Verantwoorde kredietverstrekking 2006
Datum: 12 januari 2007 Aantal pagina’s: 35
Datum Pagina
12 januari 2007 2 van 35
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting..................................................................................................................................................................3 1.1 Aanleiding van het onderzoek ....................................................................................................................................8 1.2 Doel van het onderzoek ..............................................................................................................................................8 1.3 Reikwijdte en beperkingen .........................................................................................................................................8 2. Consumptief krediet ................................................................................................................................................10 2.1 Wat is consumptief krediet?......................................................................................................................................10 2.2 Omvang van de markt...............................................................................................................................................11 2.3 Trends in de markt ....................................................................................................................................................11 2.4 Brancheorganisaties ..................................................................................................................................................11 2.5 Verkoopproces ..........................................................................................................................................................12 3. Wettelijke eisen ........................................................................................................................................................13 3.1 Wfd en de systematiek van open normen .................................................................................................................13 3.2 Zelfregulering ...........................................................................................................................................................14 3.3 Relatie tussen Wfd en Wck.......................................................................................................................................14 3.4 Ontwikkelingen in regulering ...................................................................................................................................15 3.5 Verantwoordelijkheid van de consument..................................................................................................................15 4. Uitkomsten onderzoek .............................................................................................................................................16 4.1 Vastlegging van het acceptatiebeleid........................................................................................................................16 4.2 Reclame-uitingen en kredietprospectussen ...............................................................................................................18 4.3 Het inwinnen van informatie ....................................................................................................................................20 4.4 Raadplegen BKR ......................................................................................................................................................21 4.5 Welke opgevraagde informatie wordt vastgelegd? ...................................................................................................22 4.6 Het gehanteerde acceptatiebeleid in de praktijk........................................................................................................23 4.7 Wanneer is er sprake van overkreditering?...............................................................................................................24 5. De weg naar verantwoorde kredietverlening ........................................................................................................28 5.1 Het overleg met de NVB en de VFN ........................................................................................................................28 5.2 Het overleg met de NTO...........................................................................................................................................29 Bijlage 1 ........................................................................................................................................................................31 Bijlage 2 ........................................................................................................................................................................35
Datum Pagina
12 januari 2007 3 van 35
Samenvatting In 2005 is ruim 10 miljard euro1 nieuw consumptief krediet verstrekt2. Per ultimo september 2006 bedroeg het saldo uitstaand consumptief krediet 17 miljard euro. In 2005 hebben de consumenten 1,6 miljard euro aan kredietvergoeding betaald. Het marktaandeel van de banken en creditcardmaatschappijen in het bedrag aan uitstaand krediet bedraagt 53%. De financieringsmaatschappijen zijn goed voor een marktaandeel van 43%. Een beperkt marktaandeel is weggelegd voor de postorderbedrijven (3%) en de gemeentelijke kredietbanken (1%). Om een beeld te krijgen van deze miljardenmarkt heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) onderzoek gedaan bij instellingen die onder de Wet financiële dienstverlening (Wfd) consumptieve kredieten mogen aanbieden. Hypothecaire kredieten zijn niet in dit onderzoek meegenomen. Er zijn banken, creditcardmaatschappijen, financieringsmaatschappijen en postorderbedrijven (thuiswinkels3) in het onderzoek betrokken. Deze kredietaanbieders zijn select gekozen. Er zijn, anders dan zelfstandige financieringsdochters, geen vestigingen van grootbanken in dit onderzoek opgenomen. Hierdoor is het onderzoek niet geheel representatief, maar geeft wel een goede indicatie van de gehanteerde praktijk. De Wfd beoogt consumenten te beschermen tegen overkreditering. Consumenten waaraan een krediet is verstrekt, terwijl dit niet verantwoord was, kunnen in grote financiële problemen raken. Hiervan zijn vele voorbeelden, die vooral zichtbaar worden als deze consumenten in het schuldsaneringtraject terecht komen4. In de praktijk zitten echter veel meer consumenten in de financiële problemen en niet alleen consumenten met een minimum inkomen. Consumenten met een hoger inkomen zijn immers gewend aan een hoger uitgavenpatroon. Ook voor deze consumenten hebben de aanbieders van consumptief krediet een zorgplicht. De AFM benadrukt dat bij het verlenen van krediet zowel de kredietaanbieder als de kredietnemer een verantwoordelijkheid heeft. De zorgplicht van de kredietaanbieders ontslaat de consument niet van zijn eigen verantwoordelijkheid. De consument zal ook altijd zelf moeten beoordelen of het nemen van krediet in zijn of haar situatie verantwoord is. Invulling norm verantwoorde kredietverlening in de praktijk Kredietaanbieders dienen informatie in te winnen over de financiële positie van de consument. Kredietaanbieders mogen geen krediet verstrekken als uit de financiële positie van de consument blijkt dat het verstrekken van krediet onverantwoord is. In de Wfd is deze eis opgenomen als een open norm, die de branche bij voorkeur zelf op een verantwoorde wijze dient in te vullen. In de praktijk wordt op twee manieren invulling gegeven aan deze open norm: 1. Er wordt een inkomsten/lasten toets uitgevoerd. Aan de hand van opgevraagde informatie over inkomsten en bepaalde vaste lasten wordt berekend wat de betrokken consument maandelijks overhoudt om aan levensonderhoud te besteden. De kredietaanbieders vergelijken dit te besteden bedrag met het bedrag dat zij minimaal nodig vinden voor levensonderhoud. Het positieve verschil kan worden gebruikt voor rente en
1
Er is in 2005 overigens meer afgelost (10,6 miljard euro) dan verstrekt. Alle cijfers in deze alinea zijn afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). 3 De branche-organisatie de Nederlandse Thuiswinkel Organisatie spreekt bij voorkeur over thuiswinkels. 4 Het aantal schuldsaneringen dat definitief is uitgesproken, is volgens cijfers van het CBS ten opzichte van 2004 met 4,4% gestegen tot 14.170 in 2005. Ten opzichte van 2002 is het aantal schuldsaneringen met ruim 57% gestegen. 2
Datum Pagina
12 januari 2007 4 van 35
aflossing van consumptief krediet. Dit systeem wordt over het algemeen gehanteerd door banken, financieringsmaatschappijen en deels creditcardmaatschappijen (boven een bepaald kredietbedrag5). 2. Er wordt gebruik gemaakt van creditscoringssystemen. Een creditscoringssysteem kent scores toe aan omgevings- en ervaringsgegevens met betrekking tot een consument of een groep consumenten, zoals betaalgedrag, woonplaats, huur- of koopwoning, gezinssamenstelling en leeftijd. Dit wordt veelal gebruikt door postorderbedrijven en deels creditcardmaatschappijen (onder een bepaald kredietbedrag). Ook een combinatie van beide systemen komt voor. Onverantwoorde kredietverlening De AFM heeft onderzocht of de in de deelwaarneming gehanteerde inkomsten/lasten toets leidt tot onverantwoorde kredietverlening. Het uitgangspunt hierbij is dat consumenten na het betalen van hun vaste lasten, waaronder de kosten van leningen, voldoende geld overhouden om in hun levensonderhoud te voorzien. Hiervoor worden door de onderzochte banken, financieringsmaatschappijen en creditcardmaatschappijen (boven een bepaald kredietbedrag) normbedragen gehanteerd. Een aantal kredietaanbieders gebruikt een minimumnormbedrag dat vanaf een bepaald inkomen meestijgt met het inkomen. Deze kredietaanbieders houden terecht rekening met een stijging van het uitgavenpatroon bij een toenemend inkomen. Andere kredietaanbieders hanteren uitsluitend vaste normbedragen. De AFM heeft de gehanteerde (minimum)normbedragen afgezet tegen de bijstandsbedragen6. Bijstand kan worden gezien als het bestaansminimum. De AFM heeft de (minimum)normbedragen ook afgezet tegen de huidige norm van de branchevereniging van kredietaanbieders, de Vereniging van financieringsondernemingen in Nederland (VFN). De VFN-norm is gebaseerd op 95% van de bijstand. Deze norm gaat ervan uit dat ook een consument op bijstandsniveau nog (beperkt) moet kunnen lenen. De VFN-norm houdt geen rekening met een stijging van het uitgavenpatroon bij een toenemend inkomen. Tabel. Bijstandsbedragen en de VFN-norm afgezet tegen de in de praktijk gehanteerde (minimum)normbedragen.
Alleenstaande Alleenstaande ouder Tweepersoonshuishouden
Bijstand7
VFN-norm
646 887 1.008
604 833 948
In de praktijk gehanteerde (minimum)normbedragen8 550 - 625 600 - 834 650 - 948
De (minimum)normbedragen, die thans worden gehanteerd, liggen onder bijstandsniveau en in een aantal gevallen zelfs ruim onder bijstandsniveau. Bij het merendeel van de onderzochte kredietaanbieders liggen de (minimum)normbedragen ook onder de VFN-norm. De consument kan dus nog lenen, terwijl hij of zij al moet leven van een bedrag dat (ruim) onder bijstandsniveau ligt. Hierbij wordt ook niet in alle gevallen rekening gehouden met een stijgend uitgavenpatroon als het inkomen toeneemt. Consumenten kunnen hierdoor in ernstige financiële problemen komen. 5
Het kredietbedrag verschilt per creditcardmaatschappij. In dit rapport worden drie gezinssituaties behandeld: alleenstaanden, alleenstaande ouders en tweepersoonshuishoudens. 7 Bedragen per 1 juli 2006. Om de bedragen te kunnen vergelijken, hebben we de bedragen gecorrigeerd voor de norm voor huuruitgaven. Voor het rekengemak is uitgegaan van 200 euro. 8 Bij de helft van de onderzochte instellingen is het normbedrag boven een bepaald inkomen afhankelijk van dit inkomen. 6
Datum Pagina
12 januari 2007 5 van 35
Bovendien kunnen kredietverstrekkers in individuele gevallen, bijvoorbeeld uit commerciële overwegingen, nog naar beneden afwijken van hun eigen normen. De AFM heeft hierbij vastgesteld dat instellingen over het algemeen niet of onvoldoende beleid hebben vastgelegd waarin staat opgenomen onder welke voorwaarden van de eigen normen afgeweken kan worden. Op grond van het vorenstaande komt de AFM tot de conclusie dat sprake is van het onverantwoord verlenen van krediet. Er is door banken, financieringsmaatschappijen en creditcardmaatschappijen (boven een bepaald kredietbedrag) krediet verleend en/of er kan krediet worden verleend aan consumenten, terwijl dit met het oog op het voorkomen van overkreditering, niet verantwoord is. De AFM vindt deze praktijk niet acceptabel en is in overleg getreden met twee representatieve organisaties uit de branche, de VFN en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), om te komen tot een verbeterde gedragscode in de sector. In een constructief overleg is afgesproken dat de VFN in samenwerking met de NVB de VFN-norm gaat herzien. De volgende uitgangspunten zijn geformuleerd: 1. De hoogte van de VFN-norm wordt kritisch bezien; 2. De VFN-norm wordt inkomensafhankelijk; en 3. Bij kredieten die dicht bij de minimumnorm zitten, zal een verhoogde zorgplicht gelden. Afgesproken is dat de herziening van de norm uiterlijk in maart 2007 is afgerond. De AFM wil de nieuwe norm branchebreed als referentiekader gaan toepassen. In de tussentijd verwacht de AFM dat de kredietaanbieders hun acceptatiecriteria op basis van de bovenstaande uitgangspunten kritisch bezien. De AFM zal de kredietaanbieders in individuele gevallen op hun verantwoordelijkheid aanspreken en waar nodig passende maatregelen treffen. Creditscoringssystemen Postorderbedrijven en deels creditcardmaatschappijen (onder een bepaald kredietbedrag) maken bij de beoordeling van een kredietaanvraag gebruik van geavanceerde creditscoringssystemen. Zij berekenen aan de hand van eerder genoemde gegevens de kans dat de consument niet zal terugbetalen. Zij vragen daarnaast geen individuele informatie op over het inkomen of de vaste lasten van de consument. Creditscoringssystemen worden door de wetgever acceptabel geacht, indien dit leidt tot aanvaardbare resultaten voor een individuele consument. De AFM dient te beoordelen of hieraan in de praktijk invulling wordt gegeven. De AFM is van mening dat bij creditscoringssystemen, waarin geen rekening wordt gehouden met inkomsten en vaste lasten van de betrokken consument, niet kan worden vastgesteld dat in alle gevallen overkreditering wordt voorkomen. Het risico blijft dus bestaan dat aan consumenten niet verantwoord krediet wordt verleend. Postorderbedrijven en deels creditcardmaatschappijen (onder een bepaald kredietbedrag) gebruiken creditscoringssystemen, waarin geen informatie is opgenomen over het inkomen dan wel vaste lasten van de consument. Hoewel het gebruik van een geavanceerd creditscoringssyteem een beproefde en reeds lange tijd toegestane methode is om de kredietwaardigheid te toetsen, kan bij deze systemen niet worden vastgesteld dat in alle gevallen overkreditering wordt voorkomen.
