FEDERALE POLITIE ALGEMENE DIRECTIE OPERATIONELE ONDERSTEUNING Directie van de nationale gegevensbank Dienst Beleidsgegevens
VEILIGHEIDSMONITOR 2004
Analyse van de federale enquête
Ellen VAN DEN BOGAERDE Isabelle VAN DEN STEEN
o.l.v. Patrizia KLINCKHAMERS Marc VANDENDRIESSCHE
Verantw. uitgever : Federale Politie - Directie van de nationale gegevensbank Fritz Toussaintstraat, 47 1050 Brussel
Inhoudstafel Inhoudstafel _________________________________________________________1 Inleiding ____________________________________________________________3 Hoofdstuk 1 : Methodologie van de enquête________________________________4 1.1. Historiek ______________________________________________________4 1.2. Een telefonische enquête _________________________________________6 1.3. De steekproef __________________________________________________6 1.4. De vragenlijst __________________________________________________7 1.5. Responsgraad __________________________________________________8 1.6. Profiel van de respondenten _____________________________________10 Hoofdstuk 2 : Buurtproblemen _________________________________________11 2.1. De buurtproblemen op federaal niveau ____________________________11 2.2. De buurtproblemen in de gewesten en provincies ___________________12 2.2.1. De buurtproblemen op niveau van de gewesten ____________________12 2.2.2. De buurtproblemen op niveau van de provincies ___________________13 Hoofdstuk 3 : De Onveiligheid _________________________________________14 3.1. De onveiligheidsgevoelens _______________________________________14 3.1.1. De evolutie van het onveiligheidgevoel doorheen de tijd_____________14 3.1.2. Evolutie van het onveiligheidgevoel doorheen de tijd, naar gewest_____15 3.1.3. Het onveiligheidgevoel naargelang de persoonlijke karakteristieken ___16 3.1.4. Het onveiligheidgevoel gekruist met andere variabelen______________17 3.2. Het mijdingsgedrag ____________________________________________19 3.2.1. Het mijdingsgedrag op nationaal en niveau van de gewesten _________19 3.2.2. Het profiel van de personen die mijdingsgedrag vertonen met betrekking tot het opendoen voor onbekenden ___________________________________20 3.3. Het ingeschat risico dat men slachtoffer wordt______________________21 3.4. Verdedigingsmiddel ____________________________________________22 Hoofdstuk 4 : Slachtofferschap _________________________________________23 4.1. De delicten op huishoudensniveau ________________________________23 4.2. De delicten op persoonsniveau ___________________________________26 4.3. Melding en aangifte ____________________________________________29 4.3.1. De Veiligheidsmonitor, een indicator voor het dark number __________29 4.3.2. Delicten op huishoudensniveau ________________________________29 4.3.3. Delicten op persoonsniveau ___________________________________32 Hoofdstuk 5: Laatste delict ____________________________________________35 5.1. Melding ______________________________________________________35 5.2. Tevredenheid met betrekking tot het politiecontact __________________36
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
1
Hoofdstuk 6 : De contacten tussen de bevolking en de politiediensten buiten het slachtofferschap _____________________________________________________37 6.1. Frequentie en aard van de contacten ______________________________37 6.2. Tevredenheid van de burgers over het contact met de politiediensten___38 Hoofdstuk 7 : Politiefunctioneren_______________________________________39 7.1. Globale waardering van het functioneren van de politie in België ______39 7.2. Wanneer de politiediensten goed werk leveren, is dat omdat : _________40 7.3. Globale waardering van het politiefunctioneren in de eigen zone of gemeente_________________________________________________________40 7.4. De kwaliteiten van de politie erkend tijdens de uitoefening van hun beroep _________________________________________________________________41 7.5. Belangrijkheid en evaluatie van de verschillende politietaken _________43 7.6. De wijkagent __________________________________________________43
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
2
Analyse van de federale Veiligheidsmonitor 2004
Inleiding Voorliggend rapport geeft de belangrijkste resulaten weer van de «Veiligheidsmonitor 2004», een grootschalige, federale bevolkingsenquête die werd verricht in het laatste semester van 2004. Deze enquête werd in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken uitgevoerd door de dienst Beleidsgegevens van de Directie van de Nationale Gevensbank, Directie van de Operationele Ondersteuning van de Federale Politie. Het is de vijfde afname van de enquête op federaal niveau. Sinds 1997 zijn de meeste resultaten vergelijkbaar doorheen de tijd, behalve enkele vragen die beperkt zijn gewijzigd in de vragenlijsten van 2000 en 2002 (cfr. leeswijzer). De Veiligheidsmonitor wordt ook uitgevoerd op lokaal niveau (gemeenten/politiezones). In 2004 werden lokale monitoren afgenomen in de 73 gemeenten met een veiligheidsen preventiecontract en indien de gemeente deel uitmaakte van een meergemeentezone, werden enkele bijkomende enquêtes, proportioneel met de bevolking, uitgevoerd in de andere entiteiten van deze zone. Andere gemeenten of politiezones die wensten deel te nemen, konden aansluiten via een lokale opstap, mits eigen financiering. De Veiligheidsmonitor omvat vragen inzake buurtproblemen, onveiligheidsgevoelens, slachtofferschap en aangifte, de contacten tussen burgers en politiediensten, de werking van de politiediensten en de achtergrondkenmerken van de respondent. De resultaten van de enquête zijn onderwerp van verschillende tabellenrapporten, met name een federaal rapport, een vergelijkend rapport (federaal, gewesten, provincies, gemeententypen en politiezonecategorieën) en de lokale rapporten (per politiezone of gemeente). In onderhavig rapport worden de grote tendensen van de resultaten uit het federaal en vergelijkend rapport weergegeven. Het eerste hoofdstuk van dit rapport is gewijd aan de methodologie van de enquête. Het bespreekt eerst kort de historiek, vervolgens de gekozen wijze van bevragen, de toegepaste steekproeftechniek, de wijzigingen van de enquete 2004 en stelt tot slot de resultaten van de responsgraad en de profielen van de respondenten voor. Het hoofddeel van het rapport omvat zes hoofdstukken die elk één van de grote thema’s van de enquête bespreken : de buurtproblemen, de onveiligheid, het slachtofferschap, de contacten van de slachtoffers met de politiediensten, de contacten tussen burgers (niet-slachtoffers) en politiediensten en de werking van de politiediensten.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
3
Hoofdstuk 1 : Methodologie van de enquête 1.1. Historiek In het voorjaar 1997 liet de Minister van Binnenlandse Zaken voor de eerste keer de Veiligheids- monitor afnemen op federaal niveau en in de steden/gemeenten met een veiligheids- en samenlevingscontract en/of betrokken in een IPZ-pilootproject of piloot- interpolitiezones. De Veiligheidsmonitor is gebaseerd op de Nederlandse Politiemonitor, die herhaaldelijk in Nederland is toegepast en geëvalueerd. Deze monitor werd aangepast aan de Belgische situatie. In 1998 volgde een tweede bevolkingsonderzoek. Hoewel methodologisch en inhoudelijk zo weinig mogelijk veranderingen aan het project zijn aangebracht, hield het project Veiligheidsmonitor 1998 toch een aantal verbeteringen in. Deze betroffen voornamelijk het vergroten van de steekproef van de Veiligheidsmonitor, enerzijds om meer nauwkeurige uitspraken te kunnen maken over de verschillende entiteiten en anderzijds om over bijkomende geografische niveaus significante uitspraken te kunnen doen. Ook werd via de formule van “lokale opstap” de mogelijkheid voorzien om niet-contractsteden en niet- IPZ-pilootprojecten te betrekken bij het bevolkingsonderzoek Veiligheidsmonitor Een schriftelijke versie van de Veiligheidsmonitor werd in 1998 uitgevoerd in een zeventigtal gemeenten als goedkoper alternatief voor de telefonische enquête. Na uitgebreide evaluatie van de schriftelijke Veiligheidsmonitor is besloten deze de komende jaren niet meer uit te voeren. Als voornaamste reden werden ondermeer de mindere betrouwbaarheid en de hogere non-respons aangehaald. Tenslotte werd in 1998 tevens besloten om de Veiligheidsmonitor om de twee jaar te realiseren. Een jaarlijkse organisatie (budgettaire afhandeling, afname enquêtes, analyse,...) was zeer zwaar en qua tijdslimiet niet haalbaar. Met implementatie om de twee jaar werd tijd vrijgemaakt voor andere prioriteiten zoals onder meer projecten voor de exploitatie van de gegevens van de Veiligheidsmonitor. Eind 1999 drukte de Minister van Binnenlandse Zaken de wens uit dat ook de prioriteiten van het federale veiligheidsplan van de regering in de vragenlijst van 2000 aan bod zouden komen. Een technische werkgroep werd belast met dit onderzoek, wat heeft geleid tot verschillende aanpassingen, waaronder het opnemen van de prioriteiten van het federale veiligheidsplan in het gedeelte van de vragenlijst dat gewijd is aan de politietaken. Daarnaast werden seksuele delicten geïntegreerd in de module slachtofferschap. Omdat door al deze aanpassingen de vragenlijst te lang werd, is de module preventie, die er de vorige jaren deel van uitmaakte, weggelaten uit de versie van 2000. Inhoudelijk werd er aan de vragenlijst van de vierde Veiligheidsmonitor, deze van 2002, geen wijzigingen aangebracht, en in het algemeen is de implementatie van de bevraging volgens dezelfde modaliteiten als de voorgaande jaren verlopen. Er werd echter één grote wijziging doorgevoerd, die verband houdt met de steekproeftrekking. Gelet op de politiehervorming en de daarmee gepaard gaande vorming van de politiezones, was het niet langer zinvol om te werken met de piloot- interpolitiezones.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
4
In de plaats van de lokale monitoren te realiseren in de 20 IPZ-pilootzones (pilootinterpolitiezones) werden deze in 2002 uitgevoerd in de 22 piloot-politiezones. Ook werd er rekening gehouden met het feit dat sommige van de 29 gemeenten met een veiligheids- en preventiecontract met andere gemeenten een politiezone vormen. Om de resultaten voor deze gemeenten zo vergelijkbaar mogelijk te houden met die van voorgaande jaren, en toch resultaten op zoneniveau te bekomen, werden er bijkomende enquêtes uitgevoerd in de andere gemeenten van de betrokken zones. De enquête van 2004 werd ook afgenomen in de verschillende gemeenten met een veiligheids- en preventiecontract alsook in de andere gemeenten van de betrokken zones (58), met dat verschil dat er sinds 2003 73 gemeenten zijn met een veiligheidsen preventiecontract in plaats van 29. Daarnaast werd de federale steekproef opgetrokken van 6000 naar 12.000 om over meer valide resultaten te beschikken en de betrouwbaarheidsintervallen te verkleinen.
