Veiligheidsregels en technische preventierichtlijnen bij de bouw en het gebruik van agrarische biogasinstallaties
Federatie van Onderlinge Verzekeringmaatschappijen in Nederland, oktober 2005
versie: 14 oktober 2005
Voorwoord
Voorkomen is beter dan genezen. Dit bekende gezegde is ook van toepassing bij het omgaan met mestverwerkinginstallaties: schade die hierbij wordt geleden, leidt in veel gevallen tot persoonlijk leed en tot verstoring van de continuïteit van het bedrijf. Dat kan lang niet altijd met geld worden goedgemaakt. Daarom is preventie belangrijk. Dit document beoogt van dienst te zijn bij het optimaliseren van de mogelijkheden op het gebied van preventie. Met preventiemaatregelen neemt de kans op schade af. Verzekeraars hebben ook een belang bij goede preventie; hoe lager de schadelast is, hoe beter het resultaat. Bij onderlinge verzekeraars werkt dit door in zo laag mogelijke premies. Wat niet hoeft te worden uitgekeerd, hoeft ook niet in premies te worden berekend! Daarvan hebben alle verzekerden bij onderlinge verzekeraars voordeel. Dit document is gemaakt onder auspiciën van de Federatie van Onderlinge Verzekeringmaatschappijen in Nederland (FOV)*, het overkoepelende orgaan van onderlinge (coöperatieve) verzekeraars. Onderlinge verzekeraars besteden van oudsher veel aandacht aan preventie met het doel schade te voorkomen waardoor ongerief bespaard blijft. Dit document is tot stand gekomen door de inspanningen van verschillende experts van agrarische verzekeringsmaatschappijen. Hoewel de uiterste zorg is besteed aan de vervaardiging van dit document, aanvaardt de FOV geen aansprakelijkheid voor eventuele schade die voortvloeit uit het treffen van maatregelen zoals die zijn vermeld in dit document. Technische Commissie Schadepreventie van de FOV, oktober 2005
*
Zie adressenlijst 2
Inhoud
Pagina
Voorwoord
2
Inleiding
4
1. 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
Algemeen Toepassingsgebied Begrippen Technisch schema van een agrarische biogasinstallatie De eigenschappen van biogas Gevaren Het verkrijgen van een vergunning
2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8
Bouwelementen Algemeen Vergistingtank Mestopslag Gashouder Veiligheidzones Opwekking van gas Gasleidingen Appendages, veiligheidsvoorzieningen en door gas in beweging gezette componenten
10 10 10 11 11 12 16 16
Opstelruimtes Gasgestookte verwarminginstallaties
19
3.2
Warmtekrachtkoppelinginstallaties (WKK)
19
4.
Werking
20
5.
Brandveiligheid
21
3. 3.1
5 5 5 6 6 7 7
17
19
Aanhangsels 1. Ingebruikname van een biogasinstallatie 22 2. Leveringsovereenkomst 3. Voorbeeld van een gebruiksaanwijzing voor een biogasinstallatie (normaal gebruik) 4. Voorbeeld van een bedrijfsverslag 5. Voorbeeld van een gebruiksaanwijzing voor een biogasinstallatie (wat te doen bij storingen) 6. Een biogasinstallatie buiten bedrijf stellen
27
Adressen
28
23 24 25 26
3
Inleiding
Midden jaren negentig hadden Nederland en haar buurlanden te kampen met enorme mestoverschotten. In het buitenland werd de mogelijkheid bedacht deze mestoverschotten aan te wenden voor de aanmaak van energie. Het proces noemt men mestverwerking. Na verwerking blijft een homogeen product over waarvan de bemestingswaarde gelijk is aan de waarde voor aanvang van de verwerking. In vooral Denemarken en Duitsland - en in mindere mate tevens in België en Frankrijk - nam de bouw en het gebruik van agrarische biogasinstallaties eind jaren negentig een hoge vlucht. In Nederland werden eind jaren negentig de eerste centrales gebouwd. Op basis van de hiervoor genoemde buitenlandse ontwikkelingen heerste de verwachting dat ook hier veel mestverwerkingcentrales gebouwd zouden gaan worden. Het gebruik van deze installaties is - omdat er sprake is van gassen die zwaarder zijn dan lucht - niet risicoloos: zo zijn gevaren als brand, explosie en verstikking niet denkbeeldig. Vanwege de reële kans op deze en andere gevaren, is het belangrijk dat bij de bouw van dit soort installaties zorgvuldigheid in acht wordt genomen. Zowel de bouw van, maar vooral het gebruik van mestverwerkinginstallaties leidt tot risico’s, die voorheen niet bekend waren. Ten behoeve van onderzoek naar en studie van dit voor verzekeraars nieuwe risico werd binnen de FOV een nieuwe werkgroep geformeerd, de commissie Landelijk MestVerwerkingsOverleg (LMVO). Deze werkgroep ging eind 2001 van start met een inventarisatie van de verschillende manieren van mestverwerking. Dit zijn de volgende: 1) Vergisten
3) Verbranden
5) Indikken
2) Vergassen
4) Drogen
6) Scheiden
7) Direct composteren 8) Algenvijvers
Van deze acht processen zijn de eerste vier brandgevaarlijk, reden voor de commissie om alleen hieraan aandacht te besteden. In de praktijk bleek voorts dat voornamelijk mestvergistingcentrales werden gebouwd en niet of nauwelijks verbranding- , vergassingen mestdrooginstallaties. De commissie heeft zich daarom gericht op het proces van mestvergisting. In 2002 en in 2003 werden Duitse documenten vertaald (van het Bundesverband für landwirtschaftliche Berufsgenossenschaften e. V.), bestudeerd en afgestemd op de Nederlandse situatie. Het resultaat is het navolgende document. Met biogasinstallatie en mestvergistinginstallatie wordt hetzelfde bedoeld.