Datum Pagina
12 januari 2007 6 van 35
Creditscoringssystemen worden reeds lange tijd gebruikt en het gebruik hiervan is ook wettelijk toegestaan. Hoewel het gebruik van een geavanceerd creditscoringssysteem een beproefde methode is om de kredietwaardigheid te toetsen, wordt niet voorkomen dat in individuele gevallen krediet wordt verleend, terwijl dit niet verantwoord is. Het doel en de strekking van de Wfd rechtvaardigen dat aan de open norm terzake verantwoorde kredietverlening nadere invulling wordt gegeven. Dit creëert een nieuwe situatie voor partijen die creditscoringssystemen gebruiken. Hierover heeft constructief overleg plaatsgevonden met de representatieve organisatie van de thuiswinkelbranche, de Nederlandse Thuiswinkel Organisatie (NTO). De AFM heeft in goed overleg met de NTO een minimum vastgesteld bij de invulling van de open norm terzake van verantwoorde kredietverlening. Kredietaanbieders die gebruik maken van een adequaat creditscoringssysteem dienen minimaal aan het volgende te voldoen. 1. Vanaf een krediet van 250 euro dient een (beperkte) inkomens/lasten toets aan de hand van een beperkt aantal adequate vragen over de financiële positie van de klant te worden uitgevoerd; en 2. Tot een krediet van 250 euro dient de kredietaanbieder (al dan niet elektronisch) een opt-in verklaring aan de consument voor te leggen, waarin de consument verplicht is aan te geven dat hij/zij in staat is (dat het verantwoord is) om de met het (totale) krediet gemoeide maandlasten (kredietkosten én aflossing) te betalen. De betreffende maandlast wordt in de verklaring opgenomen. De NTO is met het bovenstaande akkoord gegaan en zal hieraan op korte termijn constructief invulling geven. De AFM zal dit beleid toepassen op alle kredietaanbieders die gebruik maken van creditscoringssystemen. Reclame-uitingen en kredietprospectussen Het is van groot belang dat consumenten juist, volledig en niet misleidend worden geïnformeerd voordat aan hen een krediet wordt verleend. De reclame-uitingen zijn vaak het eerste moment waarop de consument in ‘contact’ komt met een kredietaanbieding. De eerste indruk moet een goed beeld geven van het product dat of dienst die wordt aangeboden. Per 1 mei 2006 zijn daarom de eisen voor reclame-uitingen aangescherpt. Daarnaast dient een kredietaanbieder een kredietprospectus op haar website beschikbaar te stellen. In het kader van dit onderzoek heeft de AFM het kredietprospectus en de reclame-uitingen van de instellingen uit de deelwaarneming onderzocht. Hoewel de AFM verbeteringen ziet, heeft de AFM vastgesteld dat tweederde van de onderzochte instellingen nog steeds niet voldoet aan de vereiste normen. Een aantal van de bevindingen is ernstig te noemen. Zo is op de website van een kredietaanbieder zelfs helemaal geen kredietprospectus beschikbaar. Om cijfers vergelijkbaar te maken wordt een verplichte tabel voorgeschreven. De AFM heeft geconstateerd dat deze verplichte tabel niet in alle gevallen in de kredietprospectus is opgenomen of onjuist is opgenomen. Ook in reclame-uitingen is de belangrijke voorgeschreven tabel niet in alle gevallen opgenomen of onjuist opgenomen. Bovendien worden belangrijke kenmerken van het krediet niet genoemd, bijvoorbeeld of het aangeboden krediet een doorlopend krediet of een aflopend krediet betreft. Daarnaast heeft de AFM geconstateerd dat niet in alle gevallen wordt verwezen naar het kredietprospectus. Tweederde van de onderzochte kredietprospectussen en tweederde van de reclame-uitingen voldoen niet aan de eisen.
Datum Pagina
12 januari 2007 7 van 35
Indien informatie-uitingen niet voldoen, bestaat het risico dat de consument op grond van een verkeerd beeld een onjuiste beslissing neemt. Indien de AFM constateert dat instellingen meerdere keren niet voldoen, zal de AFM handhavend optreden. In deze samenvatting wordt alleen ingegaan op de belangrijkste bevindingen. Voor een volledig beeld van de bevindingen wordt verwezen naar de omkaderde bevindingen in dit rapport.
Datum Pagina
12 januari 2007 8 van 35
1. Inleiding De AFM heeft bij aanbieders van consumptief krediet9 die actief zijn in Nederland, onderzoek verricht naar de wijze waarop deze instellingen consumptief krediet10 aanbieden. Hierbij is voornamelijk beoordeeld in welke mate rekening wordt gehouden met de vereisten ter voorkoming van overkreditering, die voortvloeien uit de Wet financiële dienstverlening (Wfd). Per 1 januari 2007 is de Wfd opgegaan in de Wet op het financieel toezicht. (Zie verder hoofdstuk 3). 1.1 Aanleiding van het onderzoek De Wfd is op 1 januari 2006 in werking getreden. De inwerkingtreding heeft gefaseerd plaatsgevonden. De meeste vereisten uit de Wfd en het Besluit financiële dienstverlening (Bfd) ten aanzien van het aanbieden van kredieten zijn vanaf 1 januari 2006 van kracht. Deze vereisten zijn voor een groot deel overgenomen uit de Wet consumptief krediet (Wck). Dit betekent dat de kredietaanbieders reeds langer aan deze vereisten moeten voldoen. De Wck bood de AFM echter onvoldoende bestuursrechtelijke middelen om hierop adequaat toezicht te houden. De uitgevoerde onderzoeken kunnen hierdoor mede worden gezien als een soort nulmeting, om vast te stellen op welke manier en in welke mate de kredietaanbieders invulling geven aan de vereisten uit de Wfd en het Bfd ten aanzien van kredietaanbiedingen. De AFM heeft met name gekeken hoe invulling wordt geven aan de open norm terzake overkreditering en heeft gekeken of dit leidt tot verantwoorde kredietverlening. De Wfd beoogt consumenten te beschermen tegen overkreditering. Consumenten waaraan een krediet is verstrekt, terwijl dit niet verantwoord was, kunnen in grote financiële problemen raken. Hiervan zijn vele voorbeelden, die vooral zichtbaar worden als deze consumenten in het schuldsaneringtraject terecht komen. In de praktijk zitten echter veel meer consumenten in de financiële problemen en niet alleen consumenten met een minimum inkomen. Consumenten met een hoger inkomen, zijn immers ook gewend aan een hoger uitgavenpatroon. Ook voor deze consumenten hebben de aanbieders van consumptief krediet een zorgplicht. 1.2 Doel van het onderzoek Het doel van het onderzoek is om een oordeel te vormen omtrent de mate waarin aanbieders van consumptief krediet een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de Wfd. Hierbij is vastgesteld in hoeverre de onderzochte instellingen verantwoord krediet verstrekken. Dit kan niet los worden gezien van de wijze waarop de kredietaanbieders hun producten in reclame-uitingen aanbieden. Het doel van het onderzoek is tevens om een indruk te krijgen van de mate waaraan advertenties aan de wettelijke vereisten voldoen. 1.3 Reikwijdte en beperkingen Om een indicatie te krijgen van de mate waarin de kredietaanbieders invulling geven aan de vereisten uit de Wfd en het Bfd is onderzoek verricht bij drie banken, vijf financieringsmaatschappijen (waaronder creditcardmaatschappijen) en vijf postorderbedrijven. Er zijn, anders dan zelfstandige financieringsdochters, geen vestigingen van grootbanken in dit onderzoek betrokken. Hierdoor is het onderzoek niet geheel representatief, maar geeft wel een goede indicatie van de gehanteerde praktijk.
9
Drie banken, vijf financieringsmaatschappijen (waaronder creditcardmaatschappijen) en vijf postorderbedrijven. Het kan hier zowel goederen- als ook geldkredieten betreffen.
10
Datum Pagina
12 januari 2007 9 van 35
Het onderzoek heeft zich gericht op overkreditering bij consumptief krediet. Krediet dat verstrekt is met hypothecaire zekerheid vormt geen onderdeel van dit onderzoek. Bij dit onderzoek is met name gekeken naar: • • • • • •
Het beleid van de instelling om overkreditering te voorkomen; De acceptatiecriteria bij het verstrekken van krediet; De reclame-uitingen en kredietprospectussen; Het inwinnen van informatie over de consument, zoals zijn of haar financiële positie; In welke gevallen het stelsel van kredietregistratie van het BKR11 wordt geraadpleegd; en De vastlegging van de ingewonnen informatie en de bewaartermijn.
Aan de hand van een a-selecte deelwaarneming van dossiers is gekeken naar bovengenoemde aspecten. Er is alleen onderzoek gedaan bij aanbieders van krediet. Kredietaanbieders kunnen gebruik maken van tussenpersonen. Dit distributiekanaal is in dit onderzoek niet meegenomen. Zogenoemde koppelverkoop12 is in dit onderzoek eveneens niet meegenomen. Bij het vaststellen of sprake is van het niet verantwoord verstrekken van krediet of overkreditering wordt uitgegaan van de situatie op het moment van afsluiten van het consumptief krediet. Financiële problemen als gevolg van belangrijke veranderingen in de persoonlijke situatie, zoals echtscheiding, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid vallen niet in de scope van dit onderzoek.
11
Bureau Krediet Registratie (zie ook paragraaf 4.4). Bij het verstrekken van krediet tevens aanbieden van andere producten; bijvoorbeeld verzekeringsproducten, zoals een inkomensbeschermingsverzekering of het bemiddelen in deze producten.