Gemee nten en po litiezones met een Veiligheidsmonitor 2004
ESS
RAV
BA A WUU
MER RIJ
STA
BL A DE
ZUI
BRU
BRE
SIN
DAM
OOS
KOK
EEK
GIS
BEE
NIE
ZED
TOR
DIK
ARD
STA
VL E POP
LAN MO O IEP
ZON
WEV WER MES COM
Eéngemeente-zones Meergemeente-zones Lokale opstap
WAA
LO C
BO R HAM
ZEL SIN
DEI
MEL DE
MER
LAA
BER
OOS
TU R OU D
BEEVO S MAL
SIN MEC
BU G LO N OPW AAL
ARE
BRE
SCH
ZOE
L IL
RET DES
KAS
HAM NEE
MO L L OM
OVE BOC
GEE
BAL
MER
PUT
BON
KAP ZE M
MEI
HUL
PEE
LEO
HAM
MEE
HER
BER
TES
HOU
SC H
LU M
DIE
MAA
HAL ZUT
HER VIL STE HO L HAS TIE BEK DIE HER AFF ASS WEM MAC KO R L AN HAA DEN KOR GEE NIE AL K LEU LUB LIE TER BIL ZAV G LA BER HOE DIL KRA WEZ WEL KO R ROO BIE BOU ZOU TE R NIN OUD LIN SIN LEN TIE BO R RIE MAA BRA LIE DRO S IN HU L GER GO O HOE TON BA S LIN OVE BEA FLO HOE HEE VOE RON GAL PEP BEE SIN GRE H EL LAN VIS MO U MON HAL LA GIN SPI ELL LIN ORE HER PL O KEL HER JO D OUP DAL RIX WAV JUP LES BEV CRI C EL BER AUB WAT INC AWA WAR EST PEC TUB ORP ANS FRA L AS C HA R EM HER LO N BR A BRA BLE REB OTT GEE TH I WEL RAE ENG F EX RAM HAN HER FAI DON SIL ITT G RA SAI BEY SOU ATH PER TO U CO UM ONWAL LIE FLE DIS LIM EUP BRA WAS BRA VER GEN LEU BRU SA I FL E SER C HA VIL OL N VER BA E NIV EG H CHA BUR PE P L EN T RO CHI SOI VIL FER ANT ECA AM A ENG GEM NEU ESN RU M SEN WAN H ER PER J AL BRU BEL LA J UR SO M SPR NAN PON L ES H UY THE LE MAN ANT COM SAI FL E AND WAI BER LA TIN SPA COU BUE MARM OD CHA JEM NAM AYW MO R OUF MON SAM MAL HEN OH E HAM QUA FAR FL O STA BOU CHA GES CLA FER ST O COL AND FON CHA AIS QUI DOU BIN FOS FRA EST M ON PRO AS S DUR QUE HAV TRO AM E LO B GER HON H AM HAM MER THU ME T ANH YVO SO M LIE ERQ ERE MAN SAN VIE WAL CIN HOT FL O ONH DIN BEA MAR REN BUR HAS GOU HOU CER SIV ROC LA FRO PHI HOU DOI NAS GAV
SIN
ZIN
ZWA
ZOT
ERP
HER
HOR
WEL COU
TEL
BER
VIR
SAI SAI L IB LIB
GAN
EVE
KO E MOL
BAS
DAV GED
JET
BUE
TEN
BE A CHI MO M
VAU
BIE PAL
SCH
FAU
JO S WSL
BRU
AND
D IL
AS ZON GE N
ROT
KA M
OUD
Gren slijnen van de gemeenten BSA
MAA
OPG
HEU KEE TRE BEG AAR
BO O HAA
GRI
H EI
KIN
BRE
H EC
M EE LAA
SIN PUU WIL
LEB
LED
SCH
WIJ VOR ZA N WOM BOR RAN GRO MOR BO E HER OL E EDE NIJ HEM HOV HER AAR KON LIN L IE SCH NIE BER WES BOORUM DUF
D EN
WIC
WET
N AZ
LEN WAR KU U HAR WOR DEE ANZ KOR MEN ZWE AVE KL U
LED
HEU
TIE
PIT
MEU DEN ZUL O OS IZE ING WIE KRU
ROE
KRU TEM
LO K
KAP BRA
ZWI
SIN
EVE
NEV DES
HOO H OU
LO -
AN T
STE WAC MOE
GEN
RUIAAL
WIN
L IC
KO R ALV
ZEL
LO V
KO E VEU
SIN
KAP
WAA ZOM
KNE
OO S
ICH
DE
BEV AS S
MAL JA B
OUD MID
Gemeenten met een veiligheids - en preventiecontrac t
HOO
KAL
KNO
BE R BO U
MAR
HER
WS P ATT
HAB
ELS VO R
NEU LEG
ETT
G IL
VRE
CHI
O UD
FL O
TIN ARL
ETA
UKK
WA T
SAI
MES
ME I VIR
MUS
AUB
ROU
Brussel 0
10
20
30
40
50Km
Fig. : Gemeenten en politiezones (één- en meergemeentezones) met een Veiligheidsmonitor in 2004. De lokale opstappen werden ook opgenomen in de kaart. De meeste overige gemeenten hebben enkel deeluitgemaakt van de enquetês op federaal niveau.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
5
1.2. Een telefonische enquête Sedert de opstart van de Veiligheidsmonitor en gezien de grootschaligheid van de data-inzameling, is gekozen voor een telefonische bevraging1 . De potentiële respondenten (van de brutosteekproef) ontvangen vóór de telefonische enquête een brief. In deze brief, die wordt verstuurd in naam van de gouverneur van de betreffende provincie, wordt de enquête aangekondigd en wordt de potentiële respondent gevraagd om deel te nemen. Voor elk telefonisch adres worden maximaal 10 contactpogingen met de respondent ondernomen. Verder wordt een (gratis) groen nummer ter beschikking gesteld voor potentiële respondenten die meer informatie wensen over de aangekondigde enquête.
1.3. De steekproef De steekproef van de Federale Veiligheidsmonitor bestaat uit 12.000 personen. Het gaat om een steekproef die representatief is voor de Belgische bevolking van 15 jaar en ouder. Om een representatieve steekproef te bekomen, zijn de respondenten willekeurig getrokken uit een telefoonbestand. Om het aselecte karakter van de steekproef te behouden, is bij de telefonische enquête die persoon uit het huishouden gekozen die het eerst jarig zou zijn (de « verjaardagmethode »). De samenstelling van deze steekproef komt uit twee bronnen : de lokale monitoren enerzijds en de gerealiseerde enquêtes specifiek voor het federaal niveau anderzijds. Op de steekproef werd een prestratificatie toegepast, rekening houdend met de verdeling van de bevolking (15 jarigen en ouder) over de verschillende gewesten, provincies en gemeentetypes. In functie van deze herverdelingen, werd in 2004 het totaal gewicht van de 41.017 personen die de federale steekproef telt, herleid tot 12.000, bepaald voor elk van de territoriale entiteiten. De respondenten werden vervolgens willekeurig gekozen per entiteit. Verder werd ook een poststratificatie toegepast op de federale steekproef volgens de geslachts- en leeftijdscategorieën. Deze poststratificatie werd gerealiseerd op provinciaal niveau en op het niveau van de gemeentetypes.
1
Alle data-inzamelingsmethoden hebben hun voor- en nadelen, ook de telefonische enquête. Gezien een deel van de populatie niet over een vaste telefoonlijn beschikt is een zekere foutenmarge mogelijk. Maar tot op heden zijn er geen (haalbare) alternatieven voor de uitvoering van zo’n grootschalig onderzoek. Zo zou met face-to-face enquetes een grotere populatie kunnen bereikt worden, maar is de anonimiteit van de respondent minder, is er vermoedelijk meer invloed van de enqueteur, is de kostprijs veel hoger,... Momenteel zijn er rond dit domein onderzoeken lopende bij zowel onderzoeksbureau’s als universiteiten om de foutenmarge zou klein mogelijk te houden.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
6
1.4. De vragenlijst Met het oog op de continuïteit en de vergelijkbaarheid van de vragenlijst van de Veiligheidsmonitor in 2004 benadert deze de vragenlijst van 2002. Niettemin werden toch enkele wijzigingen aangebracht. De vragen die betrekking hebben op het tijdstip waarop de personen slachtoffer werden, werden verfijnd. Dit om naar een vergelijkbaarheid met de criminaliteitsstatistieken te streven. Toch werd de vraag met betrekking tot de laatste 12 maanden niet weggelaten om de vergelijking met de voorgaande jaren te behouden. Voorbeeld : De volgende vraag « Hoe vaak is er in de afgelopen 12 maanden in uw woning ingebroken waarbij er iets gestolen werd? » werd aangevuld met « Hoeveel van deze inbraken in uw woning vonden plaats tussen 1 januari en 1 juli dit jaar?» De vragen betreffende fysiek geweld werden gedetaileerder -
Ging het om slagen en verwondingen? (in het PV + uitleg) Was de dader een familielid?
De resultaten zijn opgenomen in het federaal rapport.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
7
1.5. Responsgraad Om de 41.017 telefonische interviews van de Veiligheidsmonitor 2004 te realiseren, werden 71.899 nummers gebruikt, waarvan er 10.102 geen aanleiding gaven tot een communicatie. Rekening houdend met het aantal weigeringen en aantal weigeringen tijdens het interview, kunnen we de responsgraad berekenen. De responsgraad bedraagt 67%, wat een hoog percentage is voor een telefonische enquête. De medewerking werd sterk gestimuleerd door de officiële introductiebrief, getekend door de gouverneur van de betrokken provincie en verstuurd aan de potentiële respondenten. Deze personen konden ook gebruik maken van een groen nummer om de echtheid van de enquête te controleren en om bijkomende informatie aan te vragen. Contact Aantal afgenomen enquêtes Afspraak (later terugbellen) Wens om andere taal (Nederlands of Frans) Weigering om deel te nemen Weigering om deel te nemen tijdens het interview
61.797 41.017 302 357 16.174 3.947
Geen contact Geen antwoord Antwoordapparaat Bezet
10.102 6.545 2.775 782
Totaal
71.899
Fig. : Aantal uitgevoerde telefonische contacten om 41.017 enquêtes van de Veiligheidsmonitor 2004 te realiseren. Op basis hiervan kan de responsgraad berekend worden: deze bedraagt 67%.
Re sponsgraad =
aantal gerealisee rde enquêtes aantal gerealisee rde enquêtes + weigering + weigering in int erview
De responsgraad van de veiligheidsmonitor varieert tussen 60% en 75% doorheen de jaren. De belangrijkste redenen om niet deel te nemen aan de enquête zijn, in dalende volgorde : geen interesse in het onderwerp (40%), inhaken zonder uitleg (25%), te oud / ziek (20%) of geen tijd (10%).