4
1
Algemeen Dit document is opgesteld met de bedoeling adviesbureau’s, uitvoerende firma’s en gebruikers veiligheidstechnische hulp te bieden bij de bouw en het gebruik van biogasinstallaties. Bijzondere aandacht wordt geschonken aan de belangrijkste voorschriften en de regelgeving met betrekking tot het installeren en exploiteren van deze installaties.
1.1
Toepassingsgebied Deze veiligheidsregels worden toegepast bij de bouw van agrarische biogasinstallaties die met een bedrijfsdruk tot 0,1 bar werken. Afwijkingen van de veiligheidsregels zijn alleen dan toegestaan als er gelijkwaardige oplossingen beschikbaar zijn. Uiteraard is de normale wet- en regelgeving van toepassing.
1.2
Begrippen
Biogasinstallatie Mest Vergistingtank Gashouder Mestopslag Machineruimte
WKK Veiligheidszone
Veiligheidsafstand Zones Gasopwekking Gaskoepel
Installatie bedoeld voor het opwekken, opslaan en benutten van biogas. Het gas komt voort uit de vergisting van organische stoffen. Ter vergisting bedoelde organische stoffen. Tank waarin de microbiologische afbraak van de mest plaatsvindt. Houder waarin het biogas tussentijds wordt bewaard. Tank en foliebassin waarin mest en vloeibare mest worden opgeslagen. Ruimte waarin installaties voor de reiniging, het transport en de verwerking van biogas worden opgesteld, inclusief de bijbehorende besturing- en regelapparatuur. Warmtekrachtkoppeling voor de opwekking van elektrische stroom en warmte. Zone rondom de installatie waarin zowel onder normale omstandigheden als bij storingen rekening moet worden gehouden met het ontstaan van een explosieve atmosfeer. Afstand tussen gevaarbronnen en gebouwen / openbare wegen. Zone waarin explosiegevaar dreigt, volgens NPR 7910-1. Installaties voor de reiniging en ontwatering van biogas. Bovenstuk dat op gistingtanks wordt geplaatst en waarin het biogas verzameld wordt.
5
1.3
Technisch schema van een agrarische biogasinstallatie
Vereiste bouwdelen
2 Over- en onderdrukbeveiliging 3 4 Afsluitventiel (hoofdafsluiter gas) 5 7 Vlamdover 6 8 Magneetklep voor gas (gasklep) 9 /10 Combinatie gasmotor met generator 11 Condensaftap 12 Noodstop
1.4
Optionele bouwdelen
Ontzwaveling Gasfilter Gasmeter
Eigenschappen van biogas Biogas bestaat voornamelijk uit methaan (50 tot 80%), kooldioxide (20 tot 50%), zwavelwaterstof (0,01 tot 0,4%) en sporen van ammoniak, waterstof, stikstof en koolmonoxide. Ook moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van zwevende deeltjes. De bijzondere samenstelling van biogas leidt ertoe dat het gas in de open lucht niet opstijgt maar juist daalt of blijft hangen: biogas is 6
zwaarder dan lucht. Dit maakt biogas zo gevaarlijk want de kans op verstikking is hierdoor aanmerkelijk groter. Voorbeeld: methaan 60 %, kooldioxide 38 %, restgassen 2 %.
Warmtegevend Vermogen Dichtheid
Biogas
Aardgas Propaan Methaan Waterstof
kWu/m3
6
10
26
10
3
kg/m3
1,2
0,7
2,01
0,72
0,09
0,9
0,54
1,51
0,55
0,07
700
650
470
650
585
m/s
0,25
0,39
0,42
0,47
0,43
%
6 - 12
5 - 15
2 - 10
5 – 15
4 - 80
m3/m3
5,7
9,5
23,9
9,5
2,4
Dichtheidsverhouding t.o.v. lucht Ontbrandingtemperatuur oC Max. snelheid vlamfront in de lucht Ontbrandinggrenzen, gas in lucht Theoretisch benodigde lucht
1.5
Gevaren Bij het gebruik van biogas in agrarische biogasinstallaties kunnen de volgende gevaren en risico’s optreden: • • • • • • •
1.6
levensgevaar door verstikking in niet-geventileerde ruimten en tanks; explosie van een ontvlambaar gas-/luchtmengsel; ontstaan van branden; bevriezen van gas- en substraat*leidingen; condensvorming, vooral door het afkoelen van met water verzadigd gas; corrosie door agressieve bestanddelen in het gas, zoals ammoniak en zwavelwaterstof; verstopping van leidingen, vooral gas- en substraatleidingen.
Het verkrijgen van een vergunning Bij het opstellen van een biogasinstallatie moet rekening worden gehouden met de bouwvoorschriften, de Arbowet, de Wet Milieubeheer en de ATEXrichtlijnen die van kracht zijn geworden op 1 juli 2003. Afhankelijk van de aard en de omvang van de geplande installatie, moeten in het kader van deze wetten en voorschriften verschillende procedures ter verkrijging van de benodigde vergunningen worden doorlopen. Bij installaties waarvoor geen vergunningen vereist zijn, moeten wel de van toepassing zijnde technische voorschriften worden nagekomen.
