Verantwoordelijke uitgever: Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag
Voor inlichtingen: Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag Departement Ondersteuning - Research en Financiën Trierstraat 70 – 1000 BRUSSEL e-mail:
[email protected]
www.FAMIFED.be Bijkomende exemplaren zijn op aanvraag te verkrijgen. e-mail:
[email protected] De gegevens mogen enkel worden overgenomen met vermelding van de bron. Deze studie is louter informatief en mag niet beschouwd worden als een document waaruit bepaalde rechten afgeleid kunnen worden.
Inhoudsopgave
INLEIDING: OP ZOEK NAAR EEN RECHTHEBBENDE………………………………………………………………………...1 OVERZICHT VAN DE CATEGORIEEN VAN RECHTHEBBENDEN ................................................................... 2 1. RECHTHEBBENDEN DIE GEEN OUDER VAN HET KIND ZIJN………………………………………………………....3 1.1. Algemeen overzicht…...……………………………………………………………………………………………3 1.2. Analyse van de subgroepen………………………………………………………….……………………………………….5 1. Rechthebbenden die geen ouder van het kind zijn .................................................................................................... 3 2. Uit de echt gescheiden rechthebbenden en verlaten echtgenoten ........................................................................... 11 2.1. Uit de echt gescheiden rechthebbenden ................................................................................................................ 11 3. Voorrangsgerechtigde vrouwelijke rechthebbenden ............................................................................................... 14 3.1. Ongehuwde rechthebbende moeders ..................................................................................................................... 14 3.2. Andere voorrangsgerechtigde vrouwelijke rechthebbenden ................................................................................. 14 4. Rechthebbenden door afstand van voorrang ........................................................................................................... 15 5. Rechthebbenden met een bijzonder statuut ............................................................................................................. 17 5.1. Vrouwelijke rechthebbenden met een zelfstandige partner ................................................................................... 18 5.2. Rechthebbenden met een overlevingspensioen ..................................................................................................... 19 5.3. Gehandicapte rechthebbenden .............................................................................................................................. 19 5.4. Rechthebbende studenten en leerlingen ................................................................................................................ 20 5.5. Gehandicapten die rechthebbende zijn voor zichzelf ............................................................................................ 20 5.6. Rechthebbenden met een loopbaanonderbrekings- of tijdskredietuitkering ......................................................... 21 5.7. Gedetineerde rechthebbenden ............................................................................................................................... 21 6. Besluit .......................................................................................................................................................................... 22
Bijlagen: Statistiek van de rechthebbenden 1993-2013 (31 december) Bijlage 1: Totaal van de rechthebbenden per categorie Bijlage 2: De mannelijke rechthebbenden per categorie Bijlage 3: De vrouwelijke rechthebbenden per categorie
Inleiding: op zoek naar een rechthebbende In België bestonden er tot 1 juli 2014 drie kinderbijslagstelsels die gebaseerd zijn op het beroepsstatuut van de rechthebbende (de persoon die het recht voor het kind verkrijgt): het werknemersstelsel, het stelsel van de zelfstandigen en het overheidsstelsel. Voor de gezinnen die in geen van die drie beroepsstelsels een recht kunnen verkrijgen (voornamelijk de gezinnen die het leefloon ontvangen), is er bovendien een residuair stelsel: de gewaarborgde gezinsbijslag1. In een gemiddeld werknemersgezin2, bestaande uit een vader, een moeder en een kind, is de vader rechthebbende en de moeder bijslagtrekkende3. Maar zoals uit deze statistiek blijkt, beantwoorden niet alle gezinnen aan dat profiel4. Om zoveel mogelijk gezinssituaties te omvatten kan volgens de Kinderbijslagwet Werknemers5 een bloed- of aanverwant van het kind, dat eventueel buiten het gezin kan verblijven, ook het recht op die bijslag verkrijgen. Daarnaast kunnen ook stiefouders of pleegouders een recht verkrijgen voor het kind. De statistische informatie over de atypische categorieën van rechthebbenden wordt om de twee jaar verzameld bij de kinderbijslagfondsen. Deze studie heeft betrekking op de op 31 december 2013 verzamelde gegevens en betreft de evolutie van de diverse categorieën tijdens de voorbije twintig jaar.
1
Daarna werden de stelsels geüniformeerd maar deze studie heeft betrekking op de historische gegevens van 2013. Volgens het Planbureau bestond een gemiddeld Belgisch gezin in 2013 uit 2,26 personen. http://www.plan.be/admin/uploaded/201403180825270.CP_perspectives_demo_20140318.pdf. 3 In het stelsel van de zelfstandigen is de vader de voorrangsgerechtigde rechthebbende en ook de bijslagtrekkende. 4 Uit recent onderzoek blijkt dat 28,7 % van de gezinnen, wat 42,4 % van de bevolking van 18 tot 79 jaar vertegenwoordigt die tot een privégezin behoort, een kerngezin vormt (koppel met kind(eren)). Huishouden en families: stabiliteit en snelle veranderingen gaan hand in hand, E. Lodewijckx, P. Deboosere. 5 De Kinderbijslagwet Werknemers was nog van toepassing in 2013 en is het wettelijk referentiekader voor deze studie. 2
1
Overzicht van de categorieën van rechthebbenden In de wetgeving wordt de voorrangsorde tussen de rechthebbenden bepaald als verschillende mogelijke rechthebbenden een recht voor een kind kunnen verkrijgen: 1. 2. 3. 4. 5.
de vader, de moeder, de stiefvader, de stiefmoeder, de oudste van de andere personen die rechthebbende kunnen zijn (grootouders, broers, zussen enz.).
De verschillende ‘atypische’ profielen worden behandeld aan de hand van vijf thema’s: Het eerste thema ((bloed-)verwantschap) betreft de rechthebbenden die geen ouder van het kind zijn. Het gaat hier onder andere om stiefouders, ooms, tantes, broers, zussen enz. In het tweede thema (echtscheiding) worden gescheiden rechthebbenden en verlaten echtgenoten behandeld. Binnen die categorie wordt ook de specifieke regeling bij co-ouderschap besproken en onderzocht in het licht van de evolutie van de wetgeving bij scheiding. De voorrangsgerechtigde vrouwelijke rechthebbenden staan centraal in het derde thema. Het gaat hier om ongehuwde moeders met een kind van een onbekende vader of voor wie de vader geen recht kan verkrijgen en moeders die voorrangsgerechtigd zijn op andere rechthebbenden. Het vierde thema betreft de rechthebbenden door afstand van voorrang. Die groep omvat de rechthebbenden voor wie wordt afgeweken van de normale voorrangsregels in het belang van het kind (in principe om meer gezinsbijslag te ontvangen). In het laatste thema (specifiek statuut) worden de rechthebbenden met een bijzonder statuut behandeld. De vrouwelijke rechthebbenden met een zelfstandige partner vormen binnen die categorie de grootste groep, gevolgd door de gehandicapte rechthebbenden en de rechthebbenden met een loopbaanonderbrekingsuitkering.