12
Datum Pagina
12 januari 2007 10 van 35
2. Consumptief krediet 2.1 Wat is consumptief krediet? In de Wfd is de volgende definitie van krediet opgenomen: “Artikel 1, sub r Wfd krediet: geldkrediet of goederenkrediet, waarbij wordt verstaan onder: geldkrediet: het aan een consument ter beschikking stellen van een geldsom, waarbij de consument gehouden is ter zake een of meer betalingen te verrichten; goederenkrediet: het aan een consument verschaffen van het genot van een roerende zaak of een effect of het verlenen van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen dienst, dan wel het aan een consument of een derde ter beschikking stellen van een geldsom terzake van het aan die consument verschaffen van het genot van een roerende zaak of een effect of het verlenen van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen dienst, waarbij de consument gehouden is ter zake een of meer betalingen te verrichten.” Bij deze definitie van krediet heeft de Minister van Financiën bewust aansluiting gezocht bij de omschrijving, zoals opgenomen in artikel 1 van de Wck. De Wfd onderscheidt dus geld- en goederenkrediet, maar maakt geen onderscheid tussen consumptief en hypothecair krediet. De normen die in de Wfd zijn opgenomen ter voorkoming van overkreditering gelden voor zowel consumptief als voor hypothecair krediet. De Wfd is niet van toepassing op onder meer13: • Krediet waarbij is overeengekomen dat de verschuldigde bedragen binnen drie maanden zijn terugbetaald, zoals roodstanden. Er zijn diverse vormen van consumptief krediet. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) rekent tot consumptief krediet alle krediettransacties met een looptijd van drie maanden of langer, waaraan de kredietgever deelneemt in de uitoefening van beroep of bedrijf en waarbij de kredietnemer een natuurlijk persoon is. Hypothecaire leningen vallen niet onder deze definitie. Tot consumptief krediet wordt gerekend: • Aflopend krediet; • Doorlopend krediet; • Spaar- en leenkrediet; en • Creditcard krediet. Aflopend krediet is krediet met een vaste looptijd, waarbij de rente en aflossing in een vast aantal (maandelijkse) termijnen wordt afgelost. Doorlopend krediet is een krediet dat consument naar behoefte tot een overeengekomen limiet kan opnemen en terugbetalen. Over de uitstaande schuld is een (rente-)vergoeding verschuldigd. Het spaaren leenkrediet is een vorm van krediet waarbij de aflossing plaatsvindt uit een spaarverzekering of beleggingsdepot. Met een creditcard kan geld worden opgenomen of goederen worden betaald. Er zijn meerdere vormen, maar over
13
Alleen de meest relevante uitzonderingen zijn hier opgenomen (zie voor andere uitzonderingen bijvoorbeeld artikel 2 lid 2 Wfd onder k , l en m).
Datum Pagina
12 januari 2007 11 van 35
het algemeen worden de opgenomen bedragen verrekend met een betaalrekening die aan de creditcard is gekoppeld. 2.2 Omvang van de markt14 De totale omvang van de markt van consumptief krediet bedroeg per ultimo 2005 17,6 miljard euro aan uitstaande gelden. Roodstanden op betaalrekeningen zijn hierbij niet meegenomen. Deze bedroegen per ultimo 2005 7,5 miljard euro. Ook tweede hypotheken, die voor consumptieve doeleinden worden gebruikt, zijn in deze cijfers niet opgenomen. Tabel 1. Uitstaande gelden in miljoenen euro onderverdeeld naar kredietsoort
Soort consumptief krediet Aflopend krediet Doorlopend krediet Spaar- en leenkrediet Creditcard krediet Totaal uitstaand krediet
Uitstaande bedragen per ultimo 2005 2.161 13.142 1.042 1.249 17.594
Uitstaande bedragen per ultimo 2004 2.315 13.311 1.360 1.115 18.101
7.456
6.902
Roodstanden op betaalrekeningen
Mutatie
%
-154 -169 -318 134 -507
-6,7 -1,3 -23,4 12,0 -2,8
554
8,0
Tabel 2. Uitstaande gelden in miljoenen euro onderverdeeld naar kredietverstrekkers
Kredietverstrekker Banken en creditcard maatschappijen Gemeentelijke kredietbanken Postorderbedrijven Financieringsmaatschappijen Totaal uitstaand krediet
Uitstaande bedragen per ultimo 2005 9.238 141 572 7.643 17.594
Uitstaande bedragen per ultimo 2004 9.250 180 575 8.096 18.101
Mutatie -12 -39 -3 -453 -507
% -0,1 -21,7 -0,5 -5,6 -2,8
2.3 Trends in de markt Uit de cijfers van het CBS blijkt dat het uitstaand saldo consumptief krediet daalt. In het eerste halfjaar van 2006 heeft deze tendens zich voortgezet en is minder consumptief krediet verstrekt dan in dezelfde periode van 2005. De uitstaande schuld is iedere maand licht gedaald en ligt per ultimo september 2006 net onder de 17 miljard euro15. Hier tegenover staat dat de gemiddelde roodstand in het eerste halfjaar van 2006 ten opzichte van dezelfde periode in 2005 met 0,4 miljard euro is gestegen tot 7,4 miljard euro. 2.4 Brancheorganisaties Op het gebied van kredietvertrekking zijn meerdere branche-organisaties actief. De banken zijn verenigd in de Nederlandse Vereniging van Banken. Financieringsmaatschappijen worden vertegenwoordigd door de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland. De postorderbedrijven zijn verenigd in de Nederlandse Thuiswinkel Organisatie (Thuiswinkel.org). Omdat een groot deel van de omzet via internet wordt gegenereerd, spreekt de NTO bij voorkeur over thuiswinkels.
14 15
Alle gegevens zijn afkomstig van het CBS. 16.994 miljoen euro.
Datum Pagina
12 januari 2007 12 van 35
De Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) is de koepelorganisatie voor instellingen die actief zijn op het gebied van financiële hulpverlening. De NVVK verstrekt zelf geen hulp en krediet aan particulieren. 2.5 Verkoopproces Consumptief krediet kan rechtstreeks aan de consument worden aangeboden, maar veel aanbieders maken ook gebruik van tussenpersonen oftewel bemiddelaars in krediet. Deze bemiddelaars vallen niet in de scope van dit onderzoek. Aanbieders van krediet kunnen hun cliënten ook adviseren bij het afsluiten van een krediet. Indien zij niet adviseren, dienen ze dit vooraf aan te consument kenbaar te maken16. De regels met betrekking tot advies hebben geen onderdeel uitgemaakt van de onderzoeken. Voor de zogenoemde direct writers17 zijn reclame-uitingen belangrijk om cliënten te werven. Hiervoor worden diverse media gebruikt, zoals kranten, tijdschriften, radio, televisie en internet. Gelet op het belang van reclameuitingen voor aanbieders van consumptief krediet zijn van de instellingen in de steekproef reclame-uitingen beoordeeld. Naast reclame-uitingen kunnen aanbieders ook werken met instellingen die leads18 verkopen. Deze zogenoemde lead-generatoren mogen zonder Wfd-vergunning overigens uitsluitend n.a.w.-gegevens van een consument doorgeven. Alle overige informatie dient door de kredietaanbieder zelf te worden opgevraagd. De groep van leadgeneratoren valt niet onder de Wfd en is in dit onderzoek dan ook buiten beschouwing gebleven.
16
Bij kredieten vanaf 1.000 euro. Kredietaanbieders die zonder tussenkomst van een bemiddelaar krediet aan de consument aanbieden. 18 Gegevens over potentiële cliënten. 17
Datum Pagina
12 januari 2007 13 van 35
3. Wettelijke eisen Het onderzoek naar verantwoorde kredietverlening heeft in 2006 plaatsgevonden. De normen voor kredietaanbieders waren in 2006 opgenomen in de Wfd en de daarbij behorende lagere regelgeving. De van toepassing zijnde normen uit de Wfd zijn in dit rapport, al dan niet samengevat, opgenomen. Per 1 januari 2007 is de Wfd opgegaan in de Wet op het financieel toezicht (Wft). De in dit rapport aangehaalde normen uit de Wfd zijn veelal ongewijzigd overgenomen in de Wft. Om deze normen uit de Wfd eenvoudig terug te kunnen vinden in de Wft, is in bijlage 2 een transponeringstabel opgenomen. Kredietaanbieders (maar ook bemiddelaars in krediet) dienen zich te houden aan de gedragsregels die zijn opgenomen in de Wfd. Daarnaast stelt de Wck een maximum aan de vergoeding die een kredietaanbieder mag rekenen als kredietvergoeding19. De belangrijkste gedragsregels uit de Wfd voor dit onderzoek zijn kort samengevat20: • De aanbieder van krediet dient informatie in te winnen over de financiële positie van de consument (art. 51 lid1 Wfd); • De kredietaanbieder mag geen overeenkomst sluiten met de consument als het aangaan van deze overeenkomst, met het oog op voorkoming van overkreditering, onverantwoord is (art. 51 lid 2 Wfd); • De door de kredietaanbieder verstrekte informatie dient feitelijk juist, voor de consument begrijpelijk en niet misleidend te zijn (art. 30 Wfd); • De reclame-uitingen moeten aan bepaalde regels voldoen (art. 28 Bfd); • De aanbieder van krediet dient een kredietprospectus beschikbaar te stellen dat aan bepaalde regels voldoet (art. 36 Bfd); • De kredietaanbieder is verplicht deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie (art. 52 Wfd); • De aanbieder van krediet heeft de verplichting om het stelsel van kredietregistratie te raadplegen bij kredieten groter dan €250 (art. 60 Bfd); • De kredietaanbieder dient criteria vast te leggen ter voorkoming van overkreditering (art. 61 Bfd); • De kredietaanbieder moet zich houden aan bepaalde regels met betrekking tot de provisie voor kredietbemiddeling (art. 53 Wfd en 63, 64, 65 , 66, 67 Bfd); • De administratie dient zodanig te zijn ingericht dat de toezichthouder in staat is toezicht te houden op de naleving van de Wfd (art. 28 Wfd); en • Alle informatie die is ingewonnen bij de consument moet tot minimaal vijf jaar na het afwikkelen van de overeenkomst worden bewaard (art. 15 Bfd). 3.1 Wfd en de systematiek van open normen De Wfd kent een aantal open normen. Dit betekent dat de aanbieder van krediet deze norm binnen redelijke grenzen zelf kan en ook dient in te vullen. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het verantwoord vertrekken van krediet. In de Wfd is opgenomen dat een aanbieder van krediet geen overeenkomst mag sluiten met een consument indien dit, met het oog op voorkoming van overkreditering, onverantwoord is (art. 51 Wfd). In de Wfd is niet opgenomen wanneer sprake is van overkreditering. De kredietverstrekker dient zich bij de invulling van deze norm te baseren 19
Artikel 4 Besluit kredietvergoeding stelt eisen aan het maximumpercentage aan kredietvergoeding. Voor de volledige tekst wordt verwezen naar de betreffende artikelen in de Wfd of het Bfd. De wetstekst prevaleert te allen tijde, aan deze korte samenvatting kunnen geen rechten worden ontleend. 20
Datum Pagina
12 januari 2007 14 van 35
op de ingewonnen informatie over de financiële positie van de consument. De aanbieder van krediet dient hiervoor dus criteria vast te leggen. In de Memorie van Toelichting behorende bij de Wfd staat dat het voor een goede beoordeling van de financiële positie noodzakelijk is om inzicht te hebben in zowel de inkomsten als de uitgaven van de consument. Bij de inkomsten worden bron en hoogte van de eigen inkomsten en inkomsten van relevante derden als voorbeeld genoemd. Bij de uitgaven valt te denken aan de vaste uitgaven, zoals bijvoorbeeld huur, hypotheek, alimentatie en de ziektekostenverzekering. Er zal dus rekening gehouden moeten worden met een mogelijk zwakke of onzekere financiële positie van consumenten. 3.2 Zelfregulering Bij de invulling van de open norm door kredietaanbieders kunnen de eerder genoemde brancheorganisaties21 een belangrijke rol vervullen. De VFN heeft een gedragscode ontwikkeld die haar leden dienen te volgen bij het afsluiten van consumptief krediet22. Hiermee is rekening gehouden bij de uitvoering van dit onderzoek. 3.3 Relatie tussen Wfd en Wck Per 1 januari 2006 is het grootste deel van de normen uit de Wck opgegaan in de Wfd. Daarnaast is er ook een aantal wijzigingen doorgevoerd. Zo heeft de toezichthouder instrumenten gekregen om effectiever toezicht te houden. De toezichthouder heeft ook de mogelijkheid gekregen een boete of een dwangsom op te leggen. Een andere belangrijke wijzing ten opzichte van de Wck zijn de eisen die worden gesteld aan reclameregels. Reclameuitingen dienen feitelijk juist, begrijpelijk en niet misleidend zijn. Verder dient eerder het stelsel van kredietregistratie van het BKR te worden geraadpleegd. De raadpleging is nu verplicht bij kredieten vanaf €250,(was €500,-). Dit onderzoek richt zich op verantwoorde kredietverlening. Deze norm was tot 1 januari 2006 opgenomen in artikel 28 eerste lid van de Wck en luidde: Artikel 28 eerste lid Wck “De kredietgever neemt niet deel aan een krediettransactie waarvan de kredietsom meer dan € 1 000 bedraagt, zonder te beschikken over genoegzame, andere dan mondelinge, inlichtingen aangaande de kredietwaardigheid van degene, voor wie het krediet wordt aangevraagd. De kredietgever houdt van de inlichtingen aantekening in zijn administratie.”