1998 Aantal weigeringen (alle) Aantal uitgevoerde enquêtes Responsgraad
11.407 29.399 72,05%
2000 18.548 26.243 58,59%
2002 7.761 22.360 74,24%
2004 20.780 41.017 66,37%
Fig. : Responsgraad van de Veiligheidsmonitor (de nummers zonder contact werden niet meegerekend)
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
8
Wat betreft de responsgraad, merken we een geografisch verschil op. De provincies Namen, Luxemburg en Waals-Brabant hebben een hogere responsgraad (75%). De provincies Oost- en West-Vlaanderen daarentegen hebben de laagste responsgraad (63%). Responsgraad Veiligheidsmonitor 2004
Antwerpen
West-Vlaander en
Oost-Vlaanderen
Limburg Vlaams-Brabant Bru. Brabant-Wallon
Aantal ant woorden (%) 63 - 65 66 - 69 70 - 71 72 - 75 76 - 78
Liège Hainaut Namur
Provincies
Luxembourg
0
10
20
30
40
50Km
Fig. : Responsgraad van de Veiligheidsmonitor 2004, per provincie (de nummers zonder contact werden niet meegerekend)
De cijfers in de tabel hieronder geven de foutieve nummers uit het telefoonbestand weer. Het percentage van de foutieve nummers (foute nummers, ondernemingen, buiten doelgroep) bevindt zich rond de 15% en er doet zich geen reëel verschil voor tussen de verschillende jaren. 1998 2000 2002 2004 Aantal % Aantal % Aantal % Aantal % Gebruikte telefoonnummers Fouten in het telefoonbestand (foutief nummer, geen particulier persoon, buiten doelgroep)
54.487 7.995
58.470 14,7
9.597
50.640 16,4
7.979
85.154 15,8
13.255
15,6
Fig. : Aantal foutieve nummers uit telefoonbestand
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
9
1.6. Profiel van de respondenten De verdeling van de steekproef werd vergeleken met de werkelijke verdeling van de populatie van het land, voor wat betreft leeftijd en geslacht. De meest representatieve leeftijdsgroep is deze tussen 35 en 49 jaar. De minst representatieve leeftijdsgroepen zijn de jongste klassen, deze tussen 15 en 24 jaar en tussen 25 en 34 jaar, zij beschikken waarschijnlijk enkel over een GSM en niet over een vast toestel. De hogere leeftijdsklassen (50-64 jaar en de 65 plussers) daarentegen zijn oververtegenwoordigd in de steekproef. De verdeling tussen mannen en vrouwen in de steekproef benadert de werkelijkheid. De verdeling van de geobserveerde populatie in de steekproef van 2004 is gelijk aan die van 2002. Een poststratificatie, -een herweging volgens leeftijd en geslacht van de respondenten-, werd uitgevoerd zodat de steekproef een weerspiegeling vormt van de Belgische populatie. Dit betekent dat er aan elke respondent een groot of klein gewicht werd toegekend naargelang de categorie (van leeftijd en geslacht) waartoe hij behoort onder- dan wel oververtegenwoordigd is in de steekproef. Geslacht Tabel: dem A. Frequenties
Man
Vrouw
Totaal
Leeftijd
15-24 jaar 25-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar 65+ jaar Totaal(gereduceerd)
891 990 1667 1247 1019 5815
862 968 1632 1268 1455 6185
1754 1958 3299 2515 2474 12000
Fig. : de verdeling van de bevolking naar leeftijd en geslacht. De totale bevolkingsomvang (personen vanaf 15 jaar) bedraagt 8.553.145. Zij werd voor de vergelijkbaarheid gereduceerd tot de steekproefomvang (12.000). Geslacht Tabel: dem B. Frequenties
Man
Vrouw
Totaal
Leeftijd
15-24 jaar 25-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar 65+ jaar Totaal
539 678 1617 1605 1321 5760
519 759 1797 1621 1543 6240
1058 1437 3415 3226 2864 12000
Fig. : Verdeling van de steekproef naar leeftijd en geslacht Vergelijking tussen de verdeling van de steekproef (41.017 individuen – Tabel dem. B) en de verdeling van de Belgische populatie (8.553.145 personen – Tabel dem. A) naar leeftijdscategorie en geslacht.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
10
Hoofdstuk 2 : Buurtproblemen 2.1. De buurtproblemen op federaal niveau In het geheel van de buurtproblemen zijn er 3 situaties die, meer dan andere, een probleem lijken te zijn in de buurt namelijk, onaangepaste snelheid in het verkeer (26,5%), agressief verkeersgedrag (26,1%) en woninginbraak (23,1%). Meer dan een kwart van de burgers beschouwt deze drie situaties als « helemaal wel » problematisch. Het is nochtans interessant om vast te stellen dat het belang dat aan deze drie problemen wordt toegekend, vermindert doorheen de tijd. Deze drie problemen zijn echter niet de enige die de buurtbewoners bezighouden. Men mag ook de andere problematieken die de burgers belangrijk vinden niet verwaarlozen : diefstal uit auto’s (18,8%), rommel op straat (14,7%), geluidsoverlast door verkeer (14,5%), fietsendiefstal (12,0%) en autodiefstal (11,7%). Er zijn tijdens de laatste jaren enkele dalende evoluties vast te stellen in deze klassen. Buurtproblemen zoals woninginbraak dalen van 27,8% in 2002 tot 23,1% in 2004, geluidsoverlast door verkeer van 16,3% naar 14,5% en tenslotte autodiefstal van 13,8% naar 11,7%. BUURTPROBLEMEN 50 45 40
% helemaal wel
35 30
1997 1998
25
2000 2002
20
2004
15 10 5 0 Onaangepaste snelheid in het verkeer
Agressief verkeersgedrag
Inbraak in woningen of andere gebouwen
Diefstal uit auto's
Rommel op straat
Geluidsoverlast door verkeer
Fietsendiefstal
Autodiefstal
Fig. : De buurtproblemen. Vergelijking 1997, 1998, 2000, 2002 en 2004. De grafiek herneemt enkel het antwoord « helemaal wel » op de vraag : “Zijn de volgende feiten een probleem in uw buurt?” De buurtproblemen zijn geklasseerd in dalende volgorde van belangrijkheid voor het jaar 2004. De categorie "Autodiefstal" was niet opgenomen in 1997 en 1998.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
11
2.2. De buurtproblemen in de gewesten en provincies De algemene tendensen, vastgesteld op federaal niveau, verschillen voor bepaalde problemen naargelang de gewesten of provincies. 2.2.1. De buurtproblemen op niveau van de gewesten 50
45
40
% helemaal wel
35
30 Vlaanderen
25
Wallonië Brussel
20
15
10
5
0 Fietsendiefstal
Diefstal uit auto's
Agressief verkeersgedrag
Geluidsoverlast door verkeer
Bekladde muren en/of gebouwen
Onaangepaste snelheid in het verkeer
Mensen worden op straat lastiggevallen
Inbraak in woningen of andere gebouwen
Fig. : Enkele buurtproblemen naargelang de gewesten in 2004. De grafiek herneemt enkel het antwoord « helemaal wel » op de vraag : Zijn de volgende feiten een probleem in uw buurt? De drie buurtproblemen die op federaal niveau als belangrijk worden beschouwd door de burgers – onaangepaste snelheid, agressief verkeersgedrag en woninginbraak – kennen een verschillend belang naargelang de gewesten. Alhoewel de voornoemde problematieke situaties als dusdanig worden beschouwd door 15-20% van de Vlaamse bevolking, bereikt dit percentage een niveau van 30 à 40 % in het Brussels en Waals gewest. Globaal gezien worden deze situaties dus als meer problematisch beschouwd in het Brussels en Waals gewest. Met andere woorden, de situatie in Vlaanderen wordt voornamelijk gekenmerkt door de relatieve aanwezigheid van twee problemen : onaangepaste snelheid (19,8%) en woninginbraak (16,4%). Dit is niet het geval in Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waar die twee situaties door meer mensen als buurprobleem wordt gezien en waar bovendien nog tal van andere problemen naar voren komen, waaronder, agressief verkeersgedrag (43,5%) (buurtprobleem nummer één in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Maar ook diefstal uit auto’s, fietsendiefstal, bekladde muren of gebouwen of het lastigvallen van mensen in de straat, bekleden een belangrijke plaats in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gevolgd door Wallonië.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
12
2.2.2. De buurtproblemen op niveau van de provincies BUURTPROBLEMEN
Antwer pen West -Vlaanderen Oost- Vlaanderen Vlaams- Brabant
Antwerpen West -Vlaanderen
Limburg
Oost- Vlaanderen Vlaams- Brabant
Br uxelles Br abant-Wallon
Brabant- Wallon Liège
Liège
Hainaut
Hainaut Namur
Autodiefstal
Namur
Fietsendief stal
6.82 - 7.19 7.19 - 8.41 8.41 - 11.96 11.96 - 17.64 17.64 - 20.37
8.03 - 8.52 8.52 - 10.69 10.69 - 11.53 11.53 - 13.21 13.21 - 17.59
Luxembourg
Luxembourg
Antwerpen West -Vlaande ren Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant
Antwer pen Limbur g
West-Vlaanderen Oost- Vlaanderen Vlaams-Brabant
Bruxelles Braban t- Wallon
Br abant-Wallon
Liège
Liège Haina ut
Namur
Inbraak in woningen
Agressief verkeersg ed rag -
13.81 17.74 37.69 43.48 46.82
Limburg
Bruxe lles
Hainaut
12.65 13.81 17.74 37.69 43.48
Limburg
Bruxelles
14.75 - 15.6 15.6 - 18.06 18.06 - 26 26 - 31.77 31.77 - 35.53
Luxembour g
0
50
100
Namur
Luxembourg
km
Fig. : Enkele buurtproblemen naargelang de provincies in 2004. De grafiek herneemt enkel het antwoord «helemaal wel » op de vraag : Zijn de volgende feiten een probleem in uw buurt?
Het op kaart zetten per provincie van enkele buurtproblemen toont een aantal, soms kenmerkende ruimtelijke verschillen. De inwoners van de provincies Vlaams-Brabant en Limburg vinden het probleem van fietsendiefstal, significatief minder belangrijk dan de respondenten uit andere provincies. De inwoners van de provincie Henegouwen daarentegen, beschouwen fietsendiefstal als een belangrijker probleem dan het gemiddelde van het land. Buurtproblemen zoals agressief verkeersgedrag of de aanwezigheid van bekladde muren of gebouwen hebben een meer kenmerkend stedelijke factor (zie vergelijkend rapport). Sommige buurtproblemen vertonen een noord/zuid tegenstelling, bijvoorbeeld agressief verkeersgedrag wordt meer als een probleem beschouwd in het zuiden van het land. De problemen inbraak en autodiefstal vertonen deze zelfde tegenstelling.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
13
Hoofdstuk 3 : De Onveiligheid 3.1. De onveiligheidsgevoelens 3.1.1. De evolutie van het onveiligheidgevoel doorheen de tijd
Ook al gaat het hier om een begrip dat vaak als subjectief beschouwd wordt, toch kan men stellen dat het aandeel van de personen die zich «altijd » of « vaak » onveilig voelen op significante wijze gedaald is tussen 2002 (11,73%) en 2004 (9,59%). Onveiligheidsgevoel 100%
80%
37,26
%
26,11
30,57
34
27,21
40,98
60%
29,16
27,01
Nooit Zelden Soms Vaak
34,55
24,75
Altijd
40%
30,07 20%
0%
28,17
28,65
23,61
23,8
6,79
7,31
9,58
9,05
3,18
3,15
2,77
2,68
1,87
1997
1998
2000
2002
2004
7,72
Fig. : Het onveiligheidgevoel. Vergelijking 1997, 1998, 2000, 2002 en 2004. Algemene vraag over het onveiligheidgevoel: "Gebeurt het dat u zich onveilig voelt? Is dit altijd, vaak, soms, zelden of nooit?"