2
1. Rechthebbenden die geen ouder van het kind zijn De eerste groep die we in deze studie behandelen zijn de rechthebbenden die geen ouder van het kind zijn. Het gaat om de volgende categorieën: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
stiefouders, adoptieouders en pleegvoogden, groot- en overgrootouders, ooms en tantes, broers en zussen, rechthebbenden voor kinderen van de partner of ex-partner, rechthebbenden die kinderen opvangen, rechthebbenden die kinderen opvangen, op grond van een door de minister toegestane afwijking.
1.1. Algemeen overzicht Op een totaal van 1.144.049 rechthebbenden in het werknemersstelsel op 31 december 2013 waren 26.737 (2,34 %) rechthebbenden geen ouder van het kind. Dat zijn er 665 (- 2,43 %) minder dan in 2011. Het aandeel van die rechthebbenden in het werknemersstelsel is dus gedaald aangezien het twee jaar voordien nog 2,44 % bedroeg. In historisch perspectief zien we een dalende trend aangezien het aantal rechthebbenden die geen ouder van het kind zijn in 1997 nog 29.382 bedroeg. Die daling is opmerkelijk omdat in dezelfde periode het aantal rechthebbenden in het werknemersstelsel met bijna 12 % gestegen is. Een detailanalyse toont aan dat in die periode vooral het aantal stiefouders gedaald is (van 10.894 naar 7.614 of ongeveer 30 % minder). Die daling is te wijten aan de invoering van het principe van co-ouderschap bij scheiding. Aangezien vanaf 1997 bij scheiding de rechthebbende in de regel op basis van een juridische fictie6 wordt aangeduid, zijn er natuurlijk minder gevallen waarvoor een rechthebbende binnen het
6
Bij kinderbijslag blijven, als de twee gescheiden ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, de rechthebbende en de bijslagtrekkende aangeduid worden op basis van de juridische fictie van het voortbestaan van een gezamenlijk gezin.
3
gezin gezocht moet worden (bv. de stiefmoeder). Doorgaans blijft de vader immers de rechthebbende, waardoor het aantal van de andere categorieën van rechthebbenden afneemt. Op te merken valt nog dat bijna 2/3 van de rechthebbenden die geen ouder van het kind zijn, een man is. Dat is wellicht te wijten aan de voorrangsorde van de rechthebbenden. Zo komen in de rangorde stiefmoeders na ouders en stiefvaders. Als het niet de (stief)ouder is die het recht in het gezin verkrijgt, dan is het de oudste van de andere personen die rechthebbende wordt. Doorgaans is in een gezin echter de man ouder dan de vrouw.7 In grafiek 1 wordt de procentuele verdeling weergegeven van de subcategorieën in de categorie van rechthebbenden die niet de ouder zijn. Daaruit blijkt dat de stiefouders, die meer dan een op vier rechthebbenden vertegenwoordigen (28,48 %), de grootste subcategorie vormen. Als de rechthebbenden voor de kinderen van de partner of de ex-echtgenoot worden meegeteld, wordt dat bijna een rechthebbende op twee. In vergelijking met de vorige, op het dienstjaar 2011 gebaseerde studie verschilt geen enkele categorie met meer dan 1,5 %, wat de vastgestelde stabiliteit bevestigt.
7
In de brochure “Vrouwen en mannen in België. Genderstatistieken en –indicatoren. Editie 2011” van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen staat dat in 2010 de gemiddelde leeftijd waarop men voor het eerst in het huwelijk treedt voor mannen 32,1 jaar is en voor vrouwen 29,7 jaar. Als men de tweede huwelijken meetelt, is de respectieve gemiddelde leeftijd 36,4 jaar en 33,4 jaar. http://igvm-iefh.belgium.be/nl/publicaties/vrouwen_en_mannen_in_belgi_genderstatistieken_en_indicatoren_editie_2011.jsp
4
Grafiek 1: Rechthebbenden die niet de ouder van het kind zijn – Percentages van de subcategorieën – December 2013
Bron: FAMIFED
1.2. Analyse van de subgroepen Tabel 1 geeft voor december 2013 het aantal rechthebbenden weer die geen ouder van het kind zijn voor wie ze een recht verkrijgen. Er wordt een onderverdeling gemaakt op basis van de (bloed)verwantschap met het kind.
5
Tabel 1: Rechthebbenden die niet de ouders van het kind zijn – december 2013 Verwantschap met het kind
Artikel KBW
Mannen
Vrouwen
TOTAAL
stiefvaders, stiefmoeders
art. 51, §3, 1°
6.846
768
7.614
adoptieouders en pleegvoogden
art. 51, §3, 2°
1.235
445
1.680
grootouders en overgrootouders
art. 51, §3, 3°
2.436
2.323
4.759
ooms en tantes
art. 51, §3, 3°
880
723
1.603
1.453
1.188
2.641
broers en zusters: - in hetzelfde gezin als het kind
art. 51, §3, 4°
549
415
964
- buiten het gezin van het kind
art. 51, §3, 5°
904
773
1.677
2.847
229
3.076
2.378
2.129
4.507
rechthebbenden voor kinderen van de partner of de ex-echtgenoot
art. 51, §3, 6°
rechthebbenden die kinderen opvangen: - geplaatst via de overheid of een rechter
art. 51, §3, 7°
2.172
1.621
3.793
- geplaatst door een jeugdrechtbank
art. 51, §3, 8°
206
508
714
art. 51, §4
247
610
857
rechthebbenden die kinderen opvangen als gevolg van een ministeriële afwijking
TOTAAL
18.322
8.415
26.737
Bron: FAMIFED
a) Stiefouders In 2013 waren er 7.614 rechthebbende stiefouders, waarvan 6.846 mannen en 768 vrouwen. Met 28,48 % vormen zij de grootste subgroep binnen de categorie van rechthebbenden die geen ouder van het kind zijn. In vergelijking met het totale aantal rechthebbenden in het werknemersstelsel blijkt echter dat slechts in 0,67 % van de gevallen een stiefouder rechthebbende is (dat is een lichte daling in vergelijking met 2011 toen hun aantal nog 0,73 % bedroeg). Die daling ligt in de lijn van de algemene tendens sinds meer dan 20 jaar aangezien in 1993 het percentage rechthebbenden van die categorie 1,21 % bedroeg. De verhouding mannen-vrouwen is ongeveer 10 tot 1, wat te verklaren is door het feit dat in de rangorde stiefmoeders na ouders en stiefvaders komen. Het aantal stiefouders kent een constante daling sinds 1997 toen hun aantal nog 10.894 bedroeg. In december 2013 was hun aantal slechts 70 % van dat cijfer (zie grafiek 2 hierna). Die evolutie is te wijten aan het stijgend belang van de co-ouderschapsregeling. Voor die regeling werd ingevoerd, werd het voorrangsrecht toegekend op basis van de feitelijke situatie, aan de persoon die het kind 6
opvoedde (doorgaans de moeder). Als daar geen recht bestond, werd de stiefvader binnen het gezin eventueel als rechthebbende aangeduid. In de co-ouderschapsregeling (waarin het aantal gevallen sinds 1997 sterk gestegen is – zie supra pagina's 3 en 4) is de positie van de rechthebbende stabieler aangezien de vader, die over het algemeen rechthebbende was voor de scheiding, dat blijft na de scheiding. Grafiek 2: Rechthebbenden die geen ouder van het kind zijn – Rechthebbende stiefouders – Evolutie van 1993 tot 2013
Bron: FAMIFED
b) Groot- en overgrootouders De groot- en overgrootouders vormen met 17,80 % (iets meer dan in 2011 (16,76 %)) de tweede grootste groep in de categorie van rechthebbenden die geen ouder van het kind zijn. Hun aandeel in die hele categorie vertoont een zekere stabiliteit, aangezien het zich steeds tussen 14,19 % (in 1993) en 17,80 % (in 2013) bevindt. In absolute cijfers vormen de 4.759 gevallen die in december 2013 vastgesteld werden, de tweede hoogste score na die van 1991. Maar die cijfers moeten gerelativeerd worden aangezien in dezelfde periode het aantal rechthebbenden in het werknemersstelsel sterker gestegen is. Zo is het aandeel van rechthebbende groot- en overgrootouders in het totaal van het stelsel gedaald (hun aantal bedroeg 4,3 op 1000 in 1993 en slechts 4,2 in 2013). 7
Bij een diepgaandere analyse merken we echter dat dat relatief evenwicht gepaard gaat met twee lijnrecht tegenovergestelde evoluties. Terwijl het aantal grootmoeders bijna verdrievoudigd is in die periode is, is het aantal grootvaders immers gedaald met bijna 1/3 sinds 1993.