Artikel 28 eerst lid Wck is per 1 januari 2006 opgegaan in artikel 51 van de Wfd en artikel 59 eerste lid van het Bfd. Deze artikelen luiden: Artikel 51 eerste en tweede lid Wfd De aanbieder van krediet wint in het belang van de consument informatie in over de financiële positie van de consument om overkreditering tegen te gaan. Er is sprake van voldoende informatie wanneer op basis van deze informatie kan worden beoordeeld of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is in het kader van het voorkomen van overkreditering. Mocht uit bovengenoemde financiële positie blijken dat het verstrekken van een krediet onverantwoord is, met het oog op het voorkomen van overkreditering van de consument, mag een aanbieder van krediet met deze cliënt geen overeenkomst inzake krediet aangaan.
21 22
Zie paragraaf 2.4 van dit rapport. Zie verder paragraaf 1.4 van bijlage 1 behorende bij dit rapport.
Datum Pagina
12 januari 2007 15 van 35
Artikel 59 eerste lid van het Bfd Een aanbieder van krediet gaat met een consument geen overeenkomst inzake krediet aan waarvan de kredietsom of de kredietlimiet meer dan € 1000,– bedraagt, indien hij niet beschikt over voldoende schriftelijke of op een andere duurzame drager vastgelegde informatie aangaande de financiële positie van de consument om, ter voorkoming van overkreditering, te kunnen beoordelen of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is.
Uit de Memorie van toelichting behorende bij de Wfd valt op te maken dat de wetgever met de artikelen 51 Wfd en 59 Bfd geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van artikel 28 Wck heeft beoogd. Het doel en de strekking van de Wfd en de daarin opgenomen open normen alsmede maatschappelijke ontwikkelingen, maken echter dat de bestaande praktijk ter discussie kan worden gesteld. Overkreditering is een open norm waarbij de AFM zal handelen in overeenstemming met de gedachte achter de Wfd; namelijk het beschermen van de belangen van consumenten alsmede het bevorderen van een level playing field. 3.4 Ontwikkelingen in regulering Overkreditering heeft de afgelopen periode de nodige publiciteit gehad. Ook in de Tweede Kamer is de schuldenproblematiek meermalen onderwerp van debat geweest23. De Tweede Kamer heeft ook een motie aangenomen waarin zij de regering verzoekt om kredietreclames preventief te laten toetsten door de AFM. In zijn reactie op dit voorstel zegt de Minister van Financiën: “In de Wfd wordt tevens het toezicht op de naleving van de regelgeving versterkt ten opzicht van de Wck”. Verder staat in deze brief: “Aanpassing van het toezichtstelsel kan wenselijk zijn wanneer een toezichtstelsel niet effectief blijkt”. De minister zegt de Kamer toe dat in 2007 een evaluatie zal worden uitgevoerd van de effecten van de regelgeving ten aanzien van het voorkomen van overkreditering. Het is verstandig als de branche vóór die tijd de vereiste initiatieven neemt om aan de Wfd te voldoen. 3.5 Verantwoordelijkheid van de consument De regels met betrekking tot het verantwoord verlenen van krediet ontslaat de consument overigens niet van zijn eigen verantwoordelijkheid. De consument zal ook altijd zelf moeten beoordelen of het nemen van een krediet in zijn of haar situatie verantwoord is.
23
Zie onder andere de brief van de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer van 23 augustus 2006 met kenmerk FM 2006-01891 M.
Datum Pagina
12 januari 2007 16 van 35
4. Uitkomsten onderzoek Op basis van de verschillende onderzoeken naar het voorkomen van overkreditering die de AFM heeft uitgevoerd, zijn onderstaand de kernpunten van de bevindingen24 per deelaspect weergegeven. De reacties van de kredietaanbieders op de bevindingen zijn meegenomen bij de vaststelling en beoordeling van de bevindingen. Dit rapport geeft alleen de meest relevante bevindingen op hoofdniveau weer, waarbij de link tussen individuele kredietaanbieders en bevindingen is losgekoppeld25. Daarnaast wordt in dit rapport waar mogelijk onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen kredietaanbieders (banken, creditcardmaatschappijen, financieringsmaatschappijen en postorderbedrijven). De onderstaande bevindingen staan in de volgorde van het verkoopproces. Het proces begint bij het vaststellen van het beleid wanneer, aan wie en onder welke voorwaarden consumptief krediet wordt verstrekt (paragraaf 4.1). Vervolgens worden cliënten direct of indirect geworven. Reclame-uitingen zijn hierbij zeer belangrijk (paragraaf 4.2). Daarna dient de kredietaanbieder informatie van de consument in te winnen (paragraaf 4.3). Ook dient het stelsel van kredietregistratie (BKR) te worden geraadpleegd (paragraaf 4.4). De aanbieders dienen de ingewonnen informatie toegankelijk vast te leggen (paragraaf 4.5). Tot slot dient te worden beoordeeld of het vorenstaande leidt tot het “verantwoord” verstrekken van consumptief krediet. Hiertoe is de huidige praktijk (paragraaf 4.6) getoetst aan een aantal relevante externe normen, zoals bijvoorbeeld de normen van het NIBUD voor levensonderhoud (paragraaf 4.7). 4.1 Vastlegging van het acceptatiebeleid Het acceptatiebeleid dat een aanbieder van krediet hanteert, dient te worden vastgelegd en te worden gevolgd. Het acceptatiebeleid moet er op gericht zijn om overkreditering te voorkomen. De reden dat het beleid moet worden vastgelegd, is enerzijds om te kunnen waarborgen dat de instelling en haar medewerkers een uniform beleid (kunnen) hanteren. Anderzijds dient het beleid transparant te zijn voor derden, zoals de externe accountant en de toezichthouder. Tevens is het van belang dat de kredietverstrekker een duidelijke afweging maakt voor welke mensen een krediet wel en voor welke mensen dit niet of minder geschikt is, zoals bijvoorbeeld krediet voor jongeren. Hiermee dient te worden voorkomen dat een consument in financiële problemen komt of onder een dermate lage bestedingsruimte komt dat deze niet meer kan voorzien in zijn of haar primaire levensbehoeften. Wat is de norm? Artikel 61 eerste lid Bfd Ter voorkoming van overkreditering legt een aanbieder van krediet de criteria vast die hij ten grondslag legt aan de beoordeling van een kredietaanvraag van een consument en past hij deze criteria toe bij de beoordeling van een kredietaanvraag.
24
De AFM heeft geen integrale onderzoeken uitgevoerd. Hierdoor zijn bepaalde aspecten geen onderdeel van het onderzoek geweest. De kernpunten van de bevindingen dienen in dit licht te worden bezien. Het achterwege blijven van opmerkingen in dit rapport kan derhalve niet zodanig worden geïnterpreteerd dat geen andere omissies kunnen bestaan. 25 De wettelijke grondslag voor de publicatie van dit rapport is gelegen in artikel 84 vijfde lid van de Wfd.
Datum Pagina
12 januari 2007 17 van 35
Artikel 28 eerste lid Wfd De administratieve organisatie en het systeem van interne controle van de financiële dienstverlener stellen de toezichthouder in staat toezicht te houden op de naleving van de bij en krachtens deze wet gestelde regels.
Is het beleid vastgelegd? Gezegd kan worden dat alle kredietaanbieders uit de deelwaarneming beleid ten aanzien van de kredietaanvraag hebben vastgelegd. De kwaliteit en de diepgang van de beschreven criteria verschilt echter sterk. Over het algemeen kan worden gesteld dat banken hun acceptatiecriteria het meest uitgebreid hebben beschreven. De kwaliteit en de diepgang van het beschreven acceptatiebeleid (waaronder de acceptatiecriteria) van financieringsmaatschappijen en postorderbedrijven is in een aantal gevallen voor verbetering vatbaar. Kredietaanbieders die hun acceptatiecriteria (volledig) hebben beschreven26, schenken hierin onder meer aandacht aan de volgende zaken: •
• •
• • •
Soorten van inkomsten die worden meegenomen in de beoordeling van kredietaanvragen zoals heffingskortingen, onregelmatigheidstoeslagen, alimentatie en uitkeringen als WIA, AOW, Pensioen en ANW. Uitkeringen die niet duurzaam van aard zijn worden in veel gevallen niet meegenomen. Ook wordt vaak aandacht besteed aan het soort dienstverband van de kredietaanvrager, waarbij een vast contract in sommige gevallen vereist is; De woonlasten en alimentatie worden als vaste lasten meegenomen bij de kredietaanvraag; Financiële verplichtingen uit eerder afgesloten leningen en achterstanden hierbij. In de acceptatiecriteria is opgenomen dat de kredietaanvraag dient te worden getoetst bij het BKR. De maandelijkse lasten die volgen uit lopende leningen die staan geregistreerd bij het BKR worden over het algemeen gebudgetteerd op 2% van de hoofdsom; De kredietaanbieders verstrekken in principe geen kredieten aan minderjarigen. De minimumleeftijd is 18 of 21 jaar; De kredietaanbieders hanteren ook een maximumleeftijd. Het consumptief krediet moet over het algemeen zijn afgelost tussen de 68 jaar en 75 jaar; en Kredietaanbieders verlangen over het algemeen dat de kredietaanvrager in Nederland woonachtig is en een geldige verblijfsvergunning heeft.
Opvallend is dat de kredietaanbieders over het algemeen niets in hun criteria hebben opgenomen over: • Vaste lasten, anders dan woonlasten, financieringslasten en alimentatie; en • Achterstanden bij betalingen van bijvoorbeeld huur of hypotheeklasten27 , alimentatie, ziektekosten, belastingaanslagen, kinderopvang, energie en telefoon.
26
Postorderbedrijven en deels creditcardmaatschappijen (onder een bepaald kredietbedrag) hanteren creditscoringssystemen bij de beoordeling van een kredietaanvraag en vragen geen individuele gegevens over de financiële positie op. Het uitgeschreven beleid richt zich dan op het door de kredietaanbieder gehanteerde systeem. De creditscoringssystemen worden later in dit rapport behandeld. 27 Achterstanden bij de betalingen in hypotheeklasten worden pas na 120 dagen bij het BKR geregistreerd.
