Veranderkundig onderzoek Een sociaal-constructieve benadering Dr. Gerard Donkers 2013 Wat is veranderkundig onderzoek? De term veranderkundig onderzoek kan in twee verschillende betekenissen worden verstaan: 1. Onderzoek naar veranderkundig handelen ‘Veranderen’ of ‘veranderkundig handelen’ kan het object van onderzoek zijn. Bij veranderkundig handelen in de sociale interventie gaat het om ingrepen in het sociale domein teneinde een bepaalde waarde te realiseren. Deze omschrijving verwijst naar een brede opvatting van ‘methodiek’ (Donkers 2010, 35). Veranderkundig onderzoek richt zich op vooronderstellingen, uitgangspunten, doelbepaling, diagnosestelling, methoden en effectiviteit van contextgerelateerd veranderkundig handelen van allerlei soorten van actoren in het sociale domein: cliënten, burgers, beleidsfunctionarissen, politici, managers en uitvoerende professionals, individueel en in institutioneel verband. Het gaat om het genereren en onderbouwen van praktische handelingskennis. Centraal is de vraag: Wat en hoe te handelen in een bepaalde situatie teneinde een bepaalde waarde te realiseren in het sociaal functioneren van individuen en sociale verbanden. 2. Onderzoeken als vorm van veranderkundig handelen Maar het onderzoeken zelf kan ook worden opgevat als een specifieke veranderpraktijk. ‘Onderzoek doen’ kan worden gezien als een vorm van veranderen, en wel in twee betekenissen: 2.1. Onderzoeken impliceert dat men een bepaald doel wil realiseren Onderzoek doen is één van de vele mogelijke vormen van veranderkundig handelen. Het bestaat uit het actief informatie verzamelen, analyseren en gevolgtrekkingen maken, volgens een bepaalde methodiek, met het oog op het realiseren van een bepaald doel of referentiewaarde van gedrag. De onderzoeker is bijvoorbeeld op zoek naar objectieve kennis waar de meningen niet meer over verdeeld kunnen zijn. Onderzoek doen kan worden omschreven als een doelgerichte actie door een of meer agenten om verandering te creëren in onze kennis over de werkelijkheid.
1
Met de acties van de onderzoeker zijn dus doelen en waarden verbonden. Deze doelen en waarden hebben niet alleen een instrumentele betekenis, maar ook een praktische en morele. Naast empirische waarheidsvinding vraagt onderzoek doen ook om praktische en morele kritiek. Het gaat niet alleen om instrumentele rationaliteit, maar ook en vooral om handelingsrationaliteit. Hier spreekt men zich ook uit over de aanvaardbaarheid van de gestelde doelen zelf. 2.2. Het onderzoeken zelf is een (re)constructieproces Onderzoek doen zelf kan worden gezien als een vorm van interveniëren of veranderen. Zo is ‘observeren’ en in het verlengde hiervan ‘wetenschap bedrijven’ zelf een bepaalde praktijk van ingrijpen/interpreteren. Vanuit een constructivistisch perspectief staat observeren niet tegenover interveniëren of veranderen, maar is er een deel van. Wat waargenomen wordt, kan nooit onafhankelijk zijn van de waarnemer. De subject-kant zit er altijd per definitie in. Het subject is bij observeren altijd in het geding. De hersenen reflecteren niet simpelweg wat het oog binnenkomt, maar construeren de observatie. Observatie is in die zin nooit ‘zuiver’, maar bemiddeld door een conceptueel en emotioneel framework van interpretatie, aldus Midgley (2000). Ook de wetenschappelijke community zit in de constructie van wetenschappelijke observaties opgenomen. Macht en dominantie spelen in het wetenschappelijk discours een belangrijke rol. Met deze stellingname treden we uit het nomologisch en objectiverend denken met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek. Accent komt te liggen op een meer dialogisch-hermeneutische en interpretatieve benadering, zoals onder meer verwoord in wat Donkers het ‘Persoonsgericht Model’ noemt. Enige implicaties van een sociaal-constructieve onderzoeksbenadering De genoemde opvatting heeft verregaande consequenties voor het begrijpen van de relatie tussen wetenschap, die observatie in haar traditionele aandachtsveld heeft staan, en andere veranderkundige praktijken, zoals individuele hulpverlening, groepswerk, community development, coaching, management et cetera. Laat ik kort ingaan op een zevental implicaties van hoe veranderkundig onderzoek kan worden verstaan en uitgevoerd. 1. Veranderkundig onderzoek is gericht op contextgerelateerde handelingskennis en vraagt vooral om kwalitatief onderzoek Bij veranderkundig onderzoek wordt getracht om handelingspatronen in hun begrijpelijkheid en samenhang boven water te krijgen, in hun persoon-en-context inzichtelijk te maken en om op die manier instrumenten voor andere vormen van veranderkundig handelen te formuleren. 2