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
14
3.1.2. Evolutie van het onveiligheidgevoel doorheen de tijd, naar gewest 45
40
35
30 Vlaanderen 2002 25
Vlaanderen 2004
%
Wallonië 2002 Wallonië 2004 20
Brussel 2002 Brussel 2004
15
10
2004
2002
2004
2002
2004
2002
5
0 Altijd
Vaak
Soms
Zelden
Nooit
Fig. : Het onveiligheidgevoel. Vergelijking 2002 en 2004 naargelang de gewesten. Algemene vraag over het onveiligheidgevoel : "Gebeurt het dat u zich onveilig voelt? Is dit altijd, vaak, soms, zelden of nooit?"
De ontwikkeling die we op federaal niveau vaststellen, vinden we globaal genomen ook terug in de drie gewesten, die op vrij vergelijkbare wijze evolueren in de tijd met een daling van het percentage personen die zich « altijd » onveilig voelen. De laatstgenoemde verschuiving is zeer uitgesproken voor het Waalse gewest tussen 2002 en 2004. Hetzelfde geldt voor de personen die zich « vaak » onveilig voelen. Omgekeerd, het aandeel personen dat zich « nooit » onveilig voelen stijgt tussen 2002 en 2004 voor het Waals en Brussels gewest. Toch is het onveiligheidgevoel van de inwoners licht verschillend naargelang het betrokken gewest. Zoals ook al het geval was in 1997, 1998, 2000 en 2002, voelen de inwoners zich veiliger in Vlaanderen, dan in Wallonië of Brussel.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
15
3.1.3. Het onveiligheidgevoel naargelang de persoonlijke karakteristieken
5
5
4
4
3,5
3,5 % helemaal wel
4,5
% helemaal wel
4,5
3
2,5 2
1,5
3 2,5
3,81 2 1,5
1 0,5
0,5
0
1,36 0,99
1,07
0
Man
Vrouw
15-24 jaar 25-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar
Naar geslacht
65+ jaar
Naar leeftijdscategorieën
5
5
4,5
4,5
4
4 3,5 % helemaal wel
3,5 % helemaal wel
2,06
1
2,25
1,46
3
3
2,5
2,5 2
3,33
2
1,5
1,5
1
1,92
1
2,8
0,5 0,5
1,62
1,08 0
0
Actief
Naar beroepsactiviteit
Gepensioneerd
Ander niet actief
Lager secundair of Hoger secundair lager
1,07 Hoger onderwijs
Naar opleidingsniveau
Fig. : Het onveiligheidgevoel naargelang de persoonlijke karakteristieken in 2004. Volgens geslacht, leeftijdscategorieën, beroepsactiviteiten en opleidingsniveau. Algemene vraag over het onveiligheidgevoel : "Gebeurt het dat u zich onveilig voelt? Antwoord: Altijd (betrouwbaarheidsinterval van 95%) De onveiligheidgevoelens zijn vrij ongelijk verdeeld over de bevolking ; ze doen zich meer voor bij vrouwen dan bij mannen. Ook onder de ouderen (50 – 64 jaar en 65plussers) zijn er meer die zich onveilig voelen. Het is moeilijk om conclusies te trekken voor wat betreft de andere leeftijdscategorieën, aangezien de geobserveerde verschillen niet significant zijn. Verder valt nog op dat de beroepsactieve personen zich minder onveilig voelen dan de gepensioneerden en de andere niet-actieven. In dit geval kunnen we misschien de hypothese formuleren dat de gemeten onveiligheid misschien niet zozeer onveiligheid in strikte zin is, maar veeleer een maatschappelijke onzekerheid verbonden met het bekleden van een sociale positie (cfr. analyserapport Veiligheidsmonitor 2000). Tenslotte voelen respondenten die beschikken over een diploma hoger secundair onderwijs of hoger onderwijs zich minder onveilig dan personen die enkel beschikken over een diploma lager secundair onderwijs of minder. Wat betreft dit laatste type valt het ook op dat de andere uiterste categorie « nooit onveilig voelen » ook sterk vertegenwoordigd is.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
16
3.1.4. Het onveiligheidgevoel gekruist met andere variabelen
Andere karakteristieken van de respondenten kunnen in parallel gezet worden met het begrip onveiligheidgevoel.
9
8
8
7
7
6
8,98
5 4 3
% altijd onveilig
10
9
% altijd onveilig
10
6 5 4 3
2 3,03 1
1,79
1,36
heel verzorgd
eerder verzorgd
2 1
0 eerder onverzorgd
heel onverzorgd
Hoe vindt u dat uw buurt eruit ziet?
2,67
1,60
ja
nee
0
Bent uzelf tijdens de laatste 5 jaar het slachtoffer geweest van één of meerdere strafbare feiten ? 10
10 9
9
8
8
7 % altijd onveilig
% altijd onveilig
7 6 5 4
6 5 4
3
3
2
2
1 0
2,87
1,21
1,30
1
2,12
0
helemaal wel
eerder wel
eerder niet
helemaal niet
Ervaart u onaangepaste snelheid in het verkeer als een probleem in uw buurt?
1,06
0,88
zeer stabiel
tamelijk stabiel
1,18
4,21
weinig stabiel
helemaal niet stabiel
Hoe vindt u uw arbeidssituatie? 10
10 9
9 8
7
7
6
% altijd onveilig
% altijd onveilig
8
5 4 3 2 1 0
1,70
1,09
1,57
ja, maar ja, ik heb er ja, ik heb er enkel van al eens een af en toe naam of van contact mee contact mee gezicht gehad
Kent u uw wijkagent ?
6 5 4
2,24
3
nee
2 1
2,45
1,47
ja
nee
0
Zou u graag meer contact hebben met uw wijkagent ?
Fig. : Het onveiligheidgevoel volgens andere variabelen zoals het aanzien van de buurt (verzorgd of niet), het feit dat men al slachtoffer is geweest, de onaangepaste snelheid in de buurt, de stabiliteit van de professionele situatie, het al dan niet kennen van de wijkagent en het verband met het feit dat men meer contact zou wensen met de wijkagent, in 2004 (betrouwbaarheidsinterval 95%)
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
17
Er is een significant verschil tussen de manier waarop de bewoners het aanzien van hun buurt beschouwen en het onveiligheidgevoel. Wanneer bewoners hun buurt beschouwen als « helemaal niet verzorgd », voelen ze zich vaker onveilig. Ook personen die de afgelopen vijf jaar slachtoffer zijn geweest van één of meerdere delicten, voelen zich onveiliger, hetzelfde geldt voor de personen die vinden dat er zich een onaangepaste snelheid voordoet in hun buurt. Er is echter geen significante relatie vast te stellen tussen de stabiliteit van zijn werk en het onveiligheidsgevoel en personen die hun wijkagent niet kennen en het onveiligheidsgevoel. Tenslotte valt op te merken dat personen die meer contact wensen met hun wijkagent zich eveneens wat onveiliger voelen (2,45% tegenover 1,47%).
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
18
3.2. Het mijdingsgedrag 3.2.1. Het mijdingsgedrag op nationaal en niveau van de gewesten
Zoals we in de vorige paragraaf al konden vaststellen, kan de analyse en de evolutie van het onveiligheidgevoel benaderd worden door de algemene vraag : « Gebeurt het dat u zich onveilig voelt ? Deze benadering wordt aangevuld met vijf andere vragen omtrent het mijdingsgedrag : - ontwijken van bepaalde plaatsen in de gemeente waar men woont - vermijden om open te doen voor onbekenden - plaatsen van waardevolle objecten op een veiligere plaats - vermijden om het huis te verlaten wanneer het donker is - vermijden om de kinderen het huis te laten verlaten 30
25
helemaal wel (%)
20
2000 15
2002 2004 25,44 21,87 20,30 20,14 16,54 15,96
10
19,37 16,59 14,46
5
10,58 7,79 7,85 7,47 5,26 5,35
0 Vermijden om de kinderen ergens naar toe te laten gaan
Niet opendoen voor onbekenden
Waardevolle spullen wegbrengen naar een veiliger plaats
Bij duisternis vermijden om weg te gaan
Plekken in de gemeente mijden
Fig. : Mijdingsgedrag. De grafiek herneemt enkel het antwoord « helemaal » op de 5 vragen. Vergelijking 2000, 2002 en 2004. De jaren 1997 en 1998 werden niet opgenomen in de grafiek omdat de vragen toen anders gesteld werden. (betrouwbaarheidsinterval 95%) Uit de resultaten op nationaal vlak blijkt duidelijk dat de frequentie waarmee Belgen opteren voor mijdingsgedrag, verschillend is naargelang van het type mijdingsgedrag. 20% van de burgers vermijdt altijd om de kinderen het huis te laten verlaten, terwijl bijna 16% altijd vermijdt om de deur te openen voor onbekenden. Het zijn slechts 14% van de respondenten die waardevolle voorwerpen op veiligere plaats achterlaten, 8% die vermijden om het huis te verlaten als het donker is en 5% die bepaalde plaatsen in hun gemeente vermijden.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
19
Voor deze verschillen in mijdingsgedrag, is er geen significante evolutie vast te stellen tussen 2002 en 2004, met uitzondering van een daling voor het wegbrengen van waardevolle voorwerpen op een veiliger plaats. Hier doet zich wel een significante daling voor tussen 2000, 2002 en 2004. 3.2.2. Het profiel van de personen die mijdingsgedrag vertonen met betrekking tot het opendoen voor onbekenden
10
10
9
8
8
7
7
altijd (%)
altijd (%)
9
5
5
7,07
4
5,87
4
3
4,76
3
2
3,5
3,44
2
3,52
1
1
0
0
Man
Vrouw
15-24 jaar 25-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar
Naar geslacht 10
10
9
9
8
8
7
7
6
8,31
5
5,99
4
6 5 4 3
3 2
65+ jaar
Naar leeftijdscategorieën
altijd (%)
altijd (%)
9,28
6
6
5,96
5,54
Lager secundair of lager
Hoger secundair
4,42
2
3,5
1 1
0 0
Actief
Naar beroepsactiviteit
Gepensioneerd
Ander niet actief
Hoger onderwijs
Naar opleidingsniveau
Fig. : Het mijdingsgedrag – mijden van open te doen voor onbekenden –volgens de persoonlijke karakteristieken in 2004. Volgens geslacht, leeftijdscategorie, professionele activiteit en opleidingsniveau. Vraag: "Gebeurt het dat u vermijdt open te doen voor onbekenden, omdat u dat niet veilig vindt? Antwoord : « altijd » (betrouwbaarheidsinterval 95%) Het profiel van mensen met mijdingsgedrag, hier het mijden om open te doen voor onbekenden, lijkt sterk op dat van personen die zich altijd onveilig voelen. Vrouwen nemen vlugger een mijdingsgedrag aan dan mannen, oudere mensen vermijden eveneens vaker om open te doen voor onbekenden dan andere leeftijdscategorieën. Men kan ook opmerken dat de ouderen, en logischerwijze dus ook de gepensioneerden, zonder enige twijfel meer geneigd zijn om mijdingsstrategieën te gebruiken en de relaties met de buitenwereld te verminderen. De personen in het bezit van een diploma lager secundair onderwijs of minder hebben meer neiging om mijdingsgedrag te vertonen dan andere opleidingscategorieën.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
20
3.3. Het ingeschat risico dat men slachtoffer wordt De benadering van de onveiligheid wordt aangevuld met een aantal vragen die peilen naar het ingeschat risico om slachtoffer te worden van bepaalde delicten : Hoe schat u volgende risico’s in, in de loop van de 12 komende maanden : - dat uw gezin slachtoffer wordt van een inbraak met diefstal ? - dat u slachtoffer wordt van fysiek geweld of een bedreiging met fysiek geweld ? - dat u slachtoffer wordt van diefstal zonder geweld of met dreiging tot geweld? - dat u slachtoffer wordt van een verkeersdelict, bijvoorbeeld een ongeval, vluchtmisdrijf, verkeersagressie…?