*
uitvergiste mest 7
1.6.1
Procedure aanvraag bouwvergunning
1.6.1.1
Nieuwbouw van een biogasinstallatie Een bouwvergunning moet worden aangevraagd voor alle bouwkundige installaties, zoals: • • • •
1.6.1.2
gistingtank; opstellingsruimte voor de gashouder; tank voor de opslag van gas; opstellingsruimte voor de warmtebron / warmtekrachtkoppeling (WKK), enz.
Inbouw van de biogasinstallatie in bestaande gebouwen Voor de inbouw van delen van een biogasinstallatie (uitsluitend de WKKinstallatie) in reeds bestaande gebouwen is een bouwvergunning vereist indien met betrekking tot het nieuwe gebruik van het bouwkundige gebouw verdergaande voorschriften gelden dan voor het huidige gebruik.
1.6.2
Arbowetgeving
1.6.2.1
Drukvatverordening De verordening met betrekking tot drukvaten strekt zich alleen uit tot drukvaten met een bedrijfsoverdruk van meer dan 0,5 bar.
1.6.2.2
Verordeningen met betrekking tot elektrische installaties in ruimtes met explosiegevaar zijn vastgelegd in een aantal normen: • • • • • • •
NEN 1010 NEN 3140 NEN-EN-IEC 60079-10 NEN-EN-IEC 60079-14 NEN-EN-IEC 60079-17 NPR 7910-1 (Zone-indeling) ATEX-richtlijnen
Deze verordeningen gelden voor het opstellen en exploiteren van elektrische installaties in ruimtes met explosiegevaar. Een explosieve atmosfeer kan vooral optreden: • • • •
in ruimtes waar gas wordt opgeslagen of opgewekt, of in vertrekken die met dergelijke ruimtes in verbinding staan; in kanalen en verzamelbakken; in het inwendige van apparaten, tanks en leidingen die biogas bevatten; in zones waaruit bedrijfsmatig gas kan ontsnappen, bijvoorbeeld bij overdrukleidingen, bij mest- en gastanks, aftapopeningen e.d.
De voorgeschreven keuringen vóór ingebruikname, zowel als periodieke keuringen, vloeien voort uit de hierboven genoemde normen.
8
1.6.2.3
Indeling van de zones volgens NPR 7910-1 Explosiegevaar dreigt in gebieden waar ten gevolge van plaatselijke en bedrijfsmatige verhoudingen een gevaarlijke, mogelijk explosieve atmosfeer op kan treden. Deze gebieden met explosiegevaar worden naargelang de kans dat er een gevaarlijke, mogelijk explosieve atmosfeer kan ontstaan, in zones ingedeeld. Voor zones waarin dit gevaar kan ontstaan, gelden de volgende klassen:
Zone 0
Zone 1
Zone 2
Omvat gebieden waarin voortdurend of gedurende lange tijd een gevaarlijke, explosieve atmosfeer kan ontstaan door gas, dampen of nevel. Omvat gebieden waarin er rekening mee moet worden gehouden dat er incidenteel een gevaarlijke, explosieve atmosfeer kan ontstaan door gas, dampen of nevel. Omvat gebieden waarin er slechts zelden, en dan nog slechts gedurende korte tijd, rekening mee moet worden gehouden dat een gevaarlijke, explosieve atmosfeer kan ontstaan door gas, dampen of nevel.
Aangezien in de directe omgeving rondom gasaansluitingen op gashouders en rondom de monding van afblaasleidingen een explosieve atmosfeer kan ontstaan, is de NPR 7910-1 van toepassing op mestvergistinginstallaties.
9
2
Bouwelementen
2.1
Algemeen
2.1.1.
Boven de grond en in de open lucht opgestelde delen van de biogasinstallatie moeten zijn voorzien van een goede fundering. Ze moeten zodanig opgesteld worden dat ze goed toegankelijk zijn. Voldoende stabiliteit moet eveneens zijn gewaarborgd.
2.1.2
Teneinde het optreden van potentiaalverschillen te voorkomen, moeten alle elektrisch geleidende delen van de installatie deugdelijk met elkaar (equipotentiaalvereffening) en met een gemeenschappelijke aardleiding worden verbonden.
2.1.3
Gastransporterende delen van de biogasinstallatie moeten tegen chemische invloeden en mechanische beschadiging worden beschermd (bijvoorbeeld beveiliging tegen botsingen en / of vandalisme).
2.2
Vergistingtank
2.2.1
Thermische isolatie De thermische isolatie van vergistingtanks moet vervaardigd zijn van onbrandbaar materiaal (steenwol, glaswol).
2.2.2
Mangaten Mangaten dienen afmetingen te hebben conform de geldende voorschriften: NEN-EN 547-1.:1997 Veiligheid van machines. Menselijke lichaamsafmetingen. Deel 1: Principes voor de bepaling van de vereiste afmetingen van toegangsopeningen in machines voor het gehele lichaam. NEN-EN 547-2.:1997 Veiligheid van machines. Menselijke lichaamsafmetingen. Deel 2: Principes voor de bepaling van van de vereiste afmetingen van toegangsopeningen. Moet de opslagruimte voor onderhoud en reparatiewerkzaamheden toegankelijk zijn, dan moet voor voldoende ventilatie worden gezorgd.