c) Rechthebbenden die kinderen opvangen als gevolg van een beslissing van een rechter of een door een overheid genomen plaatsingsmaatregel Het aantal rechthebbenden met in hun gezin geplaatste kinderen als gevolg van een beslissing van een rechter of een door een overheid genomen plaatsingsmaatregel bedroeg 4.507 in december 2013, wat betekent dat 3,9 rechthebbenden op 1.000 tot die categorie behoren. Zoals we kunnen zien in grafiek 3 hierna heeft die statistiek een opmerkelijke bocht gemaakt. Na een sterke daling midden jaren 90 is het aantal van die rechthebbenden opnieuw gestegen. We stellen vast dat die stijging zowel door een overheid als door de jeugdrechtbank geplaatste kinderen betreft. Grafiek 3: Rechthebbenden die geen ouder van het kind zijn en die kinderen in hun gezin opvangen – Evolutie van 1993 tot 2013
Bron: FAMIFED
8
De stijging die we sinds een tiental jaar vaststellen, is voornamelijk te wijten aan het gestegen aantal vrouwelijke rechthebbenden van die categorie. Hun aantal is sinds 2001 verdubbeld (van 1.079 in 2001 tot 2.129 in 2013). Bijna 1 op 2 (47,24 %) rechthebbenden is nu een vrouw. Interessant is dat in het statistische verslag van 20108 van de Algemene Directie Hulpverlening aan de Jeugd (DGAJ) van de Federatie Wallonië-Brussel staat dat het aantal vrijwillig of gedwongen opgenomen jongeren9, waarvan een deel zich in een opvanggezin bevindt, tussen 2001 en 2009 permanent gestegen is. Die statistiek stemt overeen met de grafiek hierboven.
d) Rechthebbenden voor kinderen van de partner of ex-echtgenoot Iemand kan ook rechthebbende zijn voor de kinderen van zijn ex-echtgenoot of van een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt. Dat geldt ook voor kinderen die de ex-echtgenoot of de partner geadopteerd heeft of die hij onder pleegvoogdij heeft genomen, op voorwaarde dat die kinderen deel uitmaken van het gezin van de rechthebbende. In 2013 waren er 3.076 rechthebbenden in die categorie, waarvan 2.847 mannen en slechts 229 vrouwen. Dat is een stijging met 5,67 % in vergelijking met 2011. In 2013 behoorden 2,7 rechthebbenden op 1.000 tot die categorie. De daling gedurende de 10 voorafgaande jaren (in 1997 was het aantal rechthebbenden in die categorie nog 5.299 of 72 % meer dan in 2013) is het gevolg van de specifieke regeling bij coouderschap die in 1997 in de kinderbijslagregelgeving ingevoerd werd (zie ook punt 2).
e) Adoptieouders en pleegvoogden In 2013 waren 1.680 rechthebbenden adoptieouder of pleegvoogd. Dat zijn er 210 minder dan in 2011, een daling met 11,11 %. Hun aantal schommelt sinds 1993 rond 2.000. In december 2001
8
“Aide à la jeunesse – Les chiffres 2010”, Direction général de l’aide à la jeunesse – Fédération Wallonie-Bruxelles, Léopold II-laan, 44, 1080 Brussel – www.aidealajeunesse.cfwb.be 9 De gedwongen opneming wordt toegepast door de directeur van de hulpverlening aan de jeugd op basis van een vonnis van de jeugdrechter als de veiligheid van het kind ernstig op het spel staat en als de vrijwillige opneming geweigerd werd (door een van de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen) of mislukte.
9
werd met 2.185 het maximum bereikt. Van het totale aantal rechthebbenden behoorde in 2013 1,5 op 1.000 tot die categorie tegen 1,9 op 1.000 in 1993.
f) Broers en zussen In 2013 waren er in totaal 2.641 rechthebbende broers en zussen. Dat zijn er 456 (- 14,75 %) minder dan in 2011. Ze vertegenwoordigen 0,23 % van het totale aantal rechthebbenden. In de categorie van broers en zussen moet een onderscheid gemaakt worden tussen: a) broers en zussen binnen het gezin: in 2013 waren er 964 rechthebbenden (373 minder dan in 2011). b) broers en zussen buiten het gezin: in 2013 waren er 1.677 rechthebbenden. Hoewel die categorie ook licht gedaald is (- 87) in 2013 ten opzichte van 2011 is die categorie bijna verdrievoudigd in 20 jaar aangezien er in 1993 maar 627 waren. De toename van de tweede categorie kan onder meer verklaard worden door het gebruik van de werkloosheidsfluxen en DmfA-fluxen aan de hand waarvan in complexe dossiers op een efficiëntere wijze het recht buiten het gezin kan worden vastgesteld via een broer of zus in het werknemersstelsel.
g) Rechthebbenden die kinderen opvangen als gevolg van een ministeriële afwijking De minister kan een afwijking toestaan voor personen die op geen enkele andere manier een recht kunnen verkrijgen voor kinderen die deel uitmaken van hun gezin, maar met wie ze niet verwant zijn. Er werd zo een algemene afwijking toegestaan voor kinderen voor wie de plaatsing in een opvanggezin ophoudt omdat ze meerderjarig geworden zijn10. Er is ook een algemene afwijking mogelijk voor kinderen die in een gezin geplaatst zijn door diensten die erkend zijn door de gemeenschappen11. De minister kan daarnaast ook individuele afwijkingen toestaan als in de wetgeving geen grond gevonden kan worden om een recht te verkrijgen voor geplaatste kinderen of andere kinderen in het gezin. 10
MO 488 van 3 augustus 1990. Artikel 51, §4 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders - Algemene afwijking 11 MO 415 van 4 mei 1983. MO 415 van 4 mei 1983 en MO 527 van 7 juni 1993 met addendum van 20 februari 1997 samengevoegd
10
Het aantal rechthebbenden dat een recht kon openen op basis van een ministeriële afwijking bedroeg in december 2013 857. Dat zijn er 46 (- 5,09 %) minder dan in 2011. Van het totale aantal rechthebbenden behoort minder dan 1 (0,7) op 1.000 tot die categorie.
h) Ooms en tantes In december 2013 waren 1.603 rechthebbenden oom of tante van het rechtgevend kind. Hun aantal stijgt nagenoeg elk jaar (+ 65 % sinds 1993, + 2,82 % in vergelijking met 2011). Van het totale aantal rechthebbenden vertegenwoordigt die categorie 1,4 op 1.000.
