik tot slot mijn dank uit aan het College van Bestuur van Hogeschool INHOLLAND voor de mogelijkheid om als lector een bijdrage te leveren aan publieke meningsvorming zelf en aan het debat erover. Speciaal wil ik Susana Menéndez en Ineke van Halsema bedanken voor inspiratie en voor vriendschap. Heel bijzonder is ook de samenwerking met mijn kenniskring. Dankjewel Peter ’t Lam, associate lector, Fred Brinkman, Anne Doedens, Gerard Möhring, Trees Moll en Robert Adolfsson. Sebastian Oesenburg had de moed om zelf contact op te nemen en als studentproefkonijn ook in de kenniskring te komen. Dorothé Renkema, Esther Fransen, Brigitte Weernink, Sandra Stam, Corien Bolwijn dank jullie wel voor praktische hulp,
56
inspiratie en gezelligheid. Collega lectoren, ik dacht altijd dat ik een uitzonderlijk eigenwijs mens was, maar zie nu dat dat de definiërende karakteristiek is van een hele beroepsgroep. Wat ontzettend leuk om jullie te leren kennen en met jullie te werken. Speciale dank daarom aan Pauline Naber, Jeroen Onstenk, Vic Veldheer, Paul Rutten, Frans van der Reep en Guido Walraven, mijn kamergenoot Stephen Hodes, en buren Daan Andriessen en Vincent Kouwenhoven. Jeroen, Pauline, Vic en Guido bovendien bedankt voor het lezen en becommentariëren van deze rede. Tenslotte hoop ik dat mijn ideeën over publieksonderzoek niet in mijn onmiddellijke omgeving zullen worden uitgeprobeerd. Ik huiver bij de gedachte aan wat analyse zou opleveren van de gedachten van mijn vrienden en huisgenoten over wat van een geliefde, van een vriendin en van een moeder verwacht mag worden, in tijd bijvoorbeeld of in aandacht. Pieter, Sacha en Noah Hilhorst jullie zijn de allergeweldigste mensen die ik ken, dankjewel voor het meedenken, meevoelen en meedoen met deze lector.
57
Literatuur Agerbeek, Marjan (2005) ‘Onderzoek/Burger vertrouwt de media’, Trouw, 3 februari 2005. Ahmed, Sara (2003) The cultural politics of emotion. Edinburgh: Edinburgh University Press. Baljé, Sander e.a. (2003) Vragender wijs. Vraagsturing in de praktijk. Den Haag: Ministerie van Economische zaken: EZ Beleidsstudies. Bird, S. Elizabeth and Robert W. Dardenne (1988) ‘Myth, chronicle, and story. Exploring the narrative qualities of news’ in James W. Carey (ed) Media, myths and narratives. Television and the Press. Newbury Park: Sage. Bourdieu, Pierre (1985) Distinction. Cambridge: Polity Press. Boutellier, Hans (2002) De veiligheidsutopie. Amsterdam: Boom. Costera Meijer, Irene (2000) ‘Hoofdstuk 8. Vriendschap, vaderschap en zwangerschap. De mannen van Big Brother’ in Idem en Maarten Reesink (eds) Reality soap! Big Brother en de opkomst van het multimediaconcept. Amsterdam: Boom, pp. 61-72. Couldry, Nick (2005) ‘Culture and citizenship: the missing link’, paper presented at the ‘Making Use of Culture’ conference, Manchester University, 21-3 January 2005. Cronin, Anne (2000) Advertising and consumer citizenship. Gender, images and rights. London: Routledge. Eliasoph (1998) Avoiding politics. How Americans produce apathy in everyday life. Cambridge: Cambridge University press. Fish, Stanley (1980) Is there a text in this class? Cambridge, MA: Harvard University Press.
58
Fiske, John (1989) Understanding popular culture. Boston: Unwin Hyman. Garnham, Nicholas (2000) Emancipation, the media and modernity. Arguments about the media and social theory. Oxford: Oxford University Press. Glynn, Carol, Susan Herbst, Garrett O’Keefe, Robert Shapiro en Mark Lindeman (2004) Public Opinion. second edition, Boulder, Co: Westview Press. Gramsci, Antonio (1972) The Prison Notebooks. New York: Free Press. Gunsteren, Herman van (1992) Eigentijds burgerschap. WRR rapport. ’s Gravenhage: Sdu. Gunsteren, Herman van (1994) Culturen van Besturen. Amsterdam: Boom. Gunsteren, Herman van (2002) ‘Voor democratie maar tegen politiek’, in J. van Holsteyn en C. Mudde (red), Democratie in Verval? Amsterdam: Boom, pp. 17-32. Hall, Stuart ‘Chapter 6. The question of cultural identity’ in S. Hall, D. Held, T. McGrew (eds) Modernity and its futures. Cambridge: Polity Press in association with The Open University, pp. 273-316. Haan, Ido de (1993) Zelfbestuur en staatsbeheer. Het politieke debat over burgerschap en rechtsstaat in de twintigste eeuw. Amsterdam: Amsterdam University Press. Hartley, John (1997) Popular Reality. London: Arnold. Hartley, John (1999) Uses of Television. London: Routledge. Henning, Jeffrey (2003) The Blogging Iceberg, http://www.perseus.com/blogsurvey/, gepost op 4 oktober 2003, gedownload op 13 november 2004. Henning, Jeffrey (2005) The Blogging Geyser, http://www.perseus.com/blogsurvey/, gepost op 8 april 2005, gedownload op 4 juli 2005.