2.2.3
Elektrische installaties Elektrische installaties in de vergistingtanks zijn niet toegestaan. Dit betekent dat verlichting evenmin is toegestaan!
2.2.4
Veiligheidsvoorzieningen Vergistingtanks moeten zijn uitgerust met een drukbeveiliging die voorkomt dat de binnendruk ontoelaatbaar verandert. 10
In de vergistingtank moet ervoor worden gezorgd dat de vulstand niet wordt overschreden, waarbij bijvoorbeeld vergiste mest via een overloop vorstvrij naar de mestopslag wordt teruggeleid. 2.3
Mestopslag Voor de bouw van bassins moet worden voldaan aan de regelgeving volgens Besluit mestbassins milieubeheer, BRM 1990, HBRM 1991 en de Richtlijnen Mestbassins 1992.
2.4
Gashouder
2.4.1
Lage-drukhouder (druk tot 0,1 bar) Gashouders moeten in overeenstemming met de onderstaande vereisten gasdicht zijn, tegen druk bestand, biogas- , UV- en temperatuurbestendig zijn. Bij de keuze van materialen moet - met name met betrekking tot kunststoffen folies - aan de volgende eisen worden voldaan:
•
scheurvastheid minimaal 500 N / 5 cm (de folie moet een belasting van 50 Newton op een strookje van 5 centimeter kunnen weerstaan); gasdoorlaatbaarheid, toegespitst op methaan: 1.000 cm3 / m2 / d / bar
•
(de folie mag 1 liter gas doorlaten per vierkante meter, per dag en per bar druk); temperatuurbestendigheid van - 30o C tot + 50o C.
•
Vrijliggende gaszakken moeten tegen mechanische beschadiging (bijvoorbeeld aanrijding, vandalisme) worden beschermd. Aan deze eis wordt voldaan als bijvoorbeeld een omheining rondom de gaszak wordt opgesteld. Bij een afstand van minder dan 0,85 meter moet de omheining fijnmazig zijn uitgevoerd. De omheining moet een hoogte hebben van minimaal 1,5 meter. Lage-druktanks moeten voorafgaand aan ingebruikname op hun dichtheid worden gecontroleerd. 2.4.2
Veiligheidsvoorzieningen Door middel van continu werkzame veiligheidsvoorzieningen moet worden voorkomen dat de binnendruk ontoelaatbaar verandert.
2.4.3
Gasopslagruimtes Gasopslag moet altijd buiten plaatsvinden en mag nooit in een gebouw.
11
2.5
Veiligheidzones
2.5.1
Eisen Aangezien in de nabijheid van gashouders en gistingtanks rekening moet worden gehouden met explosiegevaar van gas-/luchtmengsels, dienen Veiligheidzones in acht te worden genomen. In de veiligheidszone moeten maatregelen worden getroffen tegen vonkvorming en moet een verbod op vuur en roken worden ingesteld. Kelderopeningen zijn in de veiligheidszone niet toegestaan. Veiligheidzones moeten met behulp van bordjes worden aangeduid, bijvoorbeeld:
Biogasinstallatie Explosiegevaar Open vuur en roken in een straal van …* meter verboden * aantal meter te ontlenen aan tabellen Veiligheidzones conform § 2.5.2 hierna.
2.5.2
Vaststelling van de afmetingen van de veiligheidszone De volgende afstanden gelden voor een gebied in zone 2 (zie 1.6.2.3 op bladzijde 9):
2.5.2.1
Vaste tanks boven de grond Hiertoe behoren ook folietanks in vaste opslagtanks en opstelruimtes, bijvoorbeeld in vroegere voedersilo’s of containers.
Gasvolume in m3 per tank Veiligheidzone in meter Veiligheidszone in meter
tot 5
meer dan 5 tot 100
meer dan 100 tot 500
meer dan 500 tot 5.000
1,5
3
5
10
3
6
10
20
Gebruikt materiaal voor de buitenwanden Buitenwanden van niet-brandbare bouwstoffen Buitenwanden van brandbaar bouwmateriaal
12
2.5.2.2
Onderaardse tanks Veiligheidzones rondom appendages en openingen:
Gasvolume in m3 per tank Veiligheidzone in meter
2.5.2.3
tot 10
meer dan 10 tot 100
meer dan 100 tot 500
meer dan 500 tot 5.000
1,5
3
5
10
Ballon- en kussenreservoirs Vrijliggende ballon- en kussenreservoirs uit kunststoffen folies:
Gasvolume in m3 per tank Veiligheidzone in meter
2.5.2.4
tot 10
meer dan meer dan meer dan meer dan 10 tot 100 100 tot 500 tot 1.000 tot 500 1.000 2.000
3
6
10
15
20
Folietanks in de gistingtank
Gasvolume in m3 per tank Veiligheidzone in meter
tot 100
meer dan meer dan 100 tot 500 500 tot 1.000
meer dan 1.000 – 5.000
2
3
10
5
13
2.5.3
Veiligheidwand De veiligheidafstand kan door een brandwerende wand worden gereduceerd. Deuren in brandwerende wanden moeten ook brandwerend en zelfsluitend zijn. Uitleg bij tekening hieronder: drie voorbeelden van hoe de veiligheidwand moet worden geplaatst waarbij er sprake is van verschillende veiligheidafstanden. Deze staan in de tekening aangeduid met de letter “a”: zie voor de toe te passen afstandmaten verder in 2.5.2.1 tot 2.5.2.4. In voorbeeld 2 is “a”gesplitst in “a1” en “a2”: samen vormen ze de afstand “a”. voorbeeld 1: geen veiligheidwand voorbeeld 2: gebruik van een veiligheidwand tussen houder en gebouw voorbeeld 3: veiligheidwand direct tegen gebouw
14
2.5.4
Afmetingen van de veiligheidszone De veiligheidszone strekt zich uit tot een punt waar gas kan vrijkomen, met een hellingshoek van 45o naar boven (zie figuur). Zie voor de veiligheidszone van “a” de afstandsmaat in § 2.5.2.1 tot en met 2.5.2.4.