Datum Pagina
12 januari 2007 18 van 35
De kredietaanbieders hanteren in de praktijk over het algemeen de criteria die zijn vastgelegd. Uitzonderingen hierop zijn de gevallen waarin kredietaanbieders willen afwijken van hun acceptatiecriteria. Dit kan uit commerciële overweging zijn, bijvoorbeeld als een consument in het verleden een goed betaalgedrag heeft vertoond. In het beleid is over het algemeen niets opgenomen over wanneer en onder welke voorwaarden van de criteria kan worden afgeweken; hetgeen kan leiden tot subjectieve beoordelingen. Bevinding 1 In het acceptatiebeleid is over het algemeen niet opgenomen wanneer en onder welke voorwaarden van het beleid kan worden afgeweken. 4.2 Reclame-uitingen en kredietprospectussen In de onderzoeksperiode is op twee momenten een aantal reclame-uitingen en kredietprospectussen inhoudelijk beoordeeld. Op het eerste moment is een beperkt aantal kredietprospectussen en reclame-uitingen beoordeeld. Op het tweede moment zijn alle kredietprospectussen en de reclame-uitingen van de instellingen in de deelwaarneming beoordeeld. Wat is de norm? De meest relevante artikelen zijn28: Artikel 30 eerste lid van de Wfd De financiële dienstverlener draagt er zorg voor dat de door of namens hem verstrekte informatie terzake van een financieel product of financiële dienst, waaronder reclame-uitingen, geen afbreuk doet aan de bij of krachtens deze wet aan de consument te verstrekken informatie. Artikel 30 tweede lid van de Wfd De krachtens deze wet door de financiële dienstverlener verstrekte informatie is feitelijk juist, voor de consument begrijpelijk en niet misleidend. Artikel 28 van het Bfd Indien een financieel dienstverlener in een reclame-uiting inzake krediet, informatie verstrekt over een effectief kredietvergoedingspercentage of een maandlast van een krediet, verstrekt hij daarbij tevens de in artikel 28, Bfd genoemde informatie. Voorts dienen de essentiële kenmerken van een krediet zoals de maandlast, het effectief kredietvergoedingspercentage, de kredietsom of kredietlimiet, de theoretische looptijd en de totale prijs van het krediet, te worden opgenomen in een daartoe voorgeschreven tabel, conform artikel 28, vierde lid, Bfd. Artikel 36 van het Bfd De aanbieder van krediet, niet zijnde hypothecair krediet, houdt een prospectus beschikbaar op zijn website. Indien de aanbieder van krediet niet over een website beschikt, verstrekt hij het prospectus aan de consument voor het sluiten van de kredietovereenkomst. In het prospectus moet de informatie worden behandeld die wordt genoemd in artikel 36, derde, vijfde, en zesde lid, Bfd.
Bevindingen bij de eerste beoordeling Bij de eerste beoordeling heeft de AFM vastgesteld dat het merendeel van de onderzochte reclame-uitingen en kredietprospectussen niet voldeed aan de gestelde normen. De AFM heeft de betrokken instellingen hiervan op de hoogte gesteld.
28
Artikelen zijn omwille van de leesbaarheid samengevat. Aan deze samenvatting kunnen geen rechten worden ontleent.
Datum Pagina
12 januari 2007 19 van 35
Bevindingen bij de tweede beoordeling Bij de tweede beoordeling zijn verbeteringen geconstateerd. Toch voldeed nog slechts een derde van de onderzochte reclame-uitingen en kredietprospectussen geheel aan de gestelde eisen. De voornaamste tekortkomingen bij de kredietprospectussen zijn: • Op de website van de kredietaanbieder is geen kredietprospectus beschikbaar; • De verplichte tabel29 is niet of onjuist opgenomen; • Er is meer informatie opgenomen dan is toegestaan; • Een voorbeeld berekening van de totale kredietvergoeding ontbreekt; en • Er wordt niet aangegeven of het krediet een doorlopend of een niet-doorlopend krediet betreft. De voornaamste tekortkomingen bij de reclame-uitingen zijn: • De verplichte tabel30 is niet of onjuist opgenomen; • Informatie over de verkrijgbaarheid van het kredietprospectus ontbreekt; • Er wordt niet aangegeven of het krediet een doorlopend of een niet-doorlopend krediet betreft; en • Het effectief kredietvergoedingspercentage wordt niet aangeduid als “effectieve rente op jaarbasis”. Bevinding 2 Tweederde van de onderzochte kredietprospectussen voldoet niet aan de eisen. Bevinding 3 Tweederde van de onderzochte reclame-uitingen voldoet niet aan de eisen. Het is van groot belang dat consumenten juist, volledig en niet misleidend worden geïnformeerd. De reclameuitingen zijn vaak het eerste moment waarop de consument in ‘contact’ komt met een kredietaanbieding. De eerste indruk moet een goed beeld geven van de het product of dienst die wordt aangeboden. De regels over de informatieverstrekking zijn gedetailleerd. De reden hiervan is dat op deze wijze de relevante informatie over een product op gestandaardiseerde wijze wordt aangeboden. Dit geeft de consument de mogelijkheid de aanbiedingen van verschillende financiële dienstverleners met elkaar te vergelijken en de financiële dienstverlener uit te kiezen die voor de meest gunstige aanbieding heeft. Daarom is het van belang dat alle regels worden nageleefd. Bovendien wil de AFM ook voorkomen dat financiële dienstverleners elkaar gaan beconcurreren op het niet naleven van de regels. Indien de AFM constateert dat instellingen meerdere keren niet volledig voldoen, zal de AFM handhavend optreden.
29
Tabel met daarin opgenomen vier representatieve kredietsommen of kredietlimieten, met daarbij informatie over de overige kenmerken van het krediet, zoals bedoeld in artikel 28, eerste en tweede lid, Bfd. 30 Tabel zoals bedoeld in artikel 28, vierde lid, Bfd, met daarin opgenomen de informatie omtrent het krediet zoals bedoeld in artikel 28, aanhef en in de onderdelen a tot en met c van het eerste lid en in onderdeel b, aanhef en onder 1 van het tweede lid, alsmede indien van toepassing de informatie genoemd in het zesde lid van het Bfd.
Datum Pagina
12 januari 2007 20 van 35
4.3 Het inwinnen van informatie Om tot een goede beoordeling van de financiële positie van de consument te komen, moet de aanbieder van krediet inzicht hebben in zowel inkomsten als de vaste lasten. De Memorie van Toelichting bij de Wfd noemt als voorbeelden de bron en hoogte van de inkomsten van de consument en de vaste lasten, zoals huur of hypotheeklasten, alimentatie en premie van ziektekostenverzekering. Wat is de norm? Artikel 51 eerste en tweede lid Wfd De aanbieder van krediet wint in het belang van de consument informatie in over de financiële positie van de consument om overkreditering tegen te gaan. Er is sprake van voldoende informatie wanneer op basis van deze informatie kan worden beoordeeld of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is in het kader van het voorkomen van overkreditering. Mocht uit bovengenoemde financiële positie blijken dat het verstrekken van een krediet onverantwoord is, met het oog op het voorkomen van overkreditering van de consument, mag een aanbieder van krediet met deze cliënt geen overeenkomst inzake krediet aangaan.
Bevindingen De AFM heeft vastgesteld dat banken, financieringsmaatschappijen en deels creditcardmaatschappijen (boven een bepaald kredietbedrag) informatie inwinnen over het inkomen. Daarnaast wordt beperkt gevraagd naar de vaste lasten. Over het algemeen wordt wel gevraagd naar woonlasten, alimentatie en financieringslasten van bestaande kredieten, maar niet naar overige vasten lasten, zoals kosten voor kinderopvang, ziektekosten en energiekosten. Daarnaast wordt geen rekening gehouden met betalingsachterstanden, zoals achterstanden bij het betalen van huur of hypotheeklasten en energierekeningen. Er wordt dus onvoldoende informatie ingewonnen over de financiële positie van de consument. Postorderbedrijven en deels creditcardmaatschappijen (onder een bepaald kredietbedrag) steunen op zogenoemde “creditscoringssystemen”. Hierbij kent de kredietaanbieder terugbetaalrisico’s (lees: scores) toe aan omgevings- en ervaringsgegevens met betrekking tot de consument of een groep (soortgelijke) consumenten. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het betaalgedrag van soortgelijke consumenten, de woonplaats van de consument, het bezit van een huurhuis of koophuis31, de gezinssamenstelling en de leeftijd. In meerdere gevallen wordt alleen of grotendeels op basis van de scores de uiteindelijke kredietlimiet of de toekenning van het kredietbedrag bepaald. De door de postorderbedrijven en deels de creditcardmaatschappijen (onder een bepaald kredietbedrag) verzamelde consumentengegevens geven naar de mening van de AFM geen juist en volledig beeld van de daadwerkelijke financiële positie van de consument. Wel trachten deze kredietaanbieders op basis van statistische gegevens, algemene (markt)informatie en het betaalgedrag van reeds bestaande klanten een juiste inschatting te maken van het terugbetaalrisico dat zij lopen. Indien geen juist en volledig beeld wordt verkregen van de daadwerkelijk financiële positie van de consument, bestaat het risico dat op onverantwoorde wijze krediet wordt verleend. Bovendien kan een consument ook door een opeenstapeling van (kleinere) schulden in ernstige betalingsproblemen geraken.
31
Hiermee worden niet de woonlasten in absolute zin bedoeld, maar of de kredietaanvrager in het bezit is van een koophuis.
Datum Pagina
12 januari 2007 21 van 35
Daarnaast zijn er enkele kredietaanbieders die wel globaal vragen naar het inkomen van de consument door middel van zogenoemde “tickboxen”. Dit houdt in dat de potentiële klant via een kruisje aangeeft hoeveel inkomen hij of zij maandelijks netto ontvangt (bijvoorbeeld minder dan €1.000,-, tussen €1.000,- en €1.500,- etc.). Naar de maandelijkse lasten van deze klant wordt in het algemeen niet of alleen bij kredietaanvragen boven bepaalde kredietbedragen gevraagd. Verder wordt ook niet gevraagd naar betalingsachterstanden. Bevinding 4 Bij de postorderbedrijven en deels creditcardmaatschappijen (onder een bepaald kredietbedrag) wordt geen of onvoldoende informatie ingewonnen over de financiële positie van de consument. Bevinding 5 Bij alle categorieën uit de deelwaarneming wordt onvoldoende rekening gehouden met de daadwerkelijke maandelijkse vaste lasten en de betalingsachterstanden van de betrokken consument. 4.4 Raadplegen BKR Om vast te stellen of een consument al meerdere leningen heeft lopen en of dat er bepaalde betalingsachterstanden zijn, is de aanbieder van krediet bij consumptieve kredieten boven €250 verplicht het stelsel van kredietregistratie (BKR) te raadplegen. Wat doet het BKR32? Het Bureau Krediet Registratie (BKR) informeert (aanbieders van consumptief krediet) over het leen- en aflosgedrag van consumenten in Nederland. De betalingsverplichtingen worden vastgelegd in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI). In dit systeem worden de betalingsverplichtingen vastgelegd van consumenten die een krediet, kredietfaciliteit of gsm-abonnement van bepaalde aanbieders op hun naam hebben. Krediet wordt in het CKI opgenomen als : • Het krediet een looptijd heeft van tenminste drie maanden; • Het geleende bedrag minimaal 500 euro en maximaal 125.000 euro bedraagt; en • Het krediet is verstrekt aan een natuurlijk persoon. Hypothecair krediet wordt niet geregistreerd, tenzij er een betalingsachterstand is van meer dan 120 dagen. Het CKI onderscheidt zeven vormen van krediet: • Aflopend krediet; • Doorlopend krediet; • Overige obligo’s; • Verzendhuiskrediet; • Hypotheek; • Schuldregeling; en • Telecommunicatievoorziening.
32
Ontleend aan de website van het Bureau Krediet Registratie (www.bkr.nl).
Datum Pagina
12 januari 2007 22 van 35
In het CKI komen de volgende kredietgegevens voor: • Het geleende bedrag of het bedrag dat de consument maximaal mag lenen; • Het moment waarop het krediet ontstond; • De maand waarin het krediet volledig moet zijn afgelost; • De maand waarin het krediet daadwerkelijk is beëindigd; • De kredietsoort; en • De bijzonderheden van het krediet. Nieuw initiatief Op 10 mei 2006 is een intentieverklaring getekend tussen een aantal belanghebbende partijen om ook andere schulden te gaan registeren33. Het voornemen is om huur- en energieschulden te gaan registreren alsmede schulden die mensen hebben bij de sociale dienst. Zo’n register zou een welkome aanvulling zijn voor de aanbieders van krediet. Deze gegevens zijn relevant voor het bepalen van de financiële positie van de cliënt en kunnen in specifieke gevallen overkreditering voorkomen. Door de eisen op het gebied van privacy, het realiseren van een eenduidige identificatie en het aanpassen van de administraties van de deelnemers is op dit moment echter niet aan te geven wanneer de registratie van huur- en energieschulden, alsmede schulden bij de Sociale Dienst operationeel kan zijn. De AFM is blij met dit initiatief en hoopt dat dit op afzienbare termijn gerealiseerd kan worden. Overigens zal ook na realisering van dit initiatief nog aanvullende informatie van de consument nodig zijn, bijvoorbeeld alimentatie en kosten voor kinderopvang, om vast te kunnen stellen of het verstrekken van krediet aan de betreffende consument verantwoord is. Wat is de norm? Artikel 52 Wfd De aanbieder van krediet neemt deel aan een stelsel van kredietregistratie. Artikel 60 Bfd De aanbieder van krediet dient het stelsel van kredietregistratie te raadplegen, alvorens met de consument een overeenkomst inzake krediet wordt aangegaan waarvan de kredietsom of kredietlimiet €250,- of meer bedraagt.