Inbraak
Grote steden Brussel-18 Regionale steden Agglomeratiegemeenten Kleine steden Sterk morfol. versted. gem. Matig morfol. versted. gem. Zwak morfol. versted. en rurale gem. Nationaal
4,72 5,72 3,79 5,13 3,88 3,09 3,96 3,99 4,22
(Dreiging met) Diefstal zonder lichamelijk (dreiging met) geweld geweld
Misdrijf in het verkeer
4,19 4,83 2,69 2,7 2,56 1,42 1,29 2,8
5,28 6,42 3,22 4,08 2,85 2,15 2,5 2,82
9,55 11,3 7,04 9,26 6,88 5,68 6,43 7,21
2,64
3,48
7,69
Fig. Het ingeschat risico op slachtofferschap volgens de typologie van de gemeenten in 2004. Enkel de antwoorden ‘heel groot risico’ werden opgenomen. De burgers die werden ondervraagd over vier delicten – misdrijf in het verkeer, inbraak, diefstal zonder (dreiging met) geweld en (dreiging met) lichamelijk geweld – schatten het risico dat ze slachtoffer worden zeer verschillend in afhankelijk van het delict in kwestie. Ongeacht het gewest – Vlaanderen, Wallonië, Brussels Hoofdstedelijk Gewest -, wordt het risico om slachtoffer te worden van een misdrijf in het verkeer het vaakst ingeschat als een groot of zeer groot risico, in tegenstelling tot geweld. Op vlak van de gemeentetypes zijn er weinig verschillen voor wat betreft het geschatte risico dat men slachtoffer wordt van een misdrijf in het verkeer. Het geschatte risico dat met slachtoffer wordt van de andere delicten is daarentegen wel zeer verschillend naargelang de graad van verstedelijking. Dit is meer bepaald het geval voor geweld en diefstal.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
21
3.4. Verdedigingsmiddel De module “onveiligheid” neemt ook een vraag op met betrekking tot het bezit van een verdedigingsmiddel. Er wordt vermeld dat het niet noodzakelijk om een vuurwapen dient te gaan. 30
25
%
20
15
10
5
25,29
25,95
24,13
21,55
18,72
1997
1998
2000
2002
2004
0
Fig. Percentage van de personen die antwoorden een verdedigingsmiddel te bezitten in 1997, 1998, 2000, 2002 en 2004. (betrouwbaarheidsinterval 95%) Wat het bezit van een verdedigingsmiddel aangaat, is er tussen 1997 en 2000 nagenoeg niets gewijzigd: het betreft nog steeds ongeveer een vierde van de bevolking. Sinds 2002 is er een significante daling opgetreden van 21,5% naar 19% van de ondervraagde populatie die te kennen geeft een verdedigingsmiddel in huis te hebben. Een kruising tussen de variabelen “het bezitten van een verdedigingsmiddel” en “het onveilig voelen” toont evenwel een niet-significante relatie tussen beide.
De bezitters van verdedigingsmiddelen zijn vaker mannen en beroepsactieven. Het gaat dus om een profiel dat verschilt van dat van de personen die zich onveilig voelen (zie eerder).
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
22
Hoofdstuk 4 : Slachtofferschap In deze module worden slachtofferpercentages vermeld. Net zoals de vorige jaren hebben we een onderscheid gemaakt tussen twee grote categorieën delicten : delicten op huishoudensniveau en delicten op persoonsniveau ; ze worden afzonderlijk behandeld in dit gedeelte van het rapport. 4.1. De delicten op huishoudensniveau Het gedeelte over delicten op huishoudensniveau gaat over het slachtofferschap van de leden van het huishouden en de delicten tegen een goed van het huishouden. De respondent werd ondervraagd over delicten waarvan hijzelf of een lid van zijn huishouden slachtoffer is geweest tijdens de afgelopen 12 maanden (en ook meer specifiek tussen 1 januari 2004 en 30 juni 2004). De delicten op huishoudensniveau zijn meer bepaald : « pogingen tot inbraak », « inbraken me t diefstal », « vernielingen », « autodiefstallen », « diefstallen uit auto’s », « beschadiging van auto’s », « motordiefstallen », « beschadiging van motoren », « fietsendiefstallen » en « bromfietsendiefstallen ». 100% 5,96
14,24
5,55 11,69
7,07
11,22
6,68
5,93
8,79
10,42
9,95
11,5
14,1
11,48
80% 9,81
9,43
10,76 10,83 60%
11,93
9,60
Vernieling aan een motor Diefstal van een motor Diefstal van een bromfiets
%
Diefstal van een auto
17,55
18,78
17,11
18,1
16,47
Inbraak in woning met diefstal Diefstal van een fiets Diefstal uit een auto Poging tot inbraak (zonder diefstal)
40%
Vernieling (excl. auto/inbraak) Vernieling aan een auto
20%
37,42
38,35
1997
1998
40,52
39,5
2000
2002
41,97
0% 2004
Fig. : De delicten op huishoudensniveau in 1997, 1998, 2000, 2002 en 2004. Het totaal per jaar is gelijkgesteld aan 100% van de slachtoffers. Van de delicten op huishoudniveau, zijn het de vernielingen aan auto’s waarvan de burgers opgeven het meest slachtoffer van te zijn (42%). De burgers worden ook vaak slachtoffer van vernieling (17%). De andere delicten worden minder vaak vermeld: rond de 10% voor de pogingen tot inbraak en de fietsendiefstallen. De overblijvende delicten tenslotte, komen in minder dan 10% van de gevallen voor.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
23
100% 5,58 20,93 28,23
26,03
27,83
34,07 80%
36,5 36,64
60%
%
Buitenland Andere gemeente 94,07 40%
Eigen gemeente
78,05 71,6
72,96
71,96
Diefstal van een motor
Diefstal van een fiets
Diefstal van een bromfiets
65,93 57,5
61,07
20%
0% Diefstal van een auto
Diefstal uit een Vernieling aan Vernieling aan auto een auto een motor
Vernieling (excl. auto/inbraak)
Fig. : Overzicht van het slachtofferschap van huishoudens volgens de plaats van het delict in 2004. Op te merken valt dat de meerderheid van de delicten op huishoudniveau, tussen de 57% en 94% al naargelang het delict, plaatsvinden in de eigen gemeente van de ondervraagde burger.
30
25
25
20
20
%
%
30
15
15
10
10
5
5 4,89
5,06
8,98
8,3
6,89
1997
1998
2000
2002
2004
0
17,66
17,05
25,28
23,3
21,02
1997
1998
2000
2002
2004
0
Fig : Evolutie van de slachtofferschapspercentages van delicten op huishoudniveau in 2004 : links = inbraken in de woning (totaal : poging tot inbraak en inbraak met diefstal) en rechts = autodelicten (totaal : percentage van gestolen, ingebroken of vernielde auto’s) (betrouwbaarheidsinterval 95%) In termen van evolutie kent het percentage van huishoudens die slachtoffer geweest zijn van een inbraak (poging tot inbraak en inbraak met diefstal) na een stijging tussen 1998 en 2000, nu een significante daling tussen 2002 en 2004. Dit percentage bedraagt in 2004 ongeveer 7%. De evolutie van de autodelicten (gestolen, ingebroken
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
24
of beschadigde auto’s) vertoont dezelfde tendens, een stijging tussen 1998 en 2000, gevolgd door een daling tussen 2002 en 2004. In 2004 bedraagt het percentage autodelicten 21%. 20
18
16 14,7 14 geschat slachtoffer %
13,0 12
Vlaanderen 2002 Vlaanderen 2004 Wallonië 2002 Wallonië 2004 Brussel 2002 Brussel 2004
10 8,7
8,48,1
8
7,4 6,4
6 5,0
6,5
6,6 6,2
6,1
5,7
5,4 4,5
4,0 4
4,54,3
4,9 4,5 3,6
3,4
2,52,3
2,01,8
2
5,5 4,8
3,1 2,8
1,6 1,51,6 0,9
0,50,4 0 Poging tot inbraak (zonder diefstal)
Inbraak in woning met diefstal
Vernieling (excl. auto/inbraak)
Diefstal van een auto
Diefstal van een fiets
Diefstal uit auto's
Fig.: Inbraak in woningen, fietsdiefstallen, autodiefstallen diefstal uit auto’s en vernielingen naar gewest en jaar Voor de meeste delicten scoort het Brussels Hoofdstedelijk Gewest significant hogere slachtofferpercentages in vergelijking met Vlaanderen en in sommige gevallen met Wallonië. Dit is het geval voor de pogingen tot inbraak, waarvoor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een percentage van 6,46%, tegenover 5,35% in Wallonië en 4,03% in Vlaanderen weergeeft. In Vlaanderen is het percentage pogingen tot inbraak gedaald van 5% in 2002 naar 4% in 2004. Bij de inbraakpercentages zien we gelijkaardige gewestverschillen, in Vlaanderen waren 1,76% van de huishoudens slachtoffer, in Wallonië 3,44% en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 4,26%. Tegenover 2002 is het aantal inbraken gedaald in Wallonië (van 4,48% naar 3,44%). Ook bij autodiefstal zien we dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hogere slachtofferpercentages kent; van autodiefstal zijn er in Vlaanderen 0,35% huishoudens de afgelopen 12 maanden slachtoffer geworden, in Wallonië 0,92% en in Brussel 1,62%. Een daling van het aantal autodiefstallen is waarneembaar in Wallonië tussen 2002 (1,59%) en 2004 (0,92%). Voor diefstal uit auto’s vinden we significante verschillen, in Vlaanderen 3,56%, in Wallonië 6,77% en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 12,39%. Wat betreft de fietsdiefstallen zijn er in Wallonië minder slachtoffers, 2,46%, tegenover Vlaanderen 6,6% en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (5,56%). In deze laatst genoemde regio zijn de fietsdiefstallen opvallend gestegen tegenover 2002 (van 2,33% naar 5,65% in 2004).