2. Uit de echt gescheiden rechthebbenden en verlaten echtgenoten De Kinderbijslagwet Werknemers bevat een regeling voor de specifieke gezinssituatie uit de echt gescheiden personen en de categorie verlaten echtgenoten. 2.1. Uit de echt gescheiden rechthebbenden De 214.162 uit de echt gescheiden rechthebbenden in 2013 vertegenwoordigen bijna 1 rechthebbende op 5 (18,72 %) in het werknemersstelsel. Hun aantal is echter met 5.514 gedaald ten opzichte van 2011. Die daling is waarschijnlijk het gevolg van de daling van het jaarlijks aantal echtscheidingen sinds 5 jaar (zie grafiek 4, pagina 12). Ze is enkel te wijten aan de vrouwelijke rechthebbenden (- 7,70 % ten opzichte van 2011) aangezien het aantal mannelijke uit de echt gescheiden rechthebbenden licht gestegen is (+ 2,11 % ten opzichte van 2011). Die daling staat in contrast met de algemene stijgende tendens sinds 1993, zoals kan worden afgeleid uit grafiek 4 hierna.
11
Grafiek 4: Evolutie van de uit de echt gescheiden rechthebbenden van 1993 tot 2013
Bron: FAMIFED
Iets meer dan de helft van de uit de echt gescheiden rechthebbenden zijn mannen. Hun aantal is sinds 1997 sterk aan het stijgen als gevolg van de invoering van de co-ouderschapregeling in 1997, waarbij de vader de rechthebbende blijft. Die voortdurende stijging is duidelijk zichtbaar in de curve van de mannen in grafiek 4. De curve van de vrouwen is daarentegen onregelmatiger, met zowel stijgingen als dalingen. De quasi constante stijging van het aantal uit de echt gescheiden rechthebbenden sinds 1993 is zeker een gevolg van maatschappelijke veranderingen maar ze is zeker ook het resultaat van wetswijzigingen zoals de nieuwe echtscheidingswet van 2007, waarbij de echtscheidingsprocedure vergemakkelijkt en versneld is.
12
Ter herinnering, de minimumleeftijd van 20 jaar en de minimumduur van het huwelijk van 2 jaar werden geschrapt als voorwaarden voor de echtscheiding door onderlinge toestemming. Bovendien moeten echtparen die al 6 maanden feitelijk gescheiden zijn maar een keer meer voor een rechter verschijnen. Een nog belangrijkere wijziging is dat bij echtscheidingen op grond van onherstelbare ontwrichting12 de schuldvraag niet langer verplicht is. Het effect van die versoepeling was duidelijk merkbaar in 2008 waarna het daalde zoals te zien is in grafiek 5 hieronder. Grafiek 5: Evolutie van het jaarlijks aantal echtscheidingen – Periode 1995-2013
Bron: Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie - Thematische Directie Samenleving.
57,97 % van alle uit de echt gescheiden rechthebbenden in de kinderbijslagregeling voor werknemers maakt deel uit van de regeling voor co-ouderschap. Dat komt neer op 124.141 rechthebbenden. De daling met 8.846 personen (- 6,65 %) in de periode 2011-2013 is onder andere te verklaren door die subcategorie. Uit grafieken 4 en 5 kan echter opgemaakt worden dat een verband bestaat tussen de evolutie van het aantal echtscheidingen en de evolutie van het aantal rechthebbenden. De piek van het aantal echtscheidingen in 2008 uit zich zo merkbaar in een stijging van het aantal rechthebbenden in onze statistieken van de volgende jaren. Hetzelfde geldt voor het dal van 2005/2006. In de loop van de
12
Het huwelijk is onherstelbaar ontwricht als het echtpaar niet langer kan samenleven en als opnieuw samenleven door die ontwrichting redelijkerwijs onmogelijk blijkt.
13
volgende jaren zal het interessant zijn om te zien of de daling van de curve van de echtscheidingen na 2008 al dan niet gecompenseerd zal worden door het effect van co-ouderschap.
2.2. Verlaten echtgenoten Volgens de Kinderbijslagwet Werknemers kunnen getrouwde personen die door hun partner verlaten zijn eveneens hun recht op kinderbijslag behouden. In december 2013 maakten slechts 4 rechthebbenden (2 mannen en 2 vrouwen) gebruik van die regeling voor verlaten echtgenoten (art. 55 KBW) (tegenover 11 in 2011).
3. Voorrangsgerechtigde vrouwelijke rechthebbenden 3.1. Ongehuwde rechthebbende moeders Daaronder verstaan we moeders die nooit gehuwd zijn (te onderscheiden van gescheiden moeders in bovenstaand punt 2.1.) en die het recht op kinderbijslag verkrijgen, hetzij omdat het kind geen wettelijke vader heeft, hetzij omdat de wettelijke vader het recht niet kan verkrijgen. Het aantal ongehuwde rechthebbende moeders was 58.828 in 2013 (tegenover 46.318 in 2011). Ze vertegenwoordigen 5,14 % van het totale aantal rechthebbenden in het werknemersstelsel. Dat is drie keer zoveel als in 1993. Het aantal rechthebbenden in die categorie is dus fors gestegen de laatste twee decennia.
3.2. Andere voorrangsgerechtigde vrouwelijke rechthebbenden In deze categorie zijn de vrouwen opgenomen die een voorrangsrecht openen ten opzichte van andere rechthebbenden (conform art. 64 KBW). Die groep telde in december 2013 51.184 rechthebbenden, een stijging van 6,35 % in vergelijking met 2011 (54.655 rechthebbenden). Het gaat hoofdzakelijk om gehuwde moeders die rechthebbende geworden zijn door afstand van voorrang die in de voorrangsorde van rechthebbenden voor de stiefvader komen. Bepaalde vrouwen van wie de partner geen beroep uitoefent, een leefloon krijgt of student is behoren eveneens tot die groep. In 2013 behoorde 4,47 % van alle rechthebbenden tot dat type rechthebbenden. De evolutie
14
van die groep rechthebbenden in het laatste decennium is zichtbaar in grafiek 6 hierna. De sinds 2005 vastgestelde stijgende tendens is gedaald tussen 2011 en 2013. Grafiek 6: Evolutie van de andere voorrangsgerechtigde vrouwelijke rechthebbenden - 1993-2013
Bron: FAMIFED
4. Rechthebbenden door afstand van voorrang De wetgever (art. 66 KBW) heeft voorzien in de mogelijkheid om af te wijken van de voorrangsregel om het recht te verkrijgen als dat in het belang van het kind is (in principe om meer kinderbijslag te krijgen). Die statistiek omvat alle gevallen van afstand van recht, zowel individuele afstand op initiatief van een sociaal verzekerde als afstand ten gevolge van de door de minister toegekende algemene afwijking. In december 2013 waren er 46.813 rechthebbenden na afstand van voorrang, iets meer dan in 2011 (46.113 rechthebbenden). Met 4,09 % in 2013 is het aandeel rechthebbenden van die categorie ten opzichte van het totale aantal rechthebbenden bijna identiek aan het aandeel van 2011 (4,11 %). Na een sterke stijging tot in 2007 kent deze categorie momenteel een achteruitgang, zoals te zien in grafiek 7 hierna. Sinds 2013 stijgt de categorie echter licht.