Bevindingen Alle instellingen in de deelwaarneming raadplegen het CKI bij kredietaanvragen vanaf €250,-. 4.5 Welke opgevraagde informatie wordt vastgelegd? Om (achteraf) vast te kunnen stellen dat het verantwoord was om het krediet te verstrekken, dient de ingewonnen informatie te worden bewaard. Wat is de norm? Artikel 15 Bfd De informatie van de consument die door de kredietaanbieder is ingewonnen ter beoordeling van de kredietbeoordeling (inclusief de kredietovereenkomst) dient ten minste vijf jaar nadat de overeenkomst is afgewikkeld te worden bewaard.
33
Het persbericht over de intentieverklaring staat onder meer op de internetsite van het NVB (www.nvb.nl).
Datum Pagina
12 januari 2007 23 van 35
Artikel 59 eerste lid Bfd Voor kredieten waarvan de kredietsom €1.000,- of meer bedraagt, geldt dat de aanbieder dient te beschikken over voldoende schriftelijke of op een andere duurzame drager vastgelegde informatie over de financiële positie van de consument, om te kunnen beoordelen of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is.
Bevindingen Niet alle kredietaanbieders verdiepen zich, naast het raadplegen van het BKR-register, in voldoende mate in de financiële achtergrond van de consument. Een logisch gevolg hiervan is dat deze informatie dan ook niet wordt vastgelegd. De informatie die wel wordt ingewonnen, wordt in het kredietdossier opgenomen. De bewaring van de uitkomsten van de raadplegingen van het CKI wordt in een aantal gevallen uitbesteed aan het BKR. Het BKR kent een archieffunctie die hiervoor kan worden gebruikt. Kredietinstellingen met een abonnement op de archieffunctie hebben de mogelijkheid om historische toetsinformatie op te vragen. Op schriftelijk verzoek worden de oorspronkelijke toetsuitslagen verstrekt. Sinds 1993 bewaart het BKR de toetsinformatie. De bewaartermijn is maximaal tien jaar vanaf het moment dat de raadpleging heeft plaatsgevonden. De Wfd vereist echter dat de ingewonnen informatie ten minste vijf jaar nadat de overeenkomst is afgewikkeld, wordt bewaard. Bij kredieten die langer lopen dan vijf jaar zal de bewaring van 10 jaar na toetsing door het BKR niet voldoende zijn. Bevinding 6 Bij bevinding 4 en 5 is vastgesteld dat onvoldoende informatie wordt ingewonnen over de financiële positie van de consument. Deze informatie kan derhalve ook niet worden vastgelegd. Bevinding 7 Kredietaanbieders die gebruik maken van de archieffunctie van het BKR kunnen niet in alle gevallen voldoen aan de bewaarplicht van ten minste vijf jaar nadat de overeenkomst is afgewikkeld. 4.6 Het gehanteerde acceptatiebeleid in de praktijk Bij het gehanteerde acceptatiebeleid in de praktijk moet onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de banken, financieringsmaatschappijen en deels creditcardmaatschappijen (boven een bepaald kredietbedrag) en anderzijds de postorderbedrijven en deels de creditcardmaatschappijen. Banken en financieringsmaatschappijen Bij de beoordelingen van krediet maken de onderzochte banken en financieringsmaatschappijen altijd gebruik van een inkomsten- / lastentoets. Om te voorkomen dat te verstrekken kredieten kunnen leiden tot overkreditering vragen banken en financieringsmaatschappijen naar inkomensgegevens, woonlasten en eventueel naar overige vaste lasten. Aan de hand van deze gegevens bepalen zij of het te verstrekken krediet verantwoord is. De uitkomst van de toets wordt vergeleken met een normbedrag. Het normbedrag is het bedrag waaronder geen krediet meer wordt verstrekt. Bij de helft van de onderzochte instellingen is het normbedrag boven een bepaald inkomen afhankelijk van dit inkomen. Hierbij wordt een percentage van het inkomen als normbedrag gehanteerd.
Datum Pagina
12 januari 2007 24 van 35
In de deelwaarneming heeft de AFM geconstateerd dat de volgende (minimum)normbedragen worden gebruikt. Tabel 3. In de praktijk gehanteerde (minimum)normbedragen
Alleenstaande Alleenstaande ouder Tweepersoonshuishouden
In de praktijk gehanteerde (minimum)normbedragen34 € 550 – 625 € 600 – 834 € 650 – 948
Postorderbedrijven Postorderbedrijven en deels creditcardmaatschappijen (onder een bepaald bedrag) maken gebruik van creditscoringssystemen. Bij creditscoringssystemen wordt aan de hand van persoonsgegevens (naw, geboortedatum, telefoonnummer), bestelgegevens en externe bronnen (BKR, Cendris, Experian) de kans op negatief betaalgedrag berekend. Bij bestaande klanten speelt ook het historisch betaalgedrag een grote rol in deze berekening. De kans op negatief betaalgedrag wordt vervolgens vertaald in een kredietlimiet die aan de consument wordt toegekend. Voor aanbieders van krediet die deze systemen gebruiken, is dit het instrument waarmee zij de kwaliteit van hun debiteurenportefeuille bewaken en kunnen sturen. Door alleen kredietaanvragen te accepteren die een kleine kans op wanbetaling van de consument hebben, kan worden voorkomen dat veel vorderingen moeten worden afgeboekt als gevolg van het niet terugbetalen van kredieten door consumenten. Bovendien zijn deze systemen voor aanbieders van vele relatief kleine kredieten zeer efficiënt, omdat een aanvraag van krediet kan worden beoordeeld zonder dat bij de consument informatie wordt opgevraagd over zijn financiële positie. De acceptatie van het krediet kan tegelijkertijd met de orderacceptatie plaatsvinden. Creditcardmaatschappijen De meeste creditcardmaatschappijen maken gebruik van beide kredietbeoordelingssystemen. Deze creditcardmaatschappijen maken onder bepaalde bedragen uitsluitend gebruik van de hierboven genoemde creditscoringssystemen en hanteren boven deze bedragen de inkomsten / lastentoets. 4.7 Wanneer is er sprake van overkreditering? In de vorige paragraaf is het acceptatiebeleid in de praktijk beschreven. In deze paragraaf wordt vastgesteld of bij deze praktijk sprake is van het verantwoord verlenen van krediet. De in de praktijk gehanteerde normen zijn afhankelijk van de gezinssituatie.35 Wat is de norm36? Artikel 51 eerste en tweede lid Wfd De aanbieder van krediet wint in het belang van de consument informatie in over de financiële positie van de consument om overkreditering tegen te gaan. Er is sprake van voldoende informatie wanneer op basis van deze informatie kan worden beoordeeld of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is in het kader van het voorkomen van overkreditering.
34
Bij de helft van de onderzochte instellingen is het normbedrag boven een bepaald inkomen afhankelijk van dit inkomen. 35 In dit rapport worden drie gezinssituaties behandeld: alleenstaanden, alleenstaande ouders en tweepersoonshuishoudens. 36 Zie paragraaf 3.1. In deze paragraaf wordt beschreven hoe deze open norm in de praktijk wordt ingevuld.
Datum Pagina
12 januari 2007 25 van 35
Mocht uit bovengenoemde financiële positie blijken dat het verstrekken van een krediet onverantwoord is, met het oog op het voorkomen van overkreditering van de consument, mag een aanbieder van krediet met deze cliënt geen overeenkomst inzake krediet aangaan.
4.7.1 Banken, financieringsmaatschappijen en deels creditcardmaatschappijen37 Vergelijking praktijk met normen voor het bestaansminimum In de praktijk worden door banken, financieringsmaatschappijen en voor een deel de creditcardmaatschappijen normbedragen38 gehanteerd bij het afsluiten van leningen. Onder deze normbedragen worden geen kredieten meer verleend. Deze normbedragen zouden moeten waarborgen dat consumenten verantwoord lenen. De vraag wanneer een krediet nog verantwoord is, laat zich echter moeilijk beantwoorden. Om richting te geven aan het antwoord op deze vraag, heeft de AFM de in de praktijk gehanteerde (minimum)normbedragen afgezet tegen normen die worden gehanteerd bij het berekenen van het (wettelijk) bestaansminimum. Voor het bestaansminimum heeft de AFM gekeken naar: 1. De bijstand; 2. De Recofa-norm39; en 3. Het NIBUD minimumvoorbeeldbegroting. Daarnaast hebben we de in de praktijk gehanteerde (minimum)normbedragen vergeleken met de norm van de VFN. Gelet op de systematiek van de Wfd dient de branche zelf invulling te geven aan de open norm. De VFN heeft voor haar leden een norm ontwikkeld, waarbij volgens de VFN nog sprake is van verantwoord lenen. Deze norm is gebaseerd op 95% van de bijstand. De VFN-norm houdt geen rekening met een stijging van het uitgavenpatroon bij een toenemend inkomen. De bovengenoemde normen zijn beschreven in bijlage 1 behorende bij dit rapport. De normbedragen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Tabel 4. Gehanteerde (minimum)normen in de praktijk afgezet tegen een aantal normen, uitgedrukt in euro’s.40
Alleenstaande Alleenstaande ouder Tweepersoonshuishouden
37
NIBUDminimum voorbeeld begroting 620 1.049 965
Recofanorm (excl. compensatie) 646 887 1.008
Bijstand
646 887 1.008
VFN-norm
604 833 948
In de praktijk gehanteerde (minimum)normbedragen41 550 - 625 600 - 834 650 - 948
Voor zover de creditcardmaatschappijen informatie inwinnen over de financiële positie van de cliënt. Bij de helft van de onderzochte instellingen is het normbedrag boven een bepaald inkomen afhankelijk van dit inkomen. 39 Dit is het bedrag wat men als inkomsten mag behouden bij schuldsanering onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp). 40 Bedragen per 1 juli 2006. Om de bedragen te kunnen vergelijken, hebben we de bedragen gecorrigeerd voor de norm voor huuruitgaven. Voor het rekengemak is uitgegaan van 200 euro. 41 Bij de helft van de onderzochte instellingen is het normbedrag boven een bepaald inkomen afhankelijk van dit inkomen. 38
Datum Pagina
12 januari 2007 26 van 35
De (minimum)normbedragen, die thans worden gehanteerd, liggen onder bijstandsniveau en in een aantal gevallen zelfs ruim onder bijstandsniveau. Het is opvallend dat bij het merendeel van de kredietaanbieders de (minimum)normbedragen ook onder de VFN-norm liggen. De consument kan dus nog lenen, terwijl hij of zij al moet leven van een bedrag dat (ruim) onder bijstandsniveau ligt. Hierbij wordt ook niet in alle gevallen rekening gehouden met een stijgend uitgavenpatroon als het inkomen toeneemt. Als het verstrekken van krediet leidt tot een levensstandaard die onder het bestaansminimum ligt, is er naar de mening van de AFM sprake van het onverantwoord verlenen van krediet, tenzij er in individuele gevallen een goede reden voor is. Gelet op het vorenstaande komt de AFM tot de conclusie dat sprake is en/of kan zijn van het onverantwoord verlenen van krediet. Bevinding 8 Er is door banken, financieringsmaatschappijen en creditcardmaatschappijen (boven een bepaald kredietbedrag) krediet verleend en/of er kan krediet worden verleend aan consumenten, terwijl dit met het oog op het voorkomen van overkreditering, niet verantwoord is. NHG-norm De laatste norm die hier wordt besproken, is de Nationale Hypotheek Garantie42. Met deze norm wordt berekend of het afsluiten van een hypothecaire lening verantwoord is. Dit heeft een sterke relatie met consumptief krediet. Het verschil is over het algemeen de looptijd van de lening en het bestedingsdoel. In tegenstelling tot de VFN-norm houdt de NHG-norm wel rekening met stijgende basisbehoeften bij een stijgend inkomen. De normbedragen kunnen als volgt schematisch worden weergegeven. Tabel 5. Gehanteerde (minimum)normen in de praktijk afgezet tegen de NHG/NIBUD-norm, uitgedrukt in euro’s.43