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
25
En ook bij vernielingen komt dezelfde tendens naar boven: 4,51% in Vlaanderen, 6,06% in Wallonië en 8,12% in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In 2004 zijn de vernielingen in Wallonië gedaald van 7,41% in 2002 naar 6,06%. 4.2. De delicten op persoonsniveau De delicten op persoonsniveau omvatten het persoonlijk slachtofferschap. Er wordt aan de persoon gevraagd of hijzelf/zijzelf de afgelopen twaalf maanden (en meer specifiek tussen 1 januari 2004 en 30 juni 2004) al dan niet het slachtoffer is geweest van een delict op persoonsniveau. De delicten op persoonsniveau bestaan uit volgende categorieën: “diefstallen van een persoon met (bedreiging met) geweld”, “diefstallen van een persoon zonder (bedreiging met) geweld”, “diefstallen buitenshuis”, “bedreigingen met lichamelijk geweld”, “lichamelijk geweld”, “vluchtmisdrijven in het verkeer” en “seksuele delicten”. Met “andere misdrijven” wordt elk misdrijf bedoeld waarvan de persoon eventueel slachtoffer is geweest en dat niet is opgenomen in één van de opgesomde categorieën. 100% 5,92 90%
3,43
3,32
3,91
7,99
6,74
4,96
7,87
15,91 13,3
80%
8,74 17,98
70%
2,6 6,06 6,05 10,27
8,74 10,62
10,69 11,93
17,22 60%
6,51
10,78
12,18
%
10,83 50%
4,34
12,16
40%
30%
Diefst. buitenshuis, slachtoffer afwezig 10,73
10,53
Andere misdrijven Lichamelijk geweld Diefst. vanaf pers. zonder bedr./geweld Vluchtmisdrijf in het verkeer
11,58
8,67
Diefst. vanaf pers. met bedr./geweld Misdrijf tegen seksuele moraal
11,84
Bedreiging lichamelijk geweld
7,89
41,58
20%
38,39
42,89
32,17 20,09 10%
0% 1997
1998
2000
2002
2004
Fig. : De delicten op persoonsniveau in 1997, 1998, 2000, 2002 en 2004. Het totaal per jaar is gelijkgesteld aan 100% van de slachtoffers. Tussen de delicten op persoonsniveau is het de rubriek “bedreiging lichamelijk geweld ” die zich met 43% bovenaan bevindt bij de meest voorkomende delicten. De andere delicten – vluchtmisdrijf, diefstal van persoon, lichamelijk geweld en andere misdrijven -, komen ongeveer evenveel voor: rond de 10%. De overblijvende delicten komen iets minder dan 6% voor.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
26
100% 12,35
1,58
6,54
10,39
2,64
2,32
26,55 80%
41,62
39,25 45,97
45,63
15,28
61,05
53,8
60% Buitenland Andere gemeente Eigen gemeente 40%
58,1
56,8
56,49 51,72
42,03
20%
35,8
32,42
0% Diefst. vanaf pers. met bedr./geweld
Diefst. vanaf pers. zonder bedr./geweld
Diefst. buitenshuis, Bedreiging lichamelijk Lichamelijk geweld slachtoffer afwezig geweld
Vluchtmisdrijf in het verkeer
Andere misdrijven
Fig. : Overzicht van het slachtofferschap van personen volgens de plaats van het delict in 2004. In tegenstelling tot de delicten op huishoudniveau, is de plaats van de delicten op persoonsniveau minder geconcentreerd in de eigen gemeente. De plaats van het delict tegen personen is afhankelijk van het type delict. De diefstallen in afwezigheid van het slachtoffer doen zich meestal voor in een andere gemeente dan de eigen, terwijl de bedreigingen met lichamelijk geweld meestal wel in de eigen gemeente voorkomen. 8
10 9
7
8
6
7 5
%
%
6 5 4
4 3
3 2
4,41
4,81
8,69
8,56
7,87
2 1
1 0
6,61
5,66
5,26
5,8
4,66
1997
1998
2000
2002
2004
0 1997
1998
2000
2002
2004
Fig : Evolutie van de slachtofferpercentages van delicten op persoonsniveau in 2004. Links = Lichamelijk geweld behalve diefstal met geweld (totaal: bedreiging of slachtoffer) en rechts = de diefstallen (totaal: diefstal van personen met bedreiging/geweld, diefstal buitenshuis met slachtoffer afwezig) (betrouwbaarheidsinterval 95%)
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
27
De toename van het percentage burgers dat slachtoffer werd van lichamelijk geweld (totaal) tussen 1998 (4,81%) en 2000 (8,69%) is opmerkelijk. Vanaf 2002 stellen we een geleidelijke daling vast van deze bedreigingen. Wat betreft de categorie van de diefstallen (totaal), met 4,66% op nationaal niveau, is de situatie relatief stabiel gebleven tussen 1997 en 2002. Tussen 2002 en 2004 stellen we daarentegen een significante daling (van 5,80% tot 4,66%) vast. 18
16 14,01 14
geschat slachtoffer %
12
11,5
11,72
10,12 10
9,09
Wallonië 2002 Wallonië 2004
7,74
8
Vlaanderen 2002 Vlaanderen 2004
Brussel 2002
7,17
Brussel 2004 5,99 6 6 4,92
4,47
4,95
4,01
3,96
4 3,05 2,99 2,71 2,68 2
1,33 0,870,76 0,74
2,36 1,69
0 Diefstallen (totaal)
Vluchtmisdrijf in het verkeer
Seksueel delict
Lichamelijk geweld (uitgezonderd diefstal met geweld)
Fig. : Totaal diefstallen, vluchtmisdrijf in het verkeer, seksueel delict en lichamelijk geweld naar gewest en jaar. Wanneer we de resultaten voor de gewesten nader bekijken zien we dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hogere slachtofferpercentages kent voor diefstal (7,74% tegenover 4,01% in Vlaanderen en 4,92% in Wallonië), vluchtmisdrijf in het verkeer (3,96% tegenover 2,71% in Vlaanderen en 2,68% in Wallonië) en seksueel delict (1,69% tegenover 0,76 in Vlaanderen en 0,74% in Wallonië). In vergelijking met 2002 is het aantal diefstallen in Wallonië gedaald van 7,17% naar 4,92% in 2004. In Vlaanderen zijn er relatief minder slachtoffers van lichamelijk geweld, 6%, dan in Wallonië (10,12%) en het Brussel Hoofdstedelijk Gewest (11,72%). In de Veiligheidsmonitor 2004 is er verder doorgevraagd of het om slagen en verwondingen ging. 1,38% van de bevolking is de afgelopen 12 maanden slachtoffer geweest van slagen en verwondingen, er zijn hier geen significante verschillen naargelang het gewest. Daarnaast werd ook nog gevraagd of de dader van de slagen en verwondingen al dan niet een familielid was. In Wallonië is de dader significant meer een familielid, 0,18%, dan in Vlaanderen (0,06%). 0,08% inwoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd slachtoffer van slagen en verwondingen door een familielid.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
28
4.3. Melding en aangifte
4.3.1. De Veiligheidsmonitor, een indicator voor het dark number
Wat is het werkelijke aantal criminele feiten zoals inbraak, autodiefstal en lichamelijk geweld? De politiële en gerechtelijke statistieken geven enkel de cijfers weer van het aantal geverbaliseerde (geregistreerde) of vervolgde criminele feiten. Een heel deel van de feiten valt hierbuiten aangezien er geen aangifte van gedaan werd. Men kan dit omschrijven als het “dark number”; het aantal criminele feiten zonder melding of aangifte. De veiligheidsmonitor kan een indicatie geven van het grey2 en dark number aangezien voor elk slachtofferschap gevraagd wordt of het feit werd gemeld en aangegeven of niet. Op basis van de module ‘melding en aangifte’ kan dus het meldings- en aangiftepercentage van de verschillende feiten berekend worden.
à (1) aangifte, PV Slachtoffer
Politiële criminaliteitsstatistieken
à (2) melding, geen PV
Veiligheidsmonitor
à (3) geen melding of aangifte
Grey number
= verschil tussen (1) en (2) (aantal meldingen zonder aangifte)
Dark number
= (2) + (3)
4.3.2. Delicten op huishoudensniveau
In deze rubriek kan nagegaan worden welke types van delicten gemeld of aangegeven worden. Net zoals de vorige jaren wordt er een onderscheid gemaakt tussen melding en aangifte. In het eerste geval vraagt men de respondent of hij het delict gemeld heeft, in het andere geval, of een verklaring of proces-verbaal ondertekend werd.
2
Het grey number is het aantal meldingen zonder aangifte. De politiediensten worden van deze feiten dus wel op de hoogte gesteld maar er wordt geen PV opgesteld en ze komen niet in de politiële geregistreerde criminaliteitsstatistieken terecht.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
29
Melding 100
90
80
70
60
%
2000 50
2002 2004
40
30
20
10
24,3 23,9 22,0
49,8 50,8 45,0
54,5 62,9 50,9
67,0 68,7 70,4
Vernieling aan een auto
Poging tot inbraak (zonder diefstal)
Diefstal van een fiets
Diefstal uit een auto
82,7 89,5 87,0
94,6 98,1 93,2
0 Inbraak in woning met Diefstal van een auto diefstal
Fig. : Evolutie van melding van delicten op huishoudensniveau tussen 2000 en 2004. (betrouwbaarheidsinterval 95%) De meldingspraktijken zijn relatief gelijk gebleven tussen 2000 en 2004, de percentages situeren zich in de buurt van 40%. De verschillen tussen de diverse rubrieken dienen nochtans vermeld te worden. Het percentage meldingen van fietsdiefstallen kent een terugval tussen 2002 en 2004: men gaat van 62,9% in 2002 naar 50,9% in 2004. De meldingen van andere delicten kennen geen significante verschillen. Schade aan voertuigen maakt altijd weinig deel uit van de meldingen (22%). De autodiefstallen en inbraken worden daarentegen massaal gemeld aan de politie, men vindt meldingspercentages van 80% en meer terug. De diefstallen uit wagens zijn goed voor 70,4% Voor het geheel van de delicten op huishoudensniveau wordt er significant meer melding gedaan in Wallonië ( 42,29%) dan in Vlaanderen (37,64%) en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (39,59%). In Vlaanderen werd er significant minder gemeld in 2004 (37,64%) dan in 2002 (43,43%).