Kwalitatief onderzoek sluit goed aan bij veranderkundig onderzoek. Het levert immers concrete, contextuele en plastische beelden op van het studieobject vanuit het perspectief van de betrokkenen zelf. Vanuit het gezichtspunt van de handelende mens wordt bijgedragen aan een beter begrip van de processen, betekenissen en structuurkenmerken van de sociale werkelijkheid. De mensen worden als subject erkend in hun sociale constructie van de wereld. Ze worden gezien als ‘veranderkundigen’, als mede-scheppers van de wereld. In het onderzoek is er openheid voor de (soms vreemde en bizarre) ervaringswereld van mensen. Dergelijke kwalitatieve gegevens boven tafel krijgen, vraagt om goede communicatie tussen onderzoeker en onderzochte. Communicatie is essentieel voor kwalitatief onderzoek (Maso en Smaling 1998). 2. Onderzoek doen is niet zuiver empirisch, maar vraagt ook om theoretische selectie en inbedding in de ‘body of knowledge’ van het vakgebied In de veranderkundige kennis van Social Work gaat het om reconstructies binnen een specifiek maatschappelijk netwerk van actoren. In de sociologie spreekt men van een discours. Wij hebben het over het Social Work discours. De verschillende groepen van actoren in het Social Work – werkers, cliënten, managers, beleidsfunctionarissen, wetenschappers, politici et cetera - trekken een lijn door de beschikbare gegevens van het werkveld met de bedoeling om die gegevens te organiseren. Hun reconstructie begint met achteruit kijken en is bijgevolg een bepaalde theoretische (en niet zuiver empirische) selectie met betrekking tot wat er in het veld van Social Work gaande is. Nodig is zowel een theoretische reflectie op het onderwerp als op de wetenschappelijke standaarden voor het beoordelen van de bevindingen uit het onderzoek. 3. Onderzoek doen vereist kritische zelfreflectie welke ook een morele reflectie impliceert Observeren en in het algemeen onderzoek doen is een reflectieve vorm van zelf sturen van zichzelf en omgeving, afgestemd op de eigen persoon en de externe omgeving (Midgley 2000 en Donkers 2009). Dit handelingsproces gebeurt volgens criteria (doelen, waarden, normen) van wetenschappelijkheid, criteria die gelden in het wetenschappelijk discours. Maar deze logica is onlosmakelijk verbonden met de persoon van de onderzoeker. Het gaat dus ook om een persoonlijk leerproces. Ook deugden kunnen in deze opvatting van onderzoek doen worden aangemerkt als belangrijke onderzoeksvaardigheden. Denk aan het belang van een open houding en een respectvolle bejegening van de respondenten. Mensen merken het proces van zelfsturing meestal niet op, als ze bezig zijn met eerste-orde observaties te doen (naar buiten kijkend). Dan blijft de aard van de observator, de waarnemer zelf, verborgen. Pas als tweede-orde vragen worden
3
gesteld over de identiteit van de waarnemer binnen zijn kennisgenererend systeem, wordt duidelijk, aldus Midgley, dat onafhankelijke observatie onmogelijk is. 4. Bij veranderkundig onderzoek is altijd sprake van dubbele hermeneutiek Wetenschappers die onderzoek doen naar veranderkundig handelen van mensen hebben te maken met een dubbele hermeneutiek, oftewel zijn in dubbel opzicht afhankelijk van interpretatie. In de eerste plaats is het zo, dat zij bij de bestudering van de sociale werkelijkheid noodgedwongen interpretatief te werk gaan, in die zin dat zij net zo afhankelijk zijn van de gangbare interpretatiekaders als hun onderzoeksobjecten. Daarenboven zijn het ook nog eens de interpretaties die deze onderzoeksobjecten maken van de sociale werkelijkheid, die sociale wetenschappers proberen te duiden. Zij interpreteren kortweg interpretaties. 