59
Hermes, Joke (1999) ‘Media figures in identity construction’ in Pertti Alasuutari (ed) Rethinking the media audience. London: Sage, pp. 69-85. Hermes, Joke (2005) Rereading popular culture, Cambridge: Blackwell, 2005. Hilhorst, Pieter (2003) De wraak van de publieke zaak. Amsterdam: De Balie. Kalse, Egbert (2004) ‘Slechte peilingen, dus een veilige coalitie’, NRC, 25-11-2004, p. 2, kader. Kalse, Egbert (2004) ‘Drie peilmethodes’, in NRC, 25-11-2005, p. 2. Kalse, Egbert (2005) ‘Kabinet bespreekt voorstel voor overheidstelevisie’, NRC Handelsblad, 24-6-2005, voorpagina. Leurdijk, Andra (1999) Televisiejournalistiek over de multiculturele samenleving. Amsterdam: Spinhuis. Lewis, Justin (2001) Constructing public opinion. How political elites do what they want and why we seem to go along with it. New York: Columbia University Press. Lewis, Justin (2005) ‘The media construction of citizenship’ paper presented at the ‘Making Use of Culture’ conference, Manchester University, 21-3 January 2005. Lindlof, T. (1988) ‘Media and audiences as interpretive communities’ in J. Anderson (ed) Communication Yearbook 11, Newbury Park: Sage, pp. 81-107. McNair, Brian (2000) Journalism and democracy. London: Routledge. McQuail, Denis (1985) Media Performance. London: Sage. Marshall, T.H, (1950) Citizenship and social class. Cambridge: Cambridge University Press. Moenaert, Rudy en Henry Robben (2003) Visionaire marketing. Schiedam: Lannoo/Scriptum.
60
Monasch, Jacques (2002) De strijd om de macht, Amsterdam: Prometheus. Nixon, Sean (1996) Hard Looks. Masculinities, Spectatorship and Contemporary Consumption. London: Routledge. Onstenk, Jeroen (2002) Burgerschapscompetenties in het beroepsonderwijs. Rapport opgesteld in opdracht van Colo door Cinop. Peeters, Allerd, Rita Jager en Nelly Kalfs (2005) Wie kijkt? De meting achter de kijkcijfers. Amsterdam: Boom. Pels, Dick (2004) De geest van Pim. Amsterdam: Boom. Putnam, Robert (2000) Bowling alone. The collapse and revival of American community. New York: Touchstone book by Simon and Schuster. Ridell, Seija (2005) ‘Mediating the web as public space. A local experiment in the creation of online civic genres’ in Nordicom Review 26 (1), pp. 31-48. Rijnja, Guido (2003) ”Ik geloof er steeds minder in dat we communicatie kunnen sturen”. Interview met Cees van Woerkum in Comma 7. pp. 12-15. Scammell, Margaret (2003) ‘Citizen consumers. Towards a new marketing of politics’ in John Corner en Dick Pels (eds) Media and the restyling of politics. London: Sage, pp. 117-136. Tuchman, Gaye (1978) Making News. New York: Free Press. Turner, Bryan (1994) ‘Postmodern culture/modern citizens’ in Bart van Steenbergen (ed) The condition of Citizenship. London: Sage, pp, 153-68. Versluis, Marco (2005) ‘Case study STAND.NL. Een toetssteen van journalistieke vernieuwing’, MA scriptie Universiteit van Amsterdam, afdeling Media en Cultuur.
61
Vree, Frank van, Chris Vos, Huub Wijfjes en Jo Bardoel (2003) ‘Het ontstaan van een politiek-publicitair complex 1960-2002’, Bijlage 2 bij RMO advies 26 Medialogica. Den Haag: RMO, pp. 67-98. Waal, Martijn de (2005) ‘Blogs en Burgerjournalistiek’ in Intermediair 19, 12 mei 2005, pp. 32-37. Wansink, Hans (2004) De erfenis van Pim Fortuyn; de Nederlandse democratie na de opstand van de kiezers Amsterdam: Meulenhoff. Wetherell, Margaret and John Potter (1988) ‘Discourse analysis and the identification of interpretive repertoires’ in Charles Antaki (ed) Analysing everyday explanation. A case book of methods. London: Sage, pp. 168-183. Woerkum, Cees van (2003) ‘Organisaties in hun biotoop. Over de communicatie van organisaties’. Inaugurele rede, Universiteit van Wageningen. Www.regering.nl, www.regering.nl/actueel/nieuwsarchief/2005/03March/24/0-42-1_42-57252.jsp, geconsulteerd op 9 juni 2005. Zoonen, Liesbet van (2005) Entertaining the citizen. When politics and popular culture converge. Lanham, MD: Rowman and Littlefield.
62
63
64
Kunstwerk ontworpen door Liza van der Aar