15
2.6
Ontzwaveling van gas
2.6.1
Ontzwaveling met ijzerhoudende massa’s of absorptiekool Wordt biogas door middel van ijzerhoudende massa’s of absorptiekool ontzwaveld, dan bestaat het gevaar dat deze massa’s bij het regenereren oververhit raken. Om dit te voorkomen moeten de veiligheidsinstructies van de fabrikant altijd worden opgevolgd. De installatie mag uitsluitend buiten worden opgesteld.
2.6.2
Ontzwaveling door toevoeging van lucht in ruimtes met gistingtanks De luchtdoseerpomp dient zodanig te worden ingesteld dat de pomp ten hoogste een volumestroom van 12% van het in dezelfde ruimte geproduceerde biogas transporteert.
2.7
Gasleidingen
2.7.1
Gastransporterende leidingen moeten worden uitgevoerd conform algemeen geldende technische regels. De dikte van de gasleidingen moet kunnen worden aangetoond. Gasleidingen moeten corrosiebestendig zijn en uiteraard bestand tegen de vloeistoffen / gassen die door de buis getransporteerd worden. Bestendig zijn bijvoorbeeld buizen uit staal, verzinkt staal, edelstaal, polyethyleen en PVC. Let op: koper is niet bestand tegen biogas, terwijl messing en tombak (legering van koper en zink) zich volgens de ervaring als geschikt hebben bewezen.
2.7.2
In het algemeen moeten stalen buisleidingen worden toegepast. Kunststoffen leidingen kunnen bij ondergrondse plaatsing als aansluitleiding van de folietank en de vergistingtank worden gebruikt. Kunststoffen leidingen moeten tegen mechanische beschadiging worden beschermd.
2.7.3
Mechanische beschadigingen ten gevolge van verzakkingen (b.v. bij geveldoorvoeringen) kunnen door middel van daartoe geschikte doorvoeringen en corresponderende aansluitingen worden voorkomen.
2.7.4
Bij vochtig gas moeten de gasleidingen vorstvrij worden aangelegd. Afvoerbuizen voor condens moeten eveneens vorstvrij zijn en zodanig geconstrueerd dat ze optimaal kunnen functioneren.
2.7.5
Op de gasleidingen moet worden aangegeven welke stof ze transporteren en wat de stroomrichting is.
16
2.8
Appendages, veiligheidsvoorzieningen en door biogas in beweging gezette componenten
2.8.1
Appendages, veiligheidsvoorzieningen en door gas in beweging gezette componenten moeten conform algemeen geldende technische regels vorstvrij worden ingebouwd en op dichtheid worden gecontroleerd. Alle moeten technisch dicht, biogas-, corrosie- en drukbestendig zijn.
2.8.2
Het moet mogelijk zijn appendages vanuit een veilige positie te bedienen. Appendages voor het afnemen van gas moeten zijn beveiligd tegen onbevoegd of onbedoeld openen.
2.8.3
Condensafscheiders en veiligheidsvoorzieningen moeten altijd toegankelijk zijn. Open expansievaten in over- en onderdrukbeveiligingen en in condens- en vuilafscheiders moeten gemakkelijk en zonder gevaar kunnen worden gecontroleerd op een voldoende vloeistofniveau en moeten gemakkelijk onderhouden kunnen worden. Open expansievaten moeten zijn voorzien van een waterslot zodat de vloeistof niet kan vrijkomen maar automatisch terugstroomt als de gasdruk (weer) nominaal is. De uitloop van het waterslot moet boven de nok van het dak uitsteken. Het waterniveau in het waterslot moet regelmatig worden gecontroleerd.
2.8.4
Vloeistofsluitingen als veiligheidsvoorziening moeten zodanig worden aangelegd dat de functionele vloeistof bij over- en onderdruk vanzelf weer terugvloeit. In de toevoerleiding naar de over- en onderdrukbeveiliging mag zich geen afsluitmogelijkheid bevinden. Over- en onderdrukbeveiligingen moeten vorstbestendig zijn geconstrueerd (b.v. door ze vorstvrij onder de vloer aan te leggen of door toepassing van vorstvrije functionele vloeistoffen).
2.8.5
Installaties die gas verbruiken, zoals stookketels en WKK-installaties, moeten zijn voorzien van vlamdovers. Er mogen alleen toegestane appendageconstructies worden toegepast.
17
2.8.6
Rangschikking van de over- en onderdrukleidingen.
2.8.6.1
Vergistingtanks en gashouders moeten met continu werkende veiligheidsvoorzieningen zijn uitgerust die een ontoelaatbare verandering van de binnendruk tegengaan. Opmerking: Veiligheidsvoorzieningen kunnen ondoelmatig worden, bijvoorbeeld door stroefheid ten gevolge van vervuiling en roestvorming, door verstopping en bevriezing. Deze moeten daarom regelmatig worden gecontroleerd op hun werking en tevens regelmatig worden schoongemaakt. Een verandering van druk kan teweeg worden gebracht: • •
2.8.6.2
doordat gas wordt geproduceerd dat niet wordt afgenomen; door toe- of afvoer van gas respectievelijk mest doorpompen.