Alleenstaande Alleenstaande ouder Tweepersoonshuishouden
Bijstand
NHG/NIBUD44
646 887 1.008
620 + inkomensafhankelijk deel 1.049+ inkomensafhankelijk deel 965+ inkomensafhankelijk deel
In de praktijk gehanteerde (minimum)normbedragen45 550 - 625 600 - 834 650 - 948
4.7.2 Postorderbedrijven en deels creditcardmaatschappijen Postorderbedrijven en deels creditcardmaatschappijen (onder een bepaald kredietbedrag) maken gebruik van creditscoringssystemen. Het nadeel van deze systemen is dat geen rekening wordt gehouden met de daadwerkelijke financiële positie van de consument. Doordat geen informatie wordt ingewonnen over inkomen en vaste lasten kan niet worden vastgesteld dat in alle gevallen overkreditering wordt voorkomen. De AFM is van oordeel dat bij de beoordeelde creditscoringssystemen de kans op negatief betaalgedrag van een consument onvoldoende informatie biedt over de financiële positie van de betrokken consument. Dit leidt ertoe dat niet in alle gevallen sprake hoeft te zijn van verantwoorde kredietverstrekking. 42
Uitgewerkt in bijlage 1 behorende bij dit rapport. Bedragen per 1 juli 2006. Om de bedragen te kunnen vergelijken, hebben we de bedragen gecorrigeerd voor de norm voor huuruitgaven. Voor het rekengemak is uitgegaan van 200 euro. 44 De NHG norm is in overleg met het NIBUD opgesteld. 45 Bij de helft van de onderzochte instellingen is het normbedrag boven een bepaald inkomen afhankelijk van dit inkomen. 43
Datum Pagina
12 januari 2007 27 van 35
De AFM onderkent wel het belang van creditscoringssystemen. Deze systemen zijn een belangrijk hulpmiddel bij de bepaling of een krediet verantwoord is. De wetsgeschiedenis van de Wck, die voor een deel is overgenomen in de Wfd, biedt ook de ruimte voor het gebruik van creditscoringssystemen. Een belangrijke voorwaarde is wel dat dergelijke systemen tot aanvaardbare resultaten leiden voor de individuele consument. De AFM dient te beoordelen of hieraan in de praktijk invulling wordt gegeven. De AFM is van mening dat bij creditscoringssystemen, waarin geen rekening wordt gehouden met inkomen en vaste lasten van de betrokken consument, niet kan worden vastgesteld dat in alle gevallen overkreditering wordt voorkomen. Het risico blijft dus bestaan dat aan consumenten niet verantwoord krediet wordt verleend. Bevinding 9 Postorderbedrijven en deels creditcardmaatschappijen (onder een bepaald kredietbedrag) gebruiken creditscoringssystemen, waarin geen informatie is opgenomen over het inkomen dan wel vaste lasten van de consument. Hoewel het gebruik van een geavanceerd creditscoringssyteem een beproefde methode is om de kredietwaardigheid te toetsen, kan per individuele consument niet objectief worden vastgesteld of het verstrekte krediet, met het oog op het voorkomen van overkreditering, verantwoord is. Creditscoringssystemen worden reeds lange tijd gebruikt en het gebruik hiervan is ook wettelijk toegestaan. Hoewel het gebruik van een geavanceerd creditscoringssysteem een beproefde methode is om de kredietwaardigheid te toetsen, wordt niet voorkomen dat in individuele gevallen krediet wordt verleend, terwijl dit niet verantwoord is. Het doel en de strekking van de Wfd rechtvaardigen dat aan de open norm terzake verantwoorde kredietverlening nadere invulling wordt gegeven. Dit creëert een nieuwe situatie voor partijen die creditscoringssystemen gebruiken.
Datum Pagina
12 januari 2007 28 van 35
5. De weg naar verantwoorde kredietverlening De AFM verwacht van kredietaanbieders dat zij de bevindingen uit dit rapport ter harte nemen en waar nodig hun bedrijfsvoering zullen aanpassen, door: • Het acceptatiebeleid ook uit te schrijven voor situaties waarbij wordt afgeweken van dit beleid; • Het kredietprospectus aan te passen en toegankelijk op hun website te plaatsen, waardoor de consument op een transparante wijze het kredietproduct kan beoordelen; • De reclame-uitingen aan te passen, waardoor de reclame-uiting geen afbreuk doet aan de informatie die een kredietaanbieder verplicht is te verstrekken. De reclame-uiting moet juist, volledig en niet misleidend zijn; • Voldoende informatie op te vragen over de inkomsten, vaste lasten en betalingsachterstanden van de consument; en • De acceptatiecriteria aan te passen, zodat verantwoord krediet wordt verstrekt. Uit het onderzoek van de AFM is gebleken dat de acceptatiecriteria van de aanbieders van consumptief krediet niet voorkomen dat onverantwoord krediet wordt verleend. Hiermee wordt niet voldaan aan een belangrijke bepaling uit de Wfd. De AFM vindt deze praktijk niet acceptabel. De bepaling in de Wfd dat een kredietaanbieder geen kredieten mag verstrekken als dit niet verantwoord is, is in de Wfd niet nader uitgewerkt. Het is een open norm. Om tot een adequate invulling van deze open norm te komen, heeft de AFM het overleg gevoerd met de NVB, de VFN, en de NTO. De branche dient haar verantwoordelijkheid te nemen. Het overleg met de branche-organisaties dient te leiden tot concrete resultaten, zodat dit op korte termijn leidt tot een adequate norm voor verantwoorde kredietverlening, die de AFM strak zal handhaven. 5.1 Het overleg met de NVB en de VFN De banken en financieringsmaatschappijen voeren bij de beoordeling van kredietaanvragen over het algemeen een inkomsten/lastentoets uit. Het uitgangspunt is dat de consumenten na het betalen van hun vaste lasten, waaronder de financieringslasten van leningen, voldoende geld overhouden om in hun levensonderhoud te voorzien. De uitkomst van de inkomsten/lastentoets wordt vergeleken met normbedragen. Deze normbedragen zijn in de helft van de gevallen vanaf een bepaald bedrag inkomensafhankelijk. De AFM heeft deze (minimum) normbedragen vergeleken met bijstandsuitkeringen en een aantal normen die in de markt worden gehanteerd, zoals de VFN-norm. De AFM heeft geconstateerd dat er ruim onder bijstandsniveau en onder de VFN-norm krediet wordt verstrekt. De AFM vindt deze praktijk niet gewenst en is hierover in overleg getreden met de NVB en de VFN. Bij het onderzoek van de AFM is geen onderscheid gemaakt tussen leden van de VFN en niet-leden. De AFM wil tot een minimumnorm komen die voor de hele branche toegepast kan worden. De NVB heeft in het overleg aangegeven dat zij met de VFN tot één norm willen komen. Daartoe was reeds overleg gaande.
Datum Pagina
12 januari 2007 29 van 35
In een constructief overleg is afgesproken dat de VFN in samenwerking met de NVB de VFN-norm gaat herzien. De volgende uitgangspunten zijn geformuleerd: 1. De hoogte van de huidige norm van de VFN wordt kritisch bezien. De NVB en VFN hebben hierbij aangegeven dat de ondergrens zorgvuldig en in overleg met het Ministerie van Financiën tot stand is gekomen. Er is bewust gekozen voor 95% van de bijstandsbedragen. In de bijstandsbedragen zitten reserveringsuitgaven die (gedeeltelijk) gebruikt zouden moeten kunnen worden voor het verstrekken van krediet; 2. De VFN-norm wordt inkomensafhankelijk. Zoals in het rapport is aangegeven, hebben consumenten met een hoger inkomen ook een hoger uitgavenpatroon. Hiermee dient in de norm rekening te worden gehouden; en 3. Bij kredieten die dicht tegen de minimumnorm zitten, zal een verhoogde zorgplicht gelden. In deze gevallen zal de kredietaanbieder nauwgezet onderzoek doen naar de financiële positie van de kredietaanvrager om vast te stellen of het verlenen van krediet verantwoord is. Afgesproken is dat de NVB en NVF het vorenstaande zullen uitwerken vóór de jaarvergadering van de VFN in april 2007. In de tussentijd zal de AFM worden geïnformeerd over de voortgang van het overleg. De AFM heeft in het overleg aangegeven dat zij de nieuwe norm branchebreed wil gaan toepassen, waarbij zij geen onderscheid zal maken tussen leden van de NVB en VFN en niet-leden van deze organisaties. 5.2 Het overleg met de NTO De postorderbedrijven (thuiswinkelorganisaties) maken bij de beoordeling van kredietaanvragen gebruik van creditscoringssystemen. Creditscoringssytemen worden door de wetgever acceptabel geacht, indien dit leidt tot aanvaardbare resultaten voor een individuele consument. In individuele gevallen moeten creditscoringssystemen dus leiden tot het verantwoord verstrekken van krediet. Creditscoringssystemen werden onder de Wck reeds gebruikt en toegestaan. Het is een beproefde methode om de kredietwaardigheid van consumenten te toetsen. De norm inzake overkreditering in de Wfd is overgenomen uit de Wck. Het doel en de strekking van de Wfd gaat echter verder. De Wfd zet de consument meer centraal en beoogt de belangen van deze consument te beschermen alsmede een level playing field te creëren. Daarnaast wordt steeds meer omzet van de postorderbedrijven gegenereerd via internet. Ook het aantal thuiswinkels groeit gestaag. Dit rechtvaardigt dat de bestaande praktijk, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van geavanceerde creditscoringssystemen, ter discussie wordt gesteld. Uit het onderzoek van de AFM is gebleken dat thuiswinkelorganisaties aan de hand van omgevings-en ervaringsgegevens de kans berekenen dat de consument niet zal terugbetalen. Zij vragen geen individuele gegevens op over het inkomen of de vaste lasten van de consument. Hierdoor heeft de AFM niet objectief kunnen vaststellen of het verstrekte krediet in alle gevallen verantwoord is. De inschatting dat consumenten in staat zouden moeten zijn om krediet terug te betalen, betekent naar het oordeel van de AFM niet automatisch dat het vestrekken van krediet vanuit het perspectief van de consument verantwoord is. Met de NTO, de belangenorganisatie van de thuiswinkels, heeft hierover constructief overleg plaatsgevonden. De NTO heeft aangegeven dat de thuiswinkelorganisaties (postorderbedrijven) een bijzondere positie innemen, omdat zij enerzijds de enigen zijn die kleine kredieten verstrekken en anderzijds het kopen van goederen met gespreide betaling mogelijk maken. De NTO vindt creditscoring nog steeds een effectieve en betrouwbare methode ter voorkoming van overkreditering, maar is mede gelet op het maatschappelijke belang bereid een nadere invulling aan de open norm te geven.