15
Grafiek 7:Aantal rechthebbenden door afstand van voorrang - 1993-2013
Bron: FAMIFED
Uit grafiek 7 blijkt dat de daling sinds 2007 zich zowel bij vrouwen (- 16,73 %) als bij mannen (- 45,31 %) voordoet maar dat die duidelijk groter is bij mannen. Alleen al tussen 2011 en 2013 is het aantal mannen gedaald met 11,95 % terwijl voor de eerste keer in 6 jaar het aantal vrouwen licht gestegen is (+ 2,71 %). Gezien het aandeel vrouwen in die categorie (93 %) ligt die lichte stijging van hun aantal aan de oorsprong van de lichte stijging van het globaal aantal rechthebbenden van die categorie. De vrouwelijke rechthebbenden lagen ook aan de oorsprong van de exponentiële stijging tussen 1997 en 2007. Die kan grotendeels worden verklaard door de impact van de invoering van coouderschap voor gescheiden ouders. In die regeling is de vader de voorrangsgerechtigde rechthebbende en er moet dus afstand van voorrang gedaan worden om bijvoorbeeld de verhoogde kinderbijslag toe te kennen aan een werkloze moeder die de kinderen opvoedt.
16
De sinds 2009 vastgestelde daling is waarschijnlijk te verklaren door het op 1 oktober 2008 gelijkschakelen van de schalen van art. 41 KBW (eenoudertoeslag) met de schalen van de sociale toeslag van art. 42bis KBW. Afstanden om de voordien voordeligere sociale toeslag te kunnen verkrijgen in plaats van de eenoudertoeslag waren zo niet langer nodig.
5. Rechthebbenden met een bijzonder statuut De statistiek van de rechthebbenden bevat ook andere categorieën die van belang zijn, niet wegens de specifieke (aan)verwantschap die de rechthebbende en het kind bindt, noch wegens de gezinssituatie van de rechthebbende, maar wegens een specifiek statuut (of het ontbreken van statuut) waarop het recht gebaseerd is. Ze worden opgesomd in tabel 2 en hierna besproken. Tabel 2: Rechthebbenden met een bijzonder statuut – december 2013 Artikel KBW Vrouwelijke rechthebbenden met een zelfstandige partner Rechthebbenden met een overlevingspensioen
Mannen
art. 59
Vrouwen
TOTAAL
-
90.960
90.960
80
819
899
1.921
3.210
5.131
art. 56quater
Gehandicapte rechthebbenden
art. 56quinquies
Rechthebbende studenten of leerlingen
art. 56sexies
43
505
548
art. 56septies
483
304
787
art. 56octies
1.549
2.647
4.196
art. 56decies
330
18
348
Gehandicapten die rechthebbende zijn voor zichzelf Rechthebbenden met een loopbaanonderbrekingsuitkering Gedetineerden
TOTAAL
4.406
98.463
102.869
Bron: FAMIFED
17
5.1. Vrouwelijke rechthebbenden met een zelfstandige partner Als een kind deel uitmaakt van een gezin met twee potentiële rechthebbenden, een werknemer en een zelfstandige, regelt artikel 60 KBW de voorrang voor het bepalen van de bevoegde regeling. Er is ook samenloop tussen de twee regelingen wanneer dezelfde persoon tegelijk werknemer is en zelfstandige. Om recht te hebben op kinderbijslag in de werknemersregeling mag een werknemer geen ander beroep uitoefenen als hoofdberoep, een voorwaarde waaraan hij voldoet als hij ten minste halftijds als werknemer werkt. Vrouwen met een zelfstandige partner en die ten minste halftijds als werknemer werken kunnen daarom toch een recht op kinderbijslag openen in de werknemersregeling. In december 2013 waren er 90.960 vrouwelijke rechthebbenden met een zelfstandige partner. Dit is een nieuwe stijging met 8.165 eenheden (+ 9,86 %) ten opzichte van 2011. Zoals blijkt uit grafiek 8 nam deze groep rechthebbenden sterk toe. In 2013 waren 7,95 % van de rechthebbenden in het kinderbijslagstelsel van de werknemers vrouwen met een zelfstandige partner. Dit is iets meer dan in 2011 (7,38 %) en gevoelig meer dan in 1993 (5,21 %). Grafiek 8: Evolutie van het aantal vrouwen in de werknemersregeling met een zelfstandige partner vs. evolutie van het aantal rechthebbenden in de zelfstandigenregeling – 1993-2013.
Bron: FAMIFED en RSVZ
18
In december 2013 telde de kinderbijslagregeling voor zelfstandigen 110.65613 rechthebbenden. Op basis van de 90.960 vrouwelijke rechthebbenden met een zelfstandige partner in de werknemersregeling kan men ervan uitgaan dat de werknemersregeling instond voor ongeveer 45 % van de kosten voor de zelfstandigenregeling in 2013 (90.960 op 201.616 potentiële rechthebbende zelfstandigen). In 1993 was het aantal zelfstandige rechthebbenden nog 146.944, wat een vrij gevoelige daling betekent in de loop van de laatste twintig jaar. Zoals blijkt uit grafiek 8 hierboven was er daarentegen een sterke stijging van het aantal vrouwelijke rechthebbenden met een zelfstandige partner in de werknemersregeling. Die groep nam toe met 37.979 rechthebbenden (+ 71,68 %) in de beschouwde periode. We stellen bovendien vast dat de daling van het aantal rechthebbenden in de zelfstandigenregeling in de periode 1993-2013 van een gelijkaardige grootteorde is als de toename van de vrouwelijke rechthebbenden met een zelfstandige partner in de werknemersregeling: - 36.288 en + 37.979.
5.2. Rechthebbenden met een overlevingspensioen Wie een overlevingspensioen krijgt kan ook een recht op kinderbijslag voor werknemers openen in de werknemersregeling, als zijn echtgenoot in de twaalf maanden voor zijn overlijden de voorwaarden vervulde om aanspraak te maken op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen. In december 2013 telde men 899 rechthebbenden op kinderbijslag met een overlevingspensioen, of 0,08 % van het totale aantal rechthebbenden. Het grootste deel van die rechthebbenden (91 %) zijn vrouwen.