De afblaasleidingen van de over- en onderdrukbeveiligingen moeten: • •
boven het dak uitmonden als de installatie in een schuur is geplaatst in het geval van een buitenopstelling minimaal 3 meter boven de vloer uitmonden en minimaal 5 meter van gebouwen en verkeerswegen verwijderd zijn. De zone van 1 meter rondom de monding van de afblaasleiding komt overeen met zone 1 volgens de NPR 7910-1.
Het afblazen van biogas bij storingen aan gasverbruikende installaties is beperkt toegestaan. Indien de te verwachten hoeveelheden gas groter worden dan 20 m3/u, dan moet een extra gasverbruikende installatie aanwezig zijn die de afblaashoeveelheid tot de toegestane waarde terugbrengt. Dit kan zijn een gasbrander of een gasfakkel. De verbrandingsgassen van de gasfakkel moeten: • •
boven een dak worden afgevoerd of afgevoerd worden door een rookgasafvoerkanaal dat minimaal 5 meter van gebouwen en verkeerswegen verwijderd is en waarvan de monding zich minstens 3 meter boven de grond bevindt.
18
3.
Opstelruimtes
3.1
Gasgestookte verwarmingsinstallaties Ten aanzien van opstelruimtes van biogasketels gelden de technische regels voor gasgestookte installaties (NEN 3028).
3.2
Warmtekrachtkoppelinginstallaties (WKK)
3.2.1
Opstelling in nevengebouwen zonder verblijfsruimtes
3.2.1.1
Opstellingsruimtes moeten een hoogte hebben van minimaal 2 m en zodanig zijn gedimensioneerd dat de WKK naar behoren geïnstalleerd, geëxploiteerd en onderhouden kan worden. Aan deze voorwaarde wordt in de regel voldaan wanneer de WKK aan drie kanten toegankelijk is. Deuren moeten in de vluchtrichting opendraaien.
3.2.1.2
Vloersifons moeten zijn voorzien van olieafscheiders. Als alternatief kan een opvangbak onder de motor worden geplaatst die dusdanig groot is dat deze de totale hoeveelheid motorolie kan bevatten.
3.2.1.3
Opstellingsruimtes moeten zijn voorzien van niet afsluitbare openingen voor de toe- en afvoer van lucht om een diagonale ventilatie te garanderen. Hiertoe moet de luchttoevoeropening nabij de vloer en de ontluchtingsopening in de tegenoverliggende muur nabij het plafond worden aangebracht. Methaangas kan zowel zwaarder zijn als lichter dan lucht: daarom moet er zowel aan de onderkant als aan de bovenkant een detector aanwezig zijn: breng deze kruiselings aan ten opzichte van de luchttoe- en afvoer. Aan de zijde waar de luchttoevoeropening nabij het plafond is aangebracht moet aan de onderzijde een methaangasdetector worden aangebracht; Aan de zijde waar de luchttoevoeropening nabij de vloer is aangebracht moet aan de bovenzijde een methaangasdetector worden aangebracht; Als een van de detectoren een alarmmelding geeft, moet de biogasinstallatie onmiddellijk worden uitgeschakeld. Daarna moet het in de installatie nog aanwezige gas worden afgeblazen of afgefakkeld. Opmerking: de vrije minimale doorsnede “A” van de luchttoevoer/ontluchtingsopening is te berekenen aan de hand van de volgende formule: A = 10 P + 175
A = vrije doorsnede, cm2 P = maximaal, door de generator vereist opgenomen vermogen, kW Voorbeeld: 22 kW el = 395 cm2 30 kW el = 475 cm2
3.2.1.4
De WKK moet op elk gewenst moment kunnen worden uitgeschakeld door een schakelaar aan de buitenzijde van de opstellingsruimte. De schakelaar moet duidelijk en blijvend zijn gemarkeerd met de tekst “Noodstop WKK”.
3.2.1.5
Het moet mogelijk zijn de gastoevoer naar de WKK aan de buitenzijde van de opstellingsruimte te onderbreken. 19
3.2.1.6
De beveiliging van de elektrische bedrijfsmiddelen moet in overeenstemming zijn met de zone-indeling (NPR 7910-1) maar tenminste conform NEN 1010 beschermingsgraad IP 54 (stofvrij en spatwaterdicht).
3.2.2
In woningen mogen geen WKK’s worden opgesteld.
20
4
Werking Voor de ingebruikname moet de handleiding aanwezig zijn (zie voorbeeld in Aanhangsel 1). De installatie mag uitsluitend in gebruik worden genomen door adequaat opgeleid en bevoegd personeel, dat zich garant stelt voor de technische deugdelijkheid (voor bijvoorbeeld de gasinstallatie en de elektrische installatie). Dienovereenkomstige verklaringen moeten schriftelijk door dat personeel worden afgegeven (zie opleveringsmodel conform Aanhangsel 2). De exploitatie en het onderhoud van biogasinstallaties mogen alleen worden toevertrouwd aan vakbekwame, met het werk vertrouwde personen. Iedereen moet zich houden aan de gebruiksaanwijzingen en de veiligheidsinstructies (zie Aanhangsel 3). Het is verplicht een logboek bij te houden (zie Aanhangsel 4). In dit logboek moeten alle dagelijkse metingen, controle- en onderhoudswerkzaamheden alsmede optredende storingen worden geregistreerd. Bij storingen aan de gasverbruikende installaties moet de gasproductie van de installatie door middel van passende maatregelen worden verminderd zodat de afgeblazen hoeveelheid biogas zoveel mogelijk wordt gereduceerd. Passende maatregelen voor de verkleining van de gasproductie zijn bijvoorbeeld: • •
het onderbeken van de mesttoevoer; het blokkeren van de warmtetoevoer naar de vergistinginstallatie.