5. Veranderkundig onderzoek vraagt om (re)constructies vanuit verschillende perspectieven Onderzoek doen vraagt om reconstructies vanuit verschillende perspectieven. De methodologie van veranderkundig onderzoek is dan ook geen receptenboek, maar een reflectieve theorie over de kwaliteit van gevolgtrekkingen met betrekking tot veranderkundig handelen in het Social Work. Een van de centrale vaardigheden van een veranderkundig onderzoeker is dat hij het perpectief van burgers, professionele deskundigen, managers van non-profit en profitorganisaties, beleidsambtenaren en bestuurders met elkaar kan verbinden. 6. Veranderkundig onderzoek is niet hetzelfde als implementatieonderzoek Veranderkundig onderzoek in de brede betekenis van het woord is niet hetzelfde als ‘implementatieonderzoek’. Een gangbare driedeling is die in (a) diagnose-onderzoek (b) implementatie-onderzoek (c) evaluatie-onderzoek. Soms worden deze te onderscheiden vormen als verschillende fasen gezien (zie punt 7), soms ook worden zij aangeduid als uiteenlopende soorten van interventieonderzoek. Bij diagnostisch veranderkundig onderzoek gaat het niet om onderzoek als vóórstadium van interventie, maar als kenmerk van de interventie zelf. Diagnostisch veranderkundig onderzoek omvat méér dan de vraag ‘Wat is er eigenlijk precies aan de hand?’ Het richt zich ook op de vraag: hoe wordt er door de betrokkenen gehandeld in het licht van een bepaalde referentiewaarde? De onderzochten worden opgevat als intentioneel handelende actoren die in een bepaald veld zijn ingebed.
4
7. Veranderkundig onderzoek doen is een bepaalde vorm van zelfregulering Onderzoek doen is zelf een vorm van zelfregulering, waarop de negen basisprocessen en basiscompetenties van de zelfreguleringsbenadering van Donkers (2010) van toepassing zijn. Zo impliceert onderzoek doen ook het actief beïnvloeden van het eigen zelf: de omgeving bij je toelaten zonder deze te vervormen, om kennis te vergaren. Het is een afstemmend soort van interventie, vergelijkbaar met bijvoorbeeld presentie (Baart 2001). Als onderzoeker probeer je de ander niet in jouw eigen richting te beïnvloeden, maar jouw doel is: de ander in zijn eigen doelrichting te beïnvloeden, zodat hij datgene aan informatie loslaat wat met hemzelf en zijn situatie overeenstemt. Je doet dat bijvoorbeeld door de ander op een niet-irritante manier te observeren. Onderzoeken is een vorm van afstemmen en sturen, van waarnemen en interpreteren, van doelgericht handelen. Gangbaar zijn de cyclisch begrepen fasen van diagnose, ontwerp van de interventie, de feitelijke ingreep en evaluatie van de interventie (vergelijk de regulatieve cyclus van Van Strien 1986). Belangrijk is, dat de onderzoeker weet wat hij of zij zoekt en ook waarom en hoe hij dat dan aanpakt. Onderzoek doen is een reflectief en flexibel soort van handelen vanuit een tevoren opgesteld plan van doelen en middelen die tussentijds echter gewijzigd kunnen worden. In het competentiemodel van Donkers sluit onderzoek doen in de eerste plaats aan bij de cognitieve handelingscompetenties. Competentie 1: Wat ga je onderzoeken? Wat is onderzoekbaar? Wat is je vraagstelling? Hoe definieer je de situatie? Competentie 2: Wat is de doelstelling van je onderzoek? Waarom vind je die vraag zo belangrijk? Competentie 3: Wat is je plan of methodiek? Hoe ga je het aanpakken? Pak je dat effectief en efficiënt aan? In tweede instantie is onderzoek doen in Donkers’ terminologie méér dan een cognitief handelingsproces. Verwezen wordt ook naar de intrapersoonlijke en sociaal-maatschappelijke competenties die er bij komen kijken. Het is belangrijk om, bijvoorbeeld in je methodologische verantwoording van het onderzoek, ook op deze competenties te reflecteren. Denk aan het belang van omgaan met emoties, authentieke houding, respectvolle bejegening, empathisch vermogen, interculturele en interpersoonlijke communicatie en positionele afstemming op de onderzochten.