5.3. Gehandicapte rechthebbenden Gehandicapten die geen winstgevende activiteit uitoefenen en een uitkering voor gehandicapten ontvangen of een vergoeding voor hulp aan bejaarden kunnen ook een recht op kinderbijslag voor hun kinderen doen gelden, op voorwaarde dat die deel uitmaken van hetzelfde gezin.
13
Jaarverslag 2013, Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ), Jan Jacobsplein 2011, 6 Brussel, - http://www.rsvz-inasti.fgov.be/fr/tools/publications/annual_report_13.pdf.
19
In december 2013 lieten 5.131 gehandicapten een dergelijk recht gelden, waarvan 63 % vrouwen. Sinds 2011 is er een stijging, omdat men dat jaar maar 3.468 gehandicapten telde, of 68 % van de effectieven van 2013. Momenteel behoort 0,45 % van het totale aantal rechthebbenden tot deze categorie.
5.4. Rechthebbende studenten en leerlingen Studenten en leerlingen jonger dan 25 kunnen ook een recht openen voor hun kinderen. Deze studenten en leerlingen moeten sedert vijf jaar in België verblijven, tenzij ze onderdanen zijn van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van een staat die het Europees Sociaal Handvest ondertekende. Erkende vluchtelingen en staatlozen moeten die verblijfsvoorwaarde niet meer vervullen. In december 2013 telde men 548 rechthebbende studenten of leerlingen, waarvan 92 % vrouwen (63 minder dan in 2011).
5.5. Gehandicapten die rechthebbende zijn voor zichzelf Gehandicapte kinderen kunnen ook rechthebbende zijn voor zichzelf, voor zover er geen enkel ander recht op kinderbijslag is in de werknemers- of de zelfstandigenregeling. Het betreft hier gehandicapte kinderen voor wie kinderbijslag wordt toegekend tot ze 21 zijn. In december 2013 waren 787 gehandicapte kinderen rechthebbende voor zichzelf. Dit aantal nam geleidelijk toe sinds 1999 (409 toen), net zoals het totale aantal gehandicapten met een toeslag in de regeling. Uit de statistieken van het aantal rechtgevende kinderen blijkt dat men in december 2013 46.253 gehandicapte rechtgevende kinderen telde. Dit betekent dat 1,70 gehandicapt kind op 100 rechthebbende voor zichzelf was in 2013. Dat is proportioneel meer dan in 2011 (1,61).
20
5.6. Rechthebbenden met een loopbaanonderbrekings- of tijdskredietuitkering Werknemers die hun loopbaan onderbreken kunnen ook rechthebbende zijn als ze een loopbaanonderbrekingsuitkering ontvangen. In december 2013 telde men 4.196 rechthebbenden met een loopbaanonderbrekingsuitkering, waarvan 1/3 mannen. Dat is 208 meer dan in 2011. In vergelijking met het aantal uitkeringen dat de RVA betaalde (december 2013) voor een volledige loopbaanonderbreking (5.178) of een volledig tijdskrediet (6.018) is het aantal rechthebbenden vrij beperkt. Dat is het gevolg van het feit dat men in de meeste gezinnen waar de vrouw in loopbaanonderbreking is of tijdskrediet opneemt geen beroep moet doen op de bijzondere bepaling over de loopbaanonderbreking, omdat de man al rechthebbende is.
5.7. Gedetineerde rechthebbenden Werknemers die van hun vrijheid beroofd zijn na een veroordeling kunnen rechthebbende zijn als ze in de loop van de twaalf maanden voor hun vrijheidsberoving recht hadden op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen. In december 2013 telde men 348 gedetineerde rechthebbenden, of 45 meer dan in 2011. Het betreft vrijwel uitsluitend mannelijke rechthebbenden (95 %).
21
6. Besluit De cijfers over 2013 van de rechthebbenden bevestigen in grote lijnen de vaststellingen van de vorige tellingen. De voornaamste conclusies voor de verschillende groepen zijn hierna samengevat. In 2013 daalde het aantal rechthebbenden die niet de ouder van het kind zijn met 665 ten opzichte van de telling van 2011. Die daling bevestigt de tendens van de laatste twee decennia, aangezien men een daling van 12,40 % optekende voor de periode 1993-2013. De 26.737 rechthebbenden van 2013 vertegenwoordigen voortaan echter maar 2,34 % meer van alle rechthebbenden, terwijl dat nog 3 % was in 1993. Vooral de stiefouders, die van 12.278 in 1993 naar 7.614 in 2013 gingen, dragen bij aan die daling. Een andere subcategorie kende ook een aanzienlijke daling: de rechthebbenden voor kinderen van de partner of de ex-echtgenoot. Deze studie toonde aan dat dat wellicht het gevolg is van het toenemend belang van de coouderschapsregeling, waarbij het recht doorgaans uit hoofde van de vader vastgesteld blijft, zodat geen andere rechthebbende moet worden gezocht. Drie categorieën kenden echter een aanzienlijke en vrijwel lineaire toename in de laatste twintig jaar: rechthebbende broers of zussen buiten het gezin (van 627 naar 1.677 rechthebbenden), ooms en tantes (van 967 naar 1.603 rechthebbenden) en de rechthebbenden die kinderen opvangen geplaatst door een overheid of een rechter (van 3.015 naar 3.793 rechthebbenden). Het aantal rechthebbende ongehuwde moeders bedraagt 58.828 en het steeg sterk van 1993 tot 2013 aangezien het nu 5 rechthebbenden op 100 vertegenwoordigt tegen slechts 2 in 1993. De groep gehuwde moeders die rechthebbende geworden zijn door afstand van voorrang nam ook sterk toe aangezien van 3,28 rechthebbenden op 100 in 1993 werd overgegaan naar 4,47 rechthebbenden op 100 in 2013. Het aantal uit de echt gescheiden rechthebbenden is daarentegen gedaald aangezien de 214.162 rechthebbenden in 2013 er 5.514 minder waren dan in 2011 (- 2,51 %). Binnen die groep vallen 124.141 uit de echt gescheiden rechthebbenden onder de co-ouderschapsregeling. Het aantal uit de echt gescheiden rechthebbenden vertegenwoordigt bijna één rechthebbende op vijf. Die verhouding is in twintig jaar tijd bijna verdubbeld in een sociale context waar het aantal echtscheidingen sterk gestegen is (ook al daalt het aantal het jaarlijks aantal echtscheidingen sinds 2009).