Bij storingen en bij het buiten werking stellen van de biogasinstallatie moet de procedure als omschreven in Aanhangsels 5 en 6 worden uitgevoerd.
21
5.
Brandveiligheid
5.1
Aan de buitenkant van het bedrijfsgebouw moet duidelijk zichtbaar een functionerende poederbrandblusser zijn bevestigd met een inhoud van minimaal 9 kg poeder, geschikt voor brandcategorieën A, B en C. Brandblussers moeten jaarlijks gecontroleerd worden door een REOBerkend bedrijf. Omdat de blusser aan de buitenzijde van het gebouw hangt, is het raadzaam te zorgen voor een beschermkap zodat de blusser is beschermd tegen weersinvloeden.
5.2
Door middel van duidelijk zichtbare borden moet het rookverbod binnen de Veiligheidzones kenbaar worden gemaakt.
22
Aanhangsel 1 Ingebruikname van de biogasinstallatie (eerste opstart)
1.
De lege vergisters zijn aanvankelijk van het gaswinningsysteem afgesloten.
2.
De vergisters staan via de over- en onderdruk in verbinding met de buitenlucht.
3.
Tijdens de opstartfase moet ervoor worden gezorgd dat de toevoer naar de gasopslag is afgesloten.
4.
De vergisters moeten binnen een zo kort mogelijke tijd met zoveel mogelijk mest worden gevuld.
5.
Opwarmen van de mest.
6.
Gedurende het opstarten/opwarmen van de installatie mag deze niet worden bijgevuld.
7.
De gassen die ontstaan bij het opstarten van het gistingsproces, ontsnappen via de gasoverdrukbeveiliging in de buitenlucht.
8.
Voordat de installatie in gebruik wordt genomen, moet de gaszak zijn ontlucht.
9.
Als de kwaliteit van het biogas aan de normen voldoet, wordt de WKK in werking gesteld. De WKK zuigt het gas zelfstandig uit de gashouder. De vlamdover moet zo dicht mogelijk bij de gasmotor zijn ingebouwd.
23
Aanhangsel 2
Voorbeeld opleveringsmodel:
Datum:
Exploitant:
Plaats:
Fabrikant:
Plaats:
Datum ingebruikname: Mest: Hoeveelheid: Inhoud gisttank: Type gistingtank: Gasopslaggrootte: Type gashouder: Maximale bedrijfsdruk: maximaal toegestaan is 0,35 bar Bouwtechnische uitvoering: Veiligheidsvoorzieningen: Over-/onderdrukbeveiliging: Aanspreekdruk: Vlamdover: Condensatiepotten: Ontzwavelingssysteem: Veiligheidsafstanden: Ventilatiesystemen: Verslag, gasleidingkeuring: Verslag, gasopslagkeuring: Gebruiksaanwijzing: Opmerkingen: Overige afwijkingen: Bijzondere voorwaarden:
Gebreken: Gebreken:
Afwijking:
Controleur (stempel/handtekening}
Exploitant (stempel/handtekening)
Datum: Datum:
24
Aanhangsel 3 Voorbeeld van een gebruiksaanwijzing voor een biogasinstallatie (dagelijks gebruik) Los van deze voorbeeldhandleiding dient men de gebruiksaanwijzingen van de fabrikant van de afzonderlijke onderdelen in acht te nemen.
Gistingtank/Gashouder: – minimaal eenmaal per dag gelijkmatig vullen; – gistingstemperatuur bewaken (thermometer regelmatig kalibreren); – roerintervallen zodanig kiezen dat zich geen drijvend vel/bezinksellaag vormt; – bij het vullen en leegmaken op drukveranderingen letten; – vulstanden in de over- en onderdrukleiding en in de condensseparators regelmatig controleren
Verwarming: – controle van de veiligheidsvoorzieningen
Machineruimte en WKK: – veiligheidsvoorzieningen regelmatig controleren; – ventilatiesysteem nazien; – motor en leidingen op lekkages controleren
Elektrotechniek: – leidingen op beschadigingen nalopen
Gistingsleidingen en afsluiter: – mechanische delen regelmatig testen op soepele werking; – afsluiters zodanig installeren dat deze kunnen worden vastgezet; – bij alle toe- en afvoerleidingen controleren of de procestechnisch voorgeschreven stroom mest / substraat wordt gehandhaafd; – substraat nooit zonder toezicht laten stromen (kans op overlopen, ontoelaatbare over- /onderdruk in de gistingtank!)