5
Vragen ter verheldering van de probleemstelling Ter afsluiting van deze korte impressie heb ik een aantal vragen geformuleerd ter verheldering van de probleemstelling bij veranderkundig onderzoek. Om een onderzoeksplan te maken, zal antwoord moeten worden gegeven op de vraag: Waarom wil ik wat onderzoeken, waar wil ik dat onderzoeken en hoe ga ik dat aanpakken? 1. Wat is de doelstelling van je onderzoek? • Wat is de probleemstelling van het onderzoek? Wat wil je gaan onderzoeken? • Wat wil jij en je opdrachtgever met de beantwoording van die onderzoeksvraag precies veranderen: in je kennis en in het oplossen van een probleem? Wat wil jij/de opdrachtgever dus met het onderzoek bereiken? • Om welk knelpunt (praktisch) en welk vraagstuk (kennis) op te lossen? Anders gezegd: welk maatschappelijk probleem wil je oplossen e welke leemte in de kennis wil je opvullen? • Waaruit bestaat en ontstaat het probleem? • Wat is een mogelijk achterliggende vraag? • Waarom vind jij die vraag eigenlijk zo belangrijk? • Aan welke voorwaarden moet een oplossing voldoen? 2. Wat is de relevantie van je onderzoek? • Wat is de praktische – persoonlijke, institutionele en maatschappelijke – relevantie? • Wat is de relevantie op de kortere en langere termijn? • Wat is de relevantie voor de verschillende ‘partijen’ of actoren in het onderzoeksveld? • Wie is precies het ‘cliëntsysteem’ waar de praktische veranderingen zullen moeten gaan plaatsvinden? 3. Wat is de vraagstelling in het onderzoek? • Wat is de vraagstelling in het onderzoek? Vragen geven een spanning tussen een bestaande en een gewenste toestand of kennis. Die spanning zet aan tot actie. • Wat is je kennisdoel? Is het meer een doe-vraag, gericht op een meer gewenste toestand, een praktisch doel? Of is het meer een kennisvraag, gericht op iets dat je nog niet weet: kennis om de kennis, een theoretisch doel?
6
Weet je daar dan geen antwoord op? Volgt de vraagstelling logisch uit de doelstelling? Op welke waardeopvattingen en vooronderstellingen berust de vraagstelling? Hoe open of gesloten (ja-nee) is de vraag? Gesloten vragen zijn verkapte hypothesen, te gebruiken voor toetsend onderzoek. Open vragen bevatten weinig informatie, te gebruiken voor exploratief onderzoek. Handelingsonderzoek werkt vooral met exploratieve vraagstellingen. • Wat is je centrale vraag (liefst één) en welke deelvragen (tussenstappen) kun je hieruit logisch afleiden? Deelvragen kun je gebruiken voor de fasering van je onderzoek. • Wat voor soort vragen zijn het? Beschrijvende, verklarende, evaluerende of methodische kennisvragen? Bij sociale interventie gaat het in ieder geval om het leggen van een verbinding met ‘what and how-to-do knowledge’. • • • •
4. Waar wordt naar een antwoord gezocht? • Waar wordt naar die benodigde kennis gezocht? Op het uitvoeringsniveau (individuen, groepen of maatschappelijke verbanden), op organisatieniveau of op beleidsniveau? • Wie zijn de respondenten? • Welke bronnen van informatie worden aangeboord? • Heb je toegang tot deze personen en gegevens? • Hoe worden ze geselecteerd? Gerichte of niet-gerichte steekproeftrekking? 5. Via welke methodiek (onderzoeksdesign) en methoden ga je te werk? • Hoe ga je dat bestuderen? Via welke onderzoeksdesigns – het empirischanalytisch, het responsieve beleidsmodel, kwalitatief onderzoek of handelingsonderzoek – en via welke methoden? • Kies je voor kwantitatief en/of kwalitatief onderzoek? • In welke fase van veranderen speelt het veranderkundig onderzoek zich af? Diagnose, implementatie of evaluatie-onderzoek? • Wat zijn de methoden van dataverzameling? Observeren, participerende observatie, interview, levensecht experiment (bijv. iemand interviewen over competenties van anderen en dan de eigen competenties analyseren), documentenverzameling? • Hoe is je rolinvulling? Midden tussen distantie en betrokkenheid? • Hoe registreer je de gegevens? • Wat zijn de methoden van data-analyse? Hoe analyseer je de gegevens? • Welke garanties bouw je in ten aanzien van bijvoorbeeld betrouwbaarheid en validiteit?