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
30
Aangifte 100
90
80
70
%
60 Melding Aangifte
50
40
30
20
10
22,0 17,7
45,0 29,9
Vernieling aan een auto
Poging tot inbraak (zonder diefstal)
50,9
37,7
70,4 61,1
87,0 77,1
93,2 84,1
0 Diefstal van een fiets
Diefstal uit een auto Inbraak in woning met Diefstal van een auto diefstal
Fig. : Melding en aangifte van delicten op huishoudensniveau in 2004.
De grafiek geeft tegelijk de meldingspercentages en de aangiftepercentages weer, wat aantoont dat een melding niet automatisch leidt tot de ondertekening van een PV. Gemiddeld wordt slechts 30% van de genoemde delicten op huishoudniveau aangegeven. Dit betekent een dark number van 70% (grey number van 10%). Dit is zeker het geval voor beschadigingen aan de wagen (17,7% tegen 22%) en de pogingen tot inbraak (29,9% tegen 45%). Het aangiftepercentage van autodiefstallen en inbraken met diefstal is echter hoger. Toch komen er ook hier nog meer meldingen dan aangiftes voor. Wat betreft het profiel van de mensen die een aangifte doen, blijkt dat huishoudens waar het gezinshoofd een diploma hoger onderwijs bezit, vaker aangifte doen. In 2004 werd minder aangifte gedaan van delicten op huishoudensniveau in Vlaanderen (28,89%) dan in 2002 (34,53%). De twee overige gewesten kennen geen significante evolutie. Wanneer we het geheel van de delicten overlopen, valt op te merken dat er in Vlaanderen relatief meer aangifte gedaan wordt dan in Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De sterke daling tegenover 2002 van het aantal aangiftes van fietsdiefstal is in de drie gewesten zichtbaar.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
31
4.3.3. Delicten op persoonsniveau
Melding De delicten op persoonsniveau maken minder deel uit van meldingen aan de politie (10% minder) dan de delicten op huishoudensniveau. Enkel de diefstallen van personen met bedreiging/geweld en de diefstallen van personen zonder bedreiging/geweld bereiken een hoger meldingspercentage dan 50%, met respectievelijk 56,3% en 53,7%. De andere categorieën van delicten op persoonsniveau vertegenwoordigen minder meldingen bij de politiediensten. Dit is vooral het geval bij seksuele delicten (slechts 8,43%). Wat betreft de evolutie is het moeilijk om een tendens vast te stellen, aangezien er geen significante verschillen zijn. 100
90
80
70
60
%
2000 50
2002 2004
40
30
20
10
0
5,6 9,6 8,4 Misdrijf tegen seksuele moraal
17,5 16,4 17,7
34,238,2 29,6
41,2 38,4 39,6
41,2 40,8 44,3
56,662,2 53,7
59,0 67,4 56,3
Bedreiging Diefst. buitenshuis, Lichamelijk geweld Vluchtmisdrijf in het Diefst. vanaf pers. Diefst. vanaf pers. lichamelijk geweld slachtoffer afwezig verkeer zonder met bedr./geweld bedr./geweld
Fig. : Evolutie van meldingen van delicten op persoonsniveau tussen 2000 en 2004. (betrouwbaarheidsinterval 95%)
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
32
Aangifte 100
90
80
70
%
60 Melding Aangifte
50
40
30
20
10
0
8,4
4,8
Misdrijf tegen seksuele moraal
17,7 10,7
29,6 27,1
39,6 33,8
Bedreiging Diefst. buitenshuis, Lichamelijk geweld lichamelijk geweld slachtoffer afwezig
44,3 39,7 Vluchtmisdrijf in het verkeer
53,7 50,0
56,3 50,7
Diefst. vanaf pers. Diefst. vanaf pers. zonder met bedr./geweld bedr./geweld
Fig. : Meldingen en aangiften van delicten op persoonsniveau in 2004 Zoals voor de delicten op huishoudensniveau, is ook hier het aangiftepercentage lager dan het meldingspercentage. Gemiddeld wordt slechts 23,5% van de bevraagde delicten op persoonsniveau aangegeven. Dit betekent een dark number van 76,5% (grey number van 6,3%). Twee categorieën van delicten kennen een sterk verschil tussen aangifte en melding: de seksuele delicten worden voor 4,8% aangegeven, terwijl ze voor 8,4% worden gemeld en de bedreigingen met lichamelijk geweld hebben een meldingspercentage van 17,7%, tegenover een aangiftepercentage van slechts 10,7%. Ook de categorie lichamelijk geweld kent een significant verlies van melding naar aangifte, terwijl de andere klassen geen significante verschillen vertonen.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
33
40
34,63
35
31,66 30,41
29,86
30 27,22 % meldingen of aangiftes
25,69 25
24,54
23,75 22,78
22,24
20,86 20 17,49
15
10
0
Vlaanderen 2002
Wallonië 2002
Brussel 2002
aangifte
melding
aangifte
melding
5
Vlaanderen 2004
Wallonië 2004
Brussel 2004
Fig. : Percentage meldingen en aangiftes van de delicten tegen de persoon in 2002 en 2004 en naar gewest. De aangiftepercentages van delicten op persoonsniveau verschillen significant naar gelang het gewest. Zo wordt er het minst aangifte gedaan in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (17,49%), gevolgd door Wallonië (20,86%) en Vlaanderen (23,75%). Meer in detail zijn het voorname lijk de bedreigingen met lichamelijk geweld en lichamelijk geweld die minder worden aangegeven in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
34
Hoofdstuk 5: Laatste delict 5.1. Melding De belangrijkste reden waarom het (laatst overkomen) delict wordt gemeld aan de politiediensten is, zoals voorgaande jaren, ‘de wens om de gestolen voorwerpen terug te krijgen’. Een andere belangrijke reden die door de respondenten werd aangehaald is ‘omdat de dader moet gepakt, gestraft worden’. De melding om deze reden is significant gestegen tegenover 2002 (van 14,66% naar 20,92% in 2004). Ook de meldingsreden ‘om de politiediensten maatregelen te laten nemen’ is significant gestegen in 2004 (van 6,28% naar 10,54% in 2004). 30
% redenen voor melding
25
20
2002 2004
15
10
5
25,07 24,13
14,66 20,92
16,3 15,92
8,36 10,54
6,28 10,54
8,22
10,08
0 Om de gestolen goederen terug te krijgen
Omdat de dader moet Om een bewijs te Om een herstel van de Om de politiediensten Om dergelijke feiten in gepakt, gestraft krijgen voor schade te bekomen maatregelen te laten de toekomst te worden verzekering, papieren nemen voorkomen
Fig. : Belangrijkste redenen voor melding (bij laatst overkomen delict) in 2002 en 2004
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
35
5.2. Tevredenheid met betrekking tot het politiecontact Met betrekking tot de globale tevredenheid van de bevolking over het contact met de politie in het kader van het laatste slachtofferschap, stellen we vast dat dit over het algemeen vaker als positief wordt ervaren (52,2% is tevreden of zeer tevreden) dan als negatief (32% is ontevreden of zeer ontevreden). Behalve een significante stijging van tevreden personen vanaf het jaar 2000, zijn er geen evolutieve verschillen op te merken. Een hoog tevredenheidspercentage betekent echter niet dat de bevolking unaniem tevreden is over dit laatste contact: voor sommige delicten zijn er ontevredenheidspercentages van meer dan 40 of 60%. Dit is het geval voor diefstal waarbij het slachtoffer afwezig was (43,35%), diefstal van een bromfiets (60,29%) en bedrogsmisdrijven (60,23%). 100
90
80
% Tevredenheid
70
60
50
Tevreden
50,29 55,98
58,02
Zeer tevreden
50,33
40
44,11 35,07
30
20
10
20,96
26,31 17,55
20,61
16,85
12,7
0 Tevredenheid m.b.t. Tevredenheid m.b.t. Tevredenheid m.b.t. Tevredenheid m.b.t. Tevredenheid m.b.t. Tevredenheid m.b.t. de telefonische de houding en het de bereikbaarheid op de tijd die aan uw de snelheid van de het resultaat van het bereikbaarheid gedrag het probleem werd tussenkomst politieoptreden politiecommissariaat besteed
Fig. : Tevredenheid m.b.t. het politiecontact in 2004
Personen die contact hebben gehad met de politiediensten naar aanleiding van hun (laatst overkomen) slachtofferschap zijn voornamelijk tevreden over de telefonische bereikbaarheid (76,94 is tevreden tot zeer tevreden), de houding en het gedrag van de politie (76,6% is tevreden tot zeer tevreden hierover) en de bereikbaarheid op het politiecommissariaat (75,57% is hierover tevreden tot zeer tevreden). Ook over de andere politieoptredens in het kader van het slachtofferschap zijn de respondenten (zeer) tevreden, zij het in iets mindere mate; de tijd die aan hun probleem werd besteed (70,94%), de sne lheid van de tussenkomst (60,96%) en het resultaat van het politieoptreden (47,77%).
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
36
Hoofdstuk 6 : De contacten tussen de bevolking en de politiediensten buiten het slachtofferschap De Veiligheidsmonitor behandelt ook vragen die handelen over het politioneel functioneren in het algemeen. De vragen hebben betrekking op - de globale waardering van de bevolking ten opzichte van het politiewerk in België - de globale waardering – alsook de relatieve voor bepaalde aspecten – van de bevolking ten opzichte van het politiewerk van de gemeente - de kwaliteiten van het politiepersoneel - het belang en de kwaliteit van het werk besteed aan de verschillende taken tijdens de politiediensten 6.1. Frequentie en aard van de contacten Het percentage van de burgers die tijdens de afgelopen 12 maanden contact hebben gehad met politiediensten, -buiten het kader van een misdrijf-, bedraagt 28,8%. Het betreft in 81,15% van de gevallen een contact met de politie van de eigen gemeente of politiezone. In 60,83% van de gevallen, is het de respondent zelf die het contact ondernam. 18
17,0
16
14 12,4
12,0
12 9,9
10 %
8,9
8,6 7,5
8
6
5,1 4,1
4
3,8 3,2
3,1
3,1
2
1,3
Beschuldiging
Als getuige
Preventie / bewaking
Waarschuwing
Verloren / gevonden voorwerp
Verkeersongeluk
Sociaal contact / informeel
Vragen info / advies
Andere
Controle door politiedienst
Vragen om hulp
Administratieve handeling
Bekeuring
Aangifte / melding delict
0
Fig. : De redenen van het laatste contact met de politie in 2004, geklasseerd in dalende orde van belangrijkheid. De hoofdreden van het contact tussen de burger en de politiedienst betreft de aangifte van een misdrijf (17%) gevolgd door wetsovertredingen (12,4%) en administratieve daden (12%). Andere categorieën, zoals de vraag tot hulp of controle maken eveneens deel uit van het contact tussen burgers en de politie.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
37
6.2. Tevredenheid van de burgers over het contact met de politiediensten Ruim 70% van de Belgische inwoners verklaart tevreden of zeer tevreden te zijn over het laatste contact met de politiediensten. Het zijn voornamelijk de 65-plussers die (zeer) tevreden zijn over het contact, bijna 85%. Bij opsplitsing van het politieoptreden blijkt 79,14% van de respondenten (zeer) tevreden te zijn over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de politiedienst, 79,53% is (zeer) tevreden over de houding en het gedrag en 70,18% is (zeer) tevreden over het resultaat van de politietussenkomst. Op het niveau van de gewesten blijkt dat vooral de Vlamingen zeer tevreden zijn over het laatste contact met de politiediensten (38,23%, tegenover 28,52 in Wallonië en 29,02% in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). 40
35
30
% zeer tevreden
25
bij het laatste delict bij andere contacten
20
15
10
5 12,7
27,81
17,55
29,35
26,31
34,42
0 Tevredenheid m.b.t. het resultaat van de Tevredenheid m.b.t. beschikbaarheid en politietussenkomst bereikbaarheid van de politiedienst
Tevredenheid m.b.t. houding en gedrag van de politiedienst
Fig. : Vergelijking tussen de tevredenheid over het contact met de politiediensten n.a.v. laatste delict en de andere contacten (in 2004). Met betrekking tot de tevredenheid over het ‘contact met de politiediensten’ is er een significant verschil waarneembaar tussen slachtoffers van een delict en personen die om een andere reden contact hadden met de politie (administratieve handeling, vragen van de weg, bekeuring,..). Dit verschil is het grootst met betrekking tot het resultaat van de politietussenkomst. Slachtoffers zijn hier significant minder zeer tevreden (12,7%) dan niet-slachtoffers (27,81%). Ook de tevredenheid met betrekking tot de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van de politiedienst is sterk verschillend; van de slachtoffers is 17,55% zeer tevreden hierover, tegenover 29,35% van de niet-slachtoffers. Als laatste scoort ‘tevredenheid met betrekking tot de houding en het gedrag van de politiedienst’ in beide gevallen hoger en zijn de verschillen tussen slachtoffers en niet-slachtoffer kleiner, doch wel significant (26,31% van de slachtoffers, 34,42% van de nietslachtoffers).