Pompen en mixer: – instructies van de fabrikant opvolgen
Persoonlijke veiligheid: Let op: Het gevaar van verstikking voor mensen bij het binnentreden van een biogasinstallatie is zeer reëel en hiervoor moet dan ook heel duidelijk met stickers / borden voor gewaarschuwd worden. Verder moet de installatie deugdelijk zijn afgesloten voor buitenstaanders. Is het, om welke reden dan ook, noodzakelijk dat de installatie wordt betreden, dan moet de ruimte overvloedig worden geventileerd en moet worden vastgesteld dat er geen sprake meer is van een verstikkende atmosfeer. Bovendien mag de installatie nooit alleen worden binnengegaan: er moet altijd iemand anders worden gewaarschuwd die in de onmiddellijke nabijheid blijft.
25
Aanhangsel 4 Voorbeeld van een logboek
Datum
Gasmeter Gasverstand m3 bruik m3
Bedrijfsuren
Gisttemp Mest. toevoer oC kg
Onderhoud
Bijz. voorvallen
26
Aanhangsel 5 Voorbeeld van een gebruiksaanwijzing voor een biogasinstallatie (wat te doen bij storingen). Los van deze voorbeeldhandleiding dient men zich te houden aan de gebruiksaanwijzingen van de fabrikant van de afzonderlijke onderdelen. Ruimte voor gasopslag: Let op: Het gevaar van verstikking voor mensen bij het binnentreden van een gasopslag is zeer reëel en hiervoor moet dan ook heel duidelijk met stickers / borden voor gewaarschuwd worden. Verder moet de gasopslag deugdelijk zijn afgesloten voor buitenstaanders. Is het, om welke reden dan ook, noodzakelijk dat de opslag wordt betreden, dan moet de ruimte overvloedig worden geventileerd en moet worden vastgesteld dat er geen sprake meer is van een verstikkende atmosfeer. Bovendien mag de gasopslag nooit alleen worden binnengegaan: er moet altijd iemand anders worden gewaarschuwd die in de onmiddellijke nabijheid blijft. Verwarming: – Pas op: bij het uitstromen van verwarmingswater bestaat verbrandingsgevaar! Machinekamer en WKK: – gastoevoer buiten de machinekamer afsluiten; – noodstopschakelaar buiten de machinekamer bedienen; – eventueel geforceerd ventileren (b.v. indien iemand gas ruikt); – bij gaslucht onder geen beding lichtschakelaars bedienen, open vuur vermijden en vonkvorming tegengaan (ontploffingsgevaar!) Elektrotechniek: – werkzaamheden aan elektrische installaties mogen alleen door een vakman worden uitgevoerd. Gistingsleidingen en afsluiter: – verstoppingen onmiddellijk verhelpen; – bij storing aan het pompsysteem: alle afsluiters sluiten nadat de pomp is stilgezet. Pompen en mixer: – stroomtoevoer onderbreken en schakelaar beveiligen tegen inschakeling door onbevoegden. Dit geldt vooral voor werkzaamheden in / bij de gisttank en gashouders! Kuilen en schachten: Let op: Het gevaar van verstikking voor mensen bij het binnentreden van kuilen en schachten is zeer reëel en hiervoor moet dan ook heel duidelijk met stickers / borden voor gewaarschuwd worden. Verder moeten kuilen en schachten deugdelijk zijn afgesloten voor buitenstaanders. Is het, om welke reden dan ook, noodzakelijk dat kuilen of schachten worden betreden, dan moet de betreffende ruimte overvloedig worden geventileerd en moet worden vastgesteld dat er geen sprake meer is van een verstikkende atmosfeer. Bovendien mogen kuilen en schachten nooit alleen worden binnengegaan: er moet altijd iemand anders worden gewaarschuwd die in de onmiddellijke nabijheid blijft.
27
Aanhangsel 6 De biogasinstallatie buiten bedrijf stellen 1.
De mesttoevoer naar de vergister onderbreken.
2.
Men kan de vergister betreden nadat deze voldoende is geventileerd.
28
Adressen FEDERATIE VAN ONDERLINGE VERZEKERINGMAATSCHAPPIJEN IN NEDERLAND (FOV)
Bundesverband für landwirtschaftliche Berufsgenossenschaften e. V.
Postbus 92 3980 CB Bunnik Telefoon Telefax E-mail Internet
Weißensteinstraße 70 - 72 34131 Kassel Telefoon 0561 - 93590 Telefax 0561 - 9359422
030 - 656 71 60 030 - 656 75 04
[email protected] fov.nl
http://www.lsv-d.de/verbaende/01blb/
MINISTERIE VAN VROM (Uitsluitend voor vragen m.b.t. Bouwbesluit en/of Wet Milieubeheer)
NEDERLANDS INSTITUUT VOOR BRANDWEER EN RAMPENBESTRIJDING (NIBRA)
Postbus 20951 2500 EZ Den Haag Telefoon 070 - 339 50 50 Fax 070 - 339 12 26 E-mail
[email protected] Internet minvrom.nl
Kemperbergerweg 783 6816 RW Arnhem Telefoon 026 - 3552400 Fax 026 - 3515051 E-mail
[email protected] Internet nibra.nl
GASTEC NV
NEN (NEDERLANDS NORMALISATIE INSTITUUT)
Postbus 137 7300 AC Apeldoorn Telefoon 055 - 539 33 73 Telefax 055 - 539 35 05 E-mail
[email protected] Internet gastech.nl
Vlinderweg 6 2623 AX Delft Telefoon Telefax E-mail Internet
015 - 269 03 90 015 - 269 01 90
[email protected] nen.nl
TNO Schoemakerstraat 97 2628 VK Delft Telefoon 015 - 269 69 00 Telefax 015 - 262 73 93 E-mail
[email protected] Internet tno.nl
29