22
Het aantal rechthebbenden door afstand van voorrang nam spectaculair toe van 1993 tot 2007 (van 12.897 naar 58.290), voornamelijk door de vrouwelijke rechthebbenden als gevolg van de invoering van de co-ouderschapsregeling. Maar die trend kende een keerpunt met een eerste daling in 2009 (55.281) en een tweede daling in 2011 (46.113). Dat is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat het vanaf 1 oktober 2008 niet langer nuttig was om afstand te doen van de voorrang in een groot aantal gevallen door de gelijkschakeling van de schalen van art. 41 KBW (eenoudertoeslag) met de schalen voor de sociale toeslag van art. 42bis KBW. In 2013 is echter een lichte stijging van 1,52 %, met 700 eenheden meer, vastgesteld, waardoor het aantal rechthebbenden door afstand van voorrang 46.813 bedraagt. Ze vertegenwoordigen voortaan 4,09 % van het totale aantal rechthebbenden, tegen 1,27 % in 1993. In de groep van de rechthebbenden met een bijzonder statuut vormen de vrouwelijke rechthebbenden met een zelfstandige partner al jarenlang de grootste groep met 90.960 rechthebbenden, een nieuwe stijging met 8.165 eenheden (+ 9,86 %) ten opzichte van de telling van 2011. Ze maken voortaan 7,95 % uit van de rechthebbenden in het kinderbijslagstelsel van de werknemers (5,21 % in 1993). Die groep is dus sterk gestegen en de regeling voor werknemers stond dus zo in voor 45 % van de bij de regeling voor zelfstandigen behorende lasten.
--------------------------------------------------
23
TOTAAL VAN DE RECHTHEBBENDEN PER CATEGORIE 1. VOLGENS VERWANTSCHAP Artikel KBW
1993
1995
1997
1999
2001
art, 51, § 3, 1° art. 51, § 3, 2° art. 51, § 3, 3° art. 51, § 3, 3° art. 51, § 3, 4° art. 51, § 3, 5°
12.278 1.974 4.331 967 1.234 627
10.276 2.130 4.379 1.112 1.278 732
10.894 2.072 4.294 1.157 1.251 841
10.870 2.134 4.180 1.140 1.098 925
10.114 2.185 4.218 1.149 1.064 1.002
9.805 1.909 3.951 1.198 1.113 1.065
9.559 1.976 4.170 1.381 1.223 1.247
8.784 1.928 4.210 1.337 1.209 1.451
8.271 1.913 4.505 1.371 1.216 1.605
8.173 1.890 4.594 1.559 1.336 1.760
7.614 1.680 4.759 1.603 964 1.677
art. 51, § 3, 6°
4.434
4.772
5.299
4.397
3.846
3.426
3.126
2.775
2.716
2.911
3.076
art. 51, § 3, 7°
3.015
2.813
2.866
2.918
3.093
3.089
3.256
3.403
3.430
3.538
3.793
rechthebbenden die kinderen opvangen (geplaatst door de jeugdrechtbank)
art. 51, § 3, 8°
602
328
270
257
400
503
652
752
721
738
714
rechthebbenden die kinderen opvangen (ingevolge een ministeriële afwijking)
art. 51, § 4
1.058
1.083
438
452
671
878
1.203
1.317
1.143
903
857
stiefvader, stiefmoeder adoptieouders en pleegvoogden groot- en overgrootouders ooms en tantes broers en zusters in het gezin van het kind broers en zusters buiten het gezin rechthebbenden voor kinderen van de partner of ex-echtgenoot rechthebbenden die kinderen opvangen (geplaatst via de overheid of een rechter)
SUBTOTAAL
30.520
28.903
29.382
28.371
27.742
2003
26.937
2005
2007
2009
2011
2013
27.793
27.166
26.891
27.402
26.737
2005
2007
2009
2011
2013
195.542
185.377
208.672
219.676
214.162
2. VOLGENS GEZINSSITUATIE OF VOORRANGSREGEL Artikel KBW gescheiden levende of uit het echt gescheiden echtgenoten
1995
1997
1999
2001
2003
101.261 114.835 129.548 135.887 140.478 175.856
waarvan: die samen het ouderlijk gezag uitoefenen (co-ouderschap)
verlaten echtgenoten ongehuwde moeders andere vrouwelijke rechthebbenden met voorrang rechthebbenden door afstand van voorrang
1993
n.v.t.*
n.v.t.*
n.v.t.*
n.v.t.*
n.v.t.*
n.v.t.*
103.931
101.642
118.548
132.987
124.141
art. 55 -
150 17.695
32 21.971
15 24.966
18 25.828
12 27.805
21 30.025
11 33.628
10 37.163
25 43.856
11 46.318
4 58.828
art. 64
33.325
35.342
38.643
37.172
37.240
38.283
40.416
49.035
50.366
54.655
51.184
12.897
11.973
13.090
18.635
29.660
38.588
53.307
58.290
55.281
46.113
art. 66
SUBTOTAAL
165.328 184.153 206.262 217.540 235.195 282.773 322.904 329.875 358.200 366.773
46.813
370.991
3. RECHTHEBBENDEN MET EEN SPECIFIEK STATUUT Artikel KBW vrouwelijke rechthebbenden met een zelfstandige partner rechthebbenden met een overlevingspensioen gehandicapte rechthebbenden rechthebbende studenten of leerlingen gehandicapten rechthebbend voor zichzelf rechthebbenden met een loopbaanonderbrekingsuitkering gedetineerden
SUBTOTAAL TOTAAL
1993
1995
1997
1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
art. 59
52.981
56.328
60.226
65.297
69.799
72.754
74.283
78.102
78.338
82.795
90.960
art. 56quater art. 56quinquies art. 56sexies art. 56septies
1.895 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
2.330 2.266 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
2.082 3.475 332 409
1.887 3.468 266 409
1.783 3.531 331 443
1.663 3.603 295 451
1.449 3.865 340 490
1.304 4.317 509 552
1.103 5.007 611 686
899 5.131 548 787 4.196
art. 56octies art. 56decies
2.056
1.706
2.186
3.000
3.509
3.762
5.376
5.002
3.308
3.972
100
200
283
280
263
267
263
263
293
303
57.032 60.564 64.961 74.875 79.601 82.871 85.934 89.511 88.621 94.477 252.880 273.620 300.605 320.786 342.538 392.581 436.631 446.552 473.712 488.652
2013
348
102.869 500.597
24
DE MANNELIJKE RECHTHEBBENDEN PER CATEGORIE 1. VOLGENS VERWANTSCHAP Artikel KBW
1997
1999
art. 51, § 3, 1° art. 51, § 3, 2° art. 51, § 3, 3° art. 51, § 3, 3° art. 51, § 3, 4° art. 51, § 3, 5°
9.224 1.821 3.432 733 798 396
9.792 1.924 3.308 829 800 459
10.395 1.827 3.153 846 755 496
10.336 1.824 2.941 826 631 527
9.564 1.807 2.814 775 597 555
8.920 1.543 2.526 794 660 592
8.780 1.557 2.458 881 743 702
8.063 1.522 2.385 845 723 821
7.513 1.510 2.449 799 734 892
7.417 1.438 2.459 871 793 950
6.846 1.235 2.436 880 549 904
art. 51, § 3, 6°
4.302
4.598
5.123
4.235
3.694
3.266
2.970
2.631
2.556
2.696
2.847
art. 51, § 3, 7°
2.574
2.269
2.228
2.141
2.189
2.099
2.100
2.164