7
• Hoe ziet de eindrapportage eruit? Wat is de opzet? 6. Waar liggen begrenzingen in het wat, waarom, waar en hoe? • Waar liggen de begrenzingen in het wat? Hoe contextueel en multidisciplinair? • Waar liggen de begrenzingen in het waarom? Mogelijk te ambitieus? • Waar liggen de begrenzingen in het waar? Individuen, groepen, organisatie, beleid en verbindingen hiertussen? • Waar liggen de begrenzingen in het hoe? • Wat zijn praktische mogelijkheden en beperkingen om door jouw empirisch onderzoek een antwoord op de vraagstelling te krijgen en je doelstelling te realiseren? 7. Wat is het tijdplan? • • • •
Wat zijn de planning in de tijd? Hoe zit het met de financiële kant? Hoeveel energie kun je eraan besteden? Is het tijdplan duidelijk en afgebakend?
8. Hoe zijn de kernbegrippen afgebakend? • Wat zijn precies de kernbegrippen? • Zijn deze voldoende verhelderd en afgebakend? Afbakening is een onmisbaar onderdeel van een probleemanalyse. Daarmee wordt aangegeven wat precies onderzocht wordt. • Het begrip dat cruciaal is voor je onderzoek en niet goed is beschreven in de literatuur, niet definitief formuleren, maar voorwerp maken van het onderzoek. 9. Waaruit bestaat het vooronderzoek? • Vooronderzoek naar de kennislacune? Wat is in theorie hierover al bekend? Wat is niet of weinig bekend? • Wat kun je bijdragen aan bestaande theoretische kennis? • Vooronderzoek naar het praktische knelpunt? Hoe ziet dit knelpunt precies in elkaar? • Wat kun je bijdragen aan bestaande praktische kennis? • Hoe doe je het vooronderzoek: (a) door zelf na te denken (b) door literatuurstudie of navragen (c) door naspeuren middels empirisch vooronderzoek?
8
10. Wat is je theoretisch kader? • Wat zijn je vooronderstellingen die voor het empirisch onderzoek zijn geformuleerd en die verwijzen naar een mogelijk antwoord op de vraagstelling? • Wat is uit je literatuuronderzoek (vooronderzoek) als zeer voorlopige antwoorden op de geformuleerde vragen naar voren gekomen? • Heb je een bepaald theoretische kader van waaruit je een antwoord gaat zoeken? Zo ja, waaruit bestaat dat theoretische kader? Is dat een coherent, wetenschappelijk gevoed theoretisch kader? • Hoe sluit je onderzoek aan bij de body of knowledge van Social Work? Literatuurverwijzingen Baart, A.: Een theorie van presentie, Lemma, Utrecht 2001 Donkers, G.: Grondslagen van veranderen, naar een methodiek zonder keurslijf. Boom Uitgevers Den Haag 2010 Flick, U. u.a. (Hg): Qualitative Forschung. Ein Handbuch. Dussmann 2007 Maso, I. en Smaling, A.: Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Boom, Amsterdam 1998 Midgley, G.: Systemic intervention, philosophy, methodology, and practice, contemporary systems thinking. New York: Kluwer Academic/Plenum Publishers 2000 Patton, M.: Qualitative Research & Evaluation Methods.Edition 3, Sage Publications 2002 Strien, P. van: Praktijk als wetenschap, methodologie van het sociaal-wetenschappelijk handelen. Assen/Maastricht: Van Gorcum 1986
9