Datum Pagina
12 januari 2007 30 van 35
De AFM heeft in goed overleg met de NTO een minimum vastgesteld bij de invulling van de open norm terzake van verantwoorde kredietverlening. Kredietaanbieders die gebruik maken van een adequaat creditscoringssysteem dienen minimaal aan het volgende te voldoen. 1. Vanaf een krediet van € 250 dient een (beperkte) inkomens/lasten toets aan de hand van een beperkt aantal adequate vragen over de financiële positie van de klant te worden uitgevoerd; en 2. Tot een krediet van € 250 dient de kredietaanbieder (al dan niet elektronisch) een opt-in verklaring aan de consument voor te leggen, waarin de consument verplicht is aan te geven dat hij/zij in staat is (dat het verantwoord is) om de met het (totale) krediet gemoeide maandlasten (kredietkosten én aflossing) te betalen. De betreffende maandlast wordt in de verklaring opgenomen. De NTO is met het bovenstaande akkoord gegaan en zal hieraan op korte termijn constructief invulling geven. De AFM zal dit beleid toepassen op alle kredietaanbieders die gebruik maken van creditscoringssystemen. De AFM heeft bij de toepassing van de open norm inzake overkreditering nadrukkelijk gekeken naar de proportionaliteit en het creëren van een level playing field. De AFM erkent ook dat creditscoringssystemen waardevol zijn bij het verstrekken van krediet, zeker bij het verstrekken van kleinere kredieten. Om deze reden vindt de AFM het acceptabel dat bij kredieten onder 250 euro geen individuele informatie van consumenten wordt opgevraagd. Wel vindt de AFM in dat geval dat het te betalen maandbedrag dient te worden getoond en dat de consument gevraagd wordt stil te staan bij de vraag of hij of zij in staat is de met het krediet gemoeide maandlasten te betalen. Dit proces kan volledig elektronisch plaatsvinden. De AFM kiest bewust voor de grens van 250 euro. De AFM sluit hierbij aan bij de grens die de wetgever in artikel 60 van het Bfd heeft opgenomen. De wetgever heeft in artikel 60 Bfd bepaald dat een kredietaanbieder beneden deze grens het BKR niet hoeft te raadplegen. De wetgever acht het kennelijk niet proportioneel om onder die grens het BKR te raadplegen en neemt hiermee het risico dat er onder die grens meerdere kredieten kunnen worden gesloten (stapeling van kredieten), zonder dat wordt beoordeeld of deze kredieten verantwoord zijn. Boven deze grens vindt de wetgever een BKR-toets wel proportioneel. Boven 250 euro dient naar de mening van de AFM rekening te worden gehouden met de daadwerkelijke financiële positie van de betrokken consument, zodat de creditscoringssystemen in individuele gevallen leiden tot verantwoorde kredietverstrekking, waarbij recht wordt gedaan aan de doelstellingen van de Wfd. Bovendien kan dan beter rekening worden gehouden met stapeling van kredieten, doordat bijvoorbeeld consumenten bij verschillende thuiswinkels dergelijke kleine kredieten hebben lopen. Uitsluitend in combinatie met een adequaat creditscoringssysteem kan het aantal (elektronisch) gestelde vragen beperkt blijven.
Datum Pagina
12 januari 2007 31 van 35
Bijlage 1 In deze bijlage worden de in paragraaf 4.7 genoemde normen nader beschreven en uitgewerkt. 1.1 Bijstandsnorm De bijstandsnorm is gebaseerd op een percentage van het minimumloon, afhankelijk van het huishouden. Voor alleenstaanden bedraagt dit percentage 50%, voor alleenstaande ouders 70% en voor tweepersoonshuishoudens 100%. Als de woonkosten niet worden gedeeld kunnen alleenstaanden en alleenstaande ouders een toeslag van 20% krijgen met een maximum van €241,58. De bijstand (inclusief toeslag voor woonkosten) bedraagt46 per 1 juli 2006: Alleenstaande € 845,54 Alleenstaande ouder € 1.087,12 Tweepersoonshuishouden € 1.207,91 1.2 Recofa-norm De Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) is een aanvulling op de faillissementswet en biedt burgers met financiële problemen een extra perspectief op een schuldenvrije toekomst47. De rechter beslist daarbij over de sanering, de hoogte van het aflossingsbedrag en de duur van de sanering. De rechter stelt het bedrag vast dat iemand in de schuldsanering mag behouden. De rechter hanteert hierbij de zogenoemde Recofa-norm als leidraad. Deze norm kan derhalve worden beschouwd als het absolute bestaansminimum. Wettelijk is vastgesteld dat minimaal 90% van de voor de betreffende persoon geldenden bijstandsnorm mag worden behouden. Dit wordt de beslagvrije voet genoemd. Boven de beslagvrije voet wordt door rechters veelal een toeslag gerekend van 5% van de toepasselijke bijstandsnorm. Deze toeslag is bedoeld om te kunnen reserveren voor grotere uitgaven. Betrokkenen met een inkomen uit arbeid krijgen van de rechter een toeslag van nog eens 5% van de toepasselijke bijstandsnorm extra. Deze toeslag is bedoeld als forfaitaire vergoeding voor beroepskosten. Voor het verkrijgen van de toeslag dient tenminste 18 uur arbeid per week te worden verricht. Zij krijgen dus 100% van de bijstandsnorm. Naast de genoemde toeslagen kunnen er door de rechter individuele correcties worden toegekend. Voorbeelden hiervan zijn correcties voor: woonkosten boven maximale huurtoeslag, eigen risico ziektekostenverzekering, autoen reiskosten, kosten kinderopvang, studiekosten en alimentatie.
46 47
De bedragen zijn inclusief vakantiegeld. Ontleend aan de internetsite www.wsnp.rvr.org
Datum Pagina
12 januari 2007 32 van 35
De Recofa-norm (inclusief toeslagen zonder extra individuele correcties) bedraagt48: Minimaal Maximaal Alleenstaande € 603,9649 - € 845,54 Alleenstaande ouder € 845,5450 - € 1.087,12 Tweepersoonshuishouden €1.207,91 1.3 NIBUD-minimumvoorbeeldbegrotingen Het NIBUD stelt voorbeeldbegrotingen op van mensen die leven op het sociaal minimum, waarbij geen rekening wordt gehouden met persoonlijk onvermijdbare uitgaven, waaronder eventuele schulden. Op basis van deze gegevens kunnen de benodigde vaste lasten, reserveringsuitgaven en huishoudgeld worden bepaald. In onderstaande tabel is een aantal minimum voorbeeld begrotingen opgenomen.
Totaal inkomsten Huur Vaste lasten Reserveringsuitgaven Huishoudgeld Totaal onvermijdbare uitgaven Rest: persoonlijke uitgaven
Alleenstaande 23 jaar 883
Alleenstaande ouder, 2 kinderen van 6 en 14 jaar 1.418
Twee volwassenen
200 255 150 215 820
200 360 238 451 1.249
200 372 214 379 1.165
63
169
150
1.315
1.4 VFN-norm Een representatieve vereniging van kredietaanbieders is de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland (VFN). Deze vereniging heeft voor haar leden een norm ontwikkeld, waarbij volgens de VFN nog sprake is van verantwoord leengedrag. Het netto-inkomen minus de financieringsverplichtingen en de vaste lasten moet groter zijn dan 95% van de bijstandsnorm, waar de normhuur van af getrokken dient te worden. Schematisch: A. Netto-inkomen -/- woonlasten -/- financieringsverplichtingen -/- alimentatie etc.51 B. 95% bijstandsnorm -/- normhuur A moet tenminste B zijn.
48
Cijfers zijn voor werkenden. Personen met een uitkering krijgen 95% van de toepasselijke bijstandsnorm. Bedragen per 1 juli 2006. 49 Zonder toeslagen en correcties. 50 Zonder toeslagen en correcties. 51 In de praktijk worden geen andere vaste lasten opgevraagd.
Datum Pagina
12 januari 2007 33 van 35
Dit betekent dat men kan lenen als het inkomen min de genoemde vaste lasten groter is dan: Alleenstaande € ( 845,54 x 95%) -/- 199,5252 = € 603,74 Alleenstaande ouder € (1.087,12 x 95%) -/- 199,52 = € 833,24 Tweepersoonshuishouden € (1.207,91 x 95%) -/- 199,52 = € 947,99 De VFN-norm houdt geen rekening met een stijgend uitgavenpatroon bij een toenemend inkomen. 1.5 NHG-norm53 De Nationale Hypotheek Garantie (NHG) wordt verstrekt door de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen en is de naam van de garantie die kan worden verkregen bij het afsluiten van een hypothecaire lening voor het kopen of verbouwen van een woning. Met de garantie staat het Waarborgfonds garant voor de terugbetaling van het hypotheekbedrag aan de kredietverstrekker. Met de NHG betaalt de consument een lagere hypotheekrente. NHG wordt alleen verstrekt als de lening verantwoord is. Hiertoe dient de consument te voldoen aan de inkomensnormen die zijn opgesteld door het NIBUD. De consument mag slechts een bepaald percentage van het inkomen besteden aan woonlasten. Bij een normaal uitgavenpatroon blijft er dan voldoende ruimte over voor levensonderhoud. Hiermee wordt onverantwoord lenen voorkomen. Bij de NHG-norm wordt uitgegaan van basiskosten en inkomensafhankelijke uitgaven. Bij hogere inkomsten zal het uitgavenpatroon immers stijgen. Het NIBUD stelt dat 50% van de inkomensafhankelijke uitgaven kan worden besteed aan de kosten (rente en aflossing) van leningen. Dit is in de grafiek hieronder aangegeven met een stippellijn. Al het inkomen wat boven deze stippellijn ligt, kan dus worden besteed aan de hypotheeklening. Netto-Inkomen Inkomensafhankelijke uitgaven U
beschikbaar voor kosten krediet NHG/NIBUD Norm
Noodzakelijke uitgaven
Inkomsten
52 53
Basishuur, Wet op de huurtoeslag De informatie is ontleend van de website van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen/NHG (www.nhg.nl).
Datum Pagina
12 januari 2007 34 van 35
1.6 Vergelijking normen Om de bedragen van de hiervoor genoemde normen te kunnen vergelijken, hebben we alle bedragen gecorrigeerd voor de norm van huuruitgaven54. NIBUDRecofaBijstand VFN-norm In de praktijk minimum norm gehanteerde voorbeeld (excl. com(minimum)normbebegroting* pensatie) dragen55 Alleenstaande 620 646 646 604 550 - 625 Alleenstaande ouder 1.049 887 887 833 600 - 834 Tweepersoonshuishouden 965 1.008 1.008 948 650 - 948 * De NHG-norm is de NIBUD minimumvoorbeeldbegroting met een inkomensafhankelijke component
54
Als norm voor de huuruitgaven is voor het rekengemak uitgegaan van €200. Bedragen per 1 juli 2006. Bij de helft van de onderzochte instellingen is het normbedrag boven een bepaald inkomen afhankelijk van dit inkomen.
55
Datum Pagina
12 januari 2007 35 van 35
Bijlage 2 Transponeringstabel van de in dit rapport genoemde Wfd normen naar Wft normen. Wfd / Bfd Wft / Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Bgfo) Artikel 1, sub r Wfd Artikel 1:1 Wft Artikel 28 Wfd Artikel 4:15 Wft Artikel 30 Wfd Artikel 4:19 Wft Artikel 51 Wfd Artikel 4:34 Wft Artikel 52 Wfd Artikel 4:32 Wft Artikel 53 Wfd Artikel 4:74 Wft Artikel 15 Bfd Artikel 33 Bgfo Artikel 28 Bfd Artikel 53 Bgfo Artikel 36 Bfd Artikel 4:33 Wft Artikel 59 Bfd Artikel 113 Bgfo Artikel 60 Bfd Artikel 114 Bgfo Artikel 61 Bfd Artikel 115 Bgfo Artikel 63 Bfd Artikel 154 Bgfo Artikel 64 Bfd Artikel 155 Bgfo Artikel 65 Bfd Artikel 156 Bgfo Artikel 66 Bfd Artikel 157 Bgfo Artikel 67 Bfd Artikel 158 Bgfo