2.154
2.140
2.172
rechthebbenden die kinderen opvangen (geplaatst door de jeugdrechtbank)
art. 51, § 3, 8°
481
257
191
187
225
201
198
191
190
194
206
rechthebbenden die kinderen opvangen (ingevolge een ministeriële afwijking)
art. 51, § 4
949
978
350
321
370
399
424
435
311
262
247
stiefvader, stiefmoeder adoptieouders en pleegvoogden groot- en overgrootouders ooms en tantes broers en zusters in het gezin van het kind broers en zusters buiten het gezin rechthebbenden voor kinderen van de partner of ex-echtgenoot rechthebbenden die kinderen opvangen (geplaatst via de overheid of een rechter)
SUBTOTAAL
1993
24.710
1995
25.214
25.364
23.969
2001
22.590
2003
21.000
2005
2007
2009
2011
2013
20.813
19.780
19.108
19.220
18.322
2009
2011
2013
2. VOLGENS GEZINSSITUATIE OF VOORRANGSREGEL Artikel KBW
1993
1995
1997
1999
2001
2003
2005
2007
gescheiden levende of uit het echt gescheiden echtgenoten
25.159
26.587
30.884
40.928
47.542
73.820
89.478
91.384 103.205 116.226
waarvan: die samen het ouderlijk gezag uitoefenen (co-ouderschap)
n.v.t.*
n.v.t.*
n.v.t.*
n.v.t.*
n.v.t.*
n.v.t.*
71.054
68.177
78.502
89.164
85.927
46 7.602
24 5.980
3 6.631
5 7.135
2 7.948
4 6.957
2 6.837
1 6.034
17 4.581
0 3.748
2 3.300
verlaten echtgenoten rechthebbenden door afstand van voorrang
art. 55 art. 66
SUBTOTAAL
32.807
32.591
37.518
48.068
55.492
80.781
167.371 165.596 186.305 209.138
118.673
207.902
3. RECHTHEBBENDEN MET EEN SPECIFIEK STATUUT Artikel KBW rechthebbenden met een overlevingspensioen gehandicapte rechthebbenden rechthebbende studenten of leerlingen gehandicapten rechthebbend voor zichzelf rechthebbenden met een loopbaanonderbrekingsuitkering gedetineerden
SUBTOTAAL TOTAAL
art. 56quater art. 56quinquies art. 56sexies art. 56septies art. 56octies art. 56decies
1993
1995
455 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
63 46 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
573 98
1.126 58.643
369 188
620 58.425
1997
513 269
828 63.710
1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
2013
87 1.058 39 226
298 1.090 23 233
77 1.147 29 265
78 1.210 29 267
70 1.358 33 293
142 1.576 46 347
90 1.834 73 419
80 1.921 43 483
765
989
1.113
1.720
1.562
994
1.341
1.549
250
250
251
252
279
286
264
2.439 74.476
2.883 2.881 3.555 3.568 3.384 4.043 80.965 104.662 191.739 188.944 208.797 232.401
330
4.406 230.630
25
DE VROUWELIJKE RECHTHEBBENDEN PER CATEGORIE 1. VOLGENS VERWANTSCHAP Artikel KBW stiefvader, stiefmoeder adoptieouders en pleegvoogden groot- en overgrootouders ooms en tantes broers en zusters in het gezin van het kind broers en zusters buiten het gezin rechthebbenden voor kinderen van de partner of ex-echtgenoot rechthebbenden die kinderen opvangen (geplaatst via de overheid of een rechter)
1993
1995
1997
1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
2013
art. 51, § 3, 1° art. 51, § 3, 2° art. 51, § 3, 3° art. 51, § 3, 3° art. 51, § 3, 4° art. 51, § 3, 5°
3.054 153 899 234 436 231
484 206 1.071 283 478 273
499 245 1.141 311 496 345
534 310 1.239 314 467 398
550 378 1.404 374 467 447
885 366 1.425 404 453 473
779 419 1.712 500 480 545
721 406 1.825 492 486 630
758 403 2.056 572 482 713
756 452 2.135 688 543 810
768 445 2.323 723 415 773
art. 51, § 3, 6°
132
174
176
162
152
160
156
144
160
215
229
art. 51, § 3, 7°
441
544
638
777
904
990
1.156
1.239
1.276
1.398
1.621
rechthebbenden die kinderen opvangen (geplaatst door de jeugdrechtbank)
art. 51, § 3, 8°
121
71
79
70
175
302
454
561
531
544
508
rechthebbenden die kinderen opvangen (ingevolge een ministeriële afwijking)
art. 51, § 4
109
105
88
131
301
479
779
882
832
641
610
SUBTOTAAL
5.810
3.689
4.018
4.402
5.152
5.937
6.980
7.386
7.783
8.182
8.415
2005
2007
2009
2011
2013
2. VOLGENS GEZINSSITUATIE OF VOORRANGSREGEL 1993
1995
1997
1999
2001
gescheiden levende of uit het echt gescheiden echtgenoten
Artikel KBW
76.102
88.248
98.664
94.959
92.936 102.036
waarvan: die samen het ouderlijk gezag uitoefenen (co-ouderschap)
n.v.t.*
n.v.t.*
n.v.t.*
n.v.t.*
n.v.t.*
art. 55 -
104 17.695
8 21.971
12 24.966
13 25.828
art. 64
33.325
35.342
38.643
5.295
5.993
6.459
verlaten echtgenoten ongehuwde moeders andere vrouwelijke rechthebbenden met voorrang rechthebbenden door afstand van voorrang
art. 66
SUBTOTAAL
2003
106.064
93.993
105.467
103.450
95.489
n.v.t.*
32.877
33.465
40.046
43.823
38.214
10 27.805
17 30.025
9 33.628
9 37.163
8 43.856
11 46.318
2 58.828
37.172
37.240
38.283
40.416
49.035
50.366
54.655
51.184
11.500
21.712
31.631
46.470
52.256
50.700
42.365
132.521 151.562 168.744 169.472 179.703 201.992 226.587 232.456 250.397 246.799
43.513
249.016
3. RECHTHEBBENDEN MET EEN SPECIFIEK STATUUT Artikel KBW vrouwelijke rechthebbenden met een zelfstandige partner rechthebbenden met een overlevingspensioen gehandicapte rechthebbenden rechthebbende studenten of leerlingen gehandicapten rechthebbend voor zichzelf rechthebbenden met een loopbaanonderbrekingsuitkering gedetineerden
SUBTOTAAL TOTAAL
1993
1995
1997
1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
art. 59
52.981
56.328
60.226
65.297
69.799
72.754
74.283
78.102
78.338
82.795
90.960
art. 56quater art. 56quinquies art. 56sexies art. 56septies
1.440 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
2.267 2.220 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
1.995 2.417 293 183
1.589 2.378 243 176
1.706 2.384 302 178
1.585 2.393 266 184
1.379 2.507 307 197
1.162 2.741 463 205
1.013 3.173 538 267
819 3.210 505 304 2.647
art. 56octies art. 56decies
1.483
1.337
1.673
2.235
2.520
2.649
3.656
3.440
2.314
2.631
2
12
14
16
13
17
12
11
14
17
55.906 59.944 64.133 72.436 76.718 79.990 82.379 85.943 85.237 90.434 194.237 215.195 236.895 246.310 261.573 287.919 315.946 325.785 343.417 345.415
2013
18
98.463 355.894
26