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
38
Hoofdstuk 7 : Politiefunctioneren 7.1. Globale waardering van het functioneren van de politie in België Op federaal niveau acht de meerderheid van de burgers, hetzij 86,4% van hen, dat de politiediensten goed (tot heel goed) werk verrichten in België. Het aandeel van de bevolking dat meent dat de politie slecht (tot heel slecht) werk levert, bedraagt 11,1% van de bevolking. De overige 2,5% heeft hierover geen mening. 100
90
80
70
%
60 2000 2002
50
2004 40
30
20
10 4,3
3,8
5,4 73,8
78,3
81,0
14,7
13,1
9,8
2,3
1,9
1,3
0 Heel goed werk
Goed werk
Slecht werk
Heel slecht werk
Fig. : Globale waardering van het functioneren van de politie in België in 2000, 2002 en 2004. De stijging van 3,8% in 2002 naar 5,4% in 2004 voor de categorie ‘zeer goed werk’ is significant. Het aantal respondenten dat vindt dat de politiediensten goed werk leveren, steeg in 2004 ook significant van 78,3% in 2002 naar 81%. Wanneer we de categorieën ‘zeer goed werk’ en ‘goed werk’ samennemen, zien we dat 86,43% van de burgers vindt dat de politiediensten (zeer) goed werk leveren, daar waar dat in 2002 nog 82,15% was (en in 2000 78,1%). Deze stijging met meer dan 4% is significant. De provincies Luik en Waals-Brabant zijn ten opzichte van de hele Belgische bevolking minder tevreden over het werk van de politiediensten, ook Henegouwen volgt op de voet (« de politiediensten leveren heel goed werk » : Luik : 3,75%, WaalsBrabant : 3,57% en Henegouwen 4,3%).
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
39
7.2. Wanneer de politiediensten goed werk leveren, is dat omdat : 100%
1,6
3,1
4,4
4,5
7,0
11,7
10,2 14,9 22,2
23,0
80%
27,9 30,5
60%
55,6 Helemaal oneens
%
54,4
Eerder oneens 47,4
Eerder eens Helemaal eens
50,3
40%
43,8 38,0
20% 30,9 21,8
20,6
20,1
15,9
15,7
De politiediensten over voldoende middelen beschikken
Politie en justitie gemakkelijk samenwerken
0% De politiediensten De politiediensten professioneel goed geleid worden werken
De politiediensten onderling goed samenwerken
De burgers gemakkelijk samenwerken met de politiediensten
Fig. : De redenen van het goede werk van de politiediensten in 2004. Voor de meerderheid van de burgers, is het feit dat de politiediensten goed werk leveren te wijten aan hun professionalisme (86,5%), aan de goede leiding van de diensten (76,3%), aan de goede samenwerking met de burgers (70,4%) en tussen de politiediensten (68%). De bevolking die vindt dat de politiediensten goed werk verrichten, blijft echter verdeeld over de andere aangeboden redenen voor de kwaliteit van het politiewerk. Zo is iets meer dan 50% van de bevolking van mening dat de samenwerking Politie/Justitie ‘weinig’ of ‘helemaal’ bijdraagt tot de kwaliteit van het werk. Tenslotte blijkt dat minder dan 50% van de bevolking denkt dat de politie over voldoende middelen beschikt. 7.3. Globale waardering van het politiefunctioneren in de eigen zone of gemeente Weinig verschillen werden vastgesteld tussen de waardering van het functioneren van de politiediensten in België en tussen deze van de eigen zone. Op het niveau van België zijn 86,4% van de burgers van mening dat de politie goed (tot zeer goed) werk verricht, tegenover 87,4% op het niveau van de politiezone. De burgers zijn vooral tevreden over de houding en gedrag van de politiemensen van hun eigen zone (74,03%) en in mindere mate van hun aanwezigheid op straat (55,91%) en de informatie die ze geven over hun activiteiten (55,19%). Enkel de ‘aanwezigheid op straat’ kent een significante evolutie tegenover 2002. In 2004 is 55,91% van de mensen (zeer) tevreden over de aanwezigheid van de politiediensten op straat, in 2002 was dat minder, namelijk 53,91%. De verschillen tussen de gewesten betreffende de algemene beoordeling over de werking van de politiediensten zijn significant. Zo vindt 90% van de Vlamingen dat de politie in hun eigen zone/gemeente (heel) goed werk levert, tegenover 84,13% van de Walen en 81,96% van de inwoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
40
7.4. De kwaliteiten van de politie erkend tijdens de uitoefening van hun beroep
100%
1,8 6,5
2,8
2,4
8,7
8,3
4,4
8,3
13,6 18,0
80%
45,8 46,5
48,1
60% 48,2
Helemaal geen 41,2
Niet echt Een beetje Heel veel
40%
43,7 20%
39,9
39,8 32,4
28,4
0% Zich inzetten voor hun beroep
Hun verantwoordelijkheid Ten dienste staan van de Goed contacten leggen nemen burger met de burgers
Iedereen op gelijke voet behandelen
Fig. : De kwaliteiten van de politie erkend tijdens de uitoefening van hun beroep in 2004.
Het inzetten voor hun beroep, het verantwoordelijkheidsgevoel en de dienst naar de burger toe worden door 40 % van de bevolking geheel erkend. Dit is iets minder het geval voor het leggen van goede contacten met de bevolking (32,4%). Maar wat voor de burgers een echt probleem vormt is de gelijkheid van behandeling, 26,3% van de bevolking is van mening dat het op gelijke voet behandelen van de burgers, ongeacht de nationaliteit, religie, sociaal statuut of geslacht, niet echt (18%), respectievelijk geheel niet (8,3%), in rekening gebracht wordt door de politie tijdens de uitoefening van haar werk . De mening dat de burgers hebben over de politiediensten, met name dat ze ‘iedereen op gelijke voet behandeld’ en ‘goed contact legt met de burgers’ is verdeeld over de gewesten.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
41
40
34,21
35 32,28
30,56 30 26,99
% Heel veel
25
23,83
Vlaanderen Wallonië
20,13 20
Brussel
15
10
5
0 Iedereen op gelijke voet behandelen
Goed contacten leggen met de burgers
Fig.: Beoordeling van het personeel van de politiediensten in 2004 naar gewest. De verschillen tussen Vlaanderen (32,28% en 34,21%), Wallonië (23,83% en 30,56%) en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ( 20,13% en 26,99%) zijn significant. Vlamingen vinden dat de politiemensen meer belang hechten aan deze kwaliteiten dan Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en Wallonië meer dan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Voor de kwaliteiten ‘ten dienste staan van de burger’, ‘zich inzetten voor hun beroep’ en ‘hun verantwoordelijkheid nemen’ scoort Vlaanderen systematisch significant hoger dan Wallonië en het Brussel Hoofdstedelijk Gewest (tot 15% meer).
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
42
7.5. Belangrijkheid en evaluatie van de verschillende politietaken Het belang dat de burgers hechten aan de bevraagde politietaken kunnen we indelen in grosso modo 3 categorieën, naar gelang hun prioriteit ; • •
•
de georganiseerde misdaad, geweld en drughandel bestrijden en inbraken en diefstallen ophelderen (politietaken die als heel belangrijk beoordeeld werden door ongeveer 80% van de burgers) de wegen veiliger houden, publieke plaatsen veiliger maken, slachtoffers van misdrijven opvangen, actief bijdragen aan preventie en vandalisme bestrijden (politietaken die als heel belangrijk werden beoordeeld door ongeveer 70% van de burgers) te voet of met de fiets patrouilleren en de orde handhaven tijdens sportmanifestaties (politietaken die als heel belangrijk werden beoordeeld door ongeveer 45 à 50% van de burgers)
Wanneer nadien gevraagd werd of de politiediensten al dan niet goed deze politietaken vervult, dan zien we eerder het omgekeerde resultaat. Ongeveer 90% van de mensen vindt dat de politiediensten (heel) goed werk leveren inzake orde handhaven tijdens sportmanifestaties. Ongeveer 80% vindt dat de politie (heel) goed werk levert op het gebied van het veiliger houden van de wegen, de publiek plaatsen veiliger maken, geweld bestrijden en actief bijdragen aan de preventie van misdrijven. 75% van de respondenten is van mening dat de politie (heel) goed werk levert inzake het opvangen van slachtoffers, het bestrijden van de georganiseerde misdaad en het bestrijden van de drughandel. En het minst (70-65%) vinden de mensen dat de politie (heel) goed werk levert betreffende het te voet of met de fiets patrouilleren, het ophelderen van diefstallen en inbraken en het bestrijden van vandalisme. Van alle bevraagde politietaken zijn de Vlamingen significant meer van oordeel dat de politiediensten ‘heel goed werk leveren’ dan de Walen en de inwoners van het Brussels hoofdstedelijk Gewest. 7.6. De wijkagent Meer dan de helft van de populatie verklaart de wijkagent niet te kennen (52,64%). Dit is vooral het geval in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (66,34%). En zoals in 2002 zou 40% van de respondenten graag meer contact hebben met hun wijkagent, voornamelijk de 50-plussers en inwoners van Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
PolFed/DGS/DSB/B
Veiligheidsmonitor 2004
43